Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019 - Hoofdinhoud
Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 35000 VIII - Vaststelling begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 i.
Inhoudsopgave
Officiële titel | Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting |
---|---|
Documentdatum | 18-09-2018 |
Publicatiedatum | 18-09-2018 |
Nummer | KST35000VIII2 |
Kenmerk | 35000 VIII, nr. 2 |
Externe link | origineel bericht |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018-
2019
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave
2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties 21
2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven 26
2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen 28
2.5 Overzicht risicoregelingen 29
3.1 Art.nr. 1 Primair onderwijs 30
3.2 Art.nr. 3 Voortgezet onderwijs 38
3.3 Art.nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 46
3.4 Art.nr. 6 en 7 Hoger onderwijs 57
3.5 Art.nr. 8 Internationaal beleid 67
3.6 Art.nr. 9 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid 72
3.7 Art.nr. 11 Studiefinanciering 76
3.8 Art.nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en
3.12 Art.nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid 107
3.13 Art.nr. 25 Emancipatie 113
4.1 Art.nr. 91 Nog onverdeeld 117
4.2 Art.nr. 95 Apparaat Kerndepartement 118
kst-35000-VIII-2 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018
Bijlage 1: Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak |
||
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.
Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten, het saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de in de staat opgenomen baten-lastenagentschappen voor het onderhavige jaar vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven
De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
-
A.Slob
De begroting 2019 bevat de volgende onderdelen:
-
a.Beleidsagenda;
-
b.Beleidsartikelen;
-
c.Niet-beleidsartikelen;
-
d.Agentschappen die een baten-lasten stelsel voeren;
-
e.Verdiepingshoofdstuk;
-
f.Bijlagen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.
Ten opzichte van de begroting 2018 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:
-
•Er is een nieuwe set indicatoren en kengetallen opgenomen in deze begroting. In de beleidsagenda zijn zeven thema's geformuleerd die onze prioriteiten weergeven. Voor ieder thema zijn bijpassende indicatoren inclusief streefwaarden opgenomen. Op basis van deze indicatoren leggen wij de komende jaren verantwoording af over de door ons gestelde doelen.
-
•Relevante kengetallen over de sector staan in de beleidsartikelen. De tabellen die hiervoor opgenomen zijn, lopen van 2015 tot 2022. Voor zover bekend zijn de realisatiewaarden van 2015 tot en met 2018 ingevuld. De overige, lege kolommen geven aan welke waarden nog ingevuld zullen worden zodra realisatiewaarden beschikbaar zijn.
-
•Met de nieuwe indicatoren en kengetallen hebben we ook een dashboard ontwikkeld. Dit dashboard geeft de indicatoren en kengetallen op verschillende manier weer en maakt trends inzichtelijk.
-
•Bij artikel 11 Studiefinanciering is in tabel 11.2 «Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit» gekozen voor een verhelderende opzet. Het betreft vier wijzigingen die allen te maken hebben met de reisvoorziening. In de toelichting op deze tabel wordt deze wijzigingen nader toegelicht.
-
•Op verzoek van de Tweede Kamer zijn in het onderdeel «Beleidsagenda» zes nieuwe tabellen opgenomen. Deze tabellen geven inzicht in de intensiveringen en ombuigingen in deze kabinetsperiode, zowel op totaalniveau, per saldo en per onderwijssector.
Informatie in de begroting en andere relevante publicaties
De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Minister en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting verwijzen we naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.
Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.
Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.
-
•Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers monitort de Minister van OCW onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten, waaronder de Lerarenagenda en de sectorak-koorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.
-
•Eind november brengt het Sociaal Cultureel Planbureau een «rapportage cultuur» uit die de publicatie Cultuur in Beeld vervangt. In deze publicatie wordt ingegaan op trends en ontwikkelingen in de cultuursector. Daarbij is er onder andere aandacht voor ontwikkelingen in het cultuuraanbod, deelname aan cultuur, de arbeidsmarkt, en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.
-
•De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.
-
•Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).
-
•Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlich-tingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB's worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit en efficiency van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorak-koorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.
-
•De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW, en de laatste stand van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.
In de beleidsagenda wordt per beleidsprioriteit geschetst welke stappen wij willen zetten. Ieder thema dat ingaat op een prioriteit bevat een tabel met indicatoren en streefwaarden. Daarnaast bevat de beleidsagenda een overzichtstabel waarin de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting worden weergegeven, een tabel met de geplande beleidsdoorlichtingen, de tabellen met intensiveringen en ombuigingen, een overzicht van de risicoregelingen en een tabel met niet-juridische verplichte uitgaven en bestemming.
De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:
-
•Algemene doelstelling met een toelichting daarop, met bijbehorende kengetallen.
-
•Rol en verantwoordelijkheid van de Minister.
-
•Tabel met kengetallen die informatie over de sector bevatten.
-
•Beleidswijzigingen. Hierin wordt weergegeven welke belangrijke beleidswijzigingen zich komend jaar zullen voordoen. Ook wordt, indien van toepassing, ingegaan op beleidswijzigingen als gevolg van beleidsdoorlichtingen, voor zover de doorlichtingen zijn afgerond.
-
•Tabel budgettaire gevolgen van beleid. Deze tabel bevat een vaste indeling in financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de tabel budgettaire gevolgen van beleid wordt de budgetflexibiliteit van het begrotingsjaar in percentages weergegeven.
-
•Toelichting op de instrumenten en budgetflexibiliteit.
Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:
-
•Op artikel 91 (Nog onverdeeld) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;
-
•Op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO's en RWT's opgenomen.
Dit onderdeel bevat de cijfermatige overzichten van de baten-lastenagentschappen «Dienst Uitvoering Onderwijs» en het «Nationaal Archief».
In dit onderdeel worden per beleidsartikel de mutaties getoond tussen de stand ontwerpbegroting 2018 en de ontwerpbegroting 2019. De ondergrens voor het toelichten van mutaties wordt bepaald door een zogenoemde staffel. Een aantal mutaties is centraal toegelicht (loonbijstelling, prijsbijstelling, intensiveringen, ombuigingen).
-
f.Bijlagen
De volgende bijlagen zijn in de begroting opgenomen:
-
•Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak;
-
•Verdiepingshoofdstuk;
-
•Moties en toezeggingen;
-
•Subsidieoverzicht: hier wordt een overzicht weergegeven van alle subsidieregelingen van het ministerie;
-
•Evaluatie- en overig onderzoek: het overzicht met onderzoeken is opgenomen in één centrale bijlage.
2.1 BeleidsprioriteitenInleiding
Deze beleidsagenda is de eerste van dit kabinet. Het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» gaat uit van individuele vrijheden en een hecht collectief. Dit kabinet investeert in ieders kansen en versterkt dat collectief, onder andere door extra middelen voor onderwijs. Goed onderwijs helpt kinderen en jongeren om hun gaven en talenten te ontwikkelen. Daarmee draagt het op een cruciale manier bij aan de bloei en toekomst van onze samenleving. Onze ambities liggen in de bestrijding van kansenongelijkheid en de stimulering van talent, voldoende en goede docenten met een sterke positie, toponderzoek en krachtig beroepsonderwijs. Maar ook cultuur en het publieke en private mediabestel verrijken het individu en verbinden de samenleving. Schrijvers, theatermakers, filmers, ontwerpers en beeldend kunstenaars dagen onze verbeeldingskracht uit; dankzij hun beelden en verhalen kunnen we onze eigen voorstelling van de wereld kritisch toetsen en ontwikkelen. Erfgoed, zoals monumenten en musea, laat zien waar we vandaan komen, wat ons heden is en hoe we ons ontwikkelen. Daarom investeert dit kabinet flink in cultuur en erfgoed.
Dit kabinet is nu bijna een jaar aan de slag. In de afgelopen periode hebben we al veel punten van het Regeerakkoord uitgewerkt. In deze beleidsagenda gaan we nader in op een aantal belangrijke beleidsontwikkelingen voor het komende jaar. Zoals in de leeswijzer al uiteen is gezet, doen we dat aan de hand van nieuwe thema's en (deels) nieuwe indicatoren. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op wetenschap, cultuur, media en emancipatie.
Tabel: Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen 1 |
|||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie |
Streefwaarde |
% gemeenten dat doelgroeppeuters 640 uur voorschoolse educatie per jaar aanbiedt1 |
2020 |
||||
PO |
100% |
||||
Percentage voorschoolse educatie groepen waar hbo geschoolde beroepskrachten wordt ingezet2 |
2020 |
||||
PO |
100% |
||||
Sociale inclusie van laaggeletterden |
2020 |
||||
MBO |
-3 |
||||
Kwalificatiewinst4 |
2012-2013 |
2015-2016 |
2016-2017 |
2020 |
|
MBO |
82,7% |
85,6% |
87,0% |
Hoger |
|
Succes eerstejaars mbo5 |
2012-2013 |
2014-2015 |
2015-2016 |
2020 |
|
MBO |
82,9% |
84,5% |
84,5% |
Hoger |
|
Succes doorstromers in eerste jaar hbo6 |
2012-2013 |
2014-2015 |
2015-2016 |
2020 |
|
MBO |
78% |
80% |
81% |
Hoger |
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie |
Streefwaarde |
Aantal nieuwe vsv'ers7 |
2008-2009 |
2015-2016 |
2016-2017 |
2019-2020 |
|
VO & MBO |
41.800 |
22.953 |
23.793 |
20.000 |
1 In het najaar van 2018 zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de precieze uitwerking van de uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie. Op basis daarvan kan de indicator nog worden aangepast.
2 Zie voetnoot 1
3 In het voorjaar van 2019 zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid. Op basis van de vervolgaanpak zullen in het voorjaar van 2019 ook de streefwaarden worden vastgesteld.
4 Bron: MBO Raad sectorrapportage studiesucces 2015-2016
5 Zie voetnoot 4
6 Bron: DUO. Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig.
7 Bron: DUO
Het onderwijs is in Nederland op een unieke manier georganiseerd, namelijk van onderop. Basis daarbij is de vrijheid van onderwijs, die we koesteren. De autonomie van scholen is van grote waarde. Scholen zijn in de eerste plaats van de gemeenschap: van kinderen en jongeren, hun ouders, leraren en schoolleiders die gezamenlijk iedere dag werken aan de toekomst van kinderen. We vergroten de vrijheid van onderwijs door het vergemakkelijken van het stichten van scholen op basis van de belangstelling van ouders. Ook verduidelijken we wat we van scholen verwachten. Nieuwe scholen worden vooraf getoetst op wettelijke deugdelijkheidseisen. Het burgerschapsonderwijs wordt versterkt door de wettelijke opdracht te verduidelijken zodat alle leerlingen respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat wordt bijgebracht en iedere school in al haar uitingen hiermee in lijn handelt. Daarnaast bevorderen we een pluriform scholenaanbod en thuisnabij onderwijs via de kleine scholentoeslag door het verhogen van de extra bekostiging die kleine basisscholen ontvangen.
Juist vanwege het maatschappelijk belang van onderwijs, verwacht de samenleving ook veel van het onderwijs. Dat is terecht, maar tegelijkertijd kan het onderwijs niet alle maatschappelijke problemen oplossen. Zijn primaire taak is kinderen en jongeren tot bloei te laten komen en voor te bereiden op de verantwoordelijkheden die ze in de toekomst zullen dragen. Goed toegankelijk onderwijs voor iedereen is cruciaal voor de toekomst van de Nederlandse kennissamenleving. Het is belangrijk dat ieder kind tot zijn recht komt en zijn gaven en talenten kan ontwikkelen. In het primair en voortgezet onderwijs zetten we in op gelijke onderwijskansen met de volgende vijf maatregelen. Ten eerste door te investeren in vroeg- en voorschoolse educatie, waardoor het aantal uren voorschoolse educatie aan kinderen die risico lopen op onderwijsachterstanden uitgebreid kan worden van 10 naar 16 uur per week en de kwaliteit kan worden verhoogd door inzet van hbo'ers (zie indicatorentabel). Ten tweede door het budget voor onderwijsachterstanden beter over het land te verdelen. Op basis van een door het CBS ontwikkeld model kunnen de risico's op achterstanden nauwkeuriger worden voorspeld en de middelen gerichter ingezet. De nieuwe verdeelsystematiek gaat in per 1 januari 2019 voor gemeenten en per schooljaar 2019-2020 voor scholen. Ten derde door ontwikkeling van talenten te stimuleren, onder andere door de introductie van een subsidieregeling (hoog)begaafdheid in 2019, waarmee we samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen stimuleren om in de regio een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in te richten. Wij richten een onderzoeks- en evaluatieprogramma in om zicht te krijgen op de effectiviteit en opbrengsten van de interventies. Al eerder hebben we het mogelijk gemaakt in het vo vakken op een hoger niveau te volgen. In 2019 evalueren we de pilot «recht op maatwerk» waarin 30 scholen de uitdaging zijn aangegaan om meer ervaring op te doen met maatwerktra-jecten zoals het aanbieden van extra vakken, vakken op een hoger niveau en versnelde examens. De bevindingen gebruiken we om een recht op maatwerk eventueel wettelijk te verankeren. Ten vierde bevorderen we de lokale inzet op kansengelijkheid. Anderhalf jaar geleden is gestart met lokale en regionale coalities van partijen binnen en buiten het onderwijs, de zogenaamde Gelijke Kansen Alliantie (GKA). In 28 gemeenten zijn lokale allianties met cofinanciering van OCW vanuit de eigen context aan de slag met kansengelijkheid. Wij zetten in op een verdieping in de huidige netwerken en op een toename van het aantal lokale allianties omdat ze mooie resultaten opleveren. We streven naar een brede dekking in zowel steden als in landelijke gebieden. Met de lokale overheden gaan wij op zoek naar maatschappelijke partners en effectieve interventies. Het is aan hen om ambities te formuleren en actiegerichte programma's op te zetten. Gemeenten, besturen van scholen en kinderopvangorganisaties zijn verplicht minstens één keer per jaar te overleggen over hoe ze segregatie in het onderwijs voorkomen, integratie bevorderen en onderwijsachterstanden bestrijden. Daarnaast hebben we een openbare database met meer dan 50 bewezen effectieve interventies op kansengelijkheid. Integraal onderdeel van de GKA is om nog meer inzicht te krijgen in wat wel en eventueel niet werkt. De insteek van de GKA is een lerende aanpak. Ten vijfde wordt het curriculum voor het po en vo herijkt om te komen tot een toekomstgericht, samenhangend en scherp afgebakend curriculum. Dit biedt scholen duidelijkheid over wat leerlingen moeten kennen en kunnen en biedt hen ruimte om hierbinnen eigen keuzes te maken in lijn met hun onderwijsvisie. De herijking bevindt zich nu in de ontwikkelingsfase. In 2019 wordt deze ontwikkelfase afgerond, en worden de bouwstenen opgeleverd, waarna politieke besluitvorming plaatsvindt over het vervolg. Tot slot investeren we extra in de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs, waar met name kansarme leerlingen kwetsbaar zijn en niet altijd op de juiste plek in het voortgezet onderwijs terecht komen. Het komende schooljaar geven we een tweede groep van scholen ruimte voor het starten van initiatieven van 10-14 onderwijs. Binnen zogenaamde «10-14 scholen» worden leerlingen tussen de 10 en 14 jaar door een team van po- en vo-docenten in een doorlopende leerlijn begeleid naar de overstap naar het vo.
Het is van belang dat het eigenaarschap voor passend onderwijs wordt gevoeld door leraren en scholen en dat middelen echt in de klas terecht komen. Wij zetten stappen om het beleid gericht op passend onderwijs te verbeteren. Ouders worden ondersteund in het gesprek met scholen, er komt onafhankelijk toezicht op samenwerkingsverbanden en de combinatie van onderwijs en (zware) zorg wordt gemakkelijker. Verder geven we ook in het vo de Inspectie van het Onderwijs de discretionaire bevoegdheid rekening te houden met aanwezigheid van bovenmatig veel zorgleerlingen. In het po is die bevoegdheid het afgelopen jaar al uitgebreid.
Ook in het mbo wordt gewerkt aan gelijke onderwijskansen (indicatoren Kwalificatiewinst en Succes eerstejaars mbo). Het stimuleren daarvan is dan ook een van de landelijke speerpunten waar mbo-instellingen aandacht aan moeten besteden in de nieuwe kwaliteitsagenda's. Per 2019 schaffen we de cascade in de mbo-bekostiging af, waardoor stapelen van diploma's beter mogelijk wordt. We introduceren een vakcertificaat, zodat studenten die uitvallen toch een bewijs meekrijgen waar op de arbeidsmarkt waarde aan wordt gehecht. Ook voor laaggeletterden willen we kansen creëren. Door middel van het programma Tel mee met taal stimuleren we de inclusie van laaggeletterden (indicator Sociale inclusie laaggeletterden). De wetswijziging van de wet educatie en beroepsonderwijs om bestrijding van voortijdig schoolverlaters (vsv) aan te pakken is door de Tweede Kamer aangenomen en aan de Eerste Kamer aangeboden (indicator Aandeel vsv'ers). Verder bereiden wij een wetswijziging voor om een gelijke kansenfonds (voor studievertraging en schoolkosten) en zwangerschapsverlof voor mbo-studenten te introduceren. Met het programma sterk beroepsonderwijs werken we samen met de MBO Raad, de VO-raad en de Stichting Platforms VMBO (SPV) aan een betere aansluiting tussen vmbo en mbo. Tot slot komt er dit najaar een derde aanvraagperiode voor de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo (indicator Succes doorstromers in eerste jaar hbo) waarbij de focus komt te liggen op de doorstroom tussen economische mbo- en hbo-opleidingen, omdat de uitval hier het grootst is.
In het hoger onderwijs (ho) zetten we in op een toegankelijk stelsel, waarin studenten die aan de gestelde eisen voldoen en die naar het ho willen, kunnen instromen ongeacht hun afkomst en achtergrond. Dat betekent dat het hoger onderwijsstelsel zo min mogelijk vormen van selectie kent. Bij selectie is het belangrijk om onbedoelde neveneffecten te voorkomen, zoals ongewenste zelfselectie en vooroordelen. Met ingang van het studiejaar 2018-2019 wordt het wettelijk collegegeld voor studenten die nieuw zijn in het bekostigd ho voor het eerste jaar gehalveerd. Voor studenten aan een lerarenopleiding geldt een extra jaar halvering.
Een toegankelijk stelsel van hoger onderwijs garandeert nog geen gelijke kansen op studiesucces, omdat niet alle studenten (van huis uit) dezelfde startpositie hebben. Daarom zetten we in op adequate ondersteuning en begeleiding van studenten, ook voor studenten die extra ondersteuning en begeleiding nodig hebben vanwege bijvoorbeeld een functiebeperking, chronische ziekte, psychische problemen of bijzondere persoonlijke omstandigheden. Universiteiten en hogescholen werken nauw samen met vo- en mbo-instellingen om (aspirant)studenten voor te bereiden op de doorstroom naar het hoger onderwijs en hen goed op te vangen en wegwijs te maken. Dit thema maakt onderdeel uit van de afspraken in het Sectorakkoord wetenschappelijk onderwijs 2018 en het Sectorakkoord hoger beroepsonderwijs 2018.
-
2.Sterke docenten
Tabel: Sterke docenten |
||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie Streefwaarde |
Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1 |
2020 |
|||
PO |
nvt2 |
|||
Percentage van besturen dat aangeeft dat de P-MR ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdruk-middelen3 |
2020 |
|||
PO |
nvt4 |
|||
Strategisch personeelsbeleid (PM)5 |
2020 |
|||
PO |
PM |
|||
Strategisch personeelsbeleid (PM)6 |
2020 |
|||
VO |
PM |
1 De eerste uitvraag van deze indicator vindt plaats in augustus 2019. Dit betreft de cijfers over 2018.
2 Er is afgesproken met het PO-Front dat hierbij het uitgangspunt comply or explain geldt, een kwalitatieve toelichting op het antwoord kan aangegeven worden. Daarnaast wordt de voortgang rond het thema werkdruk gemonitord in de tussenevaluatie (Q1 2021).
3 Zie voetnoot 1.
4 Zie voetnoot 2.
5 Indicator wordt in de loop van 2019 ontwikkeld in samenspraak met de sector; over de voortgang wordt gerapporteerd in het kader van de tussen- en eindevaluatie van de sectorakkoorden.
6 Indicator wordt in de loop van 2019 ontwikkeld in samenspraak met de sector in voortgangsrapportage 2019.
In de vorige paragraaf schreven we dat de primaire taak van het onderwijs is kinderen en jongeren tot bloei te laten komen en hen voor te bereiden op de verantwoordelijkheden die ze in de toekomst zullen dragen. Daarvoor zijn goede en sterke docenten van groot belang. Dat is ook de reden dat dit kabinet zoveel in hen investeert. Samen met het harde werk van dienstbare bestuurders, schoolleiders, onderwijsondersteuners en conciërges maken zij goed onderwijs mogelijk. Goede en betrokken docenten zijn de sleutel tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Het lerarentekort vormt hierbij een grote uitdaging. Via de Aanpak Lerarentekort werken wij op volle kracht om het lerarentekort in het po, vo en mbo tegen te gaan. Dat doen we samen met werkgevers, vakbonden, lerarenopleidingen, gemeenten, transfercentra en vele anderen. We werken aan het verhogen van de in-, door- en uitstroom van de lerarenopleidingen, het bevorderen van zijinstroom, het behouden van leraren, het activeren van stille reserve, het verbeteren van de beloning en het carrièreperspectief, én het anders organiseren en innovatieve ideeën stimuleren. Het kabinet heeft bovendien € 270 miljoen geïnvesteerd in het primair onderwijs in verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor docenten in combinatie met het normaliseren van de bovenwettelijke regelingen. De sociale partners hebben op 2 juli 2018 een nieuwe cao po getekend. De totale loonstijging voor een leraar in het primair onderwijs bedraagt vanaf september 2018 gemiddeld 8,5 procent (oplopend tot 9,5 procent in 2019) en leraren krijgen in oktober een eenmalige uitkering van circa € 2.000 gemiddeld bij voltijdsaanstelling. Daardoor wordt het beroep van leraar aantrekkelijker.
In het po en vo hebben wij in de geactualiseerde sectorakkoorden afspraken gemaakt over scholen als lerende organisaties, waarbij schoolbesturen zorgen voor begeleiding van startende docenten en schoolleiders. Verder zijn er afspraken over (strategisch) personeelsbeleid en voor het po verlaging van de werkdruk en een verbetering van de beloning en carrièreperspectief. Ten behoeve van de versterking van het strategisch personeelsbeleid wordt in het po een onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken van het strategisch personeelsbeleid in de sector. Tevens zullen we in de loop van 2019 hiervoor een indicator ontwikkelen. Goed strategisch personeelsbeleid komt de kwaliteit van docenten ten goede en is nodig om lerarentekorten te ondervangen en werkdruk tegen te gaan. Op verschillende terreinen werken we aan het vergroten van het eigenaarschap van docenten, zoals passend onderwijs, aanpak van werkdruk en groepsgrootte. Zo wordt in de wet opgenomen dat de medezeggenschapsraad adviesrecht krijgt over beleid met betrekking tot de groepsgrootte. Ook de invloed van leraren op de vormgeving van passend onderwijs wordt uitgebreid. Leraren krijgen meer inzicht en inspraak in de verdeling van middelen van het samenwerkingsverband. Ook wordt de medezeggenschap op het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband versterkt.
Om de positie van de docenten te versterken, investeren we in de verlaging van de werkdruk in het po. Voor schooljaar 2018-2019 is € 237 miljoen beschikbaar om de werkdruk tegen te gaan. Op scholen wordt het gesprek gevoerd met het team hoe dit geld ingezet wordt. In de cao voor het po wordt vastgelegd dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad hier instemmingsrecht op heeft. Wij doen onderzoek op scholen naar de wijze waarop het gesprek over de werkdrukmiddelen is verlopen en waar het geld aan wordt uitgegeven. In het voorjaar van 2021 wordt op basis van meerdere onderzoeken de tussenevaluatie van de werkdrukmaatregelen opgesteld.
Sectoroverstijgend verkennen we hoe we het beste uitvoering kunnen geven aan de afspraak uit het Regeerakkoord over lesgeven in het beroepsonderwijs en willen we bestuurlijke afspraken maken over het traject Opleiden in de school. In een dekkend regionaal netwerk zal samengewerkt worden tussen lerarenopleidingen en onderwijsinstellingen. Doel is dat leraren meer in de praktijk van de onderwijsinstellingen worden opgeleid en startende docenten beter begeleid worden.
Op 9 april 2018 hebben we met de Vereniging Hogescholen, de VSNU, het ISO en de LSVb afspraken gemaakt over de vormgeving van de kwaliteits-afspraken hoger onderwijs 2019-2024. De kwaliteitsafspraken zijn gekoppeld aan de middelen van het studievoorschot. Met deze middelen willen de betrokken partijen een zichtbare kwaliteitsverbetering van het onderwijs realiseren. Uitgangspunt bij de vormgeving van de kwaliteitsafspraken is het bieden van ruimte aan en vertrouwen in de instellingen. Bestuurders, docenten, studenten en andere belanghebbenden kunnen met elkaar het gesprek aangaan om te bepalen met welke investeringen de onderwijskwaliteit van de instelling het best kan worden verbeterd.
Bij de kwaliteitsafspraken voor hbo en wo is «intensiever en kleinschalig onderwijs» één van de zes inhoudelijke thema's waarin hogescholen en universiteiten hun extra middelen vanuit het studievoorschot kunnen investeren. Een ander thema is «verdere professionalisering van docenten». Op landelijk niveau is eind 2016 het Comeniusprogramma (door NRO) en begin 2018 het Comeniusnetwerk (door KNAW) geïntroduceerd waarbij docenten een Teaching-, Senior- of Leadershipbeurs kunnen aanvragen voor de innovatie van hun onderwijs. Dit beurzenprogramma voor docenten en onderwijsleiders dient bij te dragen aan het vergroten van het innovatievermogen van het hoger onderwijs en aan meer gevarieerde carrièrepaden voor docenten.
Tabel: Opleiden voor de samenleving van de toekomst |
|||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie |
Streefwaarde |
Verhogen kwaliteit technisch vmbo1 |
2020 |
||||
VO |
PM |
||||
Dekkend aanbod technisch vmbo2 |
2020 |
||||
VO |
PM |
||||
Aandeel afgestudeerden bèta-techniek3 |
2012 |
2016 |
2017 |
2020 |
|
HBO |
18% |
19% |
20% |
Hoger |
|
WO |
21% |
25% |
26% |
Hoger |
|
Aandeel mbo techniek3 |
2011 |
2016-2017 |
2017-2018 |
2020 |
|
MBO |
28% |
27% |
27% |
Hoger |
|
Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau4 |
Cohort 2012-2013 |
Cohort 2013-2014 |
Cohort 2014-2015 |
2020 |
|
MBO |
|||||
Entree |
66% |
69% |
60% |
Hoger |
|
Niv. 2 |
77% |
79% |
79% |
||
Niv. 3 |
85% |
88% |
90% |
||
Niv. 4 |
83% |
87% |
88% |
||
Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was5 |
2012 |
2014 |
2016 |
2020 |
|
MBO |
79% |
75% |
77% |
Hoger |
|
Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft6 |
2016 |
2018 |
2020 |
||
MBO |
77% |
77% |
Vasthouden |
||
Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft7 |
2016 |
2018 |
2020 |
||
MBO |
76% |
80% |
Vasthouden |
||
Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)8 |
2010 |
2016 |
2017 |
2020 |
|
MBO |
17% |
18,8% |
19,1% |
20% |
|
Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt in het hbo9 |
|||||
HO |
|||||
Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt in het wo10 |
|||||
HO |
1 Met NRO in gesprek over de monitoring van de inzet van de € 100 miljoen technisch vmbo. Cijfers zullen begin 2019 beschikbaar komen.
2 Zie voetnoot 1.
3 Bron: DUO
4 Bron: CBS maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplo-mering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).
5 Bron: ROA, BVE-Monitor
6 Bron: Onderzoek SBB. De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar.
7 Bron: zie voetnoot 6
8 Bron: Eurostat, Labour Force survey (LFS)
9 In verband met onderzoek naar daling indicator aansluiting arbeidsmarkt hbo & wo schrappen we deze indicator uit de begroting. Een nieuwe indicator voor zowel hbo als wo wordt ontwikkeld. Zie ook Kamerbrief over het onderzoek naar daling indicator aansluiting arbeidsmarkt.
10 Zie voetnoot 9.
Eerder benoemden we als primaire taak van het onderwijs het tot bloei laten komen van kinderen en jongeren, en het voorbereiden van hen op de verantwoordelijkheden die ze in de toekomst zullen dragen. In paragraaf 1 gaven we aan hoe we het opleiden voor de samenleving van de toekomst versterken door de herijking van het curriculum en door verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen. In deze paragraaf willen we aandacht besteden aan de leerlingen van nu die ook de werknemers en ondernemers van de toekomst zijn. Om de waarde van opleidingen voor het individu en de maatschappij te vergroten dienen opleidingen aan te sluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. We versterken het beroepsonderwijs (vmbo-mbo) door regionale afspraken om de aansluiting tussen het vmbo en mbo te verbeteren, extra te investeren in de realisatie van kwalitatief hoogstaand dekkend aanbod van vmbo techniek onderwijs, doorlopende leerroutes vmbo-mbo te ontwikkelen en we bereiden de samenvoeging van de gemengde en theoretische leerwegen voor.
Naast een betere doorstroom van vmbo naar mbo werken we aan het verbeteren van de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt (indicatoren Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was, Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft en Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft).
Dit is een van de speerpunten van de nieuwe Kwaliteitsafspraken mbo.
Met deze afspraken wordt het opleidingsaanbod sterker dan nu verbonden met de kenmerken en ontwikkelingen van het werkgebied. We vragen de scholen om expliciet aandacht te besteden aan verbetering van het arbeidsmarktrendement van opleidingen en hun opleidingenportfolio hierop nog beter af te stemmen. Mochten er toch opleidingen worden aangeboden met gebrekkig arbeidsmarktrendement dan hebben wij mogelijkheden om in te grijpen (indicator Arbeidsmarktrendement). Om de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt te verbeteren stimuleren wij vormen van praktijkleren en hybride onderwijs, waarbij werken en leren met elkaar verweven zijn. Ook komt er een experiment met regionale ruimte in de kwalificatiestructuur waardoor scholen ruimte krijgen om een deel van hun onderwijs in de regio te ontwikkelen en zo dus regionaal in te kleuren; zo sluit het mbo goed aan op de behoeften van het regionaal bedrijfsleven. De experimenteer-AMvB die hiertoe de benodigde ruimte biedt, zal januari 2019 in werking te treden. In 2019 start daarnaast een nieuwe periode (2019-2022) voor het Regionaal Investe-ringsfonds. Hiervoor ontwikkelen we een nieuwe regeling en beoordelingskader.
In de sectorakkoorden hbo en wo wordt gewerkt aan een goede aansluiting van het opleidingsaanbod in het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt (macrodoelmatigheid). Deze aansluiting wordt periodiek geanalyseerd. Op basis van deze analyse kan worden beoordeeld welke indicatoren de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt het beste weergeven en welke in de begroting kunnen worden opgenomen. Bij knelpunten ten aanzien van macrodoelmatigheid komt de sector met voorstellen voor verbetering. In de Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs is meer ruimte gecreëerd voor vernieuwing en responsiviteit. Daarmee kunnen instellingen beter inspelen op de snel veranderende arbeidsmarkt en kunnen ze studenten voorbereiden op beroepen die nog niet bestaan maar wel duidelijk in ontwikkeling zijn.
Om studenten internationale competenties en een wereldwijze blik mee te geven, zetten we in op evenwichtige internationalisering. Internationale ervaring kan worden opgedaan in het buitenland, maar ook door internationalisation at home. In 2018 starten we een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) internationale studenten om te onderzoeken welke kansen en risico's er zitten aan de internationalisering van de studentenpopulatie, welke positieve en negatieve effecten er werkelijk optreden en welk beleid geschikt is om de positieve effecten te vergroten en de negatieve effecten te beperken.
Met grote uitdagingen zoals de energietransitie is het van belang dat meer studenten voor een technische opleiding kiezen (indicatoren over techniek). We hebben samen met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de contouren geschetst van het nieuwe Techniekpact. Het komende jaar zullen we hiermee aan de slag gaan. In 2019 wordt ook verder onderzoek gedaan naar de herziening van de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs, met daarbij specifieke aandacht voor technische opleidingen. Maar het gaat niet alleen om het opleiden van jongeren, we zetten ook in op leven lang leren (indicator Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit). Door verschuiving van middelen van 2020 naar 2019 zijn eerder middelen beschikbaar gekomen voor een actieprogramma met onder meer een programma flexibilisering in het mbo en een digitaal overzicht van scholingsmogelijkheden. In het ho wordt al geëxperimenteerd met flexibeler vormen van onderwijs, afgestemd op de wensen van volwassen studenten, onder meer in de sector Techniek & ICT. We blijven ons samen met de Minister van SZW inzetten voor het stimuleren van de Nederlandse leercultuur met een brede aanpak. Daarbij maken we onder andere afspraken met sociale partners over hun inzet in bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarden en O&O fondsen en met andere belanghebbenden. Om meer maatwerk voor volwassenen te creëren zal de SBB (stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) in het najaar van 2018 starten met 15 pilots met certificaten voor beroepsgerichte onderdelen van kwalificaties. Laaggeletterde werknemers ondersteunen we vanuit het programma Tel mee met taal. Dat programma is een jaar verlengd tot en met eind 2019. Vanuit het Regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld en extra aanvraagperioden mogelijk gemaakt. We zullen de Tweede Kamer in het voorjaar van 2019 informeren over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid, waarbij we kijken hoe het bereik en de effectiviteit van de aanpak kunnen worden vergroot.
-
4.Onderzoek van wereldformaat
Tabel: Onderzoek van wereldformaat |
||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie Streefwaarde |
Percentage open-access gepubliceerde artikelen1 |
2016 |
2020 |
||
OWB |
42% |
100% |
1 Bron: VSNU
Het Regeerakkoord zet in op een modernere Europese begroting die onder andere meer is gericht op onderzoek en innovatie. Excellentie en impact zijn onze uitgangspunten bij de onderhandelingen over Horizon Europe i, het volgende EU-financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie. Open science en open access zijn de norm in wetenschappelijk onderzoek. Zoals beschreven in het Nationaal Plan Open Science streven we naar 100% open access van publicaties in 2020 en het optimaal hergebruik van data. Daarnaast zal het komende jaar meer duidelijkheid komen over de ontwikkeling van de European Open Science Cloud (EOSC).
Nederlandse onderzoekers behoren tot de wereldtop. Op basis van de mondiale citatiescores staan we in de top 5. De internationale concurrentie is hevig en dus is het zaak onze positie te behouden. Een van de instrumenten hiervoor is de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Een belangrijk kenmerk van de NWA is dat de gehele kennisketen met elkaar wordt verbonden en versterkt. Het gaat om universiteiten, universitaire medische centra, hogescholen, Toegepast Onderzoek Organisaties (TO2-instellingen), Rijkskennisinstellingen en het bedrijfsleven. De NWA is ontstaan uit een grote hoeveelheid vragen uit de samenleving en daarom willen we de resultaten teruggeven. In 2019 zullen de eerste toekenningen aan onderzoeksvoorstellen een feit zijn en zal ook een nieuwe ronde starten.
Daarnaast willen we de basis versterken. Speciale aandacht besteden we aan bèta en technische wetenschappen en onderzoeksgroepen via sectorplannen. Met deze plannen wordt de samenwerking tussen de instellingen op onderzoek, onderwijs en maatschappelijke doelen vergroot. We versterken de basis ook door te investeren in digitale onderzoeksinfrastructuur. NWO komt samen met onder andere SURF, de Vereniging Hogescholen, de VSNU en de NFU in februari 2019 met plannen. Prioriteit ligt bij de nieuwe supercomputer.
Om het praktijkgericht onderzoek te stimuleren, geven we een impuls aan de kennisbasis in het hbo. Door extra investeringen kunnen hogescholen het praktijkgericht onderzoek verder uitbouwen en daarmee maatschappelijke impact vergroten en het onderwijs versterken. Zoals afgesproken in het Sectorakkoord hoger beroepsonderwijs 2018 starten we met de Vereniging Hogescholen een verkenning naar de uitdagingen en prioriteiten voor het praktijkgericht onderzoek in de toekomst en werken de hogescholen aan de ontwikkeling van Centres of Expertise in het hbo.
Tabel: Cultuur |
||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie Streefwaarde |
Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1 |
2017 |
2020 |
||
Cultuur |
42% |
>50% |
||
Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat2 |
2013 |
2020 |
||
Cultuur |
87% |
88% |
1 Bron: Cultuureducatie met Kwaliteit
2 Bron: Erfgoedmonitor
Cultuur is van en voor iedereen. We investeren in de waarde van cultuur en een brede bereikbaarheid van het kunst- en cultuuraanbod. In de kabinetsbrief Cultuur in een open samenleving heeft het kabinet de vijf thema's voor het cultuurbeleid beschreven: 1) cultuur maakt nieuwsgierig, 2) ruimte voor nieuwe makers en cultuur, 3) een leefomgeving met karakter, 4) cultuur is grenzeloos en 5) een sterke culturele sector. In 2019 worden deze thema's uitgewerkt in concrete plannen.
Deze kabinetsperiode investeren we in de restauratie van monumenten zoals kerken. Met de extra investering kunnen circa 1%, ruim 600, meer monumenten gerestaureerd worden bovenop het budget waaruit het reguliere onderhoud en de jaarlijkse terugval van circa 2% gefinancierd wordt (indicator Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat). Voor de aanpak van de gevolgen van de aardbevingen in Groningen zijn extra middelen beschikbaar voor monumenten in deze regio. Het Nationaal Aankoopfonds, dat na de aankoop van de twee Rembrandt-portretten van Marten en Oopjen vrijwel leeg is, wordt aangevuld. In het Regeerakkoord hebben we afgesproken meer ruimte te maken in de cultuurfondsen voor vernieuwing en ontwikkeling. We gaan daarvoor een impuls geven aan een nieuwe generatie en eigentijdse cultuurvormen, zoals digitale kunst, virtual Reality en spoken word. Voor nieuwe cultuur en makers zijn extra middelen beschikbaar. Het cultuuronderwijs is een belangrijk speerpunt. We willen de positieve ontwikkeling, meer scholen met goed cultuuronderwijs, die in gang is gezet met het programma Cultuureducatie met Kwaliteit voortzetten en we reserveren middelen voor continuering van het programma (indicator Cultuureducatie). Daarnaast stellen we extra middelen beschikbaar voor scholen in het primair onderwijs om musea en historische plaatsen te bezoeken, via de prestatiebox. Scholen kunnen zelf een keuze maken. De verwachting is dat veel scholen ervoor kiezen het Rijksmuseum in Amsterdam te bezoeken. Daarom stellen we aan het Rijksmuseum extra middelen beschikbaar om meer scholieren uit het basisonderwijs te ontvangen. Verder ondersteunen we de verdere uitwerking van de arbeidsmarkt-agenda. Ook voor de cultuursector geldt het motto van het kabinet «eerlijk werk».
In 2019 zetten wij het stimuleringsbeleid voor de Creatieve Industrie voort. Dit beleid bestaat uit cultuursubsidies via het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, ondersteuning van Het Nieuwe Instituut en het Topsectoren-beleid dat gezamenlijk met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt uitgevoerd. In de brief van 11 juni 2018 is de modernisering van de Archiefwet 1995 aangekondigd, mede naar aanleiding van de motie Segers om de Archiefwet aan te passen aan de digitale ontwikkelingen en eisen van transparantie. In 2019 zijn voorstellen te verwachten die gereed zijn voor consultatie.
Tabel: Media |
||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie Streefwaarde |
Alle afspraken uit prestatie-overeenkomst worden door NPO nagekomen1 |
2017 |
2020 |
||
Media |
33/342 |
34/34 |
1 Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media
2 De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd
Media zijn van grote publieke waarde. De mediasector is volop in transitie. De komende jaren zijn bepalend voor de toekomst van de journalistiek en audiovisuele media in Nederland. Het aantal mensen dat televisie kijkt en abonnee is van een krant neemt nog steeds gestaag af, en dat heeft steeds grotere financiële gevolgen voor het traditionele advertentiege-dreven verdienmodel van kranten en omroepen. Tegelijkertijd ontstaat er ook een volwassen online mediasector, met een groeiend belang van podcasts, nieuwsapps en online journalistieke media. Dat is een goede ontwikkeling, omdat er zo een groter aanbod ontstaat. Het belang van goede onderzoeksjournalistiek is immers onverminderd groot, de media vervullen een onontbeerlijke rol in de democratie. Zeker ook in de regio, waar de gemeenten door decentralisatie meer verantwoordelijkheid hebben gekregen en het belang van journalistieke controle daardoor urgenter is.
We zetten daarom in 2019 in op de versterking van (onderzoeksjournalistiek, met de nadruk op de regionale en lokale journalistiek. Het accent ligt op het stimuleren van (onderzoeks)journalistieke producties, investeringen in professionalisering en talentontwikkeling en innovatie van de journalistieke infrastructuur in Nederland. In samenwerking met het Ministerie van BZK en de VNG werken we aan verdere vorming van streekomroepen en professionalisering van lokale omroepen. Ook werken de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de Regionale Publieke Omroep (RPO) aan een plan voor een pilot vensterprogrammering (regionale uitzendingen op landelijke zenders), waarmee samenwerking tussen regionale en landelijke omroepen vorm krijgt.
Net als andere partijen staat de landelijke publieke omroep voor de uitdaging om de teruglopende reclame-inkomsten op te vangen. De NPO zal het komende jaar verdere invulling geven aan de Prestatieovereen-komst 2017-2020 (indicator Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen). De NPO heeft de opdracht om een financieel bestendig plan te maken voor 2019. We gaan in gesprek met de NPO over de keuzes die gemaakt worden, omdat die van grote invloed kunnen zijn op de maatschappelijke relevantie van de landelijke publieke omroep. De ontwikkeling van reclame-inkomsten zullen we nauwgezet volgen. De komende periode zetten we tot slot in op het vormen van een strategische toekomstagenda samen met de mediasector zelf. De ambitie is om met de sector samen te komen tot een plan om ervoor te zorgen dat we sterke Nederlandstalige producties en nieuwsvoorzieningen behouden.
1 Tabel: Emancipatie |
||||
Doelstelling/indicator |
Sector |
Basiswaarde |
Realisatie |
Realisatie Streefwaarde |
Acceptatie LHBTI1 |
2010 |
2016 |
2020 |
|
Emancipatie |
90% |
93% |
> 90% |
|
Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2 |
2017 |
2020 |
||
Emancipatie |
RvB: 11,7% RvT: 16,2% |
> 30% |
||
1 Bron: LHBT monitor (SCP) 2 Bron: Bedrijvenmonitor topvrouwen 2017 |
Zoals in het Regeerakkoord staat beschreven: in Nederland is iedereen gelijkwaardig en heeft iedereen de vrijheid om te houden van wie zij willen en heeft iedereen de vrijheid om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn. Emancipatie en het beschermen van onze waarden hebben continu onze aandacht nodig. In de Emancipatienota hebben we hieraan verdere uitwerking gegeven. Voor ons is het principe leidend dat alle burgers hun leven moeten kunnen inrichten zoals zij dat willen. Daarmee kwamen we tot drie samenhangende thema's: arbeidsmarkt, sociale veiligheid en acceptatie, én genderdiversiteit en gelijke behandeling. Dit jaar komen maatregelen voortkomend uit de regenboogafspraken uit het Regeerakkoord gereed op het terrein van lerarenopleidingen in het onderwijs, suïcidepreventie onder lhbti-jongeren, modernisering transgenderwet, de internetconsultatie verhoging stafmaximum voor haatzaaien. De overige maatregelen op het terrein van meerouderschap, regionale lhbti-netwerkversterking en aanpak onnodige geslachtsregistratie volgen later, zoals gepland.
Op de arbeidsmarkt streven we naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen. 2019 is een belangrijk jaar voor de doelstelling om het aantal vrouwen in hoge functies te laten toenemen (indicator Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies groter of gelijk aan 30%), omdat we dan de balans zullen opmaken. Een andere prioriteit is de economische en financiële zelfstandigheid van vrouwen. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werken wij aan het verhogen van het aantal vrouwen dat werkt en van het aantal uren dat zij werken. Voor meer sociale veiligheid en acceptatie van lhbti-personen (indicator Acceptatie LHBTI groter dan of gelijk aan 90%) gaan we de lokale aanpak versterken. We breiden het aantal regenboog-steden uit en starten een pilot voor «Veilige Steden». Daarbij zetten we in het bijzonder in op de preventie van geweld tegen vrouwen.
Om meer genderdiversiteit te bereiken, willen we het bewustzijn van professionals en organisaties vergroten. Dat doen we bijvoorbeeld door het vergroten van diversiteit in lesmaterialen en door mediabedrijven te stimuleren zich aan te sluiten bij de media-alliantie. Internationaal zetten we in op meer gendergelijkheid door naleving van het CEDAW-verdrag (Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women). Met ons emancipatiebeleid dragen we bij aan de uitvoering van internationale afspraken, zoals de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) en het VN-Vrouwenrechtenverdrag.
2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties
Deze financiële paragraaf presenteert conform de rijksbegrotingsvoorschriften de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting, zowel voor de uitgaven (tabel 1) als de ontvangsten (tabel 2).
Ook bevat deze paragraaf tabellen die een overzicht geven van alle intensiveringen en ombuigingen (tabellen 3 t/m 8).
1 Tabel 1 Belangrijkste beleidsmatige mutaties (p. 21) |
|||||||
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Stand ontwerpbegroting 2018 |
40.383,8 |
40.650,0 |
40.573,5 |
40.631,6 |
40.679,1 |
||
Belangrijkste mutaties: |
|||||||
|
diverse |
191,7 |
211,1 |
161,4 |
189,3 |
212,7 |
|
|
diverse |
|
|
|
|
|
|
|
91 |
0,0 |
0,0 |
|
|
|
|
|
91 |
96,2 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
|
diverse |
819,9 |
138,3 |
|
|
|
|
|
diverse |
703,3 |
705,9 |
704,0 |
703,8 |
700,7 |
|
|
diverse |
149,7 |
155,3 |
156,5 |
157,4 |
156,7 |
|
|
diverse |
356,5 |
524,7 |
543,1 |
509,1 |
462,1 |
|
|
4 |
0,0 |
|
0,0 |
0,0 |
0,0 |
|
|
11,12 |
27,6 |
67,1 |
74,7 |
67,5 |
59,9 |
|
|
15 |
|
|
|
|
|
|
|
diverse |
|
|
|
|
|
|
Stand ontwerpbegroting 2019 |
42.560,8 |
41.984,2 |
41.594,6 |
41.582,4 |
41.787,6 |
42.115,0 |
Tabel 2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties t.o.v. vorig jaar (ontvangsten) (Bedragen x € 1 miljoen) |
||
Art. 2018 2019 2020 2021 |
2022 |
2023 |
Stand ontwerpbegroting 2018 |
1.380,6 |
1.414,7 |
1.487,6 |
1.554,3 |
1.633,2 |
||
Belangrijkste mutaties: |
|||||||
|
12,13 |
0,4 |
|
|
0,2 |
0,6 |
|
|
11 |
|
|
|
|
|
|
|
11 |
|
|
|
|
|
|
|
15 |
|
|
|
|
|
|
|
diverse |
11,1 |
2,4 |
2,4 |
2,6 |
9,5 |
|
Stand ontwerpbegroting 2019 |
1.317,3 |
1.329,2 |
1.390,2 |
1.436,7 |
1.515,9 |
1.555,2 |
Toelichting:
Leerling- en studentenontwikkeling
In de begroting is de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen, alsmede van de kaderrelevante uitgaven aan de studiefinanciering verwerkt. Uit de ramingen in 2018 blijkt dat zowel de leerlingen- en studentenaantallen als de uitgaven aan de studiefinanciering hoger uitvallen dan de in de OCW-begroting 2018 verwerkte aantallen.
Hierachter gaan verschillende bewegingen schuil, zoals bijvoorbeeld een stijging in de omzettingen van prestatiebeurs in gift. Dit hangt samen met het zogenaamde boeggolfeffect van de invoering van het Studievoor-schot; studenten die in 2013 vervroegd zijn ingestroomd om nog voor de basisbeurs in aanmerking te komen leiden nu tot extra uitstroom en omzettingen.
Specifieke dekking tegenvaller leerlingen- studentenontwikkeling en raming studiefinanciering
De tegenvaller op de leerlingen en studentontwikkeling en raming studiefinanciering wordt in 2019 gedekt door inzet van loon- en prijsbijstelling tranche 2018 (€ 149 miljoen, deels door middel van een kasschuif), meevallers en bijstellingen (€ 25 miljoen, waaronder € 15 miljoen onderuitputting lerarenbeurs in 2018), een korting op de subsidieregeling praktijkleren (€ 19 miljoen) en een lumpsumkorting hoger onderwijs (€ 19 miljoen).
Taakstelling OCW-brede problematiek
Om de begroting meerjarig sluitend te maken, is er vanaf 2020 een taakstelling op de OCW-begroting geplaatst.
Eindejaarsmarge
In 2017 zijn enkele budgetten niet volledig tot besteding gekomen. De eindejaarsmarge wordt ingezet voor overlopende verplichtingen die alsnog in 2018 tot betaling zijn gekomen en ter dekking van de tegenvaller op de leerlingen- en studentenontwikkeling en de raming van de studiefinanciering.
Kasschuiven
Op diverse budgetten vinden kasschuiven plaats. Conform het Bestuursakkoord mbo 2018-2-22 is het resultaatafhankelijke budget van € 200 miljoen doorgeschoven van 2022 naar 2023. Ter optimalisatie van het kasritme van de staat wordt de verplichting aan de vervoersbedrijven voor de OV-studentenkaart in 2018 vooruitbetaald via een kasschuif.
Loon- en prijsbijstelling
De loon- en prijsbijstelling tranche 2018 is uitgekeerd aan de departementen. Zie het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk voor de verdeling over de begrotingsartikelen.
Regeerakkoordmaatregelen
Er zijn diverse Regeerakkoordmiddelen aan de OCW-begroting toegevoegd. Een deel van de Regeerakkoordmiddelen was via nota's van wijziging al aan de vorige begroting toegevoegd.
Bijdrage scholingsaftrek
Dit betreft een overboeking naar het Ministerie van Financiën. In 2019 blijft namelijk de fiscale scholingsaftrek nog behouden.
Niet kader-relevante mutaties
De raming voor studiefinanciering laat hogere niet-kaderrelevante uitgaven zien voor 2018 en verder, ten opzichte van de raming die in de OCW-begroting 2018 verwerkt is.
Daling STER-inkomsten
Er is sprake van een structureel dalende trend van de reclame-ontvangsten bij de landelijke publieke omroep.
Overige mutaties
Dit betreft desalderingen van uitgaven en ontvangsten en overboekingen van en naar andere departementen.
Rente studiefinanciering
De raming voor studiefinanciering laat lagere renteontvangsten zien dan de in de OCW-begroting 2018 verwerkte raming. Conform de begrotingsregels worden mutaties in de renteontvangsten generaal verwerkt.
Tabel 3 hieronder geeft een overzicht van alle intensiveringen op de OCW-begroting, sinds de start van het kabinet Rutte III en tabel 4 doet dat voor de ombuigingen. Tabel 5 geeft een saldo van tabel 3 en 4 weer.
In tabellen 6 t/m 8 worden de investeringen, ombuigingen en het saldo ervan uitgesplitst per sector weergegeven. Daarbij dient er rekening mee gehouden te worden dat een deel van de middelen per sector op begrotingsartikel 95 (apparaatsuitgaven) belanden.
Tabel 3 Intensiveringen (Bedragen x € 1.000)
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
G32 Voor- en vroegschoolse educatie |
1 |
40.000 |
130.000 |
170.000 |
170.000 |
170.000 |
170.000 |
G33 Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. € 20 miljoen kleine scholen) |
1 |
108.000 |
257.000 |
257.000 |
257.000 |
257.000 |
257.000 |
G34 Modernisering CAO primair onderwijs |
1 |
270.000 |
270.000 |
270.000 |
270.000 |
270.000 |
270.000 |
G35 Kwaliteit technisch onderwijs vmbo |
3 |
40.000 |
70.000 |
120.000 |
120.000 |
100.000 |
100.000 |
G36 Fundamenteel onderzoek |
16 |
95.000 |
155.000 |
200.000 |
200.000 |
200.000 |
200.000 |
G37 Toegepast onderzoek innovatie |
6, 16 |
25.000 |
38.000 |
50.000 |
50.000 |
50.000 |
50.000 |
G38 Onderzoeksinfrastructuur |
16 |
45.000 |
55.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
G40 Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn) |
14 |
25.000 |
48.270 |
52.145 |
52.120 |
51.120 |
51.160 |
G41 Nederlandse scholen in het buitenland |
1 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
G42 Media/ onderzoeksjournalistiek |
15 |
5.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
G43 Intensivering erfgoed en monumenten (met name Nationaal Restauratiefonds) |
14 |
98.500 |
101.400 |
60.000 |
25.000 |
0 |
0 |
G44 Aanpak laaggeletterdheid |
4 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
G45 Onderwijsachterstandenbeleid en aandacht voor hoogbegaafde kinderen |
1, 3 |
15.000 |
30.000 |
30.000 |
30.000 |
30.000 |
30.000 |
G47 Terugdraaien taakstelling OCW |
244.000 |
415.000 |
410.000 |
338.000 |
183.000 |
183.000 |
|
G48 Terugdraaien taakstelling groen onderwijs |
diverse |
0 |
9.000 |
13.000 |
14.000 |
13.000 |
12.000 |
G49 Halvering collegegeld eerstejaars HO (incl. Pabo voor 2 jaar en intensivering profilerings-fondsen) |
6, 7 |
70.000 |
165.000 |
165.000 |
170.000 |
170.000 |
175.000 |
Totaal |
1.088.500 |
1.751.670 |
1.805.145 |
1.704.120 |
1.502.120 |
1.506.160 |
|
Tabel 4 Ombuigingen (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
G46 Doelmatiger onderwijs |
diverse |
|
|
|
|
|
|
Korting regeling praktijkleren |
4 |
|
|||||
Korting lumpsum ho |
6, 7 |
|
|||||
Subsidieverlaging |
diverse |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Totaal |
|
|
|
|
|
|
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Intensiveringen |
diverse |
1.088.500 |
1.751.670 |
1.805.145 |
1.704.120 |
1.502.120 |
1.506.160 |
Ombuigingen |
diverse |
|
|
|
|
|
|
Totaal |
1.034.239 |
1.620.766 |
1.668.145 |
1.521.120 |
1.319.120 |
1.323.160 |
|
Tabel 6 Intensiveringen per sector (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Primair onderwijs |
1 |
431.000 |
676.500 |
716.500 |
716.500 |
716.500 |
716.500 |
Voortgezet onderwijs |
3 |
45.000 |
87.106 |
138.575 |
138.826 |
118.405 |
118.001 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
4 |
5.000 |
6.993 |
7.834 |
7.989 |
7.672 |
7.387 |
Hoger beroepsonderwijs |
6 |
65.602 |
134.188 |
138.914 |
141.393 |
139.868 |
141.516 |
Wetenschappelijk onderwijs |
7 |
19.398 |
54.213 |
56.177 |
59.292 |
60.555 |
63.596 |
Cultuur |
14 |
123.500 |
149.670 |
112.145 |
77.120 |
51.120 |
51.160 |
Media |
15 |
5.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
16 |
150.000 |
228.000 |
225.000 |
225.000 |
225.000 |
225.000 |
Overig |
diverse |
244.000 |
415.000 |
410.000 |
338.000 |
183.000 |
183.000 |
Totaal |
1.088.500 |
1.751.670 |
1.805.145 |
1.704.120 |
1.502.120 |
1.506.160 |
Tabel 7 Ombuigingen per sector (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Primair onderwijs |
1 |
|
|
|
|
|
|
Voortgezet onderwijs |
3 |
|
|
|
|
|
|
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
4 |
|
|
|
|
|
|
Hoger beroepsonderwijs |
6 |
|
|
|
|
|
|
Wetenschappelijk onderwijs |
7 |
|
|
|
|
|
|
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
16 |
|
|
|
|
|
|
Totaal |
|
|
|
|
|
|
|
Tabel 8 Saldo intensiveringen en ombuigingen per sector (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
Art. |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Primair onderwijs |
1 |
411.084 |
645.836 |
670.837 |
655.504 |
655.504 |
655.504 |
Voortgezet onderwijs |
3 |
34.229 |
63.320 |
103.155 |
91.513 |
71.092 |
70.688 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
4 |
|
|
|
|
|
|
Hoger beroepsonderwijs |
6 |
63.089 |
117.604 |
125.810 |
123.890 |
122.365 |
124.013 |
Wetenschappelijk onderwijs |
7 |
16.044 |
29.413 |
36.626 |
33.176 |
34.439 |
37.480 |
Cultuur |
14 |
123.500 |
149.670 |
112.145 |
77.120 |
51.120 |
51.160 |
Media |
15 |
5.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
16 |
149.358 |
225.045 |
220.600 |
219.123 |
219.123 |
219.123 |
Overig |
diverse |
244.000 |
415.000 |
410.000 |
338.000 |
183.000 |
183.000 |
Totaal |
1.034.239 |
1.620.766 |
1.668.145 |
1.521.120 |
1.319.120 |
1.323.160 |
2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven
Art.nr. |
Naam artikel + totale uitgaven |
Juridisch verplicht (totale uitgaven +%) |
Niet-juridisch verplicht (totale uitgaven + %) |
Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven |
1 |
Primair onderwijs |
€ 11.270.715 |
€ 31.646 |
|
€ 11.302.361 |
99,72% |
0,28% |
|
|
3 |
Voortgezet onderwijs |
€ 8.545.090 |
€ 66.766 |
|
€ 8.611.856 |
99,23% |
0,77% |
bekostiging (€ 400) |
|
|
||||
|
||||
|
||||
4 |
Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie |
€ 4.563.520 |
€ 13.456 |
|
€ 4.576.976 |
99,69% |
0,31% |
|
|
|
||||
6 |
Hoger onderwijs |
€ 3.277.589 |
€ 153 |
|
€ 3.277.742 |
99,99% |
0,01% |
subsidies (€ 153) |
|
7 |
Wetenschappelijk onderwijs |
€ 4.897.077 |
€ 1.652 |
|
€ 4.898.729 |
99,97% |
0,03% |
|
|
8 |
Internationaal beleid |
€ 12.316 |
€ 469 |
|
€ 12.785 |
96,3% |
3,7% |
|
|
|
||||
9 |
Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid |
€ 92.746 |
€ 75.809 |
|
€ 168.555 |
54,8% |
44,7% |
|
|
14 |
Cultuur |
€ 899.849 |
€ 67.854 |
|
€ 967.703 |
93% |
7% |
|
|
|
||||
15 |
Media |
€ 959.125 |
€ 1.704 |
Bekostiging (€ 320) |
€ 960.829 |
99,8% |
0,2% |
|
Nog nader in te vullen opdrachten (€ 430)
Internationale contributies (€ 60)
Art.nr. |
Naam artikel + totale uitgaven |
Juridisch verplicht (totale uitgaven +%) |
Niet-juridisch verplicht (totale uitgaven + %) |
Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven |
16 |
Onderzoek en Wetenschapsbeleid |
€ 1.224.686 |
€ 3.685 |
|
€ 1.228.371 |
99,7% |
0,3% |
|
|
25 |
Emancipatie |
€ 11.493 |
€ 4.387 |
Subsidies (€ 542) |
€ 15.880 |
72,4% |
27,6% |
|
|
|
||||
Totaal aan niet verplichte uitgaven |
€ 267.581 |
2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
Tabel planning beleidsdoorlichtingen |
|||||||||
Artikel |
Realisatie |
Planning |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
Geheel artikel? |
||
1. |
Primair onderwijs |
V |
V |
||||||
3. |
Voortgezet onderwijs |
V |
V |
||||||
4. |
Beroeps en volwasseneneducatie |
V |
V |
||||||
6. |
Hoger beroepsonderwijs |
V |
V |
||||||
7. |
Wetenschappelijk onderwijs |
V |
V |
||||||
8. |
Internationaal beleid1 |
||||||||
9. |
Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid |
V |
V |
||||||
11. |
Studiefinanciering |
V |
V |
||||||
12. |
Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten |
V |
V |
||||||
13. |
Lesgelden2 |
||||||||
14. |
Cultuur |
V |
V |
||||||
15. |
Media |
V |
V |
||||||
16. |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
V |
V |
||||||
25. |
Emancipatie |
V |
V |
||||||
Afgeronde en eerder toegezegde beleidsdoorlichtingen |
1 Internationaal beleid is een restartikel en geen beleidsartikel. Er is dus geen beleidsdoorlichting gepland. Internationaal beleid draagt bij aan de beleidsdoelstellingen op andere artikelen.
2 Lesgelden: het doel van het heffen van lesgeld is het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs. Dit is een financieel doel. Omdat het hier geen beleidsmatig doel betreft ligt een beleidsdoorlichting niet in de rede.
Zie ook de bijlage «Overzicht evaluaties- en overig onderzoek».
Zie ook de Tabel realisatie beleidsdoorlichtingen.
2.5 Overzicht risicoregelingen
Totaal plafond |
O o o ö o co |
O o o ö 00 co |
i |
|
Garantie plafond |
i |
i |
i |
|
Uitstaande garanties 2019 |
247.323 |
314.064 |
163.922 |
|
Geraamd te vervallen 2019 |
1 O |
o |
O |
|
Geraamd te verlenen 2019 |
o |
o |
o |
|
Uitstaande garanties 2018 |
247.323 |
314.064 |
163.922 |
|
Geraamd te vervallen 2018 |
156.535 |
43.717 |
12.709 |
|
Geraamd te verlenen 2018 |
119.560 |
16.178 |
o |
|
O o o F" |
Uitstaande garanties 2017 |
284.298 |
341.603 |
176.631 |
x € |
||||
Tabel Overzicht verstrekte garanties (Bedragen |
! |
|||
Art. Omschrijving |
14 Indemniteitsregeling |
14 Achterborg overeenkomst NRF |
Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen |
Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.
3.1 Art.nr. 1 Primair onderwijs
Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren: De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Tabel 1.1 Kengetallen |
||||||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|||
1 Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 |
% |
0,07% |
0,08% |
0,09% |
||||||
Aantallen |
1.161 |
1.197 |
1.396 |
|||||||
2 Aandeel |
Lezen |
1F |
98% |
98% |
||||||
leerlingen dat de referentie |
2F |
76% |
66% |
|||||||
niveaus lezen, taal en rekenen haalt2 |
Taalver zorging |
1F |
96% |
96% |
||||||
2F |
56% |
57% |
||||||||
Rekenen |
1F |
92% |
93% |
|||||||
1S |
44% |
48% |
3 Aandeel startende leraren dat een begeleidings programma heeft gevolgd3 83%
4 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt4 97%
1 Bron: Leerplichttellingen; de cijfers betreffen schooljaar 2014-2015 tot en met 2016-2017.
2 Bron: College voor Toetsen en Examens; de cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016 (het eerste schooljaar met verplichte rapportage) en 2016-2017. Voor schooljaar 2015-2016 zijn de cijfers opgenomen zoals aangepast in de rapportage 2016-2017.
3 De cijfers over 2017 worden in het najaar in de loopbaanmonitor bekend gemaakt.
4 Bron: ITS monitor naar Sociale Veiligheid; dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.
Tabel 1.2 Leerlingen primair onderwijs (Aantallen x 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Leerlingen basisonderwijs1 |
|||||||
|
1.295,4 |
1.294,4 |
1.395,9 |
1.384,6 |
1370,4 |
1.357,8 |
1.347,4 |
|
60,7 |
57,1 |
|||||
|
58,2 |
53,3 |
|||||
Subtotaal |
1414,3 |
1.404,7 |
1.395,9 |
1.384,6 |
1.370,4 |
1.357,8 |
1.347,4 |
Leerlingen trekkende bevolking2 |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
0,4 |
Totaal |
1414,7 |
1.405,1 |
1.396,3 |
1.385,0 |
1.370,8 |
1.358,2 |
1.347,8 |
Leerlingen in het speciaal basisonderwijs |
34,0 |
34,3 |
34,6 |
35,0 |
35,1 |
35,0 |
34,9 |
Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs |
67,3 |
66,8 |
66,0 |
65,7 |
65,4 |
65,3 |
65,4 |
Totaal PO3 |
1.516,0 |
1.506,2 |
1.496,9 |
1.485,7 |
1.471,3 |
1.485,5 |
1.448,1 |
1 In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang teldatum 01-10-2019 vervallen. 2 Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters. 3 (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen. |
van |
||||||
Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. uitvoeringskosten (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Primair onderwijs1 |
6,9 |
7,4 |
7,5 |
7,6 |
7,6 |
7,5 |
7,6 |
Bekostiging2 |
6,6 |
7,1 |
7,1 |
7,1 |
7,1 |
7,0 |
7,2 |
Exclusief ondersteuningsmid-delen3 |
5,4 |
5,9 |
5,9 |
5,9 |
5,9 |
5,8 |
5,9 |
1 De totale uitgaven uit tabel 1.4, exclusief de bijdragen aan agentschappen en ZBO's/RWT's, gedeeld door het aantal leerlingen in hetzelfde jaar, zoals opgenomen in tabel 1.2.
2 De bekostiging uit tabel 1.4, gedeeld door het aantal leerlingen in hetzelfde jaar, zoals opgenomen in tabel 1.2.
3 De bekostiging uit tabel 1.4, minus de ondersteuningsmiddelen zoals opgenomen in tabel 1.5, gedeeld door het aantal leerlingen in hetzelfde jaar, zoals opgenomen in tabel 1.2.
De belangrijkste beleidswijzigingen op het terrein van primair onderwijs, zoals de investeringen in werkdruk en salaris worden beschreven in de beleidsagenda. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de actualisatie bestuursakkoorden PO en de aanpassingen van de verdeling van de middelen voor onderwijsachterstanden.
Het bestuursakkoord PO is in 2017 geëvalueerd. Daarnaast is in het Regeerakkoord »Vertrouwen in de toekomst» opgenomen dat de afspraken uit het bestuursakkoord worden gehandhaafd, met uitzondering van de landelijke norm om zittenblijven bij kleuters terug te dringen. Op basis hiervan is het bestuursakkoord PO geactualiseerd. In het geactualiseerde bestuursakkoord - dat doorloopt tot en met 2020 - blijven we inzetten op vier hoofdlijnen: talentontwikkeling door uitdagend onderwijs, het ontwikkelen van een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering, «professionele scholen» en doorgaande ontwikkellijnen. De Tweede Kamer ontvangt in het voorjaar van 2019 de laatste voortgangsrapportage en in 2020 de evaluatie.
In het Regeerakkoord is aangekondigd dat de regering vanaf 2019 structureel € 170 miljoen per jaar investeert in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid voor een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. In 2018 is alvast een deel (€ 40 miljoen) van de investering van 2019 uitgekeerd waardoor in 2019 een investering van € 130 miljoen resteert. Ook is in het Regeerakkoord vastgelegd dat de verdeling van middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid wordt geactualiseerd. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek is een nieuwe indicator ontwikkeld die het risico op een onderwijsachterstand bij kinderen beter in beeld brengt. Deze indicator wordt vanaf 2019 gebruikt voor de verdeling van de middelen van het onderwijsachterstandenbeleid over basisscholen en gemeenten. De nieuwe verdeelsystematiek gaat in per 1 januari 2019 voor gemeenten en per schooljaar 2019-2020 voor basisscholen.
Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
10.632.968 |
11.144.612 |
11.302.400 |
11.241.779 |
11.178.741 |
11.113.401 |
11.053.470 |
Waarvan garantieverplichtingen |
19.065 |
502 |
|||||
Totale uitgaven |
10.494.756 |
11.144.065 |
11.302.361 |
11.241.744 |
11.178.741 |
11.113.401 |
11.053.470 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,7% |
||||||
Bekostiging |
9.986.309 |
10.646.197 |
10.675.549 |
10.580.309 |
10.519.228 |
10.445.292 |
10.385.391 |
|
9.742.879 |
10.346.763 |
10.375.315 |
10.286.075 |
10.224.994 |
10.159.058 |
10.099.157 |
|
|||||||
Onderwijs |
9.725.580 |
10.332.433 |
10.360.985 |
10.271.745 |
10.211.046 |
10.145.110 |
10.085.209 |
|
|||||||
Nederland |
17.299 |
14.330 |
14.330 |
14.330 |
13.948 |
13.948 |
13.948 |
|
228.085 |
282.234 |
272.234 |
272.234 |
272.234 |
272.234 |
272.234 |
|
15.345 |
17.200 |
28.000 |
22.000 |
22.000 |
14.000 |
14.000 |
|
15.345 |
17.200 |
28.000 |
22.000 |
22.000 |
14.000 |
14.000 |
Subsidies |
88.877 |
90.434 |
99.704 |
106.427 |
109.041 |
117.541 |
117.541 |
|
|||||||
ziening jonggehandicapten |
23.191 |
23.000 |
23.000 |
23.000 |
23.000 |
23.000 |
23.000 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
|
10.724 |
13.394 |
13.394 |
13.394 |
13.394 |
13.394 |
13.394 |
(School aan Zet en Bèta Techniek) |
1.519 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
11.510 |
11.630 |
12.130 |
12.630 |
13.130 |
13.630 |
13.630 |
|
41.933 |
42.410 |
51.180 |
57.403 |
59.517 |
67.517 |
67.517 |
Opdrachten |
6.915 |
6.199 |
14.511 |
15.215 |
14.559 |
14.655 |
14.625 |
Bijdrage aan agentschappen |
26.207 |
26.942 |
30.852 |
27.985 |
24.108 |
24.108 |
24.108 |
|
|||||||
Onderwijs |
26.207 |
26.942 |
30.852 |
27.985 |
24.108 |
24.108 |
24.108 |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's |
19.997 |
7.734 |
7.734 |
7.734 |
7.731 |
7.731 |
7.731 |
|
|||||||
fonds en Particpatie-fonds1 |
18.412 |
5.231 |
5.231 |
5.231 |
5.228 |
5.228 |
5.228 |
|
1.585 |
2.503 |
2.503 |
2.503 |
2.503 |
2.503 |
2.503 |
Bijdrage aan medeoverheden |
366.451 |
366.451 |
462.328 |
492.391 |
492.391 |
492.391 |
492.391 |
|
266.750 |
277.403 |
462.328 |
492.391 |
492.391 |
492.391 |
492.391 |
|
95.000 |
84.348 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
4.701 |
4.700 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken |
0 |
107 |
11.387 |
11.387 |
11.387 |
11.387 |
11.387 |
|
0 |
107 |
11.387 |
11.387 |
11.387 |
11.387 |
11.387 |
Bijdragen aan sociale fondsen |
0 |
1 |
296 |
296 |
296 |
296 |
296 |
|
0 |
1 |
296 |
296 |
296 |
296 |
296 |
Ontvangsten |
23.358 |
17.661 |
8.661 |
8.661 |
8.661 |
8.708 |
8.708 |
1 In 2017 is dit bedrag inclusief het deel dat is teruggestort vanwege ten onrechte gedeclareerde kosten voor wachtgelden bij het Participatiefonds.
2 Voor 2016 waren deze middelen beschikbaar gesteld voor de G-86. Voor 2017 en 2018 zijn de middelen bestemd voor de kleine gemeenten.
Het beschikbare budget op artikel 1 voor 2019 is voor 99,7 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de lumpsumbekostiging aan de schoolbesturen en de samenwerkingsverbanden. Hieraan ten grondslag liggen de regelingen personele bekostiging en materiële instandhouding.
Het moment waarop de juridische verplichting wordt aangegaan vindt plaats voorafgaand aan het (school)jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
Subsidies
Het beschikbare budget in 2019 is voor 62,0 procent juridisch verplicht. Dit verplichte deel betreft de subsidies die voorafgaand aan het jaar van verstrekking worden vastgelegd. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht en wordt ingezet voor beleidsprioriteiten van het kabinet. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.
Opdrachten
Het beschikbare budget in 2019 is voor 74,2 procent juridisch verplicht.
Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht en betreft beleidsprioriteiten van het kabinet. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.
Bijdrage aan agentschappen
Het budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Op basis van de managementafspraken tussen het bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.
Bijdrage aan ZBO's en RWT's
Het budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Het gaat hier om bijdragen aan het Vervangings- en Participatiefonds en het UWV. Op basis van een beheersovereenkomst worden de middelen voorafgaand aan het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben verplicht.
Bijdrage aan medeoverheden
Het budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Het moment waarop de juridische verplichting wordt aangegaan vindt plaats voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de specifieke uitkering betrekking heeft.
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken
Het beschikbare budget in 2019 is nog niet juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan het gemeentefonds voor het realiseren van combinatie-functies op basis van de bestuurlijke afspraken tussen OCW, VWS en de VNG.
Bijdrage aan sociale fondsen
Het beschikbare budget in 2019 is nog niet juridisch verplicht. Het betreft de loonbijstelling over de bijdrage aan het gemeentefonds voor het realiseren van combinatiefuncties op basis van de bestuurlijke afspraken tussen OCW, VWS en de VNG.
Het Rijk verstrekt schoolbesturen lumpsumbekostiging voor de personele kosten en materiële instandhouding. Deze bekostiging is grotendeels gebaseerd op het aantal leerlingen en de gemiddelde leeftijd van leraren. Daarnaast wordt via de groeibekostiging en de directie- en de kleinescho-lentoeslag rekening gehouden met de groei en grootte van de school. Met de groeibekostiging is circa € 60 miljoen gemoeid, met de directietoeslag (basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs) circa € 240 miljoen en met de kleinescho-lentoeslag circa € 130 miljoen. Dat laatste bedrag is inclusief de kleine-scholentoeslag die onderdeel is van het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid; deze is met ingang van 1 augustus 2018 met € 20 miljoen verhoogd om kleine scholen extra armslag te geven om goed onderwijs te verzorgen. Tot slot wordt in de bekostiging rekening gehouden met een aantal specifieke kenmerken van leerlingen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid waar in totaal structureel circa € 285 miljoen voor wordt geraamd. Dit betreft het budget voor de nieuwe regeling ter verdeling van de aan de basisscholen te verstrekken middelen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, die vanaf 1 augustus 2019 zal gelden. Deze regeling vervangt de huidige gewichtenen impulsregeling.
In onderstaande tabel zijn de ondersteuningsmiddelen opgenomen die naast de basisbekostiging beschikbaar zijn voor de lichte en zware ondersteuning. Lichte ondersteuning betreft grotendeels middelen die naar de samenwerkingsverbanden po gaan en deels middelen die rechtstreeks naar de speciale scholen voor basisonderwijs gaan (sbao). Bijdragen voor de zware ondersteuning zijn voor de samenwerkingsverbanden po en vo en het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), waaronder de clusters 1 en 2. Sinds de invoering van «passend onderwijs» besluiten de samenwerkingsverbanden (clusters 3 en 4) over de plaatsing van leerlingen in het (v)so.
Onderstaande tabel laat zien hoe de ondersteuningsmiddelen worden verdeeld.
Tabel 1.5 Ondersteuningsmiddelen (Bedragen x € 1 miljoen) |
|||||
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Lichte ondersteuning - Samenwerkingsverbanden primair onderwijs |
385 |
385 |
380 |
375 |
375 |
Zware ondersteuning - Clusters 1 en 2 |
265 |
265 |
265 |
265 |
265 |
Zware ondersteuning - Samenwerkingsverbanden primair onderwijs |
560 |
560 |
555 |
555 |
555 |
Zware ondersteuning - Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs1 |
595 |
585 |
580 |
580 |
580 |
Lichte en zware ondersteuning - Totaal artikel 1 |
1.805 |
1.795 |
1.780 |
1.775 |
1.775 |
1 Samenwerkingsverbanden vo betreft alleen de middelen die op artikel 1 staan, en is inclusief een gedeelte dat rechtstreeks naar de WEC scholen gaat onder andere bestemd voor onderwijs in instellingen voor gesloten jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen.
Bekostiging Caribisch Nederland
Het Rijk verstrekt bekostiging aan de schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.
Voor het realiseren van de afspraken in het bestuursakkoord met de PO-Raad ontvangen de schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn bedoeld om een impuls te geven aan het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs, vernieuwing en digitalisering, de brede aanpak onderwijsverbetering, professionalisering van scholen en de doorgaande ontwikkellijnen. Deze middelen komen daarnaast ook ten goede aan de afspraken die zijn gemaakt in het «Techniekpact 2020» en het «Bestuurlijk kader Cultuur en Onderwijs».
Naast de reguliere bekostiging ontvangen de schoolbesturen middelen voor specifieke doeleinden. De aanvullende bekostiging voor 2019 bestaat uit de kosten voor tweetalig onderwijs, de regeling teambeurs voor professionalisering van teams van leerkrachten, de regeling tegemoetkoming vervangingskosten voor schoolleiders die een opleiding volgen, kosten voor het leraar ontwikkelfonds, de regeling voor hoogbegaafden.
Om verschillende beleidsdoelstellingen te behalen, worden subsidies verstrekt (zie de subsidiebijlage voor het totaaloverzicht). De belangrijkste subsidies zijn de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en de subsidies voor het «Techniekpact». De Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten voorziet in diverse hulpmiddelen zodat deze leerlingen met goed gevolg onderwijs (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) kunnen volgen. Voor de implementatie van het bestuursakkoord worden middelen verstrekt ten behoeve van een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering en voor het project «Beter en slimmer leren met ict». Daarnaast worden er onder andere subsidies verstrekt voor humanistisch vormend en godsdienstonderwijs, onderwijs aan zieke leerlingen, het aanpassen van lesmateriaal ten behoeve van visueel gehandicapte en dyslectische leerlingen en het ontwikkelen van de (adaptieve) eindtoets.
Dit betreft de middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en evaluatie- en beleidsonderzoeken, onder andere voor passend onderwijs, voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Verder betreft het uitgaven voor de uitvoeringskosten van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel en kosten van uitvoeringsorganisaties.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor begrotingsartikel 1.
De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangings- en Participatiefonds vergoeden worden gedekt uit de premies die schoolbesturen afdragen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.
Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid bestaat uit meerdere instrumenten, waaronder voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen.
Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken
Jaarlijks worden aan het Gemeentefonds middelen ter beschikking gesteld ten behoeve van de «Brede impuls combinatiefuncties».
Deze reeks betreft de loonbijstelling 2017 over de middelen «Brede impuls combinatiefuncties».
Tabel 1.6 Overzicht Specifieke Uitkering (Bedragen in miljoen euro's) |
||||
2018 2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
1 Ontvangende partij(en)
Diverse gemeenten1 |
366,5 |
462,0 |
492,1 |
492,1 |
492,1 |
492,1 |
Korte omschrijving uitkering |
Het betreft de specifieke uitkeringen op onderwijsachterstandenbeleid (voor 2018 inclusief de aanvulling convenant G37, budget voor verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten en budget voor middelgrote en kleine gemeenten om tenminste één groep te realiseren).
3.2 Art.nr. 3 Voortgezet onderwijs
Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.
De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.
De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.
De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Tabel 3.1 Kengetallen |
|||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
1 Aandeel thuiszit tende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1 % |
0,17% |
0,19% |
0,19%2 |
||||
Aantallen |
1.605 |
1.873 |
1.8532 |
||||
2 Aandeel zitten- blijvers3 |
5,5% |
5,7% |
5,7%2 |
||||
3 Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren4 |
94,8% |
95,2% |
n.n.b. |
||||
4 Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5 |
85% |
||||||
5 Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6 7 |
95% |
||||||
6 Aantal vsv'ers3 |
24.353 |
22.953 |
23.7932 |
||||
7 Meer studenten volgen vakken op hoger niveau3 |
0,96% |
0,96% |
1,20%2 |
||||
1 Bron: leerplichttellingen 2 Dit is gemeten over schooljaar 2016-2017 3 Bron: DUO 4 Bron: IPTO en CenterData 5 De cijfers over 2017 worden in het najaar in 6 Bron: ITS Monitor naar Sociale Veiligheid 7 Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten |
de loopbaanmonitor bekend gemaakt. |
||||||
Tabel 3.2 Leerlingen voortgezet onderwijs |
|||||||
20171 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Nader te verdelen in: |
961.200 |
976.200 |
960.000 |
949.700 |
943.800 |
939.100 |
936.500 |
|
378.100 |
393.400 |
379.900 |
371.500 |
367.600 |
365.500 |
364.500 |
|
261.300 |
262.200 |
261.300 |
260.200 |
259.000 |
257.800 |
257.200 |
|
286.000 |
285.100 |
284.100 |
284.000 |
283.500 |
282.400 |
281.300 |
|
29.200 |
28.800 |
28.000 |
27.300 |
27.000 |
26.800 |
27.000 |
|
6.600 |
6.700 |
6.700 |
6.700 |
6.700 |
6.600 |
6.500 |
|
644 |
652 |
652 |
652 |
652 |
652 |
652 |
|
1.492 |
1.497 |
1.472 |
1.457 |
1.448 |
1.440 |
1.436 |
1 De cijfers over 2017 zijn gebaseerd op het DJV 2017 (exclusief groen onderwijs).
2 Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.
Bron: DUO
Tabel 3.3 Uitgaven per leerling
20171 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
||
1. |
Voortgezet onderwijs2 |
8.360 |
8.746 |
8.791 |
8.852 |
8.869 |
8.859 |
8.872 |
2. |
Bekostiging3 |
8.609 |
8.644 |
8.711 |
8.726 |
8.715 |
8.727 |
|
3. |
Bekostiging exclusief onder |
|||||||
steuningsmiddelen4 |
7.898 |
7.929 |
7.995 |
8.010 |
7.995 |
8.004 |
1 Het cijfer over 2017 is gebaseerd op het DJV 2017 (excl. groen onderwijs).
2 De totale uitgaven uit tabel 3.4, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO), gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.
3 De bekostiging uit tabel 3.4, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.
4 De bekostiging uit tabel 3.4, minus de ondersteuningsmiddelen zoals opgenomen in tabel 3.5, gedeeld door het aantal leerlingen van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.
De belangrijkste wijzigingen op het terrein van voortgezet onderwijs worden beschreven in de beleidsagenda.
Het sectorakkoord VO is in 2017 geëvalueerd. Daarnaast is in het Regeerakkoord »Vertrouwen in de toekomst» opgenomen dat de afspraken uit het sectorakkoord worden gehandhaafd. Op basis van de evaluatie is het sectorakkoord geactualiseerd. Het akkoord - dat doorloopt tot en met 2020 - bevat doelstellingen voor uitdagend onderwijs voor de leerlingen, de brede vormende taak van het onderwijs, regionale samenwerking, scholen als lerende organisaties, strategisch personeelsbeleid en verantwoording. De Tweede Kamer ontvangt in het voorjaar van 2019 de laatste voortgangsrapportage en in 2020 de evaluatie.
Daarnaast investeren wij vanaf 2022 structureel € 100 miljoen per jaar in een kwalitatief hoogstaand en dekkend aanbod van technisch vmbo. In
2019 is € 70 miljoen beschikbaar, grotendeels voor scholen met de technische profielen PIE (produceren, installeren en energie), BWI (bouwen, wonen en interieur) en M&T (mobiliteit en transport). Daarnaast zijn deze middelen beschikbaar voor verdere professionalisering van vmbo-docenten en voor regionale planvorming voor de jaren erna. Om in
2020 en de jaren erna in aanmerking te blijven komen voor deze middelen, moeten vmbo-scholen samen met het mbo en het bedrijfsleven gezamenlijk plannen maken voor toekomstbestendig technisch vmbo-onderwijs in hun regio.
Tabel 3.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
8.326.918 |
8.854.923 |
8.681.647 |
8.546.602 |
8.388.209 |
8.402.179 |
8.360.986 |
Waarvan garantieverplichtingen |
45.105 |
4.322 |
|||||
Totale uitgaven |
8.143.906 |
8.713.061 |
8.611.856 |
8.526.854 |
8.450.382 |
8.388.492 |
8.359.318 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,2% |
||||||
Bekostiging |
7.992.965 |
8.540.590 |
8.438.702 |
8.362.976 |
8.286.664 |
8.224.908 |
8.195.564 |
|
7.545.671 |
8.056.636 |
8.123.369 |
8.037.212 |
7.959.900 |
7.898.144 |
7.868.800 |
|
6.890.750 |
7.333.269 |
8.108.177 |
8.022.119 |
7.944.792 |
7.883.036 |
7.853.692 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
|
639.339 |
705.913 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Nederland |
15.582 |
17.454 |
15.192 |
15.093 |
15.108 |
15.108 |
15.108 |
|
259.356 |
290.381 |
298.233 |
308.664 |
309.664 |
309.664 |
309.664 |
|
259.356 |
290.381 |
298.233 |
308.664 |
309.664 |
309.664 |
309.664 |
|
187.938 |
193.573 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
(Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs) |
3.906 |
4.680 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
109.922 |
110.393 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
VO Randstadregio's |
61.214 |
61.400 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
12.896 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
17.100 |
Subsidies |
54.473 |
72.231 |
88.783 |
81.006 |
82.001 |
81.866 |
82.036 |
(basissubsidie) PO, VO, MBO |
12.280 |
12.240 |
12.240 |
12.240 |
12.240 |
12.240 |
12.240 |
transparantie) |
6.172 |
4.800 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
5.000 |
|
8.276 |
8.150 |
9.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
27.745 |
47.041 |
62.543 |
63.766 |
64.761 |
64.626 |
64.796 |
Opdrachten |
4.981 |
7.092 |
7.425 |
7.335 |
7.300 |
7.300 |
7.300 |
|
4.981 |
7.092 |
7.425 |
7.335 |
7.300 |
7.300 |
7.300 |
Bijdragen aan agentschappen |
32.310 |
37.476 |
29.967 |
28.558 |
27.353 |
27.354 |
27.354 |
Onderwijs |
32.310 |
37.476 |
29.967 |
28.558 |
27.353 |
27.354 |
27.354 |
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
58.969 |
55.392 |
46.784 |
46.784 |
46.784 |
46.784 |
46.784 |
Toetsen en Examens |
12.718 |
11.656 |
4.546 |
4.546 |
4.546 |
4.546 |
4.546 |
PO/VO/BVE (incl. examens) |
46.251 |
43.736 |
42.238 |
42.238 |
42.238 |
42.238 |
42.238 |
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
208 |
280 |
195 |
195 |
280 |
280 |
280 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
|
208 |
280 |
195 |
195 |
280 |
280 |
280 |
Ontvangsten |
9.173 |
7.391 |
7.391 |
7.391 |
7.391 |
7.391 |
7.391 |
Van het totale budget voor artikel 3 is voor 2019 99,2 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de betalingen aan schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Hieraan ten grondslag liggen de wet voor voortgezet onderwijs, onderliggende besluiten en uitvoeringsregelingen. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
Subsidies
Van het beschikbare budget is in 2019 31,9 procent juridisch verplicht. Dit deel betreft de subsidies die voorafgaand aan het jaar worden vastgesteld. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.
Opdrachten
Van het beschikbare budget in 2019 is 23,1 procent juridisch verplicht. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht, bijvoorbeeld voor het toezicht op (zeer) zwakke scholen. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.
Bijdrage aan agentschappen
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Tussen bestuursdepartement en DUO zijn managementafspraken vastgelegd voor het komende jaar.
Bijdrage aan ZBO's en RWT's
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Dit betreft de bijdrage aan het College voor Toetsen en Examens en de onderwijs ondersteunende instellingen (SLOA). Op basis van overeenkomsten worden de middelen voorafgaand aan het komende jaar verplicht.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Het beschikbare budget in 2019 is nog niet juridisch verplicht. Het budget is beleidsmatig verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat dit gedurende het jaar juridisch wordt verplicht. Dit betreft de bijdragen aan de genoemde internationale organisaties.
Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum
Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort. Daarnaast zijn vanaf 2019 het leerplusarrangement, de eerste opvang nieuwkomers, de functiemix VO Randstadregio's en het Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs (IGVO) niet meer onder de aanvullende bekostiging opgenomen, maar onder de hoofdbekostiging. Met het leerplusarrangement is circa € 48 miljoen gemoeid, met de eerste opvang nieuwkomers circa € 46 miljoen, met de functiemix VO Randstadregio's circa € 61 miljoen en met IGVO circa € 4 miljoen.
Ook de middelen voor de lichte ondersteuning zijn vanaf 2019 onder de hoofdbekostiging opgenomen. In onderstaande tabel zijn de ondersteu-ningsmiddelen opgenomen die naast de basisbekostiging beschikbaar zijn voor de lichte ondersteuning. Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging van de lichte ondersteuning aan samenwerkingsverbanden geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging bestaat uit twee delen: een budget voor leerwegondersteuning onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro) en een budget voor regionale ondersteuning. De ondersteu-ningsbekostiging wordt verrekend met het budget voor lwoo en pro van het samenwerkingsverband. In onderstaande tabel zijn de ondersteu-ningsmiddelen opgenomen die naast de basisbekostiging hiervoor beschikbaar zijn.
Tabel 3.5 Ondersteuningsmiddelen (Bedragen x € 1 miljoen) |
|||||
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Lichte ondersteuning lwoo/pro |
603 |
593 |
585 |
584 |
584 |
Regionale ondersteuning |
95 |
95 |
95 |
95 |
95 |
Totale ondersteuningsmiddelen art. 3 |
698 |
688 |
680 |
679 |
679 |
Daarnaast is in het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» opgenomen dat het groen onderwijs wordt overgeheveld naar OCW. Met ingang van 2018 wordt het groen (voortgezet) onderwijs via artikel 3 bekostigd.
Bekostiging Caribisch Nederland
Het Rijk verstrekt sinds 10 oktober 2010 bekostiging aan schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
Voor het realiseren van de afspraken in het (geactualiseerde) sectorak-koord met de VO-raad ontvangen de schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn bedoeld om een extra impuls te geven aan het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs voor de leerlingen, de brede vormende taak van het onderwijs, regionale samenwerking, scholen als lerende organisaties, strategisch personeelsbeleid en verantwoording.
Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) voor vo-scholen
Vo-scholen ontvangen resultaatafhankelijke bekostiging voor de schooljaren 2018/2019 en 2019/2020 op basis van de regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo. Voor de aanpak van vsv zie artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.
Voor het stimuleren en realiseren van diverse beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt (zie voor het totaaloverzicht bijlage:
Subsidies). De belangrijkste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en kansengelijkheid. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen bij het benutten van ICT. De subsidie voor kansengelijkheid wordt onder andere gebruikt voor doorstroomprogramma's po-vo en doorstroomprogramma's vmbo-havo en vmbo-mbo. Daarnaast is er subsidie beschikbaar voor de versterking van het techniekonderwijs op het VMBO en krijgen het Europees Platform en de stichting School en Veiligheid ook een subsidie.
Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. De belangrijkste hiervan is een opdracht voor het ondersteuningsprogramma voor zeer zwakke scholen.
Bijdrage aan agentschappen
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
ZBO: College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) ontvangt middelen voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens en rekentoetsen in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Daarnaast zorgt het CvTE voor de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (NT2). Dit geldt ook voor Caribisch Nederland. Het CvTE is verantwoordelijk voor de invoering van de digitale examens. Daarnaast is het CvTE regievoerder over de examenketen en heeft zij een regierol voor de centrale eindtoets po. In die hoedanigheid heeft zij de taak om namens de overheid de kwaliteit van al deze toetsen en examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze (digitale) afname.
SLOA: Onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO. Ze ontvangen samen € 42,2 miljoen voor toets- en examenontwikkeling en normering alsmede leerplanontwikkeling.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Onder deze post vallen bijdragen aan de internationale organisaties European Centre for Modern Languages (ECML) en Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ten behoeve van PISA.
Het ECML geldt in Europa en daarbuiten als hét expertisecentrum voor het talenonderwijs. Door deelname hieraan blijft Nederland op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen op dit terrein.
De bijdrage aan OECD is een voorwaarde voor deelname aan het PISA project, waardoor één keer in de drie jaar kan worden gemeten hoe de prestaties van 15-jarigen zich ontwikkelen op het gebied van wiskunde, lezen en «science».
3.3 Art.nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie
Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.
Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.
Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in, via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.
Tabel 4.1 Kengetallen |
||||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
1 Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1 |
35% |
37% |
38% |
|||||
2 Studenttevre- denheid2 |
||||||||
|
7,0 |
7,1 |
||||||
|
6,6 |
6,7 |
%
tevreden over school en studie 62%3
1 Bron: ROA
2 Bron: JOB-monitor. Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten
3 Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren, en wordt deze niet getoond.
Tabel 4.2 Studenten mbo |
||||||
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
|
485.900 |
484.000 |
476.900 |
467.200 |
457.100 |
447.400 |
|
370.700 |
371.200 |
365.400 |
358.700 |
351.500 |
344.100 |
|
115.200 |
112.800 |
111.500 |
108.500 |
105.600 |
103.300 |
Vavo |
9.400 |
9.400 |
9.400 |
9.400 |
9.400 |
9.200 |
Bron: OCW-Referentieraming 2018 |
||||||
(x € 1.000)2 |
8,4 |
8,4 |
8,5 |
8,5 |
8,1 |
9,1 |
1 (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.
2 De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2018.
Toelichting:
In 2022 dalen de onderwijsuitgaven per student naar € 8.100 en in 2023 stijgen de onderwijsuitgaven per student naar € 9.100. Dit komt doordat het resultaatafhankelijk budget voor 2022 van € 200 miljoen doorgeschoven is naar 2023. Dit is conform de afspraken in het Bestuursakkoord mbo 2018-2022. Uitbetaling van het resultaatafhankelijk budget kan pas plaatsvinden in 2023 na de eindbeoordeling van de Kwaliteitsafspraken mbo 2019-2022 door de onafhankelijke adviescommissie kwaliteitsafspraken. Zonder deze kasschuif van € 200 miljoen zijn de gemiddelde onderwijsuitgaven per student in 2022 en 2023 € 8.600.
Met de mbo-sector is het «Bestuursakkoord 2018-2022 Trots, vertrouwen en lef» afgesloten. Het Bestuursakkoord gaat over de gezamenlijke ambities voor het mbo en over de invulling van de nieuwe tranche Kwaliteitsafspraken. Mbo-instellingen zullen, samen met hun regionale partners, plannen en ambities vastleggen in Kwaliteitsagenda's voor de komende vier jaar die moet leiden tot innovatie in het mbo. Daarbij is er aandacht voor drie landelijke speerpunten: onderwijs dat voorbereidt op de arbeidsmarkt van de toekomst, gelijke kansen in het onderwijs (waaronder goede doorlopende leerlijnen) en jongeren en (jongvolwassenen in een kwetsbare positie.
Kansengelijkheid is een speerpunt van het kabinet en daarom zijn er in 2019 concrete stappen voorzien. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Beleidsagenda.
Het huidige Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF) loopt af per 2018. Er komt een vervolg van het RIF voor de jaren 2019-2022, daarvoor is in totaal € 100 miljoen beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt via het experiment Ruimte voor de regio mogelijk voor mbo-instellingen om een deel van het onderwijs in de regio te ontwikkelen en zo regionaal in te kleuren. Voor nadere toelichting op het nieuwe RIF en het experiment wordt verwezen naar de Beleidsagenda.
Per 1 januari 2019 is de budget neutrale afschaffing van de cascadebekos-tiging voorzien. Door het beëindigen van de cascadebekostiging wordt de afnemende bekostiging voor studenten die lang(er) in het mbo verblijven ongedaan gemaakt. Daardoor ontstaat er meer financiële ruimte voor instellingen om deze studenten gelijke kansen te bieden zodat ook zij met behulp van het stapelen van diploma's of het wisselen van opleiding, een diploma kunnen halen met uitzicht op een plek op de arbeidsmarkt. Zo krijgen alle studenten in het mbo de kans zich in een passend tempo te ontwikkelen en te ontplooien.
Voor «een leven lang ontwikkelen» werken we met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan de wijze waarop de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen worden versterkt, waaronder een digitaal overzicht dat inzichtelijk maakt welke scholingsmogelijkheden een individu heeft.
Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 4 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
4.333.854 |
4.763.370 |
4.519.526 |
4.689.750 |
4.643.384 |
4.379.404 |
4.795.031 |
Waarvan garantieverplichtingen |
|
79.921 |
|||||
Totale uitgaven |
4.209.212 |
4.630.740 |
4.576.976 |
4.747.556 |
4.698.380 |
4.422.094 |
4.744.426 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,7% |
||||||
Bekostiging |
3.786.795 |
4.166.824 |
4.134.041 |
4.117.249 |
4.058.127 |
3.794.862 |
4.135.759 |
|
3.298.072 |
3.607.541 |
3.585.802 |
3.559.858 |
3.506.325 |
3.448.140 |
3.386.890 |
|
3.229.509 |
3.535.701 |
3.514.492 |
3.488.498 |
3.434.942 |
3.376.857 |
3.315.607 |
Nederland |
6.109 |
7.938 |
7.408 |
7.458 |
7.481 |
7.381 |
7.381 |
|
62.454 |
63.902 |
63.902 |
63.902 |
63.902 |
63.902 |
63.902 |
|
366.000 |
410.741 |
417.260 |
430.000 |
430.000 |
230.000 |
634.787 |
|
183.600 |
207.406 |
380.760 |
430.000 |
230.000 |
230.000 |
234.787 |
|
182.400 |
203.335 |
36.500 |
0 |
200.000 |
0 |
400.000 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
|
122.723 |
148.542 |
130.979 |
127.391 |
121.802 |
116.722 |
114.082 |
|
20.691 |
20.771 |
42.063 |
38.275 |
32.686 |
27.606 |
24.966 |
|
42.300 |
47.593 |
48.528 |
48.716 |
48.716 |
48.716 |
48.716 |
|
30.400 |
30.400 |
30.400 |
30.400 |
30.400 |
30.400 |
30.400 |
|
10.000 |
9.988 |
9.988 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
10.000 |
|
4.332 |
24.790 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
15.000 |
15.000 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Subsidies |
235.308 |
248.207 |
220.993 |
410.247 |
419.135 |
414.160 |
398.160 |
|
196.500 |
201.524 |
185.048 |
202.500 |
196.500 |
191.500 |
175.500 |
|
0 |
0 |
7.250 |
186.650 |
196.800 |
196.800 |
196.800 |
Laaggeletterdheid/Tel mee met Taal |
14.072 |
22.795 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
|
1.462 |
2.753 |
2.253 |
1.275 |
1.275 |
1.300 |
1.300 |
|
7.017 |
525 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
16.257 |
20.610 |
14.442 |
7.822 |
12.560 |
12.560 |
12.560 |
Opdrachten |
15.567 |
4.245 |
4.363 |
4.099 |
4.097 |
4.162 |
2.311 |
|
6.214 |
4.245 |
4.363 |
4.099 |
4.097 |
4.162 |
2.311 |
|
9.353 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Bijdrage aan agentschappen |
24.328 |
23.549 |
21.690 |
22.195 |
21.688 |
21.688 |
21.688 |
|
|||||||
Onderwijs |
22.128 |
21.049 |
19.190 |
19.695 |
19.188 |
19.188 |
19.188 |
|
|||||||
Ondernemend Nederland |
2.200 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's |
51.901 |
57.528 |
64.295 |
63.637 |
63.174 |
63.178 |
63.178 |
|
0 |
102 |
4.467 |
4.467 |
4.467 |
4.467 |
4.467 |
|
0 |
1.172 |
3.784 |
3.273 |
3.273 |
3.273 |
3.273 |
|
51.901 |
56.254 |
56.044 |
55.897 |
55.434 |
55.438 |
55.438 |
Bijdrage aan medeoverheden |
95.313 |
130.387 |
131.594 |
130.129 |
132.159 |
124.044 |
123.330 |
|
34.068 |
35.367 |
35.309 |
35.309 |
35.309 |
35.309 |
35.309 |
|
58.985 |
60.356 |
60.356 |
60.356 |
60.356 |
60.356 |
60.356 |
|
2.260 |
12.814 |
16.729 |
15.264 |
17.294 |
9.179 |
8.465 |
|
0 |
21.850 |
19.200 |
19.200 |
19.200 |
19.200 |
19.200 |
Ontvangsten |
2.786 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
1 Vanaf 2018 inclusief de bekostiging van het groen mbo-onderwijs.
2 Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds.
Van het totale budget voor artikel 4 is in 2019 99,7 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de betalingen aan mbo-instellingen (inclusief Caribisch Nederland). In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) en regelingen zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage en aanvullende bekostiging wordt berekend.
Subsidies
Van het beschikbare budget is in 2019 95 procent juridisch verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.
Opdrachten
Van het beschikbare budget is in 2019 75 procent juridisch verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.
Bijdrage aan agentschappen
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar. In de subsidieregeling praktijkleren is geregeld dat deze regeling door het RVO wordt uitgevoerd.
Bijdrage aan ZBO's en RWT's
Het budget voor 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van de wettelijke taken van De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en (de ontwikkeling van) centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels door Cito en het College voor Toetsen en Examens.
Bijdrage aan medeoverheden
Van het beschikbare budget is in 2019 99 procent juridisch verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.
Bekostiging mbo-instellingen
De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de nadere uitwerking in het Uitvoeringsbesluit WEB.
Per 1 januari 2019 worden de agrarische opleidingscentra (aoc's) meegenomen in de verdeling van het landelijk budget voor de mbo-instellingen. De middelen die beschikbaar waren voor de bekostiging van het mbo aan de aoc's op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zijn met ingang van 2018 overgeheveld naar dit begrotingsartikel. Dit betekent dat AOC's vanaf 1 januari op vergelijkbare wijze als ROC's en vakinstellingen worden bekostigd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het voornemen uit het Regeerakkoord tot gelijke bekostiging.
Het landelijk budget dat beschikbaar is voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entreeopleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma's van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). Per 1 januari 2019 wordt de cascadebekostiging afgeschaft.
Bekostiging Caribisch Nederland
In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (Bes eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden. De beschikbare middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen.
Bekostiging Voortgezet algemeen volwassenonderwijs (vavo)
Voor de verdeling van de beschikbare middelen (Stb 2014, 148) voor het vavo wordt gebruik gemaakt van drie maatstaven, namelijk: het aantal ingeschreven studenten, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma's. Op 12 april 2018 is het rapport met de evaluatie van de bekostiging vavo naar de Tweede Kamer gezonden. Deze evaluatie geeft geen aanleiding de bekostiging vavo aan te passen.
Kwaliteitsafspraken
Investeringsbudget
In 2019 starten nieuwe kwaliteitsafspraken tussen de Minister van OCW en de mbo-instellingen. De commissie Kwaliteitsafspraken MBO adviseert de Minister van OCW of de door de instellingen opgestelde kwaliteitsa-genda's voldoende ambitieus zijn en echt in samenwerking met de regio tot stand zijn gekomen. Instellingen waarvan de agenda voldoende wordt beoordeeld ontvangen in de periode 2019-2022 jaarlijks geld uit het investeringsbudget. Aan dit budget zijn vanaf 2019 structureel de middelen van schoolmaatschappelijk werk en gelijke kansen toegevoegd. Ook is een deel van het resultaatafhankelijk budget toegevoegd.
Resultaatafhankelijk budget
Dit resultaatafhankelijk budget wordt verdeeld op basis van de door de mbo-instellingen bereikte resultaten op het thema vsv. Het betreft hier een doorloop uit de kwaliteitsafspraken mbo 2015-2018.
Aanvullende bekostiging
Regionaal Investeringsfonds
Met het Regionaal investeringsfonds mbo, zijn sinds 2014 middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen samen een aanvraag indienen. Die aanvraag moet bijdragen aan een betere aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio de subsidie aanvullen met een financiële bijdrage. Voor de periode 2019-2022 zal het fonds worden voortgezet zodat aangesloten wordt bij de actuele uitdagingen van het mbo.
Salarismix Randstadregio's
In het Actieplan Leerkracht zijn afspraken vastgelegd over onze gezamenlijke ambities op het gebied van professionalisering en de versterking van de salarismix in de zogenaamde Randstadregio's. In deze regio's kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsmarktproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen.
Regionaal Programma
De urgentie om schooluitval aan te pakken blijft onverminderd hoog. Daarom heeft de aanpak van vsv in 2016 een krachtig vervolg gekregen, met een doelstelling van maximaal 20.000 nieuwe vsv'ers per jaar in 2021 (gemeten over schooljaar 2019/2020). In elk van de 39 RMC-regio's (RMC staat voor Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) voeren scholen en gemeenten samen hun huidig vierjarig regionaal programma uit met maatregelen voor de aanpak van vsv en voor jongeren in een kwetsbare positie. Met de wet Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie die op 1 januari 2019 in werking treedt, wordt de aanpak structureel geborgd.
Voor de uitvoering van de maatregelen zijn de regionale programma-gelden beschikbaar, in 2019 een bedrag van € 49,6 miljoen. Deze middelen komen deels via de contactschool naar de regio (€ 30,4 miljoen) en deels via de contactgemeente (€ 19,2 miljoen, zie instrument bijdrage aan medeoverheden). In elke regio moet minimaal één plusvoorziening zijn voor overbelaste jongeren.
Tegemoetkoming schoolkosten mbo
Via de tijdelijke regeling, Voorziening leermiddelen voor studenten uit minimagezinnen, worden aan mbo-instellingen sinds het schooljaar 2016/2017 middelen beschikbaar gesteld. Het doel van de regeling is te voorkomen dat minderjarige bol-studenten vanwege financiële redenen afzien van het volgen van een door hen gewenste beroepsopleiding. MBO-instellingen ontvangen deze middelen om studenten, die daarvoor in aanmerking komen de beschikking te kunnen geven over de benodigde leermiddelen. Deze regeling is verlengd tot en met het schooljaar 2019/2020. Voor deze regeling wordt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar gesteld. In de verzamelbrief toezeggingen mbo is vermeld dat dit bedrag per studiejaar 2020-2021 beschikbaar zal worden gesteld aan mbo-instellingen voor de inrichting van een mbo-studentenfonds. Dit budget komt dan ook beschikbaar voor ondersteuning van groepen die vaak vertraging oplopen en daardoor financieel nadeel kunnen ondervinden, zoals zwangere studenten, studenten met overmachtssituaties en deelnemers van studentenraden. In het najaar van 2019 zal een wetsvoorstel worden ingediend, waarin het fonds wettelijk verankerd wordt. In de tussentijd blijft de tijdelijke regeling voorziening leermiddelen van kracht zodat schoolkosten in ieder geval geen belemmering zijn om aan een opleiding te beginnen.
Subsidies
Subsidie regeling praktijkleren
De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps) opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. De subsidieregeling praktijkleren wordt in 2019 met één jaar verlengd en daarnaast vindt er in 2019 een korting van € 19,5 miljoen plaats op de subsidieregeling praktijkleren ter dekking van de tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de studiefinancieringsraming (zie ook de toelichting in de Beleidsagenda). De budgetten voor de verschillende onderwijscategorieën in deze subsidieregeling worden neerwaarts bijgesteld en het maximale subsidiebedrag per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats wordt verlaagd van € 2.700 naar € 2.500 in 2019.
Permanent leren
We werken met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen. Het kabinet is voornemens om de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven vanaf 2020 om te vormen tot een gerichte uitgavenregeling. In 2019 is € 7,25 miljoen beschikbaar om een begin te kunnen maken met het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen. OCW zorgt daarbij voor flexibilisering van het mbo en het verkennen van een digitaal overzicht van scholingsmogelijk-heden en (op termijn) financiële rechten.
Tel mee met taal
Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid worden in 2019 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan «Tel mee met Taal» dat door de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en gefinancierd. Het actieplan is met één jaar verlengd en loopt nu tot en met eind 2019. Met dit actieplan worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook worden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwil-ligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. Daarnaast is om de aanpak van laaggeletterdheid te versterken, in het Regeerakkoord afgesproken om het structurele budget voor de aanpak van laaggeletterdheid met € 5 miljoen per jaar te verhogen. Komend jaar wordt het actieprogramma voor de lange termijn voorbereid met veel betrokkenen uit het veld. Daarbij wordt ook de WEB-bijdrage voor educatie aan gemeenten betrokken.
Loopbaanoriëntatie (LOB)
De LOB middelen worden voornamelijk ingezet om studenten te ondersteunen en te begeleiden bij de ontwikkeling van loopbaancompetenties en het maken van bewuste studie en beroepskeuzes. Tevens wordt in het mbo het project «LOB en gelijke kansen» uitgevoerd om jongeren in een achterstandspositie beter te ondersteunen bij hun studieloopbaanontwik-keling. Hierbij ligt de focus op het doorbreken van negatieve beeldvorming en de ontwikkeling van loopbaancompetenties.
Overige subsidies
Hieronder vallen posten zoals het Techniekpact, het Netwerk Burgerschap en het Steunpunt taal & Rekenen.
In-en uitbesteding
Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.
College voor Toetsen en Examens
Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een zbo dat verantwoordelijk is voor de centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo en de staatsexamens Nederlands als tweede taal.
Wet SLOA
Op basis van de Wet SLOA worden middelen toegekend aan Stichting Cito, voor het ontwikkelen van de centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo.
SBB
De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) ontvangt middelen om de wettelijke taken uit te voeren, waarmee wordt bijgedragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbedrijven, zorgt zij voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert zij de kwaliteit van de praktijk-plaatsen. De samenwerking van onderwijs en bedrijfsleven binnen één organisatie draagt bij aan kwalitatief goed beroepsonderwijs met opleidingen die up-to- date zijn en voldoende, goede stageplaatsen.
RMC's
Dit betreft de bekostiging van de uitvoering van de taken van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) van 39 RMC-regio's. Daarvoor is in 2019 € 35,3 miljoen beschikbaar. Met de beoogde inwerkingtreding van de wet Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie per 1 januari 2019 wordt de taak van de RMC-functie anders omschreven dan voorheen. RMC's krijgen dan de taak om van jongeren tot 23 jaar die niet meer kwalificatieplichtig zijn en die geen startkwalificatie hebben, de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen. En vervolgens ervoor te zorgen, samen met andere betrokken partijen in de regio, dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. De verdeelsleutel ligt vast in een ministerieel besluit.
Educatie
Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Sinds 2018 hebben gemeenten voor de besteding van dit budget «inkoopvrijheid». De verplichte besteding bij roc's, die tussen 2015 en 2017 geleidelijk is afgebouwd, is per 2018 namelijk geheel vervallen. Zo kunnen gemeenten beter maatwerk bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.
Caribisch Nederland
Deze middelen worden ingezet voor het verder verbeteren van de kwaliteit van het gehele onderwijs in Caribisch Nederland tot een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast is er voor samenwerking met Curagao, Sint Maarten en Aruba structureel een beperkt budget beschikbaar, bestemd voor het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland.
Regionaal Programma
Deze middelen komen deels via de contactschool naar de regio (€ 30,4 miljoen, zie instrument bekostiging) en deels via de 39 RMC-contact-gemeenten (€ 19,2 miljoen) in de vorm van een specifieke uitkering. De verdeling en uitbetaling van de middelen voor 2019 en 2020 wordt geregeld in een nog te publiceren ministerieel besluit.
Extracomptabele fiscale regelingen
Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».
Tabel 4.4 Fiscale regelingen 2017-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende |
|||
prijzen (x € miljoen)1 |
|||
2017 |
2018 |
2019 |
|
Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten) |
212 |
225 |
222 |
1 [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
Overzicht specifieke uitkeringen
Tabel 4.5 Overzicht specifieke uitkeringen (Bedragen in miljoenen euro's)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
||
1. |
Ontvangende partij(en) |
34,1 |
35,4 |
35,3 |
35,3 |
35,3 |
35,3 |
35,3 |
Gemeenten
Korte omschrijving uitkering
Dit betreft de bekostiging van de uitvoering van de taken van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) van 39 RMC-regio's.
De verdeelsleutel ligt vast in een ministerieel besluit.
Vindplaats regelgeving
Artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
-
2.Ontvangende partij(en) 59,0 60,4 60,4 60,4 60,4 60,4 60,4
Gemeenten
Korte omschrijving uitkering
Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente).
Vindplaats regelgeving
Wijzigingswet Wet participatiebudget, enz.
(invoeren specifieke uitkering educatie en vervallen verplichte besteding educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra)
-
3.Ontvangende partij(en) 0 21,9 19,2 19,2 19,2 19,2 19,2
Gemeenten
Korte omschrijving uitkering
De middelen voor de uitvoering van de maatregelen uit het Regionaal Programma worden deels aan de
RMC-contactgemeenten verstrekt.
Vindplaats regelgeving
Artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
3.4 Art.nr. 6 en 7 Hoger onderwijs
Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.
De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.
Financieren: De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.
Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsaf-spraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.
Regisseren: De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.
Tabel 6.1 Kengetallen |
|||||||||
2015/16 |
2016/17 |
2017/18 |
2018/19 |
2019/20 |
2020/21 |
2021/22 |
2022/23 |
||
1 Studenttevredenheid1 |
Hbo |
75,4% |
75,6% |
75,8% |
|||||
Wo |
85,0% |
85,2% |
85,2% |
||||||
2 % 25-64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2 |
18,9% |
18,8% |
19,1% |
||||||
3 Uitval 1e jaar3 |
Hbo |
26,7% |
26,9% |
||||||
Wo |
16,2% |
15,7% |
|||||||
4 Bachelor rendement (n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3 |
Hbo |
61,1% |
62,2% |
||||||
Wo |
74,1% |
73,2% |
1 Bron: Nationale Studenten Enquete
2 Bron: Eurostat, Labour Force survey (LFS)
3 Bron: DUO
Tabel 6.2 Studenten hbo en wo
-
1.Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)
2017/18 |
2018/19 |
2019/20 |
2020/21 |
2021/22 |
2022/23 |
2023/24 |
||
hbo voltijd associate degree |
5,4 |
5,6 |
5,9 |
6,2 |
6,4 |
6,6 |
6,5 |
|
• |
hbo voltijd bachelor |
396,5 |
392,0 |
386,9 |
382,1 |
375,6 |
367,9 |
359,0 |
• |
hbo voltijd master |
4,1 |
4,2 |
4,2 |
4,3 |
4,3 |
4,4 |
4,5 |
hbo deeltijd associate degree |
3,2 |
3,3 |
3,4 |
3,6 |
3,8 |
4,0 |
4,1 |
|
• |
hbo deeltijd bachelor |
35,2 |
38,7 |
38,8 |
38,7 |
38,3 |
37,5 |
36,4 |
• |
hbo deeltijd master |
7,7 |
7,0 |
6,7 |
6,5 |
6,3 |
6,1 |
5,8 |
Totaal hbo |
452,1 |
450,8 |
446,0 |
441,4 |
434,7 |
426,4 |
416,2 |
|
• |
wo voltijd bachelor |
171,1 |
176,2 |
181,7 |
186,7 |
191,4 |
195,4 |
198,5 |
• |
wo voltijd master |
102,1 |
102,6 |
103,5 |
105,0 |
107,4 |
110,4 |
113,6 |
• |
wo deeltijd bachelor |
1,7 |
1,5 |
1,4 |
1,4 |
1,3 |
1,3 |
1,2 |
• |
wo deeltijd master |
3,2 |
3,0 |
2,8 |
2,7 |
2,6 |
2,5 |
2,3 |
Totaal wo |
278,1 |
283,3 |
289,5 |
295,9 |
302,8 |
309,5 |
315,6 |
|
Bron: Referentieraming 2018 |
||||||||
|
aantallen x 1.000) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
||
• |
Hbo-voltijd Associate degree |
1,0 |
1,0 |
1,1 |
1,1 |
1,1 |
1,2 |
1,2 |
• |
hbo voltijd bachelor |
62,5 |
61,4 |
59,1 |
57,9 |
57,6 |
57,7 |
57,7 |
• |
hbo voltijd master |
1,3 |
1,4 |
1,4 |
1,4 |
1,4 |
1,4 |
1,4 |
• |
hbo deeltijd associate degree |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
• |
hbo deeltijd bachelor |
5,8 |
5,7 |
5,7 |
5,6 |
5,6 |
5,5 |
5,4 |
• |
hbo deeltijd master |
2,4 |
2,2 |
1,9 |
1,8 |
1,7 |
1,6 |
1,5 |
Totaal hbo |
73,6 |
72,1 |
69,7 |
68,3 |
68,0 |
68,0 |
67,8 |
|
• |
wo voltijd bachelor |
34,0 |
33,6 |
33,7 |
34,5 |
35,3 |
36,0 |
36,6 |
• |
wo voltijd master |
40,2 |
40,3 |
40,2 |
40,4 |
40,7 |
41,2 |
42,0 |
• |
wo deeltijd bachelor |
0,2 |
0,2 |
0,2 |
0,2 |
0,2 |
0,1 |
0,1 |
• |
wo deeltijd master |
1,8 |
1,7 |
1,6 |
1,5 |
1,5 |
1,5 |
1,4 |
Totaal wo |
76,2 |
75,7 |
75,7 |
76,5 |
77,6 |
78,8 |
80,1 |
Bron: Referentieraming 2018
3.
Onderwijsuitgaven per student (bedragen x € 1.000)
1 De onderwijsuitgaven per student zijn berekend in nominale prijzen zonder de collegegeldontvangsten, en aantal studenten conform de Referentieraming 2018 (overeenkomstig tabel 6.2, onder 1; omgerekend naar kalenderjaren). De stijging in de onderwijsuitgaven per student de komende jaren wordt verklaard door de oploop in de middelen studievoorschot.
-
4.Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)
2018/19
2.060
Toelichting:
Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in de Staat van het hoger onderwijs 2018 en in OCW in cijfers.
De belangrijkste wijzigingen op het terrein van hoger onderwijs worden beschreven in de beleidsagenda. Aanvullend hierop wordt hieronder nog op een specifieke beleidswijziging ingegaan.
Accreditatie op maat
Op 12 juni 2018 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Accreditatie op maat. Met deze wet komt onder andere het gedifferentieerd oordeel te vervallen en wordt er een betere scheiding aangebracht tussen verantwoorden en verbeteren.
In de sectorakkoorden met hogescholen en universiteiten is afgesproken om te verkennen hoe een betere balans gegeven kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en werkdruk hiervan anderzijds. Naar verwachting zal het resultaat van deze verkenning met de Tweede Kamer worden gedeeld voor de zomer van 2019. De optie van instellingsaccreditatie (met verplichte opleidingsvisitaties) zal in de verkenning ruimschoots aandacht krijgen, alsook de mogelijkheid voor onderwijsinstellingen om te kiezen tussen accreditatie op instellings- en opleidingsniveau.
Bekostigingssystematiek
Op basis van het Regeerakkoord wordt de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs herzien. In 2019 wordt in zorgvuldig overleg met de Vereniging Hogescholen en de VSNU vervolg gegeven aan het onderzoek dat is uitgevoerd naar de werking van de bekostigingssystematiek en de varianten voor aanpassing die daarin zijn voorgesteld. Dit onderzoek zal voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (najaar 2018) naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 6 (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
3.213.191 |
3.450.156 |
3.258.567 |
3.381.722 |
3.365.795 |
3.447.442 |
3.435.638 |
Waarvan garantieverplichtingen |
53.463 |
20.164 |
|||||
Totale uitgaven |
2.925.976 |
3.263.063 |
3.277.742 |
3.307.273 |
3.395.173 |
3.448.667 |
3.449.766 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,99% |
||||||
Bekostiging1 |
2.868.197 |
3.185.937 |
3.199.939 |
3.225.072 |
3.314.543 |
3.367.985 |
3.369.084 |
|
2.713.021 |
3.185.937 |
3.082.719 |
3.087.631 |
3.081.149 |
3.075.981 |
3.061.177 |
|
2.630.368 |
3.088.919 |
2.981.838 |
2.987.298 |
2.987.872 |
2.982.668 |
2.967.864 |
|
72.439 |
80.191 |
81.751 |
83.303 |
83.347 |
83.383 |
83.383 |
|
10.171 |
16.827 |
19.130 |
17.030 |
9.930 |
9.930 |
9.930 |
|
43 |
||||||
|
155.176 |
0 |
117.220 |
137.441 |
233.394 |
292.004 |
307.907 |
|
155.176 |
||||||
|
117.220 |
137.441 |
233.394 |
292.004 |
307.907 |
||
Subsidies |
5.001 |
1.909 |
408 |
355 |
153 |
153 |
153 |
Bèta/techniek |
3.143 |
||||||
|
1.858 |
1.909 |
408 |
355 |
153 |
153 |
153 |
Bijdragen aan agentschappen |
14.089 |
16.283 |
15.987 |
16.084 |
14.962 |
14.962 |
14.962 |
Onderwijs |
14.089 |
16.283 |
15.987 |
16.084 |
14.962 |
14.962 |
14.962 |
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
38.689 |
58.934 |
61.408 |
65.762 |
65.515 |
65.567 |
65.567 |
|
29.329 |
45.963 |
48.513 |
52.015 |
52.013 |
52.065 |
52.065 |
|
5.720 |
9.238 |
9.292 |
10.144 |
10.144 |
10.144 |
10.144 |
|
3.640 |
3.733 |
3.603 |
3.603 |
3.358 |
3.358 |
3.358 |
Ontvangsten |
1.358 |
1.213 |
1.213 |
1.213 |
1.213 |
1.213 |
1.213 |
1 Vanaf 2018 inclusief de bekostiging van het groene onderwijs.
2 Vanaf 2018 inclusief de studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten (10% van de studievoorschotmiddelen) en de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken. In 2018 ook eenmalig de 90% studievoorschot-middelen, die aanvullend tijdelijk voor één jaar onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging zijn gebracht.
3 In 2017 de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken.
4 90% van de studievoorschotmiddelen die gekoppeld zijn aan de kwaliteitsafspraken.
Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 7 (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
4.663.507 |
5.090.240 |
4.928.814 |
5.048.898 |
5.110.503 |
5.169.697 |
5.212.229 |
Waarvan garantieverplichtingen |
|
|
|||||
Totale uitgaven |
4.443.628 |
4.860.368 |
4.898.729 |
4.966.044 |
5.068.239 |
5.153.188 |
5.209.476 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,97% |
||||||
Bekostiging |
4.416.577 |
4.829.597 |
4.868.771 |
4.936.234 |
5.038.654 |
5.123.808 |
5.180.096 |
|
4.300.299 |
4.829.597 |
4.797.809 |
4.852.040 |
4.895.686 |
4.945.359 |
4.951.737 |
|
1.831.298 |
2.195.450 |
2.161.085 |
2.211.376 |
2.251.017 |
2.295.956 |
2.299.338 |
|
1.800.009 |
1.963.904 |
1.964.932 |
1.967.165 |
1.969.580 |
1.973.825 |
1.973.826 |
|
668.992 |
670.243 |
671.792 |
673.499 |
675.089 |
675.578 |
678.573 |
|
116.278 |
0 |
70.962 |
84.194 |
142.968 |
178.449 |
228.359 |
|
116.278 |
||||||
|
70.962 |
84.194 |
142.968 |
178.449 |
188.417 |
Profilering en zwaartepuntvorming5 39.942
Subsidies |
2.553 |
4.077 |
4.641 |
4.566 |
4.493 |
4.288 |
4.288 |
|
988 |
1.576 |
2.000 |
2.000 |
2.000 |
2.000 |
2.000 |
|
1.565 |
2.501 |
2.641 |
2.566 |
2.493 |
2.288 |
2.288 |
Opdrachten |
1.851 |
2.140 |
2.024 |
1.979 |
1.827 |
1.827 |
1.827 |
|
1.851 |
2.140 |
2.024 |
1.979 |
1.827 |
1.827 |
1.827 |
Bijdragen aan (inter)nationale |
|||||||
organisaties |
22.647 |
24.554 |
23.293 |
23.265 |
23.265 |
23.265 |
23.265 |
|
|||||||
tabel 6.5 |
22.647 |
24.554 |
23.293 |
23.265 |
23.265 |
23.265 |
23.265 |
Ontvangsten |
1.364 |
16 |
16 |
16 |
16 |
16 |
16 |
1 Vanaf 2018 inclusief de bekostiging van het groene onderwijs.
2 Vanaf 2018 inclusief de studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten (10% van de studievoorschotmiddelen) en de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken. In 2018 ook eenmalig de 90% studievoorschot-middelen, die aanvullend tijdelijk voor één jaar onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging zijn gebracht.
3 In 2017 de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken.
4 90% van de studievoorschotmiddelen die gekoppeld zijn aan de kwaliteitsafspraken.
5 De 2%-middelen profilering en zwaartepuntvorming die conform de kwaliteitsafspraken tot en met 2022 zijn overgeheveld naar het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging.
Van het totale budget voor artikel 6 voor 2019 is 99,99 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de bekostiging van hogescholen voor onderwijs en ontwerp & ontwikkeling. Hieraan ten grondslag liggen de WHW, het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft. Aan de bekostiging van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen liggen afzonderlijke regelingen ten grondslag.
Subsidies
Het beschikbare budget voor 2019 is voor 63 procent juridisch verplicht.
Dit betreft een verplichting ten behoeve van de publiek private samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.
Bijdrage aan agentschappen
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.
Bijdrage aan ZBO's en RWT's
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Het betreft de bijdrage aan NWO voor praktijkgericht onderzoek hbo, de promotiebeurs voor leraren en de bijdrage aan de NVAO. De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht.
Van het totale budget voor artikel 7 is voor 2019 99,97 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de bekostiging van universiteiten en academische ziekenhuizen voor onderwijs en onderzoek. Hieraan ten grondslag liggen de WHW, het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.
Subsidies
Van het beschikbare budget is in 2019 89,7 procent juridisch verplicht. Dit deel betreft de financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Subsidieregeling Open en online onderwijs, de afstudeerregeling en de ondersteunende activiteiten uit de kwaliteitsafspraken.
Opdrachten
Van het beschikbare budget is voor 2019 42,0 procent juridisch verplicht op grond van in 2018 of eerder gesloten overeenkomsten. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Dit betreft de bijdragen aan United Nations University (UNU), Europees Universitair Instituut Florence (EUI), Stichting EP-NUFFIC, Stichting Handicap en
Studie, Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF, Interstedelijk Studentenoverleg (ISO), Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en Stichting Studiekeuze123. De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht.
De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen binnen het financiële instrument prestatiebox. Het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen worden afzonderlijk bekostigd.
Hoofdbekostiging
Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.
Onderwijsdeel (hbo en wo)
Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:
-
a.een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma's), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),
-
b.een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en
-
c.een onderwijsopslag in percentages.
Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)
Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:
-
a.een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,
-
b.een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,
-
c.een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en
-
d.een voorziening onderzoek in percentages.
Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)
De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).
Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)
Doel van de experimenten en pilots is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 zijn er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering.
Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 uitgebreid met meer opleidingen, er nemen nu ongeveer 500 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.
De evaluatie van zowel het experiment als de pilots vindt in 2021 plaats. Het experiment vraagfinanciering kent daarnaast een tussenevaluatie eind 2018. Op basis van de tussenevaluatie kan worden besloten of het experiment eventueel wordt uitgebreid of aangepast.
Prestatiebox
Studievoorschotmiddelen
In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Begin april 2018 is overeenstemming bereikt met ISO, LSVb, de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de invulling en vormgeving van deze kwaliteitsafspraken. Het akkoord over de kwaliteitsafspraken is onderdeel van brede sectorak-koorden met respectievelijk de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Hierin zijn ook andere prioriteiten voor het hoger onderwijs en onderzoek uit het Regeerakkoord uitgewerkt. Deze sectorakkoorden markeren een verschuiving van minder sturing vanuit de overheid naar meer vertrouwen in hogescholen en universiteiten.
Profilering en zwaartepuntvorming
In de sectorakkoorden is onder meer afgesproken dat de 2%- middelen voor profilering en zwaartepuntvorming door hogescholen blijvend kunnen ingezet worden voor het vormgeven van (verdere) profilering en zwaartepuntvorming van de instelling, bijvoorbeeld door middel van Centres of Expertise. De universiteiten kunnen de 2%-middelen tijdelijk (in ieder geval tot en met 2022) inzetten voor de sectorplannen bèta-/ technisch onderzoek en sociale-/geestwetenschappen. De middelen worden voor de hogescholen structureel ondergebracht onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging en voor de universiteiten tot en met 2022.
Subsidies
Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)
Vanaf 2018 is er een nieuwe regeling open en online hoger onderwijs 2018-2022. Ten opzichte van de eerdere stimuleringsregeling heeft deze als extra doelstelling, naast het versterken van open en online onderwijs,
ook het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity's. De regeling is bedoeld om (zoals aangekondigd in de visiebrief) instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. De regeling bestaat uit twee pijlers: online onderwijs en open leermaterialen. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2018 12 projecten gestart: 7 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. De instellingen matchen de aan hun toegekende subsidie met ten minste hetzelfde bedrag. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.
Overig (hbo en wo)
Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het gaat hier om middelen die deels juridisch en deels bestuurlijk verplicht zijn bijvoorbeeld op basis van de afstudeerregeling en de kwaliteitsafspraken, alsmede om toekenningen die gedurende de uitvoeringsjaren op ad hoc basis worden toegekend.
Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen.
NWO
Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO: het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). Vanaf 2018 wordt vanuit het Regeerakkoord 2017-2021 extra geïnvesteerd (€ 10,5 miljoen in 2018 en € 17,5 miljoen structureel vanaf 2020) in de verdere capaciteitsopbouw van praktijkgericht onderzoek. Daarnaast is er in 2018 ten behoeve van een gewenste impuls aan de verwevenheid van onderwijs en onderzoek een hbo-postdocprogramma opgestart (€ 2 miljoen structureel per jaar), waarmee onderzoekers moeten worden behouden voor hun onderwijstaken.
Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Jaarlijks kan via NWO aan circa 60 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar worden verstrekt.
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)
De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie, opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid. Deze organisatie geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. In deze begroting is de bijdrage opgenomen die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Organisaties conform tabel 6.5
Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.
Tabel 6.5 Middelen organisaties1 (Bedragen x € 1.000) |
|||||
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
United Nations University (UNU) |
957 |
957 |
957 |
957 |
957 |
Europees Universitair Instituut Florence (EUI) |
1.706 |
1.706 |
1.726 |
1.746 |
1.746 |
Stichting NUFFIC |
14.653 |
14.625 |
14.625 |
14.605 |
14.605 |
Stichting Handicap en Studie |
498 |
498 |
498 |
498 |
498 |
Stichting voor Vluchteling Studenten UAF |
2.477 |
2.477 |
2.457 |
2.457 |
2.457 |
Interstedelijk Studentenoverleg (ISO) |
249 |
249 |
249 |
249 |
249 |
Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) |
249 |
249 |
249 |
249 |
249 |
Stichting Studiekeuze123 (SKI123) |
2.504 |
2.504 |
2.504 |
2.504 |
2.504 |
Totaal |
23.293 |
23.265 |
23.265 |
23.265 |
23.265 |
1 In deze tabel zijn de organisaties vermeld en de bedragen waarop de bijdragen ten hoogste kunnen worden vastgesteld. Voor zover geen andere juridische grondslag van toepassing is, vormt deze begrotingsvermelding de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht voor de subsidieverlening aan deze subsidieontvangers.
Bij de ontvangsten is een raming opgenomen voor terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies.
3.5 Art.nr. 8 Internationaal beleid
Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.
Stimuleren: Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere - vaak daarbij aangesloten - organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.
Internationale - ondersteunende - maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Onderwijs in Cijfers. De website OCW in cijfers biedt informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).
Er zijn voor dit artikel geen beleidswijzigingen voorzien.
Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 8 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
13.080 |
9.961 |
12.785 |
12.155 |
11.025 |
11.035 |
11.035 |
Totale uitgaven |
11.625 |
12.899 |
12.785 |
12.155 |
11.025 |
11.035 |
11.035 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
96,3% |
||||||
Subsidies |
856 |
911 |
321 |
321 |
256 |
266 |
266 |
Duitsland Instituut
Amsterdam (DIA) 0
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Education and Research (Neth-ER) |
600 |
600 |
|||||
|
186 |
196 |
196 |
196 |
196 |
196 |
196 |
|
70 |
115 |
125 |
125 |
60 |
70 |
70 |
Opdrachten |
56 |
210 |
207 |
207 |
207 |
207 |
207 |
|
30 |
103 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
|
23 |
107 |
107 |
107 |
107 |
107 |
107 |
|
3 |
||||||
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
10.287 |
11.352 |
11.831 |
11.201 |
10.136 |
10.136 |
10.136 |
Amsterdam (DIA) |
628 |
860 |
800 |
801 |
742 |
742 |
742 |
|
135 |
||||||
|
3.838 |
3.875 |
3.858 |
3.826 |
3.746 |
3.746 |
3.746 |
|
2.821 |
2.743 |
2.799 |
2.800 |
2.797 |
2.797 |
2.797 |
Brugge |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
30 |
|
20 |
20 |
20 |
20 |
20 |
20 |
|
|
74 |
77 |
77 |
77 |
77 |
77 |
77 |
|
368 |
468 |
368 |
368 |
368 |
368 |
368 |
|
90 |
90 |
90 |
||||
|
185 |
185 |
185 |
185 |
185 |
185 |
185 |
Erasmus + Onderwijs & Training |
2.208 |
3.074 |
3.074 |
3.074 |
2.061 |
2.061 |
2.061 |
|
20 |
20 |
20 |
20 |
20 |
20 |
|
Education and Research (Neth-ER) |
600 |
||||||
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken |
426 |
426 |
426 |
426 |
426 |
426 |
426 |
Nederlandshuis DeBuren (Hoofdstuk 5 BuZa) |
426 |
426 |
426 |
426 |
426 |
426 |
426 |
Ontvangsten |
24 |
99 |
99 |
99 |
99 |
99 |
99 |
Van het totale budget voor artikel 8 is voor 2019 96,3 procent juridisch verplicht.
Subsidies
Van het budget voor subsidies is 35,5 procent juridisch verplicht. Opdrachten
Er zijn ten tijde van het opstellen van de begroting voor het jaar 2019 nog geen verplichtingen aangegaan ten laste van het beschikbare budget voor de opdrachten.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Van het budget voor de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is 99,5 procent juridisch verplicht. Een deel is verplicht op basis van internationale verdragen. Dit geldt voor de Nederlandse Taalunie, het Fulbright Center, Cultural Contact Point en het Nationaal Agentschap Erasmus+. De overige verplichtingen, zoals die aan de stichting Nuffic, worden jaarlijks aangegaan in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
Het budget voor de bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken is 100 procent juridisch verplicht. De subsidiëring van de periode 2018-2021 vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken). De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de instrumenten.
Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur
Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur.
Overige incidentele subsidies
Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van internationale samenwerking op het gebied van onderwijs, cultuur of wetenschap.
Opdrachten
Beleidsonderzoek en benchmarking
Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties.
Incidentele internationale activiteiten
Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen ter bevordering van de samenwerking, die bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien.
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties
Duitsland Instituut Amsterdam
Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)).
OCW-vertegenwoordiging
Dit betreft de kosten van een gedetacheerde medewerker bij de PV Unesco in Parijs, deze wordt uit de HGIS-middelen gefinancierd.
Stichting Nuffic
De Stichting Nuffic, is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek.
Nederlandse Taalunie
De Nederlandse Taalunie ondersteunt de betrokken overheden in hun taalbeleid voor het Nederlands en maakt samenwerking, afstemming en uitwisseling mogelijk. Ook verzamelt, ontwikkelt en ontsluit de Nederlandse Taalunie kennis en informatie over het Nederlands met het oog op advies en dienstverlening aan sectoren, doelgroepen en individuele taalgebruiker. Verder stimuleert de Taalunie de optimale benutting van de hedendaagse (digitale) infrastructuur voor het Nederlands.
Europa College Brugge
Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.
Unesco
Dit betreft middelen gereserveerd voor deelname aan diverse projecten in het kader van Unesco.
OESO CERI
OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.
Fulbright Center
Het Fulbright Center verzorgt voorlichtingsactiviteiten en mobiliteitsprogramma's voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).
Cultural Contact Point
Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij het Dutch Centre for International Cultural Cooperation (DCICC).
Stichting Ons Erfdeel
De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het jaarboek The Low Countries en het tijdschrift Ons Erfdeel.
Nationaal Agentschap Erasmus+
Het Agentschap is belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+.
Incidentele EU-programma's en activiteiten Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma's, welke bij het opstellen van de begroting nog niet concreet zijn.
Neth-ER
Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie (onder andere TNO, KNAW, VSNU, MBO-Raad, NWO). Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma's te vergroten.
Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken
Vlaams-Nederlands Huis De Buren
Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).
Tabel Homogene Groep Internationale Samenwerking
Tabel 8.2 Homogene Groep Internationale Samenwerking (Bedragen € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) |
2.858 |
2.873 |
2.873 |
2.873 |
2.873 |
2.873 |
2.873 |
Wetenschappelijk onderwijs (artikel |
|||||||
7) |
49.001 |
51.437 |
51.437 |
51.437 |
51.437 |
51.437 |
51.437 |
Internationaal beleid (artikel 8) |
932 |
807 |
807 |
807 |
897 |
897 |
897 |
Cultuur (artikel 14) |
4.640 |
4.617 |
4.617 |
4.617 |
4.527 |
4.527 |
4.527 |
Onderzoek en wetenschappen |
|||||||
(artikel 16) |
454 |
454 |
454 |
454 |
454 |
454 |
454 |
Apparaatskosten (artikel 95) |
139 |
139 |
139 |
139 |
139 |
139 |
|
Totaal |
57.885 |
60.327 |
60.327 |
60.327 |
60.327 |
60.327 |
60.327 |
Toelichting:
De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling van de HGIS middelen van OCW per artikel.
3.6 Art.nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid
De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.
De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.
Financieren: De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit via aanvullende bekostiging en subsidies.
Stimuleren: De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland», het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep!» en de in oktober 2013 opgestelde «Lerarenagenda 2013-2020: de leraar maakt het verschil» en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.
Regisseren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.
De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in de beleidsagenda en in OCW in Cijfers. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de kwantitatieve voortgang voor alle zeven agendalijnen van de Lerarenagenda.
De belangrijkste wijzigingen op het gebied van leraren worden beschreven in de beleidsagenda.
Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
152.191 |
154.591 |
168.559 |
154.937 |
162.179 |
162.064 |
160.868 |
Totale uitgaven |
162.367 |
155.427 |
168.555 |
165.335 |
162.179 |
162.064 |
160.868 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
55,3% |
||||||
Bekostiging |
27.820 |
32.381 |
32.894 |
34.798 |
31.561 |
32.011 |
30.815 |
|
27.820 |
32.381 |
32.894 |
34.798 |
31.561 |
32.011 |
30.815 |
|
27.820 |
32.381 |
32.894 |
34.798 |
31.561 |
32.011 |
30.815 |
Subsidies |
125.339 |
109.426 |
126.721 |
121.329 |
121.329 |
120.764 |
120.764 |
|
109.945 |
97.078 |
104.300 |
104.300 |
104.300 |
104.300 |
104.300 |
|
16.348 |
12.356 |
12.356 |
12.356 |
12.356 |
||
|
2.625 |
1.609 |
|||||
|
63 |
||||||
Lerarenregister |
2.945 |
2.945 |
2.945 |
2.945 |
2.945 |
2.945 |
2.945 |
|
3.251 |
||||||
|
3.899 |
2.000 |
|||||
|
2.611 |
5.794 |
3.128 |
1.728 |
1.728 |
1.163 |
1.163 |
Opdrachten |
3.654 |
7.512 |
3.368 |
3.638 |
3.718 |
3.718 |
3.718 |
|
2.685 |
3.512 |
3.368 |
3.638 |
3.718 |
3.718 |
3.718 |
|
969 |
4.000 |
|||||
Bijdrage aan agentschappen |
5.554 |
6.108 |
5.572 |
5.570 |
5.571 |
5.571 |
5.571 |
Onderwijs |
5.554 |
6.108 |
5.572 |
5.570 |
5.571 |
5.571 |
5.571 |
Bijdrage aan ZBO's/RWT's |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Ontvangsten |
11.319 |
9.000 |
9.000 |
9.000 |
9.000 |
9.000 |
9.000 |
1 Het budget Lerarenbeurs is voor de jaren 2017 en 2018 inclusief het budget voor de Zij-instroom.
Van het totale budget voor artikel 9 is voor 2019 55,3 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht op grond van een gepubliceerde bekostigingsregeling en bestemd voor betalingen aan samenwerkingsverbanden.
Subsidies
Van het beschikbare budget is in 2019 58,0 procent bestuurlijk verplicht, waarvan het grootste deel van het budget voor de lerarenbeurs bestemd is. Het overige deel van 42,0 procent is juridisch verplicht. Dit betreft subsidies te verstrekken op grond van gepubliceerde subsidieregelingen en individuele subsidies die voorafgaand aan het jaar worden verleend.
Opdrachten
Van het beschikbare budget is in 2019 29,7 procent juridisch verplicht op grond van in 2017 of eerder gesloten overeenkomsten voor onderzoek en communicatie. Dit betreft divers onderzoek in het kader van de arbeidsmarkt en de beheerskosten voor de leraren- en schoolleidersregisters. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht om de beleidsprioriteiten van het kabinet op het terrein van leraren (professionalisering onderwijspersoneel en aansluiting onderwijs op behoefte arbeidsmarkt) verder te ondersteunen. Ervaringscijfers laten zien dat in de loop van het jaar dit resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.
Bijdrage aan agentschappen
Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht op basis van managementafspraken tussen het bestuursdepartement en de uitvoeringsorganisatie DUO voor dat jaar.
Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen
Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen op het gebied van opleiden en professionaliseren te verbeteren zijn 91 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend. Zij ontvangen jaarlijks bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden.
Subsidies
Lerarenbeurs
Voor 2019 is € 104,3 miljoen beschikbaar voor de lerarenbeurs.
Deze subsidie - voor zowel studiekosten als studieverlof - kan worden aangevraagd door leraren in po, vo, mbo en hbo voor het volgen van een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding.
Zij-instroom
Onder dit budget vallen twee verschillende regelingen:
-
1.De regeling zij-instroom: voorziet in een subsidie voor de opleiding en begeleiding van zij-instromers in het po, vo en mbo via het traject <zij-instroom in het beroep>
-
2.Subsidie korte scholingstrajecten vo: een (toekomstig) leraar in het vo heeft de mogelijkheid om de juiste bevoegdheid te behalen om les te mogen geven in het vo.
Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen ingehuurd.
Dienst Uitvoering Onderwijs
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW. Ze levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
3.7 Art.nr. 11 Studiefinanciering
Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.
De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.
Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.
Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers
Tabel 11.1 Normbedragen studiefinanciering 2018 per maand in euro's |
|||||
Normbedragen ho |
Normbedragen mbo/bol |
||||
Uitwonend |
Thuiswonend |
Studie- voorschot |
Uitwonend |
Thuiswonend |
|
Basisbeurs |
€ 291,61 |
€ 104,73 |
n.v.t. Basisbeurs |
€ 269,45 |
€ 82,56 |
Aanvullende beurs |
€ 279,25 |
€ 257,41 |
€ 391,00 Aanvullende beurs |
€ 361,76 |
€ 339,96 |
Maximaal leenbedrag |
€ 299,60 |
€ 299,60 |
€ 479,46 Maximaal leenbedrag |
€ 179,86 |
€ 179,86 |
Collegegeldkrediet |
€ 171,67 |
€ 171,67 |
€ 171,67 Collegegeldkrediet |
n.v.t. |
n.v.t. |
Totaal |
€ 1.042,13 |
€ 833,41 |
€ 1.042,13 Totaal |
€ 811,07 |
€ 602,38 |
Peildatum 1 september 2018
Rondom het stopzetten van het studentenreisproduct, is in december 2017 een pakket maatregelen aangekondigd met als doel het aantal ov-boetes flink te laten afnemen. (Oud-)studenten lopen tegen zo'n ov-boete aan als ze hun studentenreisproduct te laat stopzetten wanneer zij daar geen recht meer op hebben. Voor een deel van de aangekondigde maatregelen is een wetswijziging nodig, die momenteel wordt voorbereid en wordt voorzien per 1 januari 2019. Een voorbeeld van zo'n maatregel is dat studenten straks alleen nog maar een boete hoeven te betalen als ze daadwerkelijk met hun studentenreisproduct hebben gereisd nadat het recht daarop is verlopen. Een ander voorbeeld is dat het boetebedrag (van € 97,- per halve maand) wordt aangepast naar € 75,- per halve kalendermaand over de eerste twee halve kalendermaanden en € 150 voor de daaropvolgende halve kalendermaanden.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
4.563.829 |
6.366.611 |
5.602.726 |
5.205.161 |
5.268.330 |
5.771.030 |
5.842.009 |
Totale uitgaven |
4.563.829 |
6.366.611 |
5.602.726 |
5.205.161 |
5.268.330 |
5.771.030 |
5.842.009 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
100% |
Inkomensoverdracht |
1.496.930 |
3.140.876 |
2.220.767 |
1.739.603 |
1.723.781 |
2.157.234 |
2.163.739 |
|
|
741.403 |
524.363 |
380.511 |
344.925 |
330.287 |
342.500 |
362.906 |
|
- |
Gift (R) |
1.108.885 |
1.155.285 |
1.085.819 |
856.222 |
612.764 |
426.784 |
382.979 |
- |
Prestatiebeurs (NR) |
|
|
|
|
|
|
|
|
777.233 |
820.399 |
834.064 |
834.773 |
836.856 |
832.746 |
824.541 |
|
- |
Gift (R) |
608.481 |
638.027 |
661.126 |
681.149 |
700.255 |
710.348 |
713.681 |
- |
Prestatiebeurs (NR) |
168.752 |
182.372 |
172.938 |
153.624 |
136.601 |
122.398 |
110.860 |
|
146.568 |
1.729.181 |
977.121 |
559.083 |
580.231 |
1.026.159 |
1.044.856 |
|
- |
Gift (R) |
695.717 |
746.167 |
741.716 |
770.035 |
802.373 |
813.106 |
834.351 |
- |
Prestatiebeurs (NR) |
187.869 |
142.061 |
150.076 |
139.401 |
123.157 |
128.260 |
121.032 |
- |
Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) |
|
|
|
|
|
|
|
- |
Kosten contract OV-bedrijven (R) |
122.391 |
1.704.565 |
951.968 |
533.285 |
553.747 |
998.977 |
1.017.028 |
|
|
66.933 |
29.071 |
822 |
|
|
|
|
- |
Overige uitgaven relevant (R) |
285.356 |
105.352 |
90.082 |
92.110 |
99.137 |
111.165 |
118.192 |
- |
Caribisch Nederland (R) |
3.491 |
3.671 |
3.860 |
4.059 |
4.268 |
4.488 |
4.719 |
- |
Overige uitgaven niet-relevant (NR) |
|
|
|
|
|
|
|
Leningen |
2.934.328 |
3.124.063 |
3.284.173 |
3.364.876 |
3.442.892 |
3.511.301 |
3.574.979 |
|
- |
Rentedragende lening (NR) |
2.612.321 |
2.745.533 |
2.900.819 |
2.994.622 |
3.063.453 |
3.126.395 |
3.185.302 |
- |
Collegegeldkrediet (NR) |
322.007 |
378.530 |
383.354 |
370.254 |
379.439 |
384.906 |
389.677 |
Bijdrage aan agentschappen |
132.571 |
101.672 |
97.786 |
100.682 |
101.657 |
102.495 |
103.291 |
Onderwijs |
132.571 |
101.672 |
97.786 |
100.682 |
101.657 |
102.495 |
103.291 |
Ontvangsten |
826.628 |
850.274 |
893.224 |
948.557 |
1.015.860 |
1.087.009 |
1.155.007 |
|
106.887 |
96.527 |
91.550 |
96.535 |
110.808 |
126.955 |
137.656 |
|
93.778 |
81.545 |
81.045 |
80.545 |
80.045 |
78.545 |
76.045 |
|
625.963 |
672.202 |
720.629 |
771.477 |
825.007 |
881.509 |
941.306 |
Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
relevante uitgaven: |
2.097.483 |
3.591.127 |
2.765.718 |
2.153.904 |
1.975.154 |
2.253.179 |
2.246.686 |
niet relevante uitgaven: |
2.466.346 |
2.775.484 |
2.837.008 |
3.051.257 |
3.293.176 |
3.517.851 |
3.595.323 |
relevante ontvangsten: |
200.665 |
178.072 |
172.595 |
177.080 |
190.853 |
205.500 |
213.701 |
niet relevante ontvangsten: |
625.963 |
672.202 |
720.629 |
771.477 |
825.007 |
881.509 |
941.306 |
Van het totale budget voor artikel 11 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.
Toelichting:
Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.
In tabel 11.2 «Budgettaire gevolgen voor beleid en budgetflexibiliteit» is vanaf dit jaar gekozen voor een verhelderende opzet voor de uitgaven aan de reisvoorziening. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De boekings-wijze van de reisvoorziening is complex, omdat het naast de prestatie-beurssystematiek, ook gaat over betalingen aan de OV-bedrijven en werkt met tegenboekingen om te voorkomen dat middelen twee keer worden geboekt (als uitgave aan het OV en als uitgave aan de student).
Het betreft vier wijzigingen. Ten eerste zijn de uitgaven die betrekking hebben op het reisproduct nu geheel zichtbaar onder de post reisvoorziening. Voorheen zat een deel van de reisvoorziening in de overige uitgaven niet-relevant. Het betrof de niet-relevante uitgaven op de toekenningen en de niet-relevante tegenboeking van de omzettingen. Dit bedrag is nu zichtbaar onder de post prestatiebeurs (NR) zoals dit ook is opgezet bij de basisbeurs en de aanvullende beurs.
Ten tweede is de post die voorheen prestatiebeurs (R) werd genoemd, nu zichtbaar onder de post bijdrage studerenden aan OV-contract. Hiermee wordt duidelijker aangegeven welk bedrag studenten krijgen opgeboekt voor het gebruik van het reisproduct en dus welk bedrag zij indirect voor het reisproduct betalen aan de OV-bedrijven. Voor studenten die binnen de prestatiebeurstermijn een diploma behalen, wordt dit bedrag omgezet in een gift.
In de derde plaats is ook voor bolstudenten van niveau 1 en 2 het bedrag dat zij bijdragen aan het OV-contract negatief in deze post opgenomen. Aangezien deze studenten de reisvoorziening als gift krijgen zit dit bedrag tevens positief in de post reisvoorziening gift. Tot slot is de boekingsgang van de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) aangepast. Het bedrag aan RBS staat weliswaar niet apart in de tabel budgettaire gevolgen van beleid, maar in tabel 11.11. Voorheen bedroeg dit een relevant bedrag waarmee de suggestie kon worden gewekt dat RBS direct een gift is. RBS is echter een prestatiebeurs, behalve voor bolstudenten van niveau 1 en 2. Omdat voorheen de RBS ook werd tegengeboekt en niet-relevant werd geboekt, waren de prestatiebeursuitgaven per saldo wel correct. In het nieuwe schema zijn de prestatiebeursuitgaven RBS opgenomen onder de niet- relevante uitgaven aan de reisvoorziening. Hieronder zijn de veranderingen schematisch weergegeven:
Was |
Wordt |
Overige uitgaven (NR) |
Reisvoorziening prestatiebeurs (NR) |
Overige uitgaven (NR) |
|
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) |
Bijdrage studerenden aan OV-contract (R) |
Reisvoorziening gift (R) exclusief bol 1-2 studenten |
Reisvoorziening gift (R) inclusief bol 1-2 studenten |
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) exclusief bol 1-2 studenten |
Bijdrage studerenden aan OV contract (R) inclusief bol 1-2 studenten |
Reisvoorziening gift (R) inclusief boeking RBS |
Reisvoorziening gift (R) exclusief boeking RBS |
Reisvoorziening prestatiebeurs (R) inclusief boeking RBS |
Bijdrage studerenden aan OV contract (R) exclusief boeking RBS |
Basisbeurs
Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot. De basisbeurs in het hoger onderwijs is vervangen door de mogelijkheid om gebruik te maken van een leenvoor-ziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Studenten die voordien zijn ingestroomd, vallen voor hun bachelor of master nog onder het oude stelsel en ontvangen mogelijk nog een basisbeurs. Voor mbo'ers van achttien jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg is de studiefinanciering onveranderd gebleven. Om voor deze groep de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te garanderen, ontvangen zij een bijdrage in de vorm van een basisbeurs. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2.
Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden.
Tabel 11.4 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (vanaf 2018 afgeronde raming) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Studerenden met basisbeurs |
395.402 |
303.600 |
240.300 |
225.900 |
221.100 |
216.900 |
211.300 |
bol |
230.764 |
225.400 |
221.900 |
220.800 |
218.500 |
215.500 |
210.500 |
hbo |
132.213 |
71.700 |
15.400 |
4.300 |
2.100 |
1.100 |
600 |
wo |
32.425 |
6.500 |
3.000 |
800 |
500 |
300 |
200 |
Studerenden zonder basisbeurs |
393.096 |
487.600 |
548.600 |
564.900 |
571.600 |
577.200 |
581.100 |
bol |
8.432 |
8.200 |
8.100 |
8.100 |
8.000 |
7.900 |
7.700 |
hbo |
214.365 |
275.400 |
328.300 |
337.400 |
338.700 |
338.800 |
337.600 |
wo |
170.299 |
204.000 |
212.200 |
219.400 |
224.900 |
230.500 |
235.800 |
Totaal |
788.498 |
791.200 |
788.900 |
790.800 |
792.700 |
794.100 |
792.400 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 - 2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Deze gegevens laten het verwachte gebruik zien van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak maakt op studiefinanciering.
Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (omdat de maximale duur is verbruikt of omdat ze onder het studievoorschot vallen), maar (nog) wel recht heeft op een lening en eventueel de reisvoorziening en de aanvullende beurs. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot vindt een verschuiving plaats van het aantal studerenden met een basisbeurs naar het aantal studerenden zonder basisbeurs.
De gegevens zijn inclusief aantallen studerenden die met een meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen.
Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs gift (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
bol direct gift |
79.275 |
77.632 |
77.648 |
76.802 |
74.922 |
72.240 |
73.550 |
bol omzettingen prestatiebeurs in |
|||||||
gift |
225.966 |
240.811 |
239.702 |
237.401 |
233.666 |
229.987 |
235.760 |
ho direct gift |
3.400 |
2.751 |
1.986 |
0 |
0 |
0 |
0 |
ho omzettingen prestatiebeurs in |
|||||||
gift |
800.244 |
834.091 |
766.483 |
542.019 |
304.176 |
124.557 |
73.669 |
Totaal |
1.108.885 |
1.155.285 |
1.085.819 |
856.222 |
612.764 |
426.784 |
382.979 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
bol toekenningen |
249.783 |
248.148 |
244.258 |
243.454 |
241.935 |
239.891 |
235.503 |
bol omzettingen |
|
|
|
|
|
|
|
ho toekenningen |
406.754 |
193.631 |
49.418 |
17.468 |
11.229 |
8.168 |
6.652 |
ho omzettingen |
|
|
|
|
|
|
|
Totaal |
|
|
|
|
|
|
|
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
In de tabellen 11.5 en 11.6 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot daalt het aantal toekenningen in het ho vanaf 2015.
Aanvullende beurs
In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de opleiding van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen.
Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.
Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.
Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.
Voor studenten die onder het studievoorschot vallen is de maximale aanvullende beurs hoger dan voor studenten die hier (nog) niet onder vallen.
Tabel 11.7 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs (vanaf 2018 afgeronde raming)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
bol |
112.894 |
110.500 |
108.800 |
108.200 |
107.000 |
105.200 |
102.700 |
hbo |
88.376 |
88.500 |
87.600 |
87.100 |
86.900 |
86.700 |
86.200 |
wo |
29.288 |
30.400 |
31.100 |
31.800 |
32.600 |
33.300 |
34.100 |
Totaal |
230.558 |
229.400 |
227.500 |
227.100 |
226.500 |
225.200 |
223.000 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Deze tabel laat het aantal studerenden met een aanvullende beurs zien. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
bol direct gift |
224.760 |
225.680 |
225.617 |
223.104 |
223.017 |
217.989 |
211.562 |
bol omzettingen prestatiebeurs in gift |
147.246 |
156.000 |
161.755 |
163.737 |
163.003 |
161.092 |
159.127 |
ho direct gift |
51.251 |
52.455 |
53.251 |
53.124 |
53.886 |
54.057 |
54.110 |
ho omzettingen prestatiebeurs in gift |
185.224 |
203.892 |
220.503 |
241.184 |
260.349 |
277.210 |
288.882 |
Totaal |
608.481 |
638.027 |
661.126 |
681.149 |
700.255 |
710.348 |
713.681 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF |
|||||||
Tabel 11.9 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (Bedragen x € 1.000) |
|||||||
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
bol toekenningen |
171.864 |
170.198 |
167.529 |
166.978 |
165.937 |
164.534 |
161.525 |
bol omzettingen |
|
|
|
|
|
|
|
ho toekenningen |
328.833 |
371.530 |
387.131 |
391.031 |
393.480 |
395.630 |
396.808 |
ho omzettingen |
|
|
|
|
|
|
|
Totaal |
168.752 |
182.372 |
172.938 |
153.624 |
136.601 |
122.398 |
110.860 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
In de tabellen 11.8 en 11.9 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd.
Voor studenten in het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen is de aanvullende beurs naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende; thuis- of uitwonend, maximaal respectievelijk € 257,41 of € 279,25 (zie tabel 11.1). De hoogte van de maximale aanvullende beurs voor studenten die onder het studievoorschot vallen is € 391,00. De woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend) is dan niet langer bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs.
Het verloop van deze uitgaven is voor een groot deel afhankelijk van de prijsontwikkeling. Daarnaast is de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders en de deelname aan het onderwijs hier van invloed, en spelen exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.
Reisvoorziening
Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.
Tabel 11.10 Totaal aantal studenten met reisvoorziening (vanaf 2018 afgeronde raming)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Aantal gebruikers van het |
|||||||
reisrecht |
771.330 |
781.600 |
779.500 |
780.500 |
779.200 |
777.400 |
774.500 |
bol |
316.008 |
318.900 |
315.300 |
313.400 |
308.200 |
302.300 |
296.100 |
ho |
455.322 |
462.700 |
464.200 |
467.100 |
471.000 |
475.100 |
478.400 |
Aantal RBS |
20.480 |
20.800 |
20.800 |
20.900 |
21.100 |
21.200 |
21.400 |
bol |
3.240 |
3.200 |
3.100 |
3.100 |
3.100 |
3.000 |
3.000 |
ho |
17.240 |
17.600 |
17.700 |
17.800 |
18.000 |
18.200 |
18.400 |
Totaal |
791.810 |
802.400 |
800.300 |
801.400 |
800.300 |
798.600 |
795.900 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart (week- of weekendabonnement) of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).
Voltijdstudenten in het ho kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en één uitloopjaar. Deelnemers in de bol kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en drie uitloopjaren. Per 1 januari 2017 hebben ook minderjarige deelnemers in de bol recht op de reisvoorziening.
De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
||
Prestatiebeurs (NR) |
Bol prestatiebeurs |
303.575 |
306.312 |
306.083 |
310.326 |
311.351 |
311.571 |
311.201 |
Ho prestatiebeurs |
504.786 |
505.927 |
508.972 |
520.962 |
534.843 |
549.476 |
563.404 |
|
RBS en overig prestatiebeurs |
24.177 |
24.041 |
24.576 |
25.218 |
25.902 |
26.598 |
27.244 |
|
Bol naar gift omgezette prestatiebeurs |
|
|
|
|
|
|
|
|
Ho naar gift omgezette prestatiebeurs |
|
|
|
|
|
|
|
Gift (R) |
Bol direct gift |
51.048 |
51.948 |
52.161 |
52.930 53.434 |
53.721 |
53.534 |
Bol naar gift omgezette prestatiebeurs |
196.493 |
210.438 |
210.664 |
242.228 273.752 |
282.343 |
290.476 |
|
Ho naar gift omgezette prestatiebeurs |
448.176 |
483.781 |
478.891 |
474.877 475.187 |
477.042 |
490.341 |
|
Bijdrage studerenden aan OV-contract |
|
|
|
|
|
|
|
Kosten contract OV-bedrijven |
122.391 |
1.704.565 |
951.968 |
533.285 553.747 |
998.977 |
1.017.028 |
|
Totaal reisvoorziening |
146.568 |
1.729.181 |
977.121 |
559.083 580.231 |
1.026.160 |
1.044.856 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 - 2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Bij de kosten contract OV-bedrijven is in 2017 een veel lager en in 2018 een veel hoger bedrag te zien dan in de overige jaren. Dit heeft te maken met een aantal kasschuiven. Voor de betaling van het reisproduct aan vervoerbedrijven heeft een kasschuif van 2017 naar 2016 van ongeveer € 747 miljoen plaatsgevonden en van 2018 naar 2016 van € 44 miljoen. Tevens zorgt een aantal kasschuiven per saldo voor een schuif van € 425 miljoen van 2020 naar 2018 en van € 425 miljoen van 2021 naar 2018. Tevens zorgt een aantal kasschuiven per saldo voor een schuif van € 425 miljoen van 2020 naar 2018 en van € 425 miljoen van 2021 naar 2018. Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de OV-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de staat over de jaren heen.
Overige uitgaven
De geraamde overige uitgaven omvatten voornamelijk technische posten, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Op dit artikelonderdeel staan ook de uitgaven geraamd voor studerenden uit de Europese Unie, voorschotten en handbetalingen.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Rentedragende lening |
2.612.321 |
2.745.533 |
2.900.819 |
2.994.622 |
3.063.453 |
3.126.395 |
3.185.302 |
Collegegeldkrediet |
322.007 |
378.530 |
383.354 |
370.254 |
379.439 |
384.906 |
389.677 |
Totaal |
2.934.328 |
3.124.063 |
3.284.173 |
3.364.876 |
3.442.892 |
3.511.301 |
3.574.979 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet. Het totale bedrag dat wordt geleend stijgt jaarlijks vanwege onder andere hogere studentenaantallen en hogere gerealiseerde leningen. Het collegegeldkrediet loopt in latere jaren iets terug vanwege de wetsaanpassing collegegeld halvering. Hierdoor wordt het maximaal aan te vragen collegegeldkrediet voor eerstejaarsstudenten per collegejaar 2019-2020 ook gehalveerd.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen.
Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.
Tabel 11.13 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Hoofdsom (NR) |
625.963 |
672.202 |
720.629 |
771.477 |
825.007 |
881.509 |
941.306 |
Relevante rentedragende lening |
971 |
925 |
882 |
840 |
801 |
763 |
727 |
Rente ontvangsten |
105.783 |
95.476 |
90.548 |
95.581 |
109.899 |
126.089 |
136.826 |
Renteloos voorschot |
133 |
126 |
120 |
114 |
108 |
103 |
103 |
Totaal ontvangsten |
732.850 |
768.729 |
812.179 |
868.012 |
935.815 |
1.008.464 |
1.078.962 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft voornamelijk studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Achterstallig Lager Recht (ALR) |
53.632 |
41.838 |
41.838 |
41.838 |
41.838 |
40.838 |
38.838 |
Reisvergoeding |
34.150 |
34.150 |
34.150 |
34.150 |
34.150 |
34.150 |
34.150 |
Overig |
5.996 |
5.557 |
5.057 |
4.557 |
4.057 |
3.557 |
3.057 |
Totaal kortlopende vorderingen |
93.778 |
81.545 |
81.045 |
80.545 |
80.045 |
78.545 |
76.045 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.
3.8 Art.nr. 12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten
De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.
-
B.Rol en verantwoordelijkheid
De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.
Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.
Voor indicatoren/kengetallen over de WTOS wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers
Tabel 12.1 Normbedragen WTOS in euro's (per maand, tenzij anders vermeld) |
||||
Schoolkosten |
Les- of cursusgeld |
Basistoelage thuiswonend |
Basistoelage uitwonend |
|
VO 18+ (vanaf 18 jaar): |
||||
|
80,14 |
265,01 |
||
|
109,73 |
96,25 |
113,66 |
265,01 |
|
87,74 |
113,66 |
265,01 |
|
|
117,37 |
96,25 |
113,66 |
265,01 |
|
53,24 |
113,66 |
265,01 |
|
|
117,37 |
96,25 |
113,66 |
265,01 |
TS 18+ deeltijd en vavo 18+ deeltijd:1 |
||
|
315,87 |
364,80 |
|
212,81 |
243,20 |
Lerarenopleidingen1 |
738,24 |
567,23 |
1 Bedragen per schooljaar Peildatum schooljaar 2018/2019
Toelichting:
De normbedragen zijn gedifferentieerd naar schoolsoort en naar fase (boven- en onderbouw) op basis van kostenverschillen. Havo 4 en 5 en vwo 4, 5 en 6 worden tot de vo bovenbouw gerekend, de andere schoolsoorten in het vo tot de onderbouw.
Er zijn voor dit artikel geen beleidswijzigingen voorzien.
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
92.792 |
93.701 |
93.071 |
91.523 |
90.764 |
90.279 |
88.579 |
Totale uitgaven |
92.792 |
93.701 |
93.071 |
91.523 |
90.764 |
90.279 |
88.579 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
100% |
||||||
Inkomensoverdracht |
76.913 |
77.733 |
77.180 |
75.634 |
74.883 |
74.406 |
72.731 |
|
4 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
4 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
5.968 |
5.968 |
5.968 |
5.968 |
5.968 |
5.968 |
5.968 |
(R) |
3.741 |
3.741 |
3.741 |
3.741 |
3.741 |
3.741 |
3.741 |
|
2.227 |
2.227 |
2.227 |
2.227 |
2.227 |
2.227 |
2.227 |
|
70.941 |
71.765 |
71.212 |
69.666 |
68.915 |
68.438 |
66.763 |
|
6.204 |
6.383 |
6.459 |
6.446 |
6.426 |
6.413 |
6.339 |
|
58.773 |
60.229 |
59.664 |
58.258 |
57.675 |
57.384 |
55.945 |
|
4.242 |
4.121 |
4.057 |
3.930 |
3.782 |
3.609 |
3.447 |
|
1.722 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
Bijdrage aan agentschappen |
15.879 |
15.968 |
15.891 |
15.889 |
15.881 |
15.873 |
15.848 |
Onderwijs (R) |
15.879 |
15.968 |
15.891 |
15.889 |
15.881 |
15.873 |
15.848 |
Ontvangsten |
3.813 |
3.685 |
3.657 |
3.580 |
3.543 |
3.520 |
3.437 |
|
144 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
158 |
158 |
158 |
158 |
158 |
158 |
158 |
|
3.511 |
3.527 |
3.499 |
3.422 |
3.385 |
3.362 |
3.279 |
Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant
Van het totale budget voor artikel 12 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.
Onderstaande aantallen geven een indicatie van het gebruik van de diverse regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is.
Tabel 12.3 Aantal gebruikers per regeling (vanaf 2018 afgeronde raming)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Aantal gebruikers TS 17- |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Aantal gebruikers TS 18+ |
6.363 |
6.400 |
6.400 |
6.400 |
6.400 |
6.400 |
6.400 |
Aantal gebruikers VO 18+ |
35.808 |
35.900 |
35.600 |
34.800 |
34.400 |
34.100 |
33.300 |
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 - 2023: ramingsmodel SF
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
De geraamde ontvangsten hebben betrekking op te veel of ten onrechte uitgekeerde WTOS-uitkeringen.
Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.
Financieren: De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.
In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met 2018/19) aangegeven.
Tabel 13.1 Lesgeldbedrag (Bedragen x € 1) |
||||||
2017/18 |
2018/19 |
2019/20 |
2020/21 |
2021/22 |
2022/23 |
2023/2024 |
Lesgeld 1.137 1.155 1.155 1.155 1.155 1.155 1.155
Er zijn voor dit artikel geen beleidswijzigingen voorzien.
Tabel 13.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
7.334 |
6.672 |
6.649 |
6.645 |
6.639 |
6.629 |
6.614 |
Totale uitgaven |
7.334 |
6.672 |
6.649 |
6.645 |
6.639 |
6.629 |
6.614 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
100% |
||||||
Bijdrage aan agentschappen |
7.334 |
6.672 |
6.649 |
6.645 |
6.639 |
6.629 |
6.614 |
|
|||||||
Onderwijs |
7.334 |
6.672 |
6.649 |
6.645 |
6.639 |
6.629 |
6.614 |
Ontvangsten |
241.966 |
237.689 |
238.734 |
241.071 |
242.429 |
242.542 |
240.575 |
Van het totale budget voor artikel 13 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Les- en cursusgeldwet.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De geraamde uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.
Tabel 13.3 Aantal lesgeldplichtigen (vanaf 2018 afgeronde raming) |
|||||
2017 2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
bol/vo 221.191 216.400 213.000 212.000 209.800 206.800 202.000
Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF
Toelichting:
Bovenstaande tabel geeft een beeld van het bereik van de regeling. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeldplichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en de keuze van opleiding door de deelnemers/leerlingen.
Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.
De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.
Financieren: De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.
Stimuleren: De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma's als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.
Regisseren: De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.
Kengetallen
Tabel 14.1 Kengetallen |
||||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
1 Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht |
89% |
|||||||
2 Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht |
60% |
3 Percentage kinderen - 99% (6-11
en jongeren tussen jaar)
6 en 19 jaar die 99% (12-19
voorstellingen, jaar)
musea en bibliotheken heeft bezocht
Bron: SCP/CBS (VTO 2012-2016)’
1 De Vrijetijdsomnibus (VTO) is een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt eens in de twee jaar uitgevoerd. De gegevens over 2016 zijn de meest recente.
Cultuurbereik
Deze kengetallen geven de ontwikkelingen weer van het cultuurbereik. Daarmee zijn deze in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14; het bevorderen van de deelname aan cultuur.
In 2016 bezochten negen op de tien mensen van 6 jaar en ouder jaarlijks ten minste één keer een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of culturele instelling. Erfgoed (archieven, opgravingen, historische plekken en historische evenementen) werd door 60% van de mensen bezocht. Het is belangrijk dat iedereen al vroeg met cultuur in aanraking komt. Op basis van deze gegevens blijkt dat bijna alle kinderen en jongeren tot en met 19 jaar in 2016 minstens één keer een voorstelling, een museum of bibliotheek bezochten.
Meer kengetallen en indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd in OCW in cijfers.
In de monumentenzorg wordt de fiscale aftrek vervangen door een uitgavenregeling. In de brief Erfgoed Telt is de Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd. Bij het toekennen van middelen uit het Regeerakkoord zal de toegankelijkheid van historische plaatsen één van de criteria zijn. In aanvulling op de maatregelen die in de cultuurbrief Cultuur in een open samenleving staan, wordt in 2019 verder geïnvesteerd in Cultuur. Onderstaande tabel toont de voorgenomen bestedingen.
Tabel 14.2 Inzet Regeerakkoordmiddelen reeks G40 Cultuur (Bedragen x € 1 miljoen)
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Thema Cultuur maakt nieuwsgierig |
|||||
Filmeducatie |
0,90 |
2,90 |
2,90 |
2,90 |
2,90 |
Scholenbezoek parlement |
1,37 |
3,52 |
4,12 |
4,72 |
4,76 |
Doorontwikkeling digitale openbare bibliotheek |
1,75 |
2,00 |
2,00 |
2,00 |
|
Bereikbaarheid openbare bibliotheek in de regio |
1,00 |
1,00 |
1,00 |
||
Programma cultuurparticipatie |
2,85 |
7,33 |
8,45 |
8,45 |
8,45 |
Thema Ruimte voor nieuwe cultuur en makers |
|||||
Talentontwikkeling en vernieuwing rijkscultuurfondsen |
10,00 |
5,00 |
5,00 |
5,00 |
5,00 |
Symfonieorkest met aanbod van pop en jazz muziek |
0,75 |
0,75 |
0,75 |
0,75 |
0,75 |
Thema Een sterke culturele sector |
|||||
Ondernemerschap & arbeidsmarkt |
3,80 |
2,30 |
2,30 |
2,30 |
2,30 |
Investering popmuziek |
0,60 |
0,60 |
0,60 |
Voorbereiding periode 2021-2024 |
|||||
Proeftuinen o.b.v. stedelijke en regionale profielen |
2,00 |
2,00 |
|||
Totale inzet |
23,27 |
27,15 |
27,12 |
26,12 |
26,16 |
Dekking uit tranche 2019 |
23,27 |
25,00 |
25,00 |
25,00 |
25,00 |
Nog beschikbaar uit tranche 2019 |
1,73 |
0,00 |
0,00 |
0,00 |
0,00 |
Dekking uit tranche 2020 |
2,15 |
2,12 |
1,12 |
1,16 |
|
Nog beschikbaar uit tranche 2020 |
27,85 |
27,88 |
28,88 |
28,84 |
Zoals toegezegd in het AO Cultuur van 30 mei 2018 zal de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling van Cultuur een nadere uitwerking van deze maatregelen ontvangen.
Tabel 14.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 14 (Bedragen x € 1.000)1
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
506.851 |
453.881 |
589.734 |
2.265.293 |
512.680 |
484.511 |
479.260 |
Waarvan garantieverplichtingen |
103.359 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Totale uitgaven |
738.415 |
861.881 |
967.703 |
958.610 |
935.708 |
907.539 |
902.288 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
93,0% |
||||||
Bekostiging |
633.284 |
717.103 |
832.394 |
837.037 |
831.060 |
807.342 |
802.342 |
|
|||||||
structuur |
398.644 |
429.605 |
445.012 |
441.662 |
438.188 |
437.444 |
437.444 |
Vierjaarlijkse |
|||||||
instellingen |
232.252 |
246.909 |
248.365 |
248.015 |
245.706 |
245.313 |
245.313 |
Vierjaarlijkse fondsen |
166.392 |
182.696 |
196.647 |
193.647 |
192.482 |
192.131 |
192.131 |
|
121.722 |
124.182 |
124.182 |
124.182 |
124.182 |
124.182 |
124.182 |
Huisvesting |
81.547 |
83.025 |
83.025 |
83.025 |
83.025 |
83.025 |
83.025 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
||
Beheer en onderhoud collecties |
40.175 |
41.157 |
41.157 |
41.157 |
41.157 |
41.157 |
41.157 |
|
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen |
0 |
905 |
48.004 |
49.754 |
50.004 |
49.004 |
49.004 |
|
Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen |
0 |
905 |
24.534 |
24.534 |
24.534 |
23.534 |
23.534 |
|
Digitale openbare bibliotheek |
0 |
0 |
12.200 |
13.950 |
14.200 |
14.200 |
14.200 |
|
Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten |
0 |
0 |
11.270 |
11.270 |
11.270 |
11.270 |
11.270 |
|
- |
Monumentenzorg |
45.953 |
120.309 |
173.119 |
169.744 |
153.144 |
131.169 |
126.169 |
Archieven incl. Regionale Historische Centra |
24.787 |
25.286 |
25.286 |
25.286 |
25.886 |
25.886 |
25.886 |
|
- |
Flankerend beleid huisvesting |
31.960 |
6.573 |
6.573 |
6.573 |
6.573 |
6.573 |
6.573 |
- |
Cultuureducatie met Kwaliteit |
10.218 |
10.243 |
10.218 |
19.836 |
33.084 |
33.084 |
33.084 |
Subsidies |
45.529 |
83.653 |
77.363 |
64.439 |
47.904 |
47.507 |
47.507 |
|
8.991 |
13.968 |
16.516 |
16.566 |
14.491 |
17.516 |
17.516 |
HGIS) |
6.327 |
9.172 |
9.005 |
9.005 |
8.052 |
8.052 |
8.052 |
|
3.437 |
3.413 |
3.350 |
3.350 |
3.350 |
3.350 |
3.350 |
|
1.823 |
7.566 |
7.475 |
1.975 |
1.975 |
1.975 |
1.975 |
|
0 |
1.939 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2.667 |
3.848 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
3.000 |
2.250 |
2.450 |
2.750 |
2.750 |
|
22.284 |
43.747 |
38.017 |
31.293 |
17.586 |
13.864 |
13.864 |
Opdrachten |
16.982 |
17.467 |
14.516 |
14.491 |
14.741 |
10.688 |
10.438 |
evaluaties en kennisbasis |
2.233 |
1.938 |
2.101 |
2.076 |
2.126 |
2.101 |
1.976 |
|
6.941 |
7.256 |
3.717 |
3.717 |
3.692 |
3.692 |
3.692 |
|
1.976 |
2.986 |
4.893 |
4.893 |
4.893 |
865 |
865 |
|
1.366 |
1.780 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
|
4.466 |
3.507 |
1.305 |
1.305 |
1.530 |
1.530 |
1.405 |
Bijdragen aan agentschappen |
39.771 |
40.874 |
40.646 |
39.859 |
39.219 |
39.218 |
39.217 |
|
39.771 |
27.143 |
26.981 |
27.389 |
26.303 |
26.303 |
26.303 |
Programma |
13.731 |
13.665 |
12.470 |
12.916 |
12.915 |
12.914 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties |
2.849 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties |
2.849 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
2.784 |
Ontvangsten |
11.031 |
7.288 |
494 |
494 |
494 |
494 |
494 |
1 Voor de Bijdragen aan agentschappen is van toepassing dat het budget vanaf 2018 van het Nationaal Archief wordt gesplitst in Apparaatskosten en Programmakosten.
Van het totale budget voor artikel 14 is voor 2019 93,0 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Aan de juridische verplichting liggen de regeling en de Wet op het specifiek cultuurbeleid ten grondslag, op basis waarvan in het jaar 2016 voor 4 jaar aan de instellingen in de basisinfrastructuur is beschikt. Daarnaast betreft het verplichtingen op basis van de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. Voor de Erfgoedwet is van toepassing dat de musea voor het beheer en behoud van collecties en de huisvesting langjarig zullen worden bekostigd. Tot slot zijn ook de middelen voor cultuuronderwijs meerjarig verplicht. Deze middelen worden toegekend aan samenwerkingsverbanden van culturele instellingen en scholen voor basisonderwijs.
Subsidies
Van het beschikbare budget is 26,6 procent juridisch verplicht voor 2019. Dit is een deel van de verschillende programma's die onder dit instrument vallen en ingezet zijn in het kader van het cultuurbeleid.
Het resterende deel van het budget is voor een belangrijk deel beleidsmatig verplicht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage en de toelichting op de instrumenten.
Opdrachten
Van het beschikbare budget is 30,3 procent juridisch verplicht. Onder dit instrument worden naast Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis ook de contractuitgaven voor de Monumentenzorg, Archeologie en Erfgoed en fysieke leefomgeving opgenomen. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar dit budget volledig wordt verplicht.
Bijdrage aan agentschappen
Dit betreft de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Dit betreft de contributies voor verdragen en lidmaatschappen waar Nederland aan deelneemt. Deze contributies lopen door tot wederopzegging en dragen bij aan de uitvoering van internationale afspraken. Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de instrumenten.
Culturele basisinfrastructuur
De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017-2020 zijn in de brief van 20 september 2016 beschreven. In totaal kent het rijk in deze periode subsidie toe aan 88 culturele instellingen en 6 fondsen. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit vierjaarlijkse instellingen op het gebied van podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), beeldende kunsten, film, musea, letteren, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast zijn er de zes cultuurfondsen, die sectoraal zijn georganiseerd. De cultuurfondsen spelen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en de vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.
Erfgoedwet
Op basis van de Erfgoedwet worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak wordt op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.
Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen
Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking getreden. De wet organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) een coördinerende rol vervult. In het netwerk verricht de KB als nationale bibliotheek van Nederland tevens taken voor het stelsel als geheel, waaronder het beheer en de doorontwikkeling van de landelijke digitale openbare bibliotheek en de bibliotheekvoorziening voor personen met een leeshandicap.
In vervolg op de midterm review over de Wsob die in 2017 is verschenen, ontvangt de Tweede Kamer in 2019 een evaluatie van de wet. Activiteiten richten zich in 2019 met name op de doorontwikkeling van het model voor e-lending van de digitale openbare bibliotheek en in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s. op de spreiding en bereikbaarheid van de fysieke bibliotheek.
Monumentenzorg
In juli 2016 is de Erfgoedwet, die een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangt waaronder de Monumentenwet, van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedwet het nieuwe kader geworden voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is in 2019 de beleidsbrief Erfgoed Telt van belang. Voorafgaand aan deze brief is de Tweede Kamer reeds geïnformeerd over verschillende monumenten waarvoor in 2018 extra geld beschikbaar is gekomen.
De omvorming van de fiscale monumentenaftrek in een uitgavenregeling ter tegemoetkoming aan de monumenteigenaren staat gepland voor 2019. Daarnaast krijgen in 2019 onderwerpen als toegankelijkheid, verbindende waarde en verduurzaming aandacht. Ten slotte wordt vanuit Erfgoed Telt geïnvesteerd in curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en de implementatie van het Verdrag van Faro.
Archieven incl. Regionale Historische Centra OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra, die in elke provinciehoofdstad met uitzondering van Zuid-Holland zijn gevestigd. Met ingang van 1 januari 2019 worden de Regionale Historische Centra, naar analogie van de rijksgesubsidieerde musea, zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. In de Kamerbrief van 11 juni 2018 zijn voorstellen tot modernisering van de Archiefwet 1995 aangekondigd, te verwachten vanaf 2019.
Flankerend beleid huisvesting
De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn gereserveerd voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet.
Cultuureducatie met kwaliteit
Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is voor de periode 2017-2020 voortgezet met een jaarlijkse investering van ruim 10 miljoen euro. Het programma zet in op goed cultuuronderwijs voor ieder kind, op verschillende manieren. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd. De samenwerking tussen de school en de culturele en sociale omgeving wordt gestimuleerd. De inhoudelijke deskundigheid van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie wordt versterkt.
Vanaf het schooljaar 2018-2019 zijn vanuit het Regeerakkoord aanvullende middelen toegevoegd om het bezoek aan het (rijks)museum mogelijk te maken. Het kabinet wil dat de positieve ontwikkeling die met Cultuureducatie met Kwaliteit is ingezet, zich voortzet. Het reserveert dan ook nu reeds middelen voor dat doel.
Subsidies
Verbreden inzet cultuur
Voor de financiering van de cultuurkaart is meerjarig een budget opgenomen van € 4,9 miljoen per jaar. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. OCW investeert tot en met 2020 samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie tot een bedrag van ruim € 30 miljoen. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor uitvoering van de Nationale strategie digitaal erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor digitale toegankelijkheid van erfgoed, archieven en collecties (in 2019 en 2020 jaarlijks € 6 miljoen). Voorts wordt de toegankelijkheid van cultuur verbeterd mede door ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een matchingsregeling bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (in 2019 € 2,9 miljoen, oplopend tot € 8,5 miljoen in 2023).
Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)
Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken. In de periode 2017-2020 gelden voor het internationaal cultuurbeleid drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerbrieven van 4 mei 2016 en 15 februari 2017).
Voor de versterking van de Nederlandse cultuursector wordt gekozen voor 8 focuslanden (voorheen 15) waar de meest betrokken partijen (diplomatieke posten, fondsen, DutchCulture, anderen) samen optrekken op basis van een meerjarige strategie. Daarnaast kunnen deze partijen inspelen op initiatieven vanuit het veld in 6 zogenoemde maatwerklanden, waar zich -vanwegeeen specifieke aanleiding - uitgelezen kansen voordoen voor Nederlandse cultuuruitingen. Voor de versterking van het internationale culturele profiel van Nederland zijn vanuit het Regeerakkoord structurele middelen toegevoegd (vanaf 2018 jaarlijks € 2 miljoen).
Programma leesbevordering
Het leesbevorderingsprogramma Kunst van Lezen is onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018. Tel mee met Taal is een gezamenlijke aanpak samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om laaggeletterdheid te voorkomen en tegen te gaan. Mede naar aanleiding van de succesvolle resultaten en in aansluiting op de uitgesproken ambitie in het Interbestuurlijke Programma (IBP) is besloten Tel mee met Taal voort te zetten en 2019 als transitiejaar te benutten om met gemeenten te bespreken hoe de aanpak van laaggeletterdheid de komende jaren een verdere impuls kan krijgen. In 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de vervolgaanpak en opnieuw over de resultaten uit de monitor.
Creatieve Industrie
Ten laste van dit budget worden uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor de restauratie en digitalisering van de ontwerptekeningen van Stichting Het Nieuwe Instituut zoals aangekondigd in de Kamerbrief Cultuur in een open samenleving.
Erfgoed en fysieke leefomgeving
De ervaringen uit het programma Erfgoed en ruimte worden gebruikt om vorm te geven aan het erfgoedbeleid in de fysieke leefomgeving, waarin het zal gaan om de Nationale Omgevingsvisie en de energietransitie. In de brieven Erfgoed Telt en Cultuur in een open samenleving stelt het kabinet het erfgoed van onze leefomgeving te willen beschermen én te benutten voor actuele ruimtelijke opgaven zoals de energietransitie, klimaatadap-tatie en stedelijke groei. Het kabinet versterkt deze relatie in trajecten als de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie en het Deltaprogramma. Daarnaast zoekt het kabinet verdere samenwerking met de andere overheden en maatschappelijke partijen.
Specifiek cultuurbeleid
Onder specifiek cultuurbeleid zijn verschillende kleinere subsidiebudgetten opgenomen. Het gaat om uitgaven aan de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, de Stichting Cultuur-Ondernemen, de Samenwerkingsregeling musea, de btw-problematiek op de e-content (Koninklijke Bibliotheek), het toezicht op de vaste boekenprijs, cultuurprijzen (zoals de Johannes Vermeer- en de PC. Hooft-prijs). Daarnaast betreft het een tijdelijke subsidie aan het Nationaal Holocaust Museum i.o. en een aantal kleine projectsubsidies.
Tot slot zijn vanuit het Regeerakkoord middelen beschikbaar gesteld voor onder meer aanvulling van het Museaal Aankoopfonds (2018 € 25 miljoen, 2019 € 15 miljoen en 2020 € 10 miljoen).
Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis
Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.
Monumentenzorg
De middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma's, ondersteuning infrastructuur erfgoed en informatie- en communicatietechniek.
Archeologie
Deze middelen zijn bestemd voor ondersteuningstaken op het gebied van onderzoek en kennis. Daarnaast zijn vanuit het Regeerakkoord middelen beschikbaar gesteld voor extra investeringen in instandhouding van archeologische rijksmonumenten, maritieme archeologie, wetenschappelijke innovatie en publieksbereik.
Erfgoed en fysieke leefomgeving
Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het terrein van gebiedsgericht erfgoedbeleid voor uitvoeringsprogramma's.
Overige opdrachten
Dit budget is bestemd voor opdrachten op het terrein van de programma's Basis op orde, Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en Ondernemerschap en voor werelderfgoed.
Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Naast de prioriteiten die onder het financieel instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor het werelderfgoed, het immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict, de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen en het cultuurverdrag voor de diversiteit van cultuuruitingen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.
De raming betreft ontvangsten als gevolg van het definitief vaststellen van toegekende subsidies.
Extracomptabele fiscale regelingen
Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. De fiscale regelingen die niet in onderstaande tabel zijn opgenomen, maar wel op dit beleidsartikel betrekking hebben, zijn:
-
-Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap box 3
-
-BTW Vrijstelling componisten, schrijvers en journalisten
Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramings-grond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».
Tabel 14.4. Fiscale regelingen 2017-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1 |
|||
2017 |
2018 |
2019 |
|
Aftrek kosten monumentenpanden |
53 |
67 |
0 |
BTW Laag tarief culturele goederen en diensten |
1.173 |
1.173 |
938 |
1 [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.
Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.
De Minister borgt de vier publieke belangen in het mediabeleid, waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving.
Financieren: De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatie-overeenkomst met de publieke omroep.
Stimuleren: Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).
Regisseren: De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.
Kengetallen
Tabel 15.1 Kengetallen |
||||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
1 Integraal bereik NPO 87 % 86% 85%
Er zijn geen majeure beleidswijzigingen voorzien ten aanzien van de landelijke en regionale publieke omroep. De voorziene budgetverlaging in 2019 is een onvermijdbaar gevolg van de dalende Sterinkomsten voor de mediabegroting en geen bewuste beleidswijziging van het kabinet. Voor journalistiek is een intensivering van het budget voor onderzoeksjournalistiek van € 4,9 miljoen voorzien ter uitvoering van het Regeerakkoord.1
1 Van het bedrag van in totaal € 5 miljoen is € 100.000 gereserveerd voor uitvoeringskosten.
Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 15 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
996.678 |
976.803 |
960.829 |
970.305 |
953.438 |
967.568 |
945.345 |
Totale uitgaven |
977.791 |
976.803 |
960.829 |
970.305 |
953.438 |
967.568 |
945.345 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,8% |
||||||
Bekostiging |
971.732 |
970.446 |
954.836 |
964.312 |
947.445 |
961.575 |
939.328 |
(omroepinstellingen) |
893.656 |
938.455 |
876.476 |
880.752 |
884.449 |
888.436 |
891.640 |
Landelijke publieke omroep |
752.149 |
793.913 |
731.821 |
736.197 |
739.894 |
743.881 |
747.085 |
Regionale omroep |
141.507 |
144.542 |
144.655 |
144.555 |
144.555 |
144.555 |
144.555 |
|
64.782 |
39.254 |
39.298 |
38.947 |
38.947 |
38.947 |
38.947 |
Stichting Omroep Muziek |
16.143 |
16.359 |
16.348 |
16.098 |
16.098 |
16.098 |
16.098 |
Uitzenden en uitzendgereedmaken |
25.730 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG) |
22.909 |
22.895 |
22.950 |
22.849 |
22.849 |
22.849 |
22.849 |
|
13.267 |
18.396 |
13.568 |
13.632 |
13.684 |
13.741 |
13.785 |
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek |
2.119 |
2.134 |
2.139 |
2.139 |
2.139 |
2.139 |
2.139 |
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen) |
0 |
4.900 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Filmfonds van de omroep en Telefilm (CoBO) |
8.106 |
8.274 |
8.335 |
8.399 |
8.451 |
8.508 |
8.552 |
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik) |
1.498 |
1.519 |
1.522 |
1.522 |
1.522 |
1.522 |
1.522 |
Organisatie van Lokale Omroepen in Nederland (OLON) |
1.544 |
1.569 |
1.572 |
1.572 |
1.572 |
1.572 |
1.572 |
Algemene Mediare-serve |
|
|
25.174 |
30.661 |
10.045 |
20.131 |
|
|
490 |
470 |
320 |
320 |
320 |
320 |
320 |
Subsidies |
311 |
649 |
894 |
894 |
894 |
894 |
894 |
|
311 |
649 |
894 |
894 |
894 |
894 |
894 |
Opdrachten |
650 |
430 |
430 |
430 |
430 |
430 |
430 |
|
650 |
430 |
430 |
430 |
430 |
430 |
430 |
Bijdragen aan ZBO's/RWT's |
5.038 |
5.218 |
4.609 |
4.609 |
4.609 |
4.609 |
4.633 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
|
5.038 |
5.218 |
4.609 |
4.609 |
4.609 |
4.609 |
4.633 |
Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
Observatory |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
60 |
Ontvangsten |
199.517 |
179.325 |
163.000 |
166.400 |
144.300 |
152.200 |
125.600 |
Van het totale budget voor artikel 15 is voor 2019 99,8 procent juridisch verplicht.
Bekostiging.
Het beschikbare budget voor 2019 is bijna volledig juridisch verplicht. De verplichtingen hebben voornamelijk betrekking op de landelijke en de regionale publieke omroep. Hieraan ten grondslag ligt de Mediawet 2008.
Subsidies.
Subsidies worden in de regel juridisch verplicht in het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.
Opdrachten.
Opdrachten worden in de regel juridisch verplicht in het jaar waarop de opdracht betrekking heeft.
Bijdragen aan ZBO's/RWT's.
Het beschikbare budget voor 2019 is volledig juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op het Commissariaat voor de Media (CvdM). Hieraan ten grondslag ligt de Mediawet 2008.
Bijdragen aan internationale organisaties.
Het beschikbare budget voor 2019 is volledig juridisch verplicht. Het betreft een jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.
Landelijke en regionale publieke omroep
De publieke omroep waarborgt een hoogstaand en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt OCW de landelijke en regionale publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke en regionale publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. Vanaf 2018 is het budget voor Uitzenden en uitzend gereedmaken toegevoegd aan het budget landelijke publieke omroep.
Stichting Omroep Muziek (SOM)
Deze bekostiging is bestemd voor de door de Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.
Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)
Deze bekostiging is bestemd voor de door de Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Vanaf 2017 is het budget structureel verhoogd ten behoeve van het beheer en het ontsluiten van het gedigitaliseerde materiaal.
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek
Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in onze samenleving.
Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)
Het budget voor onderzoeksjournalistiek wordt ingezet om journalistieke projecten, innovaties en talentontwikkeling en professionalisering te ondersteunen.
Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)
Het CoBO-fonds ondersteunt de film- en documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.
Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)
Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.
Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan het AWO-fonds voor de Omroep voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding, het European Journalism Centre voor diverse internationale journalistiekprojecten en de afbouwkosten van het Mediafonds betaald. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media.
Te laste van dit budget worden onder meer de kosten van de Landsadvocaat betaald. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele opdrachten op het gebied van de media.
De kerntaak van het CvdM bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders.
Dit betreft de raming van de reclameopbrengsten van de STER. Op basis van het onderzoeksrapport van Ernst & Young van 9 september 2017 naar de ontwikkeling van de reclame-inkomsten in de jaren 2017 tot en met 2022 en een aanvullende opgave van de STER zijn de ramingen voor de reclame-inkomsten voor de jaren 2019 tot en met 2023 naar beneden bijgesteld.
3.12 Art. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid
De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.
De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.
Financieren: De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschaps-bestel.
Stimuleren: De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:
-
•kwaliteit en excellentie;
-
•zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
-
•samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.
Regisseren: De Minister schept voorwaarden voor:
-
•een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
-
•borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;
-
•het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;
-
•de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;
-
•de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.
De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.
Kengetallen
Tabel 16.1 Kengetallen |
||||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
1 Top 5-positie qua budget kaderprogramma dat naar Nederland gaat1 |
5 |
6 |
6 |
|||||
2 Publieke investering in R&D als % bbp2 |
0,66 |
0,66 |
||||||
3 R&D personeel als %o van de beroeps-bevolking2 |
14,36 |
14,77 |
1 Bron: RVO
2 Bron: OECD
In 2019 wordt uitvoering gegeven aan de afspraken in het Regeerakkoord over de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De NWA is gericht op wetenschappelijke en maatschappelijke doorbraken. Belangrijk daarbij is de breedte, de multidisciplinaire aanpak en samenwerking tussen de kennisketen en maatschappelijke partners uit publieke en semipublieke sectoren en uit het bedrijfsleven.
De Nederlandse wetenschap is onderdeel van het internationale bestel. In deze context zal de overheid zich komend jaar met name richten op de verdere uitonderhandeling van een goed negende Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, dat in 2021 van start moet gaan. Daarin moet tenminste excellentie het uitgangspunt zijn, moet er in Europees verband voldoende budget zijn binnen de eerste pijler voor excellente wetenschap, met name de European Research Council, en dient open science stevig verankerd te zijn in het gehele programma.
Zoals beschreven in het Nationaal Plan Open Science streven we naar 100% open access van publicaties in 2020, optimaal hergebruik van (FAIR) data en het erkennen en waarderen van onderzoekers, onderzoeksvoorstellen en onderzoek. Hergebruik van data mogelijk maken komt ook de reproduceerbaarheid van onderzoek ten goede. Om de genoemde ambities te bereiken werken kennisorganisaties samen in het Nationaal Platform Open Science, gaan de universiteiten invulling geven aan amendement Taverne en zetten ze de onderhandelingen met wetenschappelijke uitgevers gezamenlijk voort. Ook zetten we komend jaar een volgende stap in het GO FAIR initiatief.
OCW stelt in 2018 en verder ook middelen beschikbaar voor investeren in wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur. Hier zullen we het komende jaar aan werken met extra middelen voor high performance computing, netwerken en data-opslag, ICT-ondersteuning bij data- en software intensief onderzoek, én ontsluiting en toegankelijk maken van data. In de plannen die NWO met SURF, de VH, de VSNU en de NFU voor digitale wetenschappelijke infrastructuur ontwikkelt ligt prioriteit bij de nieuwe supercomputer.
In 2019 stellen we € 55 miljoen euro aan extra onderzoeksmiddelen beschikbaar voor sectorplannen. Vanaf 2020 gaat het jaarlijks om € 70 miljoen. Hiervan zal € 60 miljoen naar gaan naar sectorplannen voor bèta en techniek en € 10 miljoen naar een sectorplan voor Sociale en Geesteswetenschappen (SSH). Via een sectorplan wordt een strategische samenwerking tussen faculteiten aangegaan, met als doel het leggen van een verbinding tussen onderwijs, onderzoek en maatschappelijke doelen. De commissies voor bèta en techniek en voor SSH zullen de sectorplannen die door het veld worden opgesteld beoordelen en een advies aan OCW uitbrengen over het verdelen van de middelen.
In het kader van talentontwikkeling zetten we via NWO € 5 miljoen euro in voor talent. Deze middelen worden ingezet om onderzoekers met een migratieachtergrond en vrouwen in bèta en techniek te stimuleren.
Begin 2019 wordt de evaluatie van de instituten-portfolio van NWO en de KNAW afgerond. Op basis van de evaluatie zullen volgend jaar discussies over de vormgeving van het instituten-portfolio worden gevoerd. De onafhankelijke commissie zal tevens een oordeel geven over de maatschappelijke impact van het onderzoek aan de instituten.
Tabel 16.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 16 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
1.064.240 |
1.228.594 |
1.179.678 |
1.263.618 |
1.217.029 |
1.216.519 |
1.216.657 |
Totale uitgaven |
1.034.753 |
1.206.611 |
1.228.371 |
1.222.369 |
1.216.522 |
1.216.827 |
1.216.657 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
99,7% |
||||||
Bekostiging |
913.550 |
1.085.614 |
1.106.383 |
1.099.773 |
1.093.475 |
1.093.780 |
1.093.610 |
|
657.342 |
731.354 |
707.581 |
714.917 |
712.758 |
714.263 |
714.263 |
NWO-wet en WHW |
|||||||
|
475.144 |
548.679 |
571.192 |
578.533 |
576.576 |
577.897 |
577.897 |
|
89.573 |
89.338 |
89.216 |
89.213 |
89.011 |
89.132 |
89.132 |
|
92.625 |
93.337 |
47.173 |
47.171 |
47.171 |
47.234 |
47.234 |
|
256.208 |
354.260 |
398.802 |
384.856 |
380.717 |
379.517 |
379.347 |
|
161.246 |
160.885 |
170.885 |
165.885 |
165.885 |
165.885 |
165.885 |
|
8.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
8.000 |
|
55.382 |
85.380 |
85.380 |
55.380 |
55.380 |
55.380 |
55.380 |
Onderwijsonderzoek |
25.933 |
24.348 |
20.890 |
19.944 |
17.452 |
16.252 |
16.082 |
|
3.147 |
3.147 |
3.147 |
3.147 |
1.500 |
1.500 |
1.500 |
|
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
2.500 |
|
0 |
70.000 |
108.000 |
130.000 |
130.000 |
130.000 |
130.000 |
Subsidies |
21.746 |
25.231 |
26.237 |
26.845 |
27.296 |
27.296 |
27.296 |
|
0 |
550 |
550 |
550 |
550 |
550 |
550 |
Center |
6.265 |
6.265 |
6.265 |
6.265 |
6.266 |
6.266 |
6.266 |
|
9.608 |
9.608 |
9.608 |
9.608 |
9.609 |
9.609 |
9.609 |
|
3.366 |
3.366 |
3.366 |
3.366 |
3.366 |
3.366 |
3.366 |
|
221 |
221 |
221 |
221 |
221 |
221 |
221 |
|
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
1.032 |
|
1.254 |
4.189 |
5.195 |
5.803 |
6.252 |
6.252 |
6.252 |
Opdrachten |
223 |
315 |
300 |
300 |
300 |
300 |
300 |
|
223 |
315 |
300 |
300 |
300 |
300 |
300 |
Bijdrage aan agentschappen |
950 |
944 |
944 |
944 |
944 |
944 |
944 |
Onderwijs |
286 |
280 |
280 |
280 |
280 |
280 |
280 |
Ondernemend Nederland |
664 |
664 |
664 |
664 |
664 |
664 |
664 |
Bijdrage aan medeoverheden |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Kaderprogramma |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties |
98.284 |
94.507 |
94.507 |
94.507 |
94.507 |
94.507 |
94.507 |
|
853 |
853 |
853 |
853 |
853 |
853 |
853 |
|
5.198 |
5.198 |
5.198 |
5.198 |
5.198 |
5.198 |
5.198 |
|
31.065 |
31.065 |
31.065 |
31.065 |
31.065 |
31.065 |
31.065 |
|
49.891 |
44.800 |
44.800 |
44.800 |
44.800 |
44.800 |
44.800 |
|
8.773 |
10.019 |
10.019 |
10.019 |
10.019 |
10.019 |
10.019 |
|
2.504 |
2.572 |
2.572 |
2.572 |
2.572 |
2.572 |
2.572 |
Ontvangsten |
3.793 |
101 |
101 |
101 |
101 |
101 |
101 |
Van het totale budget voor artikel 16 is voor 2019 99,7 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de betalingen aan de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB alsmede een aantal bijdragen met een structureel karakter. De wettelijke grondslag van de bekostiging is vastgelegd in de NWO-wet en de WHW.
Subsidies
Van het beschikbare budget voor 2019 is 86 procent juridisch verplicht.
Het betreft hier subsidies aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur zoals Naturalis Biodiversity Center, BPRC en NCWT/NEMO.
Opdrachten
Van het beschikbare budget voor 2019 is 60 procent juridisch verplicht op grond van een in 2015 aangegane overeenkomst.
Bijdrage aan agentschappen, aan medeoverheden en aan (inter)nationale organisaties
Het beschikbare budget is voor 100 procent juridisch verplicht.
Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Die zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.
OCW draagt met een structureel karakter bij aan:
-
•NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onze onderzoekers in de gelegenheid gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;
-
•NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «Vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen, en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;
-
•Aanvullende bekostiging voor NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijs Onderzoek;
-
•Aanvullende bekostiging voor NWO voor een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben»;
-
•NWO-programma voor het uitvoeren van vernieuwend en maatschappelijk relevant onderzoek via de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).
Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden diverse subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur, het gaat hier o.a. om bijdragen aan:
-
•Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
-
•het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenon-derzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
-
•Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het landelijk festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van overige gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.
Voor beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek.
De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.
Opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie «Horizon 2020». Team Internationale Research- en Innovatiesamen-werking (IRIS) bij RVO.nl is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.
Bijdrage aan (inter)nationale organisaties
Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeks-bestel.
Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.
De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.
Financieren: De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.
Stimuleren: Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is weten regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.
Regisseren: Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen voor gender- en LHBTI gelijkheid.
Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.
Tabel 25.1 Kengetallen |
||||||||
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
|
1 Economische zelfstandigheid van vrouwen in % |
59,1% |
|||||||
2 Financiële onafhan kelijkheid van vrouwen in % |
48,4% |
Bron CBS
Naast de indicatoren Sociale acceptatie van LHBTI-personen en de Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies, zijn er vanaf 2019 twee beleidsrelevante kengetallen opgenomen, waarvoor geen streefcijfers zijn geformuleerd.
-
•Economische zelfstandigheid van vrouwen (het percentage vrouwen dat minimaal 70% van het minimumloon verdient). Dit percentage is 59,1% in 2016 en is het laatst beschikbare cijfer.
-
•Financiële onafhankelijkheid van vrouwen (het percentage vrouwen dat minimaal 100% van het minimumloon verdient). Dit percentage vrouwen is 48,4 % in 2016 en is het laatst beschikbare cijfer.
De belangrijkste wijzigingen op het terrein van emancipatie worden beschreven in de beleidsagenda.
De Minister zet zich in op drie samenhangende thema's waarop zich stevige knelpunten voordoen:
-
•Arbeidsmarkt. De focus hierbinnen ligt op:
¦ Financiële onafhankelijkheid vrouwen;
¦ Betere doorstroming van vrouwen naar hogere functies;
¦ Bestrijden van loonkloof tussen mannen en vrouwen;
-
•Sociale veiligheid en acceptatie. De focus hierbinnen ligt op;
¦ Minder intimidatie en geweld tegen vrouwen;
¦ Meer sociale acceptatie en sociale veiligheid voor LHBTI-personen;
-
•Genderdiversiteit en gelijke behandeling. De focus hierbinnen ligt op:
¦ Representatie van vrouwen en LHBTI-personen in de media;
¦ Ruimte voor genderdiversiteit voor kinderen en jongeren;
¦ Versterken van gelijke behandeling conform de regenboog-afspraken in het Regeerakkoord.
Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 25 (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
45.373 |
4.213 |
6.643 |
7.555 |
7.674 |
9.865 |
15.865 |
Uitgaven |
12.363 |
14.809 |
15.880 |
15.880 |
15.854 |
15.865 |
15.865 |
Waarvan juridisch verplicht (%) |
72,4% |
||||||
Bekostiging |
6.199 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
|
6.199 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
|
2.949 |
||||||
|
1.250 |
||||||
|
|||||||
gelijkheid |
2.000 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
8.270 |
Subsidies |
4.963 |
3.963 |
3.431 |
3.431 |
3.406 |
3.416 |
3.416 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
|||||||
|
|||||||
|
4.266 |
1.623 |
786 |
78 |
0 |
0 |
0 |
|
2.557 |
678 |
786 |
||||
|
1.709 |
945 |
78 |
||||
LHBTI- gelijkheid 2017-2022 |
697 |
2.340 |
2.645 |
3.353 |
3.406 |
3.416 |
3.416 |
Opdrachten |
1.024 |
1.155 |
1.043 |
1.043 |
1.043 |
1.043 |
1.043 |
|
913 |
||||||
|
111 |
||||||
gelijkheid |
1.155 |
1.043 |
1.043 |
1.043 |
1.043 |
1.043 |
Bijdrage aan agentschappen |
137 |
136 |
136 |
136 |
135 |
136 |
136 |
|
137 |
136 |
136 |
136 |
135 |
136 |
136 |
Bijdrage aan medeoverheden |
0 |
1.255 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
|
0 |
1.255 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
|
|||||||
|
|||||||
|
|||||||
gelijkheid |
1.255 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
3.000 |
Bijdragen aan (inter)nationale organisaties |
40 |
30 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
40 |
30 |
|||||
Ontvangsten |
54 |
Van het totale budget voor artikel 25 is voor 2019 72,4 procent juridisch verplicht.
Bekostiging
Het beschikbare budget voor 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Subsidies
Het beschikbare budget in 2019 is voor 84,2 procent juridisch verplicht. Dit betreft meerjarige projectsubsidies. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.
Opdrachten:
Het beschikbare budget in 2019 is voor 19 procent juridisch verplicht. Bijdrage aan agentschappen:
Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUS_I zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.
Bijdrage aan medeoverheden:
Het beschikbare budget in 2019 is voor 0 procent juridisch verplicht.
Op basis van de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022. zijn in 2017 acht allianties voor vijf jaar verplicht. Met deze middelen worden acht strategisch partners bekostigd. Deze acht partners zijn merendeel allianties; in totaal vijftien organisaties.
Projectsubsidies worden verleend op basis van de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022.
Opdrachten
De middelen voor opdrachten voor zowel gender- als LHBTI-gelijkheid worden besteed aan onderzoeken en symposia.
Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUS-I voor dit begrotingsartikel.
Bijdrage aan medeoverheden
Gemeenten actief op het gebied van gender- en LHBTI gelijkheid ontvangen via een decentralisatie-uitkering een bijdrage. De verantwoordelijkheid voor de besteding van deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf.
Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:
-
•Loonbijstelling;
-
•Prijsbijstelling;
-
•Onvoorzien.
Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.
Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
0 |
0 |
0 |
|
|
|
|
Uitgaven |
0 |
0 |
0 |
|
|
|
|
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
|
|
|
|
Ontvangsten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Op het onderdeel Onvoorzien staan onder andere middelen die een budgettair effect hebben op meer dan één beleidsartikel en waarvan de verdeling over deze artikelen nog niet bekend is. Het kan daarbij zowel gaan om beleidsintensiveringen als om ombuigingen.
Dit onderdeel bevat een taakstelling van € 114,4 miljoen in 2020 oplopend naar € 160,9 miljoen in 2023. Deze taakstelling is het gevolg van een autonome tegenvaller op de referentieraming en SF-raming vanaf 2018 en zal bij Voorjaarsnota 2019 worden ingevuld.
4.2 Art.nr. 95 Apparaat Kerndepartement
Op dit artikel worden de personele en materiële uitgaven van het kerndepartement, de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, de inspecties en adviesraden geraamd.
Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen (Bedragen x € 1.000)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Verplichtingen |
234.043 |
254.123 |
259.975 |
271.517 |
271.370 |
269.068 |
270.223 |
Uitgaven |
234.542 |
254.123 |
259.975 |
271.517 |
271.370 |
269.068 |
270.223 |
Personele uitgaven |
189.432 |
187.791 |
192.869 |
204.771 |
205.535 |
203.525 |
204.205 |
Waarvan |
|||||||
|
180.150 |
178.444 |
183.336 |
195.025 |
195.772 |
193.746 |
194.426 |
|
4.884 |
5.602 |
5.751 |
5.749 |
5.757 |
5.767 |
5.767 |
|
4.398 |
3.745 |
3.782 |
3.997 |
4.006 |
4.012 |
4.012 |
Materiële uitgaven |
43.979 |
66.332 |
67.106 |
66.746 |
65.835 |
65.543 |
66.018 |
Waarvan |
|||||||
|
17.833 |
24.046 |
24.198 |
25.264 |
25.352 |
25.399 |
25.399 |
|
14.687 |
17.349 |
25.385 |
23.123 |
22.041 |
22.078 |
22.079 |
|
11.459 |
24.937 |
17.523 |
18.359 |
18.442 |
18.066 |
18.540 |
Begrotingsreserve schatkistban- |
|||||||
kieren |
1.131 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Ontvangsten |
3.000 |
567 |
567 |
567 |
567 |
567 |
567 |
Op het artikel Apparaatsuitgaven staan de apparaatsuitgaven van de directies van het kerndepartement, zowel die van de beleidsdirecties als die van de niet-beleidsdirecties, de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, de inspecties en de adviesraden van het ministerie. Daarnaast worden hier de centrale uitgaven voor onder andere huisvesting, automatisering en bijdragen aan SSO's geraamd.
Op dit artikel worden tevens de mutaties op de begrotingsreserve schatkistbankieren geraamd. OCW staat garant voor het in gebreke blijven van aan OCW verbonden instellingen die gebruik maken van de regeling schatkistbankieren. Gegeven de omvang van het budget is er om doelmatigheidsredenen voor gekozen om niet per relevant beleidsartikel een reeks op te nemen, maar dit te doen op het artikel 95 Apparaatsuitgaven Kerndepartement. De ontvangen premies van aan OCW verbonden instellingen worden jaarlijks via het Ministerie van Financiën aan OCW overgemaakt en via de slotwet en de saldibalans (toevoeging premie aan gegroeide reserve) in het jaarverslag verwerkt. De geraamde uitgaven vanuit deze reserve zijn als onderdeel van de materiële uitgaven gespecificeerd in tabel 95.1.
In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven OCW onderverdeeld naar kerndepartement, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Inspectie van het Onderwijs, Erfgoedinspectie, Onderwijsraad, Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie. Daarnaast zijn de apparaatskosten van de baten-lastenagentschappen en ZBO's weergegeven.
Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/-kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's (Bedragen x € 1 miljoen)
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Totaal apparaatsuitgaven ministerie |
234,5 |
254,1 |
260,0 |
271,5 |
271,4 |
269,1 |
270,2 |
Kerndepartement |
131,8 |
143,7 |
158,0 |
170,0 |
169,9 |
168,3 |
169,4 |
Rijksdienst Cultureel Erfgoed |
32,9 |
34,6 |
32,6 |
32,6 |
32,6 |
31,9 |
31,9 |
Inspectie van het Onderwijs |
61,5 |
68,0 |
62,3 |
61,9 |
61,9 |
61,9 |
61,9 |
Erfgoedinspectie |
2,4 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
Onderwijsraad |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
2,3 |
Raad voor Cultuur |
2,5 |
2,0 |
2,0 |
1,9 |
1,9 |
1,9 |
1,9 |
Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie |
1,1 |
1,2 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
Totaal apparaatskosten agentschappen |
351,3 |
307,4 |
308,6 |
301,7 |
292,7 |
292,7 |
292,8 |
Dienst Uitvoering Onderwijs |
314,0 |
270,6 |
271,6 |
266,8 |
258,8 |
258,8 |
258,9 |
Nationaal Archief |
37,3 |
36,8 |
37,0 |
34,9 |
33,9 |
33,9 |
33,9 |
Totaal apparaatskosten ZBO's |
201,1 |
204,0 |
202,5 |
202,9 |
202,5 |
203,1 |
203,7 |
Stichting fonds voor de Podiumkunsten |
6,1 |
6,3 |
6,3 |
6,3 |
6,3 |
6,3 |
6,3 |
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie |
2,6 |
3,1 |
3,1 |
3,1 |
3,1 |
3,1 |
3,1 |
Stichting Mondriaanfonds |
2,9 |
3,7 |
3,7 |
3,6 |
3,6 |
3,6 |
3,6 |
Stichting Nederlands Filmfonds |
3,9 |
3,5 |
3,5 |
3,5 |
3,5 |
3,5 |
3,5 |
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie |
1,9 |
1,9 |
1,9 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
Stichting Nederlands Letterenfonds |
2,7 |
2,6 |
2,6 |
2,6 |
2,6 |
2,6 |
2,6 |
Bureau Architectenregister |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
0,0 |
Commissariaat voor de Media (CvdM) |
5,0 |
5,2 |
4,6 |
4,6 |
4,6 |
4,6 |
4,6 |
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
Stichting Regionale Publieke Omroep |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
0,8 |
Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) |
3,6 |
3,7 |
3,6 |
3,6 |
3,4 |
3,4 |
3,4 |
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) |
13,6 |
13,6 |
13,6 |
13,6 |
13,6 |
13,6 |
13,6 |
Koninklijke Bibliotheek (KB) |
58,5 |
58,5 |
58,6 |
59,2 |
59,7 |
60,3 |
60,9 |
Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) |
40,2 |
37,6 |
37,0 |
36,9 |
36,7 |
36,7 |
36,7 |
2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Stichting Participatiefonds |
2,1 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
2,0 |
Stichting Vervangingsfonds |
2,8 |
2,7 |
2,7 |
2,7 |
2,7 |
2,7 |
2,7 |
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) |
51,9 |
56,3 |
56,0 |
55,9 |
55,4 |
55,4 |
55,4 |
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
0,5 |
De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.
De apparaatskosten bij de baten-lastendiensten betreffen naast de apparaatskosten in verband met werkzaamheden voor OCW ook de kosten die verband houden met werkzaamheden die voor tweeden en derden worden uitgevoerd.
Het personeel van het CvTE bestaat uit Rijksambtenaren, de apparaatskosten van het CvTE zijn dan ook opgenomen in de apparaatsuitgaven van het kerndepartement.
Het bedrag (exclusief inkomsten uit inschrijving), dat is geraamd voor het Bureau Architectenregister valt weg in de afronding.
Toelichting:
In bovenstaande tabel zijn RWT's waarbij een individuele uitvraag in het veld nodig is niet opgenomen. Dit betreft ondermeer alle onderwijsinstellingen, academische ziekenhuizen en musea. ZBO's waarbij de gegevens met betrekking tot de apparaatsuitgaven uit hoofde van reguliere bestaande informatiestromen beschikbaar zijn, zijn wel opgenomen.
In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement weergegeven zoals deze direct toe te rekenen zijn aan de verschillende beleidsterreinen.
Tabel 95.3 Apparaatsuitgaven per beleidsartikel in 2019 (Bedragen x € 1 miljoen) |
|
Beleidsartikel |
Bedrag |
Totaal apparaat |
42,3 |
Primair onderwijs |
6,2 |
Voortgezet onderwijs |
7,4 |
Middelbaar Beroepsonderwijs |
6,0 |
Hoger onderwijs en Studiefinanciering |
6,2 |
Internationaal beleid |
2,6 |
Cultuur |
8,6 |
Onderzoek en wetenschapsbeleid |
3,0 |
Emancipatie |
2,3 |
5.1. Dienst Uitvoering Onderwijs
In deze paragraaf is de begroting opgenomen van de Dienst Uitvoering Onderwijs. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden.
In de onderstaande tabel 1 is een meerjarige raming van de baten en lasten voor de DUO-begroting opgenomen.
Tabel 1 Begroting van baten en lastenagentschap voor het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)
Slotwet 2017 |
Vastgestelde begroting 2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Baten |
|||||||
Omzet moederdepartement |
261.228 |
215.350 |
218.863 |
216.271 |
209.204 |
209.224 |
209.276 |
Omzet overige departementen |
52.495 |
51.000 |
57.300 |
55.300 |
54.300 |
54.300 |
54.300 |
Omzet derden |
7.119 |
7.235 |
5.200 |
5.200 |
5.200 |
5.200 |
5.200 |
Rentebaten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Vrijval voorzieningen |
89 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
Bijzondere baten |
|||||||
Totaal baten |
320.931 |
273.585 |
281.363 |
276.771 |
268.704 |
268.724 |
268.776 |
Lasten |
|||||||
Apparaatskosten |
314.063 |
270.585 |
271.563 |
266.846 |
258.779 |
258.799 |
258.851 |
|
227.670 |
195.585 |
184.563 |
179.846 |
171.779 |
171.799 |
171.851 |
|
140.499 |
142.498 |
146.960 |
150.634 |
150.634 |
150.634 |
150.634 |
|
81.814 |
46.087 |
31.603 |
23.212 |
15.145 |
15.165 |
15.217 |
|
5.357 |
7.000 |
6.000 |
6.000 |
6.000 |
6.000 |
6.000 |
|
86.393 |
75.000 |
87.000 |
87.000 |
87.000 |
87.000 |
87.000 |
|
21.892 |
20.000 |
22.000 |
22.000 |
22.000 |
22.000 |
22.000 |
SSO's |
21.779 |
21.000 |
22.000 |
22.000 |
22.000 |
22.000 |
22.000 |
|
42.722 |
34.000 |
43.000 |
43.000 |
43.000 |
43.000 |
43.000 |
Rentelasten |
0 |
0 |
|||||
Afschrijvingskosten |
8.591 |
7.000 |
9.700 |
9.825 |
9.825 |
9.825 |
9.825 |
|
7.681 |
6.000 |
7.700 |
7.700 |
7.700 |
7.700 |
7.700 |
|
7.370 |
5.500 |
7.400 |
7.400 |
7.400 |
7.400 |
7.400 |
|
910 |
1.000 |
2.000 |
2.125 |
2.125 |
2.125 |
2.125 |
Overige kosten |
2.908 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
2.908 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Totaal lasten |
325.562 |
277.585 |
281.263 |
276.671 |
268.604 |
268.624 |
268.676 |
Saldo van baten en lasten |
|
|
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Agentschapsdeel Vpb lasten |
124 |
0 |
100 |
100 |
100 |
100 |
100 |
Totaal saldo van baten en lasten |
|
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Toelichting op de begroting van baten en lasten:
Baten
Omzet moederdepartement
De opbrengst moederdepartement betreft de inkomsten voor geleverde diensten en producten aan de opdrachtgever OCW. Van de omzet moederdepartement 2019 is € 177,9 miljoen gerelateerd aan de vijf hoofdproducten, te weten Bekostiging (€ 35,6 miljoen, zijnde 20 procent), Studiefinanciering (€ 80,4 miljoen, zijnde 46 procent), Examens (€ 22,8 miljoen, zijnde 13 procent), Registers (€ 31,5 miljoen, zijnde 18 procent), Informatiediensten (€ 5,7 miljoen, zijnde 3 procent).
Daarnaast is in de begroting € 40,9 miljoen opgenomen voor de implementatie van beleidswijzigingen. De dalende lijn in de opbrengst moederdepartement hangt samen met het succesvol afronden van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en de voorziene afronding van het programma Doorontwikkelen Basis Registratie Onderwijs Nummer.
Randvoorwaarden exploitatie DUO
De digitale infrastructuur onderwijs bij DUO is van essentieel belang voor de uitvoering van wet en regelgeving en voor de daarbij behorende dienstverlening en communicatie aan studenten, instellingen en ouders/ burgers. Het gebruik van deze voorzieningen is de afgelopen jaren toegenomen. Dit vraagt om maatregelen om het ICT-landschap up-to-date te krijgen en daarna te houden. Daarnaast zijn nieuwe ontwikkelingen op het gebied van privacy en security aanleiding om aanpassingen in het ICT-landschap te moeten uitvoeren.
De IV-strategie van DUO gaat in op de modernisering van het ICT-landschap en geeft aan hoe dit de komende jaren gestalte moet krijgen. In stappen worden oude applicaties vervangen door pakket-software, nieuwe systemen of Cloud-oplossingen. Op middellange termijn kunnen alle oude systemen en platformen daarna worden uitgefaseerd.
Omzet overige departementen
De omzet Overige departementen betreft opbrengsten in verband met uitvoering inburgeringstaken (€ 31,6 miljoen) en uitvoering landelijk register kinderopvang (€ 7,7 miljoen) voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werkzaamheden ten behoeve van het examen Wet financieel toezicht (€ 2,2 miljoen) en werkzaamheden ten behoeve van Belastingdienst (€ 0,1 miljoen) in opdracht van het Ministerie van Financiën, print- en couverteerwerkzaamheden ten behoeve van het CJIB van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (€ 1,2 miljoen) en compensatie van loonkosten voor gedetacheerde medewerkers (€ 0,8 miljoen). Daarnaast is € 13,7 miljoen aan omzet opgenomen in verband met werkzaamheden uitgevoerd binnen de Shared Service Organisatie welke onder DUO valt. Het betreft hier werkzaamheden voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (€ 8,8 miljoen), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (€ 2,4 miljoen), het Ministerie van Economische Zaken (€ 1,2 miljoen), het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (€ 1,0 miljoen), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (€ 0,2 miljoen) en het Ministerie van Financiën (€ 0,1 miljoen).
Omzet derden
Bij omzet derden gaat om met name te innen leges voor OCW examens (€ 2,8 miljoen), leges voortvloeiende uit diverse overige OCW taken (€ 0,8 miljoen) en opbrengsten voor het uitvoeren van (bekostigingsgerela-teerde) werkzaamheden voor het Participatiefonds (€ 0,6 miljoen) alsmede werkzaamheden uitgevoerd binnen de Shared Service Organisatie (€ 1,0 miljoen).
Lasten
Personele kosten
De personele kosten betreffen de kosten van eigen personeel (€ 147,0 miljoen) op basis van de gemiddelde loonkosten, de begrote kosten voor externe inhuur (€ 31,6 miljoen) en een reële inschatting van de overige personele kosten (€ 6,0 miljoen). De stijging van het eigen personeel hangt samen met het verambtelijken van relatief dure externen op het gebied van automatisering naar «goedkopere» ambtenaren om zodoende kostenreductie te realiseren en op de lange termijn te kunnen voldoen aan de norm externe inhuur.
Materiële kosten
De materiële kosten bestaan onder meer uit vaste lasten, zoals kosten informatievoorziening en automatisering (€ 22,0 miljoen), externe diensten, communicatiemiddelen en overige kosten (€ 43,0 miljoen) en de bijdrage aan de Shared Service Organisatie (€ 22,0 miljoen) welke met name betrekking heeft op de huisvestingskosten.
Afschrijvingskosten
De afschrijvingskosten betreffen materiële en immateriële vaste activa. De stijging in 2019 hangt samen met de gepleegde investeringen in immateriële vaste activa (vernieuwing ICT-landschap) in 2018.
Tabel 2 Kasstroomoverzicht over het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000) |
||||||||
Omschrijving |
Slotwet 2017 |
Vastgestelde begroting 2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
1. |
Rekening-courant RHB 1 januari + depositorekeningen |
30.572 |
11.440 |
14.040 |
14.194 |
14.348 |
14.502 |
14.656 |
+/+ totaal ontvangsten operationele kasstroom |
341.565 |
273.585 |
281.363 |
278.771 |
271.704 |
271.724 |
271.776 |
|
-/- totaal uitgaven operationele kasstroom |
|
|
271.663 |
|
|
|
|
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
15.833 |
9.600 |
9.700 |
9.825 |
9.825 |
9.825 |
9.825 |
-/- totaal investeringen |
|
|
|
|
|
|
|
|
+/+totaal boekwaarde desinvesteringen |
822 |
|||||||
3. |
Totaal investeringskas-stroom |
|
|
|
|
|
|
|
-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement |
||||||||
+/+ eenmalige storting door het moederdepartement |
||||||||
-/- aflossingen op leningen |
|
|
|
|
|
|||
+/+ beroep op leenfaciliteit |
6.760 |
2.600 |
1.248 |
0 |
||||
4. |
Totaal financieringskas-stroom |
6.760 |
2.600 |
312 |
|
|
|
|
5. |
Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen (+1+2+3+4) |
26.580 |
14.040 |
14.194 |
14.348 |
14.502 |
14.656 |
14.810 |
Toelichting op het kasstroomoverzicht
De operationele kasstroom is het saldo ontvangsten moederdepartement, overige departementen en Derden waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel. Het totaal van investeringen (onder andere apparatuur voor het rekencentrum: aanschaf servers en storageappa-ratuur en investeringen in immateriële vaste activa: Programma Dienstverlening Instellingen) is gelijk aan de zogenoemde vervangingsinvesteringen voor de materiële vaste activa en uitbreidingsinvesteringen voor het ICT-landschap. De investering in immateriële vaste activa is gedekt middels een beroep op de leenfaciliteit. Onder de «aflossingen op leningen» is de aflossing voor de lening van het Programma Dienstverlening Instellingen opgenomen.
Doelmatigheid
Tabel 3 Doelmatigheidsindicatoren
Slotwet 2017 |
2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Generiek Deel |
|||||||
Omzet Bekostiging1 |
20% |
100,0 |
98,4 |
96,7 |
95,0 |
93,3 |
91,6 |
Omzet Studiefinanciering1 |
49% |
100,0 |
95,3 |
92,0 |
90,4 |
88,8 |
87,2 |
Omzet Examens1 |
13% |
100,0 |
98,4 |
96,7 |
95,0 |
93,3 |
91,6 |
Omzet Registers1 |
15% |
100,0 |
98,4 |
96,7 |
95,0 |
93,3 |
91,6 |
Omzet Informatiediensten1 |
3% |
100,0 |
98,4 |
96,7 |
95,0 |
93,3 |
91,6 |
FTE-totaal (excl. externe inhuur) |
2.104 |
2.036 |
2.200 |
2.255 |
2.255 |
2.255 |
2.255 |
Tarieven/uur |
|||||||
ICT gerelateerd |
104 |
104 |
112 |
112 |
112 |
112 |
112 |
Overige uren |
74 |
74 |
78 |
78 |
78 |
78 |
78 |
Saldo baten en lasten (%) |
|
0,0% |
0,0% |
0,0% |
0,0% |
0,0% |
0,0% |
Kwaliteitsindicatoren |
|||||||
Klantcontact digitaal |
6 |
6 |
6 |
6 |
6 |
6 |
6 |
Klantcontact traditioneel |
7 |
7 |
7 |
7 |
7 |
7 |
7 |
1 Index 2018 is gelijk aan 100.
Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Stijging in de doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs).
In de gepresenteerde reeks voor DUO (tabel 3) geldt een sterke focus op kostenbeheersing en kwaliteitsverbetering van dienstverlening. Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) is hier een belangrijk voorbeeld van waarvan voor de jaren 2019 en 2020 nog € 4 miljoen aan uitgestelde baten zijn ingeboekt. Deze baten worden aangewend voor de vernieuwing van het ICT-landschap.
Naar aanleiding van de doorlichting baten-lasten agentschap DUO, vanuit het Ministerie van Financiën, was aangegeven dat DUO in de Rijksbegroting 2017 zou komen met een herziening van het kostprijsmodel «Lightmodel DUO», maar als gevolg van de lopende uniformering «Bijdrage agentschappen» zal dit pas na 2018, op grond van de nieuwe definities, kunnen worden doorgevoerd en op zijn vroegst zichtbaar worden in de begroting 2020 en verder.
Toelichting Doelmatigheidsindicatoren
Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar vijf producten, te weten Bekostiging, Studiefinanciering, Examens, Registers en Informatiediensten. De doelmatigheidsindicatoren geven inzicht in de ontwikkeling van de prijsefficiency per product, exclusief volumina ontwikkelingen. Op basis van het interne taakstellingsplan DUO 2018-2023 zijn de effecten geraamd op het gebied van efficiency maatregelen en uitgestelde baten PVS. Dit vormt de basis voor de ontwikkeling van bovenstaande generieke doelmatigheidsindicatoren. Met de ingegeven prijsefficiency en de samenhangende doelmatigheidsontwikkeling wordt gestreefd om budgetneutraal te realiseren waarbij de gemaakte kosten vanuit de omzet gedekt worden.
FTE totaal: De bezetting van ARAR laat ten opzichte van 2019 een stijging zien als gevolg van de geplande omzetting van relatief duur extern personeel naar goedkoper intern personeel gerelateerd aan de opgelegde apparaatstaakstelling en de verambtelijking van uitzendkrachten passend op het Rijksbrede beleid voor flexwerk. Tevens heeft DUO de ambitie om minder afhankelijk te zijn van extern personeel hetgeen betekent dat de jaren 2019 en 2020 in het teken zullen staan van verdere verambtelijking van met name extern ICT personeel. Uitgangspunt is dat in 2020 het optimum in de verhouding intern extern is bereikt.
Projecttarief per uur: Het projecttarief per uur (€ 112) is een gemiddeld uurtarief in- en externe inzet ten behoeve van systeem- en procesaanpassingen.
Meerwerktarief per uur: Voor niet ICT-gerelateerde inzet geldt een lager tarief van € 78 per uur.
De tarieven laten een stijging zien ten opzichte van voorgaande jaren.
Deze aanpassing is reeds in de loop van 2018 doorgevoerd.
Indicatoren: Klanttevredenheid Klantcontact digitaal norm 6 en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel norm 7. Het betreft hier respectievelijk de tevredenheid van individuele klanten op de kanalen Mijn DUO en de website (digitaal) en tevredenheid op de kanalen telefonie, email en balie (traditioneel), op een schaal van 1 tot en met 10.
Het Nationaal Archief beheert de archieven van de rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto's.
De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaar-dering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.
Nationaal Archief en Regionale Historische Centra Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC's). De RHC's zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Deze begroting handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC's zijn onderdeel van artikel 14 van de begroting van OCW.
Tabel 1 Begroting van baten-lastenagentschap voor het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)
Slotwet 2017 |
Vastgestelde begroting 2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Baten |
|||||||
Omzet moederdepartement |
36.218 |
35.467 |
35.566 |
34.380 |
33.320 |
33.319 |
33.318 |
Omzet overige departementen |
400 |
400 |
400 |
400 |
400 |
400 |
400 |
Omzet derden |
330 |
679 |
683 |
759 |
811 |
817 |
817 |
Rentebaten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Mutatie projectgelden |
1.988 |
2.196 |
2.959 |
1.715 |
1.715 |
1.715 |
734 |
Vrijval voorzieningen |
151 |
74 |
55 |
26 |
26 |
26 |
0 |
Bijzondere baten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Totaal baten |
39.087 |
38.816 |
39.662 |
37.280 |
36.272 |
36.277 |
35.269 |
Lasten |
|||||||
Apparaatskosten |
37.288 |
36.722 |
37.006 |
34.864 |
33.895 |
33.936 |
33.917 |
|
17.036 |
17.923 |
17.532 |
17.486 |
17.447 |
17.475 |
17.475 |
|
|||||||
personeel |
14.111 |
15.510 |
15.664 |
15.582 |
15.582 |
15.582 |
15.582 |
|
|||||||
externen |
2.055 |
1.004 |
872 |
904 |
872 |
904 |
904 |
|
|||||||
personele kosten |
870 |
1.409 |
996 |
1.000 |
993 |
989 |
989 |
|
20.252 |
18.799 |
19.474 |
17.378 |
16.448 |
16.461 |
16.442 |
|
923 |
1.107 |
1.001 |
1.001 |
1.001 |
1.001 |
1.001 |
|
|||||||
SSO's |
2.704 |
432 |
5.017 |
5.231 |
5.248 |
5.247 |
5.248 |
|
|||||||
materiële kosten |
16.625 |
17.260 |
13.456 |
11.146 |
10.199 |
10.213 |
10.193 |
Rentelasten |
12 |
20 |
20 |
15 |
10 |
6 |
0 |
Afschrijvingskosten |
1.552 |
2.074 |
2.636 |
2.401 |
2.367 |
2.335 |
1.352 |
|
1.552 |
2.074 |
2.636 |
2.401 |
2.367 |
2.335 |
1.352 |
|
240 |
130 |
291 |
291 |
291 |
291 |
291 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Overige kosten |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Totaal lasten |
38.852 |
38.816 |
39.662 |
37.280 |
36.272 |
36.277 |
35.269 |
Saldo van baten en lasten |
235 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Toelichting baten lasten:
De omzet van het moederdepartement betreft de inkomsten van het Nationaal Archief voor de geleverde producten en diensten. Deze bestaat uit structurele middelen voor de primaire activiteiten (1e geldstroom) en incidentele middelen voor projectmatige activiteiten (2e geldstroom).
De bijdrage 2019 van het moederdepartement is ten opzichte van 2018 gestegen vanwege vooral de loon- en prijscompensatie.
Omzet overige departementen
Het Nationaal Archief fungeert als rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Zuid Holland en ontvangt daarvoor een jaarlijkse bijdrage.
Omzet derden
De omzet derden bestaat hoofdzakelijk uit inkomsten van derde partijen voor specifieke producten en diensten.
Mutatie projectgelden
Dit betreft de inzet projectgelden en investeringsbijdragen die zijn vooruit ontvangen voor de ontwikkeling van specifieke eenmalige producten en diensten voor verschillende opdrachtgevers. Het gaat met name om het programma DTR en het masterplan Concentratie Archiefdepot.
Vrijval voorzieningen
Dit betreft de onttrekking aan de voorziening voor de kosten van wachtgeld en reorganisatie.
Lasten
Apparaatskosten
-
-Personele kosten
De personele kosten zijn gebaseerd op een bezetting van ca. 200 fte. In 2019 tot en met 2023 blijven de personele kosten stabiel op een niveau waarop het Nationaal Archief met voldoende kwaliteit diensten en producten kan leveren.
-
-Materiële kosten
Dit betreft onder andere de huisvestingskosten zoals de huurkosten en servicekosten samenhangend met de huisvesting en kantoorautomatisering. Tevens zijn onder deze post de materiële uitgaven verantwoord die worden gedaan in het primaire proces, zoals voor het fysieke depot, de digitale taken rijksarchieven, tentoonstellingen, dienstverlening en in de projecten. Door de dalende inkomsten moeten de overige materiële kosten ook dalen om de begroting sluitend te maken.
De bijdrage aan SSO's stijgt ten opzichte van de vastgestelde begroting 2018, omdat deze is aangepast aan de gehanteerde definitie van SSO's volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Met name de gepresenteerde bijdrage aan het Rijksvastgoedbedrijf is de oorzaak van de stijging. De stijging ten opzichte van de Slotwet 2017 is vanwege kosten van de nieuwe opslaglocatie in Emmen.
Rentelasten
De rentelasten stijgen vanwege de lening die in 2018 wordt afgesloten voor investeringen in met name ICT hardware en in het nieuwe depot op locatie Emmen.
Afschrijvingskosten
De stabiele lijn van de afschrijvingskosten wordt veroorzaakt door instandhoudingsinvesteringen in het fysieke depot en de ICT hardware.
Tabel 2 Kasstroomoverzicht over het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)
Omschrijving |
Slotwet 2017 |
Vastgestelde begroting 2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
1. |
Rekening-courant RHB 1 januari + depositorekeningen |
27.652 |
16.268 |
16.719 |
8.291 |
8.351 |
8.377 |
8.371 |
+/+ totaal ontvangen operationele kasstroom |
35.710 |
36.546 |
36.349 |
35.539 |
34.531 |
34.536 |
34.535 |
|
-/- totaal uitgaven operationele kasstroom |
|
|
|
|
|
|
|
|
2. |
Totaal operationele kasstroom |
|
|
|
660 |
626 |
594 |
618 |
-/- totaal investeringen |
|
|
|
0 |
0 |
0 |
0 |
|
+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen |
243 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
3. |
Totaal investeringskas-stroom |
|
|
|
0 |
0 |
0 |
0 |
-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
+/+ eenmalige storting door het moederdepartement |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
-/- aflossingen op leningen |
|
|
|
|
|
|
|
|
+/+ beroep op leenfaciliteit |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
|
4. |
Totaal financieringskas-stroom |
|
|
|
|
|
|
|
5. |
Rekening courant RHB 31 december = stand depositorekeningen (=1+2+3+4) |
21.945 |
10.750 |
8.291 |
8.351 |
8.377 |
8.371 |
8.489 |
Toelichting kasstroomoverzicht:
De operationele kasstroom in 2019 nagenoeg in balans.
De investeringskasstroom betreft vooral de investeringen in ICT hardware en investeringen in het fysieke depot. De financieringskasstroom betreft de aflossing van de leenfaciliteit welke is aangegaan ten behoeve van de verbouwing van de publieke ruimte, het fysieke depot en investeringen in ICT.
Het verschil in de verwachte Rekening Courant RHB positie begin 2019 ten opzichte van de vastgestelde begroting 2018 wordt met name veroorzaakt door vertraging in de migratie naar nieuwe ICT dienstverleners voor de primaire en secundaire opslag van digitaal archief. Een andere oorzaak is de vertraging in de realisatie van het nieuwe depot op locatie Emmen.
Kapitaaluitgaven:
Tabel 3 Specificatie kapitaaluitgaven agentschap NA 2019 |
|
Investeringen gebouw |
0 |
Kantoormeubilair |
|
Kantoormachines |
0 |
Automatiseringsapparatuur |
|
Depotinrichting |
|
App. conservering & restauratie |
|
Inrichting studiezaal |
0 |
Totaal investeringen |
|
Aflossing op leningen |
|
Totaal financieringskasstroom |
|
Kapitaaluitgaven |
|
Tabel 4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren
Slotwet 2017 |
Vastgestelde begroting 2018 |
2019 |
2020 |
2021 |
2022 |
2023 |
|
Omschrijving Generiek Deel |
|||||||
Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep: |
|||||||
|
zie toelichting |
zie toelichting |
14.460 |
14.460 |
14.460 |
14.460 |
14.460 |
|
zie toelichting |
zie toelichting |
1.290 |
1.290 |
1.290 |
1.290 |
1.290 |
Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel: |
|||||||
|
55,4 |
51,0 |
54,5 |
54,5 |
54,5 |
54,5 |
54,5 |
Aantal fte: |
|||||||
|
194,83 |
200-210 |
200-210 |
200-210 |
200-210 |
200-210 |
200-210 |
Saldo baten en lasten: |
235.434 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
0 |
Ontwikkeling aantallen bezoekers: |
|||||||
|
17.482 |
22.500 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
20.000 |
|
12.655 |
12.500 |
13.000 |
13.500 |
14.000 |
14.500 |
15.000 |
|
14.940 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
12.000 |
|
114.349 |
100.000 |
100.000 |
100.000 |
100.000 |
100.000 |
100.000 |
|
1.351 |
1.500 |
1.500 |
1.500 |
1.500 |
1.500 |
1.500 |
Cijfer bezoeker tevredenheid: |
7,5 |
- |
7,5 |
7,5 |
7,5 |
||
Voldoen aan webrichtlijnen Rijk: (1-2-3-sterren) |
*** |
*** |
*** |
*** |
*** |
*** |
*** |
Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie: |
|||||||
|
|||||||
|
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
di t/m vr |
|
di t/m zo |
di t/m zo |
di t/m zo |
di t/m zo |
di t/m zo |
di t/m zo |
di t/m zo |
|
ma |
ma t/m vr |
ma t/m vr |
ma t/m vr |
ma t/m vr |
ma t/m vr |
ma t/m vr |
|
|||||||
|
8:30-17:00 |
8:30-17:00 |
8:30-17:00 |
8:30-17:00 |
8:30-17:00 |
8:30-17:00 |
8:30-17:00 |
Toelichting:
Geen ingevulde indicatoren voor 2017 en 2018 voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en wordt in 2018 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel wordt het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken.
Toelichting doelmatigheidsindicatoren:
De consequenties van de uitbreiding van de depotcapaciteit door de nieuwe opslaglocatie in Emmen (in 2019) zijn niet doorgerekend vanwege het ontbreken van voldoende kerncijfers. In de kostprijs is de berekening aangehouden van het kostprijsmodel voor papieren archieven uit 2018.
Het Nationaal Archief biedt een landelijke infrastructuur aan voor producten en diensten voor digitale archivering aan Regionale Historische Centra (RHC's), departementen en andere instellingen met een publieke taak. Aan de dienstverlening is een kostprijsmodel verbonden die inzichtelijk maakt tegen welke kosten producten en diensten kunnen worden afgenomen. In tabel benoemde prijs/Tb digitaal archief is gebaseerd op het kostprijsmodel van digitale archieven uit 2018.
Bijlage 1: Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak
Tabel 1 Overzicht Zelfstandige Bestuursorganen en Cultuur en Wetenschap) (Bedragen x € 1 miljoen)1 |
Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (vallend onder Ministerie van Onderwijs, |
|||||
Naam organisatie |
RWT |
ZBO |
Functie2 Begrotings-artikel(en) |
Begrotings- ramingen |
Verwijzing naar website RWT/ZBO |
Hyperlink uitgevoerd evaluatie ZBO onder Kaderwet |
ZBO's |
||||||
Stichting Fonds voor de Podiumkunsten |
X |
14 |
60,6 |
2019 (visitatierapport) |
||
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie |
X |
14 |
28,6 |
2019 (visitatierapport) |
||
Stichting Nederlands Filmfonds |
X |
14 |
51,7 |
2019 (visitatierapport) |
||
Stichting Mondriaan Fonds |
X |
14 |
28 |
2019 (visitatierapport) |
||
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie |
X |
14 |
15,5 |
2019 (visitatierapport) |
||
Bureau Architectenregister |
X |
14 |
0,1 |
|||
Stichting Nederlands Letterenfonds |
X |
14 |
11,2 |
2019 (visitatierapport) |
||
Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Mediaproducties (Mediafonds) |
X |
15 |
0 |
|||
Commissariaat voor de Media (CvdM) |
X |
15 |
4,6 |
|||
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) |
X |
6 |
3,6 |
|||
Koninklijke Bibliotheek (KB) |
X |
16 |
47,2 |
Voorzien in 2019 |
Naam organisatie |
RWT |
ZBO |
Functie2 Begrotings-artikel(en) |
Begrotings- ramingen |
Verwijzing naar website RWT/ZBO |
Hyperlink uitgevoerd evaluatie ZBO onder Kaderwet |
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) |
X |
6, 16 |
1.027,8 |
Voorzien in 2020 |
||
Stichting Participatiefonds |
X |
1 |
2,7 |
Geen3 |
||
Stichting Vervangingsfonds |
X |
1 |
2,0 |
Geen3 |
||
Stimuleringsfonds voor de Journalistiek |
X |
15 |
2,1 |
|||
College voor Toetsen en Examens |
X |
3, 4 |
9 |
|||
Nederlandse Publieke Omroep (NPO) |
X3 |
15 |
124 |
2019 (visitatierapport) |
||
Regionale Publieke Omroep (RPO) |
X |
15 |
0.8 |
Voorzien voor 2019 (evaluatie) |
||
Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW) |
X4 |
16 |
89,2 |
|||
Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) |
X3 |
4 |
56,0 |
Voorzien voor 2020 (evaluatie) |
||
RWT's |
||||||
Landelijk Omroepbestel |
X |
15 |
616,2 |
|||
Regionaal Omroepbestel |
X |
15 |
143,9 |
|||
Instellingen die onder de Erfgoedwet vallen |
X |
14 |
206,7 |
|||
Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs |
X |
1 |
10.675,5 |
|||
Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs |
X |
3 |
8.438,7 |
|||
Mbo-instellingen |
X |
4 |
3.514,5 |
Naam organisatie |
RWT |
ZBO Functie2 Begrotings- artikel(en) |
Begrotings- ramingen |
Verwijzing naar website RWT/ZBO |
Hyperlink uitgevoerd evaluatie ZBO onder Kaderwet |
Instellingsbesturen hogescholen |
X |
6 |
3.199,9 |
||
Instellingsbesturen universiteiten |
X |
7 |
4.197,0 |
||
Academische Ziekenhuizen |
X |
7 |
671,8 |
||
Cito |
X |
3, 4 |
31,6 |
||
SLO |
X |
3 |
10,6 |
1 De volgorde van de opsomming in dit overzicht is aangepast aan het besturingsmodel van OCW. Zie hiervoor ook de toelichting op deze tabel.
2 Zie toelichting op tabel ZBO's en RWT's
3 In verband met voorgenomen aanstaande beëindiging van de zbo-status van deze fondsen.
4 Kaderwet zbo's niet van toepassing.
Toelichting op de in de tabel opgenoemde RWT's en ZBO's:
Algemeen
OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.
Bestuurskern: BD. De beleids- en stafdirecties
De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO's en RWT's in de tabel is aangepast op dit model. Om het onderscheidend vermogen van de tabel, het schillenmodel en de daaraan gerelateerde sturing en verantwoording te behouden zijn de organisaties die al als zbo's zijn aangemerkt omdat zij taken uitvoeren die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag niet tevens als RWT aangemerkt omdat zij ook nog andere wettelijke taken uitvoeren.
Hieronder volgt de toelichting op de functie van de zbo's.
In 2019 worden bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:
Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.
Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie
Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.
Stichting Nederlands Filmfonds
Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.
Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.
Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie
Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.
Bureau Architectenregister (BA) is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo) dat uitvoering geeft aan de Wet op de architectentitel, zorg draagt voor het beheer van het architectenregister en bevoegd is om op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik. Daarnaast is BA de bevoegde autoriteit in Nederland voor de uitvoering van de Europese richtlijn voor de erkenning van professionele kwalificaties van de onder haar vallende beroepen.
Stichting Nederlands Letterenfonds
Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.
Commissariaat voor de Media (CvdM)
Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.
Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)
De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.
De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband.
Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)
De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.
Stichting Participatiefonds (PF)
Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.
Stichting Vervangingsfonds (VF)
Het VF betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.