Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 35000 VIII - Vaststelling begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2019 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting
Document­datum 18-09-2018
Publicatie­datum 18-09-2018
Nummer KST35000VIII2
Kenmerk 35000 VIII, nr. 2
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2018-

2019

35 000 VIII

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2019

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING Inhoudsopgave

2.1    Beleidsprioriteiten    8

2.2    Belangrijkste beleidsmatige mutaties    21

2.3    Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven    26

2.4    Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen    28

2.5    Overzicht risicoregelingen    29

3.1    Art.nr. 1 Primair onderwijs    30

3.2    Art.nr. 3 Voortgezet onderwijs    38

3.3    Art.nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie    46

3.4    Art.nr. 6 en 7 Hoger onderwijs    57

3.5    Art.nr. 8 Internationaal beleid    67

3.6    Art.nr. 9 Arbeidsmarkt en personeelsbeleid    72

3.7    Art.nr. 11 Studiefinanciering    76

3.8    Art.nr. 12 Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

schoolkosten    87

3.9    Art.nr. 13 Lesgelden    90

3.10    Art.nr. 14 Cultuur    92

3.11    Art.nr. 15 Media    102

3.12    Art.nr. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid    107

3.13    Art.nr. 25 Emancipatie    113

4.1    Art.nr. 91 Nog onverdeeld    117

4.2    Art.nr. 95 Apparaat Kerndepartement    118

kst-35000-VIII-2 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018

 

5.

BEGROTING AGENTSCHAPPEN

121

5.1

Dienst Uitvoering Onderwijs

121

5.2

Nationaal Archief

127

6.

BIJLAGEN

134

 

Bijlage 1: Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

134

 

Bijlage 2: Verdiepingsbijlage

141

 

Bijlage 3: Moties en toezeggingen

156

 

Bijlage 4: Subsidieoverzicht

205

 

Bijlage 5: Evaluatie- en overig onderzoek

212

  • A. 
    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten, het saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de in de staat opgenomen baten-lastenagentschappen voor het onderhavige jaar vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

I.K. van Engelshoven

De Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

  • A. 
    Slob
  • B. 
    BEGROTINGSTOELICHTING
  • 1. 
    DE LEESWIJZER

De begroting 2019 bevat de volgende onderdelen:

  • a. 
    Beleidsagenda;
  • b. 
    Beleidsartikelen;
  • c. 
    Niet-beleidsartikelen;
  • d. 
    Agentschappen die een baten-lasten stelsel voeren;
  • e. 
    Verdiepingshoofdstuk;
  • f. 
    Bijlagen.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media is verantwoordelijk voor artikel 1 Primair onderwijs, Artikel 3 Voortgezet onderwijs, Artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid en Artikel 15 Media. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is verantwoordelijk voor de overige artikelen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van Kabinet Rutte III.

Groeiparagraaf

Ten opzichte van de begroting 2018 zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd:

  • • 
    Er is een nieuwe set indicatoren en kengetallen opgenomen in deze begroting. In de beleidsagenda zijn zeven thema's geformuleerd die onze prioriteiten weergeven. Voor ieder thema zijn bijpassende indicatoren inclusief streefwaarden opgenomen. Op basis van deze indicatoren leggen wij de komende jaren verantwoording af over de door ons gestelde doelen.
  • • 
    Relevante kengetallen over de sector staan in de beleidsartikelen. De tabellen die hiervoor opgenomen zijn, lopen van 2015 tot 2022. Voor zover bekend zijn de realisatiewaarden van 2015 tot en met 2018 ingevuld. De overige, lege kolommen geven aan welke waarden nog ingevuld zullen worden zodra realisatiewaarden beschikbaar zijn.
  • • 
    Met de nieuwe indicatoren en kengetallen hebben we ook een dashboard ontwikkeld. Dit dashboard geeft de indicatoren en kengetallen op verschillende manier weer en maakt trends inzichtelijk.
  • • 
    Bij artikel 11 Studiefinanciering is in tabel 11.2 «Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit» gekozen voor een verhelderende opzet. Het betreft vier wijzigingen die allen te maken hebben met de reisvoorziening. In de toelichting op deze tabel wordt deze wijzigingen nader toegelicht.
  • • 
    Op verzoek van de Tweede Kamer zijn in het onderdeel «Beleidsagenda» zes nieuwe tabellen opgenomen. Deze tabellen geven inzicht in de intensiveringen en ombuigingen in deze kabinetsperiode, zowel op totaalniveau, per saldo en per onderwijssector.

Informatie in de begroting en andere relevante publicaties

De begroting is een compact document en toegespitst op de financiële informatie. De beleidsagenda presenteert de doelstellingen van de Minister en de beleidsartikelen beschrijven de werking en financiering van de verschillende stelsels met bijbehorende prestatie-indicatoren. Voor een bredere kwantitatieve onderbouwing van de doelen en ambities uit de begroting verwijzen we naar de openbare website OCW in cijfers. Op deze website worden resultaten, de stand van zaken en ontwikkelingen in het OCW-veld met een kwantitatieve toelichting en onderbouwing in beeld gebracht.

Onderstaand schema geeft grafisch een totaalbeeld van welke informatie en verantwoording van het OCW-beleid gedurende een begrotingscyclus aan de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Hieronder volgt een nadere toelichting bij het schema.

  • • 
    Op Prinsjesdag ontvangt de Tweede Kamer de begroting van OCW. Op de website van OCW in cijfers monitort de Minister van OCW onder andere de doelen uit de beleidsagenda en verschillende ingezette beleidsinstrumenten, waaronder de Lerarenagenda en de sectorak-koorden in het po en vo. Ook wordt de internationale positie van het Nederlandse onderwijs- en wetenschapsstelsel gevolgd en zijn de belangrijkste onderzoeksresultaten van «Education at a Glance» opgenomen, de jaarlijkse publicatie van de OESO. Daarnaast geeft deze website met de infographic «Onderwijsmonitor» inzicht in de prestaties van het onderwijs. Voor cultuur & media, wetenschap en emancipatie wordt met een beknopte set indicatoren een beeld van de kwaliteit en prestaties gegeven.
  • • 
    Eind november brengt het Sociaal Cultureel Planbureau een «rapportage cultuur» uit die de publicatie Cultuur in Beeld vervangt. In deze publicatie wordt ingegaan op trends en ontwikkelingen in de cultuursector. Daarbij is er onder andere aandacht voor ontwikkelingen in het cultuuraanbod, deelname aan cultuur, de arbeidsmarkt, en de financiële verhoudingen tussen subsidieverstrekkers.
  • • 
    De Inspectie van het Onderwijs heeft een belangrijke rol in het onderwijsstelsel als toezichthouder, maar ook als leverancier van beleidsinformatie. Jaarlijks verschijnt het Onderwijsverslag, waarin beschreven wordt wat goed gaat en wat er beter kan in het onderwijs. In de Financiële Staat van het Onderwijs wordt verslag gedaan van de financiële staat van de onderwijsinstellingen.
  • • 
    Gedurende het jaar wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de begrotingsuitvoering door middel van de 1e suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de 2e suppletoire begroting (Najaarsnota).
  • • 
    Ook worden gedurende het jaar allerlei beleidsdocumenten zoals actieplannen, beleidsdocumenten, beleidsevaluaties, beleidsdoorlich-tingen naar de Tweede Kamer gestuurd. Wetsvoorstellen worden ter behandeling aangeboden en AMvB's worden voorgehangen. Over verschillende beleidsterreinen worden brieven naar de Tweede Kamer gestuurd, onder andere ter nadere uitwerking van de beleidsagenda en de begroting. Hierover vindt vaak separaat overleg met het parlement plaats. De actieplannen geven voor de verschillende beleidsterreinen een beeld van het beleid. Beleidsdoorlichtingen en andere evaluaties verschaffen inzicht in de effectiviteit en efficiency van beleid. Daarnaast wordt jaarlijks in de Voortgangsrapportages van de Sectorak-koorden en de Lerarenagenda informatie verschaft over de voortgang op enkele belangrijke prestatie-indicatoren.
  • • 
    De derde woensdag in mei is verantwoordingsdag. De Tweede Kamer ontvangt dan het jaarverslag van OCW, en de laatste stand van de voortgang op de begrotingsdoelen en ambities wordt gepresenteerd op de website van OCW in cijfers. Ook wordt het Onderwijsverslag aan de Tweede Kamer toegestuurd.

Onderdelen begroting

  • a. 
    Beleidsagenda

In de beleidsagenda wordt per beleidsprioriteit geschetst welke stappen wij willen zetten. Ieder thema dat ingaat op een prioriteit bevat een tabel met indicatoren en streefwaarden. Daarnaast bevat de beleidsagenda een overzichtstabel waarin de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting worden weergegeven, een tabel met de geplande beleidsdoorlichtingen, de tabellen met intensiveringen en ombuigingen, een overzicht van de risicoregelingen en een tabel met niet-juridische verplichte uitgaven en bestemming.

  • b. 
    Beleidsartikelen

De beleidsartikelen bestaan uit de volgende onderdelen:

  • • 
    Algemene doelstelling met een toelichting daarop, met bijbehorende kengetallen.
  • • 
    Rol en verantwoordelijkheid van de Minister.
  • • 
    Tabel met kengetallen die informatie over de sector bevatten.
  • • 
    Beleidswijzigingen. Hierin wordt weergegeven welke belangrijke beleidswijzigingen zich komend jaar zullen voordoen. Ook wordt, indien van toepassing, ingegaan op beleidswijzigingen als gevolg van beleidsdoorlichtingen, voor zover de doorlichtingen zijn afgerond.
  • • 
    Tabel budgettaire gevolgen van beleid. Deze tabel bevat een vaste indeling in financiële instrumenten volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In de tabel budgettaire gevolgen van beleid wordt de budgetflexibiliteit van het begrotingsjaar in percentages weergegeven.
  • • 
    Toelichting op de instrumenten en budgetflexibiliteit.
  • c. 
    Niet-beleidsartikelen

Er zijn twee zogenaamde niet-beleidsartikelen:

  • • 
    Op artikel 91 (Nog onverdeeld) wordt een overzicht gegeven van de verdelingen van tijdelijk geparkeerde middelen, zoals de loon- en prijsbijstelling;
  • • 
    Op artikel 95 (Apparaat Kerndepartement) zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, de apparaatskosten van de inspecties en adviesraden, baten-lastenagentschappen en een aantal ZBO's en RWT's opgenomen.
  • d. 
    Agentschappen die een baten-lasten stelsel voeren

Dit onderdeel bevat de cijfermatige overzichten van de baten-lastenagentschappen «Dienst Uitvoering Onderwijs» en het «Nationaal Archief».

  • e. 
    Verdiepingshoofdstuk (zie bijlagen)

In dit onderdeel worden per beleidsartikel de mutaties getoond tussen de stand ontwerpbegroting 2018 en de ontwerpbegroting 2019. De ondergrens voor het toelichten van mutaties wordt bepaald door een zogenoemde staffel. Een aantal mutaties is centraal toegelicht (loonbijstelling, prijsbijstelling, intensiveringen, ombuigingen).

  • f. 
    Bijlagen

De volgende bijlagen zijn in de begroting opgenomen:

  • • 
    Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak;
  • • 
    Verdiepingshoofdstuk;
  • • 
    Moties en toezeggingen;
  • • 
    Subsidieoverzicht: hier wordt een overzicht weergegeven van alle subsidieregelingen van het ministerie;
  • • 
    Evaluatie- en overig onderzoek: het overzicht met onderzoeken is opgenomen in één centrale bijlage.
  • 2. 
    BELEIDSAGENDA

2.1  BeleidsprioriteitenInleiding

Deze beleidsagenda is de eerste van dit kabinet. Het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» gaat uit van individuele vrijheden en een hecht collectief. Dit kabinet investeert in ieders kansen en versterkt dat collectief, onder andere door extra middelen voor onderwijs. Goed onderwijs helpt kinderen en jongeren om hun gaven en talenten te ontwikkelen. Daarmee draagt het op een cruciale manier bij aan de bloei en toekomst van onze samenleving. Onze ambities liggen in de bestrijding van kansenongelijkheid en de stimulering van talent, voldoende en goede docenten met een sterke positie, toponderzoek en krachtig beroepsonderwijs. Maar ook cultuur en het publieke en private mediabestel verrijken het individu en verbinden de samenleving. Schrijvers, theatermakers, filmers, ontwerpers en beeldend kunstenaars dagen onze verbeeldingskracht uit; dankzij hun beelden en verhalen kunnen we onze eigen voorstelling van de wereld kritisch toetsen en ontwikkelen. Erfgoed, zoals monumenten en musea, laat zien waar we vandaan komen, wat ons heden is en hoe we ons ontwikkelen. Daarom investeert dit kabinet flink in cultuur en erfgoed.

Dit kabinet is nu bijna een jaar aan de slag. In de afgelopen periode hebben we al veel punten van het Regeerakkoord uitgewerkt. In deze beleidsagenda gaan we nader in op een aantal belangrijke beleidsontwikkelingen voor het komende jaar. Zoals in de leeswijzer al uiteen is gezet, doen we dat aan de hand van nieuwe thema's en (deels) nieuwe indicatoren. We beginnen met het onderwijs en gaan daarna in op wetenschap, cultuur, media en emancipatie.

  • 1. 
    Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen
 

Tabel: Gelijke kansen creëren en talenten tot bloei brengen    1

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

% gemeenten dat doelgroeppeuters 640 uur voorschoolse educatie per jaar aanbiedt1

       

2020

 

PO

     

100%

Percentage voorschoolse educatie groepen waar hbo geschoolde beroepskrachten wordt ingezet2

       

2020

 

PO

     

100%

Sociale inclusie van laaggeletterden

       

2020

 

MBO

     

-3

Kwalificatiewinst4

 

2012-2013

2015-2016

2016-2017

2020

 

MBO

82,7%

85,6%

87,0%

Hoger

Succes eerstejaars mbo5

 

2012-2013

2014-2015

2015-2016

2020

 

MBO

82,9%

84,5%

84,5%

Hoger

Succes doorstromers in eerste jaar hbo6

 

2012-2013

2014-2015

2015-2016

2020

 

MBO

78%

80%

81%

Hoger

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Aantal nieuwe vsv'ers7

 

2008-2009

2015-2016

2016-2017

2019-2020

 

VO & MBO

41.800

22.953

23.793

20.000

1    In het najaar van 2018 zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de precieze uitwerking van de uitbreiding van het aantal uren voorschoolse educatie. Op basis daarvan kan de indicator nog worden aangepast.

2    Zie voetnoot 1

3    In het voorjaar van 2019 zal het kabinet de Tweede Kamer informeren over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid. Op basis van de vervolgaanpak zullen in het voorjaar van 2019 ook de streefwaarden worden vastgesteld.

4    Bron: MBO Raad sectorrapportage studiesucces 2015-2016

5    Zie voetnoot 4

6    Bron: DUO. Het betreft mbo-4 gediplomeerden die doorstromen naar het hbo en in het eerste jaar niet uitvallen. De definitie is voorlopig.

7    Bron: DUO

Het onderwijs is in Nederland op een unieke manier georganiseerd, namelijk van onderop. Basis daarbij is de vrijheid van onderwijs, die we koesteren. De autonomie van scholen is van grote waarde. Scholen zijn in de eerste plaats van de gemeenschap: van kinderen en jongeren, hun ouders, leraren en schoolleiders die gezamenlijk iedere dag werken aan de toekomst van kinderen. We vergroten de vrijheid van onderwijs door het vergemakkelijken van het stichten van scholen op basis van de belangstelling van ouders. Ook verduidelijken we wat we van scholen verwachten. Nieuwe scholen worden vooraf getoetst op wettelijke deugdelijkheidseisen. Het burgerschapsonderwijs wordt versterkt door de wettelijke opdracht te verduidelijken zodat alle leerlingen respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat wordt bijgebracht en iedere school in al haar uitingen hiermee in lijn handelt. Daarnaast bevorderen we een pluriform scholenaanbod en thuisnabij onderwijs via de kleine scholentoeslag door het verhogen van de extra bekostiging die kleine basisscholen ontvangen.

Juist vanwege het maatschappelijk belang van onderwijs, verwacht de samenleving ook veel van het onderwijs. Dat is terecht, maar tegelijkertijd kan het onderwijs niet alle maatschappelijke problemen oplossen. Zijn primaire taak is kinderen en jongeren tot bloei te laten komen en voor te bereiden op de verantwoordelijkheden die ze in de toekomst zullen dragen. Goed toegankelijk onderwijs voor iedereen is cruciaal voor de toekomst van de Nederlandse kennissamenleving. Het is belangrijk dat ieder kind tot zijn recht komt en zijn gaven en talenten kan ontwikkelen. In het primair en voortgezet onderwijs zetten we in op gelijke onderwijskansen met de volgende vijf maatregelen. Ten eerste door te investeren in vroeg- en voorschoolse educatie, waardoor het aantal uren voorschoolse educatie aan kinderen die risico lopen op onderwijsachterstanden uitgebreid kan worden van 10 naar 16 uur per week en de kwaliteit kan worden verhoogd door inzet van hbo'ers (zie indicatorentabel). Ten tweede door het budget voor onderwijsachterstanden beter over het land te verdelen. Op basis van een door het CBS ontwikkeld model kunnen de risico's op achterstanden nauwkeuriger worden voorspeld en de middelen gerichter ingezet. De nieuwe verdeelsystematiek gaat in per 1 januari 2019 voor gemeenten en per schooljaar 2019-2020 voor scholen. Ten derde door ontwikkeling van talenten te stimuleren, onder andere door de introductie van een subsidieregeling (hoog)begaafdheid in 2019, waarmee we samenwerkingsverbanden passend onderwijs en scholen stimuleren om in de regio een dekkend onderwijs- en ondersteuningsaanbod voor (hoog)begaafde leerlingen in te richten. Wij richten een onderzoeks- en evaluatieprogramma in om zicht te krijgen op de effectiviteit en opbrengsten van de interventies. Al eerder hebben we het mogelijk gemaakt in het vo vakken op een hoger niveau te volgen. In 2019 evalueren we de pilot «recht op maatwerk» waarin 30 scholen de uitdaging zijn aangegaan om meer ervaring op te doen met maatwerktra-jecten zoals het aanbieden van extra vakken, vakken op een hoger niveau en versnelde examens. De bevindingen gebruiken we om een recht op maatwerk eventueel wettelijk te verankeren. Ten vierde bevorderen we de lokale inzet op kansengelijkheid. Anderhalf jaar geleden is gestart met lokale en regionale coalities van partijen binnen en buiten het onderwijs, de zogenaamde Gelijke Kansen Alliantie (GKA). In 28 gemeenten zijn lokale allianties met cofinanciering van OCW vanuit de eigen context aan de slag met kansengelijkheid. Wij zetten in op een verdieping in de huidige netwerken en op een toename van het aantal lokale allianties omdat ze mooie resultaten opleveren. We streven naar een brede dekking in zowel steden als in landelijke gebieden. Met de lokale overheden gaan wij op zoek naar maatschappelijke partners en effectieve interventies. Het is aan hen om ambities te formuleren en actiegerichte programma's op te zetten. Gemeenten, besturen van scholen en kinderopvangorganisaties zijn verplicht minstens één keer per jaar te overleggen over hoe ze segregatie in het onderwijs voorkomen, integratie bevorderen en onderwijsachterstanden bestrijden. Daarnaast hebben we een openbare database met meer dan 50 bewezen effectieve interventies op kansengelijkheid. Integraal onderdeel van de GKA is om nog meer inzicht te krijgen in wat wel en eventueel niet werkt. De insteek van de GKA is een lerende aanpak. Ten vijfde wordt het curriculum voor het po en vo herijkt om te komen tot een toekomstgericht, samenhangend en scherp afgebakend curriculum. Dit biedt scholen duidelijkheid over wat leerlingen moeten kennen en kunnen en biedt hen ruimte om hierbinnen eigen keuzes te maken in lijn met hun onderwijsvisie. De herijking bevindt zich nu in de ontwikkelingsfase. In 2019 wordt deze ontwikkelfase afgerond, en worden de bouwstenen opgeleverd, waarna politieke besluitvorming plaatsvindt over het vervolg. Tot slot investeren we extra in de overgang van het primair naar het voortgezet onderwijs, waar met name kansarme leerlingen kwetsbaar zijn en niet altijd op de juiste plek in het voortgezet onderwijs terecht komen. Het komende schooljaar geven we een tweede groep van scholen ruimte voor het starten van initiatieven van 10-14 onderwijs. Binnen zogenaamde «10-14 scholen» worden leerlingen tussen de 10 en 14 jaar door een team van po- en vo-docenten in een doorlopende leerlijn begeleid naar de overstap naar het vo.

Het is van belang dat het eigenaarschap voor passend onderwijs wordt gevoeld door leraren en scholen en dat middelen echt in de klas terecht komen. Wij zetten stappen om het beleid gericht op passend onderwijs te verbeteren. Ouders worden ondersteund in het gesprek met scholen, er komt onafhankelijk toezicht op samenwerkingsverbanden en de combinatie van onderwijs en (zware) zorg wordt gemakkelijker. Verder geven we ook in het vo de Inspectie van het Onderwijs de discretionaire bevoegdheid rekening te houden met aanwezigheid van bovenmatig veel zorgleerlingen. In het po is die bevoegdheid het afgelopen jaar al uitgebreid.

Ook in het mbo wordt gewerkt aan gelijke onderwijskansen (indicatoren Kwalificatiewinst en Succes eerstejaars mbo). Het stimuleren daarvan is dan ook een van de landelijke speerpunten waar mbo-instellingen aandacht aan moeten besteden in de nieuwe kwaliteitsagenda's. Per 2019 schaffen we de cascade in de mbo-bekostiging af, waardoor stapelen van diploma's beter mogelijk wordt. We introduceren een vakcertificaat, zodat studenten die uitvallen toch een bewijs meekrijgen waar op de arbeidsmarkt waarde aan wordt gehecht. Ook voor laaggeletterden willen we kansen creëren. Door middel van het programma Tel mee met taal stimuleren we de inclusie van laaggeletterden (indicator Sociale inclusie laaggeletterden). De wetswijziging van de wet educatie en beroepsonderwijs om bestrijding van voortijdig schoolverlaters (vsv) aan te pakken is door de Tweede Kamer aangenomen en aan de Eerste Kamer aangeboden (indicator Aandeel vsv'ers). Verder bereiden wij een wetswijziging voor om een gelijke kansenfonds (voor studievertraging en schoolkosten) en zwangerschapsverlof voor mbo-studenten te introduceren. Met het programma sterk beroepsonderwijs werken we samen met de MBO Raad, de VO-raad en de Stichting Platforms VMBO (SPV) aan een betere aansluiting tussen vmbo en mbo. Tot slot komt er dit najaar een derde aanvraagperiode voor de subsidieregeling doorstroom mbo-hbo (indicator Succes doorstromers in eerste jaar hbo) waarbij de focus komt te liggen op de doorstroom tussen economische mbo- en hbo-opleidingen, omdat de uitval hier het grootst is.

In het hoger onderwijs (ho) zetten we in op een toegankelijk stelsel, waarin studenten die aan de gestelde eisen voldoen en die naar het ho willen, kunnen instromen ongeacht hun afkomst en achtergrond. Dat betekent dat het hoger onderwijsstelsel zo min mogelijk vormen van selectie kent. Bij selectie is het belangrijk om onbedoelde neveneffecten te voorkomen, zoals ongewenste zelfselectie en vooroordelen. Met ingang van het studiejaar 2018-2019 wordt het wettelijk collegegeld voor studenten die nieuw zijn in het bekostigd ho voor het eerste jaar gehalveerd. Voor studenten aan een lerarenopleiding geldt een extra jaar halvering.

Een toegankelijk stelsel van hoger onderwijs garandeert nog geen gelijke kansen op studiesucces, omdat niet alle studenten (van huis uit) dezelfde startpositie hebben. Daarom zetten we in op adequate ondersteuning en begeleiding van studenten, ook voor studenten die extra ondersteuning en begeleiding nodig hebben vanwege bijvoorbeeld een functiebeperking, chronische ziekte, psychische problemen of bijzondere persoonlijke omstandigheden. Universiteiten en hogescholen werken nauw samen met vo- en mbo-instellingen om (aspirant)studenten voor te bereiden op de doorstroom naar het hoger onderwijs en hen goed op te vangen en wegwijs te maken. Dit thema maakt onderdeel uit van de afspraken in het Sectorakkoord wetenschappelijk onderwijs 2018 en het Sectorakkoord hoger beroepsonderwijs 2018.

  • 2. 
    Sterke docenten
 

Tabel: Sterke docenten

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie Streefwaarde

Percentage van besturen dat aangeeft dat er binnen het schoolteam een gesprek is gevoerd over de besteding van de werkdrukmiddelen1

     

2020

 

PO

   

nvt2

Percentage van besturen dat aangeeft dat de P-MR ingestemd heeft met het voorstel voor de besteding van de werkdruk-middelen3

     

2020

 

PO

   

nvt4

Strategisch personeelsbeleid (PM)5

     

2020

 

PO

   

PM

Strategisch personeelsbeleid (PM)6

     

2020

 

VO

   

PM

1    De eerste uitvraag van deze indicator vindt plaats in augustus 2019. Dit betreft de cijfers over 2018.

2    Er is afgesproken met het PO-Front dat hierbij het uitgangspunt comply or explain geldt, een kwalitatieve toelichting op het antwoord kan aangegeven worden. Daarnaast wordt de voortgang rond het thema werkdruk gemonitord in de tussenevaluatie (Q1 2021).

3    Zie voetnoot 1.

4    Zie voetnoot 2.

5    Indicator wordt in de loop van 2019 ontwikkeld in samenspraak met de sector; over de voortgang wordt gerapporteerd in het kader van de tussen- en eindevaluatie van de sectorakkoorden.

6    Indicator wordt in de loop van 2019 ontwikkeld in samenspraak met de sector in voortgangsrapportage 2019.

In de vorige paragraaf schreven we dat de primaire taak van het onderwijs is kinderen en jongeren tot bloei te laten komen en hen voor te bereiden op de verantwoordelijkheden die ze in de toekomst zullen dragen. Daarvoor zijn goede en sterke docenten van groot belang. Dat is ook de reden dat dit kabinet zoveel in hen investeert. Samen met het harde werk van dienstbare bestuurders, schoolleiders, onderwijsondersteuners en conciërges maken zij goed onderwijs mogelijk. Goede en betrokken docenten zijn de sleutel tot kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Het lerarentekort vormt hierbij een grote uitdaging. Via de Aanpak Lerarentekort werken wij op volle kracht om het lerarentekort in het po, vo en mbo tegen te gaan. Dat doen we samen met werkgevers, vakbonden, lerarenopleidingen, gemeenten, transfercentra en vele anderen. We werken aan het verhogen van de in-, door- en uitstroom van de lerarenopleidingen, het bevorderen van zijinstroom, het behouden van leraren, het activeren van stille reserve, het verbeteren van de beloning en het carrièreperspectief, én het anders organiseren en innovatieve ideeën stimuleren. Het kabinet heeft bovendien € 270 miljoen geïnvesteerd in het primair onderwijs in verbetering van de arbeidsvoorwaarden voor docenten in combinatie met het normaliseren van de bovenwettelijke regelingen. De sociale partners hebben op 2 juli 2018 een nieuwe cao po getekend. De totale loonstijging voor een leraar in het primair onderwijs bedraagt vanaf september 2018 gemiddeld 8,5 procent (oplopend tot 9,5 procent in 2019) en leraren krijgen in oktober een eenmalige uitkering van circa € 2.000 gemiddeld bij voltijdsaanstelling. Daardoor wordt het beroep van leraar aantrekkelijker.

In het po en vo hebben wij in de geactualiseerde sectorakkoorden afspraken gemaakt over scholen als lerende organisaties, waarbij schoolbesturen zorgen voor begeleiding van startende docenten en schoolleiders. Verder zijn er afspraken over (strategisch) personeelsbeleid en voor het po verlaging van de werkdruk en een verbetering van de beloning en carrièreperspectief. Ten behoeve van de versterking van het strategisch personeelsbeleid wordt in het po een onderzoek uitgevoerd naar de stand van zaken van het strategisch personeelsbeleid in de sector. Tevens zullen we in de loop van 2019 hiervoor een indicator ontwikkelen. Goed strategisch personeelsbeleid komt de kwaliteit van docenten ten goede en is nodig om lerarentekorten te ondervangen en werkdruk tegen te gaan. Op verschillende terreinen werken we aan het vergroten van het eigenaarschap van docenten, zoals passend onderwijs, aanpak van werkdruk en groepsgrootte. Zo wordt in de wet opgenomen dat de medezeggenschapsraad adviesrecht krijgt over beleid met betrekking tot de groepsgrootte. Ook de invloed van leraren op de vormgeving van passend onderwijs wordt uitgebreid. Leraren krijgen meer inzicht en inspraak in de verdeling van middelen van het samenwerkingsverband. Ook wordt de medezeggenschap op het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband versterkt.

Om de positie van de docenten te versterken, investeren we in de verlaging van de werkdruk in het po. Voor schooljaar 2018-2019 is € 237 miljoen beschikbaar om de werkdruk tegen te gaan. Op scholen wordt het gesprek gevoerd met het team hoe dit geld ingezet wordt. In de cao voor het po wordt vastgelegd dat de personeelsgeleding van de medezeggenschapsraad hier instemmingsrecht op heeft. Wij doen onderzoek op scholen naar de wijze waarop het gesprek over de werkdrukmiddelen is verlopen en waar het geld aan wordt uitgegeven. In het voorjaar van 2021 wordt op basis van meerdere onderzoeken de tussenevaluatie van de werkdrukmaatregelen opgesteld.

Sectoroverstijgend verkennen we hoe we het beste uitvoering kunnen geven aan de afspraak uit het Regeerakkoord over lesgeven in het beroepsonderwijs en willen we bestuurlijke afspraken maken over het traject Opleiden in de school. In een dekkend regionaal netwerk zal samengewerkt worden tussen lerarenopleidingen en onderwijsinstellingen. Doel is dat leraren meer in de praktijk van de onderwijsinstellingen worden opgeleid en startende docenten beter begeleid worden.

Op 9 april 2018 hebben we met de Vereniging Hogescholen, de VSNU, het ISO en de LSVb afspraken gemaakt over de vormgeving van de kwaliteits-afspraken hoger onderwijs 2019-2024. De kwaliteitsafspraken zijn gekoppeld aan de middelen van het studievoorschot. Met deze middelen willen de betrokken partijen een zichtbare kwaliteitsverbetering van het onderwijs realiseren. Uitgangspunt bij de vormgeving van de kwaliteitsafspraken is het bieden van ruimte aan en vertrouwen in de instellingen. Bestuurders, docenten, studenten en andere belanghebbenden kunnen met elkaar het gesprek aangaan om te bepalen met welke investeringen de onderwijskwaliteit van de instelling het best kan worden verbeterd.

Bij de kwaliteitsafspraken voor hbo en wo is «intensiever en kleinschalig onderwijs» één van de zes inhoudelijke thema's waarin hogescholen en universiteiten hun extra middelen vanuit het studievoorschot kunnen investeren. Een ander thema is «verdere professionalisering van docenten». Op landelijk niveau is eind 2016 het Comeniusprogramma (door NRO) en begin 2018 het Comeniusnetwerk (door KNAW) geïntroduceerd waarbij docenten een Teaching-, Senior- of Leadershipbeurs kunnen aanvragen voor de innovatie van hun onderwijs. Dit beurzenprogramma voor docenten en onderwijsleiders dient bij te dragen aan het vergroten van het innovatievermogen van het hoger onderwijs en aan meer gevarieerde carrièrepaden voor docenten.

  • 3. 
    Opleiden voor de samenleving van de toekomst
 

Tabel: Opleiden voor de samenleving van de toekomst

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie

Streefwaarde

Verhogen kwaliteit technisch vmbo1

       

2020

 

VO

     

PM

Dekkend aanbod technisch vmbo2

       

2020

 

VO

     

PM

Aandeel afgestudeerden bèta-techniek3

 

2012

2016

2017

2020

 

HBO

18%

19%

20%

Hoger

 

WO

21%

25%

26%

Hoger

Aandeel mbo techniek3

 

2011

2016-2017

2017-2018

2020

 

MBO

28%

27%

27%

Hoger

Arbeidsmarktrendement, per opleidingsniveau4

 

Cohort

2012-2013

Cohort

2013-2014

Cohort

2014-2015

2020

 

MBO

       
 

Entree

66%

69%

60%

Hoger

 

Niv. 2

77%

79%

79%

 
 

Niv. 3

85%

88%

90%

 
 

Niv. 4

83%

87%

88%

 

Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was5

 

2012

2014

2016

2020

 

MBO

79%

75%

77%

Hoger

Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft6

 

2016

2018

 

2020

 

MBO

77%

77%

 

Vasthouden

Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft7

 

2016

2018

 

2020

 

MBO

76%

80%

 

Vasthouden

Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit (LLL)8

 

2010

2016

2017

2020

 

MBO

17%

18,8%

19,1%

20%

Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt in het hbo9

         
 

HO

       

Aansluiting onderwijs op de arbeidsmarkt in het wo10

         
 

HO

       

1    Met NRO in gesprek over de monitoring van de inzet van de € 100 miljoen technisch vmbo. Cijfers zullen begin 2019 beschikbaar komen.

2    Zie voetnoot 1.

3    Bron: DUO

4    Bron: CBS maatwerk. Het gaat om het aandeel werkenden (min. 12 uur per week) van gediplomeerde mbo-uitstromers ruim een jaar na diplo-mering (uitstroom en arbeidsmarktpositie gemeten op 1 oktober).

5    Bron: ROA, BVE-Monitor

6    Bron: Onderzoek SBB. De onderzoekspopulatie leerbedrijven in 2016 en 2018 verschillen licht van elkaar.

7    Bron: zie voetnoot 6

8    Bron: Eurostat, Labour Force survey (LFS)

9    In verband met onderzoek naar daling indicator aansluiting arbeidsmarkt hbo & wo schrappen we deze indicator uit de begroting. Een nieuwe indicator voor zowel hbo als wo wordt ontwikkeld. Zie ook Kamerbrief over het onderzoek naar daling indicator aansluiting arbeidsmarkt.

10    Zie voetnoot 9.

Eerder benoemden we als primaire taak van het onderwijs het tot bloei laten komen van kinderen en jongeren, en het voorbereiden van hen op de verantwoordelijkheden die ze in de toekomst zullen dragen. In paragraaf 1 gaven we aan hoe we het opleiden voor de samenleving van de toekomst versterken door de herijking van het curriculum en door verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen. In deze paragraaf willen we aandacht besteden aan de leerlingen van nu die ook de werknemers en ondernemers van de toekomst zijn. Om de waarde van opleidingen voor het individu en de maatschappij te vergroten dienen opleidingen aan te sluiten op de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. We versterken het beroepsonderwijs (vmbo-mbo) door regionale afspraken om de aansluiting tussen het vmbo en mbo te verbeteren, extra te investeren in de realisatie van kwalitatief hoogstaand dekkend aanbod van vmbo techniek onderwijs, doorlopende leerroutes vmbo-mbo te ontwikkelen en we bereiden de samenvoeging van de gemengde en theoretische leerwegen voor.

Naast een betere doorstroom van vmbo naar mbo werken we aan het verbeteren van de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt (indicatoren Percentage gediplomeerden dat aangaf dat de aansluiting van de opleiding met huidige functie voldoende/goed was, Percentage leerbedrijven dat over vakkennis oordeel (zeer) goed geeft en Percentage leerbedrijven dat over beroepsvaardigheden oordeel (zeer) goed geeft).

Dit is een van de speerpunten van de nieuwe Kwaliteitsafspraken mbo.

Met deze afspraken wordt het opleidingsaanbod sterker dan nu verbonden met de kenmerken en ontwikkelingen van het werkgebied. We vragen de scholen om expliciet aandacht te besteden aan verbetering van het arbeidsmarktrendement van opleidingen en hun opleidingenportfolio hierop nog beter af te stemmen. Mochten er toch opleidingen worden aangeboden met gebrekkig arbeidsmarktrendement dan hebben wij mogelijkheden om in te grijpen (indicator Arbeidsmarktrendement). Om de aansluiting van het mbo op de arbeidsmarkt te verbeteren stimuleren wij vormen van praktijkleren en hybride onderwijs, waarbij werken en leren met elkaar verweven zijn. Ook komt er een experiment met regionale ruimte in de kwalificatiestructuur waardoor scholen ruimte krijgen om een deel van hun onderwijs in de regio te ontwikkelen en zo dus regionaal in te kleuren; zo sluit het mbo goed aan op de behoeften van het regionaal bedrijfsleven. De experimenteer-AMvB die hiertoe de benodigde ruimte biedt, zal januari 2019 in werking te treden. In 2019 start daarnaast een nieuwe periode (2019-2022) voor het Regionaal Investe-ringsfonds. Hiervoor ontwikkelen we een nieuwe regeling en beoordelingskader.

In de sectorakkoorden hbo en wo wordt gewerkt aan een goede aansluiting van het opleidingsaanbod in het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt (macrodoelmatigheid). Deze aansluiting wordt periodiek geanalyseerd. Op basis van deze analyse kan worden beoordeeld welke indicatoren de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt het beste weergeven en welke in de begroting kunnen worden opgenomen. Bij knelpunten ten aanzien van macrodoelmatigheid komt de sector met voorstellen voor verbetering. In de Regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs is meer ruimte gecreëerd voor vernieuwing en responsiviteit. Daarmee kunnen instellingen beter inspelen op de snel veranderende arbeidsmarkt en kunnen ze studenten voorbereiden op beroepen die nog niet bestaan maar wel duidelijk in ontwikkeling zijn.

Om studenten internationale competenties en een wereldwijze blik mee te geven, zetten we in op evenwichtige internationalisering. Internationale ervaring kan worden opgedaan in het buitenland, maar ook door internationalisation at home. In 2018 starten we een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) internationale studenten om te onderzoeken welke kansen en risico's er zitten aan de internationalisering van de studentenpopulatie, welke positieve en negatieve effecten er werkelijk optreden en welk beleid geschikt is om de positieve effecten te vergroten en de negatieve effecten te beperken.

Met grote uitdagingen zoals de energietransitie is het van belang dat meer studenten voor een technische opleiding kiezen (indicatoren over techniek). We hebben samen met de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) de contouren geschetst van het nieuwe Techniekpact. Het komende jaar zullen we hiermee aan de slag gaan. In 2019 wordt ook verder onderzoek gedaan naar de herziening van de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs, met daarbij specifieke aandacht voor technische opleidingen. Maar het gaat niet alleen om het opleiden van jongeren, we zetten ook in op leven lang leren (indicator Percentage 25-64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteit). Door verschuiving van middelen van 2020 naar 2019 zijn eerder middelen beschikbaar gekomen voor een actieprogramma met onder meer een programma flexibilisering in het mbo en een digitaal overzicht van scholingsmogelijkheden. In het ho wordt al geëxperimenteerd met flexibeler vormen van onderwijs, afgestemd op de wensen van volwassen studenten, onder meer in de sector Techniek & ICT. We blijven ons samen met de Minister van SZW inzetten voor het stimuleren van de Nederlandse leercultuur met een brede aanpak. Daarbij maken we onder andere afspraken met sociale partners over hun inzet in bijvoorbeeld arbeidsvoorwaarden en O&O fondsen en met andere belanghebbenden. Om meer maatwerk voor volwassenen te creëren zal de SBB (stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven) in het najaar van 2018 starten met 15 pilots met certificaten voor beroepsgerichte onderdelen van kwalificaties. Laaggeletterde werknemers ondersteunen we vanuit het programma Tel mee met taal. Dat programma is een jaar verlengd tot en met eind 2019. Vanuit het Regeerakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld en extra aanvraagperioden mogelijk gemaakt. We zullen de Tweede Kamer in het voorjaar van 2019 informeren over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid, waarbij we kijken hoe het bereik en de effectiviteit van de aanpak kunnen worden vergroot.

  • 4. 
    Onderzoek van wereldformaat
 

Tabel: Onderzoek van wereldformaat

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie Streefwaarde

Percentage open-access gepubliceerde artikelen1

 

2016

 

2020

 

OWB

42%

 

100%

1 Bron: VSNU

Het Regeerakkoord zet in op een modernere Europese begroting die onder andere meer is gericht op onderzoek en innovatie. Excellentie en impact zijn onze uitgangspunten bij de onderhandelingen over Horizon Europe i, het volgende EU-financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie. Open science en open access zijn de norm in wetenschappelijk onderzoek. Zoals beschreven in het Nationaal Plan Open Science streven we naar 100% open access van publicaties in 2020 en het optimaal hergebruik van data. Daarnaast zal het komende jaar meer duidelijkheid komen over de ontwikkeling van de European Open Science Cloud (EOSC).

Nederlandse onderzoekers behoren tot de wereldtop. Op basis van de mondiale citatiescores staan we in de top 5. De internationale concurrentie is hevig en dus is het zaak onze positie te behouden. Een van de instrumenten hiervoor is de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). Een belangrijk kenmerk van de NWA is dat de gehele kennisketen met elkaar wordt verbonden en versterkt. Het gaat om universiteiten, universitaire medische centra, hogescholen, Toegepast Onderzoek Organisaties (TO2-instellingen), Rijkskennisinstellingen en het bedrijfsleven. De NWA is ontstaan uit een grote hoeveelheid vragen uit de samenleving en daarom willen we de resultaten teruggeven. In 2019 zullen de eerste toekenningen aan onderzoeksvoorstellen een feit zijn en zal ook een nieuwe ronde starten.

Daarnaast willen we de basis versterken. Speciale aandacht besteden we aan bèta en technische wetenschappen en onderzoeksgroepen via sectorplannen. Met deze plannen wordt de samenwerking tussen de instellingen op onderzoek, onderwijs en maatschappelijke doelen vergroot. We versterken de basis ook door te investeren in digitale onderzoeksinfrastructuur. NWO komt samen met onder andere SURF, de Vereniging Hogescholen, de VSNU en de NFU in februari 2019 met plannen. Prioriteit ligt bij de nieuwe supercomputer.

Om het praktijkgericht onderzoek te stimuleren, geven we een impuls aan de kennisbasis in het hbo. Door extra investeringen kunnen hogescholen het praktijkgericht onderzoek verder uitbouwen en daarmee maatschappelijke impact vergroten en het onderwijs versterken. Zoals afgesproken in het Sectorakkoord hoger beroepsonderwijs 2018 starten we met de Vereniging Hogescholen een verkenning naar de uitdagingen en prioriteiten voor het praktijkgericht onderzoek in de toekomst en werken de hogescholen aan de ontwikkeling van Centres of Expertise in het hbo.

  • 5. 
    Cultuur
 

Tabel: Cultuur

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie Streefwaarde

Percentage scholen dat deelneemt aan het programma CMK1

 

2017

 

2020

 

Cultuur

42%

 

>50%

Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat2

 

2013

 

2020

 

Cultuur

87%

 

88%

1    Bron: Cultuureducatie met Kwaliteit

2    Bron: Erfgoedmonitor

Cultuur is van en voor iedereen. We investeren in de waarde van cultuur en een brede bereikbaarheid van het kunst- en cultuuraanbod. In de kabinetsbrief Cultuur in een open samenleving heeft het kabinet de vijf thema's voor het cultuurbeleid beschreven: 1) cultuur maakt nieuwsgierig, 2) ruimte voor nieuwe makers en cultuur, 3) een leefomgeving met karakter, 4) cultuur is grenzeloos en 5) een sterke culturele sector. In 2019 worden deze thema's uitgewerkt in concrete plannen.

Deze kabinetsperiode investeren we in de restauratie van monumenten zoals kerken. Met de extra investering kunnen circa 1%, ruim 600, meer monumenten gerestaureerd worden bovenop het budget waaruit het reguliere onderhoud en de jaarlijkse terugval van circa 2% gefinancierd wordt (indicator Percentage gebouwde rijksmonumenten in redelijke tot goede staat). Voor de aanpak van de gevolgen van de aardbevingen in Groningen zijn extra middelen beschikbaar voor monumenten in deze regio. Het Nationaal Aankoopfonds, dat na de aankoop van de twee Rembrandt-portretten van Marten en Oopjen vrijwel leeg is, wordt aangevuld. In het Regeerakkoord hebben we afgesproken meer ruimte te maken in de cultuurfondsen voor vernieuwing en ontwikkeling. We gaan daarvoor een impuls geven aan een nieuwe generatie en eigentijdse cultuurvormen, zoals digitale kunst, virtual Reality en spoken word. Voor nieuwe cultuur en makers zijn extra middelen beschikbaar. Het cultuuronderwijs is een belangrijk speerpunt. We willen de positieve ontwikkeling, meer scholen met goed cultuuronderwijs, die in gang is gezet met het programma Cultuureducatie met Kwaliteit voortzetten en we reserveren middelen voor continuering van het programma (indicator Cultuureducatie). Daarnaast stellen we extra middelen beschikbaar voor scholen in het primair onderwijs om musea en historische plaatsen te bezoeken, via de prestatiebox. Scholen kunnen zelf een keuze maken. De verwachting is dat veel scholen ervoor kiezen het Rijksmuseum in Amsterdam te bezoeken. Daarom stellen we aan het Rijksmuseum extra middelen beschikbaar om meer scholieren uit het basisonderwijs te ontvangen. Verder ondersteunen we de verdere uitwerking van de arbeidsmarkt-agenda. Ook voor de cultuursector geldt het motto van het kabinet «eerlijk werk».

In 2019 zetten wij het stimuleringsbeleid voor de Creatieve Industrie voort. Dit beleid bestaat uit cultuursubsidies via het Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, ondersteuning van Het Nieuwe Instituut en het Topsectoren-beleid dat gezamenlijk met het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt uitgevoerd. In de brief van 11 juni 2018 is de modernisering van de Archiefwet 1995 aangekondigd, mede naar aanleiding van de motie Segers om de Archiefwet aan te passen aan de digitale ontwikkelingen en eisen van transparantie. In 2019 zijn voorstellen te verwachten die gereed zijn voor consultatie.

  • 6. 
    Media
 

Tabel: Media

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie Streefwaarde

Alle afspraken uit prestatie-overeenkomst worden door NPO nagekomen1

 

2017

 

2020

 

Media

33/342

 

34/34

1    Bron: Terugblik NPO; Verificatie Commissariaat voor de Media

2    De niet-behaalde afspraak is ten dele gerealiseerd

Media zijn van grote publieke waarde. De mediasector is volop in transitie. De komende jaren zijn bepalend voor de toekomst van de journalistiek en audiovisuele media in Nederland. Het aantal mensen dat televisie kijkt en abonnee is van een krant neemt nog steeds gestaag af, en dat heeft steeds grotere financiële gevolgen voor het traditionele advertentiege-dreven verdienmodel van kranten en omroepen. Tegelijkertijd ontstaat er ook een volwassen online mediasector, met een groeiend belang van podcasts, nieuwsapps en online journalistieke media. Dat is een goede ontwikkeling, omdat er zo een groter aanbod ontstaat. Het belang van goede onderzoeksjournalistiek is immers onverminderd groot, de media vervullen een onontbeerlijke rol in de democratie. Zeker ook in de regio, waar de gemeenten door decentralisatie meer verantwoordelijkheid hebben gekregen en het belang van journalistieke controle daardoor urgenter is.

We zetten daarom in 2019 in op de versterking van (onderzoeksjournalistiek, met de nadruk op de regionale en lokale journalistiek. Het accent ligt op het stimuleren van (onderzoeks)journalistieke producties, investeringen in professionalisering en talentontwikkeling en innovatie van de journalistieke infrastructuur in Nederland. In samenwerking met het Ministerie van BZK en de VNG werken we aan verdere vorming van streekomroepen en professionalisering van lokale omroepen. Ook werken de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en de Regionale Publieke Omroep (RPO) aan een plan voor een pilot vensterprogrammering (regionale uitzendingen op landelijke zenders), waarmee samenwerking tussen regionale en landelijke omroepen vorm krijgt.

Net als andere partijen staat de landelijke publieke omroep voor de uitdaging om de teruglopende reclame-inkomsten op te vangen. De NPO zal het komende jaar verdere invulling geven aan de Prestatieovereen-komst 2017-2020 (indicator Alle afspraken uit prestatieovereenkomst worden door NPO nagekomen). De NPO heeft de opdracht om een financieel bestendig plan te maken voor 2019. We gaan in gesprek met de NPO over de keuzes die gemaakt worden, omdat die van grote invloed kunnen zijn op de maatschappelijke relevantie van de landelijke publieke omroep. De ontwikkeling van reclame-inkomsten zullen we nauwgezet volgen. De komende periode zetten we tot slot in op het vormen van een strategische toekomstagenda samen met de mediasector zelf. De ambitie is om met de sector samen te komen tot een plan om ervoor te zorgen dat we sterke Nederlandstalige producties en nieuwsvoorzieningen behouden.

  • 7. 
    Emancipatie
 

1 Tabel: Emancipatie

Doelstelling/indicator

Sector

Basiswaarde

Realisatie

Realisatie Streefwaarde

Acceptatie LHBTI1

 

2010

2016

2020

 

Emancipatie

90%

93%

> 90%

Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies2

 

2017

 

2020

 

Emancipatie

RvB: 11,7% RvT: 16,2%

 

> 30%

1    Bron: LHBT monitor (SCP)

2    Bron: Bedrijvenmonitor topvrouwen 2017

Zoals in het Regeerakkoord staat beschreven: in Nederland is iedereen gelijkwaardig en heeft iedereen de vrijheid om te houden van wie zij willen en heeft iedereen de vrijheid om zichtbaar zichzelf te kunnen zijn. Emancipatie en het beschermen van onze waarden hebben continu onze aandacht nodig. In de Emancipatienota hebben we hieraan verdere uitwerking gegeven. Voor ons is het principe leidend dat alle burgers hun leven moeten kunnen inrichten zoals zij dat willen. Daarmee kwamen we tot drie samenhangende thema's: arbeidsmarkt, sociale veiligheid en acceptatie, én genderdiversiteit en gelijke behandeling. Dit jaar komen maatregelen voortkomend uit de regenboogafspraken uit het Regeerakkoord gereed op het terrein van lerarenopleidingen in het onderwijs, suïcidepreventie onder lhbti-jongeren, modernisering transgenderwet, de internetconsultatie verhoging stafmaximum voor haatzaaien. De overige maatregelen op het terrein van meerouderschap, regionale lhbti-netwerkversterking en aanpak onnodige geslachtsregistratie volgen later, zoals gepland.

Op de arbeidsmarkt streven we naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen op het gebied van arbeid en inkomen. 2019 is een belangrijk jaar voor de doelstelling om het aantal vrouwen in hoge functies te laten toenemen (indicator Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies groter of gelijk aan 30%), omdat we dan de balans zullen opmaken. Een andere prioriteit is de economische en financiële zelfstandigheid van vrouwen. Samen met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid werken wij aan het verhogen van het aantal vrouwen dat werkt en van het aantal uren dat zij werken. Voor meer sociale veiligheid en acceptatie van lhbti-personen (indicator Acceptatie LHBTI groter dan of gelijk aan 90%) gaan we de lokale aanpak versterken. We breiden het aantal regenboog-steden uit en starten een pilot voor «Veilige Steden». Daarbij zetten we in het bijzonder in op de preventie van geweld tegen vrouwen.

Om meer genderdiversiteit te bereiken, willen we het bewustzijn van professionals en organisaties vergroten. Dat doen we bijvoorbeeld door het vergroten van diversiteit in lesmaterialen en door mediabedrijven te stimuleren zich aan te sluiten bij de media-alliantie. Internationaal zetten we in op meer gendergelijkheid door naleving van het CEDAW-verdrag (Convention on the Elimination of All Forms of Discrimination against Women). Met ons emancipatiebeleid dragen we bij aan de uitvoering van internationale afspraken, zoals de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) en het VN-Vrouwenrechtenverdrag.

2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Deze financiële paragraaf presenteert conform de rijksbegrotingsvoorschriften de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting, zowel voor de uitgaven (tabel 1) als de ontvangsten (tabel 2).

Ook bevat deze paragraaf tabellen die een overzicht geven van alle intensiveringen en ombuigingen (tabellen 3 t/m 8).

 

1 Tabel 1 Belangrijkste beleidsmatige mutaties (p. 21)

 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

 

40.383,8

40.650,0

40.573,5

40.631,6

40.679,1

 

Belangrijkste mutaties:

  • 1) 
    Leerlingen- en studentenontwikkeling

diverse

191,7

211,1

161,4

189,3

212,7

 
  • 2) 
    Specifieke dekking tegenvaller Leerlingen- en studentenontwikkeling

diverse

  • 125,3
  • 211,1
  • 44,6
  • 45,7
  • 45,9
 
  • 3) 
    Taakstelling OCW-brede problematiek

91

0,0

0,0

  • 114,4
  • 140,3
  • 156,2
 
  • 4) 
    Eindejaarsmarge

91

96,2

0,0

0,0

0,0

0,0

 
  • 5) 
    Kasschuiven

diverse

819,9

138,3

  • 417,0
  • 432,7
  • 224,9
 
  • 6) 
    Loonbijstelling

diverse

703,3

705,9

704,0

703,8

700,7

 
  • 7) 
    Prijsbijstelling

diverse

149,7

155,3

156,5

157,4

156,7

 
  • 8) 
    Regeerakkoordmaatregelen

diverse

356,5

524,7

543,1

509,1

462,1

 
  • 9) 
    Scholingsaftrek

4

0,0

  • 218,0

0,0

0,0

0,0

 
  • 10) 
    Niet-kader relevante mutaties

11,12

27,6

67,1

74,7

67,5

59,9

 
  • 11) 
    Daling STER-inkomsten

15

  • 28,4
  • 36,0
  • 39,6
  • 54,7
  • 53,8
 
  • 13) 
    Overige mutaties

diverse

  • 14,2
  • 3,1
  • 3,0
  • 2,9
  • 2,8
 

Stand ontwerpbegroting 2019

 

42.560,8

41.984,2

41.594,6

41.582,4

41.787,6

42.115,0

Tabel 2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties t.o.v. vorig jaar (ontvangsten) (Bedragen x € 1 miljoen)

   

Art.    2018    2019    2020    2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

 

1.380,6

1.414,7

1.487,6

1.554,3

1.633,2

 

Belangrijkste mutaties:

  • 1) 
    Leerlingen- en studentenontwikkeling

12,13

0,4

  • 1,0
  • 0,5

0,2

0,6

 
  • 3) 
    Niet kaderrelevante mutaties

11

  • 35,3
  • 38,5
  • 47,9
  • 57,2
  • 70,1
 
  • 4) 
    Rente studiefinanciering

11

  • 11,1
  • 12,4
  • 11,8
  • 8,5
  • 3,5
 
  • 5) 
    Lagere reclame opbrengsten en STER-raming

15

  • 28,4
  • 36,0
  • 39,6
  • 54,7
  • 53,8
 
  • 6) 
    Overige mutaties

diverse

11,1

2,4

2,4

2,6

9,5

 

Stand ontwerpbegroting 2019

 

1.317,3

1.329,2

1.390,2

1.436,7

1.515,9

1.555,2

Toelichting:

Leerling- en studentenontwikkeling

In de begroting is de actuele raming van de leerlingen- en studentenaantallen, alsmede van de kaderrelevante uitgaven aan de studiefinanciering verwerkt. Uit de ramingen in 2018 blijkt dat zowel de leerlingen- en studentenaantallen als de uitgaven aan de studiefinanciering hoger uitvallen dan de in de OCW-begroting 2018 verwerkte aantallen.

Hierachter gaan verschillende bewegingen schuil, zoals bijvoorbeeld een stijging in de omzettingen van prestatiebeurs in gift. Dit hangt samen met het zogenaamde boeggolfeffect van de invoering van het Studievoor-schot; studenten die in 2013 vervroegd zijn ingestroomd om nog voor de basisbeurs in aanmerking te komen leiden nu tot extra uitstroom en omzettingen.

Specifieke dekking tegenvaller leerlingen- studentenontwikkeling en raming studiefinanciering

De tegenvaller op de leerlingen en studentontwikkeling en raming studiefinanciering wordt in 2019 gedekt door inzet van loon- en prijsbijstelling tranche 2018 (€ 149 miljoen, deels door middel van een kasschuif), meevallers en bijstellingen (€ 25 miljoen, waaronder € 15 miljoen onderuitputting lerarenbeurs in 2018), een korting op de subsidieregeling praktijkleren (€ 19 miljoen) en een lumpsumkorting hoger onderwijs (€ 19 miljoen).

Taakstelling OCW-brede problematiek

Om de begroting meerjarig sluitend te maken, is er vanaf 2020 een taakstelling op de OCW-begroting geplaatst.

Eindejaarsmarge

In 2017 zijn enkele budgetten niet volledig tot besteding gekomen. De eindejaarsmarge wordt ingezet voor overlopende verplichtingen die alsnog in 2018 tot betaling zijn gekomen en ter dekking van de tegenvaller op de leerlingen- en studentenontwikkeling en de raming van de studiefinanciering.

Kasschuiven

Op diverse budgetten vinden kasschuiven plaats. Conform het Bestuursakkoord mbo 2018-2-22 is het resultaatafhankelijke budget van € 200 miljoen doorgeschoven van 2022 naar 2023. Ter optimalisatie van het kasritme van de staat wordt de verplichting aan de vervoersbedrijven voor de OV-studentenkaart in 2018 vooruitbetaald via een kasschuif.

Loon- en prijsbijstelling

De loon- en prijsbijstelling tranche 2018 is uitgekeerd aan de departementen. Zie het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk voor de verdeling over de begrotingsartikelen.

Regeerakkoordmaatregelen

Er zijn diverse Regeerakkoordmiddelen aan de OCW-begroting toegevoegd. Een deel van de Regeerakkoordmiddelen was via nota's van wijziging al aan de vorige begroting toegevoegd.

Bijdrage scholingsaftrek

Dit betreft een overboeking naar het Ministerie van Financiën. In 2019 blijft namelijk de fiscale scholingsaftrek nog behouden.

Niet kader-relevante mutaties

De raming voor studiefinanciering laat hogere niet-kaderrelevante uitgaven zien voor 2018 en verder, ten opzichte van de raming die in de OCW-begroting 2018 verwerkt is.

Daling STER-inkomsten

Er is sprake van een structureel dalende trend van de reclame-ontvangsten bij de landelijke publieke omroep.

Overige mutaties

Dit betreft desalderingen van uitgaven en ontvangsten en overboekingen van en naar andere departementen.

Rente studiefinanciering

De raming voor studiefinanciering laat lagere renteontvangsten zien dan de in de OCW-begroting 2018 verwerkte raming. Conform de begrotingsregels worden mutaties in de renteontvangsten generaal verwerkt.

Tabel 3 hieronder geeft een overzicht van alle intensiveringen op de OCW-begroting, sinds de start van het kabinet Rutte III en tabel 4 doet dat voor de ombuigingen. Tabel 5 geeft een saldo van tabel 3 en 4 weer.

In tabellen 6 t/m 8 worden de investeringen, ombuigingen en het saldo ervan uitgesplitst per sector weergegeven. Daarbij dient er rekening mee gehouden te worden dat een deel van de middelen per sector op begrotingsartikel 95 (apparaatsuitgaven) belanden.

Tabel 3 Intensiveringen (Bedragen x € 1.000)

 
 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

G32 Voor- en vroegschoolse educatie

1

40.000

130.000

170.000

170.000

170.000

170.000

G33 Aanpak werkdruk primair onderwijs (incl. € 20 miljoen kleine scholen)

1

108.000

257.000

257.000

257.000

257.000

257.000

G34 Modernisering CAO primair onderwijs

1

270.000

270.000

270.000

270.000

270.000

270.000

G35 Kwaliteit technisch onderwijs vmbo

3

40.000

70.000

120.000

120.000

100.000

100.000

G36 Fundamenteel onderzoek

16

95.000

155.000

200.000

200.000

200.000

200.000

G37 Toegepast onderzoek innovatie

6, 16

25.000

38.000

50.000

50.000

50.000

50.000

G38 Onderzoeksinfrastructuur

16

45.000

55.000

0

0

0

0

G40 Cultuur (en historisch democratisch bewustzijn)

14

25.000

48.270

52.145

52.120

51.120

51.160

G41 Nederlandse scholen in het buitenland

1

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

G42 Media/

onderzoeksjournalistiek

15

5.000

0

0

0

0

0

G43 Intensivering erfgoed en monumenten (met name

Nationaal Restauratiefonds)

14

98.500

101.400

60.000

25.000

0

0

G44 Aanpak laaggeletterdheid

4

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

G45 Onderwijsachterstandenbeleid en aandacht voor hoogbegaafde kinderen

1, 3

15.000

30.000

30.000

30.000

30.000

30.000

G47 Terugdraaien taakstelling OCW

 

244.000

415.000

410.000

338.000

183.000

183.000

G48 Terugdraaien taakstelling groen onderwijs

diverse

0

9.000

13.000

14.000

13.000

12.000

G49 Halvering collegegeld eerstejaars HO (incl. Pabo voor 2 jaar en intensivering profilerings-fondsen)

6, 7

70.000

165.000

165.000

170.000

170.000

175.000

Totaal

 

1.088.500

1.751.670

1.805.145

1.704.120

1.502.120

1.506.160

 

Tabel 4 Ombuigingen (Bedragen x € 1.000)

 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

G46 Doelmatiger onderwijs

diverse

  • 20.000
  • 92.000
  • 137.000
  • 183.000
  • 183.000
  • 183.000

Korting regeling praktijkleren

4

 
  • 19.452
       

Korting lumpsum ho

6, 7

 
  • 19.452
       

Subsidieverlaging

diverse

  • 34.261

0

0

0

0

0

Totaal

 
  • - 
    54.261
  • - 
    130.904
  • - 
    137.000
  • - 
    183.000
  • - 
    183.000
  • - 
    183.000
 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Intensiveringen

diverse

1.088.500

1.751.670

1.805.145

1.704.120

1.502.120

1.506.160

Ombuigingen

diverse

  • 54.261
  • 130.904
  • 137.000
  • 183.000
  • 183.000
  • 183.000

Totaal

 

1.034.239

1.620.766

1.668.145

1.521.120

1.319.120

1.323.160

 

Tabel 6 Intensiveringen per sector (Bedragen x € 1.000)

 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Primair onderwijs

1

431.000

676.500

716.500

716.500

716.500

716.500

Voortgezet onderwijs

3

45.000

87.106

138.575

138.826

118.405

118.001

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4

5.000

6.993

7.834

7.989

7.672

7.387

Hoger beroepsonderwijs

6

65.602

134.188

138.914

141.393

139.868

141.516

Wetenschappelijk onderwijs

7

19.398

54.213

56.177

59.292

60.555

63.596

Cultuur

14

123.500

149.670

112.145

77.120

51.120

51.160

Media

15

5.000

0

0

0

0

0

Onderzoek en wetenschapsbeleid

16

150.000

228.000

225.000

225.000

225.000

225.000

Overig

diverse

244.000

415.000

410.000

338.000

183.000

183.000

Totaal

 

1.088.500

1.751.670

1.805.145

1.704.120

1.502.120

1.506.160

Tabel 7 Ombuigingen per sector (Bedragen x € 1.000)

 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Primair onderwijs

1

  • 19.916
  • 30.664
  • 45.663
  • 60.996
  • 60.996
  • 60.996

Voortgezet onderwijs

3

  • 10.771
  • 23.786
  • 35.420
  • 47.313
  • 47.313
  • 47.313

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4

  • 17.065
  • 32.118
  • 18.862
  • 25.195
  • 25.195
  • 25.195

Hoger beroepsonderwijs

6

  • 2.513
  • 16.581
  • 13.104
  • 17.503
  • 17.503
  • 17.503

Wetenschappelijk onderwijs

7

  • 3.354
  • 24.800
  • 19.551
  • 26.116
  • 26.116
  • 26.116

Onderzoek en wetenschapsbeleid

16

  • 642
  • 2.955
  • 4.400
  • 5.877
  • 5.877
  • 5.877

Totaal

 
  • - 
    54.261
  • - 
    130.904
  • - 
    137.000
  • - 
    183.000
  • - 
    183.000
  • - 
    183.000
 

Tabel 8 Saldo intensiveringen en ombuigingen per sector (Bedragen x € 1.000)

 

Art.

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Primair onderwijs

1

411.084

645.836

670.837

655.504

655.504

655.504

Voortgezet onderwijs

3

34.229

63.320

103.155

91.513

71.092

70.688

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

4

  • 12.065
  • 25.125
  • 11.028
  • 17.206
  • 17.523
  • 17.808

Hoger beroepsonderwijs

6

63.089

117.604

125.810

123.890

122.365

124.013

Wetenschappelijk onderwijs

7

16.044

29.413

36.626

33.176

34.439

37.480

Cultuur

14

123.500

149.670

112.145

77.120

51.120

51.160

Media

15

5.000

0

0

0

0

0

Onderzoek en wetenschapsbeleid

16

149.358

225.045

220.600

219.123

219.123

219.123

Overig

diverse

244.000

415.000

410.000

338.000

183.000

183.000

Totaal

 

1.034.239

1.620.766

1.668.145

1.521.120

1.319.120

1.323.160

2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

 

Art.nr.

Naam artikel + totale uitgaven

Juridisch verplicht (totale uitgaven +%)

Niet-juridisch verplicht (totale uitgaven + %)

Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven

1

Primair onderwijs

€ 11.270.715

€ 31.646

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 27.901)
 

€ 11.302.361

99,72%

0,28%

  • • 
    Opdrachten (€ 3.745)

3

Voortgezet onderwijs

€ 8.545.090

€ 66.766

  • • 
    Nog nader in te vullen
 

€ 8.611.856

99,23%

0,77%

bekostiging (€ 400)

       
  • • 
    subsidies (€ 60.461)
       
  • • 
    bijdragen aan (inter)na- tionale organisaties (€ 195)
       
  • • 
    Opdrachten (€ 5.710)

4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

€ 4.563.520

€ 13.456

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 11.050)
 

€ 4.576.976

99,69%

0,31%

  • • 
    Opdrachten (€ 1.091)
       
  • • 
    Bijdrage aan medeover heden (€ 1.316)

6

Hoger onderwijs

€ 3.277.589

€ 153

  • • 
    Nog nader in te vullen
 

€ 3.277.742

99,99%

0,01%

subsidies (€ 153)

7

Wetenschappelijk onderwijs

€ 4.897.077

€ 1.652

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 478)
 

€ 4.898.729

99,97%

0,03%

  • • 
    Nog nader in te vullen opdrachten (€ 1.174)

8

Internationaal beleid

€ 12.316

€ 469

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 207)
 

€ 12.785

96,3%

3,7%

  • • 
    Nog nader in te vullen opdrachten (€ 207)
       
  • • 
    Nog nader in te vullen internationale organisatie (€ 55)

9

Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

€ 92.746

€ 75.809

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 73.441) en
 

€ 168.555

54,8%

44,7%

  • • 
    Opdrachten (€ 2.368)

14

Cultuur

€ 899.849

€ 67.854

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 56.790)
 

€ 967.703

93%

7%

  • • 
    Nog nader in te vullen opdrachten (€ 10.117)
       
  • • 
    Nog nader in te vullen bijdragen aan (internationale organisaties (€ 947)

15

Media

€ 959.125

€ 1.704

  • • 
    Nog nader in te vullen

Bekostiging (€ 320)

 

€ 960.829

99,8%

0,2%

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 894)

Nog nader in te vullen opdrachten (€ 430)

Internationale contributies (€ 60)

 

Art.nr.

Naam artikel + totale uitgaven

Juridisch verplicht (totale uitgaven +%)

Niet-juridisch verplicht (totale uitgaven + %)

Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven

16

Onderzoek en Wetenschapsbeleid

€ 1.224.686

€ 3.685

  • • 
    Nog nader in te vullen subsidies (€ 3.585)
 

€ 1.228.371

99,7%

0,3%

  • • 
    Nog nader in te vullen opdrachten (€ 0,1)

25

Emancipatie

€ 11.493

€ 4.387

  • • 
    Nog nader in te vullen

Subsidies (€ 542)

 

€ 15.880

72,4%

27,6%

  • • 
    Opdrachten (€ 845)
       
  • • 
    Bijdrage aan medeover heden (€ 3.000)

Totaal aan niet verplichte uitgaven

 

€ 267.581

 

2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

 

Tabel planning beleidsdoorlichtingen

Artikel

 

Realisatie

         

Planning

   

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Geheel artikel?

1.

Primair onderwijs

         

V

 

V

3.

Voortgezet onderwijs

         

V

 

V

4.

Beroeps en volwasseneneducatie

   

V

       

V

6.

Hoger beroepsonderwijs

   

V

       

V

7.

Wetenschappelijk onderwijs

   

V

       

V

8.

Internationaal beleid1

               

9.

Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid

       

V

   

V

11.

Studiefinanciering

     

V

     

V

12.

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

V

           

V

13.

Lesgelden2

               

14.

Cultuur

       

V

   

V

15.

Media

     

V

     

V

16.

Onderzoek en wetenschapsbeleid

       

V

   

V

25.

Emancipatie

 

V

         

V

Afgeronde en eerder toegezegde beleidsdoorlichtingen

1    Internationaal beleid is een restartikel en geen beleidsartikel. Er is dus geen beleidsdoorlichting gepland. Internationaal beleid draagt bij aan de beleidsdoelstellingen op andere artikelen.

2    Lesgelden: het doel van het heffen van lesgeld is het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs. Dit is een financieel doel. Omdat het hier geen beleidsmatig doel betreft ligt een beleidsdoorlichting niet in de rede.

Zie ook de bijlage «Overzicht evaluaties- en overig onderzoek».

Zie ook de Tabel realisatie beleidsdoorlichtingen.

2.5 Overzicht risicoregelingen

 
 

Totaal plafond

O

o

o

ö

o

co

O

o

o

ö

00

co

i

 

Garantie plafond

i

i

i

 

Uitstaande garanties

2019

247.323

314.064

163.922

 

Geraamd te vervallen 2019

1

O

o

O

 

Geraamd te verlenen 2019

o

o

o

 

Uitstaande garanties

2018

247.323

314.064

163.922

 

Geraamd te vervallen 2018

156.535

43.717

12.709

 

Geraamd te verlenen 2018

119.560

16.178

o

O

o

o

F"

Uitstaande garanties

2017

284.298

341.603

176.631

x €

     

Tabel Overzicht verstrekte garanties (Bedragen

!

     

Art. Omschrijving

14 Indemniteitsregeling

14 Achterborg overeenkomst NRF

Bouwleningen aan Academische Ziekenhuizen

Voor de Academische Ziekenhuizen is sinds 1991 de garantieregeling niet meer van kracht, met uitzondering van enkele op dat moment in gang gezette bouwprojecten. Sinds 1996 zijn geen garanties meer verstrekt. Deze leningen hebben gemiddeld een looptijd van 40 jaar. Expiratie van deze leningen zal omstreeks het jaar 2035 volledig hebben plaatsgevonden.

  • 3. 
    BELEIDSARTIKELEN

3.1 Art.nr. 1 Primair onderwijs

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van primair onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

 

Tabel 1.1 Kengetallen

     

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1    Aandeel thuiszittende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1

%

 

0,07%

0,08%

0,09%

         

Aantallen

 

1.161

1.197

1.396

         

2    Aandeel

Lezen

1F

 

98%

98%

         

leerlingen dat de referentie

 

2F

 

76%

66%

         

niveaus lezen, taal en rekenen haalt2

Taalver zorging

1F

 

96%

96%

         
 

2F

 

56%

57%

         
 

Rekenen

1F

 

92%

93%

         
   

1S

 

44%

48%

         

3    Aandeel startende leraren dat een begeleidings programma heeft gevolgd3    83%

4    Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt4    97%

1    Bron: Leerplichttellingen; de cijfers betreffen schooljaar 2014-2015 tot en met 2016-2017.

2    Bron: College voor Toetsen en Examens; de cijfers betreffen het aandeel basisschoolleerlingen in schooljaar 2015-2016 (het eerste schooljaar met verplichte rapportage) en 2016-2017. Voor schooljaar 2015-2016 zijn de cijfers opgenomen zoals aangepast in de rapportage 2016-2017.

3    De cijfers over 2017 worden in het najaar in de loopbaanmonitor bekend gemaakt.

4    Bron: ITS monitor naar Sociale Veiligheid; dit kengetal wordt tweejaarlijks gemeten.

Tabel 1.2 Leerlingen primair onderwijs (Aantallen x 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Leerlingen basisonderwijs1

  • • 
    geen gewicht

1.295,4

1.294,4

1.395,9

1.384,6

1370,4

1.357,8

1.347,4

  • • 
    gewicht 0,3

60,7

57,1

         
  • • 
    gewicht 1,2

58,2

53,3

         

Subtotaal

1414,3

1.404,7

1.395,9

1.384,6

1.370,4

1.357,8

1.347,4

Leerlingen trekkende bevolking2

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

0,4

Totaal

1414,7

1.405,1

1.396,3

1.385,0

1.370,8

1.358,2

1.347,8

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

34,0

34,3

34,6

35,0

35,1

35,0

34,9

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs

67,3

66,8

66,0

65,7

65,4

65,3

65,4

Totaal PO3

1.516,0

1.506,2

1.496,9

1.485,7

1.471,3

1.485,5

1.448,1

1    In verband met de nieuwe bekostigingssystematiek onderwijsachterstanden, is de onderverdeling naar gewichtenleerlingen met ingang teldatum 01-10-2019 vervallen.

2    Dit zijn leerlingen van de rijdende scholen en van de school voor varende kleuters.

3    (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

van

Tabel 1.3 Uitgaven per leerling, excl. uitvoeringskosten (Bedragen x € 1.000)

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Primair onderwijs1

6,9

7,4

7,5

7,6

7,6

7,5

7,6

Bekostiging2

6,6

7,1

7,1

7,1

7,1

7,0

7,2

Exclusief ondersteuningsmid-delen3

5,4

5,9

5,9

5,9

5,9

5,8

5,9

1    De totale uitgaven uit tabel 1.4, exclusief de bijdragen aan agentschappen en ZBO's/RWT's, gedeeld door het aantal leerlingen in hetzelfde jaar, zoals opgenomen in tabel 1.2.

2    De bekostiging uit tabel 1.4, gedeeld door het aantal leerlingen in hetzelfde jaar, zoals opgenomen in tabel 1.2.

3    De bekostiging uit tabel 1.4, minus de ondersteuningsmiddelen zoals opgenomen in tabel 1.5, gedeeld door het aantal leerlingen in hetzelfde jaar, zoals opgenomen in tabel 1.2.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

De belangrijkste beleidswijzigingen op het terrein van primair onderwijs, zoals de investeringen in werkdruk en salaris worden beschreven in de beleidsagenda. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de actualisatie bestuursakkoorden PO en de aanpassingen van de verdeling van de middelen voor onderwijsachterstanden.

Het bestuursakkoord PO is in 2017 geëvalueerd. Daarnaast is in het Regeerakkoord »Vertrouwen in de toekomst» opgenomen dat de afspraken uit het bestuursakkoord worden gehandhaafd, met uitzondering van de landelijke norm om zittenblijven bij kleuters terug te dringen. Op basis hiervan is het bestuursakkoord PO geactualiseerd. In het geactualiseerde bestuursakkoord - dat doorloopt tot en met 2020 - blijven we inzetten op vier hoofdlijnen: talentontwikkeling door uitdagend onderwijs, het ontwikkelen van een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering, «professionele scholen» en doorgaande ontwikkellijnen. De Tweede Kamer ontvangt in het voorjaar van 2019 de laatste voortgangsrapportage en in 2020 de evaluatie.

In het Regeerakkoord is aangekondigd dat de regering vanaf 2019 structureel € 170 miljoen per jaar investeert in het gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid voor een verruiming van het aanbod van voorschoolse educatie. In 2018 is alvast een deel (€ 40 miljoen) van de investering van 2019 uitgekeerd waardoor in 2019 een investering van € 130 miljoen resteert. Ook is in het Regeerakkoord vastgelegd dat de verdeling van middelen voor het onderwijsachterstandenbeleid wordt geactualiseerd. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek is een nieuwe indicator ontwikkeld die het risico op een onderwijsachterstand bij kinderen beter in beeld brengt. Deze indicator wordt vanaf 2019 gebruikt voor de verdeling van de middelen van het onderwijsachterstandenbeleid over basisscholen en gemeenten. De nieuwe verdeelsystematiek gaat in per 1 januari 2019 voor gemeenten en per schooljaar 2019-2020 voor basisscholen.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 1.4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

10.632.968

11.144.612

11.302.400

11.241.779

11.178.741

11.113.401

11.053.470

Waarvan garantieverplichtingen

19.065

502

         

Totale uitgaven

10.494.756

11.144.065

11.302.361

11.241.744

11.178.741

11.113.401

11.053.470

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,7%

       
 

Bekostiging

9.986.309

10.646.197

10.675.549

10.580.309

10.519.228

10.445.292

10.385.391

  • • 
    Hoofdbekostiging

9.742.879

10.346.763

10.375.315

10.286.075

10.224.994

10.159.058

10.099.157

  • Bekostiging Primair
             

Onderwijs

9.725.580

10.332.433

10.360.985

10.271.745

10.211.046

10.145.110

10.085.209

  • Bekostiging Caribisch
             

Nederland

17.299

14.330

14.330

14.330

13.948

13.948

13.948

  • • 
    Prestatiebox

228.085

282.234

272.234

272.234

272.234

272.234

272.234

  • • 
    Aanvullende bekostiging

15.345

17.200

28.000

22.000

22.000

14.000

14.000

  • Overig

15.345

17.200

28.000

22.000

22.000

14.000

14.000

 

Subsidies

88.877

90.434

99.704

106.427

109.041

117.541

117.541

  • Regeling Onderwijsvoor-
             

ziening jonggehandicapten

23.191

23.000

23.000

23.000

23.000

23.000

23.000

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • Nederlands onderwijs buitenland

10.724

13.394

13.394

13.394

13.394

13.394

13.394

  • Basis voor Presteren

(School aan Zet en Bèta Techniek)

1.519

0

0

0

0

0

0

  • Humanistisch vormend en godsdienstonderwijs

11.510

11.630

12.130

12.630

13.130

13.630

13.630

  • Overig

41.933

42.410

51.180

57.403

59.517

67.517

67.517

               

Opdrachten

6.915

6.199

14.511

15.215

14.559

14.655

14.625

Bijdrage aan agentschappen

26.207

26.942

30.852

27.985

24.108

24.108

24.108

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs

26.207

26.942

30.852

27.985

24.108

24.108

24.108

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

19.997

7.734

7.734

7.734

7.731

7.731

7.731

  • Stichting Vervangings-
             

fonds en Particpatie-fonds1

18.412

5.231

5.231

5.231

5.228

5.228

5.228

  • UWV

1.585

2.503

2.503

2.503

2.503

2.503

2.503

Bijdrage aan medeoverheden

366.451

366.451

462.328

492.391

492.391

492.391

492.391

  • Gemeentelijk onderwijs achterstandenbeleid

266.750

277.403

462.328

492.391

492.391

492.391

492.391

  • Aanvulling GOA convenant G37

95.000

84.348

0

0

0

0

0

  • Verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten2

4.701

4.700

0

0

0

0

0

 

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

0

107

11.387

11.387

11.387

11.387

11.387

  • Brede scholen

0

107

11.387

11.387

11.387

11.387

11.387

 

Bijdragen aan sociale fondsen

0

1

296

296

296

296

296

  • Brede scholen

0

1

296

296

296

296

296

Ontvangsten

23.358

17.661

8.661

8.661

8.661

8.708

8.708

1    In 2017 is dit bedrag inclusief het deel dat is teruggestort vanwege ten onrechte gedeclareerde kosten voor wachtgelden bij het Participatiefonds.

2    Voor 2016 waren deze middelen beschikbaar gesteld voor de G-86. Voor 2017 en 2018 zijn de middelen bestemd voor de kleine gemeenten.

Budgetflexibiliteit

Het beschikbare budget op artikel 1 voor 2019 is voor 99,7 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de lumpsumbekostiging aan de schoolbesturen en de samenwerkingsverbanden. Hieraan ten grondslag liggen de regelingen personele bekostiging en materiële instandhouding.

Het moment waarop de juridische verplichting wordt aangegaan vindt plaats voorafgaand aan het (school)jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Subsidies

Het beschikbare budget in 2019 is voor 62,0 procent juridisch verplicht. Dit verplichte deel betreft de subsidies die voorafgaand aan het jaar van verstrekking worden vastgelegd. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht en wordt ingezet voor beleidsprioriteiten van het kabinet. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.

Opdrachten

Het beschikbare budget in 2019 is voor 74,2 procent juridisch verplicht.

Het gaat hierbij onder andere om de uitvoering van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht en betreft beleidsprioriteiten van het kabinet. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Op basis van de managementafspraken tussen het bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

Het budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Het gaat hier om bijdragen aan het Vervangings- en Participatiefonds en het UWV. Op basis van een beheersovereenkomst worden de middelen voorafgaand aan het jaar waarop de bijdragen betrekking hebben verplicht.

Bijdrage aan medeoverheden

Het budget in 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Het moment waarop de juridische verplichting wordt aangegaan vindt plaats voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de specifieke uitkering betrekking heeft.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het beschikbare budget in 2019 is nog niet juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan het gemeentefonds voor het realiseren van combinatie-functies op basis van de bestuurlijke afspraken tussen OCW, VWS en de VNG.

Bijdrage aan sociale fondsen

Het beschikbare budget in 2019 is nog niet juridisch verplicht. Het betreft de loonbijstelling over de bijdrage aan het gemeentefonds voor het realiseren van combinatiefuncties op basis van de bestuurlijke afspraken tussen OCW, VWS en de VNG.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Het Rijk verstrekt schoolbesturen lumpsumbekostiging voor de personele kosten en materiële instandhouding. Deze bekostiging is grotendeels gebaseerd op het aantal leerlingen en de gemiddelde leeftijd van leraren. Daarnaast wordt via de groeibekostiging en de directie- en de kleinescho-lentoeslag rekening gehouden met de groei en grootte van de school. Met de groeibekostiging is circa € 60 miljoen gemoeid, met de directietoeslag (basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs) circa € 240 miljoen en met de kleinescho-lentoeslag circa € 130 miljoen. Dat laatste bedrag is inclusief de kleine-scholentoeslag die onderdeel is van het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid; deze is met ingang van 1 augustus 2018 met € 20 miljoen verhoogd om kleine scholen extra armslag te geven om goed onderwijs te verzorgen. Tot slot wordt in de bekostiging rekening gehouden met een aantal specifieke kenmerken van leerlingen in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid waar in totaal structureel circa € 285 miljoen voor wordt geraamd. Dit betreft het budget voor de nieuwe regeling ter verdeling van de aan de basisscholen te verstrekken middelen voor de bestrijding van onderwijsachterstanden, die vanaf 1 augustus 2019 zal gelden. Deze regeling vervangt de huidige gewichtenen impulsregeling.

In onderstaande tabel zijn de ondersteuningsmiddelen opgenomen die naast de basisbekostiging beschikbaar zijn voor de lichte en zware ondersteuning. Lichte ondersteuning betreft grotendeels middelen die naar de samenwerkingsverbanden po gaan en deels middelen die rechtstreeks naar de speciale scholen voor basisonderwijs gaan (sbao). Bijdragen voor de zware ondersteuning zijn voor de samenwerkingsverbanden po en vo en het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), waaronder de clusters 1 en 2. Sinds de invoering van «passend onderwijs» besluiten de samenwerkingsverbanden (clusters 3 en 4) over de plaatsing van leerlingen in het (v)so.

Onderstaande tabel laat zien hoe de ondersteuningsmiddelen worden verdeeld.

 

Tabel 1.5 Ondersteuningsmiddelen (Bedragen x € 1 miljoen)

 

2019

2020

2021

2022

2023

Lichte ondersteuning - Samenwerkingsverbanden primair onderwijs

385

385

380

375

375

Zware ondersteuning - Clusters 1 en 2

265

265

265

265

265

Zware ondersteuning - Samenwerkingsverbanden primair onderwijs

560

560

555

555

555

Zware ondersteuning - Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs1

595

585

580

580

580

Lichte en zware ondersteuning - Totaal artikel 1

1.805

1.795

1.780

1.775

1.775

1 Samenwerkingsverbanden vo betreft alleen de middelen die op artikel 1 staan, en is inclusief een gedeelte dat rechtstreeks naar de WEC scholen gaat onder andere bestemd voor onderwijs in instellingen voor gesloten jeugdzorg en justitiële jeugdinrichtingen.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt bekostiging aan de schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het bestuursakkoord met de PO-Raad ontvangen de schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn bedoeld om een impuls te geven aan het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs, vernieuwing en digitalisering, de brede aanpak onderwijsverbetering, professionalisering van scholen en de doorgaande ontwikkellijnen. Deze middelen komen daarnaast ook ten goede aan de afspraken die zijn gemaakt in het «Techniekpact 2020» en het «Bestuurlijk kader Cultuur en Onderwijs».

Aanvullende bekostiging

Naast de reguliere bekostiging ontvangen de schoolbesturen middelen voor specifieke doeleinden. De aanvullende bekostiging voor 2019 bestaat uit de kosten voor tweetalig onderwijs, de regeling teambeurs voor professionalisering van teams van leerkrachten, de regeling tegemoetkoming vervangingskosten voor schoolleiders die een opleiding volgen, kosten voor het leraar ontwikkelfonds, de regeling voor hoogbegaafden.

Subsidies

Om verschillende beleidsdoelstellingen te behalen, worden subsidies verstrekt (zie de subsidiebijlage voor het totaaloverzicht). De belangrijkste subsidies zijn de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten, de Regeling Nederlands onderwijs in het buitenland en de subsidies voor het «Techniekpact». De Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten voorziet in diverse hulpmiddelen zodat deze leerlingen met goed gevolg onderwijs (van basisonderwijs tot en met hoger onderwijs) kunnen volgen. Voor de implementatie van het bestuursakkoord worden middelen verstrekt ten behoeve van een brede aanpak voor duurzame onderwijsverbetering en voor het project «Beter en slimmer leren met ict». Daarnaast worden er onder andere subsidies verstrekt voor humanistisch vormend en godsdienstonderwijs, onderwijs aan zieke leerlingen, het aanpassen van lesmateriaal ten behoeve van visueel gehandicapte en dyslectische leerlingen en het ontwikkelen van de (adaptieve) eindtoets.

Opdrachten

Dit betreft de middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en evaluatie- en beleidsonderzoeken, onder andere voor passend onderwijs, voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Verder betreft het uitgaven voor de uitvoeringskosten van de bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel en kosten van uitvoeringsorganisaties.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van de bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft hier het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor begrotingsartikel 1.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

De stichtingen Vervangingsfonds en Participatiefonds ontvangen middelen voor het beheren van de vervangings- en werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. De kosten die het Vervangings- en Participatiefonds vergoeden worden gedekt uit de premies die schoolbesturen afdragen. Het UWV ontvangt middelen voor de uitvoering van de Regeling onderwijsvoorziening jonggehandicapten.

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten ontvangen middelen voor onderwijsachterstandenbeleid. Gemeentelijk onderwijsachterstandenbeleid bestaat uit meerdere instrumenten, waaronder voorschoolse educatie, schakelklassen en zomerscholen.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Jaarlijks worden aan het Gemeentefonds middelen ter beschikking gesteld ten behoeve van de «Brede impuls combinatiefuncties».

Bijdrage aan sociale fondsen

Deze reeks betreft de loonbijstelling 2017 over de middelen «Brede impuls combinatiefuncties».

 

Tabel 1.6 Overzicht Specifieke Uitkering (Bedragen in miljoen euro's)

       

2018 2019

2020

2021

2022

2023

1 Ontvangende partij(en)

 

Diverse gemeenten1

366,5

462,0

492,1

492,1

492,1

492,1

Korte omschrijving uitkering

           

Het betreft de specifieke uitkeringen op onderwijsachterstandenbeleid (voor 2018 inclusief de aanvulling convenant G37, budget voor verhoging taalniveau pedagogisch medewerkers kleine gemeenten en budget voor middelgrote en kleine gemeenten om tenminste één groep te realiseren).

3.2 Art.nr. 3 Voortgezet onderwijs

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een voortgezet onderwijsstelsel dat zodanig functioneert, dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele leerlingen en bij de behoeftes van de maatschappij.

Financieren:

De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het voortgezet onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren:

De Minister stimuleert specifieke onderwerpen door het verstrekken van (aanvullende) bekostiging, subsidies en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, (prestatie)afspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren:

De Minister vult zijn verantwoordelijkheid voor de onderwijskwaliteit van het onderwijs in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

 

Tabel 3.1 Kengetallen

 

2015

2016

2017

2018    2019

2020

2021

2022

1    Aandeel thuiszit tende leerlingen dat drie of meer maanden thuis zit zonder passend onderwijsaanbod1    %

0,17%

0,19%

0,19%2

       

Aantallen

1.605

1.873

1.8532

       

2    Aandeel zitten- blijvers3

5,5%

5,7%

5,7%2

       

3    Aandeel lessen dat gegeven wordt door bevoegde en benoembare leraren4

94,8%

95,2%

n.n.b.

       

4    Aandeel startende leraren dat een begeleidingsprogramma heeft gevolgd5

 

85%

         

5    Aandeel leerlingen dat zich veilig voelt6 7

 

95%

         

6    Aantal vsv'ers3

24.353

22.953

23.7932

       

7    Meer studenten volgen vakken op hoger niveau3

0,96%

0,96%

1,20%2

       

1    Bron: leerplichttellingen

2    Dit is gemeten over schooljaar 2016-2017

3    Bron: DUO

4    Bron: IPTO en CenterData

5    De cijfers over 2017 worden in het najaar in

6    Bron: ITS Monitor naar Sociale Veiligheid

7    Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten

de loopbaanmonitor bekend gemaakt.

       

Tabel 3.2 Leerlingen voortgezet onderwijs

 

20171

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • 1. 
    Totaal aantal ingeschreven leerlingen2

Nader te verdelen in:

961.200

976.200

960.000

949.700

943.800

939.100

936.500

  • • 
    Vmbo (incl. lwoo)

378.100

393.400

379.900

371.500

367.600

365.500

364.500

  • • 
    Havo

261.300

262.200

261.300

260.200

259.000

257.800

257.200

  • • 
    Vwo

286.000

285.100

284.100

284.000

283.500

282.400

281.300

  • • 
    Pro

29.200

28.800

28.000

27.300

27.000

26.800

27.000

  • • 
    Vavo

6.600

6.700

6.700

6.700

6.700

6.600

6.500

  • 2. 
    Totaal aantal scholen

644

652

652

652

652

652

652

  • 3. 
    Gemiddeld aantal leerlingen per school

1.492

1.497

1.472

1.457

1.448

1.440

1.436

1    De cijfers over 2017 zijn gebaseerd op het DJV 2017 (exclusief groen onderwijs).

2    Ten behoeve van de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.

Bron: DUO

Tabel 3.3 Uitgaven per leerling

 
   

20171

2018

2019

2020

2021

2022

2023

1.

Voortgezet onderwijs2

8.360

8.746

8.791

8.852

8.869

8.859

8.872

2.

Bekostiging3

 

8.609

8.644

8.711

8.726

8.715

8.727

3.

Bekostiging exclusief onder

             
 

steuningsmiddelen4

 

7.898

7.929

7.995

8.010

7.995

8.004

1    Het cijfer over 2017 is gebaseerd op het DJV 2017 (excl. groen onderwijs).

2    De totale uitgaven uit tabel 3.4, exclusief de bijdragen aan agentschappen (DUO), gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

3    De bekostiging uit tabel 3.4, gedeeld door het aantal ingeschreven leerlingen op 1 oktober van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

4    De bekostiging uit tabel 3.4, minus de ondersteuningsmiddelen zoals opgenomen in tabel 3.5, gedeeld door het aantal leerlingen van het voorgaand jaar, zoals opgenomen in tabel 3.2.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

De belangrijkste wijzigingen op het terrein van voortgezet onderwijs worden beschreven in de beleidsagenda.

Het sectorakkoord VO is in 2017 geëvalueerd. Daarnaast is in het Regeerakkoord »Vertrouwen in de toekomst» opgenomen dat de afspraken uit het sectorakkoord worden gehandhaafd. Op basis van de evaluatie is het sectorakkoord geactualiseerd. Het akkoord - dat doorloopt tot en met 2020 - bevat doelstellingen voor uitdagend onderwijs voor de leerlingen, de brede vormende taak van het onderwijs, regionale samenwerking, scholen als lerende organisaties, strategisch personeelsbeleid en verantwoording. De Tweede Kamer ontvangt in het voorjaar van 2019 de laatste voortgangsrapportage en in 2020 de evaluatie.

Daarnaast investeren wij vanaf 2022 structureel € 100 miljoen per jaar in een kwalitatief hoogstaand en dekkend aanbod van technisch vmbo. In

2019    is € 70 miljoen beschikbaar, grotendeels voor scholen met de technische profielen PIE (produceren, installeren en energie), BWI (bouwen, wonen en interieur) en M&T (mobiliteit en transport). Daarnaast zijn deze middelen beschikbaar voor verdere professionalisering van vmbo-docenten en voor regionale planvorming voor de jaren erna. Om in

2020    en de jaren erna in aanmerking te blijven komen voor deze middelen, moeten vmbo-scholen samen met het mbo en het bedrijfsleven gezamenlijk plannen maken voor toekomstbestendig technisch vmbo-onderwijs in hun regio.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 3.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

8.326.918

8.854.923

8.681.647

8.546.602

8.388.209

8.402.179

8.360.986

Waarvan garantieverplichtingen

45.105

4.322

         

Totale uitgaven

8.143.906

8.713.061

8.611.856

8.526.854

8.450.382

8.388.492

8.359.318

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,2%

       
 

Bekostiging

7.992.965

8.540.590

8.438.702

8.362.976

8.286.664

8.224.908

8.195.564

  • • 
    Hoofdbekostiging

7.545.671

8.056.636

8.123.369

8.037.212

7.959.900

7.898.144

7.868.800

  • Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum

6.890.750

7.333.269

8.108.177

8.022.119

7.944.792

7.883.036

7.853.692

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • Bekostiging lichte ondersteuning lwoo/pro

639.339

705.913

0

0

0

0

0

  • Bekostiging Caribisch

Nederland

15.582

17.454

15.192

15.093

15.108

15.108

15.108

  • • 
    Prestatiebox

259.356

290.381

298.233

308.664

309.664

309.664

309.664

  • Regeling prestatiebox voortgezet onderwijs

259.356

290.381

298.233

308.664

309.664

309.664

309.664

  • • 
    Aanvullende bekostiging

187.938

193.573

17.100

17.100

17.100

17.100

17.100

  • Regeling IGVO

(Internationaal Georiënteerd

Voortgezet Onderwijs)

3.906

4.680

0

0

0

0

0

  • Regeling leerplusar- rangement en eerste opvang nieuwkomers

109.922

110.393

0

0

0

0

0

  • Regeling bekostiging kenniscentra voor leerwerktrajecten vmbo

0

0

0

0

0

0

 
  • Regeling functiemix

VO Randstadregio's

61.214

61.400

0

0

0

0

0

  • Resultaatafhankelijke bekostiging vsv voor vo-scholen

12.896

17.100

17.100

17.100

17.100

17.100

17.100

 

Subsidies

54.473

72.231

88.783

81.006

82.001

81.866

82.036

  • Stichting Kennisnet

(basissubsidie) PO,

VO, MBO

12.280

12.240

12.240

12.240

12.240

12.240

12.240

  • ICT-projecten (incl.

transparantie)

6.172

4.800

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

  • Pilots zomerscholen

8.276

8.150

9.000

0

0

0

0

  • Overige projecten

27.745

47.041

62.543

63.766

64.761

64.626

64.796

 

Opdrachten

4.981

7.092

7.425

7.335

7.300

7.300

7.300

  • In- en uitbesteding

4.981

7.092

7.425

7.335

7.300

7.300

7.300

Bijdragen aan agentschappen

32.310

37.476

29.967

28.558

27.353

27.354

27.354

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs

32.310

37.476

29.967

28.558

27.353

27.354

27.354

 

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

58.969

55.392

46.784

46.784

46.784

46.784

46.784

  • ZBO: College voor

Toetsen en Examens

12.718

11.656

4.546

4.546

4.546

4.546

4.546

  • SLOA: onderwijs ondersteunende instellingen

PO/VO/BVE (incl. examens)

46.251

43.736

42.238

42.238

42.238

42.238

42.238

 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

208

280

195

195

280

280

280

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • GRAZ (ECML) en PISA

208

280

195

195

280

280

280

Ontvangsten

9.173

7.391

7.391

7.391

7.391

7.391

7.391

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 3 is voor 2019 99,2 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de betalingen aan schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Hieraan ten grondslag liggen de wet voor voortgezet onderwijs, onderliggende besluiten en uitvoeringsregelingen. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Subsidies

Van het beschikbare budget is in 2019 31,9 procent juridisch verplicht. Dit deel betreft de subsidies die voorafgaand aan het jaar worden vastgesteld. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.

Opdrachten

Van het beschikbare budget in 2019 is 23,1 procent juridisch verplicht. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht, bijvoorbeeld voor het toezicht op (zeer) zwakke scholen. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Tussen bestuursdepartement en DUO zijn managementafspraken vastgelegd voor het komende jaar.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Dit betreft de bijdrage aan het College voor Toetsen en Examens en de onderwijs ondersteunende instellingen (SLOA). Op basis van overeenkomsten worden de middelen voorafgaand aan het komende jaar verplicht.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het beschikbare budget in 2019 is nog niet juridisch verplicht. Het budget is beleidsmatig verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat dit gedurende het jaar juridisch wordt verplicht. Dit betreft de bijdragen aan de genoemde internationale organisaties.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Bekostiging voortgezet onderwijs lumpsum

Het voortgezet onderwijs kent een lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. De schoolbesturen ontvangen van de rijksoverheid een bedrag voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de schoolbesturen in staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en overige arbeidsvoorwaarden te vervullen en te voorzien in de kosten van de materiële instandhouding van scholen. De lumpsumbekostiging is voornamelijk gebaseerd op het aantal leerlingen en de schoolsoort. Daarnaast zijn vanaf 2019 het leerplusarrangement, de eerste opvang nieuwkomers, de functiemix VO Randstadregio's en het Internationaal Georiënteerd Voortgezet Onderwijs (IGVO) niet meer onder de aanvullende bekostiging opgenomen, maar onder de hoofdbekostiging. Met het leerplusarrangement is circa € 48 miljoen gemoeid, met de eerste opvang nieuwkomers circa € 46 miljoen, met de functiemix VO Randstadregio's circa € 61 miljoen en met IGVO circa € 4 miljoen.

Ook de middelen voor de lichte ondersteuning zijn vanaf 2019 onder de hoofdbekostiging opgenomen. In onderstaande tabel zijn de ondersteu-ningsmiddelen opgenomen die naast de basisbekostiging beschikbaar zijn voor de lichte ondersteuning. Vanaf 1 januari 2016 is de bekostiging van de lichte ondersteuning aan samenwerkingsverbanden geïntegreerd in het kader van passend onderwijs. Deze bekostiging bestaat uit twee delen: een budget voor leerwegondersteuning onderwijs (lwoo) en praktijkonderwijs (pro) en een budget voor regionale ondersteuning. De ondersteu-ningsbekostiging wordt verrekend met het budget voor lwoo en pro van het samenwerkingsverband. In onderstaande tabel zijn de ondersteu-ningsmiddelen opgenomen die naast de basisbekostiging hiervoor beschikbaar zijn.

 

Tabel 3.5 Ondersteuningsmiddelen (Bedragen x € 1 miljoen)

 

2019

2020

2021

2022

2023

Lichte ondersteuning lwoo/pro

603

593

585

584

584

Regionale ondersteuning

95

95

95

95

95

Totale ondersteuningsmiddelen art. 3

698

688

680

679

679

Daarnaast is in het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» opgenomen dat het groen onderwijs wordt overgeheveld naar OCW. Met ingang van 2018 wordt het groen (voortgezet) onderwijs via artikel 3 bekostigd.

Bekostiging Caribisch Nederland

Het Rijk verstrekt sinds 10 oktober 2010 bekostiging aan schoolbesturen in Caribisch Nederland. Het betreft de schoolbesturen op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba.

Prestatiebox

Voor het realiseren van de afspraken in het (geactualiseerde) sectorak-koord met de VO-raad ontvangen de schoolbesturen extra middelen via de prestatiebox. Deze middelen zijn bedoeld om een extra impuls te geven aan het realiseren van de doelstellingen op het gebied van uitdagend onderwijs voor de leerlingen, de brede vormende taak van het onderwijs, regionale samenwerking, scholen als lerende organisaties, strategisch personeelsbeleid en verantwoording.

Aanvullende bekostiging

Resultaatafhankelijke bekostiging vroegtijdig schoolverlaters (vsv) voor vo-scholen

Vo-scholen ontvangen resultaatafhankelijke bekostiging voor de schooljaren 2018/2019 en 2019/2020 op basis van de regeling resultaatafhankelijke bekostiging vsv vo. Voor de aanpak van vsv zie artikel 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van diverse beleidsdoelstellingen worden subsidies verstrekt (zie voor het totaaloverzicht bijlage:

Subsidies). De belangrijkste hiervan zijn de subsidies voor Stichting Kennisnet en kansengelijkheid. Stichting Kennisnet ondersteunt onderwijsinstellingen bij het benutten van ICT. De subsidie voor kansengelijkheid wordt onder andere gebruikt voor doorstroomprogramma's po-vo en doorstroomprogramma's vmbo-havo en vmbo-mbo. Daarnaast is er subsidie beschikbaar voor de versterking van het techniekonderwijs op het VMBO en krijgen het Europees Platform en de stichting School en Veiligheid ook een subsidie.

Opdrachten

Onder deze post vallen middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken. De belangrijkste hiervan is een opdracht voor het ondersteuningsprogramma voor zeer zwakke scholen.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

ZBO: College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) ontvangt middelen voor uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot de centrale examens en rekentoetsen in het reguliere voortgezet onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie. Daarnaast zorgt het CvTE voor de staatsexamens voor het voortgezet onderwijs en voor Nederlands als tweede taal (NT2). Dit geldt ook voor Caribisch Nederland. Het CvTE is verantwoordelijk voor de invoering van de digitale examens. Daarnaast is het CvTE regievoerder over de examenketen en heeft zij een regierol voor de centrale eindtoets po. In die hoedanigheid heeft zij de taak om namens de overheid de kwaliteit van al deze toetsen en examens te waarborgen en te zorgen voor een vlekkeloze (digitale) afname.

SLOA: Onderwijs ondersteunende instellingen primair-, voortgezet- en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Op 1 januari 2014 is de wet SLOA 2013 in werking getreden. De wet biedt de wettelijke grondslag voor subsidiëring van de wettelijke taken van stichting Cito en SLO. Ze ontvangen samen € 42,2 miljoen voor toets- en examenontwikkeling en normering alsmede leerplanontwikkeling.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Onder deze post vallen bijdragen aan de internationale organisaties European Centre for Modern Languages (ECML) en Organisation for Economic Co-operation and Development (OECD) ten behoeve van PISA.

Het ECML geldt in Europa en daarbuiten als hét expertisecentrum voor het talenonderwijs. Door deelname hieraan blijft Nederland op de hoogte van de belangrijkste ontwikkelingen op dit terrein.

De bijdrage aan OECD is een voorwaarde voor deelname aan het PISA project, waardoor één keer in de drie jaar kan worden gemeten hoe de prestaties van 15-jarigen zich ontwikkelen op het gebied van wiskunde, lezen en «science».

3.3 Art.nr. 4 Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat studenten hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Studenten worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van middelbaar onderwijs dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en de ambities van individuele studenten en bij de behoeftes van de maatschappij. De sector beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve) omvat het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en de volwasseneneducatie. Het middelbaar beroepsonderwijs heeft een belangrijke maatschappelijke en economische functie. Het is een leverancier van werknemers voor de arbeidsmarkt. Ook is het een schakel tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Financieren: De Minister is verantwoordelijk voor de financiering van het middelbaar onderwijs door lumpsumbekostiging van de onderwijsinstellingen. Hierdoor wordt de toegankelijkheid van het onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen door het verstrekken van aanvullende bekostiging, subsidies, en de inzet van andere instrumenten zoals overleg, voorlichting, kwaliteitsafspraken en wet- en regelgeving.

Regisseren: De Minister vult haar verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het onderwijs in, via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving; de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving.

Kengetallen

 

Tabel 4.1 Kengetallen

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1    Percentage studenten in het mbo dat zich uitgedaagd voelt1

35%

37%

38%

         

2    Studenttevre- denheid2

  • • 
    Cijfer opleiding
 

7,0

 

7,1

       
  • • 
    Cijfer instelling
 

6,6

 

6,7

       

%

tevreden over school en studie    62%3

1    Bron: ROA

2    Bron: JOB-monitor. Dit kengetal wordt twee jaarlijks gemeten

3    Vanwege een andere vraagstelling over de tevredenheid is het cijfer voor 2018 niet vergelijkbaar met eerdere jaren, en wordt deze niet getoond.

 

Tabel 4.2 Studenten mbo

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • 1. 
    Aantal studenten mbo (excl vavo)1

485.900

484.000

476.900

467.200

457.100

447.400

  • Bol

370.700

371.200

365.400

358.700

351.500

344.100

  • Bbl

115.200

112.800

111.500

108.500

105.600

103.300

Vavo

9.400

9.400

9.400

9.400

9.400

9.200

Bron: OCW-Referentieraming 2018

  • 2. 
    Onderwijsuitgaven per mbo-student

(x € 1.000)2

8,4

8,4

8,5

8,5

8,1

9,1

1    (Sub)totalen geven een kleine afwijking door het afronden van de aantallen.

2    De onderwijsuitgaven per student zijn berekend door de middelen voor het instrument bekostiging te delen door het ongewogen aantal mbo-studenten uit de referentieraming 2018.

Toelichting:

In 2022 dalen de onderwijsuitgaven per student naar € 8.100 en in 2023 stijgen de onderwijsuitgaven per student naar € 9.100. Dit komt doordat het resultaatafhankelijk budget voor 2022 van € 200 miljoen doorgeschoven is naar 2023. Dit is conform de afspraken in het Bestuursakkoord mbo 2018-2022. Uitbetaling van het resultaatafhankelijk budget kan pas plaatsvinden in 2023 na de eindbeoordeling van de Kwaliteitsafspraken mbo 2019-2022 door de onafhankelijke adviescommissie kwaliteitsafspraken. Zonder deze kasschuif van € 200 miljoen zijn de gemiddelde onderwijsuitgaven per student in 2022 en 2023 € 8.600.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

Met de mbo-sector is het «Bestuursakkoord 2018-2022 Trots, vertrouwen en lef» afgesloten. Het Bestuursakkoord gaat over de gezamenlijke ambities voor het mbo en over de invulling van de nieuwe tranche Kwaliteitsafspraken. Mbo-instellingen zullen, samen met hun regionale partners, plannen en ambities vastleggen in Kwaliteitsagenda's voor de komende vier jaar die moet leiden tot innovatie in het mbo. Daarbij is er aandacht voor drie landelijke speerpunten: onderwijs dat voorbereidt op de arbeidsmarkt van de toekomst, gelijke kansen in het onderwijs (waaronder goede doorlopende leerlijnen) en jongeren en (jongvolwassenen in een kwetsbare positie.

Kansengelijkheid is een speerpunt van het kabinet en daarom zijn er in 2019 concrete stappen voorzien. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de Beleidsagenda.

Het huidige Regionaal Investeringsfonds mbo (RIF) loopt af per 2018. Er komt een vervolg van het RIF voor de jaren 2019-2022, daarvoor is in totaal € 100 miljoen beschikbaar gesteld. Daarnaast wordt via het experiment Ruimte voor de regio mogelijk voor mbo-instellingen om een deel van het onderwijs in de regio te ontwikkelen en zo regionaal in te kleuren. Voor nadere toelichting op het nieuwe RIF en het experiment wordt verwezen naar de Beleidsagenda.

Per 1 januari 2019 is de budget neutrale afschaffing van de cascadebekos-tiging voorzien. Door het beëindigen van de cascadebekostiging wordt de afnemende bekostiging voor studenten die lang(er) in het mbo verblijven ongedaan gemaakt. Daardoor ontstaat er meer financiële ruimte voor instellingen om deze studenten gelijke kansen te bieden zodat ook zij met behulp van het stapelen van diploma's of het wisselen van opleiding, een diploma kunnen halen met uitzicht op een plek op de arbeidsmarkt. Zo krijgen alle studenten in het mbo de kans zich in een passend tempo te ontwikkelen en te ontplooien.

Voor «een leven lang ontwikkelen» werken we met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan de wijze waarop de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen worden versterkt, waaronder een digitaal overzicht dat inzichtelijk maakt welke scholingsmogelijkheden een individu heeft.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 4.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 4 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

4.333.854

4.763.370

4.519.526

4.689.750

4.643.384

4.379.404

4.795.031

Waarvan garantieverplichtingen

  • 20.656

79.921

         

Totale uitgaven

4.209.212

4.630.740

4.576.976

4.747.556

4.698.380

4.422.094

4.744.426

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,7%

       
 

Bekostiging

3.786.795

4.166.824

4.134.041

4.117.249

4.058.127

3.794.862

4.135.759

  • • 
    Hoofdbekostiging

3.298.072

3.607.541

3.585.802

3.559.858

3.506.325

3.448.140

3.386.890

  • Bekostiging mbo-instellingen1

3.229.509

3.535.701

3.514.492

3.488.498

3.434.942

3.376.857

3.315.607

  • Bekostiging Caribisch

Nederland

6.109

7.938

7.408

7.458

7.481

7.381

7.381

  • Bekostiging vavo

62.454

63.902

63.902

63.902

63.902

63.902

63.902

  • • 
    Kwaliteitsafspraken

366.000

410.741

417.260

430.000

430.000

230.000

634.787

  • Investeringbudget

183.600

207.406

380.760

430.000

230.000

230.000

234.787

  • Resultaatafhankelijk budget

182.400

203.335

36.500

0

200.000

0

400.000

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • • 
    Aanvullende bekostiging

122.723

148.542

130.979

127.391

121.802

116.722

114.082

  • Regionaal Investe- ringsfonds

20.691

20.771

42.063

38.275

32.686

27.606

24.966

  • Salarismix Randstad- regio's

42.300

47.593

48.528

48.716

48.716

48.716

48.716

  • Regionaal Programma

30.400

30.400

30.400

30.400

30.400

30.400

30.400

  • Tegemoetkoming schoolkosten MBO

10.000

9.988

9.988

10.000

10.000

10.000

10.000

  • Gelijke kansen

4.332

24.790

0

0

0

0

0

  • Schoolmaatschap- pelijk werk in het mbo

15.000

15.000

0

0

0

0

0

 

Subsidies

235.308

248.207

220.993

410.247

419.135

414.160

398.160

  • Subsidieregeling praktijkleren

196.500

201.524

185.048

202.500

196.500

191.500

175.500

  • Permanent Leren

0

0

7.250

186.650

196.800

196.800

196.800

  • Actieplan

Laaggeletterdheid/Tel mee met Taal

14.072

22.795

12.000

12.000

12.000

12.000

12.000

  • Loopbaanorientatie

1.462

2.753

2.253

1.275

1.275

1.300

1.300

  • ROC Leiden

7.017

525

0

0

0

0

0

  • Overige subsidies

16.257

20.610

14.442

7.822

12.560

12.560

12.560

 

Opdrachten

15.567

4.245

4.363

4.099

4.097

4.162

2.311

  • In- en uitbesteding

6.214

4.245

4.363

4.099

4.097

4.162

2.311

  • Caribisch Nederland1

9.353

0

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

24.328

23.549

21.690

22.195

21.688

21.688

21.688

  • Dienst Uitvoering
             

Onderwijs

22.128

21.049

19.190

19.695

19.188

19.188

19.188

  • Rijksdienst voor
             

Ondernemend

Nederland

2.200

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

51.901

57.528

64.295

63.637

63.174

63.178

63.178

  • College voor Toetsen en Examens

0

102

4.467

4.467

4.467

4.467

4.467

  • Wet SLOA

0

1.172

3.784

3.273

3.273

3.273

3.273

  • SBB

51.901

56.254

56.044

55.897

55.434

55.438

55.438

 

Bijdrage aan medeoverheden

95.313

130.387

131.594

130.129

132.159

124.044

123.330

  • RMC's

34.068

35.367

35.309

35.309

35.309

35.309

35.309

  • Educatie

58.985

60.356

60.356

60.356

60.356

60.356

60.356

  • Caribisch Nederland2

2.260

12.814

16.729

15.264

17.294

9.179

8.465

  • Regionaal Programma

0

21.850

19.200

19.200

19.200

19.200

19.200

Ontvangsten

2.786

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

1    Vanaf 2018 inclusief de bekostiging van het groen mbo-onderwijs.

2    Dit is inclusief verbetermiddelen Caribisch Nederland. Zie overzicht rijksuitgaven Caribisch Nederland van het BES-fonds.

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 4 is in 2019 99,7 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de betalingen aan mbo-instellingen (inclusief Caribisch Nederland). In de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), het Uitvoeringsbesluit WEB (UWEB) en regelingen zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage en aanvullende bekostiging wordt berekend.

Subsidies

Van het beschikbare budget is in 2019 95 procent juridisch verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.

Opdrachten

Van het beschikbare budget is in 2019 75 procent juridisch verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar. In de subsidieregeling praktijkleren is geregeld dat deze regeling door het RVO wordt uitgevoerd.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

Het budget voor 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van de wettelijke taken van De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en (de ontwikkeling van) centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels door Cito en het College voor Toetsen en Examens.

Bijdrage aan medeoverheden

Van het beschikbare budget is in 2019 99 procent juridisch verplicht. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Hoofdbekostiging

Bekostiging mbo-instellingen

De rijksbijdrage die de mbo-instellingen ontvangen, is gebaseerd op de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de nadere uitwerking in het Uitvoeringsbesluit WEB.

Per 1 januari 2019 worden de agrarische opleidingscentra (aoc's) meegenomen in de verdeling van het landelijk budget voor de mbo-instellingen. De middelen die beschikbaar waren voor de bekostiging van het mbo aan de aoc's op de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) zijn met ingang van 2018 overgeheveld naar dit begrotingsartikel. Dit betekent dat AOC's vanaf 1 januari op vergelijkbare wijze als ROC's en vakinstellingen worden bekostigd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het voornemen uit het Regeerakkoord tot gelijke bekostiging.

Het landelijk budget dat beschikbaar is voor het beroepsonderwijs wordt verdeeld in een budget voor entreeopleidingen en een budget voor de niveaus 2 t/m 4. Het budget voor de entreeopleidingen wordt verdeeld over de instellingen naar rato van het aantal ingeschreven studenten. Het budget voor de niveaus 2 t/m 4 wordt verdeeld naar rato van het aantal ingeschreven studenten en het aantal afgegeven diploma's van elke instelling. De mate waarop een student meetelt, is afhankelijk van de leerweg (bol of bbl), de opleiding (c.q. de prijsfactor van de opleiding). Per 1 januari 2019 wordt de cascadebekostiging afgeschaft.

Bekostiging Caribisch Nederland

In Caribisch Nederland wordt op alle drie de eilanden, Bonaire, St. Eustatius en Saba (Bes eilanden) middelbaar beroepsonderwijs (mbo) aangeboden. Op de twee Bovenwinds gelegen eilanden (St. Eustatius en Saba) wordt alleen een beperkt aantal entree-opleidingen en opleidingen op niveau 2 aangeboden. Op het Benedenwinds gelegen eiland Bonaire worden op alle mbo-niveaus opleidingen aangeboden. De beschikbare middelen zijn bedoeld om de instellingen in Caribisch Nederland via lumpsumbekostiging te financieren voor de studenten die middelbaar beroepsonderwijs volgen.

Bekostiging Voortgezet algemeen volwassenonderwijs (vavo)

Voor de verdeling van de beschikbare middelen (Stb 2014, 148) voor het vavo wordt gebruik gemaakt van drie maatstaven, namelijk: het aantal ingeschreven studenten, het aantal vakken dat door studenten met een voldoende is afgesloten en het aantal afgegeven diploma's. Op 12 april 2018 is het rapport met de evaluatie van de bekostiging vavo naar de Tweede Kamer gezonden. Deze evaluatie geeft geen aanleiding de bekostiging vavo aan te passen.

Kwaliteitsafspraken

Investeringsbudget

In 2019 starten nieuwe kwaliteitsafspraken tussen de Minister van OCW en de mbo-instellingen. De commissie Kwaliteitsafspraken MBO adviseert de Minister van OCW of de door de instellingen opgestelde kwaliteitsa-genda's voldoende ambitieus zijn en echt in samenwerking met de regio tot stand zijn gekomen. Instellingen waarvan de agenda voldoende wordt beoordeeld ontvangen in de periode 2019-2022 jaarlijks geld uit het investeringsbudget. Aan dit budget zijn vanaf 2019 structureel de middelen van schoolmaatschappelijk werk en gelijke kansen toegevoegd. Ook is een deel van het resultaatafhankelijk budget toegevoegd.

Resultaatafhankelijk budget

Dit resultaatafhankelijk budget wordt verdeeld op basis van de door de mbo-instellingen bereikte resultaten op het thema vsv. Het betreft hier een doorloop uit de kwaliteitsafspraken mbo 2015-2018.

Aanvullende bekostiging

Regionaal Investeringsfonds

Met het Regionaal investeringsfonds mbo, zijn sinds 2014 middelen beschikbaar gesteld voor duurzame publiek-private samenwerking (pps) in het beroepsonderwijs. Mbo-instellingen, bedrijfsleven en bijvoorbeeld regionale overheden kunnen samen een aanvraag indienen. Die aanvraag moet bijdragen aan een betere aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt. Bovendien moeten bedrijfsleven en, bij voorkeur, regionale overheden in de desbetreffende regio de subsidie aanvullen met een financiële bijdrage. Voor de periode 2019-2022 zal het fonds worden voortgezet zodat aangesloten wordt bij de actuele uitdagingen van het mbo.

Salarismix Randstadregio's

In het Actieplan Leerkracht zijn afspraken vastgelegd over onze gezamenlijke ambities op het gebied van professionalisering en de versterking van de salarismix in de zogenaamde Randstadregio's. In deze regio's kennen scholen een grotere beloningsachterstand ten opzichte van de marktsector, een grotere arbeidsmarktproblematiek en (een optelsom van) grootstedelijke problemen.

Regionaal Programma

De urgentie om schooluitval aan te pakken blijft onverminderd hoog. Daarom heeft de aanpak van vsv in 2016 een krachtig vervolg gekregen, met een doelstelling van maximaal 20.000 nieuwe vsv'ers per jaar in 2021 (gemeten over schooljaar 2019/2020). In elk van de 39 RMC-regio's (RMC staat voor Regionale Meld- en Coördinatiefunctie) voeren scholen en gemeenten samen hun huidig vierjarig regionaal programma uit met maatregelen voor de aanpak van vsv en voor jongeren in een kwetsbare positie. Met de wet Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie die op 1 januari 2019 in werking treedt, wordt de aanpak structureel geborgd.

Voor de uitvoering van de maatregelen zijn de regionale programma-gelden beschikbaar, in 2019 een bedrag van € 49,6 miljoen. Deze middelen komen deels via de contactschool naar de regio (€ 30,4 miljoen) en deels via de contactgemeente (€ 19,2 miljoen, zie instrument bijdrage aan medeoverheden). In elke regio moet minimaal één plusvoorziening zijn voor overbelaste jongeren.

Tegemoetkoming schoolkosten mbo

Via de tijdelijke regeling, Voorziening leermiddelen voor studenten uit minimagezinnen, worden aan mbo-instellingen sinds het schooljaar 2016/2017 middelen beschikbaar gesteld. Het doel van de regeling is te voorkomen dat minderjarige bol-studenten vanwege financiële redenen afzien van het volgen van een door hen gewenste beroepsopleiding. MBO-instellingen ontvangen deze middelen om studenten, die daarvoor in aanmerking komen de beschikking te kunnen geven over de benodigde leermiddelen. Deze regeling is verlengd tot en met het schooljaar 2019/2020. Voor deze regeling wordt jaarlijks € 10 miljoen beschikbaar gesteld. In de verzamelbrief toezeggingen mbo is vermeld dat dit bedrag per studiejaar 2020-2021 beschikbaar zal worden gesteld aan mbo-instellingen voor de inrichting van een mbo-studentenfonds. Dit budget komt dan ook beschikbaar voor ondersteuning van groepen die vaak vertraging oplopen en daardoor financieel nadeel kunnen ondervinden, zoals zwangere studenten, studenten met overmachtssituaties en deelnemers van studentenraden. In het najaar van 2019 zal een wetsvoorstel worden ingediend, waarin het fonds wettelijk verankerd wordt. In de tussentijd blijft de tijdelijke regeling voorziening leermiddelen van kracht zodat schoolkosten in ieder geval geen belemmering zijn om aan een opleiding te beginnen.

Subsidies

Subsidie regeling praktijkleren

De subsidieregeling praktijkleren heeft tot doel werkgevers te stimuleren om praktijkleerplaatsen en werkleerplaatsen aan te bieden. Dankzij de regeling kunnen leerlingen, studenten of werknemers die een (beroeps) opleiding volgen, zich beter voorbereiden op de arbeidsmarkt en kunnen werkgevers beschikken over beter opgeleid personeel. De subsidie is een tegemoetkoming voor de kosten die een werkgever maakt voor begeleiding. De subsidieregeling praktijkleren wordt in 2019 met één jaar verlengd en daarnaast vindt er in 2019 een korting van € 19,5 miljoen plaats op de subsidieregeling praktijkleren ter dekking van de tegenvaller op de leerling- en studentenraming en de studiefinancieringsraming (zie ook de toelichting in de Beleidsagenda). De budgetten voor de verschillende onderwijscategorieën in deze subsidieregeling worden neerwaarts bijgesteld en het maximale subsidiebedrag per gerealiseerde praktijk- of werkleerplaats wordt verlaagd van € 2.700 naar € 2.500 in 2019.

Permanent leren

We werken met andere departementen, sociale partners, onderwijsinstellingen en andere stakeholders aan het realiseren van een doorbraak op leven lang ontwikkelen. Het kabinet is voornemens om de huidige fiscale aftrek van scholingsuitgaven vanaf 2020 om te vormen tot een gerichte uitgavenregeling. In 2019 is € 7,25 miljoen beschikbaar om een begin te kunnen maken met het verbeteren van de randvoorwaarden voor leven lang ontwikkelen. OCW zorgt daarbij voor flexibilisering van het mbo en het verkennen van een digitaal overzicht van scholingsmogelijk-heden en (op termijn) financiële rechten.

Tel mee met taal

Ter ondersteuning van de aanpak van laaggeletterdheid worden in 2019 middelen beschikbaar gesteld als bijdrage aan het actieplan «Tel mee met Taal» dat door de Ministeries van OCW, SZW en VWS wordt uitgevoerd en gefinancierd. Het actieplan is met één jaar verlengd en loopt nu tot en met eind 2019. Met dit actieplan worden onder andere gemeenten, aanbieders van cursussen, werkgevers, bibliotheken en maatschappelijke organisaties ondersteund om laaggeletterden te herkennen, door te verwijzen en te scholen. Ook worden taalhuizen en taalpunten opgericht en taalvrijwil-ligers getraind. De activiteiten worden door verschillende partijen uitgevoerd. Daarnaast is om de aanpak van laaggeletterdheid te versterken, in het Regeerakkoord afgesproken om het structurele budget voor de aanpak van laaggeletterdheid met € 5 miljoen per jaar te verhogen. Komend jaar wordt het actieprogramma voor de lange termijn voorbereid met veel betrokkenen uit het veld. Daarbij wordt ook de WEB-bijdrage voor educatie aan gemeenten betrokken.

Loopbaanoriëntatie (LOB)

De LOB middelen worden voornamelijk ingezet om studenten te ondersteunen en te begeleiden bij de ontwikkeling van loopbaancompetenties en het maken van bewuste studie en beroepskeuzes. Tevens wordt in het mbo het project «LOB en gelijke kansen» uitgevoerd om jongeren in een achterstandspositie beter te ondersteunen bij hun studieloopbaanontwik-keling. Hierbij ligt de focus op het doorbreken van negatieve beeldvorming en de ontwikkeling van loopbaancompetenties.

Overige subsidies

Hieronder vallen posten zoals het Techniekpact, het Netwerk Burgerschap en het Steunpunt taal & Rekenen.

Opdrachten

In-en uitbesteding

Dit betreft middelen voor diverse beleidsgerichte activiteiten en onderzoeken.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) worden middelen verstrekt voor het uitvoeren van de subsidieregeling praktijkleren.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

College voor Toetsen en Examens

Het College voor Toetsen en Examens (CvTE) is een zbo dat verantwoordelijk is voor de centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo en de staatsexamens Nederlands als tweede taal.

Wet SLOA

Op basis van de Wet SLOA worden middelen toegekend aan Stichting Cito, voor het ontwikkelen van de centrale examens Nederlandse taal, rekenen en Engels in het mbo.

SBB

De Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) ontvangt middelen om de wettelijke taken uit te voeren, waarmee wordt bijgedragen aan het primaire proces van het beroepsonderwijs. Hiertoe behoort het ontwikkelen en onderhouden van de kwalificatiestructuur. Tevens werft en accrediteert de SBB leerbedrijven, zorgt zij voor voldoende praktijkplaatsen en bevordert zij de kwaliteit van de praktijk-plaatsen. De samenwerking van onderwijs en bedrijfsleven binnen één organisatie draagt bij aan kwalitatief goed beroepsonderwijs met opleidingen die up-to- date zijn en voldoende, goede stageplaatsen.

Bijdrage aan medeoverheden

RMC's

Dit betreft de bekostiging van de uitvoering van de taken van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) van 39 RMC-regio's. Daarvoor is in 2019 € 35,3 miljoen beschikbaar. Met de beoogde inwerkingtreding van de wet Regionale samenwerking voortijdig schoolverlaten en jongeren in een kwetsbare positie per 1 januari 2019 wordt de taak van de RMC-functie anders omschreven dan voorheen. RMC's krijgen dan de taak om van jongeren tot 23 jaar die niet meer kwalificatieplichtig zijn en die geen startkwalificatie hebben, de deelname aan onderwijs en arbeidsmarkt te volgen. En vervolgens ervoor te zorgen, samen met andere betrokken partijen in de regio, dat deze jongeren worden begeleid naar school, zorg, werk of een combinatie daarvan. De financiering voor de uitvoering van de RMC-taak vindt plaats middels een specifieke uitkering. De verdeelsleutel ligt vast in een ministerieel besluit.

Educatie

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente). Sinds 2018 hebben gemeenten voor de besteding van dit budget «inkoopvrijheid». De verplichte besteding bij roc's, die tussen 2015 en 2017 geleidelijk is afgebouwd, is per 2018 namelijk geheel vervallen. Zo kunnen gemeenten beter maatwerk bieden voor de diverse doelgroepen van de volwasseneneducatie.

Caribisch Nederland

Deze middelen worden ingezet voor het verder verbeteren van de kwaliteit van het gehele onderwijs in Caribisch Nederland tot een naar Nederlandse maatstaven aanvaardbaar niveau. Een groot gedeelte van het budget is bestemd voor de verbetering van de onderwijshuisvesting. Daarnaast is er voor samenwerking met Curagao, Sint Maarten en Aruba structureel een beperkt budget beschikbaar, bestemd voor het bevorderen van voorzieningen in de regio, mede ten behoeve van de inwoners van Caribisch Nederland.

Regionaal Programma

Deze middelen komen deels via de contactschool naar de regio (€ 30,4 miljoen, zie instrument bekostiging) en deels via de 39 RMC-contact-gemeenten (€ 19,2 miljoen) in de vorm van een specifieke uitkering. De verdeling en uitbetaling van de middelen voor 2019 en 2020 wordt geregeld in een nog te publiceren ministerieel besluit.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

 

Tabel 4.4 Fiscale regelingen 2017-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende

prijzen (x € miljoen)1

     
 

2017

2018

2019

Aftrek voor scholingsuitgaven (studiekosten)

212

225

222

1 [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

Overzicht specifieke uitkeringen

Tabel 4.5 Overzicht specifieke uitkeringen (Bedragen in miljoenen euro's)

 
   

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

1.

Ontvangende partij(en)

34,1

35,4

35,3

35,3

35,3

35,3

35,3

Gemeenten

Korte omschrijving uitkering

Dit betreft de bekostiging van de uitvoering van de taken van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (RMC) van 39 RMC-regio's.

De verdeelsleutel ligt vast in een ministerieel besluit.

Vindplaats regelgeving

Artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs

  • 2. 
    Ontvangende partij(en)    59,0    60,4    60,4    60,4    60,4    60,4    60,4

Gemeenten

Korte omschrijving uitkering

Sinds 1 januari 2015 wordt het educatiebudget per specifieke uitkering verstrekt aan samenwerkende gemeenten binnen een arbeidsmarktregio (via de contactgemeente).

Vindplaats regelgeving

Wijzigingswet Wet participatiebudget, enz.

(invoeren specifieke uitkering educatie en vervallen verplichte besteding educatiemiddelen bij regionale opleidingencentra)

  • 3. 
    Ontvangende partij(en)    0    21,9    19,2    19,2    19,2    19,2    19,2

Gemeenten

Korte omschrijving uitkering

De middelen voor de uitvoering van de maatregelen uit het Regionaal Programma worden deels aan de

RMC-contactgemeenten verstrekt.

Vindplaats regelgeving

Artikel 8.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs

3.4 Art.nr. 6 en 7 Hoger onderwijs

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een stelsel van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele studenten en (wetenschappelijk) personeel, en bij de behoefte van de maatschappij.

Financieren: De Minister financiert het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek door bekostiging van de onderwijsinstellingen. Mede hierdoor wordt de toegankelijkheid van het hoger onderwijs gewaarborgd.

Stimuleren: De Minister stimuleert specifieke beleidsonderwerpen via de bekostiging, en de inzet van andere instrumenten, zoals kwaliteitsaf-spraken, bestuurlijke afspraken, voorlichting en wet- en regelgeving.

Regisseren: De verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van hoger onderwijs vult de Minister in via een regisserende rol. De normeisen van kwaliteit zijn vastgelegd in wet- en regelgeving. De kwaliteit van de individuele opleidingen in het hoger onderwijs wordt bewaakt met het accreditatiestelsel. Dit is belegd bij de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO). De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften en op de recht- en doelmatigheid. Zij ziet ook toe op de kwaliteit van het stelsel van hoger onderwijs, waaronder het accreditatiestelsel.

Kengetallen

 

Tabel 6.1 Kengetallen

   

2015/16

2016/17

2017/18

2018/19

2019/20

2020/21

2021/22

2022/23

1    Studenttevredenheid1

Hbo

75,4%

75,6%

75,8%

         
 

Wo

85,0%

85,2%

85,2%

         

2    % 25-64 jarigen dat deelneemt aan een leeractiviteit (Leven lang leren)2

 

18,9%

18,8%

19,1%

         

3    Uitval 1e jaar3

Hbo

26,7%

26,9%

           
 

Wo

16,2%

15,7%

           

4    Bachelor rendement

(n+1) van herinschrijvers na het eerste jaar3

Hbo

61,1%

62,2%

           

Wo

74,1%

73,2%

           

1    Bron: Nationale Studenten Enquete

2    Bron: Eurostat, Labour Force survey (LFS)

3    Bron: DUO

Tabel 6.2 Studenten hbo en wo

  • 1. 
    Ingeschreven studenten (inclusief groen onderwijs, aantallen x 1.000)
 
   

2017/18

2018/19

2019/20

2020/21

2021/22

2022/23

2023/24

 

hbo voltijd associate degree

5,4

5,6

5,9

6,2

6,4

6,6

6,5

hbo voltijd bachelor

396,5

392,0

386,9

382,1

375,6

367,9

359,0

hbo voltijd master

4,1

4,2

4,2

4,3

4,3

4,4

4,5

 

hbo deeltijd associate degree

3,2

3,3

3,4

3,6

3,8

4,0

4,1

hbo deeltijd bachelor

35,2

38,7

38,8

38,7

38,3

37,5

36,4

hbo deeltijd master

7,7

7,0

6,7

6,5

6,3

6,1

5,8

 

Totaal hbo

452,1

450,8

446,0

441,4

434,7

426,4

416,2

 

wo voltijd bachelor

171,1

176,2

181,7

186,7

191,4

195,4

198,5

wo voltijd master

102,1

102,6

103,5

105,0

107,4

110,4

113,6

wo deeltijd bachelor

1,7

1,5

1,4

1,4

1,3

1,3

1,2

wo deeltijd master

3,2

3,0

2,8

2,7

2,6

2,5

2,3

 

Totaal wo

278,1

283,3

289,5

295,9

302,8

309,5

315,6

Bron: Referentieraming 2018

  • 2. 
    Gediplomeerden (inclusief groen onderwijs,

aantallen x 1.000)

         
   

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Hbo-voltijd

Associate degree

1,0

1,0

1,1

1,1

1,1

1,2

1,2

hbo voltijd bachelor

62,5

61,4

59,1

57,9

57,6

57,7

57,7

hbo voltijd master

1,3

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

1,4

hbo deeltijd associate degree

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

hbo deeltijd bachelor

5,8

5,7

5,7

5,6

5,6

5,5

5,4

hbo deeltijd master

2,4

2,2

1,9

1,8

1,7

1,6

1,5

 

Totaal hbo

73,6

72,1

69,7

68,3

68,0

68,0

67,8

 

wo voltijd bachelor

34,0

33,6

33,7

34,5

35,3

36,0

36,6

wo voltijd master

40,2

40,3

40,2

40,4

40,7

41,2

42,0

wo deeltijd bachelor

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,1

0,1

wo deeltijd master

1,8

1,7

1,6

1,5

1,5

1,5

1,4

 

Totaal wo

76,2

75,7

75,7

76,5

77,6

78,8

80,1

Bron: Referentieraming 2018

3.

Onderwijsuitgaven per student (bedragen x € 1.000)

2019    2020    2021    2022

1 De onderwijsuitgaven per student zijn berekend in nominale prijzen zonder de collegegeldontvangsten, en aantal studenten conform de Referentieraming 2018 (overeenkomstig tabel 6.2, onder 1; omgerekend naar kalenderjaren). De stijging in de onderwijsuitgaven per student de komende jaren wordt verklaard door de oploop in de middelen studievoorschot.

  • 4. 
    Wettelijk collegegeld (hbo en wo voltijd, bedragen x € 1)

2018/19

2.060

Toelichting:

Overige indicatoren en kengetallen voor het stelsel hoger onderwijs zijn opgenomen in de Staat van het hoger onderwijs 2018 en in OCW in cijfers.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

De belangrijkste wijzigingen op het terrein van hoger onderwijs worden beschreven in de beleidsagenda. Aanvullend hierop wordt hieronder nog op een specifieke beleidswijziging ingegaan.

Accreditatie op maat

Op 12 juni 2018 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel Accreditatie op maat. Met deze wet komt onder andere het gedifferentieerd oordeel te vervallen en wordt er een betere scheiding aangebracht tussen verantwoorden en verbeteren.

In de sectorakkoorden met hogescholen en universiteiten is afgesproken om te verkennen hoe een betere balans gegeven kan worden tussen kwaliteitsborging van opleidingen enerzijds en werkdruk hiervan anderzijds. Naar verwachting zal het resultaat van deze verkenning met de Tweede Kamer worden gedeeld voor de zomer van 2019. De optie van instellingsaccreditatie (met verplichte opleidingsvisitaties) zal in de verkenning ruimschoots aandacht krijgen, alsook de mogelijkheid voor onderwijsinstellingen om te kiezen tussen accreditatie op instellings- en opleidingsniveau.

Bekostigingssystematiek

Op basis van het Regeerakkoord wordt de bekostigingssystematiek in het hoger onderwijs herzien. In 2019 wordt in zorgvuldig overleg met de Vereniging Hogescholen en de VSNU vervolg gegeven aan het onderzoek dat is uitgevoerd naar de werking van de bekostigingssystematiek en de varianten voor aanpassing die daarin zijn voorgesteld. Dit onderzoek zal voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (najaar 2018) naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit
 

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 6 (Bedragen x € 1.000)

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

3.213.191

3.450.156

3.258.567

3.381.722

3.365.795

3.447.442

3.435.638

Waarvan garantieverplichtingen

53.463

20.164

         

Totale uitgaven

2.925.976

3.263.063

3.277.742

3.307.273

3.395.173

3.448.667

3.449.766

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,99%

       
 

Bekostiging1

2.868.197

3.185.937

3.199.939

3.225.072

3.314.543

3.367.985

3.369.084

  • • 
    Hoofdbekostiging

2.713.021

3.185.937

3.082.719

3.087.631

3.081.149

3.075.981

3.061.177

  • Onderwijsdeel hbo2

2.630.368

3.088.919

2.981.838

2.987.298

2.987.872

2.982.668

2.967.864

  • Deel ontwerp en ontwikkeling

72.439

80.191

81.751

83.303

83.347

83.383

83.383

  • Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen

10.171

16.827

19.130

17.030

9.930

9.930

9.930

  • Bekostiging postini tiële masteroplei-dingen hbo

43

           
  • • 
    Prestatiebox

155.176

0

117.220

137.441

233.394

292.004

307.907

  • Onderwijswaliteit en studiesucces, en profi-lering3

155.176

           
  • Studievoorschotmid-delen4
   

117.220

137.441

233.394

292.004

307.907

 

Subsidies

5.001

1.909

408

355

153

153

153

  • Regeling stimulering

Bèta/techniek

3.143

           
  • Overig

1.858

1.909

408

355

153

153

153

 

Bijdragen aan agentschappen

14.089

16.283

15.987

16.084

14.962

14.962

14.962

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs

14.089

16.283

15.987

16.084

14.962

14.962

14.962

 

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

38.689

58.934

61.408

65.762

65.515

65.567

65.567

  • NWO: Praktijkgericht onderzoek hbo

29.329

45.963

48.513

52.015

52.013

52.065

52.065

  • NWO: Promotiebeurs voor leraren

5.720

9.238

9.292

10.144

10.144

10.144

10.144

  • Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

3.640

3.733

3.603

3.603

3.358

3.358

3.358

Ontvangsten

1.358

1.213

1.213

1.213

1.213

1.213

1.213

1    Vanaf 2018 inclusief de bekostiging van het groene onderwijs.

2    Vanaf 2018 inclusief de studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten (10% van de studievoorschotmiddelen) en de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken. In 2018 ook eenmalig de 90% studievoorschot-middelen, die aanvullend tijdelijk voor één jaar onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging zijn gebracht.

3    In 2017 de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken.

4    90% van de studievoorschotmiddelen die gekoppeld zijn aan de kwaliteitsafspraken.

 

Tabel 6.4 Budgettaire gevolgen van beleid art. 7 (Bedragen x € 1.000)

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

4.663.507

5.090.240

4.928.814

5.048.898

5.110.503

5.169.697

5.212.229

Waarvan garantieverplichtingen

  • 22.983
  • 17.983
         

Totale uitgaven

4.443.628

4.860.368

4.898.729

4.966.044

5.068.239

5.153.188

5.209.476

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,97%

       
 

Bekostiging

4.416.577

4.829.597

4.868.771

4.936.234

5.038.654

5.123.808

5.180.096

  • • 
    Hoofdbekostiging1

4.300.299

4.829.597

4.797.809

4.852.040

4.895.686

4.945.359

4.951.737

  • Onderwijsdeel wo2

1.831.298

2.195.450

2.161.085

2.211.376

2.251.017

2.295.956

2.299.338

  • Onderzoeksdeel wo

1.800.009

1.963.904

1.964.932

1.967.165

1.969.580

1.973.825

1.973.826

  • Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek

668.992

670.243

671.792

673.499

675.089

675.578

678.573

  • • 
    Prestatiebox

116.278

0

70.962

84.194

142.968

178.449

228.359

  • Onderwijskwaliteit en studiesucces, en profilering3

116.278

           
  • Studievoorschotmid-delen4
   

70.962

84.194

142.968

178.449

188.417

Profilering en zwaartepuntvorming5    39.942

 

Subsidies

2.553

4.077

4.641

4.566

4.493

4.288

4.288

  • Open en online onderwijs

988

1.576

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

  • Overig

1.565

2.501

2.641

2.566

2.493

2.288

2.288

Opdrachten

1.851

2.140

2.024

1.979

1.827

1.827

1.827

  • Uitbesteding

1.851

2.140

2.024

1.979

1.827

1.827

1.827

 

Bijdragen aan (inter)nationale

             

organisaties

22.647

24.554

23.293

23.265

23.265

23.265

23.265

  • Organisaties conform
             

tabel 6.5

22.647

24.554

23.293

23.265

23.265

23.265

23.265

Ontvangsten

1.364

16

16

16

16

16

16

1    Vanaf 2018 inclusief de bekostiging van het groene onderwijs.

2    Vanaf 2018 inclusief de studievoorschotmiddelen voor specifieke stimulering van landelijke prioriteiten (10% van de studievoorschotmiddelen) en de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken. In 2018 ook eenmalig de 90% studievoorschot-middelen, die aanvullend tijdelijk voor één jaar onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging zijn gebracht.

3    In 2017 de 5%-middelen onderwijskwaliteit en studiesucces die gekoppeld waren aan de prestatieafspraken.

4    90% van de studievoorschotmiddelen die gekoppeld zijn aan de kwaliteitsafspraken.

5    De 2%-middelen profilering en zwaartepuntvorming die conform de kwaliteitsafspraken tot en met 2022 zijn overgeheveld naar het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging.

Budgetflexibiliteit artikel 6

Van het totale budget voor artikel 6 voor 2019 is 99,99 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de bekostiging van hogescholen voor onderwijs en ontwerp & ontwikkeling. Hieraan ten grondslag liggen de WHW, het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft. Aan de bekostiging van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen liggen afzonderlijke regelingen ten grondslag.

Subsidies

Het beschikbare budget voor 2019 is voor 63 procent juridisch verplicht.

Dit betreft een verplichting ten behoeve van de publiek private samenwerking tussen het beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUO zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Het betreft de bijdrage aan NWO voor praktijkgericht onderzoek hbo, de promotiebeurs voor leraren en de bijdrage aan de NVAO. De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht.

Budgetflexibiliteit artikel 7

Van het totale budget voor artikel 7 is voor 2019 99,97 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de bekostiging van universiteiten en academische ziekenhuizen voor onderwijs en onderzoek. Hieraan ten grondslag liggen de WHW, het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs. Het moment van juridisch verplichten vindt plaats voorafgaand aan het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft.

Subsidies

Van het beschikbare budget is in 2019 89,7 procent juridisch verplicht. Dit deel betreft de financiering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Subsidieregeling Open en online onderwijs, de afstudeerregeling en de ondersteunende activiteiten uit de kwaliteitsafspraken.

Opdrachten

Van het beschikbare budget is voor 2019 42,0 procent juridisch verplicht op grond van in 2018 of eerder gesloten overeenkomsten. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar het resterende deel van het budget wordt verplicht.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Dit betreft de bijdragen aan United Nations University (UNU), Europees Universitair Instituut Florence (EUI), Stichting EP-NUFFIC, Stichting Handicap en

Studie, Stichting voor Vluchteling-Studenten UAF, Interstedelijk Studentenoverleg (ISO), Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) en Stichting Studiekeuze123. De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Bekostiging

De bekostiging van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bestaat uit de hoofdbekostiging en de middelen binnen het financiële instrument prestatiebox. Het experiment vraagfinanciering en de pilots flexibilisering in het kader van flexibel hoger onderwijs voor volwassenen worden afzonderlijk bekostigd.

Hoofdbekostiging

Universiteiten (wo) en hogescholen (hbo) ontvangen bekostiging voor onderwijs, onderzoek (wo) en ontwerp & ontwikkeling (hbo). De rijksbijdrage wordt jaarlijks aan de universiteiten en hogescholen toegekend als een lumpsum. De rijksbijdrage is gebaseerd op de WHW. In het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 en de Regeling financiën hoger onderwijs zijn de bepalingen, bedragen en percentages opgenomen op basis waarvan de rijksbijdrage wordt berekend.

Onderwijsdeel (hbo en wo)

Universiteiten en hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege onderwijs. De rijksbijdrage is gebaseerd op de nominale studieduur van de opleiding en het volgen en succesvol afronden van één bachelor- en één masteropleiding. Het onderwijsdeel bestaat uit:

  • a. 
    een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal ingeschreven bekostigde studenten en graden (diploma's), er zijn drie bekostigingsniveaus (laag, hoog en top),
  • b. 
    een onderwijsopslag in bedragen: bedragen op basis van afspraken voor kwaliteit, kwetsbare opleidingen en bijzondere voorzieningen, en
  • c. 
    een onderwijsopslag in percentages.

Deel ontwerp en ontwikkeling (hbo) en Onderzoeksdeel (wo)

Hogescholen ontvangen een rijksbijdrage vanwege ontwerp en ontwikkeling (praktijkgericht onderzoek). Universiteiten ontvangen een rijksbijdrage vanwege het verrichten van wetenschappelijk onderzoek. Het onderzoeksdeel wo is gebaseerd op:

  • a. 
    een studentgebonden deel: gebaseerd op het aantal bekostigde graden,
  • b. 
    een deel promoties: gebaseerd op het aantal promoties leidend tot een proefschrift en het aantal ontwerperscertificaten,
  • c. 
    een voorziening onderzoek in bedragen: bedragen op basis van afspraken over onder andere sectorplannen en zwaartekracht, en
  • d. 
    een voorziening onderzoek in percentages.

Deel ondersteuning geneeskundig onderwijs en onderzoek (wo)

De bekostiging van het onderwijs en onderzoek bij de acht academische ziekenhuizen loopt via de universiteiten. Hier kunnen studenten geneeskunde onderwijs volgen en praktijkervaring opdoen. De rijksbijdrage bestaat uit een deel dat is gebaseerd op het aantal ingeschreven studenten en graden, een procentueel deel en een bedrag vanwege rente en afschrijving (voor huisvesting).

Bekostiging flexibel hoger onderwijs voor volwassenen (hbo)

Doel van de experimenten en pilots is om kennis op te doen over de effecten van meer maatwerk en vraaggerichtheid van het aanbod op de deelname en diplomering van volwassenen in het deeltijd- en duale onderwijs. In het experiment vraagfinanciering maken studenten aanspraak op vouchers die zijn in te zetten bij bekostigde of niet bekostigde deelnemende opleidingen, en hebben bekostigde instellingen meer mogelijkheden voor flexibiliteit en vraaggerichtheid. Het experiment is in 2016 gestart in de sector Techniek & ICT en vanaf september 2017 ook in een aantal opleidingen in de sector Zorg & Welzijn. Ook in 2018 zijn er nog een aantal nieuwe opleidingen toegetreden tot het experiment vraagfinanciering.

Doel van de pilots flexibilisering is te onderzoeken of verruiming van bestaande kaders bijdraagt aan de totstandkoming van een onderwijsaanbod dat flexibeler is en beter aansluit op de kenmerken en behoeften van volwassenen, met behoud van de kwaliteit van het onderwijs. De pilots zijn eveneens in 2016 van start gegaan en in 2017 uitgebreid met meer opleidingen, er nemen nu ongeveer 500 opleidingen van 21 hogescholen (publiek en privaat) deel aan de pilots flexibilisering.

De evaluatie van zowel het experiment als de pilots vindt in 2021 plaats. Het experiment vraagfinanciering kent daarnaast een tussenevaluatie eind 2018. Op basis van de tussenevaluatie kan worden besloten of het experiment eventueel wordt uitgebreid of aangepast.

Prestatiebox

Studievoorschotmiddelen

In het akkoord over het studievoorschot is afgesproken dat de middelen die beschikbaar komen door de invoering van het studievoorschot gekoppeld worden aan kwaliteitsafspraken. Begin april 2018 is overeenstemming bereikt met ISO, LSVb, de Vereniging Hogescholen en de VSNU over de invulling en vormgeving van deze kwaliteitsafspraken. Het akkoord over de kwaliteitsafspraken is onderdeel van brede sectorak-koorden met respectievelijk de Vereniging Hogescholen en de VSNU. Hierin zijn ook andere prioriteiten voor het hoger onderwijs en onderzoek uit het Regeerakkoord uitgewerkt. Deze sectorakkoorden markeren een verschuiving van minder sturing vanuit de overheid naar meer vertrouwen in hogescholen en universiteiten.

Profilering en zwaartepuntvorming

In de sectorakkoorden is onder meer afgesproken dat de 2%- middelen voor profilering en zwaartepuntvorming door hogescholen blijvend kunnen ingezet worden voor het vormgeven van (verdere) profilering en zwaartepuntvorming van de instelling, bijvoorbeeld door middel van Centres of Expertise. De universiteiten kunnen de 2%-middelen tijdelijk (in ieder geval tot en met 2022) inzetten voor de sectorplannen bèta-/ technisch onderzoek en sociale-/geestwetenschappen. De middelen worden voor de hogescholen structureel ondergebracht onder het onderwijsdeel van de hoofdbekostiging en voor de universiteiten tot en met 2022.

Subsidies

Open en online hoger onderwijs (hbo en wo)

Vanaf 2018 is er een nieuwe regeling open en online hoger onderwijs 2018-2022. Ten opzichte van de eerdere stimuleringsregeling heeft deze als extra doelstelling, naast het versterken van open en online onderwijs,

ook het stimuleren van delen, hergebruiken en (door)ontwikkelen van open leermateriaal in vakcommunity's. De regeling is bedoeld om (zoals aangekondigd in de visiebrief) instellingen, passend bij hun profiel, te laten experimenteren met verschillende vormen van open en online onderwijs. De regeling bestaat uit twee pijlers: online onderwijs en open leermaterialen. Projecten dragen bij aan de onderwijskwaliteit, de toegankelijkheid van onderwijsmateriaal, en de toegankelijkheid van Nederlandse onderwijsinstellingen. SURF (ICT-samenwerkingsorganisatie van het onderwijs en onderzoek in Nederland) adviseert de Minister over de projectaanvragen en ondersteunt de instellingen tijdens de uitvoering van de projecten. Onder begeleiding van SURF zijn in 2018 12 projecten gestart: 7 voor de pijler online onderwijs en 5 voor de pijler open leermaterialen. De instellingen matchen de aan hun toegekende subsidie met ten minste hetzelfde bedrag. De projecten kennen een looptijd van maximaal 24 maanden. Daarnaast voert SURF een Kennisagenda uit, gericht op het opdoen, ontwikkelen en delen van kennis over online onderwijs en open leermaterialen in de Nederlandse context. De resultaten van de projecten van de instellingen zijn hiervoor belangrijke input.

Overig (hbo en wo)

Bij dit financiële instrument zijn afzonderlijk voor de sectoren hbo en wo overige toekenningen opgenomen die gelijk dan wel kleiner zijn dan € 1 miljoen. Het gaat hier om middelen die deels juridisch en deels bestuurlijk verplicht zijn bijvoorbeeld op basis van de afstudeerregeling en de kwaliteitsafspraken, alsmede om toekenningen die gedurende de uitvoeringsjaren op ad hoc basis worden toegekend.

Opdrachten

Voor de beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek en communicatie rondom het studievoorschot.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor deze begrotingsartikelen.

Bijdrage aan ZBO's en RWT's

NWO

Praktijkgericht onderzoek hbo: Van hogescholen wordt verwacht dat zij een centrale rol in de Nederlandse en internationale kennisinfrastructuur vervullen. Voor praktijkgericht onderzoek hebben hogescholen direct toegang tot de competitieve onderzoekgeldstroom voor het hbo bij het NWO: het RAAK-programma (voormalige Regeling bevordering kennisfunctie hogescholen). Vanaf 2018 wordt vanuit het Regeerakkoord 2017-2021 extra geïnvesteerd (€ 10,5 miljoen in 2018 en € 17,5 miljoen structureel vanaf 2020) in de verdere capaciteitsopbouw van praktijkgericht onderzoek. Daarnaast is er in 2018 ten behoeve van een gewenste impuls aan de verwevenheid van onderwijs en onderzoek een hbo-postdocprogramma opgestart (€ 2 miljoen structureel per jaar), waarmee onderzoekers moeten worden behouden voor hun onderwijstaken.

Promotiebeurs voor Leraren: Leraren in het po, vo, mbo, so en hbo worden in staat gesteld om promotieonderzoek te verrichten dat uitmondt in een proefschrift. Jaarlijks kan via NWO aan circa 60 leraren een nieuwe beurs voor een periode van vijf jaar worden verstrekt.

Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

De NVAO is als onafhankelijke, binationale accreditatieorganisatie, opgericht door de Nederlandse en Vlaamse overheid. Deze organisatie geeft een deskundig en objectief oordeel over de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. In deze begroting is de bijdrage opgenomen die de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de NVAO vergoedt voor de uitvoering van haar taken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Organisaties conform tabel 6.5

Het betreft hier de (structurele) bekostiging van organisaties die beleidsmatig prioritaire taken uitvoeren, ofwel activiteiten uitvoeren die betrekking hebben op de belangenbehartiging van studenten, ofwel taken uitvoeren die voortkomen uit verdragsrechtelijke verplichtingen.

 

Tabel 6.5 Middelen organisaties1 (Bedragen x € 1.000)

 

2019

2020

2021

2022

2023

United Nations University (UNU)

957

957

957

957

957

Europees Universitair Instituut Florence (EUI)

1.706

1.706

1.726

1.746

1.746

Stichting NUFFIC

14.653

14.625

14.625

14.605

14.605

Stichting Handicap en Studie

498

498

498

498

498

Stichting voor Vluchteling Studenten UAF

2.477

2.477

2.457

2.457

2.457

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

249

249

249

249

249

Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)

249

249

249

249

249

Stichting Studiekeuze123 (SKI123)

2.504

2.504

2.504

2.504

2.504

Totaal

23.293

23.265

23.265

23.265

23.265

1 In deze tabel zijn de organisaties vermeld en de bedragen waarop de bijdragen ten hoogste kunnen worden vastgesteld. Voor zover geen andere juridische grondslag van toepassing is, vormt deze begrotingsvermelding de wettelijke grondslag als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht voor de subsidieverlening aan deze subsidieontvangers.

Ontvangsten

Bij de ontvangsten is een raming opgenomen voor terugvorderingen bij instellingen en andere subsidieontvangers, bijvoorbeeld als gevolg van eindafrekeningen op in eerdere jaren toegekende subsidies.

3.5 Art.nr. 8 Internationaal beleid

  • A. 
    Algemene doelstelling

Bevorderen van internationale samenwerking en uitwisseling ter ondersteuning en versterking van de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap en ter verdere ontwikkeling van internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren: Bij het uitvoeren van de algemene doelstelling ligt de nadruk op het zoveel mogelijk stimuleren en ondersteunen van instellingen en burgers om zich op een internationale omgeving te oriënteren. Daartoe zorgt de Minister vanuit haar stelselverantwoordelijkheid voor de benodigde internationaal-bestuurlijke randvoorwaarden, bijvoorbeeld door afspraken te maken over wederzijdse beroepserkenning, kwaliteitszorg en grensverkeer en door de uitwisseling van best practices. De Minister opereert hierbij binnen multilaterale kaders als de Europese Unie, OESO en de Unesco en andere - vaak daarbij aangesloten - organisaties, alsmede via bilaterale contacten, verdragen, Memorandums of Understanding, etc. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van stimuleringsmaatregelen in de vorm van fondsen en beurzen en worden faciliterende en uitvoerende instanties gefinancierd, zoals Stichting Nuffic, Neth-ER en het Duitsland Instituut Amsterdam. De bevordering van internationale samenwerking is ondersteunend aan de beleidsdoelstellingen van OCW. De voorgenomen activiteiten zijn dan ook voor een belangrijk deel opgenomen in de betreffende beleidsartikelen.

Indicatoren/kengetallen

Internationale - ondersteunende - maatregelen laten zich moeilijk vangen in «harde» cijfers en beleidsconclusies. In gevallen waar dit wel mogelijk is, bijvoorbeeld bij de bevordering van in- en uitgaande studiemobiliteit of bij de bevordering van culturele activiteiten in het buitenland, zijn relevante cijfers te volgen op Onderwijs in Cijfers. De website OCW in cijfers biedt informatie over de indicatoren over onder andere het programma Erasmus+, maar ook de prestaties van de beroepsbevolking worden internationaal vergeleken in het kader van het «Programme for International Assessment of Adult Competencies» (PIAAC).

  • C. 
    Beleidswijzigingen

Er zijn voor dit artikel geen beleidswijzigingen voorzien.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen van beleid art. 8 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

13.080

9.961

12.785

12.155

11.025

11.035

11.035

Totale uitgaven

11.625

12.899

12.785

12.155

11.025

11.035

11.035

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

96,3%

       
 

Subsidies

856

911

321

321

256

266

266

Duitsland Instituut

Amsterdam (DIA)    0

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • Netherlands house for

Education and

Research (Neth-ER)

600

600

         
  • Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

186

196

196

196

196

196

196

  • Overige incidentele subsidies

70

115

125

125

60

70

70

 

Opdrachten

56

210

207

207

207

207

207

  • Beleidsonderzoek en benchmarking

30

103

100

100

100

100

100

  • Incidentele Interna tionale activiteiten

23

107

107

107

107

107

107

  • EU-voorzitterschap

3

           
 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

10.287

11.352

11.831

11.201

10.136

10.136

10.136

  • Duitsland Instituut

Amsterdam (DIA)

628

860

800

801

742

742

742

  • OCW-vertegenwoordiging in het buitenland

135

           
  • Stichting Nuffic

3.838

3.875

3.858

3.826

3.746

3.746

3.746

  • Nederlandse Taalunie

2.821

2.743

2.799

2.800

2.797

2.797

2.797

  • Europa College

Brugge

30

30

30

30

30

30

30

  • Unesco
 

20

20

20

20

20

20

  • OESO CERI

74

77

77

77

77

77

77

  • Fulbright Center

368

468

368

368

368

368

368

  • DCICC
       

90

90

90

  • Stichting Ons Erfdeel

185

185

185

185

185

185

185

  • Nationaal Agentschap

Erasmus + Onderwijs & Training

2.208

3.074

3.074

3.074

2.061

2.061

2.061

  • EU-programma's en activiteiten
 

20

20

20

20

20

20

  • Netherlands house for

Education and

Research (Neth-ER)

   

600

       
 

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

426

426

426

426

426

426

426

  • Vlaams-

Nederlandshuis

DeBuren (Hoofdstuk 5

BuZa)

426

426

426

426

426

426

426

Ontvangsten

24

99

99

99

99

99

99

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 8 is voor 2019 96,3 procent juridisch verplicht.

Subsidies

Van het budget voor subsidies is 35,5 procent juridisch verplicht. Opdrachten

Er zijn ten tijde van het opstellen van de begroting voor het jaar 2019 nog geen verplichtingen aangegaan ten laste van het beschikbare budget voor de opdrachten.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Van het budget voor de bijdragen aan (inter)nationale organisaties is 99,5 procent juridisch verplicht. Een deel is verplicht op basis van internationale verdragen. Dit geldt voor de Nederlandse Taalunie, het Fulbright Center, Cultural Contact Point en het Nationaal Agentschap Erasmus+. De overige verplichtingen, zoals die aan de stichting Nuffic, worden jaarlijks aangegaan in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Het budget voor de bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken is 100 procent juridisch verplicht. De subsidiëring van de periode 2018-2021 vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken). De middelen worden in het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar verplicht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de instrumenten.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Subsidies

Incidentele subsidies voor het uitwisselen van cultuur

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van de samenwerking op het gebied van cultuur.

Overige incidentele subsidies

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten ter bevordering van internationale samenwerking op het gebied van onderwijs, cultuur of wetenschap.

Opdrachten

Beleidsonderzoek en benchmarking

Dit betreft middelen ten behoeve van beleidsonderzoek, onder meer naar de effectiviteit van internationalisering en ten behoeve van benchmarking in het kader van de relevante internationale organisaties.

Incidentele internationale activiteiten

Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen ter bevordering van de samenwerking, die bij het opstellen van de begroting niet zijn te voorzien.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Duitsland Instituut Amsterdam

Het Duitsland Instituut Amsterdam (DIA) genereert en verspreidt kennis in Nederland over Duitsland op het raakvlak van onderwijs, wetenschap en maatschappij. Het doet dat onder meer met behulp van wetenschappelijk onderzoek, onderwijsprojecten en voorlichtingsactiviteiten (cofinanciering met Universiteit van Amsterdam en Deutsche Akademische Austausch Dienst (DAAD)).

OCW-vertegenwoordiging

Dit betreft de kosten van een gedetacheerde medewerker bij de PV Unesco in Parijs, deze wordt uit de HGIS-middelen gefinancierd.

Stichting Nuffic

De Stichting Nuffic, is het expertise- en dienstencentrum voor internationalisering in het Nederlandse onderwijs; van primair en voortgezet onderwijs tot beroepsgericht en hoger onderwijs en onderzoek.

Nederlandse Taalunie

De Nederlandse Taalunie ondersteunt de betrokken overheden in hun taalbeleid voor het Nederlands en maakt samenwerking, afstemming en uitwisseling mogelijk. Ook verzamelt, ontwikkelt en ontsluit de Nederlandse Taalunie kennis en informatie over het Nederlands met het oog op advies en dienstverlening aan sectoren, doelgroepen en individuele taalgebruiker. Verder stimuleert de Taalunie de optimale benutting van de hedendaagse (digitale) infrastructuur voor het Nederlands.

Europa College Brugge

Europa College te Brugge is een postuniversitaire opleiding voor onderzoek naar Europese eenwording, gefinancierd door EU en EU-Lidstaten.

Unesco

Dit betreft middelen gereserveerd voor deelname aan diverse projecten in het kader van Unesco.

OESO CERI

OESO CERI betreft de deelname aan diverse onderwijsprojecten en -onderzoeken in het kader van het Centre for Educational Research and Innovation (CERI), onderdeel van de OESO.

Fulbright Center

Het Fulbright Center verzorgt voorlichtingsactiviteiten en mobiliteitsprogramma's voor het hoger onderwijs via beurzen voor uitwisseling met de Verenigde Staten (met bijdragen van de Amerikaanse regering).

Cultural Contact Point

Het Cultural Contact Point geeft advies over de subsidieregelingen van het EU-cultuurprogramma en biedt begeleiding bij het doen van een aanvraag. Het is een uitvoerend orgaan ten behoeve van het EU-Cultuurprogramma en ondergebracht bij het Dutch Centre for International Cultural Cooperation (DCICC).

Stichting Ons Erfdeel

De Vlaams-Nederlandse vereniging Ons Erfdeel wil de cultuur van Vlaanderen en Nederland in het buitenland bekend maken en de culturele samenwerking tussen de Nederlandssprekenden bevorderen, onder meer met behulp van het jaarboek The Low Countries en het tijdschrift Ons Erfdeel.

Nationaal Agentschap Erasmus+

Het Agentschap is belast met het beheer en de uitvoering in Nederland van het EU programma Erasmus+.

Incidentele EU-programma's en activiteiten Dit betreft middelen gereserveerd voor incidentele activiteiten en verplichtingen in het kader van de EU en deelname aan EU-programma's, welke bij het opstellen van de begroting nog niet concreet zijn.

Neth-ER

Neth-ER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties werkzaam op de gebieden onderzoek, onderwijs en innovatie (onder andere TNO, KNAW, VSNU, MBO-Raad, NWO). Hun gezamenlijke doel is om de Nederlandse participatie aan de Europese programma's te vergroten.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Vlaams-Nederlands Huis De Buren

Het Vlaams-Nederlands Huis De Buren is in 2004 opgericht door de Nederlandse en Vlaamse regering als een culturele organisatie en als ruimte voor debat en reflectie (subsidiëring vindt plaats via begrotingshoofdstuk V (Buitenlandse Zaken)).

Tabel Homogene Groep Internationale Samenwerking

Tabel 8.2 Homogene Groep Internationale Samenwerking (Bedragen € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

2.858

2.873

2.873

2.873

2.873

2.873

2.873

Wetenschappelijk onderwijs (artikel

             

7)

49.001

51.437

51.437

51.437

51.437

51.437

51.437

Internationaal beleid (artikel 8)

932

807

807

807

897

897

897

Cultuur (artikel 14)

4.640

4.617

4.617

4.617

4.527

4.527

4.527

Onderzoek en wetenschappen

             

(artikel 16)

454

454

454

454

454

454

454

Apparaatskosten (artikel 95)

 

139

139

139

139

139

139

Totaal

57.885

60.327

60.327

60.327

60.327

60.327

60.327

Toelichting:

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is sinds 1997 een budgettaire constructie binnen de rijksbegroting. In de HGIS worden de uitgaven van de verschillende ministeries op het gebied van het buitenlandbeleid gebundeld, waarmee de onderlinge samenhang geïllustreerd wordt. Dit bevordert de samenwerking en de afstemming tussen de betrokken ministeries. Bovenstaande tabel geeft een onderverdeling van de HGIS middelen van OCW per artikel.

3.6 Art.nr. 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

  • A. 
    Algemene doelstelling

De kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor een onderwijsstelsel dat zodanig functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij de behoefte van de maatschappij. De leraar en de schoolleider zijn daarbij cruciaal.

Financieren: De Minister draagt bij aan het lerarenbeleid op scholen door het (mee)financieren van (mogelijkheden tot) professionalisering. Dit via aanvullende bekostiging en subsidies.

Stimuleren: De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van directe stimuleringsmaatregelen ten behoeve van de ontwikkeling van de kwaliteit en professionaliteit van docenten en het bijdragen aan een aantrekkelijk beroep. Dit door middel van het in 2007 uitgebrachte actieplan «LeerKracht van Nederland», het in mei 2011 uitgebrachte actieplan «Leraar 2020, een krachtig beroep!» en de in oktober 2013 opgestelde «Lerarenagenda 2013-2020: de leraar maakt het verschil» en de op basis daarvan met belanghebbenden afgesloten convenanten en bestuursakkoorden.

Regisseren: De Minister draagt verantwoordelijkheid voor het borgen van de onderwijskwaliteit van scholen. Om deze verantwoordelijkheid waar te maken wordt een bijdrage geleverd aan het zorgen voor voldoende docenten van voldoende kwaliteit. Dit gebeurt door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur, door een dialoog te voeren met en toezicht te houden op belanghebbenden, en zo nodig actief regie te voeren.

Indicatoren/kengetallen

De indicatoren voor het arbeidsmarkt- en personeelsbeleid worden beschreven in de beleidsagenda en in OCW in Cijfers. Het Dashboard Lerarenagenda geeft een beeld van de kwantitatieve voortgang voor alle zeven agendalijnen van de Lerarenagenda.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

De belangrijkste wijzigingen op het gebied van leraren worden beschreven in de beleidsagenda.

 

Tabel 9.1 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (bedragen x € 1.000)

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

152.191

154.591

168.559

154.937

162.179

162.064

160.868

Totale uitgaven

162.367

155.427

168.555

165.335

162.179

162.064

160.868

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

55,3%

       
 

Bekostiging

27.820

32.381

32.894

34.798

31.561

32.011

30.815

  • • 
    Aanvullende bekostiging

27.820

32.381

32.894

34.798

31.561

32.011

30.815

  • Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

27.820

32.381

32.894

34.798

31.561

32.011

30.815

 

Subsidies

125.339

109.426

126.721

121.329

121.329

120.764

120.764

  • Lerarenbeurs1

109.945

97.078

104.300

104.300

104.300

104.300

104.300

  • Zij-instroom1
   

16.348

12.356

12.356

12.356

12.356

  • Impuls lerarentekorten vo en wetenschap en techniek pabo

2.625

1.609

         
  • Versterking samen werking lerarenopleidingen en scholen

63

           
  • Wet Beroep Leraar en

Lerarenregister

2.945

2.945

2.945

2.945

2.945

2.945

2.945

  • Promotiebeurs voor leraren

3.251

           
  • Projecten professiona lisering

3.899

2.000

         
  • Overige projecten

2.611

5.794

3.128

1.728

1.728

1.163

1.163

 

Opdrachten

3.654

7.512

3.368

3.638

3.718

3.718

3.718

  • Onderzoek, ramingen en communicatie

2.685

3.512

3.368

3.638

3.718

3.718

3.718

  • Leraren- en schoollei- dersregister

969

4.000

         
 

Bijdrage aan agentschappen

5.554

6.108

5.572

5.570

5.571

5.571

5.571

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs

5.554

6.108

5.572

5.570

5.571

5.571

5.571

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten

11.319

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

1 Het budget Lerarenbeurs is voor de jaren 2017 en 2018 inclusief het budget voor de Zij-instroom.

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 9 is voor 2019 55,3 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht op grond van een gepubliceerde bekostigingsregeling en bestemd voor betalingen aan samenwerkingsverbanden.

Subsidies

Van het beschikbare budget is in 2019 58,0 procent bestuurlijk verplicht, waarvan het grootste deel van het budget voor de lerarenbeurs bestemd is. Het overige deel van 42,0 procent is juridisch verplicht. Dit betreft subsidies te verstrekken op grond van gepubliceerde subsidieregelingen en individuele subsidies die voorafgaand aan het jaar worden verleend.

Opdrachten

Van het beschikbare budget is in 2019 29,7 procent juridisch verplicht op grond van in 2017 of eerder gesloten overeenkomsten voor onderzoek en communicatie. Dit betreft divers onderzoek in het kader van de arbeidsmarkt en de beheerskosten voor de leraren- en schoolleidersregisters. Het resterende deel van het budget is beleidsmatig verplicht om de beleidsprioriteiten van het kabinet op het terrein van leraren (professionalisering onderwijspersoneel en aansluiting onderwijs op behoefte arbeidsmarkt) verder te ondersteunen. Ervaringscijfers laten zien dat in de loop van het jaar dit resterende deel van het budget juridisch wordt verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht op basis van managementafspraken tussen het bestuursdepartement en de uitvoeringsorganisatie DUO voor dat jaar.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Aanvullende bekostiging

Tegemoetkoming kosten opleidingsscholen

Om de samenwerking tussen lerarenopleidingen en scholen op het gebied van opleiden en professionaliseren te verbeteren zijn 91 opleidingsscholen (samenwerkingsverbanden van één of meer lerarenopleidingen met één of meer scholen voor po, vo en mbo) erkend. Zij ontvangen jaarlijks bekostiging om gezamenlijk leraren op de werkplek op te leiden.

Subsidies

Lerarenbeurs

Voor 2019 is € 104,3 miljoen beschikbaar voor de lerarenbeurs.

Deze subsidie - voor zowel studiekosten als studieverlof - kan worden aangevraagd door leraren in po, vo, mbo en hbo voor het volgen van een geaccrediteerde bachelor- of masteropleiding.

Zij-instroom

Onder dit budget vallen twee verschillende regelingen:

  • 1. 
    De regeling zij-instroom: voorziet in een subsidie voor de opleiding en begeleiding van zij-instromers in het po, vo en mbo via het traject <zij-instroom in het beroep>
  • 2. 
    Subsidie korte scholingstrajecten vo: een (toekomstig) leraar in het vo heeft de mogelijkheid om de juiste bevoegdheid te behalen om les te mogen geven in het vo.

Opdrachten

Ter ondersteuning, monitoring en evaluatie van het beleid wordt expertise op het terrein van communicatie, onderzoek en het maken van ramingen ingehuurd.

Bijdrage aan agentschappen

Dienst Uitvoering Onderwijs

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW. Ze levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

3.7 Art.nr. 11 Studiefinanciering

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het stelsel van studiefinanciering biedt studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg de financiële mogelijkheden om in Nederland en daarbuiten onderwijs te kunnen volgen.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de doeltreffende en doelmatige werking van het stelsel van studiefinanciering, zoals geregeld in de Wet studiefinanciering 2000.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd: er zijn geen onoverkomelijke financiële belemmeringen om te gaan studeren. Tegelijkertijd wordt recht gedaan aan het principe dat studeren ook een investering door de student zelf is. Tevens wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders daaraan kunnen leveren.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over studiefinanciering wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers

 

Tabel 11.1 Normbedragen studiefinanciering 2018 per maand in euro's

Normbedragen ho

   

Normbedragen mbo/bol

   
 

Uitwonend

Thuiswonend

Studie- voorschot

Uitwonend

Thuiswonend

Basisbeurs

€ 291,61

€ 104,73

n.v.t. Basisbeurs

€ 269,45

€ 82,56

Aanvullende beurs

€ 279,25

€ 257,41

€ 391,00 Aanvullende beurs

€ 361,76

€ 339,96

Maximaal leenbedrag

€ 299,60

€ 299,60

€ 479,46 Maximaal leenbedrag

€ 179,86

€ 179,86

Collegegeldkrediet

€ 171,67

€ 171,67

€ 171,67 Collegegeldkrediet

n.v.t.

n.v.t.

Totaal

€ 1.042,13

€ 833,41

€ 1.042,13 Totaal

€ 811,07

€ 602,38

Peildatum 1 september 2018

  • C. 
    Beleidswijzigingen

Rondom het stopzetten van het studentenreisproduct, is in december 2017 een pakket maatregelen aangekondigd met als doel het aantal ov-boetes flink te laten afnemen. (Oud-)studenten lopen tegen zo'n ov-boete aan als ze hun studentenreisproduct te laat stopzetten wanneer zij daar geen recht meer op hebben. Voor een deel van de aangekondigde maatregelen is een wetswijziging nodig, die momenteel wordt voorbereid en wordt voorzien per 1 januari 2019. Een voorbeeld van zo'n maatregel is dat studenten straks alleen nog maar een boete hoeven te betalen als ze daadwerkelijk met hun studentenreisproduct hebben gereisd nadat het recht daarop is verlopen. Een ander voorbeeld is dat het boetebedrag (van € 97,- per halve maand) wordt aangepast naar € 75,- per halve kalendermaand over de eerste twee halve kalendermaanden en € 150 voor de daaropvolgende halve kalendermaanden.

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

4.563.829

6.366.611

5.602.726

5.205.161

5.268.330

5.771.030

5.842.009

Totale uitgaven

4.563.829

6.366.611

5.602.726

5.205.161

5.268.330

5.771.030

5.842.009

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       

Inkomensoverdracht

1.496.930

3.140.876

2.220.767

1.739.603

1.723.781

2.157.234

2.163.739

  • • 
    Basisbeurs

741.403

524.363

380.511

344.925

330.287

342.500

362.906

-

Gift (R)

1.108.885

1.155.285

1.085.819

856.222

612.764

426.784

382.979

-

Prestatiebeurs (NR)

  • 367.482
  • 630.922
  • 705.308
  • 511.297
  • 282.477
  • 84.284
  • 20.073
  • • 
    Aanvullende beurs

777.233

820.399

834.064

834.773

836.856

832.746

824.541

-

Gift (R)

608.481

638.027

661.126

681.149

700.255

710.348

713.681

-

Prestatiebeurs (NR)

168.752

182.372

172.938

153.624

136.601

122.398

110.860

  • • 
    Reisvoorziening

146.568

1.729.181

977.121

559.083

580.231

1.026.159

1.044.856

-

Gift (R)

695.717

746.167

741.716

770.035

802.373

813.106

834.351

-

Prestatiebeurs (NR)

187.869

142.061

150.076

139.401

123.157

128.260

121.032

-

Bijdrage studerenden aan OV-contract (R)

  • 859.409
  • 863.612
  • 866.639
  • 883.638
  • 899.046
  • 914.184
  • 927.555

-

Kosten contract OV-bedrijven (R)

122.391

1.704.565

951.968

533.285

553.747

998.977

1.017.028

  • • 
    Overige uitgaven
  • 168.274

66.933

29.071

822

  • 23.593
  • 44.171
  • 68.564

-

Overige uitgaven relevant (R)

285.356

105.352

90.082

92.110

99.137

111.165

118.192

-

Caribisch Nederland (R)

3.491

3.671

3.860

4.059

4.268

4.488

4.719

-

Overige uitgaven niet-relevant (NR)

  • 457.121
  • 42.090
  • 64.871
  • 95.347
  • 126.998
  • 159.824
  • 191.475
 

Leningen

 

2.934.328

3.124.063

3.284.173

3.364.876

3.442.892

3.511.301

3.574.979

-

Rentedragende lening (NR)

2.612.321

2.745.533

2.900.819

2.994.622

3.063.453

3.126.395

3.185.302

-

Collegegeldkrediet

(NR)

322.007

378.530

383.354

370.254

379.439

384.906

389.677

Bijdrage aan agentschappen

132.571

101.672

97.786

100.682

101.657

102.495

103.291

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs

132.571

101.672

97.786

100.682

101.657

102.495

103.291

Ontvangsten

826.628

850.274

893.224

948.557

1.015.860

1.087.009

1.155.007

  • Ontvangen rente en relevant hoofdsom (R)

106.887

96.527

91.550

96.535

110.808

126.955

137.656

  • Kortlopende vorde ringen (R)

93.778

81.545

81.045

80.545

80.045

78.545

76.045

  • Terugontvangen hoofdsom (NR)

625.963

672.202

720.629

771.477

825.007

881.509

941.306

Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

relevante uitgaven:

2.097.483

3.591.127

2.765.718

2.153.904

1.975.154

2.253.179

2.246.686

niet relevante uitgaven:

2.466.346

2.775.484

2.837.008

3.051.257

3.293.176

3.517.851

3.595.323

relevante ontvangsten:

200.665

178.072

172.595

177.080

190.853

205.500

213.701

niet relevante ontvangsten:

625.963

672.202

720.629

771.477

825.007

881.509

941.306

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 11 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.

Toelichting:

Zowel voor de uitgaven als de ontvangsten wordt een onderscheid gemaakt tussen relevant en niet-relevant. Relevant betekent: relevant voor het EMU-saldo en daarmee relevant voor het uitgavenplafond. De relevante uitgaven worden hoofdzakelijk gevormd door studiefinanciering die meteen als gift wordt toegekend en uitgekeerde prestatiebeurs die wordt omgezet in een gift (na behalen diploma binnen tien jaar). Onder de niet-relevante uitgaven vallen vooral de prestatiebeurs (zolang die nog niet is omgezet in een gift) en de rentedragende leningen. Deze uitgaven zijn niet-relevant voor het uitgavenplafond, maar worden wel meegerekend in de EMU-schuld. De relevante ontvangsten worden vooral gevormd door de ontvangen rente op leningen. De niet-relevante ontvangsten betreffen hoofdzakelijk aflossingen op de hoofdsom van de rentedragende leningen.

In tabel 11.2 «Budgettaire gevolgen voor beleid en budgetflexibiliteit» is vanaf dit jaar gekozen voor een verhelderende opzet voor de uitgaven aan de reisvoorziening. De reisvoorziening wordt nu op vergelijkbare manier weergegeven als de basisbeurs en de aanvullende beurs. De boekings-wijze van de reisvoorziening is complex, omdat het naast de prestatie-beurssystematiek, ook gaat over betalingen aan de OV-bedrijven en werkt met tegenboekingen om te voorkomen dat middelen twee keer worden geboekt (als uitgave aan het OV en als uitgave aan de student).

Het betreft vier wijzigingen. Ten eerste zijn de uitgaven die betrekking hebben op het reisproduct nu geheel zichtbaar onder de post reisvoorziening. Voorheen zat een deel van de reisvoorziening in de overige uitgaven niet-relevant. Het betrof de niet-relevante uitgaven op de toekenningen en de niet-relevante tegenboeking van de omzettingen. Dit bedrag is nu zichtbaar onder de post prestatiebeurs (NR) zoals dit ook is opgezet bij de basisbeurs en de aanvullende beurs.

Ten tweede is de post die voorheen prestatiebeurs (R) werd genoemd, nu zichtbaar onder de post bijdrage studerenden aan OV-contract. Hiermee wordt duidelijker aangegeven welk bedrag studenten krijgen opgeboekt voor het gebruik van het reisproduct en dus welk bedrag zij indirect voor het reisproduct betalen aan de OV-bedrijven. Voor studenten die binnen de prestatiebeurstermijn een diploma behalen, wordt dit bedrag omgezet in een gift.

In de derde plaats is ook voor bolstudenten van niveau 1 en 2 het bedrag dat zij bijdragen aan het OV-contract negatief in deze post opgenomen. Aangezien deze studenten de reisvoorziening als gift krijgen zit dit bedrag tevens positief in de post reisvoorziening gift. Tot slot is de boekingsgang van de reisvoorziening buitenland studerenden (RBS) aangepast. Het bedrag aan RBS staat weliswaar niet apart in de tabel budgettaire gevolgen van beleid, maar in tabel 11.11. Voorheen bedroeg dit een relevant bedrag waarmee de suggestie kon worden gewekt dat RBS direct een gift is. RBS is echter een prestatiebeurs, behalve voor bolstudenten van niveau 1 en 2. Omdat voorheen de RBS ook werd tegengeboekt en niet-relevant werd geboekt, waren de prestatiebeursuitgaven per saldo wel correct. In het nieuwe schema zijn de prestatiebeursuitgaven RBS opgenomen onder de niet- relevante uitgaven aan de reisvoorziening. Hieronder zijn de veranderingen schematisch weergegeven:

 

Was

Wordt

Overige uitgaven (NR)

Reisvoorziening prestatiebeurs (NR)

Overige uitgaven (NR)

Reisvoorziening prestatiebeurs (R)

Bijdrage studerenden aan OV-contract (R)

Reisvoorziening gift (R) exclusief bol 1-2 studenten

Reisvoorziening gift (R) inclusief bol 1-2 studenten

Reisvoorziening prestatiebeurs (R) exclusief bol 1-2 studenten

Bijdrage studerenden aan OV contract (R) inclusief bol 1-2 studenten

Reisvoorziening gift (R) inclusief boeking

RBS

Reisvoorziening gift (R) exclusief boeking RBS

Reisvoorziening prestatiebeurs (R) inclusief boeking RBS

Bijdrage studerenden aan OV contract (R) exclusief boeking RBS

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Inkomensoverdrachten

Basisbeurs

Sinds het studiejaar 2015/2016 geldt voor nieuwe studenten in het hoger onderwijs het studievoorschot. De basisbeurs in het hoger onderwijs is vervangen door de mogelijkheid om gebruik te maken van een leenvoor-ziening tegen sociale terugbetaalvoorwaarden. Studenten die voordien zijn ingestroomd, vallen voor hun bachelor of master nog onder het oude stelsel en ontvangen mogelijk nog een basisbeurs. Voor mbo'ers van achttien jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg is de studiefinanciering onveranderd gebleven. Om voor deze groep de financiële toegankelijkheid tot het onderwijs te garanderen, ontvangen zij een bijdrage in de vorm van een basisbeurs. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 is de basisbeurs direct een gift. Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 zijn destijds niet onder het prestatiebeursregime gebracht omdat deelnemers op deze niveaus nog niet over een startkwalificatie beschikken. Voor wie er niet in slaagt een startkwalificatie te halen, wordt het terugbetalen van de prestatiebeurs al snel problematisch. Door het beschikbaar stellen van de basisbeurs in de vorm van een gift, draagt dit bij aan het wegnemen van financiële belemmeringen voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2.

Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 hebben recht op een basisbeurs onder het prestatiebeursregime. Het prestatiebeursregime geeft hen een prikkel om de opleiding binnen 10 jaar na de eerst opgenomen studiefinanciering met succes af te ronden.

 

Tabel 11.4 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (vanaf 2018 afgeronde raming)

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Studerenden met basisbeurs

395.402

303.600

240.300

225.900

221.100

216.900

211.300

bol

230.764

225.400

221.900

220.800

218.500

215.500

210.500

hbo

132.213

71.700

15.400

4.300

2.100

1.100

600

wo

32.425

6.500

3.000

800

500

300

200

Studerenden zonder basisbeurs

393.096

487.600

548.600

564.900

571.600

577.200

581.100

bol

8.432

8.200

8.100

8.100

8.000

7.900

7.700

hbo

214.365

275.400

328.300

337.400

338.700

338.800

337.600

wo

170.299

204.000

212.200

219.400

224.900

230.500

235.800

Totaal

788.498

791.200

788.900

790.800

792.700

794.100

792.400

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 - 2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens laten het verwachte gebruik zien van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt het aantal voltijds studerenden in het ho en de bol, maar ligt lager omdat niet iedere studerende die ingeschreven is ook daadwerkelijk aanspraak maakt op studiefinanciering.

Naast de groep studerenden met een basisbeurs is er een groep die geen aanspraak meer kan maken op de basisbeurs (omdat de maximale duur is verbruikt of omdat ze onder het studievoorschot vallen), maar (nog) wel recht heeft op een lening en eventueel de reisvoorziening en de aanvullende beurs. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot vindt een verschuiving plaats van het aantal studerenden met een basisbeurs naar het aantal studerenden zonder basisbeurs.

De gegevens zijn inclusief aantallen studerenden die met een meeneembare studiefinanciering een volledige opleiding in het buitenland volgen.

Tabel 11.5 Uitgaven basisbeurs gift (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

bol direct gift

79.275

77.632

77.648

76.802

74.922

72.240

73.550

bol omzettingen prestatiebeurs in

             

gift

225.966

240.811

239.702

237.401

233.666

229.987

235.760

ho direct gift

3.400

2.751

1.986

0

0

0

0

ho omzettingen prestatiebeurs in

             

gift

800.244

834.091

766.483

542.019

304.176

124.557

73.669

Totaal

1.108.885

1.155.285

1.085.819

856.222

612.764

426.784

382.979

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

bol toekenningen

249.783

248.148

244.258

243.454

241.935

239.891

235.503

bol omzettingen

  • 225.976
  • 240.811
  • 239.702
  • 237.401
  • 233.666
  • 229.987
  • 235.760

ho toekenningen

406.754

193.631

49.418

17.468

11.229

8.168

6.652

ho omzettingen

  • 798.043
  • 831.890
  • 759.282
  • 534.818
  • 301.975
  • 102.356
  • 26.468

Totaal

  • 367.482
  • 630.922
  • 705.308
  • 511.297
  • 282.477
  • 84.284
  • 20.073

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.5 en 11.6 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de basisbeurs gepresenteerd. De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. Als gevolg van de invoering van het studievoorschot daalt het aantal toekenningen in het ho vanaf 2015.

Aanvullende beurs

In de studiefinanciering wordt recht gedaan aan de bijdrage die ouders kunnen leveren aan de opleiding van hun kinderen. Daarom wordt rekening gehouden met een zogenoemde ouderlijke bijdrage. In het geval dat ouders onvoldoende inkomen hebben om die bijdrage te leveren, hebben studerenden een extra financiële belemmering te overwinnen.

Om deze belemmering weg te nemen wordt aan hen een aanvullende beurs verstrekt die afhankelijk is van het ouderlijk inkomen.

Deelnemers in de bol niveau 1 en 2 met recht op aanvullende beurs krijgen dit direct als gift, aangezien zij nog geen startkwalificatie hebben bereikt.

Studerenden in de bol niveau 3 en 4 en het ho met recht op aanvullende beurs vallen onder het prestatiebeursregime. De eerste 5 maanden krijgen de studenten in het ho de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Deelnemers in de bol niveau 3 en 4 krijgen de eerste 12 maanden de aanvullende beurs als gift uitgekeerd. Na deze periode wordt de aanvullende beurs uitgekeerd onder het prestatiebeursregime.

Voor studenten die onder het studievoorschot vallen is de maximale aanvullende beurs hoger dan voor studenten die hier (nog) niet onder vallen.

Tabel 11.7 Totaal aantal studerenden met een aanvullende beurs (vanaf 2018 afgeronde raming)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

bol

112.894

110.500

108.800

108.200

107.000

105.200

102.700

hbo

88.376

88.500

87.600

87.100

86.900

86.700

86.200

wo

29.288

30.400

31.100

31.800

32.600

33.300

34.100

Totaal

230.558

229.400

227.500

227.100

226.500

225.200

223.000

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze tabel laat het aantal studerenden met een aanvullende beurs zien. In de bol wordt vaker een beroep gedaan op de aanvullende beurs dan in het hbo en in het hbo vaker dan in het wo. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat de overheid er niet op aanstuurt dat meer of minder studerenden een aanvullende beurs ontvangen.

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

bol direct gift

224.760

225.680

225.617

223.104

223.017

217.989

211.562

bol omzettingen prestatiebeurs in gift

147.246

156.000

161.755

163.737

163.003

161.092

159.127

ho direct gift

51.251

52.455

53.251

53.124

53.886

54.057

54.110

ho omzettingen prestatiebeurs in gift

185.224

203.892

220.503

241.184

260.349

277.210

288.882

Totaal

608.481

638.027

661.126

681.149

700.255

710.348

713.681

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Tabel 11.9 Uitgaven aanvullende beurs prestatiebeurs (Bedragen x € 1.000)

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

bol toekenningen

171.864

170.198

167.529

166.978

165.937

164.534

161.525

bol omzettingen

  • 147.257
  • 156.000
  • 161.755
  • 163.737
  • 163.003
  • 161.092
  • 159.127

ho toekenningen

328.833

371.530

387.131

391.031

393.480

395.630

396.808

ho omzettingen

  • 184.688
  • 203.356
  • 219.967
  • 240.648
  • 259.813
  • 276.674
  • 288.346

Totaal

168.752

182.372

172.938

153.624

136.601

122.398

110.860

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

In de tabellen 11.8 en 11.9 worden de geraamde relevante- en niet-relevante uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd.

Voor studenten in het hoger onderwijs die niet onder het studievoorschot vallen is de aanvullende beurs naast het inkomen van de ouders onder andere afhankelijk van de woonsituatie van de studerende; thuis- of uitwonend, maximaal respectievelijk € 257,41 of € 279,25 (zie tabel 11.1). De hoogte van de maximale aanvullende beurs voor studenten die onder het studievoorschot vallen is € 391,00. De woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend) is dan niet langer bepalend voor de hoogte van de aanvullende beurs.

Het verloop van deze uitgaven is voor een groot deel afhankelijk van de prijsontwikkeling. Daarnaast is de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders en de deelname aan het onderwijs hier van invloed, en spelen exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Reisvoorziening

Als onderdeel van het stelsel van studiefinanciering, draagt een reisvoorziening bij aan de toegankelijkheid van het onderwijs. Meer in het bijzonder is het doel van de reisvoorziening om studenten te faciliteren in het reizen van huis naar de onderwijsinstelling en van huis naar de stageplaatsen.

Tabel 11.10 Totaal aantal studenten met reisvoorziening (vanaf 2018 afgeronde raming)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal gebruikers van het

             

reisrecht

771.330

781.600

779.500

780.500

779.200

777.400

774.500

bol

316.008

318.900

315.300

313.400

308.200

302.300

296.100

ho

455.322

462.700

464.200

467.100

471.000

475.100

478.400

Aantal RBS

20.480

20.800

20.800

20.900

21.100

21.200

21.400

bol

3.240

3.200

3.100

3.100

3.100

3.000

3.000

ho

17.240

17.600

17.700

17.800

18.000

18.200

18.400

Totaal

791.810

802.400

800.300

801.400

800.300

798.600

795.900

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

De reisvoorziening kan in twee vormen worden toegekend: een reisproduct op een persoonlijke ov-chipkaart (week- of weekendabonnement) of een financiële vergoeding voor studenten die studeren in het buitenland (RBS).

Voltijdstudenten in het ho kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en één uitloopjaar. Deelnemers in de bol kunnen gebruik maken van de reisvoorziening voor de duur van de nominale studie en drie uitloopjaren. Per 1 januari 2017 hebben ook minderjarige deelnemers in de bol recht op de reisvoorziening.

De reisvoorziening is onderdeel van de prestatiebeurs voor deelnemers in de bol niveau 3 en 4 en voor studenten in het ho. Voor deelnemers in de bol niveau 1 en 2 wordt de reisvoorziening direct als gift verstrekt.

 
   

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Prestatiebeurs

(NR)

Bol prestatiebeurs

303.575

306.312

306.083

310.326

311.351

311.571

311.201

 

Ho prestatiebeurs

504.786

505.927

508.972

520.962

534.843

549.476

563.404

 

RBS en overig prestatiebeurs

24.177

24.041

24.576

25.218

25.902

26.598

27.244

 

Bol naar gift omgezette prestatiebeurs

  • 196.493
  • 210.438
  • 210.664
  • 242.228
  • 273.752
  • 282.343
  • 290.476
 

Ho naar gift omgezette prestatiebeurs

  • 448.176
  • 483.781
  • 478.891
  • 474.877
  • 475.187
  • 477.042
  • 490.341

Gift (R)

Bol direct gift

51.048

51.948

52.161

52.930    53.434

53.721

53.534

 

Bol naar gift omgezette prestatiebeurs

196.493

210.438

210.664

242.228    273.752

282.343

290.476

 

Ho naar gift omgezette prestatiebeurs

448.176

483.781

478.891

474.877    475.187

477.042

490.341

 

Bijdrage studerenden aan OV-contract

 
  • 859.409
  • 863.612
  • 866.639
  • 883.638    - 899.046
  • 914.184
  • 927.555

Kosten contract OV-bedrijven

 

122.391

1.704.565

951.968

533.285    553.747

998.977

1.017.028

Totaal reisvoorziening

146.568

1.729.181

977.121

559.083    580.231

1.026.160

1.044.856

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 - 2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

Bij de kosten contract OV-bedrijven is in 2017 een veel lager en in 2018 een veel hoger bedrag te zien dan in de overige jaren. Dit heeft te maken met een aantal kasschuiven. Voor de betaling van het reisproduct aan vervoerbedrijven heeft een kasschuif van 2017 naar 2016 van ongeveer € 747 miljoen plaatsgevonden en van 2018 naar 2016 van € 44 miljoen. Tevens zorgt een aantal kasschuiven per saldo voor een schuif van € 425 miljoen van 2020 naar 2018 en van € 425 miljoen van 2021 naar 2018. Tevens zorgt een aantal kasschuiven per saldo voor een schuif van € 425 miljoen van 2020 naar 2018 en van € 425 miljoen van 2021 naar 2018. Contractueel is vastgelegd dat OCW de vergoeding voor de OV-studentenkaart uiterlijk medio januari van het betreffende jaar aan de vervoerbedrijven betaalt. Door de betaling aan de vervoerbedrijven (gedeeltelijk) al aan het eind van het voorafgaande jaar in plaats van aan het begin van het betreffende jaar te doen, kan zonder af te wijken van de afspraken met de vervoerbedrijven een bijdrage worden geleverd aan de optimalisering van de kasritmes van de staat over de jaren heen.

Overige uitgaven

De geraamde overige uitgaven omvatten voornamelijk technische posten, waaronder achterstallige rechten en boekingen tussen relevante en niet-relevante uitgaven. Op dit artikelonderdeel staan ook de uitgaven geraamd voor studerenden uit de Europese Unie, voorschotten en handbetalingen.

Leningen

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Rentedragende lening

2.612.321

2.745.533

2.900.819

2.994.622

3.063.453

3.126.395

3.185.302

Collegegeldkrediet

322.007

378.530

383.354

370.254

379.439

384.906

389.677

Totaal

2.934.328

3.124.063

3.284.173

3.364.876

3.442.892

3.511.301

3.574.979

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de uitgaven die niet relevant zijn voor het EMU-saldo, maar wel doorwerken op de EMU-schuld zoals de rentedragende leningen en het collegegeldkrediet. Het totale bedrag dat wordt geleend stijgt jaarlijks vanwege onder andere hogere studentenaantallen en hogere gerealiseerde leningen. Het collegegeldkrediet loopt in latere jaren iets terug vanwege de wetsaanpassing collegegeld halvering. Hierdoor wordt het maximaal aan te vragen collegegeldkrediet voor eerstejaarsstudenten per collegejaar 2019-2020 ook gehalveerd.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Het terugbetalingssysteem van leningen is naar draagkracht. Wie gelet op zijn of haar inkomen niet kan terugbetalen, hoeft niet terug te betalen.

Voor wie bewust leent, is de studielening hiermee een veilig instrument voor de financiering van onderwijs.

Tabel 11.13 Terugbetaling studieleningen (langlopende vorderingen) (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Hoofdsom (NR)

625.963

672.202

720.629

771.477

825.007

881.509

941.306

Relevante rentedragende lening

971

925

882

840

801

763

727

Rente ontvangsten

105.783

95.476

90.548

95.581

109.899

126.089

136.826

Renteloos voorschot

133

126

120

114

108

103

103

Totaal ontvangsten

732.850

768.729

812.179

868.012

935.815

1.008.464

1.078.962

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

De ontvangsten ontstaan door terugbetaling van studieleningen. De ontvangsten nemen de komende jaren toe, omdat er in eerdere jaren meer is geleend. De terugontvangen hoofdsom is een niet-relevante ontvangst en de ontvangen rente is relevant. De relevante rentedragende lening betreft leningen van vóór 1992; het renteloze voorschot betreft voornamelijk studieleningen die zijn verstrekt vóór 1986 en waarover geen rente verschuldigd is.

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Achterstallig Lager Recht (ALR)

53.632

41.838

41.838

41.838

41.838

40.838

38.838

Reisvergoeding

34.150

34.150

34.150

34.150

34.150

34.150

34.150

Overig

5.996

5.557

5.057

4.557

4.057

3.557

3.057

Totaal kortlopende vorderingen

93.778

81.545

81.045

80.545

80.045

78.545

76.045

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

De kortlopende vorderingen ontstaan doordat onterecht ontvangen studiefinanciering wordt teruggevorderd.

3.8 Art.nr. 12. Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

  • A. 
    Algemene doelstelling

De tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt ervoor dat leerlingen vanaf 18 jaar in het voortgezet onderwijs (vo) en studenten aan een lerarenopleiding de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland.

Financieren: De Minister financiert het stelsel waarbij de financiële toegankelijkheid is gewaarborgd. De leerling (voortgezet onderwijs) of student (lerarenopleiding) kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming bestaande uit een maandelijkse basistoelage, een eventuele bijdrage in de schoolkosten en een eventuele bijdrage in het les- of cursusgeld.

Indicatoren/kengetallen

Voor indicatoren/kengetallen over de WTOS wordt verwezen naar Onderwijs in Cijfers

 

Tabel 12.1 Normbedragen WTOS in euro's (per maand, tenzij anders vermeld)

 

Schoolkosten

Les- of cursusgeld

Basistoelage thuiswonend

Basistoelage uitwonend

VO 18+ (vanaf 18 jaar):

  • vo onderbouw

80,14

   

265,01

  • niet bekostigd vo onderbouw

109,73

96,25

113,66

265,01

  • vo bovenbouw

87,74

 

113,66

265,01

  • niet bekostigd vo bovenbouw

117,37

96,25

113,66

265,01

  • vso

53,24

 

113,66

265,01

  • vavo

117,37

96,25

113,66

265,01

TS 18+ deeltijd en vavo 18+ deeltijd:1

  • bij 540 of meer lesminuten per week

315,87

364,80

  • tussen 270 en 540 minuten per week

212,81

243,20

 

Lerarenopleidingen1

738,24

567,23

1 Bedragen per schooljaar Peildatum schooljaar 2018/2019

Toelichting:

De normbedragen zijn gedifferentieerd naar schoolsoort en naar fase (boven- en onderbouw) op basis van kostenverschillen. Havo 4 en 5 en vwo 4, 5 en 6 worden tot de vo bovenbouw gerekend, de andere schoolsoorten in het vo tot de onderbouw.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

Er zijn voor dit artikel geen beleidswijzigingen voorzien.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit
 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

92.792

93.701

93.071

91.523

90.764

90.279

88.579

Totale uitgaven

92.792

93.701

93.071

91.523

90.764

90.279

88.579

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdracht

76.913

77.733

77.180

75.634

74.883

74.406

72.731

  • • 
    TS 17-

4

0

0

0

0

0

0

  • Minderjarige deelnemers bol (R)

4

0

0

0

0

0

0

  • • 
    TS 18+

5.968

5.968

5.968

5.968

5.968

5.968

5.968

  • Tegemoetkoming lerarenopleiding (tlo)

(R)

3.741

3.741

3.741

3.741

3.741

3.741

3.741

  • Deeltijd vo (R)

2.227

2.227

2.227

2.227

2.227

2.227

2.227

  • • 
    VO 18+

70.941

71.765

71.212

69.666

68.915

68.438

66.763

  • Volwassenenonderwijs (vavo) (R)

6.204

6.383

6.459

6.446

6.426

6.413

6.339

  • Meerderjarige scholieren vo (R)

58.773

60.229

59.664

58.258

57.675

57.384

55.945

  • Meerderjarige scholieren vso (R)

4.242

4.121

4.057

3.930

3.782

3.609

3.447

  • STOEB/ALR (NR)

1.722

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

 

Bijdrage aan agentschappen

15.879

15.968

15.891

15.889

15.881

15.873

15.848

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs (R)

15.879

15.968

15.891

15.889

15.881

15.873

15.848

Ontvangsten

3.813

3.685

3.657

3.580

3.543

3.520

3.437

  • TS 17- (R)

144

0

0

0

0

0

0

  • TS 18+ (R)

158

158

158

158

158

158

158

  • VO 18+ (R)

3.511

3.527

3.499

3.422

3.385

3.362

3.279

Toelichting: R = relevant, NR = niet-relevant

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 12 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht op basis van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten. Alternatieve aanwending vereist wijziging van wet- en regelgeving. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Wet.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Inkomensoverdracht

Onderstaande aantallen geven een indicatie van het gebruik van de diverse regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is.

Tabel 12.3 Aantal gebruikers per regeling (vanaf 2018 afgeronde raming)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Aantal gebruikers TS 17-

0

0

0

0

0

0

0

Aantal gebruikers TS 18+

6.363

6.400

6.400

6.400

6.400

6.400

6.400

Aantal gebruikers VO 18+

35.808

35.900

35.600

34.800

34.400

34.100

33.300

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018 - 2023: ramingsmodel SF

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

De geraamde ontvangsten hebben betrekking op te veel of ten onrechte uitgekeerde WTOS-uitkeringen.

3.9 Art.nr. 13. Lesgelden

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

Financieren: De Minister financiert een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs, omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers. Het individu heeft echter ook profijt van scholing en betaalt daarom lesgeld.

Indicatoren/kengetallen

In de Les- en cursusgeldwet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van het lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel staan de lesgeldbedragen (vastgesteld tot en met 2018/19) aangegeven.

 

Tabel 13.1 Lesgeldbedrag (Bedragen x € 1)

           

2017/18

2018/19

2019/20

2020/21

2021/22

2022/23

2023/2024

Lesgeld    1.137    1.155    1.155    1.155    1.155    1.155    1.155

  • C. 
    Beleidswijzigingen

Er zijn voor dit artikel geen beleidswijzigingen voorzien.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 13.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

7.334

6.672

6.649

6.645

6.639

6.629

6.614

Totale uitgaven

7.334

6.672

6.649

6.645

6.639

6.629

6.614

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Bijdrage aan agentschappen

7.334

6.672

6.649

6.645

6.639

6.629

6.614

  • Dienst Uitvoering
             

Onderwijs

7.334

6.672

6.649

6.645

6.639

6.629

6.614

Ontvangsten

241.966

237.689

238.734

241.071

242.429

242.542

240.575

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 13 is voor 2019 100 procent juridisch verplicht. De geraamde DUO-uitgaven zijn volledig benodigd voor de uitvoering van de Les- en cursusgeldwet.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. De geraamde uitgaven betreffen het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Ontvangsten

Door het betalen van lesgeld leveren deelnemers en leerlingen van 18 jaar en ouder een bijdrage in de kosten van het onderwijs.

 

Tabel 13.3 Aantal lesgeldplichtigen (vanaf 2018 afgeronde raming)

         

2017    2018

2019

2020

2021

2022

2023

bol/vo    221.191    216.400    213.000    212.000    209.800    206.800    202.000

Bron 2017: realisatiegegevens DUO; Bron 2018-2023: ramingsmodel SF

Toelichting:

Bovenstaande tabel geeft een beeld van het bereik van de regeling. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeldplichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en de keuze van opleiding door de deelnemers/leerlingen.

3.10 Art.nr. 14 Cultuur

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het bevorderen van een sterke, pluriforme, toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige cultuursector en het zorgen voor het erfgoed.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de Minister is in de Wet op het specifiek cultuurbeleid verankerd. De Minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen en sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen. Overwegingen van kwaliteit en verscheidenheid zijn daarbij leidend. Dit is aanvullend op het cultuuraanbod dat zonder betrokkenheid van de overheid tot stand komt.

Financieren: De Minister heeft een financierende rol door het bekostigen van de basisinfrastructuur cultuur en subsidiëring van specifieke (wettelijke) programma's en regelingen op de terreinen erfgoed, kunsten, letteren en bibliotheken.

Stimuleren: De Minister heeft een stimulerende rol bij het versterken van de cultuursector door programma's als cultuureducatie, leesbevordering, ondernemerschap en internationaal cultuurbeleid.

Regisseren: De Minister heeft een regisserende rol bij de uitvoering van en toezicht op het behoud en beheer van het erfgoed en (digitale) archieven. Dit betreft onder meer de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen, de Erfgoedwet en de Archiefwet. Toezicht op naleving van de laatste twee wetten ligt bij de Erfgoedinspectie. De Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed is onder andere belast met de uitvoering van de Erfgoedwet. Het Nationaal Archief geeft uitvoering aan de Archiefwet.

Kengetallen

 

Tabel 14.1 Kengetallen

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1    Percentage van de bevolking van 6 jaar en ouder die voorstellingen, musea en bibliotheken heeft bezocht

 

89%

           

2    Percentage bevolking 6 jaar en ouder dat erfgoed heeft bezocht

 

60%

           

3 Percentage kinderen    -    99% (6-11

en jongeren tussen    jaar)

6 en 19 jaar die    99% (12-19

voorstellingen,    jaar)

musea en bibliotheken heeft bezocht

Bron: SCP/CBS (VTO 2012-2016)’

1 De Vrijetijdsomnibus (VTO) is een tweejaarlijks onderzoek naar cultuur- en sportparticipatie van de Nederlandse bevolking. Het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) wordt eens in de twee jaar uitgevoerd. De gegevens over 2016 zijn de meest recente.

Cultuurbereik

Deze kengetallen geven de ontwikkelingen weer van het cultuurbereik. Daarmee zijn deze in lijn met de algemene doelstelling voor artikel 14; het bevorderen van de deelname aan cultuur.

In 2016 bezochten negen op de tien mensen van 6 jaar en ouder jaarlijks ten minste één keer een culturele voorstelling, tentoonstelling, evenement of culturele instelling. Erfgoed (archieven, opgravingen, historische plekken en historische evenementen) werd door 60% van de mensen bezocht. Het is belangrijk dat iedereen al vroeg met cultuur in aanraking komt. Op basis van deze gegevens blijkt dat bijna alle kinderen en jongeren tot en met 19 jaar in 2016 minstens één keer een voorstelling, een museum of bibliotheek bezochten.

Meer kengetallen en indicatoren rondom de doelen en functies van het cultuurstelsel worden in woord, beeld en cijfers gepresenteerd in OCW in cijfers.

  • C. 
    Beleidswijzigingen

In de monumentenzorg wordt de fiscale aftrek vervangen door een uitgavenregeling. In de brief Erfgoed Telt is de Kamer hierover uitgebreid geïnformeerd. Bij het toekennen van middelen uit het Regeerakkoord zal de toegankelijkheid van historische plaatsen één van de criteria zijn. In aanvulling op de maatregelen die in de cultuurbrief Cultuur in een open samenleving staan, wordt in 2019 verder geïnvesteerd in Cultuur. Onderstaande tabel toont de voorgenomen bestedingen.

Tabel 14.2 Inzet Regeerakkoordmiddelen reeks G40 Cultuur (Bedragen x € 1 miljoen)

 
 

2019

2020

2021

2022

2023

Thema Cultuur maakt nieuwsgierig

Filmeducatie

0,90

2,90

2,90

2,90

2,90

Scholenbezoek parlement

1,37

3,52

4,12

4,72

4,76

Doorontwikkeling digitale openbare bibliotheek

 

1,75

2,00

2,00

2,00

Bereikbaarheid openbare bibliotheek in de regio

1,00

1,00

1,00

   

Programma cultuurparticipatie

2,85

7,33

8,45

8,45

8,45

 

Thema Ruimte voor nieuwe cultuur en makers

Talentontwikkeling en vernieuwing rijkscultuurfondsen

10,00

5,00

5,00

5,00

5,00

Symfonieorkest met aanbod van pop en jazz muziek

0,75

0,75

0,75

0,75

0,75

 

Thema Een sterke culturele sector

Ondernemerschap & arbeidsmarkt

3,80

2,30

2,30

2,30

2,30

Investering popmuziek

0,60

0,60

0,60

   

Voorbereiding periode 2021-2024

Proeftuinen o.b.v. stedelijke en regionale profielen

2,00

2,00

     

Totale inzet

23,27

27,15

27,12

26,12

26,16

Dekking uit tranche 2019

23,27

25,00

25,00

25,00

25,00

Nog beschikbaar uit tranche 2019

1,73

0,00

0,00

0,00

0,00

Dekking uit tranche 2020

 

2,15

2,12

1,12

1,16

Nog beschikbaar uit tranche 2020

 

27,85

27,88

28,88

28,84

Zoals toegezegd in het AO Cultuur van 30 mei 2018 zal de Tweede Kamer voor de begrotingsbehandeling van Cultuur een nadere uitwerking van deze maatregelen ontvangen.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 14.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 14 (Bedragen x € 1.000)1

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

506.851

453.881

589.734

2.265.293

512.680

484.511

479.260

Waarvan garantieverplichtingen

103.359

  • 37.415

0

0

0

0

0

Totale uitgaven

738.415

861.881

967.703

958.610

935.708

907.539

902.288

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

93,0%

       
 

Bekostiging

633.284

717.103

832.394

837.037

831.060

807.342

802.342

  • Culturele basisinfra-
             

structuur

398.644

429.605

445.012

441.662

438.188

437.444

437.444

Vierjaarlijkse

             

instellingen

232.252

246.909

248.365

248.015

245.706

245.313

245.313

Vierjaarlijkse fondsen

166.392

182.696

196.647

193.647

192.482

192.131

192.131

  • Erfgoedwet

121.722

124.182

124.182

124.182

124.182

124.182

124.182

Huisvesting

81.547

83.025

83.025

83.025

83.025

83.025

83.025

   

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

 

Beheer en onderhoud collecties

40.175

41.157

41.157

41.157

41.157

41.157

41.157

 

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

0

905

48.004

49.754

50.004

49.004

49.004

 

Stelseltaken openbare bibliotheekvoorzieningen

0

905

24.534

24.534

24.534

23.534

23.534

 

Digitale openbare bibliotheek

0

0

12.200

13.950

14.200

14.200

14.200

 

Bibliotheekvoorziening leesgehandicapten

0

0

11.270

11.270

11.270

11.270

11.270

-

Monumentenzorg

45.953

120.309

173.119

169.744

153.144

131.169

126.169

 

Archieven incl.

Regionale Historische Centra

24.787

25.286

25.286

25.286

25.886

25.886

25.886

-

Flankerend beleid huisvesting

31.960

6.573

6.573

6.573

6.573

6.573

6.573

-

Cultuureducatie met Kwaliteit

10.218

10.243

10.218

19.836

33.084

33.084

33.084

Subsidies

45.529

83.653

77.363

64.439

47.904

47.507

47.507

  • Verbreden inzet cultuur

8.991

13.968

16.516

16.566

14.491

17.516

17.516

  • Internationaal cultuurbeleid (incl.

HGIS)

6.327

9.172

9.005

9.005

8.052

8.052

8.052

  • Programma leesbevor dering

3.437

3.413

3.350

3.350

3.350

3.350

3.350

  • Creatieve Industrie

1.823

7.566

7.475

1.975

1.975

1.975

1.975

  • Monumentenzorg

0

1.939

0

0

0

0

0

  • Erfgoed en ruimte

2.667

3.848

0

0

0

0

0

  • Erfgoed en fysieke leefomgeving

0

0

3.000

2.250

2.450

2.750

2.750

  • Specifiek cultuurbeleid

22.284

43.747

38.017

31.293

17.586

13.864

13.864

 

Opdrachten

16.982

17.467

14.516

14.491

14.741

10.688

10.438

  • Beleidsonderzoek,

evaluaties en kennisbasis

2.233

1.938

2.101

2.076

2.126

2.101

1.976

  • Monumentenzorg

6.941

7.256

3.717

3.717

3.692

3.692

3.692

  • Archeologie

1.976

2.986

4.893

4.893

4.893

865

865

  • Erfgoed en ruimte

1.366

1.780

0

0

0

0

0

  • Erfgoed en fysieke leefomgeving

0

0

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

  • Overige opdrachten

4.466

3.507

1.305

1.305

1.530

1.530

1.405

 

Bijdragen aan agentschappen

39.771

40.874

40.646

39.859

39.219

39.218

39.217

  • Nationaal Archief

39.771

27.143

26.981

27.389

26.303

26.303

26.303

  • Nationaal Archief

Programma

 

13.731

13.665

12.470

12.916

12.915

12.914

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

 

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

2.849

2.784

2.784

2.784

2.784

2.784

2.784

Bijdragen aan

(inter-)nationale organisaties

2.849

2.784

2.784

2.784

2.784

2.784

2.784

Ontvangsten

11.031

7.288

494

494

494

494

494

1 Voor de Bijdragen aan agentschappen is van toepassing dat het budget vanaf 2018 van het Nationaal Archief wordt gesplitst in Apparaatskosten en Programmakosten.

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 14 is voor 2019 93,0 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Aan de juridische verplichting liggen de regeling en de Wet op het specifiek cultuurbeleid ten grondslag, op basis waarvan in het jaar 2016 voor 4 jaar aan de instellingen in de basisinfrastructuur is beschikt. Daarnaast betreft het verplichtingen op basis van de Erfgoedwet en de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen. Voor de Erfgoedwet is van toepassing dat de musea voor het beheer en behoud van collecties en de huisvesting langjarig zullen worden bekostigd. Tot slot zijn ook de middelen voor cultuuronderwijs meerjarig verplicht. Deze middelen worden toegekend aan samenwerkingsverbanden van culturele instellingen en scholen voor basisonderwijs.

Subsidies

Van het beschikbare budget is 26,6 procent juridisch verplicht voor 2019. Dit is een deel van de verschillende programma's die onder dit instrument vallen en ingezet zijn in het kader van het cultuurbeleid.

Het resterende deel van het budget is voor een belangrijk deel beleidsmatig verplicht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage en de toelichting op de instrumenten.

Opdrachten

Van het beschikbare budget is 30,3 procent juridisch verplicht. Onder dit instrument worden naast Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis ook de contractuitgaven voor de Monumentenzorg, Archeologie en Erfgoed en fysieke leefomgeving opgenomen. Ervaringsgegevens laten zien dat in de loop van het jaar dit budget volledig wordt verplicht.

Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief. Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Dit betreft de contributies voor verdragen en lidmaatschappen waar Nederland aan deelneemt. Deze contributies lopen door tot wederopzegging en dragen bij aan de uitvoering van internationale afspraken. Het budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op de instrumenten.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Culturele basisinfrastructuur

De culturele basisinfrastructuur wordt voor een periode van vier jaar bekostigd. De besluiten over de culturele basisinfrastructuur voor de periode 2017-2020 zijn in de brief van 20 september 2016 beschreven. In totaal kent het rijk in deze periode subsidie toe aan 88 culturele instellingen en 6 fondsen. De culturele basisinfrastructuur bestaat uit vierjaarlijkse instellingen op het gebied van podiumkunsten (toneel, dans, opera en orkesten), beeldende kunsten, film, musea, letteren, architectuur, vormgeving, nieuwe media, cultuureducatie en een aantal bovensectorale instellingen. Daarnaast zijn er de zes cultuurfondsen, die sectoraal zijn georganiseerd. De cultuurfondsen spelen een belangrijke rol in het cultuurstelsel. Door middel van flexibele en kortlopende subsidieregelingen kunnen zij de dynamiek en de vernieuwing in de cultuur op de voet volgen en zijn zij in staat snel op sectorale ontwikkelingen te reageren.

Erfgoedwet

Op basis van de Erfgoedwet worden museale instellingen belast met de zorg voor het beheer van de museale cultuurgoederen van de Staat of andere cultuurgoederen of verzamelingen. Hiervoor ontvangen deze instellingen met een wettelijke taak een structurele vergoeding. Voor de subsidiëring van deze taak wordt op grond van de regeling Beheer rijkscollectie en subsidiëring museale instellingen middelen beschikbaar gesteld waarbij onderscheid wordt gemaakt in enerzijds beheer en onderhoud van collecties en anderzijds huisvesting.

Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen

Per 1 januari 2015 is de Wet stelsel openbare bibliotheekvoorzieningen (Wsob) in werking getreden. De wet organiseert het openbare bibliotheekwerk als een netwerk van samenwerkende lokale en provinciale openbare bibliotheekvoorzieningen waarbij de Koninklijke Bibliotheek (KB) een coördinerende rol vervult. In het netwerk verricht de KB als nationale bibliotheek van Nederland tevens taken voor het stelsel als geheel, waaronder het beheer en de doorontwikkeling van de landelijke digitale openbare bibliotheek en de bibliotheekvoorziening voor personen met een leeshandicap.

In vervolg op de midterm review over de Wsob die in 2017 is verschenen, ontvangt de Tweede Kamer in 2019 een evaluatie van de wet. Activiteiten richten zich in 2019 met name op de doorontwikkeling van het model voor e-lending van de digitale openbare bibliotheek en in vervolg op de Motie van het lid Asscher c.s. op de spreiding en bereikbaarheid van de fysieke bibliotheek.

Monumentenzorg

In juli 2016 is de Erfgoedwet, die een aantal wetten op het gebied van cultureel erfgoed vervangt waaronder de Monumentenwet, van kracht geworden. Daarmee is de Erfgoedwet het nieuwe kader geworden voor de financiering van de monumentenzorg. Wat betreft de financiering van de instandhouding van rijksmonumenten is in 2019 de beleidsbrief Erfgoed Telt van belang. Voorafgaand aan deze brief is de Tweede Kamer reeds geïnformeerd over verschillende monumenten waarvoor in 2018 extra geld beschikbaar is gekomen.

De omvorming van de fiscale monumentenaftrek in een uitgavenregeling ter tegemoetkoming aan de monumenteigenaren staat gepland voor 2019. Daarnaast krijgen in 2019 onderwerpen als toegankelijkheid, verbindende waarde en verduurzaming aandacht. Ten slotte wordt vanuit Erfgoed Telt geïnvesteerd in curricula voor bouwspecialismen, kwaliteitsnormen, het ondersteunen van vrijwilligers en de implementatie van het Verdrag van Faro.

Archieven incl. Regionale Historische Centra OCW draagt bij aan de kosten van bewaring en presentatie van de rijksarchieven uit de provincie door de Regionale Historische Centra, die in elke provinciehoofdstad met uitzondering van Zuid-Holland zijn gevestigd. Met ingang van 1 januari 2019 worden de Regionale Historische Centra, naar analogie van de rijksgesubsidieerde musea, zelf verantwoordelijk voor hun huisvesting. In de Kamerbrief van 11 juni 2018 zijn voorstellen tot modernisering van de Archiefwet 1995 aangekondigd, te verwachten vanaf 2019.

Flankerend beleid huisvesting

De middelen voor flankerend beleid huisvesting zijn gereserveerd voor het Garantiefonds rijksmusea, bedoeld als garantstelling voor leningen aangegaan door rijksmusea voor huisvesting en voor eventuele knelpunten die samenhangen met de invoering van de Erfgoedwet.

Cultuureducatie met kwaliteit

Het programma Cultuureducatie met Kwaliteit is voor de periode 2017-2020 voortgezet met een jaarlijkse investering van ruim 10 miljoen euro. Het programma zet in op goed cultuuronderwijs voor ieder kind, op verschillende manieren. Door een gezamenlijke inzet van de scholen, de culturele instellingen en de drie overheden wordt de kwaliteit van cultuureducatie bevorderd. De samenwerking tussen de school en de culturele en sociale omgeving wordt gestimuleerd. De inhoudelijke deskundigheid van leraren, vakdocenten en educatief medewerkers op het gebied van cultuureducatie wordt versterkt.

Vanaf het schooljaar 2018-2019 zijn vanuit het Regeerakkoord aanvullende middelen toegevoegd om het bezoek aan het (rijks)museum mogelijk te maken. Het kabinet wil dat de positieve ontwikkeling die met Cultuureducatie met Kwaliteit is ingezet, zich voortzet. Het reserveert dan ook nu reeds middelen voor dat doel.

Subsidies

Verbreden inzet cultuur

Voor de financiering van de cultuurkaart is meerjarig een budget opgenomen van € 4,9 miljoen per jaar. In aanvulling op het programma Cultuureducatie met Kwaliteit zet OCW samen met private partijen tot en met 2020 extra in op muziekonderwijs in het primair onderwijs. OCW investeert tot en met 2020 samen met het Fonds voor Cultuurparticipatie tot een bedrag van ruim € 30 miljoen. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor uitvoering van de Nationale strategie digitaal erfgoed en vanuit het Regeerakkoord zijn middelen toegevoegd voor digitale toegankelijkheid van erfgoed, archieven en collecties (in 2019 en 2020 jaarlijks € 6 miljoen). Voorts wordt de toegankelijkheid van cultuur verbeterd mede door ondersteuning van het Jeugdfonds Sport & Cultuur, een extra bijdrage aan de Brede Regeling Combinatiefuncties en een matchingsregeling bij het Fonds voor Cultuurparticipatie (in 2019 € 2,9 miljoen, oplopend tot € 8,5 miljoen in 2023).

Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS)

Het internationaal cultuurbeleid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Buitenlandse Zaken. In de periode 2017-2020 gelden voor het internationaal cultuurbeleid drie doelstellingen: een sterke cultuursector die in kwaliteit groeit door internationale uitwisseling en duurzame samenwerking die in het buitenland wordt gezien en gewaardeerd, een bijdrage van cultuur aan een veilige, rechtvaardige en toekomstbestendige wereld en culturele diplomatie (Kamerbrieven van 4 mei 2016 en 15 februari 2017).

Voor de versterking van de Nederlandse cultuursector wordt gekozen voor 8 focuslanden (voorheen 15) waar de meest betrokken partijen (diplomatieke posten, fondsen, DutchCulture, anderen) samen optrekken op basis van een meerjarige strategie. Daarnaast kunnen deze partijen inspelen op initiatieven vanuit het veld in 6 zogenoemde maatwerklanden, waar zich -vanwegeeen specifieke aanleiding - uitgelezen kansen voordoen voor Nederlandse cultuuruitingen. Voor de versterking van het internationale culturele profiel van Nederland zijn vanuit het Regeerakkoord structurele middelen toegevoegd (vanaf 2018 jaarlijks € 2 miljoen).

Programma leesbevordering

Het leesbevorderingsprogramma Kunst van Lezen is onderdeel van het Actieprogramma Tel mee met Taal 2016-2018. Tel mee met Taal is een gezamenlijke aanpak samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport om laaggeletterdheid te voorkomen en tegen te gaan. Mede naar aanleiding van de succesvolle resultaten en in aansluiting op de uitgesproken ambitie in het Interbestuurlijke Programma (IBP) is besloten Tel mee met Taal voort te zetten en 2019 als transitiejaar te benutten om met gemeenten te bespreken hoe de aanpak van laaggeletterdheid de komende jaren een verdere impuls kan krijgen. In 2019 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de vervolgaanpak en opnieuw over de resultaten uit de monitor.

Creatieve Industrie

Ten laste van dit budget worden uitgaven gedaan op het gebied van de architectuur en de creatieve industrie in samenwerking met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast zijn middelen beschikbaar voor de restauratie en digitalisering van de ontwerptekeningen van Stichting Het Nieuwe Instituut zoals aangekondigd in de Kamerbrief Cultuur in een open samenleving.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

De ervaringen uit het programma Erfgoed en ruimte worden gebruikt om vorm te geven aan het erfgoedbeleid in de fysieke leefomgeving, waarin het zal gaan om de Nationale Omgevingsvisie en de energietransitie. In de brieven Erfgoed Telt en Cultuur in een open samenleving stelt het kabinet het erfgoed van onze leefomgeving te willen beschermen én te benutten voor actuele ruimtelijke opgaven zoals de energietransitie, klimaatadap-tatie en stedelijke groei. Het kabinet versterkt deze relatie in trajecten als de Omgevingswet, de Nationale Omgevingsvisie en het Deltaprogramma. Daarnaast zoekt het kabinet verdere samenwerking met de andere overheden en maatschappelijke partijen.

Specifiek cultuurbeleid

Onder specifiek cultuurbeleid zijn verschillende kleinere subsidiebudgetten opgenomen. Het gaat om uitgaven aan de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, de Stichting Cultuur-Ondernemen, de Samenwerkingsregeling musea, de btw-problematiek op de e-content (Koninklijke Bibliotheek), het toezicht op de vaste boekenprijs, cultuurprijzen (zoals de Johannes Vermeer- en de PC. Hooft-prijs). Daarnaast betreft het een tijdelijke subsidie aan het Nationaal Holocaust Museum i.o. en een aantal kleine projectsubsidies.

Tot slot zijn vanuit het Regeerakkoord middelen beschikbaar gesteld voor onder meer aanvulling van het Museaal Aankoopfonds (2018 € 25 miljoen, 2019 € 15 miljoen en 2020 € 10 miljoen).

Opdrachten

Beleidsonderzoek, evaluaties en kennisbasis

Dit budget is bestemd voor opdrachten die bestaan uit het inhuren van bureaus voor beleidsonderzoek, evaluaties, visitatie/monitoring en versterking van de kennisbasis in de cultuursector.

Monumentenzorg

De middelen zijn bestemd voor opdrachten op het gebied van de monumentenzorg voor kennis- en onderzoeksprogramma's, ondersteuning infrastructuur erfgoed en informatie- en communicatietechniek.

Archeologie

Deze middelen zijn bestemd voor ondersteuningstaken op het gebied van onderzoek en kennis. Daarnaast zijn vanuit het Regeerakkoord middelen beschikbaar gesteld voor extra investeringen in instandhouding van archeologische rijksmonumenten, maritieme archeologie, wetenschappelijke innovatie en publieksbereik.

Erfgoed en fysieke leefomgeving

Deze middelen zijn bestemd voor opdrachten op het terrein van gebiedsgericht erfgoedbeleid voor uitvoeringsprogramma's.

Overige opdrachten

Dit budget is bestemd voor opdrachten op het terrein van de programma's Basis op orde, Erfgoed digitaal, Gedeeld Cultureel Erfgoed en Ondernemerschap en voor werelderfgoed.

Bijdrage aan agentschappen

Deze middelen betreffen de rijksbijdrage aan het Nationaal Archief.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Naast de prioriteiten die onder het financieel instrument Internationaal cultuurbeleid (incl. HGIS) zijn genoemd, is Nederland aan een aantal verplichtingen gebonden en draagt Nederland bij aan de uitvoering van internationale verdragen. Dit geldt voor de UNESCO erfgoedverdragen voor het werelderfgoed, het immaterieel erfgoed, de bescherming van cultureel erfgoed bij gewapend conflict, de bestrijding van illegale handel in cultuurgoederen en het cultuurverdrag voor de diversiteit van cultuuruitingen. Ook wordt in dit kader bijgedragen aan het Europees filmprogramma (Eurimages) en de Nederlandse Taal Unie.

Ontvangsten

De raming betreft ontvangsten als gevolg van het definitief vaststellen van toegekende subsidies.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. De fiscale regelingen die niet in onderstaande tabel zijn opgenomen, maar wel op dit beleidsartikel betrekking hebben, zijn:

  • Vrijstelling voorwerpen van kunst en wetenschap box 3
  • BTW Vrijstelling componisten, schrijvers en journalisten

Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramings-grond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

 

Tabel 14.4. Fiscale regelingen 2017-2019, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1

 

2017

2018

2019

Aftrek kosten monumentenpanden

53

67

0

BTW Laag tarief culturele goederen en diensten

1.173

1.173

938

1 [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.

3.11 Art.nr. 15. Media

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het waarborgen van een onafhankelijk, gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig media-aanbod, dat toegankelijk blijft voor alle lagen van de bevolking.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister borgt de vier publieke belangen in het mediabeleid, waar hij verantwoordelijk voor is: onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid. De Minister heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke, regionale en lokale publieke omroepen en de daarvoor relevante wet- en regelgeving.

Financieren: De Minister financiert de landelijke en regionale publieke omroep, en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. De taakopdracht is wettelijk bepaald en het budget van de publieke omroep is vastgesteld met behoud van afstand tot de uitvoering en inhoud. Op basis van het concessiebeleidsplan sluit de Minister elke vijf jaar een prestatie-overeenkomst met de publieke omroep.

Stimuleren: Verder is de Minister verantwoordelijk voor instrumenten ter bevordering van culturele producties, documentaires, drama, kunst- en kinderprogramma's, het steunen en stimuleren van een onafhankelijke en kwalitatief goede journalistieke infrastructuur (Stichting Stimuleringsfonds voor de Journalistiek) en voor het bevorderen van mediawijsheid (NICAM en Mediawijzer.net).

Regisseren: De Minister is verantwoordelijk voor de wetgeving ten aanzien van de taak en organisatie van de publieke omroep en voor wetgeving voor commerciële media. De regels voor commerciële omroepen vloeien voornamelijk voort uit Europese richtlijnen over audiovisuele mediadiensten. Verder is de Minister als regisseur verantwoordelijk voor wetgeving met betrekking tot omroepdistributie. Het doel daarvan is de toegang tot een gevarieerd media-aanbod te bevorderen en te verzekeren.

Kengetallen

 

Tabel 15.1 Kengetallen

               
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1 Integraal bereik NPO    87 %    86%    85%

  • C. 
    Beleidswijzigingen

Er zijn geen majeure beleidswijzigingen voorzien ten aanzien van de landelijke en regionale publieke omroep. De voorziene budgetverlaging in 2019 is een onvermijdbaar gevolg van de dalende Sterinkomsten voor de mediabegroting en geen bewuste beleidswijziging van het kabinet. Voor journalistiek is een intensivering van het budget voor onderzoeksjournalistiek van € 4,9 miljoen voorzien ter uitvoering van het Regeerakkoord.1

1 Van het bedrag van in totaal € 5 miljoen is € 100.000 gereserveerd voor uitvoeringskosten.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 15 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

996.678

976.803

960.829

970.305

953.438

967.568

945.345

Totale uitgaven

977.791

976.803

960.829

970.305

953.438

967.568

945.345

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,8%

       
 

Bekostiging

971.732

970.446

954.836

964.312

947.445

961.575

939.328

  • Publieke Omroep

(omroepinstellingen)

893.656

938.455

876.476

880.752

884.449

888.436

891.640

Landelijke publieke omroep

752.149

793.913

731.821

736.197

739.894

743.881

747.085

Regionale omroep

141.507

144.542

144.655

144.555

144.555

144.555

144.555

  • Beheertaken landelijke publieke omroep

64.782

39.254

39.298

38.947

38.947

38.947

38.947

Stichting Omroep

Muziek

16.143

16.359

16.348

16.098

16.098

16.098

16.098

Uitzenden en uitzendgereedmaken

25.730

0

0

0

0

0

0

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

22.909

22.895

22.950

22.849

22.849

22.849

22.849

  • Dotaties, bijdragen publieke omroep

13.267

18.396

13.568

13.632

13.684

13.741

13.785

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

2.119

2.134

2.139

2.139

2.139

2.139

2.139

Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)

0

4.900

0

0

0

0

0

Filmfonds van de omroep en Telefilm (CoBO)

8.106

8.274

8.335

8.399

8.451

8.508

8.552

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

1.498

1.519

1.522

1.522

1.522

1.522

1.522

Organisatie van Lokale Omroepen in

Nederland (OLON)

1.544

1.569

1.572

1.572

1.572

1.572

1.572

  • Dotatie/onttrekking

Algemene Mediare-serve

  • 463
  • 26.129

25.174

30.661

10.045

20.131

  • 5.364
  • Overige bekostiging media (uit rente AMR)

490

470

320

320

320

320

320

 

Subsidies

311

649

894

894

894

894

894

  • Subsidies

311

649

894

894

894

894

894

 

Opdrachten

650

430

430

430

430

430

430

  • Opdrachten

650

430

430

430

430

430

430

 

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

5.038

5.218

4.609

4.609

4.609

4.609

4.633

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • Commissariaat voor de Media

5.038

5.218

4.609

4.609

4.609

4.609

4.633

 

Bijdragen aan (inter-)nationale organisaties

60

60

60

60

60

60

60

  • European Audiovisual

Observatory

60

60

60

60

60

60

60

Ontvangsten

199.517

179.325

163.000

166.400

144.300

152.200

125.600

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 15 is voor 2019 99,8 procent juridisch verplicht.

Bekostiging.

Het beschikbare budget voor 2019 is bijna volledig juridisch verplicht. De verplichtingen hebben voornamelijk betrekking op de landelijke en de regionale publieke omroep. Hieraan ten grondslag ligt de Mediawet 2008.

Subsidies.

Subsidies worden in de regel juridisch verplicht in het jaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Opdrachten.

Opdrachten worden in de regel juridisch verplicht in het jaar waarop de opdracht betrekking heeft.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's.

Het beschikbare budget voor 2019 is volledig juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op het Commissariaat voor de Media (CvdM). Hieraan ten grondslag ligt de Mediawet 2008.

Bijdragen aan internationale organisaties.

Het beschikbare budget voor 2019 is volledig juridisch verplicht. Het betreft een jaarlijkse contributie aan het European Audiovisual Observatory.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Bekostiging

Landelijke en regionale publieke omroep

De publieke omroep waarborgt een hoogstaand en pluriform media-aanbod, dat toegankelijk en betaalbaar is voor alle lagen van de bevolking. Daarom bekostigt OCW de landelijke en regionale publieke omroep. Mede vanwege Europese regels op het gebied van staatssteun, houdt de overheid greep op de aard en omvang van het takenpakket van de landelijke en regionale publieke omroep en bepaalt de overheid het budget van de publieke omroep. Vanaf 2018 is het budget voor Uitzenden en uitzend gereedmaken toegevoegd aan het budget landelijke publieke omroep.

Stichting Omroep Muziek (SOM)

Deze bekostiging is bestemd voor de door de Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van omroeporkesten en omroepkoren.

Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid (NIBG)

Deze bekostiging is bestemd voor de door de Minister aangewezen instelling voor het in stand houden en exploiteren van een media-archief. Vanaf 2017 is het budget structureel verhoogd ten behoeve van het beheer en het ontsluiten van het gedigitaliseerde materiaal.

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

Het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek is binnen het mediabeleid het instrument om de pluriformiteit van het journalistieke media-aanbod te stimuleren, zowel binnen pers en omroep als via het internet. De activiteiten van het fonds dragen bij aan innovatie van de journalistiek en aan stimulering van de journalistieke functie van de media in onze samenleving.

Onderzoeksjournalistiek (RA-middelen)

Het budget voor onderzoeksjournalistiek wordt ingezet om journalistieke projecten, innovaties en talentontwikkeling en professionalisering te ondersteunen.

Filmfonds van de Omroep en Telefilm (CoBO)

Het CoBO-fonds ondersteunt de film- en documentairesector en participeert in audiovisuele coproductieprojecten waarin wordt deelgenomen door een of meer van de publieke instellingen die zendtijd hebben verkregen voor landelijke omroep en de Vlaamse publieke omroep (VRT) en/of Duitse publieke omroepen en/of onafhankelijke filmproducenten en/of instellingen werkzaam op het gebied van de podiumkunsten.

Mediawijsheid Expertisecentrum (Bewust mediagebruik)

Het Mediawijsheid Expertisecentrum (Mediawijzer.net) bevordert een bewuste, kritische en actieve houding van burgers en instellingen in de samenleving waar media alom zijn. Bij het huidige programma zijn de Koninklijke Bibliotheek, ECP-EPN, de publieke omroep (NTR), Kennisnet en het NIBG betrokken.

Subsidies

Ten laste van dit budget worden de jaarlijkse subsidies aan het AWO-fonds voor de Omroep voor diverse projecten op het gebied van arbeidsmarktontwikkeling, werkgelegenheid en opleiding, het European Journalism Centre voor diverse internationale journalistiekprojecten en de afbouwkosten van het Mediafonds betaald. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele subsidies op het gebied van de media.

Opdrachten

Te laste van dit budget worden onder meer de kosten van de Landsadvocaat betaald. Daarnaast is nog geld beschikbaar voor incidentele opdrachten op het gebied van de media.

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

De kerntaak van het CvdM bestaat uit het uitoefenen van onafhankelijk toezicht op het handelen van de media-instellingen in Nederland en uit handhavend optreden ingeval de toepasselijke regelgeving niet in acht wordt genomen. De bevoegdheid om toezicht en handhaving uit te oefenen heeft betrekking op alle media-instellingen: publieke media-instellingen op landelijk, regionaal en lokaal niveau en commerciële media-instellingen op landelijk en niet-landelijk niveau. Het CvdM is tevens verantwoordelijk voor het metatoezicht op het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM). Daarnaast heeft het CvdM tot taak erop toe te zien dat kabelexploitanten hun wettelijke verplichtingen nakomen tot doorgifte van de must carry-zenders.

Ontvangsten

Dit betreft de raming van de reclameopbrengsten van de STER. Op basis van het onderzoeksrapport van Ernst & Young van 9 september 2017 naar de ontwikkeling van de reclame-inkomsten in de jaren 2017 tot en met 2022 en een aanvullende opgave van de STER zijn de ramingen voor de reclame-inkomsten voor de jaren 2019 tot en met 2023 naar beneden bijgesteld.

3.12 Art. 16 Onderzoek en wetenschapsbeleid

  • A. 
    Algemene doelstelling

De algemene doelstelling is het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die goed aansluit op maatschappelijke behoeften.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het stelsel van onderzoek en wetenschap.

Financieren: De Minister bekostigt het onderzoeks- en wetenschaps-bestel.

Stimuleren: De Minister stimuleert in het wetenschappelijk onderzoek:

  • • 
    kwaliteit en excellentie;
  • • 
    zwaartepuntvorming en profilering. De afspraken die hierover gemaakt zijn met de universiteiten staan vermeld in het hoofdlijnenakkoord;
  • • 
    samenwerking in de gouden driehoek van bedrijven, kennisinstellingen en overheid. In het innovatiebeleid, waarvoor de Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk is, is hiervoor de topsectorenaanpak nieuwe stijl ontwikkeld.

Regisseren: De Minister schept voorwaarden voor:

  • • 
    een klimaat voor universiteiten en kennisinstellingen voor het doen van excellent onderzoek;
  • • 
    borging van het vernieuwend vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek;
  • • 
    het doelmatig functioneren van wetenschappelijke instellingen die, zowel zelfstandig als in relatie tot universiteiten en bedrijven, een belangrijke plaats innemen;
  • • 
    de Nederlandse en internationale onderzoeksfaciliteiten;
  • • 
    de coördinatie en positionering van het wetenschapsbeleid op nationaal en internationaal niveau.

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op een efficiënte besteding van publieke middelen en op voldoende verspreiding van kennis naar de maatschappij.

Kengetallen

 

Tabel 16.1 Kengetallen

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1    Top 5-positie qua budget kaderprogramma dat naar Nederland gaat1

5

6

6

         

2    Publieke investering in R&D als % bbp2

0,66

0,66

           

3    R&D personeel als

%o van de beroeps-bevolking2

14,36

14,77

           

1    Bron: RVO

2    Bron: OECD

  • C. 
    Beleidswijzigingen

In 2019 wordt uitvoering gegeven aan de afspraken in het Regeerakkoord over de Nationale Wetenschapsagenda (NWA). De NWA is gericht op wetenschappelijke en maatschappelijke doorbraken. Belangrijk daarbij is de breedte, de multidisciplinaire aanpak en samenwerking tussen de kennisketen en maatschappelijke partners uit publieke en semipublieke sectoren en uit het bedrijfsleven.

De Nederlandse wetenschap is onderdeel van het internationale bestel. In deze context zal de overheid zich komend jaar met name richten op de verdere uitonderhandeling van een goed negende Kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, dat in 2021 van start moet gaan. Daarin moet tenminste excellentie het uitgangspunt zijn, moet er in Europees verband voldoende budget zijn binnen de eerste pijler voor excellente wetenschap, met name de European Research Council, en dient open science stevig verankerd te zijn in het gehele programma.

Zoals beschreven in het Nationaal Plan Open Science streven we naar 100% open access van publicaties in 2020, optimaal hergebruik van (FAIR) data en het erkennen en waarderen van onderzoekers, onderzoeksvoorstellen en onderzoek. Hergebruik van data mogelijk maken komt ook de reproduceerbaarheid van onderzoek ten goede. Om de genoemde ambities te bereiken werken kennisorganisaties samen in het Nationaal Platform Open Science, gaan de universiteiten invulling geven aan amendement Taverne en zetten ze de onderhandelingen met wetenschappelijke uitgevers gezamenlijk voort. Ook zetten we komend jaar een volgende stap in het GO FAIR initiatief.

OCW stelt in 2018 en verder ook middelen beschikbaar voor investeren in wetenschappelijke onderzoeksinfrastructuur. Hier zullen we het komende jaar aan werken met extra middelen voor high performance computing, netwerken en data-opslag, ICT-ondersteuning bij data- en software intensief onderzoek, én ontsluiting en toegankelijk maken van data. In de plannen die NWO met SURF, de VH, de VSNU en de NFU voor digitale wetenschappelijke infrastructuur ontwikkelt ligt prioriteit bij de nieuwe supercomputer.

In 2019 stellen we € 55 miljoen euro aan extra onderzoeksmiddelen beschikbaar voor sectorplannen. Vanaf 2020 gaat het jaarlijks om € 70 miljoen. Hiervan zal € 60 miljoen naar gaan naar sectorplannen voor bèta en techniek en € 10 miljoen naar een sectorplan voor Sociale en Geesteswetenschappen (SSH). Via een sectorplan wordt een strategische samenwerking tussen faculteiten aangegaan, met als doel het leggen van een verbinding tussen onderwijs, onderzoek en maatschappelijke doelen. De commissies voor bèta en techniek en voor SSH zullen de sectorplannen die door het veld worden opgesteld beoordelen en een advies aan OCW uitbrengen over het verdelen van de middelen.

In het kader van talentontwikkeling zetten we via NWO € 5 miljoen euro in voor talent. Deze middelen worden ingezet om onderzoekers met een migratieachtergrond en vrouwen in bèta en techniek te stimuleren.

Begin 2019 wordt de evaluatie van de instituten-portfolio van NWO en de KNAW afgerond. Op basis van de evaluatie zullen volgend jaar discussies over de vormgeving van het instituten-portfolio worden gevoerd. De onafhankelijke commissie zal tevens een oordeel geven over de maatschappelijke impact van het onderzoek aan de instituten.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 16.3 Budgettaire gevolgen van beleid art. 16 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

1.064.240

1.228.594

1.179.678

1.263.618

1.217.029

1.216.519

1.216.657

Totale uitgaven

1.034.753

1.206.611

1.228.371

1.222.369

1.216.522

1.216.827

1.216.657

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,7%

       
 

Bekostiging

913.550

1.085.614

1.106.383

1.099.773

1.093.475

1.093.780

1.093.610

  • • 
    Hoofdbekostiging

657.342

731.354

707.581

714.917

712.758

714.263

714.263

NWO-wet en WHW

  • NWO

475.144

548.679

571.192

578.533

576.576

577.897

577.897

  • KNAW

89.573

89.338

89.216

89.213

89.011

89.132

89.132

  • KB

92.625

93.337

47.173

47.171

47.171

47.234

47.234

  • • 
    Aanvullende bekostiging

256.208

354.260

398.802

384.856

380.717

379.517

379.347

  • NWO Talentenontwik keling

161.246

160.885

170.885

165.885

165.885

165.885

165.885

  • NWO TTW

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

  • NWO Grootschalige researchinfrastructuur

55.382

85.380

85.380

55.380

55.380

55.380

55.380

  • Nationaal Regieorgaan

Onderwijsonderzoek

25.933

24.348

20.890

19.944

17.452

16.252

16.082

  • Poolonderzoek

3.147

3.147

3.147

3.147

1.500

1.500

1.500

  • Caribisch Nederland

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

  • NWO NWA

0

70.000

108.000

130.000

130.000

130.000

130.000

 

Subsidies

21.746

25.231

26.237

26.845

27.296

27.296

27.296

  • Stichting NLBIF

0

550

550

550

550

550

550

  • Naturalis Biodiversity

Center

6.265

6.265

6.265

6.265

6.266

6.266

6.266

  • BPRC

9.608

9.608

9.608

9.608

9.609

9.609

9.609

  • NCWT/NEMO

3.366

3.366

3.366

3.366

3.366

3.366

3.366

  • STT

221

221

221

221

221

221

221

  • Stichting AAP

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

  • Nationale coördinatie

1.254

4.189

5.195

5.803

6.252

6.252

6.252

Opdrachten

223

315

300

300

300

300

300

  • opdrachten

223

315

300

300

300

300

300

Bijdrage aan agentschappen

950

944

944

944

944

944

944

  • Dienst Uitvoering

Onderwijs

286

280

280

280

280

280

280

  • Rijksdienst voor

Ondernemend

Nederland

664

664

664

664

664

664

664

               

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

0

0

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

  • Nationaal Contactpunt

Kaderprogramma

0

0

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

98.284

94.507

94.507

94.507

94.507

94.507

94.507

  • EMBC

853

853

853

853

853

853

853

  • EMBL

5.198

5.198

5.198

5.198

5.198

5.198

5.198

  • ESA

31.065

31.065

31.065

31.065

31.065

31.065

31.065

  • CERN

49.891

44.800

44.800

44.800

44.800

44.800

44.800

  • ESO

8.773

10.019

10.019

10.019

10.019

10.019

10.019

  • NTU/INL

2.504

2.572

2.572

2.572

2.572

2.572

2.572

Ontvangsten

3.793

101

101

101

101

101

101

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 16 is voor 2019 99,7 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. De verplichtingen hebben betrekking op de betalingen aan de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB alsmede een aantal bijdragen met een structureel karakter. De wettelijke grondslag van de bekostiging is vastgelegd in de NWO-wet en de WHW.

Subsidies

Van het beschikbare budget voor 2019 is 86 procent juridisch verplicht.

Het betreft hier subsidies aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur zoals Naturalis Biodiversity Center, BPRC en NCWT/NEMO.

Opdrachten

Van het beschikbare budget voor 2019 is 60 procent juridisch verplicht op grond van een in 2015 aangegane overeenkomst.

Bijdrage aan agentschappen, aan medeoverheden en aan (inter)nationale organisaties

Het beschikbare budget is voor 100 procent juridisch verplicht.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Bekostiging

Het Ministerie van OCW bekostigt de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW en KB. Hiermee stelt de Minister deze organisaties in staat om binnen de wettelijke kaders en in lijn met de vierjaarlijkse strategische agenda en strategische plannen van de instellingen hun missies en doelstellingen te realiseren. Die zijn gericht op het bevorderen van de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek in Nederland en het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen daarin.

OCW draagt met een structureel karakter bij aan:

  • • 
    NWO voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen voor de uitvoering van projecten die geselecteerd zijn op grond van de resultaten van de nationale roadmap commissie grootschalige researchinfrastructuur. Met de inzet van deze middelen worden onze onderzoekers in de gelegenheid gesteld om te kunnen werken met onderzoeksfaciliteiten van wereldniveau;
  • • 
    NWO voor het uitvoeren van een integraal persoonsgebonden talentprogramma waarin naast de «Vernieuwingsimpuls» ook de voormalige middelen voor de specifieke doelgroepen zijn opgegaan. Doelen zijn om via competitie op basis van wetenschappelijke kwaliteit voldoende ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers, excellentie in het onderzoek te bevorderen, en te zorgen voor een adequate in- en doorstroom van onderzoekers zodat er verbetering optreedt in hun loopbaanperspectieven;
  • • 
    Aanvullende bekostiging voor NWO voor het Nationaal Regieorgaan Onderwijs Onderzoek;
  • • 
    Aanvullende bekostiging voor NWO voor een onderzoeksprogramma «Wetenschap op de Cariben»;
  • • 
    NWO-programma voor het uitvoeren van vernieuwend en maatschappelijk relevant onderzoek via de Nationale Wetenschapsagenda (NWA).

Subsidies

Voor het stimuleren en realiseren van de centrale doelstelling van het Onderzoek en Wetenschapsbeleid (OWB) worden diverse subsidies verstrekt aan stichtingen en centra met een specifieke rol in de kennisinfrastructuur, het gaat hier o.a. om bijdragen aan:

  • • 
    Naturalis Biodiversity Center voor onderzoek naar biodiversiteit en instandhouding van de nationale grootschalige infrastructuur voor biodiversiteitsonderzoek;
  • • 
    het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) voor het primatenon-derzoek en de huisvesting van primaten en subsidie aan de Stichting AAP voor het verzorgen van de opvang van de BPRC chimpansees;
  • • 
    Stichting Nationaal Centrum voor Wetenschap- en Techniekpromotie (NCWT) voor het beheren en ontwikkelen van NEMO Science Museum en NEMO Kennislink, het organiseren van het landelijk festival Weekend van de Wetenschap en het ondersteunen van overige gerelateerde landelijke activiteiten op het gebied van wetenschaps- en technologiecommunicatie en -educatie.

Opdrachten

Voor beleidsontwikkeling worden opdrachten verstrekt voor het uitvoeren van diensten. Het gaat hierbij met name om opdrachten voor beleidsgericht onderzoek.

Bijdrage aan agentschappen

De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van OCW en levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten en informatievoorziening. Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUO voor dit begrotingsartikel.

Opdracht aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kaderprogramma voor Onderzoek en Innovatie «Horizon 2020». Team Internationale Research- en Innovatiesamen-werking (IRIS) bij RVO.nl is het Nationaal Contactpunt Kaderprogramma in Nederland.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties EMBC, EMBL, ESA, CERN en ESO. Door deelname van Nederland aan deze intergouvernementele organisaties krijgen onze wetenschappelijke onderzoekers toegang tot unieke grootschalige onderzoeksfaciliteiten en internationale netwerken van toponderzoekers. Deze deelname is mede van groot belang voor het functioneren van ons nationale onderzoeks-bestel.

3.13 Art.nr. 25. Emancipatie

  • A. 
    Algemene doelstelling

Het realiseren van gendergelijkheid en gelijkheid wat betreft seksuele oriëntatie, genderidentiteit en geslachtskenmerken in de Nederlandse samenleving. Dit dient te geschieden op in ieder geval de terreinen: onderwijs, veiligheid, gezondheid, arbeidsmarkt, media, politiek, recht en leefvormen.

  • B. 
    Rol en verantwoordelijkheid

De rol van de Minister is primair het wegnemen van belemmeringen voor gender- en LHBTI-gelijkheid (lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgender personen en intersekse personen) en het bevorderen dat relevante wet- en regelgeving waar nodig wordt aangepast. Daarnaast heeft de Minister, vaak samen met de maatschappelijke instellingen, een rol in het agenderen, coördineren, aanjagen en in het ontsluiten van kennis en expertise.

Financieren: De Minister biedt financiële ondersteuning aan maatschappelijke instellingen voor gender- en LHBTI-gelijkheid en het monitoren van ontwikkelingen in de samenleving.

Stimuleren: Het instrument dat de Minister ter beschikking heeft, is weten regelgeving, zoals de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022 die vanaf 1 januari 2017 in werking is getreden. Deze regeling voorziet in het verstrekken van subsidies aan acht strategische partnerschappen voor de realisering van de doelstellingen op gender- en LHBTI-gelijkheid, die lopen van 2018 tot en met 2022. Daarnaast verstrekt de Minister projectsubsidies aan het maatschappelijk middenveld.

Regisseren: Gemeenten ontvangen via decentralisatie-uitkeringen een bijdrage voor de uitvoering van de samenwerkingsafspraken over versterking en uitvoering van het lokale beleid op het gebied van gendergelijkheid en LHBTI-gelijkheid. Samen met gemeenten is in een intentieverklaring vastgelegd wat de aandachtspunten van het LHBTI-beleid zijn. Verder vult de Minister de regisserende rol in door halfjaarlijkse bestuursgesprekken met instellingen voor gender- en LHBTI gelijkheid.

Daarnaast draagt de Minister bij aan internationale samenwerking met organisaties als Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties.

Kengetallen

 

Tabel 25.1 Kengetallen

 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

1    Economische zelfstandigheid van vrouwen in %

 

59,1%

           

2    Financiële onafhan kelijkheid van vrouwen in %

 

48,4%

           

Bron CBS

Naast de indicatoren Sociale acceptatie van LHBTI-personen en de Arbeidsmarktpositie van vrouwen in hoge functies, zijn er vanaf 2019 twee beleidsrelevante kengetallen opgenomen, waarvoor geen streefcijfers zijn geformuleerd.

  • • 
    Economische zelfstandigheid van vrouwen (het percentage vrouwen dat minimaal 70% van het minimumloon verdient). Dit percentage is 59,1% in 2016 en is het laatst beschikbare cijfer.
  • • 
    Financiële onafhankelijkheid van vrouwen (het percentage vrouwen dat minimaal 100% van het minimumloon verdient). Dit percentage vrouwen is 48,4 % in 2016 en is het laatst beschikbare cijfer.
  • C. 
    Beleidswijzigingen

De belangrijkste wijzigingen op het terrein van emancipatie worden beschreven in de beleidsagenda.

De Minister zet zich in op drie samenhangende thema's waarop zich stevige knelpunten voordoen:

  • • 
    Arbeidsmarkt. De focus hierbinnen ligt op:

¦    Financiële onafhankelijkheid vrouwen;

¦    Betere doorstroming van vrouwen naar hogere functies;

¦    Bestrijden van loonkloof tussen mannen en vrouwen;

  • • 
    Sociale veiligheid en acceptatie. De focus hierbinnen ligt op;

¦    Minder intimidatie en geweld tegen vrouwen;

¦    Meer sociale acceptatie en sociale veiligheid voor LHBTI-personen;

  • • 
    Genderdiversiteit en gelijke behandeling. De focus hierbinnen ligt op:

¦    Representatie van vrouwen en LHBTI-personen in de media;

¦    Ruimte voor genderdiversiteit voor kinderen en jongeren;

¦    Versterken van gelijke behandeling conform de regenboog-afspraken in het Regeerakkoord.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid en budgetflexibiliteit

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid art. 25 (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

45.373

4.213

6.643

7.555

7.674

9.865

15.865

Uitgaven

12.363

14.809

15.880

15.880

15.854

15.865

15.865

Waarvan juridisch verplicht (%)

   

72,4%

       
 

Bekostiging

6.199

8.270

8.270

8.270

8.270

8.270

8.270

  • • 
    Kennisinfrastructuur

6.199

8.270

8.270

8.270

8.270

8.270

8.270

  • Vrouwenemancipatie

2.949

           
  • LHBTI

1.250

           
  • Gender- en LHBTI-
             

gelijkheid

2.000

8.270

8.270

8.270

8.270

8.270

8.270

 

Subsidies

4.963

3.963

3.431

3.431

3.406

3.416

3.416

  • • 
    Subsidieregeling emanci patie

0

0

0

0

0

0

0

  • Vrouwenemancipatie
  • LHBTI
  • • 
    Subsidieregeling emanci patie 2011

4.266

1.623

786

78

0

0

0

  • Vrouwenemancipatie

2.557

678

786

       
  • LHBTI

1.709

945

 

78

     
  • • 
    Subsidieregeling Gender- en

LHBTI- gelijkheid 2017-2022

697

2.340

2.645

3.353

3.406

3.416

3.416

 

Opdrachten

1.024

1.155

1.043

1.043

1.043

1.043

1.043

  • Vrouwenemancipatie

913

           
  • LHBTI

111

           
  • Gender- en LHBTI-

gelijkheid

 

1.155

1.043

1.043

1.043

1.043

1.043

 

Bijdrage aan agentschappen

137

136

136

136

135

136

136

  • DUS-I

137

136

136

136

135

136

136

 

Bijdrage aan medeoverheden

0

1.255

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

  • • 
    Gemeentefonds BZK

0

1.255

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

  • Vrouwenemancipatie
  • LHBTI
  • Gender- en LHBTI-
             

gelijkheid

 

1.255

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

 
 

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

40

30

0

0

0

0

0

  • LHBTI

40

30

         

Ontvangsten

54

           

Budgetflexibiliteit

Van het totale budget voor artikel 25 is voor 2019 72,4 procent juridisch verplicht.

Bekostiging

Het beschikbare budget voor 2019 is voor 100 procent juridisch verplicht. Subsidies

Het beschikbare budget in 2019 is voor 84,2 procent juridisch verplicht. Dit betreft meerjarige projectsubsidies. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de subsidiebijlage.

Opdrachten:

Het beschikbare budget in 2019 is voor 19 procent juridisch verplicht. Bijdrage aan agentschappen:

Het beschikbare budget voor 2019 is 100 procent juridisch verplicht. Op basis van managementafspraken tussen bestuursdepartement en DUS_I zijn afspraken vastgelegd voor het komende jaar.

Bijdrage aan medeoverheden:

Het beschikbare budget in 2019 is voor 0 procent juridisch verplicht.

  • E. 
    Toelichting op de financiële instrumenten Bekostiging

Op basis van de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022. zijn in 2017 acht allianties voor vijf jaar verplicht. Met deze middelen worden acht strategisch partners bekostigd. Deze acht partners zijn merendeel allianties; in totaal vijftien organisaties.

Subsidies

Projectsubsidies worden verleend op basis van de Subsidieregeling gender- en LHBTI-gelijkheid 2017-2022.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten voor zowel gender- als LHBTI-gelijkheid worden besteed aan onderzoeken en symposia.

Bijdrage aan agentschappen

Het betreft het aandeel in de uitvoeringskosten van DUS-I voor dit begrotingsartikel.

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten actief op het gebied van gender- en LHBTI gelijkheid ontvangen via een decentralisatie-uitkering een bijdrage. De verantwoordelijkheid voor de besteding van deze middelen is belegd bij de gemeenten zelf.

  • 4. 
    DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

4.1 Art.nr. 91 Nog onverdeeld

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sector overschrijdende middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen bekend is, worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het betreft:

  • • 
    Loonbijstelling;
  • • 
    Prijsbijstelling;
  • • 
    Onvoorzien.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen

Tabel 91.1 Budgettaire gevolgen (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

0

0

0

  • - 
    114.415
  • - 
    140.323
  • - 
    156.174
  • - 
    160.921

Uitgaven

0

0

0

  • - 
    114.415
  • - 
    140.323
  • - 
    156.174
  • - 
    160.921
  • • 
    Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

  • waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

  • waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

  • • 
    Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

  • waarvan programma

0

0

0

0

0

0

0

  • waarvan apparaat

0

0

0

0

0

0

0

  • • 
    Onvoorzien

0

0

0

  • 114.415
  • 140.323
  • 156.174
  • 160.921

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

  • E. 
    Toelichting op de instrumenten

Op het onderdeel Onvoorzien staan onder andere middelen die een budgettair effect hebben op meer dan één beleidsartikel en waarvan de verdeling over deze artikelen nog niet bekend is. Het kan daarbij zowel gaan om beleidsintensiveringen als om ombuigingen.

Dit onderdeel bevat een taakstelling van € 114,4 miljoen in 2020 oplopend naar € 160,9 miljoen in 2023. Deze taakstelling is het gevolg van een autonome tegenvaller op de referentieraming en SF-raming vanaf 2018 en zal bij Voorjaarsnota 2019 worden ingevuld.

4.2 Art.nr. 95 Apparaat Kerndepartement

Op dit artikel worden de personele en materiële uitgaven van het kerndepartement, de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, de inspecties en adviesraden geraamd.

  • D. 
    Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 95.1 Budgettaire gevolgen (Bedragen x € 1.000)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Verplichtingen

234.043

254.123

259.975

271.517

271.370

269.068

270.223

Uitgaven

234.542

254.123

259.975

271.517

271.370

269.068

270.223

 

Personele uitgaven

189.432

187.791

192.869

204.771

205.535

203.525

204.205

Waarvan

  • eigen personeel

180.150

178.444

183.336

195.025

195.772

193.746

194.426

  • externe inhuur

4.884

5.602

5.751

5.749

5.757

5.767

5.767

  • overige personele uitgaven

4.398

3.745

3.782

3.997

4.006

4.012

4.012

Materiële uitgaven

43.979

66.332

67.106

66.746

65.835

65.543

66.018

Waarvan

  • ICT

17.833

24.046

24.198

25.264

25.352

25.399

25.399

  • bijdrage aan SSO's

14.687

17.349

25.385

23.123

22.041

22.078

22.079

  • overige materiële uitgaven

11.459

24.937

17.523

18.359

18.442

18.066

18.540

 

Begrotingsreserve schatkistban-

             

kieren

1.131

0

0

0

0

0

0

Ontvangsten

3.000

567

567

567

567

567

567

  • E. 
    Toelichting op de instrumenten

Op het artikel Apparaatsuitgaven staan de apparaatsuitgaven van de directies van het kerndepartement, zowel die van de beleidsdirecties als die van de niet-beleidsdirecties, de Rijksdienst Cultureel Erfgoed, de inspecties en de adviesraden van het ministerie. Daarnaast worden hier de centrale uitgaven voor onder andere huisvesting, automatisering en bijdragen aan SSO's geraamd.

Op dit artikel worden tevens de mutaties op de begrotingsreserve schatkistbankieren geraamd. OCW staat garant voor het in gebreke blijven van aan OCW verbonden instellingen die gebruik maken van de regeling schatkistbankieren. Gegeven de omvang van het budget is er om doelmatigheidsredenen voor gekozen om niet per relevant beleidsartikel een reeks op te nemen, maar dit te doen op het artikel 95 Apparaatsuitgaven Kerndepartement. De ontvangen premies van aan OCW verbonden instellingen worden jaarlijks via het Ministerie van Financiën aan OCW overgemaakt en via de slotwet en de saldibalans (toevoeging premie aan gegroeide reserve) in het jaarverslag verwerkt. De geraamde uitgaven vanuit deze reserve zijn als onderdeel van de materiële uitgaven gespecificeerd in tabel 95.1.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven OCW onderverdeeld naar kerndepartement, Rijksdienst Cultureel Erfgoed, Inspectie van het Onderwijs, Erfgoedinspectie, Onderwijsraad, Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie. Daarnaast zijn de apparaatskosten van de baten-lastenagentschappen en ZBO's weergegeven.

Tabel 95.2 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/-kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's (Bedragen x € 1 miljoen)

 
 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

234,5

254,1

260,0

271,5

271,4

269,1

270,2

Kerndepartement

131,8

143,7

158,0

170,0

169,9

168,3

169,4

Rijksdienst Cultureel Erfgoed

32,9

34,6

32,6

32,6

32,6

31,9

31,9

Inspectie van het Onderwijs

61,5

68,0

62,3

61,9

61,9

61,9

61,9

Erfgoedinspectie

2,4

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

Onderwijsraad

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

2,3

Raad voor Cultuur

2,5

2,0

2,0

1,9

1,9

1,9

1,9

Adviesraad voor Wetenschap, Technologie en Innovatie

1,1

1,2

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

 

Totaal apparaatskosten agentschappen

351,3

307,4

308,6

301,7

292,7

292,7

292,8

Dienst Uitvoering Onderwijs

314,0

270,6

271,6

266,8

258,8

258,8

258,9

Nationaal Archief

37,3

36,8

37,0

34,9

33,9

33,9

33,9

 

Totaal apparaatskosten ZBO's

201,1

204,0

202,5

202,9

202,5

203,1

203,7

Stichting fonds voor de Podiumkunsten

6,1

6,3

6,3

6,3

6,3

6,3

6,3

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2,6

3,1

3,1

3,1

3,1

3,1

3,1

Stichting Mondriaanfonds

2,9

3,7

3,7

3,6

3,6

3,6

3,6

Stichting Nederlands Filmfonds

3,9

3,5

3,5

3,5

3,5

3,5

3,5

Stichting Stimuleringsfonds

Creatieve Industrie

1,9

1,9

1,9

2,0

2,0

2,0

2,0

Stichting Nederlands Letterenfonds

2,7

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

Bureau Architectenregister

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Commissariaat voor de Media (CvdM)

5,0

5,2

4,6

4,6

4,6

4,6

4,6

Nederlandse Publieke Omroep (NPO)

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Stichting Regionale Publieke

Omroep

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

0,8

Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO)

3,6

3,7

3,6

3,6

3,4

3,4

3,4

Koninklijke Nederlandse

Academie van Wetenschappen (KNAW)

13,6

13,6

13,6

13,6

13,6

13,6

13,6

Koninklijke Bibliotheek (KB)

58,5

58,5

58,6

59,2

59,7

60,3

60,9

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

40,2

37,6

37,0

36,9

36,7

36,7

36,7

 

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stichting Participatiefonds

2,1

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Stichting Vervangingsfonds

2,8

2,7

2,7

2,7

2,7

2,7

2,7

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB)

51,9

56,3

56,0

55,9

55,4

55,4

55,4

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

De cijfers in bovenstaande tabel zijn niet met elkaar te consolideren aangezien het zowel uitgaven als kosten betreft.

De apparaatskosten bij de baten-lastendiensten betreffen naast de apparaatskosten in verband met werkzaamheden voor OCW ook de kosten die verband houden met werkzaamheden die voor tweeden en derden worden uitgevoerd.

Het personeel van het CvTE bestaat uit Rijksambtenaren, de apparaatskosten van het CvTE zijn dan ook opgenomen in de apparaatsuitgaven van het kerndepartement.

Het bedrag (exclusief inkomsten uit inschrijving), dat is geraamd voor het Bureau Architectenregister valt weg in de afronding.

Toelichting:

In bovenstaande tabel zijn RWT's waarbij een individuele uitvraag in het veld nodig is niet opgenomen. Dit betreft ondermeer alle onderwijsinstellingen, academische ziekenhuizen en musea. ZBO's waarbij de gegevens met betrekking tot de apparaatsuitgaven uit hoofde van reguliere bestaande informatiestromen beschikbaar zijn, zijn wel opgenomen.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het kerndepartement weergegeven zoals deze direct toe te rekenen zijn aan de verschillende beleidsterreinen.

 

Tabel 95.3 Apparaatsuitgaven per beleidsartikel in 2019 (Bedragen x € 1 miljoen)

Beleidsartikel

Bedrag

Totaal apparaat

42,3

Primair onderwijs

6,2

Voortgezet onderwijs

7,4

Middelbaar Beroepsonderwijs

6,0

Hoger onderwijs en Studiefinanciering

6,2

Internationaal beleid

2,6

Cultuur

8,6

Onderzoek en wetenschapsbeleid

3,0

Emancipatie

2,3

  • 5. 
    BEGROTING AGENTSCHAPPEN

5.1. Dienst Uitvoering Onderwijs

In deze paragraaf is de begroting opgenomen van de Dienst Uitvoering Onderwijs. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) is de uitvoeringsorganisatie van de rijksoverheid voor het onderwijs. DUO levert producten en diensten op het terrein van bekostiging van instellingen, financiering van studenten, informatievoorziening alsmede diensten gericht op de verbetering van de verbinding tussen beleid en uitvoering. Daarnaast verricht DUO werkzaamheden voor overige departementen en derden.

In de onderstaande tabel 1 is een meerjarige raming van de baten en lasten voor de DUO-begroting opgenomen.

Tabel 1 Begroting van baten en lastenagentschap voor het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)

 
 

Slotwet 2017

Vastgestelde begroting

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Baten

Omzet moederdepartement

261.228

215.350

218.863

216.271

209.204

209.224

209.276

Omzet overige departementen

52.495

51.000

57.300

55.300

54.300

54.300

54.300

Omzet derden

7.119

7.235

5.200

5.200

5.200

5.200

5.200

Rentebaten

0

 

0

0

0

0

0

Vrijval voorzieningen

89

 

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

Totaal baten

320.931

273.585

281.363

276.771

268.704

268.724

268.776

 

Lasten

Apparaatskosten

314.063

270.585

271.563

266.846

258.779

258.799

258.851

  • personele kosten

227.670

195.585

184.563

179.846

171.779

171.799

171.851

  • waarvan eigen personeel

140.499

142.498

146.960

150.634

150.634

150.634

150.634

  • waarvan inhuur externen

81.814

46.087

31.603

23.212

15.145

15.165

15.217

  • waarvan overige personele kosten

5.357

7.000

6.000

6.000

6.000

6.000

6.000

  • materiële kosten

86.393

75.000

87.000

87.000

87.000

87.000

87.000

  • waarvan apparaat ICT

21.892

20.000

22.000

22.000

22.000

22.000

22.000

  • waarvan bijdrage aan

SSO's

21.779

21.000

22.000

22.000

22.000

22.000

22.000

  • waarvan overige materiële kosten

42.722

34.000

43.000

43.000

43.000

43.000

43.000

Rentelasten

0

0

         

Afschrijvingskosten

8.591

7.000

9.700

9.825

9.825

9.825

9.825

  • materieel

7.681

6.000

7.700

7.700

7.700

7.700

7.700

  • waarvan apparaat ICT

7.370

5.500

7.400

7.400

7.400

7.400

7.400

  • immaterieel

910

1.000

2.000

2.125

2.125

2.125

2.125

Overige kosten

2.908

0

0

0

0

0

0

  • dotaties voorzieningen

2.908

0

0

0

0

0

0

  • bijzondere lasten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

325.562

277.585

281.263

276.671

268.604

268.624

268.676

 

Saldo van baten en lasten

  • - 
    4.631
  • - 
    4.000

100

100

100

100

100

Agentschapsdeel Vpb lasten

124

0

100

100

100

100

100

Totaal saldo van baten en lasten

  • - 
    4.755
  • - 
    4.000

0

0

0

0

0

Toelichting op de begroting van baten en lasten:

Baten

Omzet moederdepartement

De opbrengst moederdepartement betreft de inkomsten voor geleverde diensten en producten aan de opdrachtgever OCW. Van de omzet moederdepartement 2019 is € 177,9 miljoen gerelateerd aan de vijf hoofdproducten, te weten Bekostiging (€ 35,6 miljoen, zijnde 20 procent), Studiefinanciering (€ 80,4 miljoen, zijnde 46 procent), Examens (€ 22,8 miljoen, zijnde 13 procent), Registers (€ 31,5 miljoen, zijnde 18 procent), Informatiediensten (€ 5,7 miljoen, zijnde 3 procent).

Daarnaast is in de begroting € 40,9 miljoen opgenomen voor de implementatie van beleidswijzigingen. De dalende lijn in de opbrengst moederdepartement hangt samen met het succesvol afronden van het Programma Vernieuwing Studiefinanciering en de voorziene afronding van het programma Doorontwikkelen Basis Registratie Onderwijs Nummer.

Randvoorwaarden exploitatie DUO

De digitale infrastructuur onderwijs bij DUO is van essentieel belang voor de uitvoering van wet en regelgeving en voor de daarbij behorende dienstverlening en communicatie aan studenten, instellingen en ouders/ burgers. Het gebruik van deze voorzieningen is de afgelopen jaren toegenomen. Dit vraagt om maatregelen om het ICT-landschap up-to-date te krijgen en daarna te houden. Daarnaast zijn nieuwe ontwikkelingen op het gebied van privacy en security aanleiding om aanpassingen in het ICT-landschap te moeten uitvoeren.

De IV-strategie van DUO gaat in op de modernisering van het ICT-landschap en geeft aan hoe dit de komende jaren gestalte moet krijgen. In stappen worden oude applicaties vervangen door pakket-software, nieuwe systemen of Cloud-oplossingen. Op middellange termijn kunnen alle oude systemen en platformen daarna worden uitgefaseerd.

Omzet overige departementen

De omzet Overige departementen betreft opbrengsten in verband met uitvoering inburgeringstaken (€ 31,6 miljoen) en uitvoering landelijk register kinderopvang (€ 7,7 miljoen) voor het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, werkzaamheden ten behoeve van het examen Wet financieel toezicht (€ 2,2 miljoen) en werkzaamheden ten behoeve van Belastingdienst (€ 0,1 miljoen) in opdracht van het Ministerie van Financiën, print- en couverteerwerkzaamheden ten behoeve van het CJIB van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (€ 1,2 miljoen) en compensatie van loonkosten voor gedetacheerde medewerkers (€ 0,8 miljoen). Daarnaast is € 13,7 miljoen aan omzet opgenomen in verband met werkzaamheden uitgevoerd binnen de Shared Service Organisatie welke onder DUO valt. Het betreft hier werkzaamheden voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie (€ 8,8 miljoen), het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (€ 2,4 miljoen), het Ministerie van Economische Zaken (€ 1,2 miljoen), het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (€ 1,0 miljoen), het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (€ 0,2 miljoen) en het Ministerie van Financiën (€ 0,1 miljoen).

Omzet derden

Bij omzet derden gaat om met name te innen leges voor OCW examens (€ 2,8 miljoen), leges voortvloeiende uit diverse overige OCW taken (€ 0,8 miljoen) en opbrengsten voor het uitvoeren van (bekostigingsgerela-teerde) werkzaamheden voor het Participatiefonds (€ 0,6 miljoen) alsmede werkzaamheden uitgevoerd binnen de Shared Service Organisatie (€ 1,0 miljoen).

Lasten

Personele kosten

De personele kosten betreffen de kosten van eigen personeel (€ 147,0 miljoen) op basis van de gemiddelde loonkosten, de begrote kosten voor externe inhuur (€ 31,6 miljoen) en een reële inschatting van de overige personele kosten (€ 6,0 miljoen). De stijging van het eigen personeel hangt samen met het verambtelijken van relatief dure externen op het gebied van automatisering naar «goedkopere» ambtenaren om zodoende kostenreductie te realiseren en op de lange termijn te kunnen voldoen aan de norm externe inhuur.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan onder meer uit vaste lasten, zoals kosten informatievoorziening en automatisering (€ 22,0 miljoen), externe diensten, communicatiemiddelen en overige kosten (€ 43,0 miljoen) en de bijdrage aan de Shared Service Organisatie (€ 22,0 miljoen) welke met name betrekking heeft op de huisvestingskosten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen materiële en immateriële vaste activa. De stijging in 2019 hangt samen met de gepleegde investeringen in immateriële vaste activa (vernieuwing ICT-landschap) in 2018.

 

Tabel 2 Kasstroomoverzicht over het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)

 

Omschrijving

Slotwet 2017

Vastgestelde begroting

2018

2019

2020

2021

2022

2023

1.

Rekening-courant RHB

1 januari + depositorekeningen

30.572

11.440

14.040

14.194

14.348

14.502

14.656

 

+/+ totaal ontvangsten operationele kasstroom

341.565

273.585

281.363

278.771

271.704

271.724

271.776

 

-/- totaal uitgaven operationele kasstroom

  • 325.732
  • 263.985    -

271.663

  • 268.946
  • 261.879
  • 261.899
  • 261.951

2.

Totaal operationele kasstroom

15.833

9.600

9.700

9.825

9.825

9.825

9.825

 

-/- totaal investeringen

  • 27.407
  • 9.600
  • 9.858
  • 8.610
  • 8.610
  • 8.610
  • 8.610
 

+/+totaal boekwaarde desinvesteringen

822

           

3.

Totaal investeringskas-stroom

  • - 
    26.585
  • - 
    9.600
  • - 
    9.858
  • - 
    8.610
  • - 
    8.610
  • - 
    8.610
  • - 
    8.610
 

-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement

             
 

+/+ eenmalige storting door het moederdepartement

             
 

-/- aflossingen op leningen

   
  • 936
  • 1061
  • 1061
  • 1061
  • 1061
 

+/+ beroep op leenfaciliteit

6.760

2.600

1.248

0

     

4.

Totaal financieringskas-stroom

6.760

2.600

312

  • - 
    1.061
  • - 
    1.061
  • - 
    1.061
  • - 
    1.061

5.

Rekening courant RHB

31 december + stand depositorekeningen

(+1+2+3+4)

26.580

14.040

14.194

14.348

14.502

14.656

14.810

Toelichting op het kasstroomoverzicht

De operationele kasstroom is het saldo ontvangsten moederdepartement, overige departementen en Derden waar aan uitgaven tegen overstaan aan crediteuren en personeel. Het totaal van investeringen (onder andere apparatuur voor het rekencentrum: aanschaf servers en storageappa-ratuur en investeringen in immateriële vaste activa: Programma Dienstverlening Instellingen) is gelijk aan de zogenoemde vervangingsinvesteringen voor de materiële vaste activa en uitbreidingsinvesteringen voor het ICT-landschap. De investering in immateriële vaste activa is gedekt middels een beroep op de leenfaciliteit. Onder de «aflossingen op leningen» is de aflossing voor de lening van het Programma Dienstverlening Instellingen opgenomen.

Doelmatigheid

Tabel 3 Doelmatigheidsindicatoren

 
 

Slotwet 2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Generiek Deel

Omzet Bekostiging1

20%

100,0

98,4

96,7

95,0

93,3

91,6

Omzet Studiefinanciering1

49%

100,0

95,3

92,0

90,4

88,8

87,2

Omzet Examens1

13%

100,0

98,4

96,7

95,0

93,3

91,6

Omzet Registers1

15%

100,0

98,4

96,7

95,0

93,3

91,6

Omzet Informatiediensten1

3%

100,0

98,4

96,7

95,0

93,3

91,6

 

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

2.104

2.036

2.200

2.255

2.255

2.255

2.255

 

Tarieven/uur

ICT gerelateerd

104

104

112

112

112

112

112

Overige uren

74

74

78

78

78

78

78

 

Saldo baten en lasten (%)

  • 2,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

 

Kwaliteitsindicatoren

Klantcontact digitaal

6

6

6

6

6

6

6

Klantcontact traditioneel

7

7

7

7

7

7

7

1 Index 2018 is gelijk aan 100.

Basisindicatoren zijn de kostprijs en kwaliteit per product of dienst. Stijging in de doelmatigheid kan meerjarig worden bereikt door een lagere kostprijs (bij gelijke kwaliteit) of een hogere kwaliteit (bij gelijke kostprijs).

In de gepresenteerde reeks voor DUO (tabel 3) geldt een sterke focus op kostenbeheersing en kwaliteitsverbetering van dienstverlening. Het Programma Vernieuwing Studiefinanciering (PVS) is hier een belangrijk voorbeeld van waarvan voor de jaren 2019 en 2020 nog € 4 miljoen aan uitgestelde baten zijn ingeboekt. Deze baten worden aangewend voor de vernieuwing van het ICT-landschap.

Naar aanleiding van de doorlichting baten-lasten agentschap DUO, vanuit het Ministerie van Financiën, was aangegeven dat DUO in de Rijksbegroting 2017 zou komen met een herziening van het kostprijsmodel «Lightmodel DUO», maar als gevolg van de lopende uniformering «Bijdrage agentschappen» zal dit pas na 2018, op grond van de nieuwe definities, kunnen worden doorgevoerd en op zijn vroegst zichtbaar worden in de begroting 2020 en verder.

Toelichting Doelmatigheidsindicatoren

Omzet/kostprijs per product: DUO aggregeert haar werkzaamheden in de going concern (basiscontract) naar vijf producten, te weten Bekostiging, Studiefinanciering, Examens, Registers en Informatiediensten. De doelmatigheidsindicatoren geven inzicht in de ontwikkeling van de prijsefficiency per product, exclusief volumina ontwikkelingen. Op basis van het interne taakstellingsplan DUO 2018-2023 zijn de effecten geraamd op het gebied van efficiency maatregelen en uitgestelde baten PVS. Dit vormt de basis voor de ontwikkeling van bovenstaande generieke doelmatigheidsindicatoren. Met de ingegeven prijsefficiency en de samenhangende doelmatigheidsontwikkeling wordt gestreefd om budgetneutraal te realiseren waarbij de gemaakte kosten vanuit de omzet gedekt worden.

FTE totaal: De bezetting van ARAR laat ten opzichte van 2019 een stijging zien als gevolg van de geplande omzetting van relatief duur extern personeel naar goedkoper intern personeel gerelateerd aan de opgelegde apparaatstaakstelling en de verambtelijking van uitzendkrachten passend op het Rijksbrede beleid voor flexwerk. Tevens heeft DUO de ambitie om minder afhankelijk te zijn van extern personeel hetgeen betekent dat de jaren 2019 en 2020 in het teken zullen staan van verdere verambtelijking van met name extern ICT personeel. Uitgangspunt is dat in 2020 het optimum in de verhouding intern extern is bereikt.

Projecttarief per uur: Het projecttarief per uur (€ 112) is een gemiddeld uurtarief in- en externe inzet ten behoeve van systeem- en procesaanpassingen.

Meerwerktarief per uur: Voor niet ICT-gerelateerde inzet geldt een lager tarief van € 78 per uur.

De tarieven laten een stijging zien ten opzichte van voorgaande jaren.

Deze aanpassing is reeds in de loop van 2018 doorgevoerd.

Indicatoren: Klanttevredenheid Klantcontact digitaal norm 6 en Klanttevredenheid klantcontact traditioneel norm 7. Het betreft hier respectievelijk de tevredenheid van individuele klanten op de kanalen Mijn DUO en de website (digitaal) en tevredenheid op de kanalen telefonie, email en balie (traditioneel), op een schaal van 1 tot en met 10.

5.2. Nationaal Archief

5.2.1. Algemene toelichting

Het Nationaal Archief beheert de archieven van de rijksoverheid en archieven van maatschappelijke organisaties en individuele personen die van nationaal belang zijn (geweest). In de depots ligt bijna duizend jaar geschiedenis van Nederland opgeslagen in archieven en in duizenden kaarten, tekeningen en foto's.

De missie van het Nationaal Archief is het dienen van ieders recht op informatie en het geven van inzicht in het verleden van ons land door inzet voor een sterk archiefbestel, een afgewogen beleid voor archiefwaar-dering en selectie en optimale zorg voor alle rijksarchieven en de nationale archiefcollectie in Den Haag te beheren en onsite en online te presenteren.

Nationaal Archief en Regionale Historische Centra Op basis van de Archiefwet 1995 heeft de Minister van OCW een specifieke verantwoordelijkheid voor alle rijksarchiefbewaarplaatsen, zijnde het Nationaal Archief in Den Haag en elf rijksarchiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden. De archiefbewaarplaatsen in de provinciehoofdsteden maken deel uit van de Regionale Historische Centra (RHC's). De RHC's zijn zelfstandige openbare lichamen, die vanuit het Rijk en andere partners een financiële bijdrage ontvangen. Deze begroting handelt alleen om de baten en lasten van het Nationaal Archief. De rijksbijdragen aan de afzonderlijke RHC's zijn onderdeel van artikel 14 van de begroting van OCW.

Tabel 1 Begroting van baten-lastenagentschap voor het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)

 
 

Slotwet 2017

Vastgestelde begroting

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Baten

Omzet moederdepartement

36.218

35.467

35.566

34.380

33.320

33.319

33.318

Omzet overige departementen

400

400

400

400

400

400

400

Omzet derden

330

679

683

759

811

817

817

Rentebaten

0

0

0

0

0

0

0

Mutatie projectgelden

1.988

2.196

2.959

1.715

1.715

1.715

734

Vrijval voorzieningen

151

74

55

26

26

26

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

39.087

38.816

39.662

37.280

36.272

36.277

35.269

               

Lasten

Apparaatskosten

37.288

36.722

37.006

34.864

33.895

33.936

33.917

  • personele kosten

17.036

17.923

17.532

17.486

17.447

17.475

17.475

  • waarvan eigen

personeel

14.111

15.510

15.664

15.582

15.582

15.582

15.582

  • waarvan inhuur

externen

2.055

1.004

872

904

872

904

904

  • waarvan overige

personele kosten

870

1.409

996

1.000

993

989

989

  • materiële kosten

20.252

18.799

19.474

17.378

16.448

16.461

16.442

  • waarvan apparaat ICT

923

1.107

1.001

1.001

1.001

1.001

1.001

  • waarvan bijdrage aan

SSO's

2.704

432

5.017

5.231

5.248

5.247

5.248

  • waarvan overige

materiële kosten

16.625

17.260

13.456

11.146

10.199

10.213

10.193

Rentelasten

12

20

20

15

10

6

0

Afschrijvingskosten

1.552

2.074

2.636

2.401

2.367

2.335

1.352

  • materieel

1.552

2.074

2.636

2.401

2.367

2.335

1.352

  • waarvan apparaat ICT

240

130

291

291

291

291

291

  • immaterieel

0

0

0

0

0

0

0

Overige kosten

0

0

0

0

0

0

0

  • dotaties voorzieningen

0

0

0

0

0

0

0

  • bijzondere lasten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

38.852

38.816

39.662

37.280

36.272

36.277

35.269

               

Saldo van baten en lasten

235

0

0

0

0

0

0

Toelichting baten lasten:

Baten

De omzet van het moederdepartement betreft de inkomsten van het Nationaal Archief voor de geleverde producten en diensten. Deze bestaat uit structurele middelen voor de primaire activiteiten (1e geldstroom) en incidentele middelen voor projectmatige activiteiten (2e geldstroom).

De bijdrage 2019 van het moederdepartement is ten opzichte van 2018 gestegen vanwege vooral de loon- en prijscompensatie.

Omzet overige departementen

Het Nationaal Archief fungeert als rijksarchiefbewaarplaats in de provincie Zuid Holland en ontvangt daarvoor een jaarlijkse bijdrage.

Omzet derden

De omzet derden bestaat hoofdzakelijk uit inkomsten van derde partijen voor specifieke producten en diensten.

Mutatie projectgelden

Dit betreft de inzet projectgelden en investeringsbijdragen die zijn vooruit ontvangen voor de ontwikkeling van specifieke eenmalige producten en diensten voor verschillende opdrachtgevers. Het gaat met name om het programma DTR en het masterplan Concentratie Archiefdepot.

Vrijval voorzieningen

Dit betreft de onttrekking aan de voorziening voor de kosten van wachtgeld en reorganisatie.

Lasten

Apparaatskosten

  • - 
    Personele kosten

De personele kosten zijn gebaseerd op een bezetting van ca. 200 fte. In 2019 tot en met 2023 blijven de personele kosten stabiel op een niveau waarop het Nationaal Archief met voldoende kwaliteit diensten en producten kan leveren.

  • Materiële kosten

Dit betreft onder andere de huisvestingskosten zoals de huurkosten en servicekosten samenhangend met de huisvesting en kantoorautomatisering. Tevens zijn onder deze post de materiële uitgaven verantwoord die worden gedaan in het primaire proces, zoals voor het fysieke depot, de digitale taken rijksarchieven, tentoonstellingen, dienstverlening en in de projecten. Door de dalende inkomsten moeten de overige materiële kosten ook dalen om de begroting sluitend te maken.

De bijdrage aan SSO's stijgt ten opzichte van de vastgestelde begroting 2018, omdat deze is aangepast aan de gehanteerde definitie van SSO's volgens de Rijksbrede Kostensoortentabel. Met name de gepresenteerde bijdrage aan het Rijksvastgoedbedrijf is de oorzaak van de stijging. De stijging ten opzichte van de Slotwet 2017 is vanwege kosten van de nieuwe opslaglocatie in Emmen.

Rentelasten

De rentelasten stijgen vanwege de lening die in 2018 wordt afgesloten voor investeringen in met name ICT hardware en in het nieuwe depot op locatie Emmen.

Afschrijvingskosten

De stabiele lijn van de afschrijvingskosten wordt veroorzaakt door instandhoudingsinvesteringen in het fysieke depot en de ICT hardware.

Tabel 2 Kasstroomoverzicht over het jaar 2019 (Bedragen x € 1.000)

 
 

Omschrijving

Slotwet 2017

Vastgestelde begroting

2018

2019

2020

2021

2022

2023

1.

Rekening-courant RHB

1 januari + depositorekeningen

27.652

16.268

16.719

8.291

8.351

8.377

8.371

 

+/+ totaal ontvangen operationele kasstroom

35.710

36.546

36.349

35.539

34.531

34.536

34.535

 

-/- totaal uitgaven operationele kasstroom

  • 38.816
  • 36.742
  • 37.026
  • 34.879
  • 33.905
  • 33.942
  • 33.917

2.

Totaal operationele kasstroom

  • - 
    3.106
  • - 
    196
  • - 
    677

660

626

594

618

 

-/- totaal investeringen

  • 2.484
  • 4.670
  • 7.151

0

0

0

0

 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

243

0

0

0

0

0

0

3.

Totaal investeringskas-stroom

  • - 
    2.241
  • - 
    4.670
  • - 
    7.151

0

0

0

0

 

-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

0

0

0

0

0

0

 

+/+ eenmalige storting door het moederdepartement

0

0

0

0

0

0

0

 

-/- aflossingen op leningen

  • 360
  • 652
  • 600
  • 600
  • 600
  • 600
  • 500
 

+/+ beroep op leenfaciliteit

0

0

0

0

0

0

0

4.

Totaal financieringskas-stroom

  • - 
    360
  • - 
    652
  • - 
    600
  • - 
    600
  • - 
    600
  • - 
    600
  • - 
    500

5.

Rekening courant RHB

31 december = stand depositorekeningen

(=1+2+3+4)

21.945

10.750

8.291

8.351

8.377

8.371

8.489

Toelichting kasstroomoverzicht:

De operationele kasstroom in 2019 nagenoeg in balans.

De investeringskasstroom betreft vooral de investeringen in ICT hardware en investeringen in het fysieke depot. De financieringskasstroom betreft de aflossing van de leenfaciliteit welke is aangegaan ten behoeve van de verbouwing van de publieke ruimte, het fysieke depot en investeringen in ICT.

Het verschil in de verwachte Rekening Courant RHB positie begin 2019 ten opzichte van de vastgestelde begroting 2018 wordt met name veroorzaakt door vertraging in de migratie naar nieuwe ICT dienstverleners voor de primaire en secundaire opslag van digitaal archief. Een andere oorzaak is de vertraging in de realisatie van het nieuwe depot op locatie Emmen.

Kapitaaluitgaven:

 

Tabel 3 Specificatie kapitaaluitgaven agentschap NA 2019

Investeringen gebouw

0

Kantoormeubilair

  • 300

Kantoormachines

0

Automatiseringsapparatuur

  • 1.080

Depotinrichting

  • 3.972

App. conservering & restauratie

  • 1.799

Inrichting studiezaal

0

Totaal investeringen

  • 7.151
 

Aflossing op leningen

  • 600

Totaal financieringskasstroom

  • 600
 

Kapitaaluitgaven

  • 7.751

Doelmatigheid

Tabel 4 Overzicht doelmatigheidsindicatoren

 
 

Slotwet 2017

Vastgestelde begroting

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Omschrijving Generiek Deel

 

Gemiddeld gewogen kostprijs per productgroep:

  • de (gem) prijs per km fysiek archief (capaciteit)

zie toelichting

zie toelichting

14.460

14.460

14.460

14.460

14.460

  • de (gem) prijs per Terabyte digitaal archief (capaciteit)

zie toelichting

zie toelichting

1.290

1.290

1.290

1.290

1.290

Gemiddeld gewogen uurtarief intern personeel:

  • primaire taken - activiteiten

55,4

51,0

54,5

54,5

54,5

54,5

54,5

Aantal fte:

  • formatie op lumpsum en projecten

194,83

200-210

200-210

200-210

200-210

200-210

200-210

Saldo baten en lasten:

235.434

0

0

0

0

0

0

Ontwikkeling aantallen bezoekers:

  • bezoekers

17.482

22.500

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

  • onderwijs

12.655

12.500

13.000

13.500

14.000

14.500

15.000

  • studiezaal - bezoekers

14.940

12.000

12.000

12.000

12.000

12.000

12.000

  • studiezaal - raadplegingen archiefstukken

114.349

100.000

100.000

100.000

100.000

100.000

100.000

  • Website Nationaal Archief (x 1.000)

1.351

1.500

1.500

1.500

1.500

1.500

1.500

Cijfer bezoeker tevredenheid:

7,5

-

7,5

 

7,5

 

7,5

Voldoen aan webrichtlijnen Rijk: (1-2-3-sterren)

***

***

***

***

***

***

***

Beschikbaarheid - bereikbaarheid organisatie:

  • fysieke dienstverlening; geopend:
  • informatiecentrum en studiezaal

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

di t/m vr

  • tentoonstelling

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

di t/m zo

  • ontvangst schoolgroepen

ma

ma t/m vr

ma t/m vr

ma t/m vr

ma t/m vr

ma t/m vr

ma t/m vr

  • Digitale dienstverlening eDepot (basisdienstverlening):
  • helpdesk openingstijden op werkdagen

8:30-17:00

8:30-17:00

8:30-17:00

8:30-17:00

8:30-17:00

8:30-17:00

8:30-17:00

Toelichting:

Geen ingevulde indicatoren voor 2017 en 2018 voor «prijs per km fysiek archief» en «prijs per Terabyte digitaal archief»: de aanbevelingen uit de agentschapsdoorlichting door het Ministerie van Financiën in 2016 hebben geleid tot het besluit om een actueel integraal kostprijsmodel uit te werken. Het kostprijsmodel wat er lag bleek onvoldoende toereikend voor het toerekenen van kosten aan de producten en diensten van het NA. De opzet van het nieuwe kostprijsmodel is in 2017 afgerond en wordt in 2018 verder geïmplementeerd. Met de opzet en implementatie van het integrale kostprijsmodel wordt het mogelijk om per product en dienst de kosten inzichtelijk te maken.

Toelichting doelmatigheidsindicatoren:

De consequenties van de uitbreiding van de depotcapaciteit door de nieuwe opslaglocatie in Emmen (in 2019) zijn niet doorgerekend vanwege het ontbreken van voldoende kerncijfers. In de kostprijs is de berekening aangehouden van het kostprijsmodel voor papieren archieven uit 2018.

Het Nationaal Archief biedt een landelijke infrastructuur aan voor producten en diensten voor digitale archivering aan Regionale Historische Centra (RHC's), departementen en andere instellingen met een publieke taak. Aan de dienstverlening is een kostprijsmodel verbonden die inzichtelijk maakt tegen welke kosten producten en diensten kunnen worden afgenomen. In tabel benoemde prijs/Tb digitaal archief is gebaseerd op het kostprijsmodel van digitale archieven uit 2018.

  • 6. 
    BIJLAGEN

Bijlage 1: Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak

 

Tabel 1 Overzicht Zelfstandige Bestuursorganen en Cultuur en Wetenschap) (Bedragen x € 1 miljoen)1

Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (vallend onder Ministerie van Onderwijs,

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie2 Begrotings-artikel(en)

Begrotings- ramingen

Verwijzing naar website

RWT/ZBO

Hyperlink uitgevoerd evaluatie ZBO onder Kaderwet

ZBO's

Stichting Fonds voor de Podiumkunsten

 

X

14

60,6

Stichting

Fonds

Podium

kunsten

2019 (visitatierapport)

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

 

X

14

28,6

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

2019 (visitatierapport)

Stichting Nederlands

Filmfonds

 

X

14

51,7

Stichting

Neder

lands

Filmfonds

2019 (visitatierapport)

Stichting Mondriaan Fonds

 

X

14

28

Stichting

Mondri-

aanfonds

2019 (visitatierapport)

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

 

X

14

15,5

Stichting

Stimule

ringsfonds

Creatieve

Industrie

2019 (visitatierapport)

Bureau Architectenregister

 

X

14

0,1

www.ar-

chitectent-

register.nl

 

Stichting Nederlands Letterenfonds

 

X

14

11,2

Stichting

Neder

lands

Letteren

fonds

2019 (visitatierapport)

Stichting Stimuleringsfonds Nederlandse

Culturele Mediaproducties (Mediafonds)

 

X

15

0

Stichting

Stimule

ringsfonds

Neder

landse

Culturele

Mediapro-

ducties

 

Commissariaat voor de

Media (CvdM)

 

X

15

4,6

Commissariaat voor de Media

 

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

 

X

6

3,6

Neder

lands

Vlaamse

Accredi

tatie

Organi

satie

 

Koninklijke Bibliotheek (KB)

 

X

16

47,2

Koninklijke

Bibliotheek

Voorzien in 2019

Naam organisatie

RWT

ZBO

Functie2 Begrotings-artikel(en)

Begrotings- ramingen

Verwijzing naar website

RWT/ZBO

Hyperlink uitgevoerd evaluatie ZBO onder Kaderwet

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

 

X

6, 16

1.027,8

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Voorzien in 2020

Stichting Participatiefonds

 

X

1

2,7

Stichting

Participa

tiefonds

(PF)

Geen3

Stichting Vervangingsfonds

 

X

1

2,0

Stichting

Vervan

gingsfonds

(VF)

Geen3

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

X

15

2,1

Stimuleringsfonds voor de Journalistiek

 

College voor Toetsen en Examens

 

X

3, 4

9

College

voor

Toetsen en Examens

 

Nederlandse Publieke

Omroep (NPO)

 

X3

15

124

Neder

landse

Publieke

Omroep

2019 (visitatierapport)

Regionale Publieke

Omroep (RPO)

 

X

15

0.8

Stichting

Regionale

Omroepen

Voorzien voor 2019 (evaluatie)

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

 

X4

16

89,2

Koninklijke

Neder

landse

Academie

van

Weten

schappen

2014

Stichting Samenwerking Beroepsonderwijs

Bedrijfsleven (SBB)

 

X3

4

56,0

Samen-

werkings-

organisatie

Beroeps

onderwijs

Bedrijfs

leven

Voorzien voor 2020 (evaluatie)

 

RWT's

Landelijk Omroepbestel

X

 

15

616,2

   

Regionaal Omroepbestel

X

 

15

143,9

   

Instellingen die onder de Erfgoedwet vallen

X

 

14

206,7

   

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs

X

 

1

10.675,5

   

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs

X

 

3

8.438,7

   

Mbo-instellingen

X

 

4

3.514,5

   

Naam organisatie

RWT

ZBO    Functie2 Begrotings- artikel(en)

Begrotings- ramingen

Verwijzing naar website

RWT/ZBO

Hyperlink uitgevoerd evaluatie ZBO onder Kaderwet

Instellingsbesturen hogescholen

X

6

3.199,9

   

Instellingsbesturen universiteiten

X

7

4.197,0

   

Academische Ziekenhuizen

X

7

671,8

   

Cito

X

3, 4

31,6

Stichting

Cito

 

SLO

X

3

10,6

Stichting

SLO

 

1    De volgorde van de opsomming in dit overzicht is aangepast aan het besturingsmodel van OCW. Zie hiervoor ook de toelichting op deze tabel.

2    Zie toelichting op tabel ZBO's en RWT's

3    In verband met voorgenomen aanstaande beëindiging van de zbo-status van deze fondsen.

4    Kaderwet zbo's niet van toepassing.

Toelichting op de in de tabel opgenoemde RWT's en ZBO's:

Algemeen

OCW hanteert het volgende model om zicht te houden op de instellingen rond het kerndepartement en de bestuurlijke relaties die daarmee worden onderhouden.

Bestuurskern: BD. De beleids- en stafdirecties

De schillen representeren de bestuurlijke verhouding tot de bestuurskern: hoe dichter bij de bestuurskern hoe groter de politieke verantwoordelijkheid, hoe nauwer de sturingsrelaties en hoe beter verantwoording moet worden afgelegd over de financieringsstromen. De volgorde van presentatie van ZBO's en RWT's in de tabel is aangepast op dit model. Om het onderscheidend vermogen van de tabel, het schillenmodel en de daaraan gerelateerde sturing en verantwoording te behouden zijn de organisaties die al als zbo's zijn aangemerkt omdat zij taken uitvoeren die gepaard gaan met de uitoefening van openbaar gezag niet tevens als RWT aangemerkt omdat zij ook nog andere wettelijke taken uitvoeren.

Hieronder volgt de toelichting op de functie van de zbo's.

ZBO's:

Cultuurfondsen

In 2019 worden bijdragen verstrekt aan de volgende fondsen:

Stichting Fonds Podiumkunsten

Het fonds ondersteunt alle vormen van professionele podiumkunsten in Nederland: muziek, theater, muziektheater en dans. Het stimuleren van innovatie in de keten van scheppen, productie, distributie en afname is een speciale taak van het fonds.

Stichting Fonds voor Cultuurparticipatie

Het fonds stimuleert de actieve deelname aan het culturele leven van inwoners van Nederland, in al hun diversiteit, ongeacht leeftijd, herkomst, opleiding en woonplaats op het gebied van amateurkunst, cultuureducatie en volkscultuur.

Stichting Nederlands Filmfonds

Het fonds stimuleert de filmproductie in Nederland, met de nadruk op kwaliteit en diversiteit en bevordert een goed klimaat voor de Nederlandse filmcultuur.

Stichting Mondriaanfonds

Het fonds bevordert bijzondere en vernieuwende projecten en activiteiten van beeldend kunstenaars, bemiddelaars en instellingen die van belang zijn voor de beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland. Het doel is hiermee de betekenisvolle ontwikkeling en zichtbaarheid van beeldende kunst en cultureel erfgoed in Nederland te stimuleren daar waar de markt dit niet of nog niet mogelijk maakt.

Stichting Stimuleringsfonds Creatieve Industrie

Het fonds voert verschillende subsidieregelingen uit die zijn gericht op kennisontwikkeling en kennisuitwisseling van de ontwerpende disciplines en het vergroten van de belangstelling voor architectuur, vormgeving en e-culture.

Bureau Archtectectenregister

Bureau Architectenregister (BA) is een publiekrechtelijk zelfstandig bestuursorgaan (zbo) dat uitvoering geeft aan de Wet op de architectentitel, zorg draagt voor het beheer van het architectenregister en bevoegd is om op te treden tegen onrechtmatig titelgebruik. Daarnaast is BA de bevoegde autoriteit in Nederland voor de uitvoering van de Europese richtlijn voor de erkenning van professionele kwalificaties van de onder haar vallende beroepen.

Stichting Nederlands Letterenfonds

Het fonds bevordert de kwaliteit, diversiteit, productie en de vertaling van de Nederlandse- en Friestalige literatuur. Ook verzorgt het Letterenfonds de promotie en zichtbaarheid van de Nederlandse en Friese literatuur in het buitenland.

Commissariaat voor de Media (CvdM)

Het Commissariaat ziet toe op de naleving van de Mediawet en de daarop gebaseerde regels. Het garandeert daarmee een eerlijke toegang tot de media en bewaakt de kwaliteit, de diversiteit en de onafhankelijkheid van de informatievoorziening.

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

De NVAO borgt de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland en Vlaanderen. Zij beoordeelt op onafhankelijke wijze de kwaliteit van de opleidingen, verleent accreditatie, toetst nieuwe opleidingen en de instellingstoets kwaliteitszorg. Daarnaast levert de NVAO een bijdrage aan het vergroten van het kwaliteitsbewustzijn en bevordert zij de internationale samenwerking om tot afstemming en samenhang binnen de Europese hoger onderwijsruimte te komen.

Koninklijke Bibliotheek (KB)

De KB brengt als de nationale bibliotheek van Nederland mensen en informatie samen. De KB speelt voorts een centrale rol in de Nederlandse (wetenschappelijke) informatie-structuur en bevordert de duurzame toegang tot digitale informatie in (inter)nationaal verband.

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

De NWO heeft als taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek.

Stichting Participatiefonds (PF)

Het PF is verantwoordelijk voor het beheren en terugdringen van de werkloosheidsuitgaven in het primair onderwijs. Het PF betaalt de uitkeringskosten van ontslagen personeel. Daarnaast ondersteunt het PF schoolbesturen bij het opzetten van hun personeels- en mobiliteitsbeleid en individuele medewerkers die werkloos zijn met trainingen en cursussen.

Stichting Vervangingsfonds (VF)

Het VF betaalt de kosten voor vervangers die schoolbesturen moeten inzetten bij ziekte of afwezigheid van personeel en heeft als taak het terugdringen van ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van onderwijspersoneel in het primair onderwijs door de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en het personeelsbeleid te verbeteren.