Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van VWS over Evaluatie van de Jeugdwet - Evaluatie Jeugdwet

Dit verslag van een schriftelijk overleg is onder nr. C toegevoegd aan dossier 34880 - Evaluatie Jeugdwet.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Evaluatie Jeugdwet; Verslag van een schriftelijk overleg met de minister van VWS over Evaluatie van de Jeugdwet
Document­datum 29-11-2018
Publicatie­datum 29-11-2018
Nummer KST34880C
Kenmerk 34880, nr. C
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

2019

Vergaderjaar 2018-

34 880

Evaluatie Jeugdwet

VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 november 2018

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport1 heeft kennisgenomen van de brief van 30 januari 2018 met de Eerste evaluatie van de Jeugdwet2, en de brief van 16 april 2018 met de beleidsreactie op deze evaluatie (onderdeel Programma Zorg voor de Jeugd) en met de vierde jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd3. Naar aanleiding hiervan is op 23 oktober 2018 een brief gestuurd aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De Minister heeft op 28 november 2018 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

De Boer

1    Samenstelling:

Ten Hoeve (OSF), Koffeman (PvdD), Kuiper (CU), De Vries-Leggedoor (CDA), Flierman (CDA), Ganzevoort (GL), Martens (CDA) (voorzitter), Van Strien (PVV), Bruijn (VVD) (vice-voorzitter), Gerkens (SP), Atsma (CDA), D.J.H. van Dijk (SGP), Don (SP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Prast (D66), Schnabel (D66), Wezel (SP), Klip-Martin (VVD) Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Zandbrink (PvdA), Fiers (PvdA), Wever (VVD), Vink (D66)

2    Kamerstukken I 2017/18, 34 880, A en bijlage.

3    Kamerstukken I 2017/18, 34 880, B en bijlagen.

kst-34880-C ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Den Haag, 23 oktober 2018

De commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van 30 januari 2018 met de Eerste evaluatie van de Jeugdwet1, en de brief van 16 april 2018 met de beleidsreactie op deze evaluatie (onderdeel Programma Zorg voor de Jeugd) en met de vierde jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd2. Naar aanleiding hiervan hebben de fracties van PVV, SP, PvdAGroenLinks en ChristenUnie nog enige vragen. De fractie van de SGP sluit zich aan bij de vragen van de ChristenUnie.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Jeugdwet. Deze wet beoogt het jeugdzorgstelsel te vereenvoudigen en efficiënter en effectiever te maken door een financiële en bestuurlijke decentralisatie, een transitie van landelijk naar lokaal (de zorg dichterbij brengen) en een transformatie (een inhoudelijke aanpassing/verandering). Uitgangspunt is een betere toegang tot de zorg en het investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals, opdat met name kwetsbare kinderen zich - bij voorkeur thuis - optimaal kunnen ontwikkelen tot zelfstandigheid en worden beschermd als hun ontwikkeling gevaar loopt.

De leden van de PVV-fractie vinden dat er te veel op financiën is gestuurd en te weinig op de inhoud. Zij constateren voorts dat de marktwerking de samenwerking hindert (versnippering). Ook is er sprake van veel administratieve druk (bureaucratie); er zijn zorgaanbieders die er vanwege de doorgeschoten administratieve druk en complexe aanbestedingsprocedures zelfs mee stoppen. Tot slot merken de leden van de PVV-fractie op dat er nog steeds wachtlijsten zijn bij met name de jeugd-ggz. Zij vernemen graag welke oplossingen de regering ziet voor deze problemen.

De leden van de SP-fractie hebben na kennisneming van de evaluatie van de Jeugdwet nog enige vragen, die zij graag ter beantwoording aan de regering voorleggen.

Er wordt in de evaluatie op meerdere plekken aangegeven dat de toename van de administratieve lasten een zeer negatieve uitwerking heeft op de voortgang van de decentralisatie en dat dit leidt tot hoge extra kosten. De leden van de SP-fractie informeren of er (in het kader van het programma Informatievoorziening Sociaal Domein / ISD) met gemeenten en zorgaanbieders afspraken zijn gemaakt over het terugdringen van administratieve lasten binnen het stelsel. Hoe kan de regering als stelselverantwoordelijke garanderen dat er naast de gemaakte afspraken door individuele gemeenten niet toch extra verantwoordingscriteria worden toegevoegd en extra informatie wordt uitgevraagd? Dit is nu aan de orde van de dag en is enorm arbeidsintensief en werkt dus zeer kostenverhogend. Graag krijgen deze leden een reactie hierop

Er is in de wet geregeld dat gemeenten (in samenwerking) verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de jeugdzorg en jeugdhulp. Hiertoe zijn 42 regio's benoemd. Naar de mening van de leden van de SP-fractie is deze samenwerking in verschillende regio's niet tot stand gekomen of uit elkaar gevallen. Met het oog op de stelselverantwoordelijkheid van het

Rijk wordt een wijziging van de Jeugdwet voorgesteld waarmee het mogelijk wordt om via een AMvB in te grijpen en samenwerking tussen gemeenten af te dwingen.3 De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken, aangezien steeds meer aanbieders hinder ondervinden van gemeentelijke onenigheid met als consequentie grote risico's voor aanbieders en cliënten. Garantie van zorg is toch uitgangspunt van het systeem? Hoe gaat de regering hierop sturen en welke wettelijke eisen worden daarbij gesteld?

De justitiële keten is naar de mening van de leden van de SP-fractie beperkt betrokken geweest bij de evaluatie over de werking van de wet.

Dit hiaat dient naar de mening van deze leden te worden opgepakt, want zeker ook de justitiële bemoeienis bij jeugdbescherming en jeugdreclassering is een bepalende factor in een specifiek deel van de jeugdhulp. Ook hier ligt naar de mening van deze leden een ministeriële verantwoordelijkheid aangaande het functioneren van het jeugdhulpsysteem en het wettelijk kader daarvoor. Graag krijgen zij hierop een reactie.

Een goed functionerend nationaal jeugdhulp/jeugdzorgsysteem is gebouwd op bewaking van de minimale kwaliteit van toegang tot zorg en het verkrijgen van zorg. In het systeem wordt vooral een kwaliteitstekort ervaren met betrekking tot de toegankelijkheid. Hier ligt een speciale verantwoordelijkheid. Het systeem dient zorg bereikbaar en adequaat aan te bieden. De leden van de SP-fractie vernemen graag hoe de regering deze kwaliteit gaat borgen.

De leden van de fractie van de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van de «Eerste evaluatie Jeugdwet» met als ondertitel «Na de transitie nu de transformatie», die opgesteld is onder de regie van ZonMw in januari 2018, de reactie van de regering en de vierde jaarrapportage van de Transitie Autoriteit Jeugd. De leden van de PvdA-fractie willen de regering hierover een aantal vragen stellen.

De bedoeling van de Jeugdwet is om het kind/de jongere centraal te stellen door het jeugdstelsel te vereenvoudigen, en het efficiënter en effectiever te maken. De eerste evaluatie laat zien dat deze doelen nog niet zijn gerealiseerd. Zowel in de evaluatie als in de reactie van de regering daarop, wordt aangegeven dat dit goed te begrijpen is, omdat volgens de regering en de onderzoekers, de evaluatie relatief snel na de invoering van de wet is uitgevoerd. De leden van de fractie van de PvdA vragen of deze conclusie te rechtvaardigen is. In de wet is immers niet voorzien in een overgangstermijn om de continuïteit en kwaliteit van de zorg voor de jeugdigen, en de gezinnen waartoe zij behoren, te garanderen. Nog niet ieder kind en gezin krijgen tijdig passende ondersteuning en andere vormen van hulpverlening, blijkt uit de evaluatie. Dit baart de leden van de PvdA-fractie zorgen. Is de regering het met deze leden eens dat een leerpunt uit de evaluatie is dat bij stelselwijzigingen, zoals de invoering van de Jeugdwet, een langer invoeringstraject nodig is om de doelen van de wet direct na invoering te kunnen behalen? Bij andere majeure stelselwijzigingen, zoals bijvoorbeeld de invoering van de Omgevingswet, wordt hiervoor wel gekozen door de regering. Graag krijgen deze leden een reactie van de regering op dit punt.

De regering geeft in de brief van 16 april jl. aan dat op basis van de bijeenkomsten over de genoemde evaluatie, een nieuw programma «Zorg voor de jeugd» is opgesteld. Is de verwachting dat met dit programma de genoemde doelen van de wet wel behaald zullen worden? Zo ja, waar is deze verwachting op gebaseerd en wanneer verwacht de regering de doelen van de Jeugdwet te bereiken? Zo niet, welke aanvullende maatregelen gaat de regering nemen om de doelen van de Jeugdwet wel te behalen?

In de Jeugdwet liggen de verantwoordelijkheden voor het goed functioneren van het stelsel zowel bij de gemeenten als bij de rijksoverheid. In de evaluatie wordt aandacht besteed aan de risico's die gelopen worden als er sprake is van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Kan de regering verduidelijken hoe zij haar verantwoordelijkheid als systeemver-antwoordelijke ziet en hoe zij omgaat met de suggesties die in het rapport zijn gedaan over de invulling van deze rol?

De regering heeft tijdens de (schriftelijke) behandeling van de Jeugdwet in de Eerste Kamer een glasheldere toezegging aan de PvdA-fractie gedaan dat de beschikbaarheid van budget geen reden kan zijn om de benodigde jeugdhulp niet te leveren. Er vindt monitoring door het Rijk plaats van de financiële randvoorwaarden voor gemeenten. De gemeenten noemen de budgettaire krapte als een groot knelpunt. In een brief van Jeugdzorg Nederland, GGZ Nederland, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland en VOBC van 1 oktober jl. aan de Eerste Kamer4 wijzen deze branches van zorgaanbieders op het risico dat hierdoor de kwaliteit van de geboden zorg onder druk komt te staan, inclusief het betalen van hulpverleners conform de cao, het werken aan professionalisering, kennisontwikkeling en innovatie. De Minister van VWS heeft in het debat in de Tweede Kamer van 3 oktober jl. toegezegd dat er een onderzoek plaats zal vinden naar de volumegroei van de jeugdhulp, met een kwalitatieve analyse onder 30 gemeenten van de mate waarin de middelen uit het gemeentefonds toereikend zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet.5 De uitkomsten van dit onderzoek worden pas begin 2019 verwacht. Op welke wijze gaat de regering er tot die tijd zorg voor dragen dat ieder kind, elke jeugdige en elk gezin er zeker van kan zijn dat de benodigde zorg en hulpverlening tijdig voor hen beschikbaar is, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Hoe gaat de regering voorkomen dat door gebrek aan middelen de benodigde professionalisering en innovatie niet gerealiseerd wordt?

Voor kinderen/jeugdigen en gezinnen is het van belang dat een samenhangend aanbod wordt gerealiseerd. Er is vaak meer nodig dan geboden kan worden vanuit de Jeugdwet. In de evaluatie is niet gekeken naar eventuele knelpunten met aanpalende terreinen, waaronder de Zorgverze-keringswet en de aansluiting op de justitiële keten. De zorgaanbieders wijzen er in de bovengenoemde brief op dat er veel knelpunten ontstaan door de schotten tussen de verschillende wetten. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering dit herkent. Zo ja, wat gaat zij doen om de knelpunten op te lossen? Zo nee, wat is de oorzaak van het verschil in appreciatie van de situatie tussen de zorgaanbieders en de regering? Is de regering van plan om in de volgende evaluatie de samenhang met aanpalende stelsels te laten onderzoeken?

Naar aanleiding van de motie-Beuving c.s.6 is de Monitor Transitie Jeugd ingericht als meldpunt waar ouders, professionals en gemeenten terecht kunnen met vragen, signalen en suggesties over de overheveling van jeugd-ggz naar de gemeenten. In de brief van 16 april jl. aan de Eerste Kamer wordt gemeld dat er meer dan 1000 signalen doorgegeven zijn.

Kan de regering ingaan op de aard van deze signalen en aangeven tot welke acties dit heeft geleid?

Tijdens het debat in de Eerste Kamer is door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van een vraag van voormalig PvdA-senator Beuving, toegezegd dat wanneer de noodzaak tot het uitwisselen van gegevens blijkt te bestaan, dit geregeld zal worden met een wetswijziging. Het doel van die wetswijziging is het creëren van een solide wettelijke grondslag voor domeinoverstijgende gegevensuitwisseling. In de eerder genoemde brief van 16 april jl. is aangegeven dat die noodzaak er daadwerkelijk is en dat betrokkenen aan de slag gaan met wetgeving ten aanzien van gegevensuitwisseling.7 Kan de regering aangeven wanneer de noodzakelijke wetgeving aangeboden wordt aan de Tweede Kamer en welke maatregelen genomen worden om adequate gegevensuitwisseling mogelijk te maken totdat deze wetgeving ingevoerd wordt?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de evaluatie van de Jeugdwet en de recente maatschappelijke signalen, die duidelijk maken dat de problemen omtrent decentralisatie van het sociaal domein aanhouden.

Uitgangspunt van de decentralisatie van de zorg middels de Jeugdwet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) en de Participatiewet was het overhevelen van taken van het Rijk naar gemeenten, met de intentie om kwalitatief betere zorg aan te bieden, bureaucratie te verminderen en zorgbehoevenden meer mogelijkheid tot maatwerk te bieden. De recente tussentijdse evaluatie van de Jeugdwet, maar ook het rapport van de Algemene Rekenkamer8 en de Tweede Overall Rapportage Sociaal Domein (over 2016)9, schetsen een eenduidig beeld: de transitie heeft inderdaad plaatsgevonden, de transformatie laat echter nog op zich wachten. Het uitblijven van de transformatie zou mogelijk mede veroorzaakt worden door het gelijk opgaan van de implementatie van de Jeugdwet met bezuinigingen. In de tussentijd blijven substantiële problemen aanhouden.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn op dit moment voornamelijk geïnteresseerd in de lessons learned vanuit deze evaluatie van de Jeugdwet met het oog op de bredere evaluatie van de decentralisaties. Wat betekenen de aanhoudende problemen in de jeugdzorg voor de manier waarop de stelselverantwoordelijkheid van de regering wordt afgewogen tegen de lokale verantwoordelijkheid van gemeenten voor het aanbieden van zorg en de implementatie daarvan door ketenpartners? Dit is een systeemvraag die volgens deze leden bij uitstek vraagt om verdere evaluatie en bespreking door de Eerste Kamer. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat deze «systeemvraag» betrekking heeft op drie thema's: kaderstelling, privacy en transformatie.

In de praktijk is er een aanzienlijke spanning tussen enerzijds de ruimte voor gemeenten voor het toepassen van maatwerk in het uitvoeren van decentrale zorgtaken en anderzijds de uiteindelijke systeemverantwoorde-lijkheid van de regering daar waar de uitvoering nog niet goed verloopt.

Ten aanzien van de kaderstelling en de basiskwaliteit hebben de leden van de fractie van GroenLinks een zestal vragen.

Op welke wijze borgt de regering dat de vrijheid die aan gemeenten is gegeven om naar eigen inzicht invulling te geven aan hun nieuwe verantwoordelijkheden, niet ten koste gaat van de basiskwaliteit van de zorg waar zorgbehoevenden uiteindelijk op mogen rekenen? Welke taak ziet de regering voor zichzelf op het moment dat de uitvoering van deze nieuwe verantwoordelijkheden in het sociaal domein in bepaalde gemeenten daadwerkelijk ontoereikend blijkt? Welke kaders en normen voor basiskwaliteit zouden dienstbaar kunnen zijn aan het borgen van een goede uitvoering van de jeugdzorg? Op welke wijze kan de regering samen met de gemeenten komen tot transparantie over de normen voor basiskwaliteit in de jeugdzorg? Ziet de regering, wanneer zij geen normen voor basiskwaliteit wenst vast te stellen, andere mogelijkheden om de kwaliteit van de zorg te waarborgen en om ongelijkheid wat betreft toegang en kwaliteit van zorg te voorkomen? Welke lessons learned inzake de kaderstelling en basiskwaliteit verdienen het ook in het bredere sociaal domein te worden gewaarborgd?

De decentralisatie van de Jeugdwet heeft het mogelijk gemaakt de jeugdzorg integraal aan te pakken. Ketenpartners hebben nu de mogelijkheid informatie uit te wisselen en zo hun zorg op elkaar af te stemmen. Er moet echter te allen tijde gewaakt worden dat de privacy van kwetsbare zorgbehoevenden hierdoor niet in gevaar komt. Een aantal gemeenten geeft namelijk aan onvoldoende capaciteit en expertise te hebben voor zorgvuldig privacybeleid. Daarnaast weten zorgbehoevenden niet altijd wat hun rechten zijn met betrekking tot de bescherming van hun persoonsgegevens. De leden van de fractie van GroenLinks krijgen graag een reactie op de volgende vragen.

Op welke wijze borgt de regering als systeemverantwoordelijke de juiste balans tussen enerzijds een integrale aanpak bij het bieden van zorg en anderzijds het beschermen van de privacy van kwetsbare zorgbehoevenden? Op welke wijze geeft de regering invulling aan haar systeemver-antwoordelijkheid, als blijkt dat een aanzienlijke groep gemeenten onvoldoende capaciteit of expertise heeft om grondig aandacht te besteden aan het opstellen van sluitend privacybeleid? Welke lessons learned ten aanzien van privacy en systeemverantwoordelijkheid trekt de regering ten aanzien van het waarborgen van de privacy van de kwetsbare groep zorgbehoevenden om hen op deze manier te beschermen tegen onzorgvuldige of onjuiste omgang met gevoelige persoonsgegevens?

Zoals opgemerkt laat de transformatie nog op zich wachten. Tot op heden maken zorgbehoevenden frequent gebruik van de gang naar de rechter om af te dwingen dat gemeenten aan hun verantwoordelijkheid voldoen om passende zorg, zorg met voldoende kwaliteit of zorg zonder wachtlijsten aan te bieden. De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag een antwoord op de volgende vragen.

Welke taak ziet de regering voor zichzelf als systeemverantwoordelijke in de situatie dat gemeenten tekort lijken te schieten wat betreft hun nieuwe verantwoordelijkheid tot inkoop en aanbieding van passende zorg met voldoende kwaliteit en in welke situaties kan zij ingrijpen? Welke lessons learned trekt de regering uit het feit dat de transformatie van de jeugdzorg grotendeels is achtergebleven en welke stimulans en stok achter de deur heeft zij om dat alsnog te bewerkstelligen? Op welke wijze borgt de regering de voor kwalitatief goede en minder bureaucratische zorg noodzakelijke samenwerking tussen ketenpartners en op welke wijze kan zij interveniëren als deze samenwerking en afstemming tekortschieten?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van de evaluatie van de Jeugdwet door ZonMw en de brief van 16 april jl. aan de Eerste Kamer. Er is draagvlak voor de transitie, maar de conclusie dat de eigenlijke transformatie nog moet plaatsvinden vraagt politieke en bestuurlijke alertheid en mogelijke aanpassingen aan het stelsel dat met de Jeugdwet is beoogd. Hierover hebben de leden van de ChristenUnie-fractie een aantal vragen, mede namens de leden van de SGP-fractie.

In de aanbiedingsbrief van de ZonMw-evaluatie van 30 januari 2018 schrijven de Minister van VWS en de Minister voor Rechtsbescherming dat «ordening, uniformering en samenwerkingsbereidheid» de opgaven zijn waar regering en gemeenten voor staan. Welke rol ziet de regering voor zichzelf bij deze drie opgaven, gelet op de stelselverantwoorde-lijkheid van het Rijk? Tot welke aanpassingen in het stelsel zal dit leiden?

Bij de uitvoering van de transitie ontstaat een gemeentelijke dynamiek die niet alleen tot onderlinge verschillen leidt tussen gemeenten, maar ook tot nieuwe bureaucratisering. Dit belemmert onderlinge samenwerking tussen gemeenten en beperkt ook de ruimte voor professionals. Ook is duidelijk dat diversiteit in lokale aanpak onder meer het «domeinover-stijgend werken» belemmert. Dit is contrair aan de doelstellingen van de wet. Welke rol ziet de regering voor zichzelf om deze knelpunten aan te pakken?

Een aantal aanbevelingen en opmerkingen betreffen het juridisch kader van de jeugdzorg. Het gaat om knelpunten in de gedwongen jeugdzorg en de rechtspositie bij vrijheidsbeperking. De regering heeft aangegeven hieraan te zullen werken. Graag ontvangen de leden van beide fracties een bredere visie op de gesignaleerde knelpunten en de manier waarop de rechtspositie van jeugdigen in de jeugdzorg wordt gewaarborgd.

Over de positie van landelijke werkende instellingen spreekt de evaluatie niet of nauwelijks, terwijl het functioneren van deze instellingen met hun landelijke vraag en aanbod uitdrukkelijk thema van debat is geweest bij de invoering van de Jeugdwet. De stelselverantwoordelijkheid van het Rijk komt hierin tot uitdrukking. Graag ontvangen de leden van beide fracties in het kader van de eerste fase van de transitie een evaluatief beeld van de positie van deze instellingen. Hebben zij een gelijk speelveld met andere instellingen als het gaat om het contracteren van zorg door gemeenten?

De leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag bij voorkeur voor 16 november 2018.

Een gelijkluidende brief is verzonden naar de Minister voor Rechtsbescherming

Voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Maria J.T. Martens

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 28 november 2018

Mede namens de Minister voor Rechtsbescherming heb ik uw Kamer bij brieven van 30 januari en 16 april 2018 geïnformeerd over de Evaluatie van de Jeugdwet en de beleidsconclusies die we daaruit trekken met het Programma Zorg voor de Jeugd. Naar aanleiding hiervan hebben de fracties van PVV, SP, PvdA, GroenLinks en ChristenUnie nog enige vragen. De fractie van de SGP sluit zich aan bij de vragen van de ChristenUnie. Met deze brief ga ik mede namens de Minister voor Rechtsbescherming in op de gestelde vragen.

De leden van de PVV-fractie vinden dat er te veel op financiën is gestuurd en te weinig op de inhoud. Zij constateren voorts dat de marktwerking de samenwerking hindert (versnippering). Ook is er sprake van veel administratieve druk (bureaucratie); er zijn zorgaanbieders die er vanwege de doorgeschoten administratieve druk en complexe aanbestedingsprocedures zelfs mee stoppen. Tot slot merken de leden van de PVV-fractie op dat er nog steeds wachtlijsten zijn bij met name de jeugd-ggz. Zij vernemen graag welke oplossingen de regering ziet voor deze problemen.

Met de leden van de PPV-fractie constateert de regering dat er bij gemeenten en aanbieders zorgen zijn over budgetten, over wachtlijsten, over regels rond aanbesteden en administratieve lasten. Op al deze knelpunten heeft de regering in samenwerking met gemeenten, jeugdhul-paanbieders en andere partners verbeteracties in gang gezet. Zo zijn in het kader van het programma (ont)regel de zorg samen met de Patiëntenfederatie Nederland, Iederin en Mind via schrap- en verbetersessies knelpunten geïnventariseerd die regeldruk veroorzaken bij patiënten en cliënten in de zorg en ondersteuning en zijn maatregelen voorgesteld om de regeldruk te verminderen. Het programma Zorg voor de Jeugd is naar aanleiding van de evaluatie Jeugdwet van start gegaan met als doel de jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering merkbaar en meetbaar te verbeteren zodat kinderen, jongeren en gezinnen op tijd passende hulp ontvangen. Over de voortgang van deze acties rapporteert de regering twee maal per jaar aan de Tweede Kamer.10

De aanpak van wachtlijsten en wachttijden is de regering ernst en is daarom een speerpunt in het voornoemde programma Zorg voor de Jeugd. In de Jeugdwet is geregeld dat een kwetsbaar kind dat acuut zorg nodig heeft altijd zo snel mogelijk wordt geholpen. Gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Als een passende plek niet meteen beschikbaar is, dan is goede overbruggingszorg geboden. De achtergrond van wachtlijsten is divers en heeft te maken met inkoopafspraken, adequaat contractmanagement, een goede triage, effectieve wachtlijstbe-middeling en met een goede doorverwijzing naar andere aanbieders en daarover afspraken maken. Om die reden zijn in het programma Zorg voor de Jeugd afspraken gemaakt over de regionale aanpak van wachtlijsten. De belangrijkste afspraken zijn:

  • 1) 
    Sluitende afspraken in elke regio over de aanpak van wachtlijsten en wachttijden.

Nog niet alle regio's hebben sluitende afspraken gemaakt. Wij geven hier prioriteit aan, samen met regio's en aanbieders en met ondersteuning van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ).

  • 2) 
    Regionale expertteams

Elke jeugdregio heeft inmiddels een regionaal expertteam om ervoor te zorgen dat elk kind met complexe casuïstiek snel passende hulp krijgt, ongeacht de complexiteit van de zorgvraag en wachtlijsten. De VNG heeft op haar website een landelijk dekkend overzicht gepubliceerd van de expertteams met contactgegevens.11 Deze lijst is gedeeld met instanties en organisaties die met complexe casuïstiek te maken hebben, zodat de expertteams ook voor hen vindbaar zijn.

  • 3) 
    Sociale kaart

Een sociale kaart in elke regio, zodat ouders en verwijzers op eenvoudige wijze per regio weten waar welk aanbod is. De (boven)regionale expertteams hebben per regio overzicht van het (boven)regionaal beschikbare aanbod. Actie blijft nodig. Het OZJ ondersteunt daarbij.

  • 4) 
    Leertafels

Elke regio heeft een leertafel waar breed geleerd wordt van casuïstiek die geleid heeft tot inzet van weinig voorkomende specialistische jeugdhulp. Deze tafels zijn nodig om passende zorg en ondersteuning voor jeugdigen, zoveel als mogelijk dichtbij huis, te realiseren. Weinig voorkomende specialistische jeugdhulp is complex en dus is reflecteren, monitoren en evalueren noodzakelijk. Het OZJ zal regio's ondersteunen, zodat elke regio in 2019 een leertafel heeft.

  • 5) 
    Afspraken rond doorzettingsmacht

Een recent onderzoek naar aanleiding van motie Peters/Kooiman12 laat zien dat gemeenten het nut en de noodzaak van doorzettingsmacht inzien en bijna alle gemeenten hier invulling aan geven of voornemens zijn dit te organiseren.

De leden van de SP-fractie informeren of er (in het kader van het programma Informatievoorziening Sociaal Domein/ISD) met gemeenten en zorgaanbieders afspraken zijn gemaakt over het terugdringen van administratieve lasten binnen het stelsel. Hoe kan de regering als stelselverantwoordelijke garanderen dat er naast de gemaakte afspraken door individuele gemeenten niet toch extra verantwoordingscriteria worden toegevoegd en extra informatie wordt uitgevraagd? Dit is nu aan de orde van de dag en is enorm arbeidsintensief en werkt dus zeer kostenverhogend.

Om vermijdbare administratieve lasten aan te pakken is dit jaar het VWS brede programma (Ont)regel de Zorg van start gegaan. Ten aanzien van de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo2015 zijn er drie uitvoeringsva-rianten voor bekostiging gedefinieerd. Bij de keuze voor deze varianten, spelen de bijkomende administratieve lasten een rol van betekenis. Voor de uitwisseling van berichten zijn er standaardberichten gedefinieerd. Een toewijzingsbericht wordt dan onafhankelijk van de voorziening waarmee die wordt verstuurd of ontvangen, eenduidig en dat scheelt vermijdbare administratieve lasten. Op basis van het wetsvoorstel «regionale samenwerking en vermindering uitvoeringslasten» dat in behandeling is bij de Tweede Kamer en de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende ministeriele regeling worden gemeenten en aanbieders - zodra het wetsvoorstel kracht van wet heeft - verplicht om te werken met de i-Wmo en de i-Jw standaarden voor de outputgerichte en inspanningsgerichte uitvoerings-variant. Deze verplichting wordt wettelijk geregeld op advies van de VNG/gemeenten en branches/aanbieders. Gemeenten en aanbieders worden dus gehouden om standaarden toe te passen die ze zelf hebben ontwikkeld. Een algehele inperking van de gemeentelijke beleidsruimte om nieuwe administratieve werkwijzen te ontwikkelen acht de regering niet opportuun, mede vanwege de bestuurlijke afspraken met gemeenten en zorgaanbieders om de administratieve lasten te beperken.

De leden van de SP-fractie vragen naar de stand van zaken van de regionale samenwerking, aangezien steeds meer aanbieders hinder ondervinden van gemeentelijke onenigheid met als consequentie grote risico's voor aanbieders en cliënten. Garantie van zorg is toch uitgangspunt van het systeem? Hoe gaat de regering hierop sturen en welke wettelijke eisen worden daarbij gesteld?

Voor een effectieve uitvoering van de Jeugdwet is het noodzakelijk dat gemeenten met elkaar samenwerken. Op het terrein van bekostiging is voorgeschreven dat gemeenten met elkaar samenwerken bij de inkoop van specialistisch weinig voorkomende vormen van hulp, zoals gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en de inrichting van Veilig Thuis.

Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio's nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarin voor de hand dat de huidige jeugdregio's eenzelfde samenstelling behouden, zoals die in aanloop naar de decentralisatie van onderop tot stand zijn gekomen. Vanuit de VNG zijn hier ook netwerken op ingericht: de J42 en de BJ42, waarin op respectievelijk ambtelijk en bestuurlijk niveau het belang van de regio's wordt uitgedragen.

In veel regio's werken gemeenten goed samen. Een voorbeeld hiervan is dat veel gemeenten, naast afstemming bij de inkoop, ook zoeken naar intensievere afstemming op beleidsniveau en bestuurlijk niveau. De gemeentelijke samenwerking gaat echter nog niet in alle regio's goed. Soms ontstaat er versnippering door vorming van subregio's of kiezen regio's voor minder samenwerking dan voorheen. Als de continuïteit van zorg in het geding is of dreigt te komen vanwege gebrekkige regionale samenwerking, gaan wij eerst het gesprek aan met de betreffende gemeenten. Als er grote problemen zijn bij de wettelijk verplichte samenwerking of als deze samenwerking ontbreekt, kunnen de Minister voor Rechtsbescherming en ik gebruik maken van de mogelijkheid deze samenwerking af te dwingen met een AmvB. Het wetsvoorstel daartoe wordt een dezer dagen besproken in de Tweede Kamer.

De justitiële keten is naar de mening van de leden van de SP-fractie beperkt betrokken geweest bij de evaluatie over de werking van de wet.

Dit hiaat dient naar de mening van deze leden te worden opgepakt, want zeker ook de justitiële bemoeienis bij jeugdbescherming en jeugdreclassering is een bepalende factor in een specifiek deel van de jeugdhulp. Ook hier ligt naar de mening van deze leden een ministeriële verantwoordelijkheid aangaande het functioneren van het jeugdhulpsysteem en het wettelijk kader daarvoor. Graag krijgen zij hierop een reactie.

De regering is het met de leden van de SP-fractie eens dat er een belangrijke relatie is tussen jeugdhulp en de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Dit is ook een conclusie van de «Tussenevaluatie Wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen» die op 5 november 2018 aan de Tweede Kamer is gezonden. Gemeenten en justitiepartners moeten oog hebben voor het beschikbare en benodigde hulpaanbod voor kinderen die met justitie in aanraking komen. Daarom is «Jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt» één van de zes actielijnen van het nieuwe programma Zorg voor de Jeugd.

Volgens de leden van de SP-fractie is een goed functionerend nationaal jeugdhulpsysteem gebouwd op bewaking van de minimale kwaliteit van toegang tot zorg en het verkrijgen van zorg. In het systeem wordt vooral een kwaliteitstekort ervaren met betrekking tot de toegankelijkheid. Hier ligt een speciale verantwoordelijkheid. Het systeem dient zorg bereikbaar en adequaat aan te bieden. De leden van deze fractie vernemen graag hoe de regering deze kwaliteit gaat borgen.

De regering is het met de leden van de SP-fractie eens dat de kwaliteit van de toegang essentieel is voor een goed functionerend jeugdstelsel. Een gebrekkige toegang verhindert dat een jeugdige tijdig de juiste hulp krijgt, waardoor de kans op langere en intensievere jeugdhulp groter is of zelfs de verkeerde jeugdhulp waardoor vervolgens naderhand alsnog de juiste jeugdhulp ingezet moet worden. Daarom zijn in de Jeugdwet kwaliteitseisen ten aanzien van de toegang opgenomen. Zo is in artikel 2.6 bepaald dat de gemeente ervoor verantwoordelijk is dat «jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier wordt aangeboden en te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden». En artikel 2.7 Jeugdwet regelt dat in de wijkteams de norm van de verantwoorde werktoedeling geldt en met geregistreerde professionals moet worden gewerkt. Verder is in het Besluit Jeugdwet bepaald dat het college van burgemeester en Wethouders zorg draagt voor de beschikbaarheid van onder andere relevante deskundigheid ten aanzien van opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen, stoornissen, kindermishandeling en huiselijk geweld. Voornoemde bepalingen geven in combinatie een stevige juridische basis aan de kwaliteit van door gemeenten verstrekte jeugdhulp.

Aanvullend op deze wettelijke opdracht in de Jeugdwet is één van de actielijnen van het programma Zorg voor de Jeugd gericht op een betere toegang tot jeugdhulp voor jeugdigen en gezinnen, door onder meer de werkwijze van wijkteams c.q. wijkgericht werken te verbeteren. VWS, de Associatie Wijkteams, VNG, kennisinstituten NJI en Movisie en het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd gaan er samen met de gemeenten en relevante stakeholders voor zorgen dat het in elke regio helder is wat je van wijkteams c.q. wijkgericht werken wel en niet mag verwachten. We stimuleren dit onder andere met het opstellen van een door alle betrokken partijen gedragen visie op wijkgericht werken. Op basis van deze visie worden leidende principes geformuleerd. Te denken valt aan tijdige (specialistische) jeugdhulp vanuit een brede blik dichtbij de leefwereld van kind en gezin in de wijk; zicht op veiligheid en verbinding tussen partners in de wijk die belangrijk zijn voor de jeugdigen. Het is de bedoeling dat er een door het veld gedragen kwaliteitsnorm voor wijkteams c.q. wijkgericht werken komt, waarop de diverse actoren in de wijk aangesproken kunnen worden.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat het de bedoeling van de Jeugdwet is om het kind/de jongere centraal te stellen door het jeugd-stelsel te vereenvoudigen, en het efficiënter en effectiever te maken. De eerste evaluatie laat zien dat deze doelen nog niet zijn gerealiseerd. Zowel in de evaluatie als in de reactie van de regering daarop, wordt aangegeven dat dit goed te begrijpen is, omdat volgens de regering en de onderzoekers, de evaluatie relatief snel na de invoering van de wet is uitgevoerd. De leden van de fractie van de PvdA vragen of deze conclusie te rechtvaardigen is. In de wet is immers niet voorzien in een overgangstermijn om de continuïteit en kwaliteit van de zorg voor de jeugdigen, en de gezinnen waartoe zij behoren, te garanderen. Nog niet ieder kind en gezin krijgen tijdig passende ondersteuning en andere vormen van hulpverlening, blijkt uit de evaluatie. Dit baart de leden van de PvdA-fractie zorgen. Is de regering het met deze leden eens dat een leerpunt uit de evaluatie is dat bij stelselwijzigingen, zoals de invoering van de Jeugdwet, een langer invoeringstraject nodig is om de doelen van de wet direct na invoering te kunnen behalen?

De evaluatie van de Jeugdwet laat inderdaad zien dat de mate waarin gemeenten erin slagen de jeugdige en zijn ouders steeds meer centraal te stellen, de toegang tot en de inzet en uitvoering van jeugdhulp steeds efficiënter en effectiever te laten verlopen, nog niet in elke gemeente of regio in voldoende mate is gerealiseerd. Wel kan worden geconstateerd dat met name de integrale toegang tot en inzet en uitvoering van verschillende vormen van jeugdhulp die voorheen onder verschillende wettelijke kaders werden ingezet via verschillende toegangspoorten, onder de Jeugdwet daadwerkelijk tot stand komt. De Jeugdwet kende een overgangsjaar. In het eerste jaar waarin de gemeenten verantwoordelijk werden voor de uitvoering van de Jeugdwet, waren gemeente op grond van hoofdstuk 10 van de Jeugdwet verplicht de jeugdhulp die reeds was ingezet voort te zetten bij dezelfde aanbieder (indien dat redelijkerwijs mogelijk was) of de jeugdhulp in te zetten waarvoor reeds een recht op zorg bestond voor een jeugdige. Als voorbereiding daarop hebben alle gemeenten in het najaar van 2013 - toen de Jeugdwet door de Tweede Kamer werd aanvaard - regionale transitiearrangementen vastgesteld (onder voorbehoud van de daadwerkelijke inwerkingtreding van de Jeugdwet), waarin afspraken waren opgenomen met de instellingen die voor de invoering van de Jeugdwet noodzakelijk waren.

Om gemeenten zo goed mogelijk te faciliteren bij hun voorbereiding op de nieuwe Jeugdwet is een langdurige en interactief voorbereidingstraject afgelegd. Al op 12 september 2012 is de Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd (TSJ) als onafhankelijke commissie ingesteld door de rijksoverheid, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Inter Provinciaal Overleg om de voortgang van de decentralisatie van alle jeugdhulp naar gemeenten te volgen. Medio 2013 is het conceptwetsvoorstel via internetconsultatie voorgelegd aan alle betrokken partijen. Voor de zomer van 2013 is het wetsvoorstel uiteindelijk ingediend bij de Tweede Kamer, waar het in september en oktober intensief is behandeld. Vervolgens heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel in behandeling genomen en uiteindelijk aangenomen op 18 februari 2014. Daarmee stond ruim voor de definitieve invoering van de Jeugdwet vast dat de Jeugdwet daadwerkelijk ingevoerd zou gaan worden. Vanaf 1 april 2014 begeleidt de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) de decentralisatie van de jeugdzorg met als taak ervoor te zorgen dat jeugdzorginstellingen en gemeenten voldoende gelegenheid krijgen om tot inkoopafspraken te komen die de continuïteit van de hulp verzekeren, en voorkomen dat functies van hulp die niet gemist kunnen worden, verdwijnen bij de overdracht van deze functies naar het gemeentelijk niveau met de invoering van de Jeugdwet per 1 januari 2015.

Met dit voortraject en het overgangsrecht heeft de regering gewaarborgd dat alle lopende hulpverleningstrajecten voortgezet konden worden, dat alle reeds vastgestelde aanspraken op jeugdhulp van kracht bleven en dat gemeenten bij de start van het nieuwe stelsel niet werden geconfronteerd met een onwerkbare hoeveelheid nieuwe hulpvragers. Ook de TAJ constateerde destijds in haar eerste voortgangsrapportage dat de continuïteit van zorg was gerealiseerd in de overgang naar het nieuwe jeugdstelsel. Doordat de evaluatie van de Jeugdwet feitelijk werd uitgevoerd in de loop van 2017, is de conclusie dat de wetsevaluatie relatief snel na de invoering van de wet is uitgevoerd inderdaad gerechtvaardigd. De evaluatietermijn van drie jaar is bij amendement bij de behandeling van de Jeugdwet in de Tweede Kamer opgenomen.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de verwachting is dat met programma Zorg voor de Jeugd de doelen van de Jeugdwet behaald zullen worden? Zo ja, waar is deze verwachting op gebaseerd en wanneer verwacht de regering de doelen van de Jeugdwet te bereiken? Zo niet, welke aanvullende maatregelen gaat de regering nemen om de doelen van de Jeugdwet wel te behalen?

Het vorige kabinet heeft tot de decentralisatie van de jeugdzorg besloten nadat een brede parlementaire werkgroep in 2010 de knelpunten op een rij had gezet. Het oude jeugdhulpstelsel was nodeloos versnipperd en moest daarom op de schop: veel verschillende wetten, veel verschillende geldstromen, veel overheidslagen (gemeenten, provincies, Rijk, zorgkantoren en verzekeraars) een beetje verantwoordelijk en dus eigenlijk niemand, en alle aanbieders slechts voor een deeltje van de problematiek verantwoordelijk. De evaluatie van de Jeugdwet laat zien dat de overgang naar het nieuwe stelsel (de transitie) goed is verlopen en dat continuïteit van jeugdzorg was geborgd. De evaluatie laat ook zien dat de inhoudelijke veranderdoelen, zoals maatwerk voor kinderen en gezinnen, integraal en sociaal domein breed en meer ruimte voor professionals nog onvoldoende zijn bereikt. Deze inhoudelijke vernieuwing (de transformatie) is een proces van lange adem. Met het programma Zorg voor de Jeugd geven we dit vernieuwingsproces, samen met de partners (cliënten, professionals, aanbieders en gemeenten), deze kabinetsperiode een impuls langs zes actielijnen:

  • 1) 
    betere toegang tot jeugdhulp voor kinderen en gezinnen;
  • 2) 
    meer kinderen zo thuis mogelijk laten opgroeien;
  • 3) 
    alle kinderen de kans bieden zich optimaal te ontwikkelen;
  • 4) 
    kwetsbare jongeren beter op weg helpen zelfstandig te worden;
  • 5) 
    jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt;
  • 6) 
    investeren in vakmanschap van jeugdprofessionals.

Om de uitvoering van het programma en de beoogde vernieuwing een impuls te geven is het Transformatiefonds (€ 108 mln.) ingesteld, waarop regio's aanspraak kunnen maken door regionale jeugddeals te sluiten. Deze middelen worden ingezet om de regionale transformatieplannen duurzaam uit te voeren. Tot 1 oktober 2018 konden regio's hun plannen indienen. Alle 42 jeugdregio's hebben plannen ingediend. Momenteel worden de plannen beoordeeld en in de decembercirculaire van dit jaar zal het transformatiebudget worden verdeeld.

Een Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) is in oprichting om de regio's en alle betrokken partijen te ondersteunen bij het uitwerken van hun plannen en de acties van Zorg voor de Jeugd. Het OZJ brengt regio's met elkaar in verbinding, zodat men kan leren van elkaars plannen en de uitwerking daarvan. Tevens gaat het OZJ eerstelijns bemiddeling bieden bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.

De voortgang van de acties en de resultaten van het programma Zorg voor de Jeugd worden gemonitord. Eventuele knelpunten in de voortgang worden besproken in de stuurgroep Zorg voor de Jeugd. Deze stuurgroep kan zo nodig adviseren tot aanvullende maatregelen om de doelen van het programma te realiseren. Uiteindelijke doelen van het programma zijn dat kinderen en gezinnen zicht merkbaar beter ondersteund voelen. Over de voortgang van deze acties rapporteert de regering twee maal per jaar aan de Tweede Kamer.13 Over vier jaar maken we een balans op van de resultaten van het programma.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat in de Jeugdwet de verantwoordelijkheden voor het goed functioneren van het stelsel zowel bij de gemeenten liggen als bij de rijksoverheid. In de evaluatie wordt aandacht besteed aan de risico's die gelopen worden als er sprake is van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid. Kan de regering verduidelijken hoe zij haar verantwoordelijkheid als systeemverantwoordelijke ziet en hoe zij omgaat met de suggesties die in het rapport zijn gedaan over de invulling van deze rol?

In hoofdstuk drie van de evaluatie van de Jeugdwet wordt dieper ingegaan op de stelselverantwoordelijkheid van de rijksoverheid. De onderzoekers concluderen dat de decentralisatie van bevoegdheden in het jeugdstelsel geen doel in zichzelf is, maar een middel tot «integrale jeugdhulp» en «maatwerk». Integrale jeugdhulp betekent volgens hen dat de bevoegdheden zoveel mogelijk worden geconcentreerd bij één bestuurslaag en maatwerk leveren betekent dat de jeugdhulp het best kan worden neergelegd bij de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat: de gemeente. Bij de onderzoekers van de evaluatie bestaat de zorg dat het concept stelselverantwoordelijkheid in de interbestuurlijke verhoudingen een te gemakkelijke rechtvaardiging voor ingrijpen en daarmee een vehikel voor recentralisatie van wat de wetgever heeft willen decentraliseren.14 De onderzoekers adviseren het Rijk, als stelselverantwoordelijke, een stimulerende rol te vervullen bij de ontwikkeling van een «lerend» jeugdstelsel, waarbij gemeenten samen met cliënten, zorgaanbieders en hulpverlener wegen vinden om de doelen van de Jeugdwet te realiseren.

In formele zin ziet de regering haar verantwoordelijkheid voor het stelsel van jeugdhulp als volgt. Gemeenten voeren de jeugdhulp op grond van de Jeugdwet in «medebewind» uit en leggen hiervoor verantwoording af aan de Gemeenteraad. Het Rijk is verantwoordelijk voor het wettelijk kader (o.a. regeling van de gemeentelijke «jeugdhulpplicht» en kwaliteitseisen ten aanzien van de verstrekte jeugdhulp), het toezicht op het wettelijke kader via de samenwerkende inspecties en het beschikbaar stellen van het benodigde budget via het Gemeentefonds. Mocht sprake zijn van taakverwaarlozing dan kan ingegrepen worden op grond van de bevoegdheden in de Gemeentewet, met als laatste stap de «indeplaats-stelling».

Dialoog, samenwerking en partnerschap van jeugdhulpaanbieders, gemeenten en Rijk was de praktijk van de uitvoering van de Jeugdwet in de afgelopen jaren. De voortgang van de uitvoering van de Jeugdwet wordt periodiek ambtelijk en bestuurlijk besproken in verschillende gremia. De afgelopen jaren is steeds gezamenlijk naar oplossingen voor knelpunten gezocht, met respect voor ieders verantwoordelijkheden in het stelsel. De actuele programma's Zorg voor de Jeugd, Geweld hoort nergens thuis, Kansrijke Start en Scheiden zonder schade zijn mooie voorbeelden van de samenwerking in partnerschap tussen Rijk, gemeenten, jeugdhulpaanbieders en andere betrokkenen. Het vergroten van het lerend vermogen van het jeugdstelsel, één van de adviezen van de evaluatoren van de Jeugdwet, staat centraal in deze programma's. Het Rijk ondersteunt onder andere met inzet van de landelijke kennisinstituten en de inzet van het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat de Minister van VWS in het debat in de Tweede Kamer van 3 oktober 2018 heeft toegezegd dat er een onderzoek plaats zal vinden naar de volumegroei van de jeugdhulp, met een kwalitatieve analyse onder 30 gemeenten van de mate waarin de middelen uit het gemeentefonds toereikend zijn voor de uitvoering van de Jeugdwet.5 De uitkomsten van dit onderzoek worden pas begin 2019 verwacht. Op welke wijze gaat de regering er tot die tijd zorg voor dragen dat ieder kind, elke jeugdige en elk gezin er zeker van kan zijn dat de benodigde zorg en hulpverlening tijdig voor hen beschikbaar is, zo vragen de leden van de fractie van de PvdA. Hoe gaat de regering voorkomen dat door gebrek aan middelen de benodigde professionalisering en innovatie niet gerealiseerd wordt?

Om van signalen over gemeentelijke tekorten naar feiten te komen heb ik in het debat in de Tweede Kamer van 3 oktober 2018 aangegeven dat we onder gezamenlijk opdrachtgeverschap van VWS en VNG een analyse laten verrichten naar de jeugdcijfers. Het onderzoek omvat:

  • 1. 
    een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd;
  • 2. 
    een kwalitatief benchmarkonderzoek in 30 gemeenten naar de uitvoering van de Jeugdwet, in de context van het sociaal domein;
  • 3. 
    een analyse van de aanvragen Fonds Tekortgemeenten.

De precieze vormgeving van het onderzoek stellen we met de VNG vast, opdat dit onder gezamenlijk opdrachtgeverschap VNG en Rijk uitgevoerd kan worden. Het doel is om in het voorjaar van 2019 de resultaten uit het onderzoek te kunnen bespreken en te wegen op de bestuurlijke tafel. Ik heb in het Wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november 2018 in de Tweede Kamer aangegeven niet vooruit te willen lopen op de uitkomsten van het onderzoek. Passend bij de uitkomsten van het onderzoek zullen oplossingen gevonden moeten worden.

In antwoord op de vraag hoe de regering er voor gaat zorgen dat ieder kind, elke jeugdige en elk gezin er zeker van kan zijn dat de benodigde zorg en hulpverlening tijdig voor hen beschikbaar is, merkt de regering op dat de gemeenten op grond van de Jeugdwet een jeugdhulpplicht hebben om tijdig passende zorg te verstrekken indien dat nodig is, zeker ook in acute situaties. De situatie van de gemeentelijke financiën doet geen afbreuk aan deze wettelijke jeugdhulpplicht.

In het Wetgevingsoverleg Jeugd van 12 november 2018 in de Tweede Kamer heb ik, wellicht ten overvloede, erop gewezen dat meer geld erbij niet automatisch tot betere jeugdhulp leidt. Er liggen ook forse inhoudelijke veranderopgaven voor de jeugdsector zelf zoals ook in de Evaluatie van de Jeugdwet is geconstateerd. Met het programma Zorg voor de Jeugd pakken we die opgaven op, samen met gemeenten, aanbieders, professionals en cliënten. Om een extra impuls aan de veranderopgaven te geven is er een Transformatiefonds ingericht waarin in totaal € 108 mln. beschikbaar is. Verder is vergroten van het vakmanschap van jeugdprofessionals één van de actielijnen in het programma Zorg voor de Jeugd.

De leden van de PvdA-fractie geven aan dat in de evaluatie van de Jeugdwet niet is gekeken naar eventuele knelpunten met aanpalende terreinen, waaronder de Zorg-verzekeringswet en de aansluiting op de justitiële keten. De zorgaanbieders wijzen er in de bovengenoemde brief op dat er veel knelpunten ontstaan door de schotten tussen de verschillende wetten. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering dit herkent. Zo ja, wat gaat zij doen om de knelpunten op te lossen? Zo nee, wat is de oorzaak van het verschil in appreciatie van de situatie tussen de zorgaanbieders en de regering? Is de regering van plan om in de volgende evaluatie de samenhang met aanpalende stelsels te laten onderzoeken?

De afstemming van de Jeugdwet met andere wetten waaronder de Wmo, Zvw en Wlz vraagt met name aandacht bij de leeftijd van 18 jaar, de leeftijd waarop jongeren meerderjarig worden. Op grond van artikel 1.1 van de Jeugdwet moet de gemeente de noodzakelijke jeugdhulp onder bepaalde voorwaarden bij het bereiken van 18 jaar voortzetten of hervatten tot maximaal 23 jaar. Dit geldt alleen voor hulp die niet onder een ander wettelijk kader valt zoals Zvw, Wlz of Wmo. Daarnaast geldt de jeugdhulpplicht bij 18 tot 23-jarigen alleen:

  • indien al voor de 18e verjaardag is bepaald dat voortzetting of inzet van de jeugdhulp na de 18e verjaardag noodzakelijk is, of
  • indien na beëindiging van jeugdhulp die was begonnen vóór het bereiken van de leeftijd van achttien jaar, binnen een half jaar hervatting van de jeugdhulp noodzakelijk is.

De overgang naar volwassenheid (18-/18+) kan voor kwetsbare en minder zelfredzame jongeren bijzonder lastig zijn, zeker als zij een ondersteunend vangnet missen. Door te zorgen voor een warme overdracht met passende zorg en ondersteuning en door domeinoverstijgend te werken, kunnen deze jongeren beter worden geholpen. Het vraagt een tijdige voorbereiding op zelfstandigheid (via toekomstplan, mentoren of coaches, ondersteuning vanuit eigen netwerk of familie) en inzet van gemeentelijke instanties bij het vinden van passende en betaalbare huisvesting en ondersteuning van deze jongeren bij de overgang van school naar werk. De oplossing van het probleem vraagt bovenal samenwerking van betrokken partijen. De VNG, Jeugdzorg Nederland en het Rijk hebben bestuurlijk afgesproken om pleegzorg vanaf 1 juli 2018 standaard tot 21 jaar in te zetten. Vanuit het Rijk is hier structureel € 13,7 mln voor beschikbaar gesteld. Een wetswijziging om deze afspraak juridisch te borgen is in voorbereiding. Het wetsvoorstel wordt begin 2019 besproken met belanghebbende partijen zoals pleegkinderen, pleegouders en pleegzorgaanbieders.

De regering wil samen met de branches gespecialiseerde Zorg voor Jeugd, gemeenten, zorgverzekeraars, de diverse cliëntenorganisaties, het OZJ en het Programma Sociaal Domein via verschillende acties en maatregelen de «overgangen» in zorg versoepelen. Via het bestuurlijk akkoord GGZ 2019-2022 hebben ggz-partijen zich gecommitteerd aan de afspraken uit het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, in het bijzonder aan de acties gericht op het soepel verlopen van de overgang naar volwassenheid. Inmiddels hebben «verdiepingssessies» plaatsgevonden om tot een plan van aanpak te komen. Naast instellingen, professionals, gemeenten, zorgverzekeraars en kennisinstellingen hebben hieraan ook een aantal jongeren, de Nationale Jongerenraad (NJR) en cliëntenorganisatie MIND deelgenomen. Momenteel worden de acties verder uitgewerkt om tot een betere aansluiting tussen jeugd-ggz en volwassen-ggz te komen.

Een specifieke groep waar bij de overgang ingewikkeld kan zijn, betreft jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) en bijkomende (meervoudige) problematiek. Voor gemeenten en aanbieders is het niet altijd eenvoudig om het juiste loket of passende zorg en/of ondersteuning te vinden. Uit een expertbijeenkomst die het VOBC en de VGN deze zomer hebben georganiseerd kwam naar voren dat passende vormen van tijdelijk beschermd wonen voor jongvolwassenen met een LVB meer aandacht vragen. De VNG, VGN en anderen betrokken partijen zullen hiervoor nu een handreiking ontwikkelen. Voor deze groep zijn verschillende acties ingezet (zie voortgangsrapportage). In de Kamerbrief «Nadere informatie over de pilots met gespecialiseerde cliëntondersteuning» is aangekondigd dat voor deze kwetsbare doelgroepen jongeren met cliëntorganisaties wordt onderzocht of deze geholpen kunnen worden met gespecialiseerde vormen van cliëntondersteuning binnen het sociaal domein.15

De Nationale ombudsman heeft in een recent rapport over de knelpunten en belemmeringen die mensen ervaren in de zorg geconstateerd dat de zorg en ondersteuning van uit de vier zorgwetten op papier goed geregeld is, maar dat het voor veel mensen in de praktijk ingewikkeld is om passende zorg en ondersteuning te krijgen. Bij brief van 8 oktober 2018 Heeft de regering een reactie gegeven op de aanbevelingen en zijn de acties en maatregelen beschreven die in gang zijn gezet binnen de verschillende programma's om de zorg en ondersteuning merkbaar beter te maken.16 In het najaar van 2018 en begin 2019 zal ik met gemeenten en veldpartijen in gesprek om de uitkomsten van de evaluatie van de hervorming van de langdurige zorg te bespreken. Op basis van deze gesprekken zal ik nagaan welke maatregelen ik zal nemen, aanvullend op de acties die reeds in gang zijn gezet.

Met betrekking tot de aansluiting op de justitiële keten is hiervoor bij de beantwoording van een vraag van de SP-fractie opgemerkt dat er een belangrijke relatie is tussen jeugdhulp en de uitvoering van jeugdbescherming en jeugdreclassering. Dit is ook een conclusie van de «Tussenevaluatie Wet Herziening Kinderbeschermingsmaatregelen» die op 5 november 2018 aan de Tweede Kamer is gezonden. Gemeenten en justitiepartners moeten oog hebben voor het beschikbare en benodigde hulpaanbod voor kinderen die met justitie in aanraking komen. Daarom is «Jeugdigen beter beschermen als hun ontwikkeling gevaar loopt» één van actielijnen van het nieuwe programma Zorg voor de Jeugd.

Uit het voorgaande moge blijken dat de samenhang van de Jeugdwet met aanpalende stelsels bijzondere aandacht heeft van de regering. De voortgang van de acties en de resultaten daarvan worden gemonitord. De Tweede Kamer wordt daarover via periodieke voortgangsrapportages geïnformeerd.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat naar aanleiding van de motie-Beuving c.s. is de Monitor Transitie Jeugd ingericht als meldpunt waar ouders, professionals en gemeenten terecht kunnen met vragen, signalen en suggesties over de overheveling van jeugd-ggz naar de gemeenten. In de brief van 16 april 2018 aan de Eerste Kamer wordt gemeld dat er meer dan 1000 signalen doorgegeven zijn. Kan de regering ingaan op de aard van deze signalen en aangeven tot welke acties dit heeft geleid?

Met de Monitor Transitie Jeugd zijn in de jaren 2015 en 2016 de onbedoelde effecten en knelpunten van de transitie van de jeugdhulp vanuit cliëntenperspectief verzameld. Daartoe heeft de monitor, naast een digitaal meldpunt, ook regionale spiegelgesprekken en verdiepings-bijeenkomsten georganiseerd. De meest gemelde signalen betroffen de informatievoorziening en de toegang tot de jeugdhulp, ontoereikend of niet passend hulpaanbod en het niet tijdig inzetten van hulp. De signalen zijn met regelmaat besproken met vertegenwoordigers van gemeenten en jeugdhulpaanbieders en hebben geleid tot verschillende vervolgacties. Zo is op landelijk niveau een uitbreiding van cliëntondersteuning gerealiseerd en is doorzettingsmacht geagendeerd bij de gemeenten. Via nieuwsbrieven van de VNG en websites van departementen is aandacht gevraagd voor verbetering van de informatievoorziening. De VNG heeft er bij gemeenten op aangedrongen om toekenningsberichten aan pgb-houders te versturen. Ook rond jeugdbescherming en jeugdstrafrecht worden ouders en vertegenwoordigers van cliëntenorganisaties nu beter betrokken.

Het merendeel van de signalen van de Monitor Transitie Jeugd had betrekking op het lokale niveau. De cliëntenorganisaties hebben daarom bepleit dat op lokaal niveau de betrokkenheid en participatie van cliënten werd versterkt. Om die reden is het project «Jeugdhulp doen we samen» ondersteund. In dit project wordt door landelijke cliëntenorganisaties de lokale participatie van cliënten op gemeentelijk en regionaal niveau gestimuleerd.

De leden van de PvdA-fractie merken op dat tijdens het debat in de Eerste Kamer door de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, naar aanleiding van een vraag van voormalig PvdA-senator Beuving, is toegezegd dat wanneer de noodzaak tot het uitwisselen van gegevens blijkt te bestaan, dit geregeld zal worden met een wetswijziging. Het doel van die wetswijziging is het creëren van een solide wettelijke grondslag voor domeinoverstijgende gegevensuitwisseling. In de eerder genoemde brief van 16 april 2018 is aangegeven dat die noodzaak er daadwerkelijk is en dat betrokkenen aan de slag gaan met wetgeving ten aanzien van gegevensuitwisseling. Kan de regering aangeven wanneer de noodzakelijke wetgeving aangeboden wordt aan de Tweede Kamer en welke maatregelen genomen worden om adequate gegevensuitwisseling mogelijk te maken totdat deze wetgeving ingevoerd wordt?

Door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is het thematraject Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy (UPP) in gang gezet om aan de slag te gaan met knelpunten en weerbarstige vraagstukken in relatie tot gegevensuitwisseling en privacy in het sociaal domein. Bij brief van 8 november 2018 (Kamerstukken II 22018/19, 34 477, nr. 46) heeft de Minister van BZK de Tweede Kamer geïnformeerd over het plan van aanpak waarbij de knelpunten langs drie sporen in samenhang aangepakt worden:

  • 1) 
    heldere wetgeving;
  • 2) 
    borging van privacy;
  • 3) 
    kennisdeling en communicatie.

Onder regie van de Minister van BZK is een werkgroep (bestaande uit de betrokken departementen, de VNG en enkele gemeenten) aan de slag gegaan met het in kaart brengen van knelpunten in wetgeving ten aanzien van de gegevensuitwisseling in het sociaal domein, inclusief de relatie met zorg en veiligheid. Op 14 november 2018 is een werkconferentie georganiseerd met de betrokken partijen waarbij eerste voorstellen voor oplossingsrichtingen zijn besproken. De resultaten zijn mede bepalend voor de verdere uitwerking van een wetsvoorstel dat na de publiekscon-sultatie naar verwachting eind 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden kan worden.

De leden van de fractie van GroenLinks zijn op dit moment voornamelijk geïnteresseerd in de lessons learned vanuit deze evaluatie van de Jeugdwet met het oog op de bredere evaluatie van de decentralisaties. Wat betekenen de aanhoudende problemen in de jeugdzorg voor de manier waarop de stelselverantwoordelijkheid van de regering wordt afgewogen tegen de lokale verantwoordelijkheid van gemeenten voor het aanbieden van zorg en de implementatie daarvan door ketenpartners? Dit is een systeemvraag die volgens deze leden bij uitstek vraagt om verdere evaluatie en bespreking door de Eerste Kamer. De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat deze «systeemvraag» betrekking heeft op drie thema's: kaderstelling, privacy en transformatie.

Ten aanzien van de kaderstelling en de basiskwaliteit hebben de leden van de fractie van GroenLinks een zestal vragen. Op welke wijze borgt de regering dat de vrijheid die aan gemeenten is gegeven om naar eigen inzicht invulling te geven aan hun nieuwe verantwoordelijkheden, niet ten koste gaat van de basiskwaliteit van de zorg waar zorgbehoevenden uiteindelijk op mogen rekenen? Welke taak ziet de regering voor zichzelf op het moment dat de uitvoering van deze nieuwe verantwoordelijkheden in het sociaal domein in bepaalde gemeenten daadwerkelijk ontoereikend blijkt? Welke kaders en normen voor basiskwaliteit zouden dienstbaar kunnen zijn aan het borgen van een goede uitvoering van de jeugdzorg? Op welke wijze kan de regering samen met de gemeenten komen tot transparantie over de normen voor basiskwaliteit in de jeugdzorg? Ziet de regering, wanneer zij geen normen voor basiskwaliteit wenst vast te stellen, andere mogelijkheden om de kwaliteit van de zorg te waarborgen en om ongelijkheid wat betreft toegang en kwaliteit van zorg te voorkomen? Welke lessons learned inzake de kaderstelling en basiskwaliteit verdienen het ook in het bredere sociaal domein te worden gewaarborgd?

In de Jeugdwet zijn kwaliteitseisen opgenomen ten aanzien van onder meer de toegang tot jeugdhulp en de door de jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen verstrekte hulp. Zo is in artikel 2.6 bepaald dat de gemeente ervoor verantwoordelijk is dat «jeugdhulp op een laagdrempelige en herkenbare manier wordt aangeboden en te allen tijde bereikbaar en beschikbaar is in situaties waar onmiddellijke uitvoering van taken is geboden». En artikel 2.7 Jeugdwet regelt dat in de wijkteams de norm van de verantwoorde werktoedeling geldt en met geregistreerde professionals moet worden gewerkt. Verder is in het Besluit Jeugdwet bepaald dat het college van burgemeester en Wethouders zorg draagt voor de beschikbaarheid van onder andere relevante deskundigheid ten aanzien van opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen, stoornissen, kindermishandeling en huiselijk geweld. Voornoemde bepalingen geven in combinatie een stevige juridische basis aan de kwaliteit van door gemeenten verstrekte jeugdhulp.

De samenwerkende inspecties zien op deze bepalingen in de Jeugdwet toe. De Jeugdwet verplicht aanbieders van jeugdhulp en jeugdbescherming tot het verlenen van verantwoorde hulp. Daarvoor moeten zij hun organisatie zo inrichten dat er voldoende kwalitatief en kwantitatief personeel en materieel beschikbaar is. Professionals zijn verplicht om te handelen als goede hulpverleners, in overeenstemming met de verantwoordelijkheid die zij hebben, voortvloeiend uit hun professionele standaard (o.a. beroepscode en vakinhoudelijke richtlijnen). In het Kwaliteitskader Jeugd is de norm van de verantwoorde werktoedeling uitgewerkt, zodat verantwoorde zorg wordt geboden. De focus ligt daarbij op de inzet van geregistreerde professionals rekening houdend met hun kennis en vaardigheden, zodat die kunnen werken volgens hun professionele standaarden.

Aanvullend op deze wettelijke opdracht in de Jeugdwet is één van de actielijnen van het programma Zorg voor de Jeugd gericht op een betere toegang tot jeugdhulp voor jeugdigen en gezinnen, door onder meer de werkwijze van wijkteams c.q. wijkgericht werken te verbeteren. VWS, de Associatie Wijkteams, VNG, kennisinstituten NJI en Movisie en het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd gaan er samen met de gemeenten en relevante stakeholders voor zorgen dat het in elke regio helder is wat je van wijkteams c.q. wijkgericht werken wel en niet mag verwachten. We stimuleren dit onder andere met het opstellen van een door alle betrokken partijen gedragen visie op wijkgericht werken. Op basis van deze visie worden leidende principes geformuleerd. Te denken valt aan tijdige (specialistische) jeugdhulp vanuit een brede blik dichtbij de leefwereld van kind en gezin in de wijk; zicht op veiligheid en verbinding tussen partners in de wijk die belangrijk zijn voor de jeugdigen. Het is de bedoeling dat er een door het veld gedragen kwaliteitsnorm voor wijkteams c.q. wijkgericht werken komt, waarop de diverse actoren in de wijk aangesproken kunnen worden.

Investeren in het vakmanschap van jeugdprofessionals is een speerpunt van het programma Zorg voor de Jeugd (actielijn 6). Vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beroepsverenigingen, brancheorganisaties, SKJ, gemeenten, onderwijs, opleidingsinstituten, cliëntorganisaties en kennisinstituten, wordt onder meer gewerkt aan de volgende opgaven:

  • Professionals ondersteunen bij het werken volgens de gemeenschappelijke basiswaarden, die voortvloeien uit de transformatiedoelen van de Jeugdwet en de benodigde cultuurverandering. Dit betekent o.a. een cliëntgerichte bejegening. Hierbij is het bijvoorbeeld van belang dat professionals verantwoorde afwegingen maken in een normatief geladen kader. Verder het versterken van eigen kracht en zelfregie, bevorderen van veiligheid, werken vanuit een integrale blik, samenwerken (gericht op teamresultaat) en een leven lang leren en reflecteren.
  • Realiseren van een lerende omgeving voor professionals met samen leren doen wat werkt en hierover afspraken maken (zie onderstaande afbeelding). Een praktijk die leren verbindt aan handelen. Centraal hierbij staat: steeds beter willen worden, benutten en doorontwikkelen van kennis, van elkaar leren en reflectie van de cliënt. We willen dit regionaal en landelijk organiseren. Het onderzoek «ketenbreed leren en werken aan tijdige inzet van passende hulp» is hier een voorbeeld van. Bij dit onderzoek wordt geleerd van complexe casussen, waarbij o.a. weinig voorkomende en zeer intensieve specialistische jeugdhulp is ingezet.
  • Ontwikkeling benodigde duale beroepsidentiteit; dit is enerzijds het beroep waarvoor de professional is opgeleid (bijv. sociaal werker, psycholoog, pedagoog, psychiater etc.) en anderzijds de identificatie met het werken met jeugd en gezinnen en de daarbij behorende gezamenlijke basiswaarden en vaardigheden.
  • Gemeenten en zorgaanbieders helpen bij het maken van een vertaalslag naar het effect van het opdrachtgeverschap en inkoopbeleid van de gemeenten op de ruimte voor de professionals. Partijen zien het belang van investeren in professionalisering en beseffen dat ze een rol en verantwoordelijkheid hebben om de beoogde kwaliteit te waarborgen.
  • Verbreding en verdieping op de specifieke rol en deskundigheid van (jeugdhulp) professionals in de lokale teams/eerste lijn.
  • Het zorgen voor een blijvend passend en goed op de praktijk aansluitend curriculum.

Voor de gecertificeerde instellingen wordt de basiskwaliteit van de uitvoering voor jeugdbescherming en jeugdreclassering geborgd doordat sprake is van een landelijk normenkader en «certificatieschema voor toetsing van het kwaliteitsmanagementsysteem van uitvoerende organisaties voor Jeugdbescherming en Jeugdreclassering 2.0». Jaarlijks wordt door de certificerende instelling getoetst of de instellingen nog aan de gestelde normen voldoet, alleen in dat geval krijgt de instelling een certificaat. Het certificaat is een voorwaarde om de kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering uit te mogen voeren.

De leden van de fractie van GroenLinks krijgen graag een reactie op de volgende vragen. Op welke wijze borgt de regering als systeemverant-woordelijke de juiste balans tussen enerzijds een integrale aanpak bij het bieden van zorg en anderzijds het beschermen van de privacy van kwetsbare zorgbehoevenden? Op welke wijze geeft de regering invulling aan haar systeemverantwoordelijkheid, als blijkt dat een aanzienlijke groep gemeenten onvoldoende capaciteit of expertise heelt om grondig aandacht te besteden aan het opstellen van sluitend privacybeleid? Welke lessons learned ten aanzien van privacy en systeemverantwoordelijkheid trekt de regering ten aanzien van het waarborgen van de privacy van de kwetsbare groep zorgbehoevenden om hen op deze manier te beschermen tegen onzorgvuldige of onjuiste omgang met gevoelige persoonsgegevens?

Ter ondersteuning van de transformatie-opgave in het sociaal domein is in 2017 het Programma Sociaal Domein van start is gegaan. Daarin werken gemeenten, Rijk en maatschappelijke partners zoals onderwijs, bedrijfsleven en zorgverleners samen vanuit de lokale situatie. Het gaat daarbij om te komen tot gezamenlijke en ontkokerde oplossingen voor vraagstukken op terreinen als werk en inkomen, gezondheid, zorg, problematische schulden, veiligheid, huisvesting en onderwijs, via de insteek van een lerende praktijk. Dit programma is ingesteld voor een periode van vier jaar. In de eerste fase van het programma zijn thema's benoemd uit de uitvoeringspraktijk, die domeinoverstijgend zijn en zowel op Rijks- als op gemeenteniveau spelen. Eén van de thema's betreft gegevensuitwisseling en privacy. Rijk en gemeenten werken samen met het betrokken netwerk (cliënten, professionals, aanbieders, maatschappelijke organisaties) aan passende gegevensuitwisseling om noodzakelijke samenwerking tussen partijen mogelijk te maken.

In antwoord op de vraag van de leden van PvdA-fractie is hiervoor aangegeven dat vanuit het Programma Sociaal Domein door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) het thematraject Uitwisseling Persoonsgegevens en Privacy (UPP) in gang is gezet om aan de slag te gaan met knelpunten en weerbarstige vraagstukken in relatie tot gegevensuitwisseling en privacy in het sociaal domein. Bij brief van 8 november 2018 (Kamerstukken II 22018/19, 34 477, nr. 46) heeft de Minister van BZK de Tweede Kamer geïnformeerd over het plan van aanpak waarbij de knelpunten langs drie sporen in samenhang aangepakt worden:

  • 1) 
    heldere wetgeving;
  • 2) 
    borging van privacy;
  • 3) 
    kennisdeling en communicatie.

De knelpunten en vraagstukken uit de praktijk in relatie tot de wettelijke kaders voor de verwerking van persoonsgegevens zijn complex en weerbarstig. Dit vraagt om een interbestuurlijke aanpak waarbij naast de verantwoordelijke departementen ook gemeenten en hun uitvoerings-partners betrokken worden, evenals cliëntorganisaties. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens wordt betrokken bij dit traject. De aanhoudende signalen over onduidelijkheden, over te ruime gegevensuitwisseling enerzijds en over een gebrek aan mogelijkheden anderzijds komen daarbij aan de orde.

Onder regie van de Minister van BZK is een werkgroep (bestaande uit de betrokken departementen, de VNG en enkele gemeenten) aan de slag gegaan met het in kaart brengen van knelpunten in wetgeving ten aanzien van de gegevensuitwisseling in het sociaal domein, inclusief de relatie met zorg en veiligheid. Op 14 november 2018 is een werkconferentie georganiseerd met de betrokken partijen waarbij eerste voorstellen voor oplossingsrichtingen zijn besproken. De resultaten zijn mede bepalend voor de verdere uitwerking van een wetsvoorstel dat na de publiekscon-sultatie naar verwachting eind 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden kan worden. Waar het de borging van privacy bij de uitvoering van gemeentelijke taken betreft, staat onder het Programma Sociaal Domein het gezamenlijk leren, ontwikkelen en versnellen centraal. Een werkgroep van gemeenten is aan de slag om praktische tools te ontwikkelen gericht op het sociaal domein. Dit moet in 2019 leiden tot praktische resultaten. Tot slot zij nog gewezen op het uitgebreide ondersteuningsprogramma van de VNG, met regiobijeenkomsten voor gemeenten, ten behoeve van de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

De leden van de GroenLinks-fractie krijgen graag een antwoord op de volgende vragen. Welke taak ziet de regering voor zichzelf als systeemver-antwoordelijke in de situatie dat ge-meenten tekort lijken te schieten wat betreft hun nieuwe verantwoordelijkheid tot inkoop en aanbieding van passende zorg met voldoende kwaliteit en in welke situaties kan zij ingrijpen? Welke lessons learned trekt de regering uit het feit dat de transformatie van de jeugdzorg grotendeels is achtergebleven en welke stimulans en stok achter de deur heeft zij om dat alsnog te bewerkstelligen? Op welke wijze borgt de regering de voor kwalitatief goede en minder bureaucratische zorg noodzakelijke samenwerking tussen ketenpartners en op welke wijze kan zij interveniëren als deze samenwerking en afstemming tekortschieten?

Voor een effectieve uitvoering van de Jeugdwet is het noodzakelijk dat gemeenten met elkaar samenwerken. Op het terrein van bekostiging is voorgeschreven dat gemeenten met elkaar samenwerken bij de inkoop van specialistisch weinig voorkomende vormen van hulp, zoals gesloten jeugdhulp, jeugdbescherming, jeugdreclassering en de inrichting van Veilig Thuis.

Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio's nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarin voor de hand dat de huidige jeugdregio's eenzelfde samenstelling behouden, zoals die in aanloop naar de decentralisatie van onderop tot stand zijn gekomen. Vanuit de VNG zijn hier ook netwerken op ingericht: de J42 en de BJ42, waarin op respectievelijk ambtelijk en bestuurlijk niveau het belang van de regio's wordt uitgedragen.

In veel regio's werken gemeenten goed samen. Een voorbeeld hiervan is dat veel gemeenten, naast afstemming bij de inkoop, ook zoeken naar intensievere afstemming op beleidsniveau en bestuurlijk niveau. De gemeentelijke samenwerking gaat echter nog niet in alle regio's goed. Soms ontstaat er versnippering door vorming van subregio's of kiezen regio's voor minder samenwerking dan voorheen. Als de continuïteit van zorg in het geding is of dreigt te komen vanwege gebrekkige regionale samenwerking, gaan wij eerst het gesprek aan met de betreffende gemeenten. Als er grote problemen zijn bij de wettelijk verplichte samenwerking of als deze samenwerking ontbreekt, kunnen de Minister voor Rechtsbescherming en ik gebruik maken van de mogelijkheid deze samenwerking af te dwingen met een AmvB. Het wetsvoorstel daartoe wordt binnenkort besproken in de Tweede Kamer.

Dit proces kent de volgende stappen:

  • 1. 
    Signalering

Signalen kunnen op verschillende manieren tot de regering komen. De bevindingen van bijvoorbeeld de IGJ, zorgverzekeraars (in geval van instellingen die ook Wlz/Zvw-zorg leveren), aanbieders, cliënten en het Ministerie van VWS/JenV kunnen een dergelijk signaal zijn.

  • 2. 
    Verdere factfinding en beoordeling

Daar waar signalering niet tot overeenstemming of een oplossing leidt, kan op basis van de ontvangen signalen het vermoeden bestaan/ ontstaan dat gemeenten (ernstig) tekortschieten bij de verplichte samenwerking. Dan zal nadere informatie worden opgevraagd bij in ieder geval de betrokken gemeenten, en is er ruimte voor hoor en wederhoor.

  • 3. 
    Actie gemeenten en overleg

Indien geconstateerd wordt dat inderdaad sprake is van gebrekkige samenwerking, zal de betreffende gemeenten de gelegenheid worden geboden alsnog aan de wettelijke verplichtingen te voldoen. Over de wijze waarop deze gemeenten zich voornemen alsnog de samenwerking op een goede manier te organiseren, zal een op overeenstemming gericht overleg worden gevoerd met de wethouders van de betrokken colleges.

  • 4. 
    Samenwerking voorschrijven bij algemene maatregel van bestuur (AMvB)

Als de noodzakelijke samenwerking in een gebied ontbreekt en ondanks stappen 1 t/m 3 er sprake blijft van problematiek in de samenwerking waardoor de zorgplicht in het geding is, kan het Rijk ingrijpen. Bij AMvB kunnen gebieden worden aangewezen waarbinnen gemeenten moeten samenwerken om aan de wettelijke taken uit de Jeugdwet te voldoen. Bij die maatregel kunnen regels worden gesteld over de vorm van samenwerking

Met de leden van de fractie van GroenLinks is de regering van oordeel dat de inhoudelijke vernieuwing van de jeugdhulp (de transformatie) nog maar beperkt tot stand is gekomen. Met het programma Zorg voor de Jeugd geven we dit vernieuwingsproces deze kabinetsperiode een impuls langs zes actielijnen. Eerder in deze brief is al aangegeven een Transfor-matiefonds (€ 108 mln.) is ingesteld, waarop regio's aanspraak kunnen maken door regionale jeugddeals te sluiten. Deze middelen worden ingezet om de regionale transformatieplannen duurzaam uit te voeren. Tot 1 oktober 2018 konden regio's hun plannen indienen. Alle 42 jeugdregio's hebben plannen ingediend. Momenteel worden de plannen beoordeeld en in de decembercirculaire van dit jaar zal het transformatiebudget worden verdeeld.

Het OZJ is in oprichting om de regio's en alle betrokken partijen te ondersteunen bij het uitwerken van hun plannen en de acties van Zorg voor de Jeugd. Het OZJ brengt regio's met elkaar in verbinding, zodat men kan leren van elkaars plannen en de uitwerking daarvan. Tevens gaat het OZJ eerstelijns bemiddeling bieden bij geschillen tussen gemeenten en aanbieders.

De leden van de fractie van de ChristenUnie geven mede namens de SGP-fractie aan dat in de aanbiedingsbrief van de evaluatie van de Jeugdwet van 30 januari 2018 staat dat «ordening, uniformering en samenwerkingsbereidheid» de opgaven zijn waar regering en gemeenten voor staan. Welke rol ziet de regering voor zichzelf bij deze drie opgaven, gelet op de stelselverantwoordelijkheid van het Rijk? Tot welke aanpassingen in het stelsel zal dit leiden? Bij de uitvoering van de transitie ontstaat een gemeentelijke dynamiek die niet alleen tot onderlinge verschillen leidt tussen gemeenten, maar ook tot nieuwe bureaucratisering. Dit belemmert onderlinge samenwerking tussen gemeenten en beperkt ook de ruimte voor professionals. Ook is duidelijk dat diversiteit in lokale aanpak onder meer het «domeinoverstijgend werken» belemmert. Dit is contrair aan de doelstellingen van de wet. Welke rol ziet de regering voor zichzelf om deze knelpunten aan te pakken?

In antwoord op de vraag van de leden van de SP-fractie is hiervoor aangegeven dat kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders gebaat zijn bij rust en orde rond regionale samenwerking. In veel regio's werken gemeenten goed samen. Een voorbeeld hiervan is dat veel gemeenten, naast afstemming bij de inkoop, ook zoeken naar intensievere afstemming op beleidsniveau en bestuurlijk niveau. De gemeentelijke samenwerking gaat echter nog niet in alle regio's goed. Soms ontstaat er versnippering door vorming van subregio's of kiezen regio's voor minder samenwerking dan voorheen. Als de continuïteit van zorg in het geding is of dreigt te komen vanwege gebrekkige regionale samenwerking, gaan wij eerst het gesprek aan met de betreffende gemeenten. Als er grote problemen zijn bij de wettelijk verplichte samenwerking of als deze samenwerking ontbreekt, kunnen de Minister voor Rechtsbescherming en ik gebruik maken van de mogelijkheid deze samenwerking af te dwingen met een AmvB. Het wetsvoorstel daartoe wordt binnenkort besproken in de Tweede Kamer.

Om vermijdbare administratieve lasten aan te pakken is dit jaar het VWS brede programma Ontregel de Zorg van start gegaan. Ten aanzien van de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo2015 zijn er drie uitvoeringsvari-anten voor bekostiging gedefinieerd. Bij de keuze voor deze varianten, spelen de bijkomende administratieve lasten een rol van betekenis. Voor de uitwisseling van berichten zijn er standaardberichten gedefinieerd. Een toewijzingsbericht wordt dan onafhankelijk van de voorziening waarmee die wordt verstuurd of ontvangen, eenduidig en dat scheelt vermijdbare administratieve lasten. Op basis van het wetsvoorstel «regionale samenwerking en vermindering uitvoeringslasten» dat in behandeling is bij de Tweede Kamer en de uit dit wetsvoorstel voortvloeiende ministeriele regeling worden gemeenten en aanbieders - zodra het wetsvoorstel kracht van wet heeft - verplicht om te werken met de i-Wmo en de i-Jw standaarden voor de outputgerichte en inspanningsgerichte uitvoerings-variant.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken mede namens de SGP-fractie op dat een aantal aanbevelingen en opmerkingen het juridisch kader van de jeugdzorg betreffen. Het gaat om knelpunten in de gedwongen jeugdzorg en de rechtspositie bij vrijheidsbeperking. De regering heeft aangegeven hieraan te zullen werken. Graag ontvangen de leden van beide fracties een bredere visie op de gesignaleerde knelpunten en de manier waarop de rechtspositie van jeugdigen in de jeugdzorg wordt gewaarborgd.

De voorbereidingen voor een gezamenlijke rechtspositiewet, gericht op een pedagogisch behandelklimaat, voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zijn in volle gang. Een van de onderwerpen in dat wetsvoorstel is het stoppen met het separeren in de gesloten jeugdhulp en het zoveel mogelijk terugdringen van overige manieren van tijdelijke afzondering. De eerste uitwerking van het wetsvoorstel wordt in het voorjaar van 2019 met veldpartijen besproken.

De leden van de fractie van de ChristenUnie merken mede namens de SGP-fractie op dat er in de evaluatie van de Jeugdwet niet of nauwelijks aandacht is voor de positie van landelijke werkende instellingen, terwijl het functioneren van deze instellingen met hun landelijke vraag en aanbod uitdrukkelijk thema van debat is geweest bij de invoering van de Jeugdwet. De stelselverantwoordelijkheid van het Rijk komt hierin tot uitdrukking. Graag ontvangen de leden van beide fracties in het kader van de eerste fase van de transitie een evaluatief beeld van de positie van deze instellingen. Hebben zij een gelijk speelveld met andere instellingen als het gaat om het contracteren van zorg door gemeenten?

Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet is de positie van de landelijk werkende instellingen (LWI's) voor jeugdbescherming en jeugdreclassering veranderd. Binnen de wet op de Jeugdzorg was er geen formele wettelijke positie voor deze landelijk werkende instellingen. Zij voerden hun werk uit onder mandaat van het Bureau Jeugdzorg dat door de rechter was belast met de uitvoering van de maatregel voor jeugdbescherming en de jeugdreclassering. Onder de Jeugdwet hebben de LWI's een formele zelfstandige positie als gecertificeerde instelling en kunnen zij direct door gemeenten worden ingezet voor de begeleiding van kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming neemt, op basis van de doelgroepbeschrijving van de instelling, in haar verzoek aan de rechtbank op welke gecertificeerde instelling (waaronder de landelijk werkende instelling) de uitvoering van de maatregel voor jeugdbescherming en jeugdreclassering krijgt toebedeeld. Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet is het relatieve aandeel van het aantal begeleidingen door de landelijk werkende instellingen (in vergelijking met regionaal opererende gecertificeerde instellingen) gestegen. Hoogspecialistische hulp betreft bijvoorbeeld ook de anorexiazorg. Het niveau van inkoop op het niveau van de regio kan onvoldoende zekerheid bieden voor instellingen met een landelijke functie waarbij de hulp is ingekocht via het landelijk transitiearrangement van de VNG. Ik heb in het jeugddebat van 12 november 2018 toegezegd de werking van het landelijk arrangement samen met de VNG te gaan evalueren. Waarbij wordt bekeken of we bij dat type van heel specialistische vormen van jeugdzorg niet toe moeten naar toch een andere manier van bovenregionale samenwerking om te garanderen dat er voldoende capaciteit is en dat daarmee ook voldoende continuïteit van zorg wordt gehandhaafd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

H.M. de Jonge

Eerste Kamer, vergaderjaar 2018-2019, 34 880, C 25

1

   Kamerstukken I 2017/18, 34 880, A en bijlage.

2

   Kamerstukken I 2017/18, 34 880, B en bijlagen.

3

Kamerstukken II 2017/18, 34 857, nr. 2 (Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Zorgverzekeringswet in verband met het handhaven van de mogelijkheid om gemeenten in uitzonderingsgevallen tot samenwerking te verplichten en in verband met het verminderen van uitvoeringslasten: voorstel van wet).

4

   file:///O:/Downloads/

Brief%20Branches%20Gespecialseerde%20Zorg%20voor%20Jeugd%20aan% 20Eerste%20Kamer%20tbv%20Evaluatie%20Jeugdwet%20-%202%20oktober%202018.pdf (Ter inzage gelegd onder griffienummer 162454.01).

5

   Verslag Algemeen Overleg Financiën sociaal domein.

6

   Kamerstukken I 2013/14, 33 684/33 674, N.

7

   Dit betreft toezegging T01855, die met de brief van 16 april 2018 als voldaan is aangemerkt.

8

   Kamerstukken II 2017/18, 34 477, nr. 40 en bijlage.

9

   Kamerstukken I 2017/18, 34 775 VII, A en bijlage.

10

Zie voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd, 6 november 2018.

11

   https://vng.nl/onderwerpenindex/jeugd/zorglandschap-jeugdhulp/coordinatoren-expertteams-jeugd

12

   Kamerstukken II 2016/17 31 839, nr. 592

13

Zie voortgangsrapportage Zorg voor de Jeugd, 6 november 2018.

14

Zie paragraaf 8.3 Evaluatie Jeugdwet.

15

Tweede Kamer, 2018-2019, 31 476 - nr. 23

16

Tk 31 765, NR. 343


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.