Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 35000 XV - Vaststelling begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2019 i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019; Memorie van toelichting; Memorie van toelichting
Document­datum 18-09-2018
Publicatie­datum 18-09-2018
Nummer KST35000XV2
Kenmerk 35000 XV, nr. 2
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2018-

2019

35 000 XV

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2019

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING INHOUDSOPGAVE

WETSVOORSTEL    3

2.1    Beleidsprioriteiten    8

2.2    Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale

Zekerheid    24

2.3    Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven    29

2.4    Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen    31

2.5    Overzicht van risicoregelingen    32

Artikel 1 Arbeidsmarkt    34

Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet    47

Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid    64

Artikel 4 Jonggehandicapten    73

Artikel 5 Werkloosheid    79

Artikel 6 Ziekte en zwangerschap    87

Artikel 7 Kinderopvang    95

Artikel 8 Oudedagsvoorziening    104

Artikel 9 Nabestaanden    113

Artikel 10 Tegemoetkoming ouders    118

Artikel 11 Uitvoering    123

Artikel 12 Rijksbijdragen    130

Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang    133

Artikel 96 Apparaatsuitgaven kerndepartement    141

kst-35000-XV-2 ISSN 0921 - 7371 's-Gravenhage 2018

Artikel 98 Algemeen    145

Artikel 99 Nog onverdeeld    147

5.1    Sociale fondsen SZW    148

5.2    Koopkracht en specifieke inkomensaspecten    152

5.3    Horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid

etnische minderheden    177

Bijlage 6.1 Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen    178

Bijlage 6.2 Verdiepingsbijlage    180

Bijlage 6.3 Moties en toezeggingen    207

Bijlage 6.4 Subsidieoverzicht    243

Bijlage 6.5 Evaluatie- en overig onderzoek    246

Bijlage 6.6 Lijst van afkortingen    265

  • A. 
    ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ BEGROTINGSWETS-VOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het jaar 2019 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2019. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2019.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

  • W. 
    Koolmees
  • B. 
    BEGROTINGSTOELICHTING

HOOFDSTUK 1: LEESWIJZER

Opbouw begroting

De begroting van SZW is vormgegeven conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV), die zijn gestoeld op de Comptabiliteitswet 2016. Na deze leeswijzer volgen hoofdstukken met de beleidsagenda, de beleidsartikelen en de niet-beleidsartikelen. Hoofdstuk 5 bevat paragrafen met departe-mentspecifieke informatie, hoofdstuk 6 de bijlagen.

Beleidsagenda

In de paragraaf beleidsprioriteiten van de beleidsagenda worden de hoofdlijnen van het beleid van SZW in de huidige kabinetsperiode beschreven. In de daarop volgende paragrafen wordt ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen van de uitgaven die onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid vallen en zijn enkele ingevolge de RBV verplichte tabellen opgenomen en toegelicht.

Beleidsartikelen

De beleidsdoelstellingen van SZW zijn in afzonderlijke beleidsartikelen opgenomen. De begroting van SZW bestaat uit 13 beleidsartikelen. Alle beleidsartikelen hebben dezelfde opbouw. Allereerst wordt de algemene doelstelling en de rol en verantwoordelijkheid van de Minister toegelicht. Daarna komen de beleidswijzigingen 2019 aan de orde. Vervolgens worden de budgettaire gevolgen van beleid in tabelvorm vermeld. In zes van de dertien artikelen is naast begrotingsuitgaven sprake van premiege-financierde uitgaven, welke eveneens in tabelvorm worden weergegeven. Ten slotte wordt in elk artikel een toelichting gegeven op de financiële instrumenten. Hierbij wordt gefocust op:

  • • 
    het doel van het financiële instrument;
  • • 
    wie er voor in aanmerking komen;
  • • 
    de financiële regeling;
  • • 
    de budgettaire ontwikkeling;
  • • 
    de beleidsrelevante kerncijfers.

De begrotingsuitgaven en premiegefinancierde uitgaven luiden in constante prijzen. In de Miljoenennota 2019 is een voorziening gecreëerd voor de loon- en prijsbijstellingen op alle begrotingshoofdstukken. De hiervoor gereserveerde middelen worden via de eerste suppletoire wetten 2019 naar de departementale begrotingen overgeboekt. Bij de premiegefi-nancierde uitgaven wordt het effect van deze loon- en prijsstijging op een afzonderlijke regel «nominaal» in de tabellen van deze begroting opgenomen.

Niet-beleidsartikelen

De begroting van SZW bevat drie niet-beleidsartikelen. Deze artikelen bevatten de apparaatsuitgaven en de middelen die niet rechtstreeks aan een beleidsdoelstelling kunnen worden gekoppeld.

Departementspecifieke informatie

Voor de paragrafen «Sociale fondsen SZW» en «Koopkracht en specifieke inkomensaspecten» zijn geen RBV-modellen voorgeschreven. De horizontale overzichtsconstructie integratiebeleid etnische minderheden bevat een interdepartementaal overzicht van doelstellingen op dit beleidsterrein en is op de RBV gebaseerd, hoewel voor deze bijlage geen model is voorgeschreven.

Bijlagen

De begroting van SZW bevat zes bijlagen. De eerste vijf van deze bijlagen zijn op basis van de RBV verplicht. Deze bijlagen betreffen de Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en de Zelfstandige Bestuursorganen, de Verdiepingsbijlage, de bijlage Moties en Toezeggingen, het Subsidieoverzicht en het overzicht Evaluaties en Overig Onderzoek. De lijst van afkortingen is niet verplicht.

Duurzame Ontwikkelingsdoelen

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen en Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

Groeiparagraaf

Het kabinet heeft zich verbonden aan het behalen van de 17 Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG's) in 2030. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking coördineert de Nederlandse inzet op de SDG's. In deze begroting is het daarvoor noodzakelijke beleid opgenomen voor wat betreft het domein van SZW. Het gaat met name om doelstellingen op het gebied van armoedebestrijding, gendergelijkheid, goede banen en het verminderen van ongelijkheid.

De Minister van SZW is beleidsverantwoordelijk voor de begrotingsgefinancierde regelingen zoals opgenomen in deze begroting. Hij is daarnaast ook beleidsverantwoordelijk voor een aantal regelingen die niet begrotings- maar (grotendeels) premiegefinancierd zijn. In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt daarom gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke budgettaire tabel. In de beleidsagenda (in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid) en in de verdiepingsbijlage wordt gedetailleerd ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De analyse in de paragraaf Uitgavenplafond Sociale Zekerheid komt inhoudelijk in belangrijke mate overeen met de in de RBV voor de beleidsagenda voorgeschreven overzichtstabel van belangrijke beleidsmutaties. Laatstgenoemde tabel is daarom niet in de begroting 2019 van SZW opgenomen.

Comptabiliteitswet 2016

Per 1 januari 2018 is de nieuwe Comptabiliteitswet 2016 ingegaan. De Comptabiliteitswet is uitgewerkt in de RBV 2018, waar deze begroting op stoelt.

Nieuwe kerncijfers over re-integratie UWV

De Minister heeft tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag 2017 toegezegd om te bezien hoe de informatie in begroting en jaarverslag over re-integratie door het UWV kan worden verbeterd. Vanaf deze begroting staat er een tabel in de beleidsprioriteiten over re-integratie-inspanningen door het UWV. Artikel 3 «Arbeidsongeschiktheid» presenteert tevens een extracomptabele tabel met de verdeling van de re-integratiemiddelen bij het UWV over begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde middelen.

Gewijzigde kerncijfers in de beleidsprioriteiten

Met ingang van deze begroting staan enkele tabellen met kerncijfers niet meer in de beleidsprioriteiten, maar in de beleidsartikelen. De paragraaf beleidsprioriteiten kan op deze wijze gerichter en leesbaarder worden gemaakt, zonder dat informatie verloren gaat. De volgende tabellen zijn verplaatst:

  • • 
    «Werkloosheid», naar artikel 1 - Arbeidsmarkt;
  • • 
    «Re-integratie gemeenten» naar artikel 2 - Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet;
  • • 
    «Netto arbeidsparticipatie van ouders», naar artikel 7 - Kinderopvang;
  • • 
    «Gewerkte uren van moeders en vrouwen», naar artikel 7 - Kinderopvang.

De kerncijfers over de sectorplannen vervallen. Het Ministerie van SZW blijft over de sectorplannen rapporteren door middel van voortgangs-brieven aan de Kamer. Tevens vervallen de kerncijfers «Beloningver-schillen tussen mannen en vrouwen» omdat de meest recente beschikbare cijfers uit 2014 zijn. Na Prinsjesdag publiceert het CBS de cijfers over 2016. Alle overige tabellen blijven in de paragraaf beleidsprioriteiten gehandhaafd, waarvan een deel in de vorm van grafieken.

SZA-kader wordt Uitgavenplafond Sociale Zekerheid De startnota bij het regeerakkoord bepaalt dat het SZA-kader vervalt en plaatsmaakt voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid (SZ). De feitelijke ontwikkeling van de sociale zekerheidsuitgaven wordt in de komende jaren getoetst aan de hand van dit plafond. De regelingen die onder het SZA-kader vielen, vallen ook onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid (SZ). Daarnaast vallen nu ook de regelingen in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Het gaat om het Lage-inkomensvoordeel (LIV), de Loonkostenvoordelen (LKV) en het Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV). De uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid komen aan bod in paragraaf 2.2.

Andere presentatiewijze van koopkracht- en inkomensontwikkeling De presentatie van de koopkracht- en inkomensontwikkeling is sinds deze begroting anders dan voorheen. De wijziging is het resultaat van overleg tussen het CPB en de ministeries van SZW, Financiën en EZK. In de paragraaf over koopkracht en specifieke inkomensaspecten (5.2) staan nu zogenoemde boxplots in plaats van de tabel met enkel mediane koopkrachtontwikkeling. De presentatie van de koopkrachtontwikkelingen sluit aan bij die van het CPB. Uitgebreide uitleg over de wijzigingen is te vinden in het tekstkader in paragraaf 5.2.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister en Staatssecretaris

Bronvermelding tabellen met kerncijfers

In de Comptabiliteitswet is in artikel 3.2 geregeld dat de Minister verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting(en) van een ministerie. Daarom wordt de begrotingswet ook ondertekend door de Minister. Dit komt in de beleidsartikelen tot uitdrukking onder het kopje «Rol en verantwoordelijkheid». De Staatssecretaris wordt hier niet expliciet genoemd. Het begrip Staatssecretaris komt in de Comptabiliteitswet niet voor. De verhouding tussen Minister en Staatssecretaris is in de Grondwet (artikel 46) geregeld. De Staatssecretaris wordt belast met een deel van de taken van de Minister. Minister en Staatssecretaris verdelen de taken onderling op aanwijzing van de Minister. Voor SZW betekent dit dat de Staatssecretaris verantwoordelijk is voor een groot aantal beleidsinstrumenten die in de begroting zijn opgenomen, zoals in de beleidsartikelen 2 (o.a. macrobudgetbudget participatiewetuitke-ringen), 4 (Wajong), 7 (kinderopvang), 9 (Anw), 10 (tegemoetkoming ouders) en 11 (uitvoeringskosten SVB).

In tabellen waarin realisatiegegevens van kerncijfers zijn opgenomen wordt in noten onder de tabel verwezen naar de bron van deze gegevens. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van gegevens die in vorige publicaties werden gepresenteerd. Ramingen van de kerncijfers komen - tenzij anders vermeld - voor rekening van het Ministerie van SZW.

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen (Tweede Kamer, 2010-2011, 21 501-20 nr. 537). Deze motie zorgt ervoor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbevelingen.

Motie Schouw

HOOFDSTUK 2: BELEIDSAGENDA

2.1 Beleidsprioriteiten: naar een arbeidsmarkt met kansen voor iedereen

Na jaren van crisis groeit de Nederlandse economie in een stevig tempo. De positieve economische ontwikkelingen van de laatste jaren zijn duidelijk zichtbaar op de arbeidsmarkt. De werkgelegenheid stijgt, het aantal openstaande vacatures neemt toe. De werkloosheid daalt in 2019 tot 3,4 procent van de beroepsbevolking, dit is het laagste niveau sinds 2001. De contractloonstijging loopt op. Werknemers krijgen vaker een bonus of een hogere schaal en wisselen vaker van baan. Sinds 2017 neemt ook het aantal vaste contracten weer toe. In het tweede kwartaal van 2018 zijn er 159.000 meer werknemers met een vaste arbeidsrelatie dan een jaar eerder, een groei van 3,1 procent. Sinds 2014 merken huishoudens langzaam maar zeker het herstel. Het consumentenvertrouwen neemt toe, net als het vertrouwen in elkaar.

Arbeidsrelatie (miljoenen)

6    2

In steeds meer sectoren is sprake van krapte op de arbeidsmarkt.

De spanning op de arbeidsmarkt is verder toegenomen. Inmiddels geeft bijna één op de vijf bedrijven aan dat ze in hun activiteiten belemmerd worden door een tekort aan personeel. Dit is een verdubbeling ten opzichte van vorig jaar. De personeelskrapte in sommige sectoren en het feit dat er tegelijk grote groepen mensen langs de kant staan of minder uren werken dan zij willen duidt op een mismatch op de arbeidsmarkt. Het is belangrijk dat werkgevers en werkzoekenden op de arbeidsmarkt elkaar gemakkelijk en snel vinden, zeker omdat de tekorten in sectoren als het onderwijs, de zorg en de techniek waarschijnlijk nog verder gaan oplopen. Het actieplan krapte beschrijft de aanpak van het kabinet, die zich richt op het verbeteren van de structuur van de arbeidsmarkt. Krapte is namelijk niet alleen een tijdelijk gevolg van de aantrekkende economie. Juist nu het zo goed gaat, worden de structurele onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt en de uitdagingen op langere termijn extra zichtbaar. Het kabinet pakt deze uitdagingen graag samen met werkgevers en werknemers op.

De koopkracht groeit in 2019. De meeste Nederlanders, 96 procent, gaan er volgend jaar volgens de ramingen in koopkracht op vooruit. Het kabinet heeft met het regeerakkoord ingezet op het meer lonend maken van werk door belastingmaatregelen die vanaf 2019 ingaan. Het betreft onder meer de invoering van een tweeschijvenstelsel in box 1 en een verhoging van de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.

Hierdoor houden huishoudens meer geld over van elke euro die ze verdienen. Ook leidt de krapte op de arbeidsmarkt de komende periode tot hogere lonen. De koopkracht van werkenden groeit volgend jaar met 1,6 procent het sterkst, maar ook gepensioneerden (1,5 procent) en uitkeringsgerechtigden (0,9 procent) gaan er meer op vooruit dan in 2018. De mediane statische koopkracht stijgt in 2018 naar verwachting met 0,4 procent en met 1,5 procent in 2019. De Europese Commissie beveelt Nederland aan om voorwaarden te scheppen voor hogere loongroei.

Nog niet iedereen profiteert mee van het herstel. Het kabinet wil dat alle werkenden het economisch herstel gaan merken in de portemonnee. Werken moet lonen. Ook staan er nog te veel mensen langs de kant. Mensen die mee willen doen maar onvoldoende kansen krijgen, of mensen die het niet helemaal op eigen kracht redden op de arbeidsmarkt. Zoals mensen met een beperking, ouderen, mensen met schulden en mensen met een migratieachtergrond. Het kabinet maakt zich hard voor een inclusieve arbeidsmarkt, waar iedereen kansen krijgt.

De wereld om ons heen verandert en dat vraagt om aanpassingsvermogen.

De samenleving van vandaag is moeilijk te vergelijken met de samenleving van vijftig jaar geleden. De wereld is «kleiner» geworden door digitalisering, informatie gaat sneller, en we merken meer van onrust in de landen om ons heen, bijvoorbeeld door de komst van migranten. Globalisering, technologische ontwikkeling en flexibilisering hebben directe invloed op de samenleving en de arbeidsmarkt. Nieuwe beroepen ontstaan en technologische vooruitgang zorgt ervoor dat we langer leven dan ooit. Dit brengt kansen met zich mee. Tegelijkertijd leidt dit tot het verdwijnen of veranderen van banen en draagt techniek ook bij aan een toegenomen complexiteit waar niet iedereen zich even goed in kan redden. Dit toont de urgentie van een goed werkend stelsel van arbeidsrecht en sociale zekerheid. Om kansen en zekerheid te kunnen bieden in de 21e eeuw zullen niet alleen mensen mee moeten ontwikkelen maar moet ook het beleid worden aangepast. Dit vraagt acties en wetgeving op de korte termijn en een sterke toekomstgerichte agenda om met de onzekere toekomst om te kunnen gaan.

Verandering raakt verschillende groepen in verschillende mate, en dat versterkt scheidslijnen in onze maatschappij. Vrijwel iedereen heeft te maken met de verandering. Sommige groepen profiteren van al die nieuwe ontwikkelingen, anderen kunnen dat tempo niet altijd bijbenen en er zijn mensen die alleen de nadelen ervaren. Een effect is dat de scheidslijnen in de samenleving dieper dreigen te worden en dat daardoor spanningen ontstaan: kansen aan de bovenkant, risico's aan de onderkant. Het kabinet ziet die ontwikkeling en weet dat niet alles maakbaar is. Maar waar spanningen en tegenstellingen voortkomen uit het gevoel dat mensen in Nederland geen eerlijke kans hebben, of dat de overheid er niet voor alle mensen is, heeft het kabinet een verantwoordelijkheid. Het kabinet wil dat mensen de kans krijgen om scheidslijnen te overbruggen en zet met het regeerakkoord op meerdere terreinen in op het creëren van deze kansen zodat iedereen mee kan doen in een veranderende samenleving. In het onderwijs zet het kabinet in op gelijke kansen door te investeren in vroeg- en voorschoolse educatie en de verbetering van onderwijsachterstanden op scholen. Op de arbeidsmarkt door mensen te helpen zich klaar te maken voor ontwikkelingen van de toekomst door te blijven ontwikkelen, de toegang tot de arbeidsmarkt voor groepen die aan de zijlijn staan makkelijker te maken en om meer werkenden de kans te geven op een contract dat bij hen past.

We staan er goed voor, maar er is ook werk aan de winkel. Juist in deze goede economische tijden moeten we onze arbeidsmarkt moderniseren: stilstand is geen optie. Het kabinet werkt met het regeerakkoord aan kansen voor iedereen met daarbij op het terrein van sociale zaken en werkgelegenheid twee inhoudelijke hoofdlijnen: 1.) Stimuleren van zekerheid en kansen in een nieuwe economie en 2.) stimuleren dat mensen naar vermogen meedoen in de samenleving. Hierbij is aandacht voor uitvoering en handhaving essentieel.

2.1.1 Zekerheid en kansen in een nieuwe economie: naar een nieuwe balans

 Arbeidsmarkt in balans   We werken naar een arbeidsmarkt die in balans is. De arbeidsmarkt verandert in een vlot tempo. De huidige instituties doen steeds minder wat we van ze verwachten. Vaste werknemers, flexwerkers en zzp-ers zijn onbedoeld concurrenten van elkaar geworden. Een werkgever die fatsoenlijk met zijn werknemers omgaat, ondervindt concurrentienadeel van bedrijven die constructies bedenken om lonen te drukken en risico's af te wentelen. Daarom is het belangrijk om nu in te grijpen waar regelgeving onnodig knelt of juist teveel ruimte biedt. Het kabinet heeft een ambitieus programma voor de komende tijd, waarmee het discussies over mismatches die al jaren lopen beslecht en de hoognodige arbeids-markthervormingen doorvoert. Voor de uitdagingen op lange termijn wil dit kabinet ook fundamenteler kijken of de verschillende stelsels van het arbeidsrecht, sociale zekerheid en fiscaliteit nog aansluiten bij een toekomstbestendige arbeidsmarkt. Daarom stelt het kabinet een onafhankelijke commissie in die zal onderzoeken of ons huidige stelsel nog aansluit op de arbeidsmarkt van de toekomst.

Werkgevers ervaren een drempel bij het geven van vaste contracten, terwijl veel werkenden juist behoefte hebben aan zekerheid. Het economisch herstel is goed te merken op de arbeidsmarkt. De groei van het aantal vaste banen is in de eerste twee kwartalen van 2018 groter dan die van het aantal flexibele banen. Dit is voor het eerst sinds 2009. Het aantal vaste banen hangt echter niet alleen samen met de conjunctuur. Er zijn ook onderliggende problemen. Werkgevers ervaren risico's bij het aannemen van vast personeel als gevolg van een stapeling van regelingen. Zo ervaren vooral kleine werkgevers de regels rondom ziekte en arbeidsongeschiktheid als risicovol en belastend. Hiermee zijn die regels soms een drempel om vast personeel aan te nemen. Het kabinet wil hier wat aan doen door (kleine) werkgevers te ontlasten op het gebied van ziekte, zonder de instroom in de arbeidsongeschiktheidsregelingen te laten oplopen. Om te bevorderen dat het MKB weer meer personeel in (vaste) dienst durft te nemen slijpt het kabinet ook de scherpe randen van de verplichting tot het betalen van een transitiever-goeding. Zo is er in het regeerakkoord geld gereserveerd om de transitie-vergoeding voor kleine werkgevers te compenseren bij ontslag als gevolg van bedrijfsbeëindiging, pensionering of ziekte. Deze regeling komt bovenop de reeds aangenomen wet waarin de transitievergoeding gecompenseerd kan worden indien een werknemer wordt ontslagen na 2 jaar ziekte.

Met de wet Arbeidsmarkt in Balans wordt het voor werkgevers weer aantrekkelijk om mensen in vaste dienst te nemen. De sleutel voor een evenwichtigere arbeidsmarkt is een gelijktijdige beweging, waarin het minder risicovol wordt om mensen in vaste dienst aan te nemen, maar er ook ruimte is voor flexibiliteit. In het wetsvoorstel Arbeidsmarkt in Balans (WAB) stelt het kabinet een serie maatregelen voor op het terrein van flexibele arbeid, het ontslagrecht en de financiering van de WW. Dit wetsvoorstel gaat in het najaar van 2018 naar de Tweede Kamer. Enerzijds wordt het aantrekkelijker om een vast contract aan te bieden. Daartoe worden de mogelijkheden om een proeftijd aan te gaan verruimd, wordt er een cumulatiegrond toegevoegd aan de redelijke gronden voor ontslag en wordt het verschil in de kosten van ontslag tussen flexibele en vaste contracten verkleind door de opbouw van de transitievergoeding voor vaste en flexibele contracten gelijk te trekken. Bovendien krijgen werkgevers die vaste contracten aanbieden een steuntje in de rug: voor vaste contracten gaan zij een lagere WW-premie afdragen dan voor flexibele contracten. Tegelijkertijd wordt de mogelijkheid voor flexibiliteit uitgebreid. Zo wordt meer ruimte gecreëerd om af te wijken van de ketenbepaling voor terugkerend tijdelijk werk dat ten hoogste gedurende negen maanden in een jaar kan worden verricht. Verder wordt de periode waarna opeenvolgende tijdelijke contracten overgaan in een contract voor onbepaalde tijd verlengd van twee naar drie jaar. De mogelijkheid voor werkgevers om met oproepcontracten in te kunnen springen op schommelingen in de vraag blijft behouden, maar het kabinet doet wel voorstellen om de positie van oproepkrachten te versterken en om negatieve effecten, zoals permanente beschikbaarheid, te voorkomen. Ten aanzien van payroll behoudt het kabinet het ontzor-gende karakter voor werkgevers, maar neemt het ook maatregelen om concurrentie op arbeidsvoorwaarden te voorkomen.

Zelfstandige ondernemers leveren een belangrijke bijdrage aan de economie, maar daarnaast pakt het kabinet schijnzelfstandigheid stevig aan. De ontwikkeling richting meer zzp'ers past bij de veranderende arbeidsmarkt. Veel zelfstandigen hebben er bewust voor gekozen om te gaan ondernemen en leveren zo een belangrijke bijdrage aan de samenleving en de economie. Het zzp-schap moet echter wel goed geregeld worden. Het is niet de bedoeling dat mensen zich gedwongen voelen om als zzp'er te werken tegen lage tarieven en er oneerlijke concurrentie ontstaat tussen werkenden. Dit ondermijnt ons systeem van sociale zekerheid en is nadelig voor alle werkenden: werknemers en zelfstandigen. Van belang is dat niet instituties en kosten bepalend zijn voor de vorm waarin arbeid wordt aangeboden, maar de aard van het werk dat gedaan wordt. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om maatregelen te nemen om de institutionele prikkels te verminderen die leiden tot het werken met tijdelijke contracten en zelfstandigen zonder personeel. De commissie beveelt ook aan om schijnzelfstandigheid aan te pakken en passende sociale bescherming voor zelfstandigen te bevorderen.

Ondernemers en opdrachtgevers hebben behoefte aan meer duidelijkheid en zekerheid. Voor veel zelfstandigen en hun opdrachtgevers is de huidige regelgeving onduidelijk of onnodig ingewikkeld. Duidelijkheid voor zelfstandigen en opdrachtgevers over het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking is cruciaal. Daarom komt dit kabinet met maatregelen die meer duidelijkheid geven over het al dan niet bestaan van een dienstbetrekking. Hierbij kan ook aan de bovenkant van de arbeidsmarkt meer zekerheid worden gegeven aan zelfstandige ondernemers die werken tegen een hoog uurtarief. Het maken van nieuwe wetgeving rond zzp is echter geen eenvoudige opgave. De afgelopen maanden is gestart met de uitwerking van maatregelen. Het kabinet is daarin verder gekomen, maar heeft ook nog werk te verrichten. In de kamerbrief Uitwerking maatregelen werken als zelfstandige is aangegeven welke stappen het kabinet de komende periode zet in het wetgevingsproces. Met deze maatregelen pakt het kabinet prangende problemen rondom schijnzelfstandigheid en onzekerheid over een dienstbetrekking aan.

 Arbeid en zorg   Het kabinet streeft ernaar dat beide ouders hun werk en de kinderen goed kunnen combineren. Het is belangrijk dat ouders na de geboorte van hun kind tijd met hun gezin door kunnen brengen. Zo maken ouders en kind een betere start. Ook kunnen de taken in en rond het huis vanaf het begin beter en eerlijker verdeeld worden. Deze modernisering op het gebied van arbeid en zorg is hard nodig, ook als we Nederland in een internationaal perspectief bekijken. Door de Wet Invoering Extra Geboorteverlof (WIEG) krijgt de partner van de moeder in het eerste half jaar na de geboorte recht op zes weken geboorteverlof. Ook verlengt het kabinet het adoptie- en pleegzorgverlof voor ouders van vier naar zes weken. Het moet voor ouders niet alleen mogelijk, maar ook normaler worden om langer van geboorteverlof te genieten.

Het kabinet verbetert de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van kinderopvang. Het kabinet verhoogt de kinderopvang-toeslag en het kindgebonden budget, om ouders aanvullend te ondersteunen. Het kindgebonden budget voor paren met middeninkomens gaat vanaf 2020 omhoog met bijna € 500 miljoen. Daarnaast verhoogt het kabinet het budget voor de kinderopvangtoeslag met € 248 miljoen per jaar. Ouders die blijven werken of meer gaan werken, zullen zo ook meer geld overhouden. Het budget voor de kinderbijslag gaat vanaf 2019 met structureel € 250 miljoen omhoog. Ook wordt in 2019 verder ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van kinderopvang door onder andere aanpassing van de beroepskrachtkindratio van 1 beroepskracht per 4 baby's naar 1 beroepskracht per 3 baby's en de introductie van de pedagogisch beleidsmedewerker. Hiermee zet het kabinet in op de ontwikkeling van kinderen.

 Pensioenen   Een goed pensioenstelsel moet passen bij de samenleving en de arbeidsmarkt. Onze samenleving is pluriform en in beweging en hetzelfde geldt voor de arbeidsmarkt. Ons pensioenstelsel moet daarin meebewegen om toekomstbestendig te zijn. We hebben in Nederland een stelsel voor oudedagsvoorziening dat tot de beste ter wereld hoort, en we willen graag dat onze kinderen en kleinkinderen dat ook nog kunnen zeggen. Bij de vernieuwing van het stelsel zal het kabinet de sterke elementen behouden: collectieve uitvoering die zorgt voor lage kosten, risicodeling die levenslange uitkeringen mogelijk maakt, en de verplicht-stelling die ervoor zorgt dat een heel groot aantal werknemers aanvullend pensioen opbouwt. Maar om aansluiting te houden bij een veranderende arbeidsmarkt en om te voorkomen dat het draagvlak voor het stelsel langzaam afneemt is verandering nodig. In het regeerakkoord is, in lijn met eerdere SER-rapporten, een ambitieus pakket aan maatregelen opgenomen om het pensioenstelsel te vernieuwen. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om het stelsel van aanvullende pensioenen transparanter, eerlijker tussen de generaties en schokbesten-diger te maken.

Het is van belang dat het pensioen transparanter wordt voor deelnemers. De herverdeling via de zogenaamde doorsneesystematiek verdwijnt, zodat een ieder op elk moment de pensioenopbouw krijgt die past bij de premie die voor hem of haar is ingelegd. Daarmee wordt het aantrekkelijker voor zzp'ers om mee te doen en gemakkelijker om keuzemogelijkheden te introduceren. Zo onderzoekt het kabinet of het mogelijk is om mensen bij pensionering een deel van hun pensioenver-mogen als bedrag ineens op te laten nemen. Het kabinet heeft de SER gevraagd om advies uit te brengen over het pensioenstelsel. Sociale partners hebben hierin een belangrijke rol en verantwoordelijkheid, gezien het arbeidsvoorwaardelijke karakter van het aanvullend pensioen. Het kabinet hoopt en vertrouwt erop op korte termijn samen met de partners de noodzakelijke stappen te kunnen zetten om ons pensioenstelsel te vernieuwen. Na jaren van gezamenlijke probleemanalyse en gemeenschappelijk overleg is nu de tijd gekomen om samen aan de slag te gaan om ons pensioenstelsel klaar te maken voor de toekomst.

Internationaal

Leven lang ontwikkelen

Nederland trekt lering uit ontwikkelingen over de grens en voert het gesprek over de toekomst van werk. Het kabinet moderniseert de arbeidsmarkt en kijkt ook naar de toekomst. De discussie over de toekomst van de arbeidsmarkt wordt ook op mondiaal niveau gevoerd. Veel landen moeten inspelen op uitdagingen zoals technologische ontwikkeling, digitalisering en vergrijzing. Maar ook ogenschijnlijke nationale discussies zoals het zzp vraagstuk worden over de landsgrenzen gevoerd. Op het vlak van arbeidsmigratie en grensoverschrijdend dienstenverkeer lopen nationale en Europese discussies in elkaar over. Bij deze discussies is het dilemma hoe de Europese interne markt samen kan gaan met een goede sociale bescherming. Bij deze onderwerpen is samenwerken een welbegrepen eigenbelang, zowel binnen als buiten Europa. Ook het thema «future of work» staat in 2019 internationaal centraal, zowel bij internationale organisaties zoals de ILO, OESO en gremia als de G20, als bij individuele lidstaten (overheden en sociale partners). Nederland is sterk betrokken bij deze discussies en probeert zoveel mogelijk lering te trekken uit de ontwikkelingen over de grens en die te betrekken in nationale beleidsdiscussies. In 2019 zijn ook de Europese Parlementsverkiezingen.

Door middel van een leven lang ontwikkelen kan iedereen mee blijven doen op de snel veranderende arbeidsmarkt. Op de arbeidsmarkt doen zich flinke verschuivingen voor in gevraagde kennis en vaardigheden. Het is ook hier van belang om vooruit te kijken. Het kabinet wil daarom dat mensen zich niet pas (bij)scholen bij werkloosheid of dreigend baanverlies, maar leren en ontwikkelen zien als vanzelfsprekende onderdelen van hun werk en hun leven. In diverse sectoren op de arbeidsmarkt doet zich krapte voor. Tegelijkertijd kan een deel van de werkzoekenden niet aan het werk komen en dreigen anderen hun baan te verliezen. Mede in het licht van deze ontwikkelingen is een leven lang ontwikkelen een noodzaak.

Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een Leven Lang Ontwikkelen en een positieve en sterke leercultuur tot stand brengen. Nederland heeft een positieve leercultuur, waarin iedereen de kans krijgt zichzelf te blijven ontwikkelen. Het kabinet wil dit verder versterken. De sleutel voor verandering ligt bij mensen zelf. Het kabinet heeft als taak de kracht, vindingrijkheid en creativiteit van mensen te ondersteunen en ervoor te zorgen dat iedereen een kans krijgt om te blijven leren. De kern van de voorgestelde aanpak is het stimuleren van de eigen regie van mensen op hun loopbaan en hun leven, zodat ze zich kunnen blijven ontwikkelen en hun eigen keuzes kunnen maken. In de Kamerbrief Leven Lang Ontwikkelen zijn vijf hoofdlijnen geschetst die het kabinet met verschillende stakeholders uitwerkt.

Gezond en veilig werken

Perspectief op werk

Garanderen van een basisbescherming aan werknemers. Nog steeds worden veel werknemers ernstig ziek doordat zij op hun werk in aanraking komen met bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen. Beroepsziekten en arbeidsongevallen leiden tot (onnodige) uitval. In het belang van duurzaam inzetbare werknemers moeten deze misstanden worden tegengegaan. Dat kan onder meer door meer informatie en bewustwording bij werknemers en werkgevers. Het kabinet start hiervoor een meerjarige campagne om het aantal beroepsziekten terug te dringen. Daarnaast moeten werknemers die ziek zijn door hun werk sneller en eenvoudiger dan nu het geval is een schadevergoeding kunnen claimen. Dit stimuleert bovendien de werkgevers om meer bescherming te bieden. Het kabinet roept de letselschadebranche op om claims van mensen met een beroepsziekte sneller af te handelen.

2.1.2 Meedoen in de samenleving

Samen zorgen we voor een samenleving met een arbeidsmarkt waar iedereen kansen krijgt om mee te doen. Werk is goed voor mensen. De waarde van werk is dat het bijdraagt aan persoonlijke ontwikkeling en werk hangt positief samen met gezondheid en geluk.

Werk is de beste remedie tegen armoede, schulden en sociale uitsluiting. Meedoen is niet alleen goed voor individuele mensen, maar ook voor de samenleving als geheel. Mensen hebben hiervoor een eigen verantwoordelijkheid. Er zijn echter mensen die drempels ervaren om mee te doen.

Dit kan zijn door bijvoorbeeld een arbeidsbeperking, schulden, geringe taalvaardigheid of afkomst. Het is belangrijk dat deze mensen hulp krijgen als dat nodig is. Zo worden drempels verlaagd, zodat de stap naar meedoen, ook op de arbeidsmarkt, gemakkelijker wordt. Ook gaat het kabinet in gesprek met gemeenten over de wijze waarop zij actief uitvoering geven aan de bestaande tegenprestatie. Een integrale aanpak van werk en inkomen, zorg en jeugdhulp dichtbij de mensen die het zonder ondersteuning niet redden, maakt het voor meer mensen mogelijk om mee te doen met een groter perspectief op werk.

De huidige krapte op de arbeidsmarkt biedt kansen aan mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Het kabinet is in gesprek met werkgevers, werknemers, gemeenten, UWV en onderwijsveld over het Actieplan Perspectief op werk. Dit initiatief is erop gericht zoveel mogelijk mensen een baan, leerwerkplek of aangepaste functie aan te bieden. Hiermee komen werkgevers aan extra krachten, én komen werkzoekenden aan werk. Zo zijn er afspraken gemaakt om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt in de zorg aan de slag te helpen. Ook innovatieve concepten zijn de moeite waard om verder te verkennen, bijvoorbeeld social impact bonds. Het aanpakken van het tekort aan personeel is voor de sector Zorg en Welzijn een van de grootste uitdagingen. Er zijn tot eind 2022 ongeveer 190 duizend extra medewerkers nodig. Tegelijkertijd zijn er mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt die een bijdrage kunnen leveren aan vermindering van het personeelstekort. Mensen met een arbeidsbe-perking, maar ook mensen met een niet-westerse migratieachtergrond, onder wie statushouders. Door passende banen te creëren worden de talenten van mensen benut. Tegelijkertijd wordt de personeelsproble-matiek verlicht en wordt invulling gegeven aan inclusief werkgeverschap.

Het kabinet versterkt de dienstverlening aan werkzoekenden en werkgevers om meer mensen aan het werk te helpen. Onderdeel van het Actieplan Perspectief op werk is verbetering van het matchen op werk voor alle werkzoekenden die daarbij publieke ondersteuning nodig hebben. Werkgevers willen bediend worden vanuit één regionaal werkgeversloket, met een geharmoniseerd regionaal pakket van instrumenten en voorzieningen en met een inzichtelijk bestand van alle werkzoekenden. Om dit voor elkaar te krijgen, zal het kabinet met bestuurlijke afspraken en financiële ondersteuning richting geven aan de samenwerking tussen UWV, gemeenten en andere partijen in de arbeidsmarktregio's. Het kabinet stelt hiervoor tweemaal € 35 miljoen beschikbaar in 2019 en 2020. Ook stelt het kabinet vanaf 2019 € 70 miljoen beschikbaar voor persoonlijke dienstverlening door UWV aan werkzoekenden met een WW-, WIA- of Wajong-uitkering. Dit geeft UWV de mogelijkheid om de dienstverlening op maat verder uit te breiden en de matching op de arbeidsmarkt te versterken. De persoonlijke dienstverlening is voor UWV belangrijk om mensen te helpen op weg naar werk en daarmee het beschikbare re-integratiebudget volledig te benutten.

Mensen moeten zich niet belemmerd voelen om stappen te zetten richting werk, uit onzekerheid en vrees om rechten te verspelen of er in inkomen op achteruit te gaan. Met dit doel is een project gestart om de overgangen van uitkering, dagbesteding, beschut werk en banenafspraak naar regulier werk te versoepelen. Er zijn mensen in de bijstand die willen werken, maar huiverig zijn voor een tijdelijke baan, uit vrees om zonder inkomsten te komen als het contract afloopt en de nieuwe uitkering nog niet is opgestart. Ook zijn er Wajongers die liever in de dagbesteding werken dan een baan accepteren, uit vrees oude rechten te verspelen. Wajongers moeten veilig kunnen bewegen tussen uitkering en baan. Mensen hebben bovendien vaak geen inzicht in de financiële gevolgen van (weer) gaan werken en kunnen achteraf te maken krijgen met verrekeningen van bijvoorbeeld huurtoeslag of zorgtoeslag. Men kiest dan soms voor de zekerheid van een uitkering dan de onzekerheid van een baan.

Re-integratie

De Minister heeft tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag 2017 toegezegd om te kijken of er bij het UWV bruikbare informatie beschikbaar is over het aantal mensen dat werk vindt na een re-integratietraject. Tabel 2.1.1 biedt deze informatie. Deze tabel geeft weer hoeveel mensen met een arbeidsbeperking het UWV aan het werk heeft geholpen. UWV rapporteert daarnaast jaarlijks in breder verband over de arbeidsmarktpositie van mensen met een arbeidshandicap in de UWV monitor arbeidsparticipatie. In de periode 2014

tot medio 2017 is op basis van een experiment de effectiviteit van ingekochte trajecten voor mensen met een WGA-uitkering onderzocht. SEOR en Regioplan hebben in maart 2018 het rapport over dit experiment opgeleverd. Uit het onderzoek blijkt dat inzet van een traject de kans op werkhervatting significant vergroot. Het netto-effect van de re-integratiedienstverlening loopt op van bijna één procentpunt na drie maanden tot vier procentpunten na twee jaar. Om het inzicht in de effectiviteit van de re-integratie van arbeidsgehandicapten te verbeteren is SZW samen met UWV een kennisprogramma gestart. De opzet van het kennisprogramma is gericht op een continu ontwikkelproces waarin door experimenteren, implementeren, meten en leren de dienstverlening steeds verder wordt verbeterd. SZW informeert de Tweede Kamer over de uitkomsten van deze onderzoeken.

Tabel 2.1.1 Aantal door het UWV aan het werk geholpen mensen met een

 

beperking1 2

 

2015

2016

2017

Streef waarde

2019

Mensen met recht op WAO-/WAZ-uitkering

500

400

300

_3

Mensen met recht op Ziektewetuitkering

2.000

2.000

1.800

_3

Mensen met recht op WIA-uitkering

2.400

2.400

2.500

_4

Mensen met recht op Wajong

8.400

7.700

8.400

8.000

Totaal

13.300

12.500

13.000

-

1 UWV, jaarverslag.

2    De aantallen zijn op verschillende manieren berekend. Bij de Wajong worden alleen de mensen die een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden voor minimaal twaalf uur per week hebben aanvaard geteld. Bij de WIA, WAO en WAZ worden de mensen van wie het re-integratiedienstverleningstraject is beëindigd omdat ze voor hun resterende verdiencapaciteit werk hebben aanvaard geteld. Voor de Ziektewet worden uitsluitend de mensen die na een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen geteld.

3    Door de aard van deze regelingen kan geen streefwaarde worden opgesteld.

4    Bij het doorontwikkelen van de persoonlijke dienstverlening met de extra middelen van het kabinet wordt tevens ingezet op een verbetering van het inzicht in de resultaten van deze dienstverlening. Hierdoor kunnen naar verwachting in de toekomst ook voor de WIA streefwaarden worden opgesteld.

Het kabinet wil stimuleren dat meer mensen met een arbeidsbe-perking gaan werken. Meer dan de helft van de mensen met een arbeidsbeperking heeft nu geen werk. Het kabinet legt zich hier niet bij neer. Want werk biedt mensen bestaanszekerheid, vergroot het gevoel van eigenwaarde en draagt bij aan een sociaal netwerk. Als samenleving hebben we iedereen die kan werken ook hard nodig. Het kabinet streeft daarom naar een inclusieve arbeidsmarkt waarin mensen met en zonder arbeidsbeperking naargelang van hun mogelijkheden mee kunnen doen. Bij voorkeur bij een reguliere werkgever en als dat niet kan in een beschutte omgeving. Hiermee zet het kabinet ook in op uitvoering van het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Gelukkig zijn er steeds meer werkgevers bij wie iemand met een beperking aan de slag is. Dit blijkt uit het feit dat het bedrijfsleven momenteel ruimschoots voldoet aan de banenafspraak, terwijl de publieke sector nog een tandje moet bijzetten. Maar we staan nog voor een grote opgave om iedereen een kans te geven op de arbeidsmarkt. In het afgelopen jaar heeft het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord om over te gaan op loondispensatie in de Participatiewet nader uitgewerkt. Tijdens deze uitwerking is gebleken dat het niet mogelijk is om loondispensatie in de Participatiewet zo in te richten dat het voor iedereen simpeler en beter wordt. Het kabinet ziet daarom af van invoering van loondispensatie in de Participatiewet. Het doel van het kabinet blijft ongewijzigd: meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk. Daartoe zet het kabinet in op een breed offensief voor vereenvoudiging en meer werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover bij brief van 7 september geïnformeerd. Voor de begrotingsbehandeling van SZW zal het kabinet een nadere uitwerking naar de Tweede Kamer sturen.

 Integratie   Onze samenleving verandert en wordt steeds diverser. Het

WRR-rapport «De Nieuwe Verscheidenheid» laat zien dat Nederland inwoners uit 223 herkomstlanden telt. Dat is nagenoeg de hele wereld. Diversiteit in Nederland is een gegeven en is van alle tijden. Maar het gaat niet vanzelf en vraagt continue aandacht van alle Nederlanders. Wat betreft integratie is al veel vooruitgang geboekt. De kinderen en kleinkinderen van migranten uit Marokko en Turkije hebben een inhaalslag gemaakt. Zij doen het goed op school, en gelukkig ook steeds beter op de arbeidsmarkt. Maar we zijn er nog niet. Zo is de werkloosheid onder Nederlanders met een migratieachtergrond nog steeds relatief hoog. Het rapport laat ook zien dat inwoners zich onveiliger voelen en minder sociale samenhang ervaren naarmate er in hun buurt meer mensen van een verschillende herkomst wonen. Meedoen in de maatschappij is de beste manier om te integreren. Kansen op de arbeidsmarkt zijn hierbij cruciaal. Er is echter nog steeds sprake van discriminatie op de arbeidsmarkt. Dat is onacceptabel en onrechtvaardig, bovendien is dit verspilling van talent en draagt het niet bij aan een oplossing voor de huidige krapte op onze arbeidsmarkt. Het kabinet staat voor gelijke rechten, gelijke plichten, gelijke kansen, in gelijke gevallen voor alle Nederlanders. Het is mensen hun eigen verantwoordelijkheid om zich actief in te zetten, en het is aan anderen om iemand de kans te geven dat te doen. Nederland is gezamenlijk verantwoordelijk voor succesvolle integratie, om ongewenste tweedelingen te voorkómen en onaanvaardbare kloven te overbruggen. Met werken, samen werken, als sleutel tot een succesvolle integratie. Daarom investeert het kabinet in inburgering en onderwijs, pakt het discriminatie op de arbeidsmarkt aan en werkt het met het programma Verdere Integratie op de Arbeidsmarkt (VIA) aan verbetering van de arbeidsmarktpositie van Nederlanders met een migratieachtergrond.

Een goede integratie begint bij een effectieve inburgering. Het is belangrijk om gemeenten daarbij meer regie over de uitvoering van inburgering te geven. Niet elke inburgeraar kan in de praktijk vanaf dag één de volledige eigen verantwoordelijkheid op zich nemen voor zijn of haar inburgeringstraject. Voor de meeste inburgeraars geldt dat zij over onvoldoende «doenvermogen» beschikken, om in termen van de WRR te spreken. Voor iedere nieuwkomer zal de gemeente daarom een persoonlijk plan opstellen: het Plan Inburgering en Participatie (PIP). Dit is maatwerk: een persoonlijk programma voor het leren van de taal in combinatie met werk, vrijwilligerswerk, studie of stage. Het PIP is niet vrijblijvend - niet voor de nieuwkomer en niet voor de gemeente. In de eerste periode gaan gemeenten voor statushouders de vaste lasten, zoals huur, energiekosten en de verplichte verzekeringen vanuit de bijstand betalen. De statushouder ontvangt wat resteert en ontvangt de toeslagen. De duur van deze ondersteuning verschilt per individu en wordt vastgelegd in het PIP.

Persoonlijk Plan Inburgering en Participatie (PIP)

abc

r->

Inburgeringcursus/Taal

¦»

Bron: SZW

Ondersteuning

*

Start participatie in samenleving: opleiding, (vrijwilligers)werk

 
     

     

A

 

S

->

A

 

Financieel ontzorgen

 

Zelfredzaamheid

¦»

De inburgeraar is en blijft zelf verantwoordelijk om er alles aan te doen om zo snel mogelijk mee te doen, door de taal te leren, aan het werk te gaan en actief deel te nemen aan onze samenleving. Het nieuwe inburge-ringsstelsel stelt hogere taaleisen aan inburgeraars. Dit vergroot de kans op een baan. Het kabinet stelt hiervoor extra geld beschikbaar: € 50 miljoen in 2019, oplopend naar € 70 miljoen structureel. Er worden verschillende leerroutes ontwikkeld die aansluiten bij leerniveau, vaardigheden en andere afspraken uit het PIP. Ook voor nieuwkomers die een minder hoog taalniveau halen, is alles erop gericht om zo snel mogelijk zelfredzaam te worden. Een inburgeraar die zich onvoldoende inzet, zal worden geconfronteerd met sancties, zoals een boete - vaker en sneller dan in het huidige stelsel. Daar staat tegenover dat de inburgeraar ook meer dan nu kan rekenen op begeleiding van de gemeente. Iedereen doet mee, liefst via betaald werk.

In een open samenleving heb je de vrijheid te geloven of niet te geloven, heb je de vrijheid zelf richting aan je leven te geven, en geef je anderen de vrijheid dat óók te doen. Daarom wil het kabinet polarisatie en radicalisering bestrijden. Buitenlandse financiering van religieuze organisaties kan een negatief effect hebben op de sociale verhoudingen in de samenleving en de democratische rechtsorde ondermijnen. Dit is het geval wanneer het gepaard gaat met ideologische beïnvloeding die bijdraagt aan gedrag dat haaks staat op de uitgangspunten van onze rechtsstaat en de waarden die in Nederland gekoesterd worden. De aanpak hiervan vraagt om nauwe samenwerking tussen rijksoverheid, gemeenten en gemeenschappen. Het kabinet hanteert een driesporen-aanpak: (1) interactie en dialoog, (2) aanspreken en confronteren, en (3) verstoren en handhaven. Om gemeenten handelingsperspectief te bieden werkt het kabinet aan het vergroten van de transparantie van buitenlandse financieringsstromen.

Brede schuldenaanpak en armoede Armoede en schulden hebben grote invloed op het leven van mensen. Ze veroorzaken stress en leiden vaak tot een slechtere gezondheid of tot problemen binnen relaties. Schulden vormen een belemmering bij het vinden van werk of bij het behouden van werk. Armoede kan de ontwikkeling van kinderen belemmeren. Er zijn in

Nederland 292.000 kinderen met kans op armoede (CBS, 2018). Dit is één op de negen kinderen. In Nederland heeft één op de tien huishoudens te maken met problematische schulden en voor één op de vijf huishoudens bestaat het risico om met problematische schulden te maken te krijgen. Iedereen kan in de schulden belanden, bijvoorbeeld door werkloosheid of echtscheiding. De complexiteit van de samenleving - en specifiek de uitkeringen- en toeslagensystematiek waarin burgers hun weg moeten vinden - speelt vaak een rol bij het ontstaan van schulden. Complexiteit raakt bepaalde mensen extra hard: mensen die laaggeletterd zijn, een (licht) verstandelijke beperking hebben of die problemen hebben op meerdere leefgebieden.

De schuldenproblematiek vraagt om een samenhangend totaalpakket aan maatregelen dat gezamenlijk met alle betrokken partijen wordt uitgevoerd. In het Samenwerkingsverband Brede Schuldenaanpak werken veel organisaties samen met als ambitie een bijdrage te leveren aan het oplossen van de schuldenproblematiek in Nederland. De brede schuldenaanpak richt zich op drie pijlers: (1) het voorkomen van problematische schulden; (2) het terugdringen van problematische schulden; en (3) het bevorderen van zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het kabinet zoekt bij de aanpak van de schuldenproblematiek naar een balans tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeiser. Het is belangrijk dat er steun is voor mensen die echt hulp nodig hebben, op een manier die geen afbreuk doet aan het rechtvaardigheidsgevoel van andere mensen. Ook de Europese Commissie beveelt Nederland aan om maatregelen te nemen om prikkels voor het aangaan van schulden door huishoudens terug te dringen.

Het kabinet wil problematische schulden voorkomen door te bevorderen dat meer mensen aan het werk gaan en dat (meer) werken loont. Werk is immers de beste weg om schulden te voorkomen dan wel structureel uit de problematische schulden te raken. Daarnaast wil het kabinet problematische schulden tegengaan door een versterkte inzet op preventie en vroegsignalering. Inzet op betere beheersing van de Nederlandse taal, basisvaardigheden zoals rekenen en omgaan met de computer, passen ook in het streven om schulden te voorkomen. Daarom werken de ministeries van OCW, SZW en VWS samen met gemeenten en tal van partners aan het voorkomen en verminderen van laaggeletterdheid in het programma «Tel mee met Taal.» Daarnaast neemt het kabinet extra maatregelen om excessen in kredietverlening tegen te gaan. Voor werkende ouders zet het kabinet in op verbeteringen in de kinderopvang-toeslag om (problematische) terugvorderingen te verminderen.

Als problematische schulden niet voorkomen kunnen worden, moeten we mensen waar mogelijk ontzorgen, ondersteunen en activeren om hun schulden de baas te worden. Het kabinet stelt € 80 miljoen ter beschikking in de periode 2018-2020 voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede - in het bijzonder onder kinderen. Dit geld moet een impuls geven aan de verbetering van de toegang tot, en effectiviteit van, de gemeentelijke schuldhulpverlening en aan versterking van de lokale regiefunctie van het (kindgericht) armoedebeleid. Om mensen met schulden en armoede effectief te kunnen ondersteunen, moeten professionals goed toegerust zijn voor hun taak. Daarom werken kabinet en gemeenten aan de verdere professionalisering van schuldhulpverlening en het gemeentelijke armoedebeleid door het uitvoeren van programma's zoals «Vakkundig aan het werk» en «Schouders eronder».

Daarnaast werkt het kabinet met gemeenten en vrijwilligersorganisaties aan een landelijk dekkend netwerk van vrijwilligersprojecten gericht op schuldhulp en financiële begeleiding. Ten slotte moeten mensen met problematische schulden kunnen rekenen op een zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Schulden kunnen, onder meer door stapeling van boetes voor te laat betalen, rente en bijkomende kosten, heel snel oplopen. Een solide beslagvrije voet die door alle schuldeisers wordt gerespecteerd is noodzakelijk om het bestaansminimum te beschermen. Om deze problemen op te lossen werkt het kabinet aan herziening van het beslag- en executierecht, implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet en verbreding van het beslagregister. Ook kijkt het kabinet kritisch naar de rol die de rijksoverheid zelf speelt als schuldeiser.

Verbetering levensomstandigheden Het kabinet wil extra investeren in de verdere verbetering van de  in Caribisch Nederland   levensomstandigheden in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint

Eustatius en Saba). Het gaat hierbij om maatregelen in drie pijlers: (1) het verhogen van het inkomen; (2) het terugdringen van kosten van levensonderhoud; en (3) het versterken van de economische kracht. Het kabinet zet zich bij de eerste pijler in voor verlaging van werkgeverslasten, verhoging van de onderstand, verhoging van de kinderbijslag, introductie van een toeslag voor alleenstaande ouderen, verhoging van de toeslag in de onderstand voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, uitbreiding reikwijdte bijzondere onderstand, modernisering van het sociale zekerheidsstelsel en intensivering van schuldhulpverlening. Op het gebied van kosten van levensonderhoud kijkt het kabinet breed naar woonlasten, energie, water en telecom. Op SZW-terrein gaat het om het verbeteren van de kwaliteit en financiële toegankelijkheid van de kinderopvang en het vergroten van kansen voor kinderen in armoede. Eén van de onderdelen van de derde pijler, werken aan economie en arbeidsmarkt, is de opzet van een jobcentrum, waar alle dienstverlening aan werkgevers, werknemers en werkzoekenden samenkomt.

2.1.3 Aandacht voor uitvoering en handhaving van beleid

 Uitvoering   Het kabinet maakt beleid dat werkt in de praktijk, met veel oog voor de uitvoering. Het is belangrijk dat de doelen die het kabinet nastreeft met beleid, ook uitvoerbaar zijn voor gemeenten, uitvoeringsorganisaties en andere betrokkenen. Dit betekent dat uitvoerders goed betrokken worden bij de uitwerking en vormgeving van beleid en regelgeving. Hierbij heeft het kabinet oog voor de complexiteit en impact van regelgeving, ook in relatie tot het doenvermogen van mensen.

Uit de publicatie «Stand van de uitvoering» blijkt dat de dienstverlening vanuit SVB en UWV er goed uitziet en verder verbetert.

Om de dienstverlening ook in de toekomst goed te kunnen waarborgen, staat de uitvoering voor omvangrijke opgaven. Het is daarom belangrijk om keuzes te maken en te prioriteren, bijvoorbeeld in de ICT-ontwikkeling. Een grote uitdaging voor de uitvoering betreft het aanpakken van het capaciteitstekort voor sociaal-medische beoordelingen bij UWV. Op dit moment werken UWV en SZW voorstellen uit die kunnen bijdragen aan het verkleinen van dit tekort. Over uiterlijk één jaar moet blijken of het tekort aan capaciteit beheersbaar wordt. Na een periode waarin hier minder ruimte voor was, stelt het kabinet de uitvoering in staat verder te investeren in de dienstverlening en de ondersteunende processen, die voor de continuïteit en veiligheid daarvan van belang zijn. Zoals eerder aangegeven, wordt het UWV € 70 miljoen extra ter beschikking gesteld voor uitbreiding van persoonlijke dienstverlening aan werkzoekenden en kunnen UWV en SVB verder investeren in continuïteit en stabiliteit van ICT-systemen, cybersecurity en de implementatie van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

 Naleving   Het kabinetsbeleid is gericht op het bestrijden van fraude met uitkeringen. Misbruik van de sociale zekerheid ondermijnt het draagvlak voor het stelsel van sociale zekerheid. Dit stelsel waarborgt inkomenszekerheid. De sociale voorzieningen brengen we als maatschappij samen op. Preventie en aanpak van misbruik en onnodig gebruik is van belang voor de financiële houdbaarheid van en het maatschappelijk draagvlak voor de sociale voorzieningen.

Ook op het terrein van de arbeidswetten moeten de regels die we met elkaar afspreken worden nageleefd. Misbruik veroorzaakt oneerlijke concurrentie en brengt de gezondheid en veiligheid van werkenden in gevaar. Het kabinet richt zich daarom op een betere naleving van de regels voor het wettelijk minimumloon, schijnconstructies, arbeidsomstandigheden en uitbuiting. Samen met de Inspectie SZW, bracheorganisaties, bedrijven en instanties versterkt het ministerie de gezamenlijke instrumenten om gezond, veilig en eerlijk werk in Nederland te bevorderen. Ook verkent het kabinet de mogelijkheden om de handhavende rol van de Inspectie SZW bij het bestrijden van arbeids-marktdiscriminatie bij werving en selectie te versterken.

De verantwoordelijkheid voor het naleven van de regels in de sociale zekerheid en op de arbeidsmarkt ligt in de eerste instantie bij burgers en bedrijven zelf. De gemeente ondersteunt bijstandsgerechtigden bij het vinden van betaald werk. De inspanningsverplichting ligt echter vooral bij de bijstandsgerechtigde zelf. Deze moet de arbeids-verplichtingen naleven en proberen een baan te vinden om zo een langdurige afhankelijkheid van een bijstandsuitkering te voorkomen. De meeste burgers en bedrijven leven de regels na. Het is belangrijk om burgers en bedrijven te stimuleren en te faciliteren de regels na te leven. Tegelijkertijd moet de overheid optreden als iemand de regels overtreedt. Dit zorgt ervoor dat die regels geen tandeloze tijgers zijn, maar dat misbruik wordt aangepakt. Handhaving betreft de gehele keten: van preventie (bijvoorbeeld door voorlichting en gedragsbeïnvloeding) en controle tot sanctioneren (bijvoorbeeld boetes) en opsporing van strafbare feiten. Hiervoor zijn diverse organisaties actief, waaronder de

Inspectie SZW, sociale partners, brancheorganisaties, UWV, SVB en medeoverheden. Zij zetten verschillende instrumenten in om te bevorderen dat wet- en regelgeving wordt nageleefd en gehandhaafd. In onderstaande tabellen 2.1.2 en 2.1.3 is een overzicht gegeven van de kerncijfers op het gebied van handhaving bij UWV, SVB en gemeenten. De kengetallen op het gebied van opsporing en de incassoratio's tonen een vergelijkbaar beeld met voorgaande jaren.

Tabel 2.1.2 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten

 
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

Totaal opgelegd boetebedrag (x € 1

mln)

 

2015

2016

2017

2015

2016

2017

2015

2016

2017

UWV2

35

19

19

62

41

46

16

9,7

7,6

SVB3

3,7

3,1

3,5

9,6

8,8

7,8

1,7

1,9

1,7

Gemeenten4

29

30

31

66

71

69

14

9,0

8,8

Totaal

68

52

53

137

121

123

32

21

18

1    In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht die tot een boete of aangifte leidde. De huidige cijfers geven alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling weer, ook daar waar een waarschuwing is opgelegd. Cijfers van UWV betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. Cijfers van SVB en CBS betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

2    UWV, Jaarverslag, berekening SZW.

3    SVB, Jaarverslag, berekening SZW.

4    CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Tabel 2.1.3 Kerncijfers incassoratio en geïnd bedrag UWV, SVB en gemeenten

 
 

2015

2016

2017

2014

2015

2016

2013

2014

2015

Incassoratio (%)

na 1 jaar

na 1 jaar

na 1 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 2 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

na 3 jaar

UWV1

30

25

22

48

54

51

61

58

64

SVB2

21

24

23

40

41

46

62

46

46

Gemeenten4

14

16

14

22

25

26

37

28

31

Totaal

22

20

18

39

39

40

56

47

47

 

Geind bedrag (x € 1 mln)

UWV1

23

13

12

69

41

26

58

83

49

SVB2

2,4

2,6

2,2

4,3

4,6

4,9

8,4

4,9

5,2

Gemeenten3

11

13

11

18

20

26

10

23

25

Totaal

36

28

25

91

66

57

76

111

80

1    UWV, Jaarverslag.

2    SVB, Jaarverslag.

 Handhaving   Het kabinet zet in op een verhoging van de effectiviteit van handhaving. Hierbij maakt het kabinet gebruik van nieuwe inzichten uit onderzoek over effectiviteit van instrumenten en interventies. Ook is geleerd van pilots en experimenten om het nalevingsgedrag van burgers en bedrijven te stimuleren. En waar nodig verduidelijkt het kabinet de regelgeving en faciliteert het de uitvoering beter. Om fraude met sociale voorzieningen te voorkomen en de pakkans te vergroten wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheden tot het delen, koppelen en analyseren van data. Dit gebeurt uiteraard alleen daar waar het noodzakelijk is, proportioneel en met een wettelijke basis.

Het kabinet investeert in de Inspectie SZW. Om de handhaving en fraudebestrijding te versterken maakt het kabinet - geleidelijk oplopend naar 2022 - jaarlijks € 50 miljoen extra vrij voor versterking van de handhavingsketen van de Inspectie SZW, conform het Inspectie Control Framework. Deze middelen zijn met name bedoeld voor de bevordering van een eerlijke arbeidsmarkt, de bevordering van gezond en veilig werken, en het aanpakken van schijnzelfstandigheid. In 2019 begint de eerste versterking van de Inspectie SZW zichtbaar te worden. Na jaren van daling, neemt het aantal medewerkers in de Inspectieketen toe. Na selectie, opleiding en training leidt dit tot meer inzetbare Inspectiecapa-citeit. Direct na het aantreden van het kabinet is gestart met de voorbereidingen voor versterking van handhaving voor eerlijk, gezond en veilig werk. In de loop van 2019 worden medewerkers inzetbaar die in 2018 zijn aangenomen. En in 2019 zal de Inspectieketen met circa 80 medewerkers worden uitgebreid, die naar verwachting in het jaar daarna operationeel inzetbaar zijn.

Ook op het gebied van handhaving is internationale samenwerking essentieel. Handhaving gaat hand in hand met goede internationale afspraken om grensoverschrijdende fraude aan te pakken. Het gaat hierbij onder meer om ontduiking van sociale premies, onderbe-taling en ontwijking van arbeidsvoorwaarden. Door samenwerking met inspecties in andere landen kan misbruik en fraude tegen worden gegaan op nationaal en Europees niveau. Zo kan de interne markt beter functioneren en krijgen mensen hetzelfde loon voor hetzelfde werk op dezelfde plaats. Het kabinet zet actief in op de oprichting van een effectieve Europese Arbeidsautoriteit i (ELA) om dit te bevorderen.

2.2 Budgettaire ontwikkeling Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

De Minister van SZW is binnen het kabinet verantwoordelijk voor het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. In deze paragraaf wordt een beeld gegeven van de ontwikkelingen binnen deze sector. In de begrotingsregels van dit kabinet is afgesproken dat voor mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en bijstand) die het gevolg zijn van de conjunctuur het uitgavenplafond wordt aangepast. Dit bevordert de automatische stabilisatie van de overheidsfinanciën. Voor beleidsmatige mutaties van werkloosheidsuitgaven wordt het plafond niet aangepast. Daarnaast wordt het plafond aangepast voor loon- en prijsontwikkelingen.

2.2.1 Opbouw Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

Het uitgavenplafond Sociale Zekerheid bevat zowel uitgaven van regelingen die begrotingsgefinancierd zijn als uitgaven van regelingen die premiegefinancierd zijn. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald. De premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Tabel 2.2.1 bevat een toelichting op de opbouw van de uitgaven die tot het uitgavenplafond Sociale Zekerheid worden gerekend. De in het regeerakkoord opgenomen invoering van loondispensatie staat nog verwerkt in de budgettaire reeksen. Inmiddels heeft het kabinet besloten loondispensatie niet door te voeren en een offensief te starten om meer mensen met een beperking aan het werk te helpen. Na uitwerking van de maatregelen zal dit budgettair worden verwerkt in de SZW-begroting.

 

1 Tabel 2.2.1 opbouw SZ-uitgaven (x € 1 mld)

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd

34,6

36,1

36,3

36,6

36,8

37,6

-/- Dubbeltelling rijksbijdragen

13,9

14,2

14,0

13,8

13,9

14,5

-/- Uitgaven Rijksbegroting

0,6

0,7

0,6

0,5

0,5

0,5

-/- Correctie ontvangsten begrotingsgefinan-cierd

0,6

0,6

0,6

0,7

0,7

0,7

  • Loon- en prijsbijstelling

0,0

0,5

1,1

1,6

2,2

2,7

  • Overig

0,0

0,0

0,1

0,1

0,1

0,1

  • A. 
    SZ-uitgaven begroting

19,5

21,2

22,3

23,3

24,0

24,7

Totaal uitgaven premiegefinancierd

56,9

58,4

61,0

62,8

64,9

67,9

-/- Correctie ontvangsten premiegefinancierd

0,3

0,3

0,3

0,3

0,3

0,4

  • B. 
    SZ-uitgaven premie

56,5

58,1

60,7

62,4

64,5

67,6

 
  • C. 
    Integratie-uitkering sociaal domein

2,5

1,9

1,8

1,8

1,8

1,7

 

Totale SZ-uitgaven (lopende prijzen) (A+B+C)

78,6

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

Allereerst wordt voor een dubbeltelling gecorrigeerd omdat sociale fondsen voor een deel worden gefinancierd uit begrotingsmiddelen (correctie rijksbijdragen). Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds, die nodig is omdat de opbrengsten van de AOW-premie onvoldoende zijn om de AOW-uitgaven te dekken. In 2019 worden de uitgaven onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid hierdoor met € 13,9 miljard gecorrigeerd. Tevens vallen de apparaatuit-gaven van SZW en enkele andere uitgaven niet onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid maar onder het Uitgavenplafond Rijksbegroting (€ 0,6 miljard). Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend wordt eveneens gecorrigeerd:

€ 0,6 miljard (terugontvangsten Kinderopvang en Tegemoetkoming ouders). Het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt in lopende prijzen uitgedrukt, wat betekent dat rekening wordt gehouden met toekomstige loon- en prijsontwikkelingen en de gevolgen daarvan voor de uitgaven. Voor de begrotingsgefinancierde regelingen staan de hiervoor gereserveerde middelen (€ 0,5 miljard) niet op de SZW-begroting, maar op een afzonderlijke begrotingspost die door de Minister van Financiën wordt beheerd. De premiegefinancierde uitgaven zijn al uitgedrukt in lopende prijzen. De post overig bestaat uit een reservering voor regeerakkoord-maatregelen die op de aanvullende post bij Financiën staan. Deze post is in 2018 negatief door de ingeboekte in=uit-taakstelling. De in=uit-taakstelling is de tegenhanger van de eindejaarsmarge. Met de eindejaarsmarge worden middelen toegevoegd aan het volgende jaar, wat leidt tot uitgaven bovenop het afgesproken plafond. De in=uit-taakstelling wordt geboekt om te voorkomen dat het plafond door het toevoegen van de eindejaarsmarge wordt overschreden.

De middelen voor de Wsw en het participatiebudget maken onderdeel uit van de integratie-uitkering sociaal domein en staan daarom niet in de SZW-begroting. De uitgaven zijn wel onderdeel van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en worden bijgeteld. De middelen dalen ten opzichte van 2018 met ca. € 600 miljoen, vanwege de overheveling van het onderdeel «klassieke doelgroepen» naar de algemene uitkering. In het regeerakkoord Rutte III is opgenomen dat de integreerbare delen van de integratie-uitkering overgaan naar de algemene uitkering. Vanaf 2019 lopen de middelen in de integratie-uitkering langzaam af vanwege het afsluiten van de toegang tot de Wsw. In lopende prijzen bedragen de uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2019 € 81,2 miljard.

2.2.2 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2018-2023

In tabel 2.2.2 wordt de opbouw van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid per cluster van regelingen getoond. De uitgaven zijn gesaldeerd met de ontvangsten. De totale uitgaven van € 78,6 miljard in 2018 stijgen naar € 94,0 miljard in 2023. Dit is een toename van € 15,4 miljard in vijf jaar tijd. Deze stijging wordt voor een groot deel veroorzaakt door de aanpassing van de uitgaven aan de loon- en prijsontwikkeling. Hiervoor is aan het slot van de tabel een algemene post nominale ontwikkeling opgenomen. Deze post bedraagt € 11,5 miljard in 2023. Gecorrigeerd voor de nominale ontwikkeling stijgen de uitgaven van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid met € 3,9 miljard. Een overzicht van het verloop van de uitgaven over de jaren 2018 t/m 2023 is te vinden in de Horizontale toelichting (bijlage Miljoenennota).

Tabel 2.2.2 maakt inzichtelijk uit welke clusters van regelingen het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid bestaat. Zo toont de tabel dat de grootste uitgavenpost binnen het plafond de AOW is (€ 37,2 miljard), gevolgd door de arbeidsongeschiktheidregelingen (€ 12,9 miljard). De resterende grotere uitkeringsregelingen zijn werkloosheidsregelingen (WW en Bijstand tezamen ruim € 10 miljard) en de kindregelingen (€ 7,9 miljard).

De uitgaven aan de werkloosheidsregelingen dalen in 2019, met name dankzij de geraamde daling van de werkloosheid. De Wtl wordt aan het uitgavenplafond toegevoegd. Deze stijgt in 2019 naar bijna € 1 miljard doordat ook het LIV en het Jeugd-LIV worden toegevoegd. De uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij de intensiveringen uit het regeerakkoord. De integratie-uitkering Sociaal domein daalt ten opzichte van 2018 met circa € 600 miljoen. Dat komt door de overheveling van het onderdeel «klassieke doelgroepen» naar de algemene uitkering.

Er zijn enkele mutaties in 2019 ten opzichte van 2018. De Wtl wordt aan het uitgavenplafond toegevoegd (LIV, LKV en Jeugd-LIV). Daarnaast dalen de WW-uitgaven met € 0,7 miljard. Deze mutaties worden verder toegelicht in de betreffende artikelen en in de verdiepingsbijlage.

Tabel 2.2.2 SZ-uitgaven per cluster van regelingen 2017-2022 (x € 1 mld)

 
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Arbeidsmarkt

LIV/LKV/Jeugd-LIV

0,5

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

 

Werkloosheid/Bijstand

WW-uitgaven (werkloosheid)

4,0

3,3

3,0

3,1

3,2

3,3

Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand) en intertemporele tegemoetkoming

6,2

6,2

6,3

6,5

6,7

6,8

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

WIA/WAO/WAZ/Wajong

12,9

13,1

13,4

13,6

13,7

13,8

ZW/WAZO/Transitievergoeding

2,8

2,8

3,5

3,3

3,1

3,1

Ouderdom/Nabestaanden

AOW

37,2

37,3

37,3

37,4

37,6

38,3

Inkomensondersteuning AOW

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

1,0

Anw

0,4

0,4

0,3

0,3

0,3

0,3

Kinderopvang en kindregelingen

KOT

2,6

2,9

3,0

3,0

3,0

3,0

AKW/WKB

5,3

5,5

5,9

5,9

5,8

5,8

Re-integratie/Participatie

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

0,2

Integratie-uitkeringen sociaal domein

2,5

1,9

1,8

1,8

1,8

1,7

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

 

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

Overige uitgaven

1,2

1,4

1,5

1,8

2,1

2,2

 

Nominale ontwikkeling

0,0

2,3

4,6

6,8

9,1

11,5

 

Totaal SZ-uitgaven

78,6

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

2.2.3 Mutaties uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid 2018-2023

Tabel 2.2.3 geeft de mutaties weer tussen ontwerpbegroting 2018 en de ontwerpbegroting 2019. Dankzij meevallers dalen de uitgaven aan werkloosheid en bijstand. In de eerste jaren dalen de uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen, ook dankzij meevallers. Intensiveringen uit het regeerakkoord zorgen in latere jaren juist weer voor een stijging van de arbeidsongeschiktheidsregelingen. Ook de uitgaven aan kindregelingen stijgen dankzij intensiveringen uit het regeerakkoord. De uitgaven aan Re-integratie/Participatie/Arbeidsmarkt stijgen per saldo dankzij de toevoeging van het LIV en het Jeugd-LIV aan het uitgavenplafond. Daar tegenover staat de overheveling van het onderdeel «klassieke doelgroepen» naar de algemene uitkering.

Tabel 2.2.3 Mutaties SZ-uitgaven sinds vorige ontwerpbegroting (x € 1 mld)

 
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2018

78,5

80,6

82,7

84,5

86,9

 

Werkloosheid/Bijstand

0,1

  • 0,4
  • 0,7
  • 0,6
  • 0,6
 

Arbeidsongeschiktheid/Ziekte en zwangerschap

  • 0,1
  • 0,4

0,0

0,4

0,5

 

Ouderdom/Nabestaanden

  • 0,1
  • 0,1
  • 0,1
  • 0,1
  • 0,1
 

Kinderopvang en kindregelingen

  • 0,2

0,4

0,9

1,0

1,1

 

Re-integratie/Participatie/Arbeidsmarkt

0,4

0,4

0,4

0,4

0,5

 

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

 

Overige uitgaven

  • 0,1
  • 0,3

0,2

0,2

0,0

 

Nominalen

0,0

0,2

0,5

0,8

1,1

 

Brutering SZ

0,0

0,5

0,6

0,8

0,8

 

SZ-uitgaven ontwerpbegroting 2019

78,6

81,2

84,9

87,5

90,3

94,0

2.2.4 Uitgaven Uitgavenplafond Sociale Zekerheid en toetsing aan ijklijn

Uitgavenplafond en kadertoetsing De ijklijn van het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid wordt jaarlijks conform de begrotingsregels bijgesteld voor prijsontwikkelingen (op grond van prijs Nationale Bestedingen), mutaties van de werkloosheidsuitgaven (WW en Bijstand) die het gevolg zijn van conjunctuur, overboekingen en statistische correcties. Op basis hiervan is de ijklijn voor het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid in 2019 met € 0,3 miljard verlaagd.

 

Tabel 2.2.4 Mutaties ijklijn (uitgavenplafond) sinds vorige ontwerpbegroting (x € 1 mld)

 

2018

2019

IJklijn SZ-plafond regeerakkoord

78,9

82,0

Correcties (met name nominale ontwikkeling)

0,1

  • 0,3

IJklijn SZ-plafond ontwerpbegroting 2019

79,0

81,7

De actuele uitgavenramingen Uitgavenplafond Sociale Zekerheid, zoals deze zijn weergegeven in tabel 2.2.3, dienen volgens de regels budgetdiscipline voor 2019 te worden getoetst aan de actuele ijklijn Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zoals weergegeven in tabel 2.2.4. Deze kadertoetsing wordt weergegeven in tabel 2.2.5. De uitgaven binnen het

Uitgavenplafond Sociale Zekerheid zijn voor 2019 bijgesteld naar € 81,2 miljard. De ijklijn komt uit op € 81,7 miljard. Daardoor wordt de ijklijn in 2019 onderschreden met € 0,5 miljard.

 

Tabel 2.2.5 Toetsing SZ-uitgaven aan ijklijn (x € 1 mld)

 

2018

2019

Totale SZ-uitgaven

78,6

81,2

IJklijn SZ-uitgaven

79,0

81,7

Over-/onderschrijding ijklijn SZ

  • - 
    0,4
  • - 
    0,5

2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

 

Tabel 2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

Art. nr.

Naam artikel

Uitgaven (x € 1.000)

Juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

Juridisch verplichte uitgaven (%)

Niet-juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

Niet-juridisch verplichte uitgaven (%)

Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven (x € 1.000)

1

Arbeidsmarkt

949.968

937.982

98,7

11.986

1,3

Subsidies (2.049) en Opdrachten (9.937)

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

7.079.146

7.057.825

99,7

21.321

0,3

Subsidies (6.755) en Opdrachten (14.567)

3

Arbeidsongeschiktheid

799

799

100

0

0,0

 

4

Jonggehandicapten

3.359.378

3.359.378

100

0

0,0

 

5

Werkloosheid

157.104

154.854

98,6

2.250

1,4

Subsidies

(2.250)

6

Ziekte en zwangerschap

7.527

7.527

100

0

0,0

 

7

Kinderopvang

3.286.740

3.268.914

99,5

17.826

0,5

Subsidies (3.458), Opdrachten (1.268) en Bijdragen aan agent schappen

(13.100)

8

Oudedagsvoorziening

26.057

26.057

100

0

0,0

 

9

Nabestaanden

1.197

1.197

100

0

0,0

 

10

Tegemoetkoming ouders

5.721.498

5.721.498

100

0

0,0

 

11

Uitvoering

448.044

448.044

100

0

0,0

 

12

Rijksbijdragen

14.245.954

14.245.954

100

0

0,0

 

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

312.024

305.083

97,8

6.941

2,2

Subsidies (3.596) en Opdrachten (3.344)

 
 

Totaal niet-juridisch verplichte uitgaven

     

60.324

   

 Toelichting   De uitgaven op de beleidsartikelen van SZW zijn voor 99,8% juridisch verplicht voor het jaar 2019. Het hoge percentage komt doordat een groot deel van de SZW-begrotingsuitgaven voortvloeien uit bestaande wetgeving die het parlement reeds aanvaard heeft. Dit geldt bijvoorbeeld voor de inkomensoverdrachten uit hoofde van de Participatiewet, de Wajong en de Kinderopvangtoeslag, maar ook voor de rijksbijdragen en de tegemoetkomingen voor ouders. Een wijziging in deze uitgaven vereist een wijziging van de desbetreffende wetten. Deze uitgaven kunnen dus niet worden aangepast door een wijziging van de begroting van SZW.

Naar verwachting is een beperkt deel van de uitgaven over 2019 niet juridisch verplicht. Het betreft enkele subsidies en opdrachten, en bijdragen aan agentschappen in het kader van kinderopvang. In veel gevallen liggen er wel bestuurlijke afspraken aan deze voorgenomen uitgaven ten grondslag. De niet-juridisch verplichte uitgaven zijn dan ook niet te beschouwen als middelen die zonder meer vrijelijk beschikbaar zijn voor alternatieve aanwending. Op de totale begroting van SZW gaat het om een bedrag van € 60,3 miljoen aan nog niet juridisch verplichte uitgaven. Dit alles heeft alleen betrekking op de begrotingsgefinancierde uitgaven.

Premiegefinancierde uitgaven, die ook in de begroting van SZW worden toegelicht, kunnen niet worden aangepast middels een wijziging van de begroting. Premie-uitgaven vallen immers niet onder het budgetrecht van de Staten-Generaal. De premiegefinancierde uitgaven voor 2019 zijn overigens 100% juridisch verplicht. De premiegefinancierde uitgaven bestaan enerzijds uit uitkeringsregelingen zoals de AOW, WIA en WW, anderzijds uit bijdragen aan UWV en SVB voor de uitvoering van die wetten en re-integratie (UWV). De uitkeringsgelden zijn juridisch verplicht omdat deze voortvloeien uit bestaande wetgeving. De uitvoeringsbud-getten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen van de ZBO's vastgelegd.

2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

Tabel 2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

 

Art.

Naam beleidsartikel

2017

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Geheel artikel?

1

Arbeidsmarkt

     

U

     

Ja

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

   

U

       

Ja

3

Arbeidsongeschiktheid

U

         

U

Ja

4

Jonggehandicapten

 

U1

         

Ja

5

Werkloosheid

         

U

 

Ja

6

Ziekte en zwangerschap

U

       

U

 

Ja

7

Kinderopvang

       

U

   

Ja

8

Oudedagsvoorziening

   

U

       

Ja

9

Nabestaanden

   

U

       

Ja

10

Tegemoetkoming ouders

 

U

         

Ja

11

Uitvoering

       

U

   

Ja

12

Rijksbijdragen1 2

             

Nvt

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

U

       

U

 

Ja

2.5 Overzicht van risicoregelingen

"O

E ¦

CO 03 .ti 3

CD

't

<

03

c

c

o

"O

2ö>O

(/) C > 03 'E O CO

P E

  • CD CD

; ^ E

w j= CD

CO O c

co -E 2

CD CD

t T3 E S c ffl C/5 O c

-ö £

2    03    O

{S CL O)

.« O —

m t o

C o

03 -t-1 i_ s—

03 CD

05 V>

C o

s J

-H e o O

5 -

O 05 05 "O

~ 5

-C o

03

j2 O

Ü

E -Q o ?

> .E

CD .ti CD

"O o -5

O .E5 05

a c Q

_2 'CD 06

M— > C_ Q 5e o CM

E .E

CD

O

.2

CD 'c/3

Ü -o

CD +J CD

"O s-

CD 2

03 9-

CD CD

-O "O

e o

CD > CD >

  • O. 
    C

CD

03 cD

^ -LrC: CD 7= ^ »—

5 ®

J 03

c o

CD -

O CD

O

O

c "O

c

CD CD

CD

>

C/3

5— s—

CD CD

E > «2 ® E 05

3 E

c «

o .E

CD

"O

c

CD

CD C CD

+4 cd n:

i s ®

5 Sü

c

CD

C C

CD CD CD CD

CD _

CD C/3 CD

CD

-TT CD 03

CD fJ r

CD

C -Q m

o c

"O CD C J-CD 05 03

CD CD

1= C

CD

03

CD

C

CD

_ CD

C/3    03

03

C

c

CD

  • = 
    "O CD Eco > 03 >

s- s_ O LU

-Q

> CD

N ¦ —

(/) CO CD S

IS

CD

> Jr 03 ^ CD cD

SSiS «

to ~

£ 05 C

05 Q 05

fl

£_ _Q

I » oS > +->

03 :=» o

i -o E

CD 2 E 03    1

CO

03

O

c

03

c

'c

o

'M

1

O

o

>

o

o

'co

CD

CO

C CD "O

o -g ~o

  • * 
    c

£ 2

o -Q

"O

CD

CD

_o

>

c

c

CD

CD

03

L_

CD

¦*—> CD "O O

N 03 _C •1—>

O

s—

03

CD

-Q

c

CD N

c

g 05

^ c O

CO

CD

"O

Q.

O

CD .

JCD c -C CD C C 00 CD CD O -Q > -*

S

CD

"O

CD

03

H—

CD

Tabel 2.5.3 Overzicht verstrekte leningen (bedragen x € 1.000)

 

Artikel

Omschrijving

Uitstaande

Looptijd

   

lening

lening

13 (Integratie en maatschappelijke samenhang)

Inburgering

370.367

divers

1 DUO, administratie.

Asielgerechtigde nieuwkomers die inburgeringplicht hebben, kunnen via het sociaal leenstelsel een bijdrage krijgen om hun inburgeringonderwijs te bekostigen. Ingeval de nieuwkomers onvoldoende inspanningen hebben verricht om het inburgeringdiploma of NT2-diploma tijdig te behalen dient de lening terugbetaald te worden.

Overige nieuwkomers kunnen een beroep doen op het sociaal leenstelsel wanneer zij niet over voldoende middelen beschikken om hun inburgering zelf te bekostigen. In tegenstelling tot de eerste groep dienen zij de lening wel terug te betalen.

De looptijd van deze leningen is divers.

HOOFDSTUK 3: BELEIDSARTIKELEN

Artikel

Algemene doelstelling

  • 1. 
    Arbeidsmarkt

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • • 
    Gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);
  • • 
    Arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);
  • • 
    Arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);
  • • 
    Toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);
  • • 
    Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU);
  • • 
    Maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was);
  • • 
    De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten het in dienst nemen van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;
  • • 
    De vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;
  • • 
    Het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;
  • • 
    Het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;
  • • 
    Het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;
  • • 
    Het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;
  • • 
    Het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;
  • • 
    De handhaving van de wet- en regelgeving door de Inspectie SZW.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale weten regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Beleidswijzigingen

Per 2020 structurele LKV voor Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Het Loonkostenvoordeel voor Banenafspraak en scholingsbelemmerden is niet langer beperkt tot 3 jaar maar geeft per 2020 structureel recht op LKV. De uitbreiding is bedoeld om het arbeidsmarktperspectief van mensen met een arbeidsbeperking duurzaam te vergroten.

Wet arbeidsmarkt in balans (Wab)

Met het oog op het aanbrengen van een nieuwe balans op de arbeidsmarkt tussen flexibele en vaste arbeidsovereenkomsten werkt het kabinet meerdere maatregelen uit. Het gaat hierbij om een nieuwe ontslaggrond in te voeren, de mogelijkheden om een flexibele arbeidsovereenkomst aan te gaan te verruimen waar de aard van het werk dit vereist, de proeftijd te verlengen, de transitievergoeding voor langdurige arbeidsovereenkomsten te verlagen en tegelijkertijd vanaf de eerste dag recht op transitievergoeding te laten ontstaan, regels te stellen ter voorkoming van permanente beschikbaarheid van werknemers met oproepcontracten, te bewerkstelligen dat concurrentie op arbeidsvoorwaarden bij payrolling wordt voorkomen, een WW-premie in te voeren waarvan de hoogte afhankelijk is van de contractvorm en de sectorpremies af te schaffen. De beoogde invoeringsdatum van de Wab is 1-1-2020.

Vervanging wet Deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA)

Het kabinet werkt in 2019 maatregelen uit ter vervanging van de Wet DBA waarmee, met name aan de onderkant van de arbeidsmarkt, schijnzelf-standigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden, wordt tegengegaan (Tweede Kamer, 2017-2018, 31 311, nr. 207). Daarnaast beogen de maatregelen zekerheid te geven aan zelfstandigen en hun opdrachtgevers dat geen sprake is van een dienstbetrekking.

Leven Lang Ontwikkelen (LLO)

Het kabinet wil een doorbraak realiseren op het gebied van een Leven Lang Ontwikkelen (LLO) en een positieve en sterke leercultuur tot stand brengen. Voor het jaar 2019 wordt € 1,5 miljoen beschikbaar gesteld voor de verbetering van randvoorwaarden daarvoor.

Herziening wettelijk minimumloon

Om beter aan te sluiten bij veranderende sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat internationaal gangbaar is, is in 2017 besloten tot een stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon. Als laatste stap (per 1-7-2019) krijgen werknemers vanaf 21 jaar (in plaats vanaf 22 jaar), recht op het volledige minimumloon en gaat het minimumjeugdloon voor werknemers van 18, 19 en 20 jaar verder omhoog.

Herziene Detacheringsrichtlijn

Op 21 juni 2018 is de Raad van Ministers van de EU formeel akkoord gegaan met de herziene Detacheringsrichtlijn. De implementatie van deze richtlijn (Richtlijn (EU) 2018/957 i) moet uiterlijk 30 juli 2020 zijn afgerond.

De herziene Detacheringsrichtlijn vervangt de huidige detacheringsrichtlijn uit 1996 en bevat onder andere een gewijzigde definitie van loon. Daarnaast krijgen gedetacheerde werknemers na 12 maanden detachering recht op de arbeidsvoorwaarden van het gastland met uitzondering van de regels met betrekking tot ontslag en aanvullend pensioen.

Brexit

In maart 2019 treedt het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Als er op dat moment geen uittredingsakkoord is afgesproken tussen het Verenigd Koninkrijk en de EU, zal onder meer de toegang tot de arbeidsmarkt voor VK-burgers die in Nederland werken voor 29 maart 2019 via nationale wetgeving moeten worden geregeld. Om voorbereid te zijn wordt een wijziging in het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen voorbereid en wordt bezien of aanpassing van sociale verzekeringswetten nodig is.

Meldingsplicht voor dienstverleners uit de Europese Unie.

In 2019 wordt de meldingsplicht ingevoerd voor dienstverleners uit andere lidstaten die hun werknemers in Nederland laten werken. Dit betekent dat dienstverrichters uit andere lidstaten die werkzaamheden in Nederland starten, hiervan melding moeten doen. De invoering van de meldingsplicht gaat samen met een communicatiecampagne. Op basis van de verzamelde gegevens kunnen de Inspectie SZW, de Belastingdienst en de SVB risicoanalyses doen voor de handhaving van wet- en regelgeving. De Inspectie SZW handhaaft de meldingsplicht.

Programma Preventie van beroepsziekten

Het in 2018 gestarte vierjarige programma Preventie beroepsziekten, nu gericht op veilig werken met gevaarlijke stoffen, bereidt in 2019 de toevoeging voor van het onderwerp «Voorkomen van gezondheidsschade door fysieke belasting tijdens het werk». Daarnaast worden in 2019 samen met branches en beroepsgroepen effectieve interventies opgesteld en geïmplementeerd. Ook zal samen met partijen bestaande kennis beter toegankelijk worden gemaakt en wordt het ontwikkelen en toepassen van innovaties gestimuleerd. Hiervoor is in totaal € 2 miljoen in de vorm van subsidies en opdrachten beschikbaar.

Versterking arbeidsgerelateerde zorg en evaluatie van de wetswijziging Arbeidsgerelateerde zorg

Per 1 juli 2018 is de wijziging van de Arbeidsomstandighedenwet volledig van kracht (Tweede Kamer, 2015-2016, 34 375, nr. 2). In 2019 zullen onderzoeken worden gedaan en data worden verzameld om in 2020 te kunnen vaststellen welk effect de wetswijziging en de beleidsmatige inzet op het versterken van de arbeidsgerelateerde zorg heeft gehad. Hiervoor zijn middelen in de vorm van opdrachten beschikbaar. Parallel worden bedrijfsartsen gestimuleerd om de veranderde rol gericht op preventie vorm te geven en hierbij effectief samen te werken met andere arbodes-kundigen. Daarnaast worden initiatieven ondersteund om het vak van bedrijfsarts aantrekkelijker en toegankelijker te maken om zo een tekort aan bedrijfsartsen af te wenden.

Effectieve interventiemix

In het regeerakkoord is geld beschikbaar gesteld voor het intensiveren van de handhavingsketen op eerlijk, gezond en veilig werk. Doel hiervan is onder andere het bevorderen van goed werkgeverschap. Een speerpunt in 2019 is het verbeteren van de preventie in bedrijven met een mix van interventies. Dit omvat interventies van alle betrokken partijen zoals brancheorganisaties, bedrijven, intermediairs en (Inspectie) SZW. Een belangrijk speerpunt van het beleid is het versterken van een cultuur waarin gezond en veilig werken de norm is. Er worden pilots uitgevoerd met interventies voor gedragsverandering en aandacht voor gezond en veilig werken in de opleidingen van toekomstige werkenden.

Innovatie van de Arbobeleidscyclus

De Staat van de Arbeidsveiligheid 2018 (Tweede Kamer, 2017-2018,

25 883, nr. 325) geeft aan dat ongevallen en beroepsziekten nog steeds veel voorkomen. Indicatoren over de toepassing van preventiemecha-nismen in bedrijven wijzen uit dat de naleving hiervan verbetering behoeft, met name in kleinere bedrijven. We gaan bezien of de arbobe-leidscyclus op onderdelen kan worden aangescherpt. Ook wordt onderzocht of de uitvoering van sommige elementen van het arbobeleid eenvoudiger kan. Hiervoor zijn middelen in de vorm van subsidies en opdrachten beschikbaar.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.1.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

20.064

495.131

949.905

903.885

905.191

899.896

895.618

Uitgaven

15.854

495.755

949.968

903.973

905.256

899.988

895.686

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98,7%

       
 

Inkomensoverdrachten

1.805

479.300

925.629

881.762

882.895

878.902

874.600

Lage-inkomensvoordeel

0

479.300

503.629

507.037

498.170

494.177

489.875

Minimumjeugdloonvoordeel

0

0

130.000

82.725

82.725

82.725

82.725

Loonkostenvoordelen

0

0

292.000

292.000

302.000

302.000

302.000

Vakantiedagen

1.805

0

0

0

0

0

0

Subsidies

3.173

2.225

3.725

2.345

2.345

2.345

2.345

 

Opdrachten

6.807

10.138

11.830

11.382

11.532

10.257

10.257

 

Bekostiging

125

100

100

100

100

100

100

Bijdrage aan andere begrotings-

 

hoofdstukken

0

100

4.792

4.492

4.492

4.492

4.492

Ministerie van EZK

0

100

3.800

3.800

3.800

3.800

3.800

Ministerie van VWS

0

0

992

692

692

692

692

Bijdrage aan agentschappen

3 944

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

RIVM

3 944

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

3 892

 

Ontvangsten

29.240

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitgaven aan de regelingen Lage-inkomensvoordeel (LIV), Loonkostenvoordelen (LKV's) en Minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV).

Subsidies:

Het juridisch verplichte deel voor subsidies bedraagt 45%. Dit betreft verschillende subsidies voor bijvoorbeeld Stichting van de Arbeid en de stichting Fairwork, Ook is er een subsidie voor duurzame inzetbaarheid in het mkb, het programma Beroepsziekten en het programma voor Arbeidsgerelateerde zorg.

Opdrachten:

Het juridisch verplichte deel voor opdrachten bedraagt 16%. De middelen worden ingezet voor bijvoorbeeld het Arboportaal, Certificering en Normalisatie (NEN) en voor het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB). Daarnaast zijn middelen verplicht voor onderzoek.

Bekostiging:

Deze middelen dienen voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen (CKA) en zijn 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken:

De bijdragen aan andere begrotingen zijn voor 100% juridisch verplicht.

Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan onder meer de Gezondheidsraad en het College toelating gewasbestrijdingsmiddelen (Ctgb).

Bijdragen aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is voor 100% juridisch verplicht. Dit is de jaarlijkse kennisvraag aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

Toelichting op de financiële instrumenten

  • A. 
    Inkomensoverdrachten3

De inkomensoverdrachten in dit artikel vallen onder de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Onder de Wtl vallen het

Lage-inkomensvoordeel, het Minimumjeugdloonvoordeel en de Loonkostenvoordelen. Alle regelingen zijn tegemoetkomingen in de loonkosten aan werkgevers voor het in dienst nemen van specifieke doelgroepen. De regelingen worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Werkgevers krijgen bijvoorbeeld in 2020 de tegemoetkoming uitbetaald voor werknemers die in 2019 in dienst zijn. De Wtl-regelingen gelden niet voor werknemers boven de AOW-gerechtigde leeftijd.

A1. Lage-inkomensvoordeel

Het LIV bestaat sinds 2017. Het LIV is een tegemoetkoming in de loonkosten aan werkgevers met als doel om banen te creëren en te behouden voor werknemers met een laag inkomen. Per werknemer met een uurloon tussen de 100 en 110% van het minimumloon is de tegemoetkoming aan werkgevers € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per kalenderjaar. Bij een uurloon tussen de 110 en 125% van het minimumloon is de tegemoetkoming € 0,51 per uur en maximaal € 1.000 per jaar. Omdat het LIV bedoeld is om substantiële banen te creëren, behoren werknemers alleen tot de LIV-doelgroep als zij minimaal 1.248 uur gewerkt hebben.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitgaven aan het LIV zijn in 2019 en verder hoger dan in 2018. Dit heeft te maken met de ingroei van beschut werk en de verlaging van de leeftijd die recht geeft op het reguliere minimumloon per 1 juli 2017 en 2019. Hierdoor vallen naar verwachting meer werknemers onder het LIV.

A2. Minimumjeugdloonvoordeel

Het minimumjeugdloonvoordeel (Jeugd-LIV) bestaat sinds 2018. Door de verhoging van het minimumjeugdloon per 1 juli 2017 (Tweede Kamer, 2016-2017, 34 573, nr. 5), zijn de loonkosten van jongeren gestegen. Per 1 juli 2019 zal het minimumloon voor jongeren andermaal omhooggaan. Het Jeugd-LIV compenseert werkgevers voor deze loonkostenstijgingen.

De hoogte van het Jeugd-LIV is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer. Tabel 3.1.2 geeft de maximale compensatie voor werkgevers weer. In 2018 (uitbetaling in 2019) zijn alle (maximale) tegemoetkomingen van het Jeugd-LIV eenmalig hoger, zodat werkgevers niet alleen voor de

 

hogere minimumjeugdlonen in 2018 gecompenseerd worden, maar ook voor het laatste halfjaar van 2017.

Tabel 3.1.2 Tegemoetkoming werkgevers uit hoofde van het Jeugd-LIV (x € 1)1

Leeftijd begin van het jaar

Bedrag per uur over 2018

Maximumbedrag per werknemer over 2018

18

0,23

478,40

19

0,28

582,40

20

1,02

2.121,60

21

1,58

3.286,40

1 Werkgevers ontvangen de tegemoetkomingen na afloop van het kalenderjaar.

Budgettaire ontwikkelingen

Het Jeugd-LIV is dit jaar ingegaan en wordt na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Daarom zijn er nog geen uitgaven in 2017 en 2018. In de ramingen is te zien dat de eenmalig hogere tegemoetkoming in 2019 wordt uitbetaald. Vanwege de verlaging van de leeftijd dat recht geeft op het reguliere minimumloon, vallen sommige jongeren niet meer in het Jeugd-LIV, maar wel in het LIV.

A3. Loonkostenvoordelen

De LKV's bestaan sinds 2018. Er zijn momenteel vier typen LKV: LKV Ouderen, LKV Arbeidsgehandicapten, LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten en LKV Doelgroep Banenafspraak en scholingsbelemmerden. De LKV's zijn tegemoetkomingen in de loonkosten voor werkgevers met als doel om specifieke groepen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt aan een baan te helpen. De LKV's komen in de plaats van de mobiliteits-bonussen voor ouderen en arbeidsgehandicapten.

LKV Ouderen

Als een werkgever een uitkeringsgerechtigde aanneemt van 56 jaar of ouder, geeft dat recht op het LKV Ouderen. De tegemoetkoming is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Arbeidsgehandicapten

Als een werkgever een werknemer aanneemt met een WIA-uitkering, geeft dat recht op het LKV Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij na afloop van de WIA-wachttijd minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, of als zij een WAO-of WAZ-uitkering hebben. De tegemoetkoming is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten

Als een werknemer met een WIA-uitkering de werkzaamheden bij zijn huidige werkgever hervat, geeft dat recht op het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten. Werknemers vallen onder voorwaarden ook onder deze LKV-doelgroep als zij een WAO-uitkering hebben en de werkzaamheden bij de oude werkgever hervatten. De tegemoetkoming is € 3,05 per uur en maximaal € 6.000 per jaar. De maximale duur van de tegemoetkoming is 1 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden

Als een werkgever een werknemer onder de doelgroep Banenafspraak aanneemt, is er recht op het LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Dit betreft bijvoorbeeld mensen die onder de Participatiewet vallen en geen wettelijk minimumloon kunnen verdienen, mensen die op een reguliere werkplek werken met een Wsw-indicatie en Wajongers met arbeidsvermogen. Hetzelfde geldt voor zogenoemde scholingsbelemmerden, die de afgelopen 5 jaar door ziekte of gebrek belemmering hebben ondervonden bij het volgen van onderwijs. De tegemoetkoming is € 1,01 per uur en maximaal € 2.000 per jaar. Vanaf 2020 is er geen maximale duur meer van de LKV Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Tot die tijd is de maximale duur van de tegemoetkoming 3 jaar minus de eventuele tijd dat de werkgever voor de betreffende werknemer een mobiliteitsbonus ontving.

Budgettaire ontwikkelingen

De LKV's zijn dit jaar ingegaan en worden na afloop van het kalenderjaar uitbetaald. Daarom zijn er nog geen uitgaven in 2017 en 2018. Vanaf 2021 stijgen de uitgaven met € 10 miljoen. Dit komt met name doordat de LKV Banenafspraak structureel beschikbaar wordt, in plaats van maximaal 3 jaar per dienstverband.

  • B. 
    Subsidies

Naast de uitgaven aan subsidies die bij budgetflexibiliteit zijn genoemd wordt onder andere nog circa € 1 miljoen ingezet voor het Programma Beroepsziekten.

  • C. 
    Opdrachten

Dit budget wordt divers ingezet voor het stimuleren van gezond en veilig werken en evenwichtige arbeidsverhoudingen. Bijvoorbeeld voor verschillende communicatiecampagnes (arbeidsmarktdiscriminatie, arbeid en zorg, balans arbeidsmarkt en leven lang ontwikkelen) is bijna € 2 miljoen gereserveerd. Een ander voorbeeld is het programma Beroepsziekten waarvoor € 1 miljoen beschikbaar is. Ook is een bedrag van bijna € 1 miljoen beschikbaar voor het NCvB en de Arbeidsmarkt-panels van het SCP. Daarnaast is € 1 miljoen beschikbaar voor het Arboportaal, voor onderhoud van de normalisatie infrastructuur en ten behoeve van voorlichting.

  • D. 
    Bekostiging

Het bedrag voor bekostiging betreft de jaarlijkse bijdrage aan de SER Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen.

  • E. 
    Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan de begroting van EZK ten behoeve van de financiering van het Ctgb. De bijdrage aan de begroting van het Ministerie van VWS bestaat grotendeels uit een jaarlijkse bijdrage in de kosten van de Gezondheidsraad.

  • F. 
    Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM).

  • G. 
    Ontvangsten

De inschatting van de boeteopbrengsten is gebaseerd op de realisatie van de voorgaande jaren. Er zijn verschillende factoren die van invloed zijn op de uiteindelijke realisatie, waaronder de incassoratio en de restitutie van boetes.

Extracomptabele fiscale regelingen Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Levensloopverlofkorting betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

 

Tabel 3.1.3 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)

 

2017

2018

2019

Arbeidskorting

18.328

18.836

18.490

Inkomensafhankelijke combinatiekorting

2.001

2.058

1.778

Btw laag tarief arbeidsintensieve diensten

938

966

796

Kerncijfers

Arbeidsmarkt

   
 

De arbeidsmarkt bevindt zich in een hoogconjunctuur. In 2017 was het aantal werkenden groter dan ooit. De werkloosheid daalt al jaren gestaag voor alle leeftijdscategorieën maar is nog niet op het niveau van voor de crisis (3,7% of 381.000 werklozen in 2008). Voor 2018 en 2019 verwacht het

 

CPB een verdere groei van de werkgelegenheid en werkloosheid.

een daling van de

 

Tabel 3.1.4 Kerncijfers Arbeidsmarkt

 

Realisatie

Realisatie    Realisatie

 

2015

2016

2017

Werkloosheidspercentage

6,9

6,0

4,9

15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid)

11,3

10,8

8,9

waarvan migrantenjongeren

19,9

18,1

14,9

25 tot 45 jaar

5,6

4,6

3,7

45 tot 75 jaar

6,5

5,6

4,4

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000)

614

538

438

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000)

8.294

8.403

8.579

Gezond en veilig werken

In 2017 heeft 1,6% van de werknemers een arbeidsongeval gehad met ten minste een dag verzuim. Het ziekteverzuim is in de periode 2014-2017 vrijwel stabiel gebleven. Werknemers verzuimen gemiddeld vier op de honderd werkdagen. In 2017 vonden er 3 incidenten met gevaarlijke stoffen plaats. In meerjarig perspectief schommelt het aantal tussen 3 en 6.

Tabel 3.1.5 Kerncijfers gezond en veilig werken

 
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1

1,4

1,4

1,6

Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2

-

1,1

-

Ziekteverzuim (%)3

3,9

3,9

4,0

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

3

6

3

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

-

80

-

Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)6

-

3,2

-

Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2

-

1,9

-

1    CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden.

2    CBS/TNO, zelfstandigenenquête arbeidsomstandigheden. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

3    CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

4    Inspectie SZW, administratie, conform de waarde uit het EU-systeem. Een incident uit de realisatie 2017 heeft in 2016 plaatsgevonden.

5    Inspectie SZW, monitor Arbo in bedrijf. De monitor wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

6    CBS/TNO, nationale enquête arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt, kan deels worden toegeschreven aan cao's die in het ene jaar wel, en het andere jaar geen actuele looptijd kennen, en deels aan cao's waaronder het ene jaar meer dan wel minder werknemers vallen dan in het andere jaar.

Tussen 2016 en 2017 was er sprake van een toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Er is een stijging in met name twee categorieën waargenomen, te weten tewerkstellingsvergunningen voor bijkomende werkzaamheden voor buitenlandse studenten en tewerkstellingsvergunningen die zijn afgegeven op basis van de quotumregeling Aziatische horeca die sinds 1 oktober 2016 in werking is getreden.

 

Tabel 3.1.6 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Aantal werknemers onder cao1 (x 1.000, ultimo)

5.500

5.551

5.625

waarvan direct gebonden bedrijfstak- en ondernemings-cao's

4.743

4.793

4.790

waarvan gebonden door algemeen verbindend verklaring

757

758

835

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (twv) (x 1.000, ultimo)2

7,0

7,7

8,9

1    SZW, administratie.

2    UWV, jaarverslag.

Handhaving

De Inspectie SZW is de toezichthouder en opsporingsinstantie op het terrein van het Ministerie van SZW. Met haar toezicht draagt de Inspectie SZW bij aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Op de terreinen Gezond en Veilig en Eerlijk is sprake van handhavingstoezicht. Op het terrein van Werk en Inkomen betreft het stelseltoezicht. Daarnaast voert de Inspectie SZW in opdracht van het Ministerie van VWS strafrechtelijke onderzoeken uit naar fraude in de zorg en signaleert ze op grond van bevindingen uit strafrechtelijke onderzoeken aan de Minister van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

  • A. 
    Inspectie Control Framework (ICF)

Het kabinet Rutte III heeft besloten om jaarlijks extra middelen (oplopend tot 50 miljoen in 2021) aan de Inspectie SZW ter beschikking te stellen voor de versterking van de handhavingsketen. In 2019 ligt de focus op de uitbreiding van de voor de inspectieprogramma's benodigde medewerkers en disciplines. In haar Jaarplan 2019 zal de Inspectie SZW hier nader op ingaan.

In haar Jaarplan 2018 heeft de Inspectie SZW aangegeven de extra middelen conform het ICF over de genoemde doelen te verdelen:

  • • 
    75% voor het doel eerlijk werk;
  • • 
    10% voor het doel gezond en veilig werk;
  • • 
    5% voor bedrijven die vallen onder het Besluit risico's en zware ongevallen (Brzo) en;
  • • 
    10% voor de versterking van datagericht werken.

Deze verhouding kan anders uitvallen als gevolg van toekomstige ontwikkelingen die van invloed zijn op de inzet door de Inspectie SZW.

  • B. 
    Van output- naar effectsturing

De Inspectie SZW heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in risicogestuurd en effectgericht programmatisch werken. De Inspectie SZW stuurt daarbij op het behalen van resultaten en effecten die bijdragen aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. De Inspectie SZW wil deze aanpak de komende jaren verder ontwikkelen. Daar waar effect wordt bereikt, is het vaak niet mogelijk om een causaal verband tussen interventies en effect aan te tonen. In die gevallen zal de Inspectie SZW zich richten op het plausibel maken van dit verband. Dit borgt tevens een doeltreffende en doelmatige inzet van de uit het Inspectie Control Framework voortvloeiende middelen.

De Inspectie SZW organiseert haar werk in programma's. Dat doet zij om de bij de medewerkers van de Inspectie SZW aanwezige kennis, ervaring, denk- en uitvoeringskracht op een wendbare en flexibele manier risicogericht te kunnen inzetten. Vanwege de gewenste wendbaarheid en flexibiliteit kan het aantal programma's en de inhoud ervan van jaar tot jaar variëren.

Tabel 3.1.7 Inspectie SZW: Inspectie control framework, capaciteitsinzet en effecten1

 
 

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2023

Inspectie Control Framework

Verhouding actief/reactief in Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

30:70

30:70

2

50:50

 

Deelname Inspectie SZW aan gezamenlijke Brzo-inspecties (%)

60

60

2

>90

 

Niveau informatiegestuurd werken (schaal 0-5)3

4

2

2

2

3

Inspectiedekking Eerlijk werk (%)5

4

1

2

2

2

Capaciteitsinzet6

Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)

4

45

2

2

35

Brzo (%)

4

8

2

2

10

Eerlijk (%)

4

44

2

2

53

Werk en Inkomen (%)

4

3

2

2

2

Effect

Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

55

>50

>50

>50

>50

Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl.

Brzo)

21

<50

<50

<50

<50

Handhavingspercentage Brzo

44

40

40

40

<40

Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk

50

>50

>50

>50

>50

Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk

39

<50

<50

<50

<50

1    Inspectie SZW, jaarverslag 2017 en jaarplan 2018.

2    Geen raming 2019 of 2020 beschikbaar. Zie toelichting bij de tabel.

3    Definitie niveau 2: «Interne informatie wordt gestructureerd verzameld in de eigen organisatie en informatie geeft antwoord op wat het probleem is». Definitie niveau 3: «Interne en externe informatie wordt gestructureerd verzameld en geanalyseerd. Informatie heeft een sturende rol».

4    Geen realisatie 2017 beschikbaar. Het betreft een kerncijfer dat in de SZW Begroting 2018 is geïntroduceerd. De Inspectie SZW heeft haar administratie zo aangepast dat realisaties voor het eerst over 2018 beschikbaar komen.

5    Betreft het aandeel van alle bedrijven waar oneerlijk werk een potentieel risico is en waar de inspectie SZW toezicht heeft gehouden.

6    Betreft alleen de capaciteitsinzet in de programma's.

De Inspectie SZW heeft in haar Jaarplan 2018 de geraamde resultaten voor zowel de beoogde effecten als het ICF en de capaciteitsinzet weergegeven. Voor het ICF en de capaciteitsinzet zijn deze alleen voor 2020 en 2023 geformuleerd. Voor de tussenliggende jaren heeft de Inspectie SZW geen tussentijdse doelen opgesteld. De Inspectie SZW moet eerst het «fundament verstevigen voordat er verdiepingen kunnen worden gebouwd.» Daarnaast duurt het enige tijd voordat nieuwe inspecteurs zijn ingewerkt. Bovendien kost het inwerken van nieuwe inspecteurs ook capaciteit. De jaarverslagen van het Ministerie van SZW en de Inspectie SZW zullen de realisaties voor de tussenliggende jaren wel weergeven. De Inspectie SZW zal in haar jaarplannen voor de tussenliggende jaren specifieker ingaan op de per programma beoogde resultaten.

  • 1. 
    Inspectie Control Framework

De Inspectie SZW wendt de door het kabinet Rutte III toegekende ICF-middelen aan om in 2020 een evenredige verhouding in de capaciteitsinzet op actieve en reactieve inspecties op het terrein van Veilig en Gezond tot stand te brengen en het aandeel van de gezamenlijk met de andere Brzo-toezichthouders uitgevoerde inspecties tenminste 90% te laten zijn. Bovendien beoogt de Inspectie SZW een verhoging van de mate waarin zij informatiegestuurd werkt van niveau 2 naar niveau 3 in 2023 (zie de eerste voetnoot bij de tabel voor de definitie van deze niveaus).

Daarnaast wil de Inspectie SZW deze middelen inzetten om de inspectie-dekking op het vlak van eerlijk werk te verdubbelen naar 2% in 2023.

  • 2. 
    Capaciteitsinzet

De toekomstige capaciteitsverdeling is een uitvloeisel van de inzet van de ICF-middelen uit het regeerakkoord en de meerjarenprogrammering van de Inspectie SZW. De tabel laat zien dat in 2023 het relatieve aandeel van toezicht op «oneerlijk werk» zal zijn toegenomen.

  • 3. 
    Effecten

Het handhavingspercentage bij eerste inspectie biedt een indicatie voor de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om werkgevers te bezoeken die de wet overtreden. Bij meer dan de helft van de bij eerste inspectie bezochte bedrijven moet hiervan sprake zijn. Het handhavingspercentage bij herinspectie zegt iets over de mate waarin de Inspectie SZW erin slaagt om een gedragsverandering te realiseren bij niet-nalevende werkgevers. Bij minder dan de helft hiervan mag nog maar sprake zijn van regelovertreding.

Bij het inspecteren van Brzo-bedrijven bestaat geen onderscheid tussen eerste en herinspectie. De Inspectie SZW bezoekt vooral Brzo-bedrijven die vanuit het oogpunt van arbeidsomstandigheden als hoogrisico bedrijven zijn aangemerkt. Door het gezamenlijk optrekken met de andere Brzo-toezichthouders zal de Inspectie SZW ook niet-hoogrisico bedrijven bezoeken. Hierdoor zal het handhavingspercentage in 2023 naar verwachting lager zijn dan nu.

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid er naar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratie-inspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert hij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandsniveaus;
  • • 
    Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor startende zelfstandigen;
  • • 
    Het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
  • • 
    Het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt, en zo niet, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;
  • • 
    De budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en het UWV (TW);
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Binnen deze wettelijke kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstandsuitkeringen te betalen. Dit budget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering, welke een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

 Beleidswijzigingen   Banenafspraak/quotum (resultaten driemeting)

De banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van 2013 heeft tot doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Met de sociale partners is afgesproken 125.000 banen voor de doelgroep te creëren. De opgave voor markt en overheid tot en met 2017 is om 33.000 extra banen te realiseren ten opzichte van de nulmeting; 23.000 in de sector markt en 10.000 in de sector overheid. De doelstelling van 33.000 banen is met 36.904 extra banen ruim gehaald.

Met 30.432 banen heeft de sector markt de doelstelling van 23.000 banen ruim overtroffen. Helaas hebben de overheidswerkgevers de doelstelling ook in 2017 niet gehaald. Waar de doelstelling voor de overheid op 10.000 banen ligt, hebben de overheidswerkgevers 6.471 extra banen ten opzichte van de nulmeting gerealiseerd. Dit resultaat van de sector overheid geeft geen aanleiding om de quotumregeling te deactiveren. Halen de overheidswerkgevers over 2019 de banenafspraak weer niet, dan wordt een heffing opgelegd van € 5.000 per niet-ingevulde baan van een individuele overheidswerkgever.

 

Tabel 3.2.1 Indicatoren banenafspraak

 

Realisatie

Streefwaarde

Streefwaarde

Streefwaarde

 

20171

20172

20182

20192

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

30.432

23.000

31.000

40.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidsector t.o.v. nulmeting op 1/1/2013

6.471

10.000

12.500

15.000

1    Berekening SZW op basis van metingen UWV.

2    Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten. Tweede Kamer, 2013-2014, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing.»

Offensief voor werk voor mensen met arbeidsbeperking In het afgelopen jaar heeft het kabinet het voornemen uit het regeerakkoord om over te gaan op loondispensatie in de Participatiewet nader uitgewerkt. Tijdens deze uitwerking is gebleken dat het niet mogelijk is om loondispensatie in de Participatiewet zo in te richten dat het voor iedereen simpeler en beter wordt. Het kabinet ziet daarom af van invoering van loondispensatie in de Participatiewet. Het doel van het kabinet blijft ongewijzigd: meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk. Daartoe zet het kabinet in op een breed offensief voor vereenvoudiging en meer werk voor mensen met een arbeidsbeperking. Het kabinet heeft de Tweede Kamer hierover bij brief van 7 september geïnformeerd (Tweede Kamer, 2018-2019, 34 352, nr. 115). Voor de begrotingsbehandeling van SZW zal het kabinet een nadere uitwerking naar de Tweede Kamer sturen.

Armoede en schulden

Het kabinet wil het aantal mensen met problematische schulden terugdringen en mensen met schulden effectiever helpen. Het kabinet stelt voor drie jaar in totaal € 80 miljoen ter beschikking voor het voorkomen van schulden en de bestrijding van armoede, in het bijzonder onder kinderen. De middelen hebben als doel om te leiden tot een kwaliteitsverbetering van het gemeentelijk armoede- en schuldenbeleid. Ruim € 71 miljoen wordt via een decentralisatie-uitkering, ondersteund door bestuurlijke afspraken met de VNG, aan gemeenten toegekend om een impuls te geven aan de verbetering van de toegang tot en de effectiviteit van de gemeentelijke schuldhulpverlening en de versterking van de lokale regie van het (kindgericht) armoedebeleid in lijn met de kabinetsreactie op advies van de SER «Opgroeien zonder armoede» en op het rapport van de Kinderombudsman «Alle kinderen kansrijk» (Tweede Kamer, 2017-2018,

24 515, nr. 430). Hoe gemeenten hier invulling aan geven is afhankelijk van de lokale context. Bijna € 9 miljoen wordt ingezet ter versterking van de landelijke ondersteuning van gemeenten door kennisontwikkeling, professionalisering, kennisuitwisseling, monitoring en coördinatie. Er wordt voortgebouwd op reeds goed lopende projecten en programma's, waaronder de programma's «Schouders eronder» en «Vakkundig aan het werk.»

Armoede en schulden hangen vaak samen met andere problematieken zoals schooluitval en gezondheidsproblemen. Door actief in te zetten op het voorkomen en bestrijden van armoede en schulden, kunnen kosten in andere domeinen worden voorkomen of verminderd. Dat maakt dat gemeenten, mede doordat gemeenten als uitvoerder van het armoedebeleid dichtbij de burger staan, het beste in staat zijn om de middelen en de expertise doeltreffend en doelmatig in te zetten om het armoede- en schuldenbeleid verder te versterken. Het Rijk en de VNG geven, via de bestuurlijke afspraken, samen invulling aan de monitoring en evaluatie van deze middelen, passend bij de decentrale bevoegdheden van gemeenten.

Het kabinet heeft in 2018 de brede schuldenaanpak gepresenteerd (Tweede Kamer, 2017-2018, 24 515, nr. 431). In het bijbehorende actieplan zijn de maatregelen uitgewerkt en gericht op het terugdringen van het aantal mensen met problematische schulden en op een effectievere dienstverlening aan mensen met schulden. Binnen de brede schuldenaanpak worden drie actielijnen onderscheiden. Ten eerste preventie en vroegsignalering, ten tweede ontzorgen en ondersteunen en ten slotte zorgvuldige en maatschappelijk verantwoorde incasso. Het gaat hier om een gezamenlijke aanpak van ministeries, gemeenten en andere betrokken partijen. Naast nieuwe maatregelen bevat het actieplan ook reeds lopende maatregelen die onverkort en met urgentie worden voortgezet, zoals de implementatie van de vereenvoudiging van de beslagvrije voet en de verbreding van het beslagregister. 2019 zal in het teken staan van de uitwerking/uitvoering van verschillende maatregelen.

Door een versterkte inzet op preventie en vroegsignalering worden problematische schulden tegengegaan. Zo zal in 2018 en 2019 een wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening worden voorbereid om ten behoeve van vroegsignalering gegevensuitwisseling te faciliteren. In het kader van ontzorgen en ondersteunen zullen het Rijk en gemeenten in het kader van het Interbestuurlijk Programma afspraken uitwerken om tot een vernieuwende schuldenaanpak en een verbeterde toegang tot de schuldhulpverlening te komen.

Vereenvoudiging beslagvrije voet

Met de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die moet voorkomen dat schuldenaren bij beslaglegging te weinig geld overhouden om in basale levensbehoeften te kunnen voorzien, worden knelpunten van de huidige regeling ondervangen. De wet wijzigt de berekeningswijze van de beslagvrije voet, de gegevens die daarvoor met verschillende instanties dienen te worden uitgewisseld, alsmede het uiteindelijke proces tot vaststelling van de beslagvrije voet. De vereenvoudiging van de beslagvrije voet ziet, net als de verbreding van het beslagregister, op de realisatie van een hoge mate van gegevensuitwisseling tussen een groot aantal partijen. Een toekomstbestendige inbedding van deze gegevensuitwisseling in de ICT-systemen van de verschillende organisaties vraagt de nodige inspanning van en samenwerking tussen de betrokken organisaties en vraagt meer tijd dan eerder werd voorzien. De basis hiervoor is in 2017 en 2018 gelegd, zodat in 2019 en 2020 verdere stappen kunnen worden gezet om tot realisatie van de met beide trajecten beoogde doelen te komen.

Onderstand Caribisch Nederland

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de onderstand voor personen die zelfstandig wonen in 2019 te verhogen naar minimaal het niveau van 55% van het wettelijk minimumloon (Wml). De inkomensgrens voor bijzondere onderstand wordt tijdelijk verhoogd naar 120% Wml. Daarnaast ontvangen alleenstaande AOV-gerechtigden via de onderstand een toeslag op het inkomen tot Wml. De onderstand wordt verhoogd om de leefomstandigheden in Caribisch Nederland te verbeteren.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 3.2.2 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 2 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

6.751.201

7.059.942

7.037.743

7.129.435

7.348.572

7.506.769

7.631.337

waarvan garantieverplichtingen

  • 55
           

Uitgaven

6.809.474

7.145.810

7.079.146

7.149.731

7.351.507

7.507.204

7.631.337

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,7%

       
 

Inkomensoverdrachten

6.673.695

7.014.229

6.994.795

7.088.532

7.298.243

7.456.970

7.581.638

Macrobudget participatiewetuit-keringen en intertemporele tegemoetkoming

5.900.666

6.213.528

6.215.835

6.311.591

6.509.467

6.654.382

6.758.576

TW

456.000

470.846

458.901

454.913

463.404

470.474

472.130

AIO

268.134

286.972

286.997

290.955

294.280

300.939

319.671

Bijstand zelfstandigen

42.866

36.554

26.167

23.861

23.861

23.861

23.861

Bijstand overig

1.500

1.200

1.150

1.100

1.050

1.000

950

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

2.729

5.129

5.745

6.112

6.181

6.314

6.450

Participatiebudget

1.800

0

0

0

0

0

0

Garanties

5

5

0

0

0

0

0

 

Subsidies

132.858

105.913

56.291

27.502

20.421

18.396

18.361

 

Opdrachten

1.553

12.947

16.185

21.793

21.379

20.374

19.874

Bekostiging

1.064

2.403

1.655

1.739

1.297

1.297

1.297

ZonMw

1.064

2.403

1.655

1.739

1.297

1.297

1.297

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

299

313

220

165

167

167

167

ZonMw

299

313

220

165

167

167

167

Bijdrage aan sociale fondsen

0

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Pensioenfonds Wsw

0

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

 

Ontvangsten

48.492

17.711

2.572

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn voor 100% juridisch verplicht. De rijksbijdragen aan de uitvoerende instellingen, gemeenten, het UWV en de SVB, worden ruim voor het begrotingsjaar bekend gemaakt. Inkomensoverdrachten die worden gedeclareerd, zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve ook voor 100% juridisch verplicht.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 88% juridisch verplicht. De aanvragen in het kader van de subsidieregelingen, zoals voor de sectorplannen, armoede en schulden en Doorstart naar nieuw werk, zijn beschikt of nog in procedure.

Evenzo geldt dit deels voor de incidentele subsidies, zoals voor armoede onder kinderen, of de subsidies aan de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM), Nibud of de gesubsidieerde cofinanciering Europees Fonds Meest Behoeftigen (EFMB) die voor meerdere jaren zijn toegekend aan de desbetreffende organisaties.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 10% juridisch verplicht. Het gaat om ruim € 1 miljoen.

Bekostiging:

Met de goedkeuring in 2015 van het meerjarige kennisprogramma, zoals dat door ZonMw wordt uitgevoerd, is het kasbudget 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's:

Analoog aan het instrument bekostiging is de bijdrage voor de uitvoeringskosten van ZonMw ook voor 100% verplicht.

Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdrage aan sociale fondsen is voor 100% juridisch verplicht.

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Macrobudget participatiewetuitkeringen

Op grond van de Participatiewet verstrekt het Ministerie van SZW jaarlijks aan gemeenten een budget voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Voor alle gemeenten tezamen wordt het macrobudget voor 2019 geraamd op ruim € 6 miljard. In 2019 wordt hiervan een bedrag van € 108 miljoen gereserveerd voor de vangnetregeling 2017. Bij de verdeling van het voorlopig macrobudget wordt hiermee al rekening gehouden. De vangnetuitkering is bedoeld voor gemeenten van wie het tekort op het budget op grond van artikel 69 Participatiewet de geldende eigenrisico-drempel overstijgt. Alle gemeenten met een tekort dat over 2017 meer bedraagt dan 5% en over 2016 en 2017 samen ook meer bedraagt dan 5% van het budget 2017, kunnen een beroep doen op de vangnetregeling 2017. In tabel 3.2.3 wordt de opbouw van het budget gespecificeerd.

 

Tabel 3.2.3 Extracomptabel overzicht Macrobudget participatiewetuitkeringen (x € 1.000)

 

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Macrobudget participatiewetuit-keringen en intertemporele tegemoetkoming

5.900.666

6.213.528

6.215.835

6.311.591

6.509.467

6.654.382

6.758.576

 

Macrobudget participatiewetuit-keringen

5.889.6101

6.215.974

6.219.663

6.315.419

6.513.295

6.658.210

6.762.404

Algemene bijstand en loonkostensubsidie

5.497.394

5.806.690

5.797.122

5.891.722

6.097.413

6.255.844

6.382.585

IOAW

361.723

377.614

389.169

388.413

378.613

363.320

340.375

IOAZ

30.493

31.670

33.372

35.284

37.269

39.046

39.444

Intertemporele tegemoetkoming2

11.056

-2.446

-3.828

-3.828

-3.828

-3.828

-3.828

1    Toelichting definitief macrobudget participatiewetuitkeringen; berekening SZW.

2    SZW, financiële administratie

Algemene bijstand en loonkostensubsidies

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het Macrobudget participatie-wetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies. Dit budget wordt samen met de middelen voor IOAW en IOAZ over de gemeenten verdeeld. Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2019 circa € 32 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland verblijft en woont en onvoldoende over eigen middelen van bestaan beschikt, kan in aanmerking komen voor bijstand.

Hoe hoog is de bijstand?

De hoogte van de bijstandsuitkering is afhankelijk van leeftijd en leefsituatie. In tabel 3.2.4 zijn de bijstandsnormen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden/alleenstaande ouders van 21 jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd die niet samenwonen met meerderjarige medebewoners. Voor gehuwden en alleenstaanden van 21 jaar of ouder die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag. Bijstandsgerechtigden van 18 tot 21 jaar ontvangen een lagere uitkering.

Tabel 3.2.4 Netto bijstandsnormen van 21-jaar tot de AOW-gerechtigde leeftijd inclusief vakantietoeslag (in €)

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend    1.423,66

Alleenstaande (ouder)    996,56

Budgettaire ontwikkelingen

Hieronder volgt een toelichting op de bijstellingen voor de algemene bijstand, loonkostensubsidies en de intertemporele tegemoetkoming. De toelichting voor de IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud startende ondernemers volgen later in het artikel.

De door het CPB geraamde werkloosheidsdaling als gevolg van de maatregelen uit het regeerakkoord leidt tot lagere uitgaven in de bijstand in 2019. De meerjarige oploop van de uitgaven daarna hangt samen met een lichte stijging van de door het CPB verwachte werkloosheid in latere jaren en de invoering van een aantal wetswijzigingen, waaronder de invoering van de Participatiewet, de AOW-leeftijdsverhoging en de invoering van het onderdeel WW-duurverkorting in de Wet werk en zekerheid. Daarnaast is de systematiek aangepast voor de verwerking van statushouders in de bijstandsraming, zodat de verhoogde instroom van statushouders al in het uitvoeringsjaar wordt verwerkt in de bijstandsraming voor cohort 2018 en 2019. Het bijstandsbudget wordt daarmee voor 2018 en 2019 hoger dan eerder geraamd. In latere jaren wordt het hiervoor bestemde budget neerwaarts bijgesteld, in lijn met de verwachting dat een deel van de statushouders dan weer uit de uitkering stroomt. Bovendien is de meerjarige prognose van het aantal verwachte vergunninghouders bij gemeenten naar beneden bijgesteld aan de hand van nieuwe cijfers van het Ministerie van J&V. Dit leidt in latere jaren tot lagere verwachte realisaties dan waar op voorhand rekening mee was gehouden.

In het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom is een intertemporele tegemoetkoming afgesproken. De verrekening van de intertemporele tegemoetkoming van 2016 en 2017 met de gemeentelijke budgetten Participatiewetuitkeringen vindt in 8 jaar plaats vanaf respectievelijk 2018 en 2019.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.2.5 Kerncijfers Participatiewet

     
 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)2

398

394

392

Volume Participatiewet (x 1.000 huishoudens, ultimo)

390

_3

_3

waarvan verblijfsduur minder dan 1 jaar

76

_3

_3

waarvan verblijfsduur 1 tot 5 jaar

166

_3

_3

waarvan verblijfsduur 5 jaar of meer

147

_3

_3

1    CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

2    Dit cijfer is exclusief volume loonkostensubsidie.

3    Dit cijfer wordt niet geraamd.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Wie komt er voor in aanmerking?

De belangrijkste doelgroepen van de IOAW-regeling zijn:

  • • 
    Werkloze werknemers die op het moment dat zij werkloos worden ten minste 50 jaar zijn en geboren zijn voor 1 januari 1965, die recht hebben op een uitkering op grond van de WW van meer dan drie maanden en die de volledige uitkeringsduur daarvan hebben doorlopen;
  • • 
    Werknemers die na hun 50e verjaardag recht hebben gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering en van wie de WGA-uitkering is beëindigd, omdat zij niet langer ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn.

De IOAZ is bedoeld voor oudere zelfstandigen tussen de 55 jaar en de AOW-gerechtigde leeftijd, die hun bedrijf of zelfstandig beroep na hun 55verjaardag hebben beëindigd. Om in aanmerking te komen voor een uitkering moet de gewezen zelfstandige onder andere voldoen aan voorwaarden betreffende het gemiddeld jaarinkomen in de drie jaar voorafgaand aan de aanvraag, het verwachte inkomen uit beroep of bedrijf bij voortzetting van het bedrijf en het aantal uren en de duur van de werkzaamheden als zelfstandige.

Hoe hoog is de IOAW/IOAZ?

Per 1 juli 2015 geldt voor de IOAW en de IOAZ een kostendelersnorm. In de IOAW en IOAZ geldt de kostendelersnorm alleen voor alleenstaande kostendelers. Nieuwe aanvragers ontvangen 50% van de gehuwdennorm. Voor huidige alleenstaanden en alleenstaande ouders wordt de norm trapsgewijs afgebouwd. Vanaf 1 januari 2018 is de norm 55%. Per 1 januari 2019 ontvangen alleenstaanden en alleenstaande ouders, indien zij samenwonen met één of meer meerderjarige personen, 50% van de gehuwdennorm.

 

Tabel 3.2.6 Bruto bedragen IOAW/IOAZ per maand, exclusief vakantietoeslag (in €)

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

1.524,62

Alleenstaande (ouder) zonder meerderjarige medebewoners

1.177,30

Alleenstaande (ouder) met een of meer meerderjarige medebewoners

866,05

Budgettaire ontwikkelingen

De IOAW-uitgaven stijgen in 2019 door de vertraagde doorwerking van de conjunctuur. De vertraging treedt op doordat het grootste deel van de IOAW-instroom eerst 3 jaar WW-gerechtigd is geweest. Vanaf 2020 is de gunstige conjunctuur terug te zien in de volumeontwikkeling van de IOAW. Het tweede belangrijke effect op de IOAW-uitgaven wordt veroorzaakt door de beperkende voorwaarde dat het IOAW-recht alleen geldt voor personen geboren voor 1965. Dit leidt er toe dat vanaf 2020 minder mensen gebruik kunnen maken van de IOAW. De verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd vermindert daarentegen de daling van de IOAW-uitgaven. De uitgaven aan de IOAZ nemen vooral toe door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.2.7 Kerncijfers IOAW en IOAZ

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

24

26

27

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,9

2,0

2,1

1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers handhaving tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

Tabel 3.2.8 Kerncijfers WWB/Participatiewet (fraude en handhaving)

 
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

82

77

75

Kennis van de verplichtingen (%)

90

88

88

 

Opsporing2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

29

30

31

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

66

71

69

 

Terugvordering4

Incassoratio cohort 2013 (%)

37

43

47

Incassoratio cohort 2014 (%)

22

28

33

Incassoratio cohort 2015 (%)

14

25

31

Incassoratio cohort 2016 (%)

_5

16

26

Incassoratio cohort 2017 (%)

_5

_5

15

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    SZW-berekeningen op basis van CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

3    Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    CBS-onderzoek incassoratio 2016. Deze cijfers zijn overigens door het CBS herzien.

5    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A2. Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Wie komt er voor in aanmerking?

Uitkeringsgerechtigden komen in aanmerking voor een toeslag als zij een uitkering ontvangen op grond van één van de zogenoemde moeder-wetten. Dit zijn de WIA, WAO, WAZ, Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen (Wamil), Wajong, IOW, WW, ZW en WAZO. Ook als een werkgever in het tweede ziektejaar minder loon doorbetaalt dan het voor de werknemer geldende sociaal minimum, komt de betrokkene in aanmerking voor een toeslag.

De volgende personen kunnen recht hebben op een toeslag:

  • • 
    een gehuwde/samenwonende met een gezamenlijk inkomen dat lager is dan het bruto minimumloon;
  • • 
    een alleenstaande/alleenstaande ouder met een inkomen dat lager is dan 70% van het netto minimumloon.

Hoe hoog is de toeslag?

De toeslag vult de uitkering in beginsel aan tot het TW-normbedrag.

Indien het dagloon lager is dan het TW-normbedrag, dan vult de toeslag aan tot dit lagere dagloon. Voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder, die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lagere norm. De kostendelersnorm is per 1 juli 2016 in de TW ingevoerd en wordt stapsgewijs afgebouwd. Vanaf 1 januari 2018 bedraagt de kostendelersnorm 55% van het Wml. Per 1 januari 2019 zal de kostende-lersnorm 50% van het Wml bedragen.

 

Tabel 3.2.9 Normbedragen TW bruto per dag, exclusief vakantietoeslag (in €)

 
 

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

73,30

Alleenstaande (ouder) van 22 jaar en ouder

54,13

Alleenstaande (ouder) van 22 jaar en ouder met een of meer meerderjarige medebewoners

39,82

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven hangen samen met de volumeontwikkelingen in de moederwetten. In 2018 stijgen TW-uitgaven met name omdat de Wajong-uitkering voor Wajonggerechtigden met arbeidsvermogen is verlaagd, waardoor zelfstandig wonende alleenstaanden in deze groep in aanmerking kunnen komen voor een aanvulling op grond van de TW. Hierdoor neemt het TW-volume in 2018 toe. In 2019 dalen de TW-uitgaven met name vanwege de daling van het aantal WAO- en WW-uitkeringen, waardoor ook het aantal toeslagen op die uitkeringen afneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

In 2018 is het TW-volume hoger dan in 2017. Doordat de uitkering voor Wajong-gerechtigden met arbeidsvermogen is verlaagd, komt een deel van deze mensen nu in aanmerking voor een aanvulling op grond van de TW. Omdat deze groep relatief lage TW-uitkeringen ontvangt, komt de gemiddelde toeslag in 2018 lager uit dan in 2017. In 2019 is er een lichte daling in het TW-volume. Deze daling wordt vooral gedreven door een daling van het aantal WAO- en WW-uitkeringen.

 

Tabel 3.2.10 Kerncijfers TW

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

103

129

126

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

4.385

3.569

3.665

1 UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers handhaving vertonen een lichte stijging in 2017 ten opzichte van voorgaande jaren. De incassoratio's blijven op een gelijk niveau.

 
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Opsporing

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)2

2,4

1,7

2,0

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

5,8

5,6

6,7

 

Terugvordering

Incassoratio cohort 2013 (%)

47

54

61

Incassoratio cohort 2014 (%)

39

48

56

Incassoratio cohort 2015 (%)

18

40

51

Incassoratio cohort 2016 (%)

_3

17

33

Incassoratio cohort 2017 (%)

_3

_3

16

1    UWV, jaarverslag.

2    Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande begrotingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

3    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A3. Aanvullende Inkomensvoorziening Ouderen (AIO)

Ouderen met een onvolledig AOW-pensioen kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Personen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben, rechtmatig in Nederland wonen en niet genoeg inkomen of vermogen hebben om in hun levensonderhoud te voorzien.

Hoe hoog is de AIO?

De AIO is een uitkering op huishoudenniveau en vult aan tot bijstandsniveau. De hoogte van de AIO-uitkering hangt af van het inkomen en de leefsituatie. In onderstaande tabel zijn de normen opgenomen voor gehuwden/samenwonenden en alleenstaanden zonder meerderjarige medebewoners. Voor AIO-gerechtigden die samenwonen met één of meer meerderjarige personen waarmee kosten kunnen worden gedeeld, geldt op grond van de kostendelersnorm een lager bedrag.

 

Tabel 3.2.12 AIO netto maandbedragen (maximaal), inclusief vakantietoeslag (in €)

 
 

1 juli 2018

Gehuwd /samenwonend

1.533,18

Alleenstaande (ouder)

1.121,43

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van AIO nemen de komende jaren toe, vanwege een verwachte stijging van het aantal AIO-gerechtigden als gevolg van de vergrijzing. Daarnaast neemt de gemiddelde uitkering de komende jaren naar verwachting iets toe, omdat als gevolg van het vervallen van de AOW-partnertoeslag huishoudens die een AIO-uitkering aanvragen, gemiddeld een hogere uitkering ontvangen dan bestaande AIO-gerechtigden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met een AIO-uitkering neemt komende jaren naar verwachting toe vanwege de vergrijzing. Daarnaast is door het afschaffen van de AOW-partnertoeslag in 2015 het aantal aangevraagde AIO-uitkeringen toegenomen. Daarentegen heeft de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd de komende jaren een matigend effect op het aantal huishoudens dat een AIO-uitkering aanvraagt.

 

Tabel 3.2.13 Kerncijfers AIO

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

44

46

46

1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers handhaving tonen in 2017 een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

 

1 Tabel 3.2.14 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

75

77

77

Kennis van de verplichtingen (%)

87

88

89

Opsporing2

 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,0

0,9

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,2

2,0

2,3

 

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

49

53

56

Incassoratio cohort 2014 (%)

19

27

31

Incassoratio cohort 2015 (%)

14

31

38

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

12

22

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

6

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    SVB, jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Bijstand zelfstandigen (Bbz 2004)

Startende ondernemers en gevestigde zelfstandigen kunnen voor financiële ondersteuning onder voorwaarden een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor gevestigde ondernemers of in bedrijfskredieten (starters en gevestigde ondernemers).

Wie komt er voor in aanmerking?

Startende ondernemers vanuit een uitkering en gevestigde zelfstandigen die aan de voorwaarden van het Bbz voldoen, zoals wanneer hulp via een andere weg niet meer mogelijk is, het inkomen onvoldoende is en de onderneming levensvatbaar is.

Hoe hoog is de Bbz-uitkering en het krediet?

De uitkering voor levensonderhoud is in principe gelijk aan die van de algemene bijstand (zie tabel 3.2.4) als aanvulling voor levensonderhoud. De maximale hoogte van de bijstand voor bedrijfskredieten wordt in onderstaande tabel vermeld. De bedragen worden jaarlijks aangepast voor gestegen prijzen.

 

Tabel 3.2.15 Bbz-normen kredietverlening (maxima) (in €)

 
 

1 januari 2018

Startende zelfstandige

36.155

Gevestigde zelfstandige

196.381

Budgettaire ontwikkelingen

Voor de verstrekking van bedrijfskredieten en uitkeringen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen ontvangen gemeenten een afzonderlijke specifieke uitkering. Deze uitgaven maken geen onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen en zijn voor 2019 geraamd op € 26 miljoen. Uit onderzoek is gebleken dat gemeenten de daling van de omvang van de kredietverlening vooral verklaren uit een afname van het aantal aanvragen èn uit gemiddeld lagere bedragen, waarbij door de verbetering van de economische situatie er minder behoefte is aan Bbz-krediet. Daarnaast wordt de daling veroorzaakt doordat de uitgaven, die voor de gemeenten gezamenlijk worden geraamd, gesaldeerde uitgaven zijn. Bij individuele gemeenten verschillen de uitgaven van jaar op jaar aanzienlijk met als gevolg dat een aantal gemeenten te weinig voorschot ontvangt en andere gemeenten teveel, zodat een aantal gemeenten achteraf nabetaald krijgt en andere gemeenten voorschotten terug moeten betalen.

Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers bedraagt in 2019 € 32 miljoen en maakt onderdeel uit van het Macrobudget participatiewetuitkeringen (zie tabel 3.2.3)

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.2.16 Kerncijfers Bbz

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

3,8

3,8

3,8

1 CBS, bijstandsuitkeringenstatistiek.

A5. Bijstand overig

Onder bijstand overig vallen de bijstand buitenland- en de repatriëringsre-geling. Verlening van bijstand aan een in het buitenland gevestigde Nederlander wordt alleen nog voortgezet ingeval het recht op uitkering vóór 1 januari 1996 is vastgesteld. Sinds 1996 zijn er dus geen nieuwe gerechtigden meer toegelaten.

Budgettaire ontwikkelingen

De verwachte uitkeringslasten voor de bijstand buitenland nemen de komende jaren af, omdat het aantal gerechtigden naar verwachting afneemt. Voor de repatriëringsregeling zijn geen uitgaven voorzien.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal personen dat in het buitenland een bijstandsuitkering ontvangt, daalt de komende jaren naar verwachting licht.

 

Tabel 3.2.17 Kerncijfers bijstand overig

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume bijstand overig (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,1

0,1

0,1

1 SVB, jaarverslag.

A6. Onderstand en re-integratie Caribisch Nederland

De overheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is een toename in de uitgaven. Dit is het saldo van twee effecten. De uitgaven aan Onderstand stijgen door de maatregelen die zijn genomen naar aanleiding van het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland. Dit leidt tot een beperkte toename van de uitgaven in 2019 en heeft in latere jaren een groter effect. Anderzijds lopen de uitgaven aan re-integratieprojecten (€ 2,3 miljoen) per 2020 af. Per saldo resulteren beide effecten in een lichte toename van de uitgaven.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.2.18 Kerncijfers Caribisch Nederland

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,6

0,5

0,6

1 SZW-unit RCN.

  • B. 
    Garanties

Voor 2019 zijn geen garanties meer voorzien.

  • C. 
    Subsidies

In totaal is in 2019 € 56,3 miljoen voor subsidies beschikbaar. € 25 miljoen is bestemd voor de uitfinanciering van de sectorplannen, € 22,2 miljoen voor het armoede- en schuldenbeleid, waarvan € 15 miljoen specifiek voor kinderen. Voor de «Tijdelijke regeling cofinanciering projecten dienstverlening werkzoekenden en projecten samenwerking en regie arbeidsmarkt» (DWSRA) is € 3,8 miljoen beschikbaar. Verder maken incidentele subsidies, cofinanciering van Europese subsidieregelingen, waaronder EFMB, en de subsidies aan het Nibud en de Stichting Beheer Collectieve Middelen (SBCM) voor ruim € 5 miljoen onderdeel uit van het subsidiebudget.

  • D. 
    Opdrachten

Deze middelen zijn met name bestemd voor activiteiten op de terreinen van bevordering arbeidsparticipatie (ca. € 11,3 miljoen), armoedebestrijding en schuldhulpverlening (ca. € 4,4 miljoen) en bevordering ondernemerschap (ca. € 0,5 miljoen). De middelen bevordering arbeidsparticipatie worden mede ingezet ten behoeve van het programma Sociaal Domein (dat in samenwerking tussen gemeenten en de ministeries van OCW, BZK, J&V en VWS is opgepakt), het programma Matchen op Werk en verbeteren van de werkgeversdienstverlening, het programma Perspectief op Werk en ondersteuningsprogramma's op het terrein van vakmanschap. Uit de middelen voor armoedebestrijding en schuldhulpverlening worden onder andere diverse ondersteuningsprogramma gefinancierd ter verbetering van de het (gemeentelijke) armoedebeleid en de (gemeentelijke) schuldhulpverlening. Dit laatste mede in het kader van de brede schuldenaanpak, waarover de Tweede Kamer in 2018 is bericht.

  • E. 
    Bekostiging

Voor de bekostiging van het meerjarige Kennisprogramma vakkundig aan het werk, dat wordt uitgevoerd door ZonMw, is in 2019 € 1,7 miljoen beschikbaar. Dat is € 0,6 miljoen minder dan in 2018 en wordt veroorzaakt door een versnelling in de uitvoering van het Kennisprogramma in 2018, waardoor de geraamde kasuitgaven in 2018 zijn verhoogd en in 2019 zijn verlaagd.

  • F. 
    Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Voor de uitvoering van het Kennisprogramma vakkundig aan het werk is voor uitvoeringskosten voor ZonMw ruim € 0,2 miljoen beschikbaar in 2019.

  • G. 
    Bijdrage sociale fondsen

Met ingang van 2018 is een financiële tegemoetkoming van € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan het Wsw-pensioenfonds PWRI, onder de voorwaarde dat sociale partners zelf tot een structurele oplossing komen voor het fonds.

  • H. 
    Ontvangsten

De geraamde ontvangsten 2019 hebben betrekking op de boedelscheiding van de SVB-Nederlandse Antillen.

 

Tabel 3.2.19 Re-integratie gemeentelijk domein

 

2015

2016

2017

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000)1

43

43

45

Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)2

33

35

44

waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet

1,2

2,2

9,1

waarvan personen met beschut werk

<0,1

<0,1

0,6

waarvan tijdelijke loonkostensubsidie voor werklozen of ID/WIW

5,2

3,7

3,2

 

Werknemersbestand WSW (x 1.000)3

96

91

87

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3

36

37

37

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen3

6,6

6,5

6,6

 

Aantal voorzieningen Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)4

209

222

256

Aantal personen met een voorziening Participatiewet/WWB (x 1.000, ultimo)4

166

174

190

1    CBS, Uitstroom na re-integratie.

2    CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

3    Panteia, Wsw-rapportage.

4    CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsre-gimes: de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschillen (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale weten regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsongeschiktheidsbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

 Beleidswijzigingen   Regeerakkoordmaatregelen ziekte en arbeidsongeschiktheid

Het regeerakkoord bevat enkele maatregelen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De budgettaire effecten zijn in de begroting 2019 verwerkt, de maatregelen die in 2019 in zouden gaan zijn met een jaar uitgesteld. Het kabinet staat open voor voorstellen van sociale partners die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid verbeteren (kamerstuk 29 544, nr. 813). De Kamer wordt in het najaar geïnformeerd over de uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid.

Loonkostensubsidies en het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium Het WIA-arbeidsongeschiktheidscriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken in de Participatiewet. De beoogde inwerkingtredingsdatum is nu 1 januari 2020, dit is een jaar later dan vermeld in de begroting 2018.

Re-integratie WW

Het kabinet is voornemens om bij SZW verzamelwet 2019 te regelen dat UWV ook re-integratie kan inkopen voor mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard en in de WW terecht zijn gekomen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.3.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

Artikelonderdeel    Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023

 

2017

Verplichtingen

804

790

799

815

832

848

865

Uitgaven

804

790

799

815

832

848

865

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdrachten

804

790

799

815

832

848

865

Ongevallenverzekering (Caribisch

             

Nederland)

804

790

799

815

832

848

865

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten van de Ongevallenverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.3.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 3 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

9.455.806

9.778.216

10.237.306

10.737.822

11.214.577

11.721.598

12.150.676

 

Inkomensoverdrachten

9.394.789

9.693.454

9.864.234

10.043.937

10.202.897

10.371.453

10.450.965

IVA

2.036.404

2.360.541

2.618.994

2.884.830

3.150.033

3.414.824

3.641.844

WGA

2.492.840

2.716.671

2.891.579

3.050.071

3.179.501

3.307.383

3.410.573

WGA eigen-risicodragers

360.864

365.239

387.172

409.104

431.037

452.969

474.900

WAO

4.365.460

4.122.836

3.850.573

3.595.336

3.349.078

3.111.844

2.847.188

WAZ

139.221

128.167

115.916

104.596

93.248

84.433

76.460

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

61.017

84.762

104.543

115.126

116.236

117.344

118.453

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/

             

ZW/WW

61.017

84.762

104.543

115.126

116.236

117.344

118.453

 

Nominaal

0

0

268.529

578.759

895.444

1.232.801

1.581.258

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Ongevallenverzekering (OV) (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgavenontwikkeling van de Ongevallenverzekering (OV) wordt verklaard door de verhoging van de gerechtigde leeftijd voor de Algemene Ouderdomsverzekering (zie beleidsartikel 8). Hierdoor lopen de uitkeringen van de OV langer door.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.3.3 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)2

0,22

0,2

0,2

1    SZW-unit RCN.

2    Per 2017 geldt een aangepaste definitie waarin de uitkeringen zowel met als zonder tussenkomst van de werkgever zijn opgenomen.

A2. Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of bij wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door het UWV.

Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun (ex-)werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan het UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van het UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Wie komt er voor in aanmerking?

Werknemers die op of na 29 december 2005, na een wachttijd van twee jaar, 35% of meer arbeidsongeschikt zijn als gevolg van ziekte.

Hoe hoog is de IVA-uitkering en wat is de duur?

Iemand die ten minste 80% arbeidsongeschikt is en niet meer kan herstellen of een geringe kans op herstel heeft, komt op basis van de IVA in aanmerking voor een uitkering van 75% van het laatstverdiende loon, met een maximum van 75% van het maximumdagloon. Het maximumdagloon bedraagt per 1 juli 2018 € 211,42, dat is afgerond € 4.598,39 per maand. De IVA-uitkering bedraagt maximaal € 3.448,79 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). Daarnaast ontvangen IVA-gerechtigden in 2018 een tegemoetkoming van netto € 177,68 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een IVA-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Hoe hoog is de WGA-uitkering en wat is de duur?

  • • 
    Iemand die ten minste 35% arbeidsongeschikt is komt in aanmerking voor een uitkering op basis van de WGA. De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van het loonverlies (oude maandloon minus eventueel inkomen). Het totale inkomen neemt toe naarmate de betrokkene meer werkt.
  • • 
    Indien het loonverlies meer dan 35% maar minder dan 80% bedraagt, is er sprake van gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid. Afhankelijk van het arbeidsverleden heeft de gedeeltelijk arbeidsgeschikte minimaal 3 tot maximaal 38 maanden recht op een loongerelateerde uitkering. De Wet werk en zekerheid bevat maatregelen die de maximale duur van de loongerelateerde uitkering raken, zoals de geleidelijke duurverkorting en de aanpassing van de opbouw van WW-rechten. Dit heeft tot gevolg dat de maximale duur van de loongerelateerde uitkering stapsgewijs - één maand per kwartaal - wordt teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden voor nieuwe instroom in de WGA. Deze maatregelen zijn per 1 januari 2016 in werking getreden.
  • • 
    De gedeeltelijk arbeidsgeschikte wordt geacht te gaan of te blijven werken. Om dit te stimuleren wordt de uitkering na de loongerelateerde fase afhankelijk van het verdiende inkomen. Is dat inkomen ten minste 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt het loon aangevuld tot 70% van het loonverlies. Als de betrokkene na afloop van de loongerelateerde uitkering geen werk heeft of minder verdient dan 50% van de resterende verdiencapaciteit, dan wordt een uitkering verstrekt die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon.
  • • 
    Indien het loonverlies ten minste 80% bedraagt en herstel op termijn nog mogelijk is, is er sprake van volledige arbeidsongeschiktheid. De volledig arbeidsongeschikte houdt ook na de loongerelateerde fase recht op een uitkering van 70% van het loonverlies.
  • • 
    WGA-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WGA-uitkering ontvangen evenals IVA-gerechtigden een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van netto € 177,68.
  • • 
    Evenals bij de IVA-uitkering geldt ook bij de WGA-uitkering het maximumdagloon.
  • • 
    Het recht op uitkering kan doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd. Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 stijgen de uitkeringslasten WIA (IVA en WGA) inclusief de lasten voor eigenrisicodragers met circa € 450 miljoen. Dit is een gevolg van het feit dat de WIA een relatief nieuwe regeling is die nog niet het structurele niveau heeft bereikt. Naarmate het WIA-bestand meer ingroeit zal er ook logischerwijs meer doorstroom plaatsvinden van de WGA naar de IVA omdat het WGA-bestand groeit. Hierdoor stijgen de IVA-uitgaven relatief harder dan de WGA-uitgaven. De hogere AOW-gerechtigde leeftijd heeft als gevolg dat WIA-uitkeringen langer kunnen doorlopen. De tegemoetkoming arbeidsongeschikten maakt onderdeel uit van de uitkeringslasten IVA, WGA, WAO en WAZ in tabel 3.3.2.

Beleidsrelevante kerncijfers

De kerncijfers WIA zijn gecombineerd met de kerncijfers WAO in tabel 3.3.4.

A3. Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De werknemer die op 1 januari 2004 al een WAO-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • • 
    hij is 15% of meer arbeidsongeschikt;
  • • 
    hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

De WAO blijft ook gelden voor werknemers die hun eerste ziektedag hadden vóór 1 januari 2004 of van wie het recht op WAO-uitkering is geëindigd, indien zij binnen vijf jaar (opnieuw) arbeidsongeschikt worden door dezelfde oorzaak. Hierdoor worden alleen nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend bij herleving van een oud recht.

Hoe hoog is de WAO-uitkering?

De WAO-uitkering bestaat uit twee fasen.

  • • 
    In de eerste fase ontvangt een WAO-gerechtigde een loondervingsuit-kering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het dagloon. De uitkering bedraagt maximaal 75% van het maximumdagloon. Dat is per 1 juli 2018 maximaal € 3.448,79 bruto per maand (inclusief vakantiegeld). De duur van de loondervingsuitkering is afhankelijk van de leeftijd op de ingangsdatum van de WAO-uitkering.
  • • 
    In de tweede fase ontvangt de WAO-gerechtigde een vervolguitkering die gerelateerd is aan het arbeidsongeschiktheidspercentage en het vervolgdagloon. De hoogte van het vervolgdagloon is onder andere afhankelijk van de leeftijd die iemand heeft op de ingangsdatum van de WAO-uitkering. De vervolguitkering kan in principe doorlopen tot de AOW-gerechtigde leeftijd.
  • • 
    WAO-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAO-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2018) netto € 177,68.

Budgettaire ontwikkelingen

Er is alleen nog instroom in de WAO door herleving van uitkeringen. Er worden dan ook nauwelijks nog nieuwe WAO-uitkeringen toegekend. Tegelijkertijd worden er in 2019 17.000 uitkeringen beëindigd. De uitkeringslasten WAO dalen in 2019 met ruim € 270 miljoen. In latere jaren gaat de daling van de uitkeringslasten minder snel. Dit komt vooral doordat WAO-uitkeringen langer kunnen doorlopen als gevolg van de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.3.4 Kerncijfers IVA, WGA en WAO

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

IVA, WGA en WAO

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

550

555

561

waarvan IVA

98

109

120

waarvan WGA

179

192

204

waarvan WAO

273

254

237

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

8,0

7,9

7,8

 

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

42

43

43

waarvan IVA

11

11

11

waarvan WGA

31

32

31

waarvan WAO

0,7

0,6

0,5

Instroomkans (%)

0,6

0,6

0,6

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

39

38

36

waarvan IVA

7

9

9

waarvan WGA

11

10

10

waarvan WAO

21

20

17

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

10

9

9

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

6,7

6,9

6,5

 

WGA

Aandeel werkende WGA'ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

44

_2

_2

1    UWV, jaarverslag.

2    Het aandeel werkende WGA'ers wordt niet geraamd.

Handhaving

De indicatoren op het gebied van preventie en opsporing vertonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. Ook de incassoratio's laten een stabiel beeld zien.

Tabel 3.3.5 Kerncijfers IVA, WGA en WAO (fraude en handhaving)

 
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

83

79

79

Kennis van de verplichtingen (%)

91

88

89

 

Opsporing2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

2,0

1,1

1,2

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

9,4

6,0

7,4

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

57

64

71

Incassoratio cohort 2014 (%)

49

56

61

Incassoratio cohort 2015 (%)

22

45

57

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

24

44

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

19

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017». Kerncijfers preventie hebben alleen betrekking op WGA en WAO. De IVA is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

2    UWV, jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico's al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

De zelfstandige die op 1 augustus 2004 al een WAZ-uitkering ontving, behoudt deze zolang aan de uitkeringsvoorwaarden wordt voldaan:

  • • 
    hij is 25% of meer arbeidsongeschikt;
  • • 
    hij heeft de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet bereikt.

Hoe hoog is de WAZ-uitkering?

De hoogte van de WAZ-uitkering hangt af van de mate van arbeidsongeschiktheid en het feitelijk gederfde inkomen per dag, mits dat niet hoger is dan het wettelijk minimumloon (de maximale grondslag). De uitkering voor volledig arbeidsongeschikten is 75% van de grondslag en bedraagt per 1 juli 2018 maximaal € 1.195,65 bruto per maand (exclusief vakantiegeld). Heeft de betrokkene voortdurend oppas en verzorging nodig, dan kan de uitkering worden verhoogd tot maximaal 100% van de grondslag. WAZ-gerechtigden die op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een WAZ-uitkering en ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn ontvangen daarnaast een tegemoetkoming arbeidsongeschikten van (in 2018) netto € 177,68.

Budgettaire ontwikkelingen

De toegang voor zelfstandigen tot de WAZ is per 1 augustus 2004 beëindigd. In de WAZ is nog slechts in beperkte mate sprake van nieuwe instroom, die bestaat uit herleving van uitkeringen. Het WAZ-bestand en de uitkeringslasten nemen de komende jaren af, met name door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van het zittend bestand. De hogere AOW-gerechtigde leeftijd heeft als gevolg dat WAZ-uitkeringen langer kunnen doorlopen. Hierdoor dalen de uitkeringslasten in de WAZ minder snel.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.3.6 Kerncijfers WAZ

 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Bestand in aantal uitkeringen (x 1.000, ultimo)

12

11

9,7

1 UWV, jaarverslag.

  • B. 
    Bijdrage aan ZBO's/RWT's Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW zet het UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Het UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt het UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structureel functionele beperking.

Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan het UWV beschikbaar gesteld en door het UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Het begro-tingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2019 is voor het premiegefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 105 miljoen beschikbaar. Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 structureel middelen vrijgemaakt om de persoonlijke dienstverlening die het UWV biedt uit te breiden en te versterken, zie beleidsartikel 11. Naar verwachting leidt dit tot een hogere uitputting van het re-integratiebudget. Op basis van informatie van het UWV is er in 2018 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen. Het premiegefinancierde budget voor 2018 is daarom met € 19,4 miljoen verlaagd.

De vaste commissie SZW van de Tweede Kamer heeft de Minister tijdens het wetgevingsoverleg over het Jaarverslag 2017 verzocht om inzicht te geven in de verhouding tussen premie- en begrotingsgefinancierde middelen van het re-integratiebudget. In tabel 3.3.7 is daarom het totale budget dat voor het UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/ WAZ/ZW/WW als Wajong. Aandachtspunt is dat een deel van het begrotingsgefinancierde budget gericht is op de subsidieregeling voor scholing en re-integratie van personen met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen (ESB-regeling). Het overige begrotings-gefinancierde deel is samen met het premiegefinancierde deel beschikbaar voor inkoop van trajecten en diensten.

 

Tabel 3.3.7 Extracomptabel overzicht totaal re-integratiebudget (x € 1.000)

       
 

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Premiegefinancierd (WIA/WAO/

WAZ/ZW/WW)

61.017

84.762

104.543

115.126

116.236

117.344

118.453

Begrotingsgefinancierd (Wajong)

27.800

99.446

107.312

103.929

101.216

84.892

82.166

waarvan ESB

13.000

14.000

14.0000

14.000

14.000

14.000

14.000

Totaal beschikbaar budget voor

inkoop

75.8171

170.208

197.855

205.055

203.452

188.236

186.619

1 In 2017 sluit het beschikbare budget niet een op een aan op de uitgaven aan re-integratie door het UWV Dit wordt verklaard doordat het UWV in 2017 ESF-gelden heeft ontvangen voor oude projecten (€ 36 miljoen). Daarnaast is in 2016 een deel van het re-integratiebudget 2017 (€ 45 miljoen) aan UWV betaald.

Extracomptabele fiscale regelingen Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Naast de fiscale regelingen die in onderstaande tabel zijn opgenomen, heeft ook de Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid betrekking op dit beleidsartikel. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

 

Tabel 3.3.8 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)

   

2017

2018

2019

Arbeidsongeschiktheidsverzekering premieaftrek    523

544

554

Arbeidsongeschiktheidsverzekering belaste uitkering    - 412

  • 428
  • 426

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Beleidswijzigingen

De Wajong bestaat uit drie groepen die elk een eigen doelstelling hebben: de «oude Wajong» (tot 2010), de «Wajong2010» (2010 tot 2015) en de Wajong2015. Het moment van instroom bepaalt tot welke groep iemand behoort. In de «oude Wajong» staat inkomensondersteuning voorop en is arbeidsondersteuning beschikbaar voor hen die kunnen werken. Voor de «Wajong2010» (mensen die in de periode 2010 tot 2015 zijn ingestroomd) heeft de overheid als eerste doel de arbeidsparticipatie van Wajongers te bevorderen. Als zij perspectief hebben op het verrichten van arbeid staat voor deze Wajongers arbeidsondersteuning centraal. Als onderdeel van de arbeidsondersteuning kunnen zij zo nodig inkomensondersteuning aanvragen. De doelgroep van de Wajong2015 bestaat uit mensen die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Zij hebben geen recht op arbeidsondersteuning.

Als het totale inkomen van een Wajonger en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan het UWV en de REA-instituten. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;
  • • 
    Het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV.

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale weten regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het jonggehandicaptenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Levenlanglerenkrediet

Het kabinet stelt in de op dit moment bij de Tweede Kamer voorliggende verzamelwet SZW 2019 voor een uitzondering te maken voor het levenlanglerenkrediet bij het vaststellen van het recht op Wajong. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die met een levenlanglerenkrediet een studie volgen blijven met ingang van 1-1-2019 in de werkregeling. Het volgen van een studie met een levenlanglerenkrediet vormt met ingang van 1-1-2019 geen uitsluitingsgrond meer voor de toegang tot de Wajong2015.

Vereenvoudiging Wajong

Naar aanleiding van de in 2017 uitgevoerde beleidsdoorlichting Wajong is het kabinet voornemens om met ingang van 1 januari 2020 enkele wijzigingen in de Wajong door te voeren (Tweede Kamer, 2017-2018,

30    982, nr. 40). Al deze wijzigingen staan in het teken van vereenvoudigen van de Wajong en het wegnemen van drempels om aan de slag te gaan. Met de additionele middelen uit het regeerakkoord heeft het kabinet het mogelijk gemaakt om de persoonlijke dienstverlening aan Waiongers met arbeidsvermogen (artikel 11) op peil te brengen en te houden. Het kabinet stelt daarnaast voor voornemens om de verschillende inkomensrege-lingen binnen de Wajong harmoniseren tot een inkomensregeling voor alle werkende Wajongers. Verder is het kabinet voornemens om de negatieve prikkel om een studie op te pakken weg te nemen. Wajongers in de Wajong2010 die gaan studeren, komen niet meer in de studieregeling terecht met een uitkering van 25% van het minimumloon, maar blijven in de Wajong2010-werkregeling of -uitkeringsregeling. Wajongers ervaren de mogelijkheid dat zij het recht op Wajong verliezen mogelijk als een drempel om te gaan werken. Om deze drempel weg te nemen, stelt het kabinet voor de regels voor het vervallen van het recht op Wajong te harmoniseren en de periode voor het herleven van het recht op Wajong te verlengen.

Motie Siderius

Gelijktijdig met de Wajongmaatregelen naar aanleiding van de kabinetsreactie op de beleidsdoorlichting, is het kabinet voornemens om met ingang van 1 januari 2020 studie als uitsluitingsgrond voor toegang tot de Wajong2015 te schrappen. Hiermee geeft het kabinet gevolg aan een breed gesteunde motie van het lid Siderius (Tweede Kamer, 2015-2016,

31    497, nr. 188) waarbij de Tweede Kamer de regering heeft opgeroepen in de Wajong2015 een voorziening te treffen waarmee ernstig meervoudig beperkte leerlingen tijdens hun studie aanspraak kunnen maken op een uitkering op basis van de Wajong2015.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 3.4.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 4 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

3.202.010

3.282.302

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

Uitgaven

3.202.010

3.282.302

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdrachten

3.174.210

3.182.856

3.252.066

3.336.641

3.369.266

3.360.003

3.377.841

Wajong

3.174.210

3.182.856

3.252.066

3.336.641

3.369.266

3.360.003

3.377.841

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

27.800

99.446

107.312

103.929

101.216

84.892

82.166

Re-integratie Wajong

27.800

99.446

107.312

103.929

101.216

84.892

82.166

 

Ontvangsten

18.151

25.625

0

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en zijn derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Wajong.

Bijdragen aan ZBO's en RWT's:

De bijdragen aan ZBO's en RWT's zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een re-integratiebudget voor Wajongers.

Toelichting op de financiële instrumenten

  • A. 
    Inkomensoverdrachten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd of tijdens hun studie arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben. Voor de Wajong2015 geldt hierbij als voorwaarde dat zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

Hoe hoog is de Wajong-uitkering?

Voor mensen met recht op de oude Wajong die volledig arbeidsgehandicapt zijn en duurzaam geen arbeidsvermogen hebben is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Per 1 juli 2018 is dit € 1.195,65 bruto per maand (exclusief vakantiegeld) voor mensen van 22 jaar en ouder. Voor jongeren is de uitkering 75% van het wettelijk minimumjeugdloon. Voor de groep met arbeidsvermogen is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is deze afhankelijk van het arbeidsongeschiktheidspercentage.

Voor mensen met recht op de Wajong2010 in de uitkeringsregeling is de uitkering 75% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen in de Wajong2010 werkregeling is de uitkering maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Voor mensen die arbeidsmogelijkheden hebben geldt een activerende uitkeringsstructuur, waarbij «werken moet lonen» het uitgangspunt is. Verdient een Wajonger in de werkregeling meer dan 20% van het minimumloon, dan mag hij de helft van elke extra verdiende euro houden, tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 van 27 jaar of ouder die 7 jaar in de werkregeling zitten komen in de voortgezette werkregeling. Wanneer jonggehandicapten in de voortgezette werkregeling van de Wajong2010 meer dan 20% van het minimumloon verdienen, worden ze met een uitkering aangevuld tot 100% van het minimumloon. Jonggehandicapten in de Wajong2010 die studeren, ontvangen een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon. Het kabinet is voornemens om deze studieregeling vanaf 2020 te schrappen, waardoor ook de jonggehandicapten in de Wajong 2010 die studeren in de werkregeling of uitkeringsregeling zullen komen.

Mensen met recht op de Wajong2015 ontvangen een uitkering van 75% van het wettelijk minimumloon.

Daarnaast ontvangen Wajong-gerechtigden in 2018 een tegemoetkoming van netto € 177,68 mits zij op 1 juli van het kalenderjaar recht hebben op een Wajong-uitkering. Deze tegemoetkoming arbeidsongeschikten is bedoeld om een arbeidsongeschikte tegemoet te komen in de kosten die hij/zij moet maken door zijn/haar handicap. Het recht op uitkering wordt beëindigd bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten stijgen in 2019, ondanks een afname van het volume van de Wajong, licht ten opzichte van 2018. Deze stijiging wordt veroorzaakt door een hogere gemiddelde uitkering. De belangrijkste factoren zijn:

  • • 
    De nieuwe instroom heeft duurzaam geen arbeidsmogelijkheden en zal daarom een volledige uitkering ontvangen.
  • • 
    Van de personen die uitstromen zal een deel een gedeeltelijke uitkering hebben, omdat zij wel werken.
  • • 
    De gemiddelde leeftijd van de Wajongers neemt toe, omdat de grote groep die de afgelopen jaren is ingestroomd ouder wordt. Hierdoor neemt het percentage Wajongers dat een uitkering krijgt dat gebaseerd wordt op het minimumjeugdloon af.
  • • 
    Het aantal mensen dat op grond van de studieregeling nog een uitkering van 25% van het wettelijk minimumloon ontvangt neemt af. Deze personen in de Wajong2010 krijgen een hogere uitkering omdat ze niet meer studeren en doorstromen naar de werk- of uitkeringsregeling.

De financiële gevolgen van de maatregelen naar aanleiding van de beleidsdoorlichting Wajong en de motie Siderius zijn verwerkt in het budgettaire beeld van 2020 en later.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het totale volume van de Wajong neemt iets af. Dit komt doordat de uitstroom uit de oude Wajong en Wajong2010 groter is dan de instroom in de Wajong2015. Het verwachte aandeel werkenden als percentage van de Wajongers met arbeidsvermogen neemt iets toe als gevolg van de banenafspraak (zie beleidsartikel 2). De tabel met kerncijfers over de Wajong geeft vanaf deze begroting informatie over welk aandeel van de werkende Wajongers arbeidsvermogen heeft

Tabel 3.4.2 Kerncijfers Wajong

 

Realisatie Raming 2018 Raming 2019 20171

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

246

245

244

waarvan oude Wajong (tot 2010)

175

172

169

waarvan met arbeidsvermogen (%)

41

41

41

waarvan Wajong2010 (2010 tot 2015)

65

64

63

waarvan werkregeling (%)

68

72

75

waarvan studieregeling (%)

7,3

3

0

waarvan duurzaam geen arbeidsmogelijkheden (%)

25

25

25

waarvan Wajong2015

6,2

9

13

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

4,7

5

5

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)

6,1

6

6

 

Aandeel Wajongers met arbeidsvermogen dat werkt (%)

50

50

51

1 UWV, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers over preventie zijn iets afgenomen ten opzichte van voorgaande jaren. Wajongers scoren op kennis van de verplichtingen iets lager en gelijktijdig is de gepercipieerde detectiekans afgenomen. UWV zet daarom in op betere voorlichting over rechten en plichten. De kerncijfers op het gebied van opsporing zijn toegenomen in vergelijking met voorgaand jaar. De incassoratio's zijn redelijk stabiel gebleven.

 

1 Tabel 3.4.3 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

73

77

68

Kennis van de verplichtingen (%)

86

86

82

Opsporing2

 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,6

1,6

2,4

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

4,0

4,6

7,5

 

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

59

65

72

Incassoratio cohort 2014 (%)

50

58

65

Incassoratio cohort 2015 (%)

18

41

51

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

17

43

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

13

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    UWV, jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde

4    Deze cijfers komen niet voor.

  • B. 
    Bijdrage aan ZBO's/RWT's Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de REA-instituten (instellingen die scholings- en arbeidstoeleidingstrajecten bieden aan jongeren die ernstige belemmeringen ondervinden bij het volgen van scholing vanwege één of meer specifieke sociaal-medische beperkingen) door middel van de ESB-regeling. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. Specifiek voor jonggehandicapten met arbeidsmogelijkheden die vallen onder de Wajong2010 geldt een acceptatieplicht van passende arbeid. Het UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ, ZW en WW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW en wordt verantwoord in artikel 3. In tabel 3.3.7 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor het jaar 2019 is voor het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget € 107 miljoen beschikbaar. Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 structureel middelen vrijgemaakt om de persoonlijke dienstverlening die het UWV biedt, uit te breiden en te versterken, zie beleidsartikel 11. Naar verwachting leidt dit tot een hogere uitputting van het re-integratiebudget. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget neemt na 2019 geleidelijk af (zie tabel 3.4.1). Dit hangt samen met de Participatiewet, waarin geregeld is dat de instroom in de Wajong2015 wordt beperkt tot mensen die duurzaam geen arbeidsmogelijkheden hebben.

Op basis van informatie van het UWV is er in 2018 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen. Het begrotingsgefinancierde budget voor 2018 is daarom met € 23,7 miljoen verlaagd.

Extracomptabele fiscale regelingen Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regeling vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

 

Tabel 3.4.4 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)

   

2017

2018

2019

Jonggehandicaptenkorting    178

178

180

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Beleidswijzigingen

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk loonvervangend inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomensverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Werklozen die bij instroom in de WW 60 jaar of ouder zijn, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Wet Inkomensvoorziening Oudere Werklozen (IOW). Vanaf 2020 stijgt de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen mee met de AOW-leeftijd.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefi-nancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  • • 
    Het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV;
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet Inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

In het regeerakkoord is aangekondigd dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd, zodat oudere werklozen na het aflopen van de WW- of WGA-uitkering niet hun eigen vermogen of dat van hun partner hoeven «op te eten» voordat zij in aanmerking komen voor inkomensondersteuning. Met het oog op de stijgende participatiegraad van oudere werknemers en de betaalbaarheid van de regeling, zal de IOW worden aangepast door de leeftijdsgrens vanaf 2020 te laten meestijgen met de AOW-leeftijd.

Scholing WW (amendement van Weyenberg c.s., Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 XV, nr. 15)

Vanaf juli 2018 beschikt het UWV over een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Het gaat om scholingstrajecten die leiden naar beroepen waar veel vraag naar werkenden is. De scholingstrajecten kunnen ingezet worden gericht op werkhervatting in een krapteberoep of gericht op een arrangement met een werkgever, waarbij een concrete baan in het vooruitzicht is gesteld.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.5.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

173.025

110.598

155.993

127.303

129.882

138.541

148.688

Uitgaven

166.729

114.574

157.104

127.966

130.282

138.541

148.688

waarvan juridisch verplicht (%)

   

98,6%

       
 

Inkomensoverdrachten

157.961

98.179

129.813

117.093

129.882

138.541

148.688

IOW

65.037

69.579

97.213

116.993

129.782

138.441

148.588

Cessantiawet (Caribisch

             

Nederland)

24

100

100

100

100

100

100

Tijdelijke regeling tegemoet-

             

koming Dagloonbesluit

92.900

28.500

32.500

0

0

0

0

 

Subsidies

7.506

8.003

17.311

663

400

0

0

Opdrachten

1.262

1.092

0

0

0

0

0

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

7.300

9.980

10.210

0

0

0

Scholing WW

0

7.300

9.980

10.210

0

0

0

 

Ontvangsten

1.171

3.397

0

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten IOW en uitkeringslasten Cessantiawet (Caribisch Nederland).

Subsidies:

De subsidies zijn voor 87% juridisch verplicht. Het betreft budget voor de subsidieregelingen voor het ontwikkeladvies, voor de experimenten «Meer werk» en voor ondersteuning van de Ambachtsacademie. 13% van het beschikbare budget is niet verplicht, omdat het budget voor het ontwikkeladvies nog niet helemaal is toebedeeld.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's:

De bijdragen aan ZBO's en RWT's zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.

 

Tabel 3.5.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 5 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

5.139.206

4.290.173

3.739.575

3.598.308

3.730.856

3.997.030

4.280.747

 

Inkomensoverdrachten

5.139.206

4.290.173

3.603.782

3.348.249

3.358.450

3.491.546

3.628.717

WW

5.139.206

4.290.173

3.603.782

3.348.249

3.358.450

3.491.546

3.628.717

Nominaal

0

0

135.793

250.059

372.406

505.484

652.030

 

Ontvangsten

329.026

323.000

310.293

321.431

332.326

342.499

352.986

Ufo

329.026

323.000

298.984

298.984

298.984

298.984

298.984

Nominaal

0

0

11.309

22.447

33.342

43.515

54.002

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsongeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW. De IOW is een tijdelijke regeling. In het sociaal akkoord is afgesproken om de IOW tot 2020 te verlengen en daarna een evaluatie uit te voeren. In de Wwz is daartoe opgenomen dat oudere WW'ers en WGA'ers in aanmerking kunnen komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2020 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. In het regeerakkoord is opgenomen dat de IOW vanaf 2020 met vier jaar wordt verlengd, waarbij de leeftijdsgrens om voor de IOW in aanmerking te komen meestijgt met de AOW-leeftijd. De IOW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • • 
    Werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar of ouder zijn en die recht hebben op meer dan drie maanden WW-uitkering, komen bij beëindiging van hun WW-uitkering wegens het bereiken van de maximale duur in aanmerking voor een IOW-uitkering. De regeling is toegankelijk voor oudere werklozen die werkloos zijn geworden vanaf 1 oktober 2006;
  • • 
    Gedeeltelijk arbeidsongeschikte ouderen hebben na hun loongerelateerde WGA-uitkering recht op IOW als de loongerelateerde WGA is toegekend op of na het bereiken van de leeftijd van 60 jaar. De regeling is toegankelijk als het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering op of na 1 januari 2008 is ontstaan.

Hoe hoog is de IOW-uitkering?

Deze uitkering is maximaal 70% van het wettelijk minimumloon. Dit is op 1 juli 2018 € 1.115,94 bruto per maand (exclusief vakantietoeslag). De uitkering kan lager zijn dan 70% van het wettelijk minimumloon als:

  • • 
    de WW- of loongerelateerde WGA-uitkering, in de kalendermaand voor het einde van deze uitkering, lager was dan 70% van het minimumloon;
  • • 
    de betrokkene tijdens de IOW-uitkering andere inkomsten heeft, bijvoorbeeld loon of een andere uitkering.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de IOW stijgen van 2018 op 2019 met circa € 30 miljoen. Vanwege de duurverkorting in de WW stromen mensen op jongere leeftijd door naar de IOW. Daarnaast blijven ze langer in de IOW-uitkering zitten vanwege de verhoging van de AOW-leeftijd. Beide effecten leiden tot een hoger IOW-volume, waardoor de IOW-uitgaven meerjarig een stijgend verloop vertonen. Door de verlening van de IOW blijven de IOW-uitgaven ook na 2022 doorstijgen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door de WW-duurverkorting komen mensen eerder in de IOW terecht. Door de stijging van de AOW-gerechtigde leeftijd blijven mensen gemiddeld langer in de IOW. Door deze twee effecten neemt het volume in de IOW toe.

 

Tabel 3.5.3 Kerncijfers IOW

 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

5,0

5,8

8,0

1 UWV, jaarverslag.

A2. Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

Er wordt een in de tijd constant uitgavenpatroon verondersteld. In de praktijk kunnen uitgaven echter van jaar tot jaar sterk fluctueren, afhankelijk van het aantal bedrijven dat failliet is gegaan en het aantal betrokken werknemers. Specifieke kenmerken van de betrokken werknemers, zoals gemiddeld dienstverband en gemiddeld loon, kunnen ook sterk fluctueren en de hoogte van de uitkeringslasten van jaar tot jaar beïnvloeden.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen dat op basis van de Cessantiawet wordt verstrekt is beperkt. Het volume wordt geraamd op minder dan 100 uitkeringen per jaar.

Tabel 3.5.4 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)

 
 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

1 SZW-unit RCN.

A3. Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit werknemersverzekeringen

Per 1 januari 2018 is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen aangepast waardoor het dagloon voor zogenoemde herlevers, de groep waarbij sprake is van twee WW-uitkeringen in dezelfde kalendermaand, hoger uitkomt. Daarnaast komen deze herlevers in aanmerking voor een compensatieregeling. Op de compensatieregeling dagloonbesluit wordt voor 2018 een onderrealisatie verwacht. Tegelijkertijd is de verwachting dat ook in 2019 compensatie als gevolg van het dagloonbesluit nodig is. Om deze kosten te dekken wordt de verwachte onderrealisatie in 2018 doorgeschoven naar 2019.

A4. Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. De WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd en wordt vanaf 2016 stapsgewijs - één maand per kwartaal - teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. De WW wordt uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

Om voor een WW-uitkering in aanmerking te komen moet een werknemer in ieder geval:

  • • 
    de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt;
  • • 
    verzekerd zijn voor de WW;
  • • 
    minimaal vijf arbeidsuren per week kwijtraken (of voor wie minder dan tien uur per week werkte, minimaal de helft van de arbeidsuren);
  • • 
    geen recht meer hebben op loon over die verloren arbeidsuren;
  • • 
    beschikbaar zijn om te gaan werken;
  • • 
    voldoen aan de wekeneis: in de 36 weken voor de eerste werkloos-heidsdag in minimaal 26 weken in loondienst hebben gewerkt;
  • • 
    geen ZW-uitkering, WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid of IVA-uitkering ontvangen;
  • • 
    geen WGA-uitkering ontvangen (tenzij men naast de WGA-uitkering werkte, en die baan is kwijtgeraakt);
  • • 
    zich tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;
  • • 
    niet verwijtbaar werkloos zijn. Verwijtbaar werkloos is iemand die zelf ontslag heeft genomen of om een dringende reden is ontslagen. In dat geval krijgt de werknemer geen uitkering of een korting op de uitkering.

Hoe hoog is de WW-uitkering?

De eerste twee maanden bedraagt de uitkering 75%, daarna 70% van WW-maandloon (dat maandloon wordt gebaseerd op het loon van de periode van 12 maanden voordat iemand werkloos werd). Inkomsten uit arbeid worden gedeeltelijk verrekend, zodat het totale inkomen toeneemt naarmate de WW-gerechtigde meer werkt. De hoogte van het maandloon is gemaximeerd, waardoor de 75%-uitkering per 1 juli 2018 maximaal € 3.448,79 bruto per maand bedraagt en de 70%-uitkering maximaal € 3.218,87 (beide bedragen inclusief vakantietoeslag).

Budgettaire ontwikkelingen

De ramingen van het CPB geven voor 2018 en 2019 een daling van de werkloosheid aan. Daarnaast groeien de effecten van de Wwz geleidelijk in. De WW-duurverkorting, de aanpassing van het besluit passende arbeid en de invoering van inkomensverrekening hebben daarbij in de komende jaren naar verwachting een neerwaarts effect op de WW-uitgaven. Gezamenlijk leidt dit in 2018 naar verwachting tot een daling van de WW-uitgaven met circa € 850 miljoen en in 2019 tot een verdere daling met € 690 miljoen. Meerjarig verwacht het CPB dat de werkloosheid weer zal gaan toenemen, daardoor nemen de WW-uitgaven in latere jaren toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

De werkloosheid zal in 2018 en 2019 naar verwachting verder dalen. Dit leidt tot een afname van het aantal nieuwe WW-uitkeringen. Het aantal beëindigde WW-uitkeringen komt door de aantrekkende arbeidsmarkt in beide jaren naar verwachting hoger uit dan het aantal nieuwe uitkeringen. Het WW-volume vertoont daarmee meerjarig een dalend verloop.

De invoering van de nieuwe WW-systematiek op basis van inkomensverrekening heeft een vertragend effect op de uitstroom uit de uitkering. Het recht op uitkering wordt pas administratief beëindigd nadat gebleken is dat de opgegeven inkomsten overeenkomen met de inkomstenopgave van de werkgever in de polisadministratie. Daarnaast valt de uitstroom mogelijk lager uit dan voorheen, omdat mensen die tegen een lager uurloon vanuit de WW gaan werken, een aanvulling uit de WW blijven behouden.

 

Tabel 3.5.5 Kerncijfers WW

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

291

233

197

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

330

267

231

Aantal nieuwe WW-uitkeringen (x 1.000)

390

327

292

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

472

390

327

1 UWV, jaarverslag.

Het WW-volume in tabel 3.5.5 wordt weergegeven in uitkeringsjaren. Dit is het gemiddeld aantal WW-uitkeringen gedurende het kalenderjaar omgerekend naar voltijdsequivalenten. Daarnaast bevat tabel 3.5.5 het aantal lopende WW-uitkeringen per 31 december. De ontwikkeling van deze ultimostand kan via de onderste twee kerncijfers in de tabel worden verklaard uit de totale WW-instroom en de WW-uitstroom gedurende het kalenderjaar.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen in het algemeen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren, waarbij er sprake is van een hoog niveau van kennis van de verplichtingen bij de WW-gerechtigden. De kerncijfers op het gebied van opsporing laten zien dat het aantal geconstateerde overtredingen in 2017 verder is gedaald, terwijl het totale benadelingsbedrag vergelijkbaar is met dat van 2016. De incassoratio's zijn vergelijkbaar met voorgaande jaren.

 

1 Tabel 3.5.6 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Preventie1

Gepercipieerde (%)

84

81

79

Kennis van de verplichtingen (%)

97

96

97

Opsporing2

 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

28

14

10

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

40

22

21

 

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

65

71

76

Incassoratio cohort 2014 (%)

49

60

68

Incassoratio cohort 2015 (%)

34

59

69

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

29

52

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

28

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    UWV, jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

  • B. 
    Subsidies

Het kabinet heeft in 2016 middelen beschikbaar gesteld voor het Actieplan Perspectief voor vijftigplussers. Het plan is onder meer gericht op het voorkomen van werkloosheid door werkende 50-plussers meer wendbaar te maken. In 2019 is voor de subsidieregelingen voor de aanpak van ouderenwerkloosheid € 17,3 miljoen beschikbaar. Dit betreft de introductie van een ontwikkeladvies, training voor leidinggevenden en een centraal aanspreekpunt voor werkgevers (€ 16,4 miljoen). Ook is budget beschikbaar voor experimenten om kansen bij werkgevers te benutten die nu onbenut blijven, zoals in de techniek en de ambachten (€ 0,5 miljoen). Tot slot is er in 2019 budget beschikbaar voor ondersteuning van de Ambachtsacademie (€ 0,6 miljoen).

  • C. 
    Opdrachten

In 2018 betrof het budget voor opdrachten de campagne voor het actieplan Perspectief voor vijftigplussers en de evaluatie van het actieplan. In 2019 is hier geen budget meer voor nu de campagne afloopt en de evaluatie reeds in gang is gezet.

  • D. 
    Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Vanaf juli 2018 beschikt het UWV over een tijdelijk budget voor het inkopen van scholingstrajecten voor werklozen met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. Hiervoor is € 30 miljoen beschikbaar, verspreid over drie jaar. Hiervan is circa € 2,5 miljoen gereserveerd voor uitvoeringskosten. Dit wordt verantwoord op artikel 11.

  • E. 
    Ontvangsten

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. Het UWV verstrekt WW-uitkeringen aan voormalige overheidswerknemers en verhaalt deze uitkeringen vervolgens op de betrokken overheidswerkgever. Dit wordt als ontvangsten Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo) op dit beleidsartikel van de begroting opgenomen. Als gevolg van de aantrekkende arbeidsmarkt nemen de ontvangsten Ufo in 2019 naar verwachting af.

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Beleidswijzigingen

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze (gewezen) werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefi-nancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door het UWV en de SVB;
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Wet transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid Deze wet compenseert werkgevers vanaf 1 april 2020 voor verstrekte transitievergoedingen aan werknemers van wie de dienstbetrekking is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 juli 2015.

Middelen MKB

Om te bevorderen dat het MKB weer meer personeel in (vaste) dienst durft te nemen wordt de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding van enkele scherpen randen ontdaan. Zo is er in het regeerakkoord geld gereserveerd om de transitievergoeding voor kleine werkgevers te compenseren wanneer ontslag als gevolg van bedrijfsbeëindiging wegens pensionering of ziekte. Deze regeling komt bovenop de reeds aangenomen wet waarin de transitievergoeding gecompenseerd kan worden indien een werknemer wordt ontslagen na 2 jaar ziekte.

Wijziging Wet arbeid en zorg

Per 1 januari 2019 wijzigt de Wet arbeid en zorg op twee onderdelen. Het pleegzorg- en adoptieverlof wordt met 2 weken verlengd tot 6 weken. Gedurende het verlof, dat voor beide ouders geldt, wordt een uitkering verstrekt ter hoogte van het (maximum)dagloon. Gelijktijdig wordt het huidige kraamverlof (nu 2 dagen met behoud van loon) uitgebreid tot geboorteverlof met een omvang van eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met behoud van loon. Dit wordt gerealiseerd met de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG). Recht op het verlof, vanaf dan geboorteverlof genaamd, heeft de echtgeno(o)t(e) of de geregistreerd partner van de moeder, degene die ongehuwd met haar samenwoont of degene die het kind heeft erkend. Het verlof dient opgenomen te worden binnen 4 weken na de dag van de bevalling. Per 1 juli 2020 kan het geboorteverlof worden aangevuld met vijfmaal de wekelijkse arbeidsduur geboorteverlof. Tijdens het aanvullende geboorteverlof krijgt de werknemer een uitkering ter hoogte van 70% van zijn (maximum)dagloon.

Compensatieregeling zwanger en zelfstandig (ZEZ)

Vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zijn bevallen en destijds geen uitkering hebben ontvangen, kunnen compensatie van € 5.600 bruto aanvragen bij het UWV. Deze compensatie wordt in 2019 uitbetaald.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.6.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

Artikelonderdeel    Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023

 

2017

Verplichtingen

7.578

7.864

7.427

7.492

7.554

7.618

7.611

Uitgaven

7.578

7.764

7.527

7.492

7.554

7.618

7.611

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdrachten

7.578

7.364

7.427

7.492

7.554

7.618

7.611

TAS

4.508

4.213

4.213

4.213

4.213

4.213

4.213

Ziekteverzekering (Caribisch

             

Nederland)

3.070

3.151

3.214

3.279

3.341

3.405

3.398

 

Subsidies

0

400

100

0

0

0

0

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten TAS en uitkeringslasten ziekteverzekering Caribisch Nederland.

Tabel 3.6.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 6 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023 2017

Uitgaven

2.682.956

2.779.445

2.899.275

3.811.355

3.662.858

3.559.808

3.709.231

 

Inkomensoverdrachten

2.682.956

2.779.445

2.794.608

3.544.829

3.295.610

3.105.541

3.142.503

ZW

1.545.151

1.599.463

1.543.432

1.492.587

1.495.642

1.498.907

1.512.514

Transitievergoeding

0

0

0

781.743

403.120

189.296

189.296

WAZO

1.137.805

1.179.982

1.251.176

1.207.791

1.230.312

1.250.802

1.274.157

WAZO aanvullend geboorteverlof

             

partners

0

0

0

62.708

166.536

166.536

166.536

 

Nominaal

0

0

104.667

266.526

367.248

454.267

566.728

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS)

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt uitgekeerd in de vorm van een voorschot op de schadevergoeding van de werkgever. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt het voorschot hiermee verrekend. Indien de werknemer geen schadevergoeding ontvangt, wordt het voorschot omgezet in een tegemoetkoming. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Mensen die ziek zijn geworden door het werken met asbest, krijgen een voorschot als:

  • • 
    bij hen maligne mesothelioom of asbestose is vastgesteld;
  • • 
    zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, in loondienst bij een werkgever in Nederland werkten;
  • • 
    zij, of in het geval van maligne mesothelioom ook een huisgenoot, op het werk zijn blootgesteld aan asbest;
  • • 
    zij nog geen schadevergoeding hebben gekregen of een schadevergoeding hebben ontvangen die lager is dan € 20.355.

Hoe hoog is de TAS?

Zowel het voorschot als de tegemoetkoming is in 2018 € 20.355. Dit is een eenmalige uitkering. De hoogte van de TAS volgt de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de TAS worden voor de komende jaren geraamd op € 4,2 miljoen per jaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

Ondanks dat het werken met asbest al in 1993 is verboden, blijft het aantal TAS-aanvragen de komende jaren naar verwachting stabiel.

 

Tabel 3.6.3 Kerncijfers TAS

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,4

0,4

waarvan toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,3

0,3

0,3

waarvan toekenning i.v.m. asbesthose

<0,1

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,1

0,1

0,1

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

85

_ 2

_ 2

1    1 SVB, jaarverslag.

2    Deze cijfers worden niet geraamd.

A2. Ziekteverzekering (ZV) (Caribisch Nederland):

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de gerechtigde leeftijd van de Algemene Ouder-domsverzekering (zie beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de ZV langer door. Hierdoor nemen de uitkeringslasten ZV de komende jaren in enige mate toe.

 

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 3.6.4 Kerncijfers ziekteverzekering Caribisch Nederland

 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Volume Ziekteverzekering CN (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen)

61

63

64

1 SZW-unit RCN.

A3. Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door het UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een ziektewetuitkering komen:

  • • 
    Uitzendkrachten (zonder vast contract met het uitzendbureau);
  • • 
    Oproepkrachten (afhankelijk van het soort oproepcontract);
  • • 
    Personen met een arbeidscontract dat afloopt tijdens de ziekte;
  • • 
    Personen die een WW-uitkering ontvangen en langer dan dertien weken ziek zijn;
  • • 
    Vrouwen die ziek worden als gevolg van zwangerschap of bevalling. Wanneer vrouwen in loondienst werken hebben zij tijdens hun zwangerschapsverlof recht op een uitkering op grond van de Wet arbeid en zorg. Als deze vrouwen door de zwangerschap vóór of na de bevalling ziek worden, ontvangen zij een ZW-uitkering;
  • • 
    Orgaandonoren die door hun donatie tijdelijk niet kunnen werken;
  • • 
    Personen met een no-riskpolis die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn en die binnen vijf jaar nadat ze in dienst zijn gekomen van een werkgever ziek worden;
  • • 
    Ondernemers en directeuren-grootaandeelhouders kunnen alleen een beroep doen op de ZW als zij hiervoor een vrijwillige verzekering hebben.

Hoe hoog is de ZW-uitkering?

De ZW-uitkering bedraagt meestal 70% van het loon dat de betrokkene gemiddeld per dag verdiende in het jaar voordat hij ziek werd. De hoogte van het dagloon is per 1 juli 2018 gemaximeerd op € 211,42 bruto per dag. Hierdoor bedraagt de uitkering maximaal € 3.218,87 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De uitkering duurt maximaal twee jaar.

Er zijn enkele uitzonderingen. Orgaandonoren en werkneemsters die arbeidsongeschikt zijn als gevolg van de zwangerschap of bevalling hebben recht op een ZW-uitkering van 100% van het dagloon, wat neerkomt op een uitkering van maximaal € 4.598,39 bruto per maand inclusief vakantiegeld. Op verzoek van de werkgever kan het UWV de ZW-uitkering van personen die onder de no-riskpolis vallen het eerste jaar op 100% van het dagloon vaststellen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten ZW van de bij het UWV verzekerde populatie nemen in 2019 met circa € 55 miljoen af. Deze daling is vooral het gevolg van een afname van het aantal zieke werklozen, en deels een afname van de bij UWV verzekerde populatie eindedienstverbanders.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.6.5 Kerncijfers ZW

 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Volume ZW (x 1.000 uitkeringsjaren)

90

90

86

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

252

_2

_2

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

300

_2

_2

1    UWV, jaarverslag.

2    In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen in het algemeen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. Wel laten de kerncijfers op het gebied van opsporing een hoger aantal geconstateerde overtredingen zien dan in 2017, terwijl het totale benadelingsbedrag in mindere mate stijgt. De incassoratio's tonen een stabiel beeld.

 

1 Tabel 3.6.6 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

81

76

80

Kennis van de verplichtingen (%)

94

93

95

Opsporing2

 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

0,8

1,1

2,8

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,3

3,0

3,4

 

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

58

68

76

Incassoratio cohort 2014 (%)

38

49

56

Incassoratio cohort 2015 (%)

26

44

51

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

25

41

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

24

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    UWV, jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Transitievergoeding

Bij ontslag van een werknemer wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd, na langdurige arbeidsongeschiktheid. De compensatiemaatregel uit deze wet zal naar verwachting in werking treden op 1 april 2020.

Budgettaire ontwikkelingen

De compensatie transitievergoeding wegens (langdurige) arbeidsongeschiktheid kost structureel naar verwachting circa € 190 miljoen. In 2020 en 2021 liggen de uitgaven hoger. In deze jaren vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats.

A5. Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, adoptie- en pleegzorg-verlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering en adoptie- en pleegzorguit-kering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door het UWV.

Wie komt er voor in aanmerking?

In aanmerking voor een zwangerschaps- en bevallingsuitkering komen:

  • • 
    Vrouwelijke werknemers;
  • • 
    Andere vrouwelijke verzekerden voor de ZW (o.a. thuiswerksters en vrouwen die een ZW-, WW- of loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen);
  • • 
    Vrouwelijke vrijwillig verzekerden voor de ZW;
  • • 
    Vrouwen van wie de vermoedelijke bevallingsdatum binnen 10 weken na het einde van de verplichte ZW-verzekering ligt, evenals vrouwen die later uitgerekend zijn, maar die toch binnen 10 weken na het einde van de verplichte verzekering bevallen.

Er is een afzonderlijke uitkeringsregeling voor zwangere zelfstandigen, de regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ). Vrouwelijke zelfstandigen, directeuren-grootaandeelhouders, meewerkende echtgenoten en beroepsbeoefenaars op arbeidsovereenkomst (hulpen in de huishouding voor minder dan vier dagen per week) hebben gedurende ten minste 16 weken recht op een uitkering. Zie ook beleidsartikel 12.

Hoe hoog is de WAZO?

De zwangerschaps- en bevallingsuitkering en de adoptie- en pleegzorguit-kering bedraagt 100% van het laatstverdiende loon, tot een maximum van 100% van het maximumdagloon. Dit is per 1 juli 2018 gelijk aan € 4598,39 bruto per maand inclusief vakantiegeld. De hoogte van de uitkering voor zelfstandigen is maximaal het wettelijk minimumloon (per 1 juli 2018 € 1.594,20 bruto per maand exclusief vakantiegeld).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van een verwachte lichte toename van het aantal geboorten en een licht stijgende participatiegraad stijgen de uitgaven voor zwangerschap- en bevallingsverlof in 2019 en latere jaren. In 2019 zijn de uitkeringslasten eenmalig € 55 miljoen hoger. De extra uitgaven zijn een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zwanger waren en destijds geen uitkering ontvingen.

A6. WAZO aanvullend geboorteverlof partners

Het aanvullend geboorteverlof wordt per 1-7-2020 ingevoerd. Het verlof duurt maximaal 5 weken. Het verlof dient binnen 6 maanden na de geboorte te worden opgenomen. Ook deze regeling wordt door het UWV uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

Rechthebbend zijn werknemers die ook verzekerd zijn voor de Ziektewet en die als echtgeno(o)t(e) of partner van de moeder geregistreerd zijn. Daarnaast hebben ook ongehuwd samenwonenden en de partner die het kind erkent, recht op dit verlof.

Hoe hoog is de uitkering?

De uitkering bedraagt 70% van het dagloon, met als maximum 70% van het maximum dagloon.

Budgettaire ontwikkelingen

Voor uitgaven als gevolg van het wetsvoorstel dat het aanvullend geboorteverlof regelt, is in 2020 bijna € 63 miljoen begroot. De uitgaven zijn in 2020 beperkt doordat de regeling halverwege het jaar ingaat en de meeste uitkeringen naar verwachting achteraf betaald worden. Voor 2021 en latere jaren is ruim € 166 miljoen beschikbaar.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.6.7 Kerncijfers WAZO

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

140

142

144

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

129

132

134

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

10

10

10

1 UWV, jaarverslag.

  • B. 
    Subsidies

Met het amendement van Weyenberg (Tweede Kamer, 2017-2018,

34 775-XV, nr. 18) is € 500.000 beschikbaar gesteld voor een subsidieregeling om maatschappelijke initiatieven te ondersteunen die erop zijn gericht (ex-)kankerpatiënten zonder werk meer kans te geven op het vinden van een nieuwe baan. Naar verwachting wordt de subsidieregeling in het najaar van 2018 gepubliceerd.

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Beleidswijzigingen

De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling.

De kinderopvangtoeslag houdt formele kinderopvang betaalbaar voor ouders. Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier, in opdracht van gemeenten, toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten die de (informatie)positie van ouders versterken. Dit om te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen brengen die veilig en van goede kwaliteit is. De kinderopvangon-dernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de (informatie) positie van ouders. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    Het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;
  • • 
    Het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang;
  • • 
    Het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;
  • • 
    Het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door de Belastingdienst.

Intensivering kinderopvangtoeslag

Het kabinet investeert vanaf 2019 € 248 miljoen structureel in de betaalbaarheid van de kinderopvang (Tweede Kamer, 2017-2018, 31 322, nr. 365). De kinderopvangtoeslag voor zowel eerste als tweede en volgende kinderen wordt verhoogd, waardoor bijna alle ouders hogere toeslag krijgen van de Belastingdienst en kinderopvang betaalbaarder wordt. Voor de eerste kindtabel wordt het maximum vergoedingsper-centage voor de laagste inkomens verhoogd naar 96%, gezinnen met een modaal inkomen krijgen 88,3% vergoed en de allerhoogste inkomens behouden de vaste voet van 33,3%. Wel wordt de inkomensgrens waarbij ouders voor het eerste kind kinderopvangtoeslag krijgen ter hoogte van de vaste voet (33,3%) in 2019 verhoogd naar € 123.920.

Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang

Op 1 januari 2018 is de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang in werking getreden. Met de maatregelen uit die wet wordt een kwaliteitsverbetering gerealiseerd en wordt de ontwikkeling van het kind meer centraal gesteld. Een aantal eisen uit deze wet wordt per 1 januari 2019 ingevoerd. Dit betreft ten eerste de wijziging van de beroepskracht-kindratio. Voor baby's gaat deze van één pedagogisch medewerker per vier baby's naar één per drie baby's, waardoor er meer tijd en aandacht voor kinderen in hun eerste levensjaar is. De beroepskracht-kindratio voor kinderen van 7 jaar en ouder wordt versoepeld van één pedagogisch medewerker op tien kinderen, naar één op twaalf.

Ten tweede wordt de pedagogische beleidsmedewerker geïntroduceerd. Deze coacht de pedagogisch medewerkers bij de dagelijkse werkzaamheden en houdt zich bezig met de ontwikkeling van pedagogisch beleid.

De maatregelen die per 1 januari 2019 in werking treden, leiden tot een verhoging van de maximumuurprijs met € 0,27 voor de dagopvang en een verlaging met € 0,34 voor de buitenschoolse opvang (Tweede Kamer, 2017-2018, 31 322, nr. 365).

Verbeteringen kinderopvangtoeslag

Het kabinet wil grote geldschulden, mede als gevolg van de kinderopvangtoeslag, voorkomen en heeft het besluit genomen om daarvoor verbeteringen in de kinderopvangtoeslag door te voeren. Het eerder beoogde wetsvoorstel Wet nieuw financieringsstelsel kinderopvang (directe financiering) zal niet bij de Tweede Kamer worden ingediend (Tweede Kamer, 2017-2018, 31 322, nr. 361).

De verbetervoorstellen richten zich op het aanpakken van de problematiek als gevolg van terugvorderingen bij ouders, met bijzondere aandacht voor het terugdringen van (zeer) hoge terugvorderingen. Het is de bedoeling dat de meeste van de nu voorgenomen verbeteringen bij de Belastingdienst stapsgewijs naar 2020 worden gerealiseerd, zodat ze bij de definitieve toekenning van de kinderopvangtoeslag over 2020 tot zichtbaar resultaat leiden. De Tweede Kamer zal hier middels de halfjaarrapportages van de Belastingdienst over worden geïnformeerd.

Verbetering kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland

Samen met de openbare lichamen van de eilanden in Caribisch Nederland zal worden gewerkt aan een integraal plan van aanpak voor de verbetering van de kwaliteit en (financiële) toegankelijkheid van kinderopvang op Caribisch Nederland in de komende jaren. Voorwaarde voor (structurele) financiering is dat de kwaliteit van de kinderopvang van voldoende niveau is. Over kinderopvang op Caribisch Nederland zal naar verwachting in het najaar eerste besluitvorming plaatsvinden. Op de begroting van SZW zijn hiervoor reeds structureel middelen gereserveerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 3.7.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en

-ontvangsten artikel 7 (x € 1.000)

     

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

2.610.668

2.964.782

3.286.740

3.346.132

3.378.292

3.388.517

3.402.946

Uitgaven

2.610.681

2.964.782

3.286.740

3.346.132

3.378.292

3.388.517

3.402.946

waarvan juridisch verplicht (%)

   

99,5%

       
 

Inkomensoverdrachten

2.585.976

2.933.110

3.264.213

3.326.473

3.358.622

3.370.247

3.384.676

Kinderopvangtoeslag

2.585.976

2.933.110

3.264.213

3.326.473

3.358.622

3.370.247

3.384.676

Subsidies

5.624

5.393

4.550

4.550

4.550

4.550

4.550

Subsidies Caribisch Nederland

0

200

200

200

200

200

200

Overige subsidies

5.624

5.193

4.350

4.350

4.350

4.350

4.350

Opdrachten

4.563

6.164

4.877

5.302

5.302

5.302

5.302

Opdrachten Caribisch Nederland

0

445

2.828

2.800

2.800

2.800

2.800

Overige opdrachten

4.563

5.719

2.049

2.502

2.502

2.502

2.502

Bijdrage aan agentschappen

14.518

20.115

13.100

9.807

9.818

8.418

8.418

DUO

14.415

19.854

12.853

9.549

9.557

8.157

8.157

Justis

103

261

247

258

261

261

261

 

Ontvangsten

1.464.185

1.531.959

1.580.594

1.626.757

1.661.443

1.678.431

1.682.590

Ontvangsten algemeen

313.466

314.959

346.613

374.753

400.627

410.582

414.741

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.150.719

1.217.000

1.233.981

1.252.004

1.260.816

1.267.849

1.267.849

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en daarom voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten kinderopvangtoeslag.

Subsidies:

De subsidies zijn voor 24% juridisch verplicht. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om subsidies gericht op toezicht en handhaving in de gastouder-opvang, op de eindafrekening van harmonisatie van kwaliteitseisen in de kinderopvang en peuterspeelzalen uit 2018 en op de versterking van de informatiepositiepositie van ouders en de positie van ouders in het klachtrecht. Het niet-juridisch verplichte deel betreft onder andere toezicht.

Opdrachten:

De opdrachten zijn voor 74% juridisch verplicht. De juridisch verplichte uitgaven betreffen onder andere kosten voor toezicht, onderzoek, gegevenslevering en projecten. Het niet-juridisch verplichte deel betreft vooral kosten in het kader van communicatie kwaliteit kinderopvang.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan agentschappen is nog niet juridisch verplicht maar wel bestuurlijk gebonden. Het betreft middelen beheer en (door)ontwikkeling van het Personenregister Kinderopvang.

Toelichting op de financiële instrumenten

  • A. 
    Inkomensoverdrachten

Kinderopvangtoeslag (KOT)

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvangin-stelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De KOT wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • • 
    Ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren en beide werken (werknemers en zelfstandigen);
  • • 
    Alleenstaande ouders die arbeid en zorg voor kinderen combineren (werknemers en zelfstandigen);
  • • 
    Doelgroepouders, bijvoorbeeld ouders die studeren of deelnemen aan een traject om weer aan het werk te komen.

Hoe hoog is de kinderopvangtoeslag?

De hoogte van de kinderopvangtoeslag is van een aantal aspecten afhankelijk:

  • • 
    Hoogte van het verzamelinkomen;
  • • 
    Hoogte van de werkelijk betaalde uurprijs;
  • • 
    Het kind waar de opvang betrekking op heeft: voor het eerste kind geldt een andere toeslag dan voor tweede en volgende kinderen;
  • • 
    De opvangsoort: dagopvang, buitenschoolse opvang en gastouderop-vang kennen een verschillend maximumuurtarief waarvoor ouders een toeslag kunnen ontvangen;
  • • 
    Het aantal gewerkte uren door de ouder die de minste uren per jaar werkt dan wel de periode waarin een traject naar werk gevolgd wordt;
  • • 
    Het aantal uren dat gebruik wordt gemaakt van een kinderopvangvoor-ziening.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 stijgen de verwachte uitgaven voor kinderopvangtoeslag relatief sterk als gevolg van de intensivering van dat jaar (zie ook beleidswijzigingen). De toename van het gebruik van kinderopvang als gevolg van deze intensivering groeit geleidelijk in. De intensivering leidt daardoor ook in de jaren 2020 en 2021 nog tot hogere uitgaven. Daarnaast leidt de gunstige conjuncturele ontwikkeling er vooral in 2019 toe dat ouders meer gaan werken met als gevolg een hoger gebruik van kinderopvang.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal kinderen met kinderopvangtoeslag neemt vooral in 2018 sterk toe. Dit is deels het gevolg van de inwerkingtreding van de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderopvang op 1 januari 2018, waardoor meer peuters van werkende ouders in aanmerking komen voor kinderopvangtoeslag. Daarnaast zorgt de verbetering van de conjunctuur voor een hoger gebruik van kinderopvang in 2018 en 2019. Het gebruik van kinderopvang neemt in 2019 naar verwachting verder toe als gevolg van de intensivering uit het Regeerakkoord. Het aantal uren per kind stijgt licht in 2018 en 2019.

De maximum uurprijzen en de gemiddelde tarieven nemen in 2018 en 2019 toe door de reguliere indexeringen. Daarnaast heeft een aantal van de maatregelen uit de Wet innovatie en kwaliteit kinderopvang gevolgen voor de kosten van dagopvang en buitenschoolse opvang. Deze wijzigingen in de kosten worden vertaald in een evenredige aanpassing van de maximum uurprijzen en werken naar verwachting ook door in de tarieven. De ouderbijdrage per uur neemt in 2019 af als gevolg van de intensivering van de kinderopvangtoeslag in dat jaar.

 
 

Realisatie

20174 5

Raming 2018

Raming 2019

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

486

526

542

 

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000, jaargemiddelde)

0-12 jaar

732

793

817

0-4 jaar

345

376

389

4-12 jaar

387

417

428

Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)

0-12 jaar

34

37

38

0-4 jaar

50

54

56

4-12 jaar

26

28

29

 

Aantal uren per kind per maand

0-12 jaar

57,5

57,7

58,1

0-4 jaar

80,2

80,0

80,3

4-12 jaar

37,3

37,6

37,9

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000

Tot 130% Wml

67

75

76

130% Wml tot 1% x modaal

176

191

197

1% x modaal tot 3 x modaal

379

408

421

3 x modaal en hoger

110

119

122

 

Aantal uren per kind per maand met kinderopvangtoeslag

Tot 130% Wml

74

74

75

130% Wml tot 1% x modaal

54

54

55

1% x modaal tot 3 x modaal

54

55

55

3 x modaal en hoger

64

63

63

 

Realisatie

20172

Raming 2018

Raming 2019

Bijdragen sectoren (in %)

Collectief

70

69

73

waarvan Overheid

35

37

42

waarvan Werkgevers

35

32

31

Ouders

31

31

27

 

Wettelijke maximum uurprijs (in €)3

Dagopvang

7,18

7,45

8,02

Buitenschoolse opvang

6,69

6,95

6,89

Gastouderopvang

5,75

5,91

6,15

 

Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)4 , 5 , 6

Dagopvang

7,17

7,36

7,93

Buitenschoolse opvang

6,98

7,10

7,04

Gastouderopvang

5,81

5,88

6,12

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen7

130% Wml

0,45

0,46

0,35

1% x modaal

1,70

1,77

1,60

3x modaal

4,79

4,97

4,70

 

Ouderbijdrage volgende kind in € per uur voor gezinsinkomen7

130% Wml

0,37

0,38

0,34

1% x modaal

0,47

0,48

0,47

3x modaal

1,19

1,24

1,19

1    SZW-berekeningen op basis van informatie van Belastingdienst/Toeslagen.

2    De realisatiecijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik.

3    De maximum uurprijzen betreffen de vastgestelde maximum uurprijzen (en niet een raming).

4    De raming is opgesteld in prijzen 2018. Echter, het geraamde gemiddelde tarief 2019 is, evenals de wettelijke maximum uurprijs 2019 weergegeven op prijsniveau 2019.

5    De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgeven.

6    Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

7    Kosten van kinderdagopvang per uur voor ouders, gebaseerd op de maximum uurprijzen en de toeslag die ouders ontvangen.

  • B. 
    Subsidies

Voor 2019 is € 4,35 miljoen beschikbaar voor subsidies. Dit betreft onder andere uitgaven aan:

  • • 
    verbetering van de kwaliteit, via een bijdrage aan Bureau Kwaliteit Kinderopvang voor pedagogisch curriculum;
  • • 
    versterken van de (informatie)positie van ouders door middel van een bijdrage aan communicatie- en voorlichtingsactiviteiten van BOinK en Voor Werkende Ouders;
  • • 
    het Expertisecentrum toezicht en handhaving kinderopvang van de VNG, dat gemeenten ondersteunt bij het versterken en verbeteren van toezicht en handhaving in de kinderopvang.

Vanaf 2018 stelt het kabinet daarnaast additionele middelen beschikbaar voor de verbetering van de kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland die aangekondigd zijn in de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland.

  • C. 
    Opdrachten

Voor 2019 is er € 2 miljoen beschikbaar voor opdrachten. Het opdrachtenbudget wordt onder andere gebruikt ten behoeve van uitgaven voor de ontwikkeling van beleidsinstrumenten en daarnaast voor de financiering van huidig toezicht, voor het project Innovatie en Kwaliteit in de Kinderopvang, voor het project «een betere basis voor peuters» en voor diverse onderzoeken. Vanaf 2018 stelt het kabinet daarnaast additionele middelen beschikbaar voor Caribisch Nederland (zie ook subsidies).

  • D. 
    Bijdrage aan agentschappen

Voor 2019 wordt naar verwachting € 10,8 miljoen uitgegeven aan bijdragen voor agentschappen. Het merendeel hiervan is bestemd voor DUO en de Belastingdienst, voornamelijk ten behoeve van de ontwikkeling en beheer van het LRK en de Gemeenschappelijke Inspectieruimte, voor de ontwikkeling en het beheer van het Personenregister Kinderopvang en voor het beheer van het Register Buitenlandse Kinderopvang. Daarnaast worden middelen gereserveerd voor de verbeteringen kinderopvangtoeslag bij de Belastingdienst.

  • E. 
    Ontvangsten

De ontvangsten bestaan uit twee componenten: de ontvangsten algemeen en de werkgeversbijdrage. De ontvangsten algemeen zijn de terugbetalingen door ouders die in eerdere jaren te veel kinderopvangtoeslag hebben ontvangen. Sinds 2016 stijgen de uitgaven aan kinderopvangtoeslag weer, onder meer als gevolg van structurele intensiveringen in de kinderopvangtoeslag. Hierdoor nemen, met vertraging, de ontvangsten vanaf 2019 naar verwachting toe. De werkgeversbijdrage kinderopvang betreft een vast percentage (0,5%) van de geraamde totale loonsom. Omdat de totale loonsom licht stijgt, neemt ook de werkgeversbijdrage kinderopvang licht toe.

 Kerncijfers   Het aantal gewerkte uren per week is zowel bij vrouwen in het algemeen als bij moeders met jonge kinderen toegenomen.

 

Tabel 3.7.4 Ontwikkeling in gewerkte uren van vrouwen een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)1

en moeders met jonge kinderen (gemiddelde binnen de groep vrouwen met

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Vrouwen 15 tot 75 jaar

25,3

25,6

25,9

Moeders met jonge kinderen (0-11 jaar)

25,5

25,8

26,4

1 CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB).

De netto arbeidsparticipatie van ouders is in 2016 en 2017 over vrijwel de gehele linie toegenomen. Alleen bij alleenstaande vaders is de netto arbeidsparticipatie in 2017 gedaald. De netto arbeidsparticipatie van alleenstaande vaders kan sterk fluctueren omdat het een kleine groep betreft.

Tabel 3.7.5 Netto arbeidsparticipatie (%)

 
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar1

65,4

65,8

66,7

 

Moeders (lid van ouderpaar)1

76,7

77,6

78,5

Vaders (lid van ouderpaar)1

90,4

90,8

91,2

 

Alleenstaande moeders1

59,5

62,2

63,1

Alleenstaande vaders1

75,5

76,3

73,8

 

Moeders met jonge kinderen (0-11)2

75,9

76,5

77,2

Vaders met jonge kinderen (0-11)2

93,0

93,3

93,5

1    CBS, Statline.

2    CBS, Enquête beroepsbevolking (EBB)

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 95% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pensioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefi-nancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister.

Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;
  • • 
    De vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale weten regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het pensioenbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

Pensioencommunicatie

Beleidswijzigingen

Het is de bedoeling dat vanaf september 2019 op www.mijnpensioenover-zicht.nl het te verwachten pensioen voor alle deelnemers wordt uitgedrukt in drie scenario's: een verwacht, een optimistisch en een pessimistisch scenario. Zo krijgen deelnemers meer dan nu inzicht in hun te verwachten pensioen, waarbij ook duidelijk wordt gemaakt dat dit pensioen hoger of lager kan worden.

Waardeoverdracht klein pensioen

Kleine pensioenen (minder dan € 474,11 bruto per jaar, bedrag 2018) worden vaak vóór pensioeningangsdatum afgekocht, omdat pensioenuit-voerders onevenredig veel kosten moeten maken om deze aanspraken te blijven administreren. Door het voortijdig afkopen van kleine pensioenen is het voor met name mensen die in korte dienstverbanden werken moeilijk om een adequaat pensioen op te bouwen. Per 1 januari 2019 gaat automatische waardeoverdracht van kleine pensioenen van start. Vanaf dit moment is afkoop van een klein pensioen voor pensioeningang niet meer mogelijk. Pensioenuitvoerders dragen zoveel mogelijk kleine pensioenen over aan de pensioenuitvoerder waar op dat moment pensioen wordt opgebouwd. Zo houden de kleine pensioenen de pensioenbestemming. Om de kosten bij pensioenuitvoerders te beperken, vervallen per 1 januari 2019 hele kleine pensioenen (€ 2 of minder bruto per jaar).

Wetsvoorstel pensioen bij scheiding

Medio 2019 wil de Minister een wetsvoorstel over pensioen bij scheiding indienen bij de Tweede Kamer. De hoofdlijnen van het wetsvoorstel zijn in maart 2018 aan de Tweede Kamer gestuurd. Ten eerste wordt het ouderdomspensioen straks automatisch verdeeld bij een scheiding, tenzij ex-partners andere afspraken hebben gemaakt. Ten tweede wordt de standaard verdeelmethode aangepast, conversie wordt de nieuwe standaard. Hierdoor krijgen beide ex-partners een eigen pensioenaanspraak en is er geen levenslange afhankelijkheid (op pensioenterrein) meer. En ten derde wordt de hoogte van het bijzonder partnerpensioen vastgesteld enkel over de huwelijkse periode. Het betreft een wetsvoorstel van de Minister van SZW en de Minister voor Rechtsbescherming.

Pensioenakkoord

In het regeerakkoord is een ambitieus pakket aan maatregelen opgenomen om het pensioenstelsel robuuster en persoonlijker te maken. De SER is om advies gevraagd. Na ontvangst van het SER-advies zal in samenwerking met sociale partners en de pensioensector de uitwerking ter hand worden genomen en wetgeving worden voorbereid.

AOV Caribisch Nederland

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de AOV per 1-1-2019 met 5% te verhogen om de leefomstandigheden in Caribisch Nederland te verbeteren. Daarnaast ontvangen alleenstaande AOV-ers via de onderstand een toeslag op het inkomen tot Wml-niveau.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.8.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel    Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023

 

2017

Verplichtingen

24.175

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

Uitgaven

24.175

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdrachten

24.157

23.724

26.057

25.992

27.072

27.901

26.682

Overbruggingsregeling AOW

4.363

4.395

5.095

5.320

5.654

5.711

3.720

AOV incl. tegemoetkoming

             

(Caribisch Nederland)

19.794

19.329

20.962

20.672

21.418

22.190

22.962

 

Opdrachten

18

0

0

0

0

0

0

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten Overbruggingsregeling AOW (OBR) en AOV.

 

Tabel 3.8.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 8 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

37.412.346

38.172.644

39.603.831

40.836.772

42.080.407

43.445.580

45.577.682

 

Inkomensoverdrachten

37.412.346

38.172.644

38.250.385

38.243.774

38.297.968

38.500.264

39.283.474

AOW

36.466.225

37.239.696

37.313.296

37.305.201

37.357.231

37.554.037

38.317.413

Inkomensondersteuning AOW

946.121

932.948

937.089

938.573

940.737

946.227

966.061

 

Nominaal

0

0

1.353.446

2.592.998

3.782.439

4.945.316

6.294.208

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2023. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal 1 jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd (de aanvraag moet wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt). De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets (exclusief eigen woning en pensioenvermogen). De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Het inkomen waarbij er toegang ontstaat tot de OBR bedraagt voor alleenstaanden maximaal 200% van het wettelijk minimumloon en voor paren 300% van het wettelijk minimumloon. Dit is in de tweede helft van 2018 gelijk aan een bruto bedrag van € 3.188,40 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een alleenstaande en € 4.782,60 per maand (exclusief vakantietoeslag) voor een paar.

Voor de vermogenstoets wordt aangesloten bij de grens van het box 3-vermogen uit de Wet Inkomstenbelasting 2001. Het heffingsvrije vermogen uit box 3 bedraagt in 2018 € 30.000 per persoon. Dit betekent voor een (volwassen) eenpersoonshuishouden dat er tot een vermogen van € 30.000 recht bestaat op een overbruggingsuitkering en voor een (volwassen) tweepersoonshuishouden tot een vermogen van € 60.000.

Hoe hoog is de OBR?

De maximale uitkeringshoogte van de overbruggingsregeling is afgeleid van het wettelijk minimumloon en komt netto overeen met de hoogte van het sociaal minimum onder de AOW-gerechtigde leeftijd. Inkomen uit arbeid wordt gedeeltelijk en inkomen uit uitkeringen wordt volledig in mindering gebracht op de overbruggingsuitkering. De hoogte is voorts afhankelijk van het aantal verzekerde jaren in de opbouwperiode overeenkomstig de systematiek van de AOW, en begrensd tot de hoogte van het inkomen uit vut- of prepensioen of het daarmee vergelijkbaar inkomen dat aan de OBR voorafging.

Budgettaire ontwikkelingen

De geraamde uitkeringslasten OBR lopen de komende jaren op van circa € 5,1 miljoen in 2019 tot circa € 5,7 miljoen in 2021 en 2022. In 2023 nemen de uitgaven af, omdat er dan geen nieuwe instroom meer mogelijk is. De komende jaren neemt enerzijds de instroom in de OBR af, maar tegelijkertijd neemt de te overbruggen periode toe (dus langere duur OBR-uitkering). De verwachte uitgaven nemen jaarlijks iets toe, omdat het opwaartse effect van de langere overbruggingsperiode groter is dan het neerwaartse effect van een afnemende instroom.

Beleidsrelevante kerncijfers

Naar verwachting zal de instroom in de OBR verder afnemen, omdat de groep die in aanmerking kan komen voor de regeling steeds kleiner wordt.

 

Tabel 3.8.3 Kerncijfers OBR

 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

1,5

1,1

0,8

1 SVB, jaarverslag.

A2. Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op St. Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

Tot 2021 wordt de AOV-gerechtigde leeftijd stapsgewijs verhoogd naar 65 jaar. Het aantal 60-plussers neemt in deze jaren tegelijkertijd in geringe mate toe. Hierdoor fluctueren de uitgaven van de AOV van jaar tot jaar in enige mate. In 2019 nemen de geraamde uitgaven toe met circa € 1,6 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.8.4 Kerncijfers AOV

 

Realisatie

Raming 2018

Raming 2019

 

20171

   

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,2

4,2

4,3

1 SZW-unit RCN.

A3. Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Iedereen die rechtmatig in Nederland woont tussen de aanvangsleeftijd (in 2018 16 jaar) en de AOW-gerechtigde leeftijd (in 2018 66 jaar) is verplicht verzekerd voor de AOW. Ook als een persoon niet in Nederland woont maar hier wel werkt en op grond daarvan onder de loonbelasting valt, is hij of zij verzekerd.

In 2019 zal de AOW-gerechtigde leeftijd 66 jaar en vier maanden bedragen. Na 2019 zet de geleidelijke verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd door. De AOW-gerechtigde leeftijd wordt in stappen verhoogd naar 67 jaar in 2021. Daarna wordt de AOW- gerechtigde leeftijd gekoppeld aan de levensverwachting. De AOW-gerechtigde leeftijd voor 2022 en 2023 is vastgesteld op 67 jaar en drie maanden. AOW'ers die vóór 1 april 2015 de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, kunnen in aanmerking komen voor de partnertoeslag als de jongere partner nog niet AOW-gerechtigd is. Die toeslag wordt alleen uitgekeerd als de jongste partner geen of weinig eigen inkomen heeft. De toeslag stopt zodra de partner een eigen AOW-pensioen ontvangt of wanneer de oudere partner overlijdt. Per 1 april 2015 is de partnertoeslag gesloten voor nieuwe instroom.

Hoe hoog is de AOW?

De hoogte van het AOW-basispensioen is gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. Alleenstaanden ontvangen 70% van het AOW-normbedrag dat is afgeleid van het wettelijk minimumloon en gehuwden of samenwonenden elk 50%.

 

Tabel 3.8.5 AOW bruto maandbedragen, exclusief vakantietoeslag en exclusief inkomensondersteuning AOW (in €)

 
 

1 juli 2018

Gehuwd / samenwonend

789,81

Alleenstaande

1.136,13

De bedragen in bovenstaande tabel zijn volledige AOW-pensioenen. Wie pas later in Nederland is komen wonen of een aantal jaren in het buitenland heeft gewoond en daarom niet de volledige opbouw heeft gehad, krijgt een lagere uitkering: voor ieder gemist jaar 2% minder AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De stijgende levensverwachting en de vergrijzing leiden de komende jaren tot een toename van het aantal AOW-gerechtigden en daarmee tot een stijging van de verwachte uitgaven aan de AOW. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt deze ontwikkeling de komende jaren evenwel afgevlakt. Ook het afschaffen van de partnertoeslag voor nieuwe instroom heeft de komende jaren een matigend effect op de geraamde uitgaven. In het jaar 2019 bedraagt de geraamde uitgavenstijging circa € 74 miljoen. In 2023 nemen de verwachte uitgaven sterker toe, omdat in dit jaar de AOW-gerechtigde leeftijd niet wordt verhoogd.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.8.6 Kerncijfers AOW

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.387

3.415

3.429

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

Gemiddeld kortingspercentage AOW-uitkering i.v.m. niet verzekerde jaren (%)

46

46

46

1 SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van handhaving tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren.

 
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

66

67

61

Kennis van de verplichtingen (%)

87

88

84

 

Opsporing2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

1,0

0,9

0,9

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln.)

4,0

3,2

3,3

 

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

72

74

75

Incassoratio cohort 2014 (%)

43

51

54

Incassoratio cohort 2015 (%)

22

44

50

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

23

48

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

31

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    SVB, Jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

A4. Inkomensondersteuning AOW

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouder-domsfonds.

Wie komt er voor in aanmerking?

De inkomensondersteuning AOW-gerechtigden (IOAOW) wordt verstrekt aan iedereen die in aanmerking komt voor een AOW-uitkering en woonachtig is in de EU/EER/Zwitserland, verdragslanden of Caribisch Nederland.

Hoe hoog is de inkomensondersteuning AOW?

De hoogte van de IOAOW is afhankelijk van het aantal AOW-opbouwjaren en bedraagt maximaal € 24,93 bruto per maand (prijspeil 2018). De IOAOW wordt jaarlijks geïndexeerd.

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de stijgende levensverwachting en de vergrijzing van de bevolking neemt het aantal AOW'ers - en daarmee het aantal mensen dat recht heeft op de IOAOW - jaarlijks toe. Door de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd wordt deze stijging evenwel afgevlakt. In 2019 nemen de verwachte uitgaven aan de IOAOW toe met circa € 4 miljoen. In 2023 nemen de verwachte uitgaven sterker toe, omdat in dit jaar de AOW-gerechtigde leeftijd niet wordt verhoogd.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.8.8 Kerncijfers inkomensondersteuning AOW

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume inkomensondersteuning AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.387

3.415

3.429

1 SVB, jaarverslag.

Extracomptabele fiscale regelingen Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage «Fiscale regelingen» in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota «Toelichting op de fiscale regelingen».

 

Tabel 3.8.9 Fiscale regelingen, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)

   
 

2017

2018

2019

Pensioen niet-belaste premie

18.897

19.780

20.467

Pensioen belaste uitkering

  • 12.759
  • 13.024
  • 12.643

Pensioen vrijstelling box 3

7.235

7.193

7.340

Lijfrente premieaftrek

546

572

593

Lijfrente belaste uitkering

  • 381
  • 389
  • 378

Lijfrente vrijstelling box 3

216

215

219

Aanvullende arbeidspensioenen Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130%, alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat een dergelijke dekkingsgraad met de wettelijk vastgestelde mate van zekerheid toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen.

Het aantal pensioenfondsen is tot en met 2016 afgenomen en is in 2017 constant gebleven. De afname speelt vooral bij pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pensioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer. Het aandeel pensioenfondsen - ook in termen van daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden - met een dekkingsgraad lager dan 130% is vergelijkbaar met dat van voorafgaande jaren.

Tabel 3.8.10 Kerncijfers aanvullende pensioenen

 
 

Realisatie

2015

Realisatie

2016

Realisatie

2017

Totaal aantal pensioenfondsen2

231

219

219

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad <130%

212

208

201

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.080

5.273

5.340

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

3.144

3.192

3.164

1    DNB, statistiek toezicht pensioenfondsen.

2    Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

  • 9. 
    Nabestaanden

Artikel

 Algemene doelstelling   De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

 Rol en verantwoordelijkheid   De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefi- nancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

 Beleidswijzigingen   Verhoging uitkeringen Caribisch Nederland

In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de AWW per 1-1-2019 met 5% te verhogen om de leefomstandigheden in Caribisch Nederland te verbeteren.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.9.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

Uitgaven

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdrachten

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

AWW (Caribisch Nederland)

1.111

1.188

1.197

1.218

1.239

1.260

1.282

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten:

Budgetflexibiliteit

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AWW Caribisch Nederland.

Tabel 3.9.2 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 9 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

398.729

376.650

365.107

361.564

359.205

355.714

344.045

 

Inkomensoverdrachten

398.729

376.650

356.882

345.839

336.979

327.859

311.425

Anw

391.797

370.239

350.721

339.872

331.168

322.210

306.061

Tegemoetkoming Anw

6.932

6.411

6.161

5.967

5.811

5.649

5.364

 

Nominaal

0

0

8.225

15.725

22.226

27.855

32.620

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling in Caribisch Nederland.

Budgettaire ontwikkelingen

Door de verhoging van de gerechtigde leeftijd van de Algemene Ouder-domsverzekering (zie ook beleidsartikel 8) lopen de uitkeringen van de AWW langer door. Hierdoor en door de verhoging van de uitkering met 5% nemen de uitkeringslasten voor de AWW in de komende jaren in enige mate toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.9.3 Kerncijfers AWW Caribisch Nederland

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

1 SZW-unit RCN.

A2. Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Wie komt er voor in aanmerking?

  • • 
    Nabestaande partners komen in aanmerking voor een nabestaanden-uitkering als zij jonger zijn dan de AOW-gerechtigde leeftijd, de partner op de datum van overlijden verzekerd was voor de Anw en de nabestaande:

o één of meer kinderen onder de 18 jaar verzorgt, of; o voor minstens 45% arbeidsongeschikt is.

Een kind heeft recht op een wezenuitkering indien beide ouders zijn overleden. Wezen tot 16 jaar hebben altijd recht op een uitkering. De uitkering kan worden verlengd tot 18 jaar wanneer het kind bezig is een startkwalificatie te behalen of daarvan is vrijgesteld of volledig dagonderwijs volgt na het behalen van een startkwalifcatie. De wezenuitkering kan eventueel tot 21 jaar worden verstrekt wanneer de wees volledig dagonderwijs volgt of wanneer een ongehuwde wees de tijd grotendeels besteedt aan een gezamenlijke huishouding met een andere wees of voor een hulpbehoevende zorgt.

De Anw maakt geen onderscheid tussen gehuwden en mensen die ongehuwd zijn en samen een huishouden vormen. Daarom wordt gesproken van «partner». Nabestaanden die vóór 1 juli 1996 recht hadden op de voorganger van de Anw, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, vallen onder een overgangsregeling.

Hoe hoog is de Anw?

De nabestaandenuitkering bedraagt 70% van het referentieminimumloon. Op de nabestaandenuitkering vindt inkomstenverrekening plaats. Daarbij kent de nabestaandenuitkering een vrijlating voor inkomen uit arbeid.

Deze bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon, plus een derde deel van het meerdere inkomen. Inkomen in verband met arbeid (bijvoorbeeld WIA- of WW-uitkering) wordt geheel verrekend. Eigen vermogen, de inkomsten uit dit vermogen en particuliere aanvullende nabestaandenpensioenen worden niet in mindering gebracht op op de nabestaandenuit-kering.

Per 1 juli 2015 is voor de nabestaandenuitkering de kostendelersnorm ingevoerd. De hoogte van de uitkering wordt in jaarlijkse stappen verlaagd van 70% naar 50% van het referentieminimumloon als nabestaanden kosten delen met een of meer meerderjarige personen. Per 1 januari 2019 bedraagt het normbedrag voor kostendelers 50% van het minimumloon.

De wezenuitkering bedraagt een percentage van het referentieminimumloon, afhankelijk van de leeftijd van de wees. De hoogte van de wezenuitkering is niet afhankelijk van het inkomen. Nabestaanden of wezen ontvangen naast hun Anw-uitkering ook een tegemoetkoming Anw.

 

Tabel 3.9.4 Anw bruto maandbedragen (maxima), exclusief vakantietoeslag en exclusief tegemoetkoming Anw (in €)

1 juli 2018

Nabestaandenuitkering

1.186,73

Nabestaandenuitkering met een of meer meerderjarige medebewoners (kostendelersnorm; 55% referentiemini-mumloon)1

867,92

Wezenuitkering (wezen tot 10 jaar)

379,75

Wezenuitkering (wezen van 10 tot 16 jaar)

569,63

Wezenuitkering (wezen van 16 tot 21 jaar)

759,51

Tegemoetkoming Anw

16,92

1 In 2019 bedraagt het normbedrag voor kostendelers 50% van het referentieminimumloon (€ 762,73 in prijspeil 1 juli 2018).

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de Anw nemen de komende jaren af, omdat het aantal nabestaanden dat aanspraak maakt op een Anw-uitkering afneemt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal nabestaande partners met een Anw-uitkering neemt de komende jaren af. De uitstroom uit de regeling is de komende jaren groter dan de instroom, omdat een groot deel van de nabestaanden die sinds 1996 een uitkering ontvangen op basis van de rechtsvoorganger van de Anw, de Algemene Weduwen en Wezenwet (AWW) in de komende jaren aanspraak kunnen maken op een AOW-uitkering. Het aantal wezen dat aanspraak maakt op een nabestaandenuitkering is de komende jaren naar verwachting stabiel.

 

Tabel 3.9.5 Kerncijfers Anw1

 

Realisatie

20172

Raming 2018

Raming 2019

Volume Anw (x 1.000 personen, ultimo)

31

29

28

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht voor 1 juli 1996    8,6    7,4    6,4

 

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht na 1 juli 1996

22

21

21

waarvan met kind

8,9

8,7

8,6

waarvan op grond van arbeidsongeschiktheid

13

12

13

 

Volume wezenuitkering (x 1.000 personen, ultimo)

1,2

1,3

1,3

1    Vanaf deze begroting rapporteert deze tabel over het aantal personen en niet over het aantal uitkeringsjaren.

2    SVB, jaarverslag.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van preventie tonen een stabiel beeld vergeleken met voorgaande jaren. De kerncijfers op het gebied van opsporing tonen een lager benadelingsbedrag, terwijl het aantal geconstateerde overtredingen vergelijkbaar is met voorgaande jaren. De incassoratio's vertonen een wisselend beeld. Vanwege het beperkte aantal vorderingen kan de incasso van een aantal relatief grote vorderingen van grote invloed zijn op de incassoratio.

 

1 Tabel 3.9.6 Kerncijfers Anw, fraude en handhaving

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

83

80

86

Kennis van de verplichtingen (%)

84

83

85

Opsporing2

 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)3

0,2

0,1

0,1

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

2,2

2,6

1,2

 

Terugvordering2

Incassoratio cohort 2013 (%)

33

37

39

Incassoratio cohort 2014 (%)

32

33

34

Incassoratio cohort 2015 (%)

11

30

33

Incassoratio cohort 2016 (%)

_4

22

35

Incassoratio cohort 2017 (%)

_4

_4

7,7

1    Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans 2017».

2    SVB, jaarverslag.

3    Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling. In voorgaande verantwoordingsstukken werd alleen gerapporteerd over het aantal overtredingen van de inlichtingenplicht dat tot een boete of aangifte leidde.

4    Deze cijfers komen logischerwijs niet voor.

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Beleidswijzigingen

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving;
  • • 
    De vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB;
  • • 
    De organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door de Belastingdienst.

Verhoging kinderbijslag

In het regeerakkoord is overeengekomen om gezinnen extra te ondersteunen, om zodoende de inkomenspositie van gezinnen structureel te verbeteren. Per 1 januari 2019 wordt daartoe de basiskinderbijslag met € 88,75 per jaar verhoogd. Daarnaast wordt ook de extra tegemoetkoming AKW verhoogd met € 88,75 per jaar. Dit extra bedrag aan kinderbijslag wordt toegekend aan ouders met een thuiswonend gehandicapt kind die tevens alleenstaande of alleenverdienende ouder zijn.

Aanpassing voorwaarde voor extra tegemoetkoming AKW In de Verzamelwet SZW 2019 (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 977, nr. 2 en 3) wordt voorgesteld om per 1 januari 2019 de voorwaarden aan te passen om in aanmerking te kunnen komen voor de extra tegemoetkoming AKW bij thuiswonende kinderen met ziekte of handicap. De definitie van alleenstaande wordt aangepast, zodat ook de betrokkene die gedurende een gedeelte van het jaar alleenstaand is, recht kan verkrijgen op het extra bedrag aan kinderbijslag zonder dat sprake is van een toets van het inkomen.

Hogere inkomensgrens voor afbouw kindgebonden budget Het inkomensbeleid was de afgelopen jaren vooral gericht op het ondersteunen van de laagste inkomens (Terugblik inkomensbeleid 2012-2017, bijlage bij Tweede Kamer, 2016-2017, 34 550 XV, nr. 12). Om ouders met middeninkomens extra te ondersteunen wordt, conform regeerakkoord, per 2020 de inkomensgrens waar de afbouw van het kindgebonden budget begint voor paren verhoogd met € 16.500; meer paren krijgen hierdoor recht op een (hoger) kindgebonden budget. In december 2019 zal de Belastingdienst de eerste (aangepaste) voorschotten voor 2020 verstrekken.

Verhoging kinderbijslagvoorziening Caribisch Nederland In reactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor de bestaanszekerheid voor Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de kinderbijslagvoorziening BES per 1-1-2019 met 50% te verhogen om een bijdrage te leveren aan de verbetering van de leefomstandigheden in Caribisch Nederland.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.10.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 10 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

5.441.004

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

Uitgaven

5.441.004

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Inkomensoverdrachten

5.441.004

5.510.009

5.721.498

6.134.203

6.112.285

6.070.827

6.048.115

AKW

3.320.400

3.349.955

3.567.596

3.539.371

3.514.503

3.495.733

3.486.822

Kinderbijslagvoorziening BES

2.050

1.982

2.871

2.982

2.978

2.974

2.971

WKB

2.118.554

2.158.072

2.151.031

2.591.850

2.594.804

2.572.120

2.558.322

 

Ontvangsten

244.399

232.090

223.329

226.704

249.617

277.313

287.585

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten zijn gebaseerd op huidige wet- en regelgeving en derhalve voor 100% juridisch verplicht. Het betreft uitkeringslasten AKW, kinderbijslagvoorziening BES en WKB.

 Toelichting op de financiële   A. Inkomensoverdrachten instrumenten

A1. Algemene Kinderbijslag Wet (AKW)

De AKW biedt ouders of verzorgers een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders van kinderen tot 18 jaar hebben recht op kinderbijslag.

Hoe hoog is de kinderbijslag?

De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind. De kinderbijslagbedragen worden per 1 januari en 1 juli geïndexeerd. Bij ziekte of handicap, of omdat het kind niet thuis woont om onderwijsredenen, kan onder nadere voorwaarden sprake zijn van dubbele kinderbijslag. Alleenstaande en alleenverdienende ouders van thuiswonende kinderen met ziekte of handicap kunnen onder voorwaarden in aanmerking komen voor een extra tegemoetkoming.

 

1 juli 2018

Voor kinderen van:

0 t/m 5 jaar

202,23

6 t/m 11 jaar

245,57

12 t/m 17 jaar

288,90

Extra tegemoetkoming AKW (jaarbedrag 2018)

2.040,19

Budgettaire ontwikkelingen

Het budgettaire beslag van de AKW neemt in 2019 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. In latere jaren dalen de uitgaven omdat het aantal kinderen licht daalt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Zowel het aantal kinderen als het aantal gezinnen met AKW daalt licht.

 

Tabel 3.10.3 Kerncijfers AKW

 

Realisatie 20171

Raming

2018

Raming 2019

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)    1.907

 

1.891

1.876

Aantal telkinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)    3.386

 

3.360

3.333

1 SVB, administratie.

Handhaving

     
 

De kerncijfers op het gebied van handhaving vertonen grosso modo een

 

stabiel beeld door de jaren heen.

     

Tabel 3.10.4 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)

   

Realisatie

Realisatie

Realisatie

   

2015

2016

2017

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

 

74

71

70

Kennis van de verplichtingen (%)

 

76

77

71

 

Opsporing6 7

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)8 9

1,5

1,2

1,3

Totaal benadelingbedrag (x € 1 mln)

 

1,2

1,0

1,0

 

Terugvordering7

Incassoratio cohort 2013 (%)

 

76

79

80

Incassoratio cohort 2014 (%)

 

69

74

76

Incassoratio cohort 2015 (%)

 

50

69

75

Incassoratio cohort 2016 (%)

 

_4

54

75

Incassoratio cohort 2017 (%)

 

_4

_4

49

A2. Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders of verzorgers die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit SZW namens de Minister van SZW.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar die ingezetene zijn van Bonaire, St. Eustatius en Saba.

Hoe hoog is de kinderbijslagvoorziening BES?

De hoogte van het bedrag bedraagt in 2018 40 USD op Bonaire en 42 USD op St. Eustatius en Saba per kind per maand. Als gevolg van de in het onderdeel beleidswijzigingen toegelichte verhoging van de kinderbijslagvoorziening BES, neemt dit bedrag in 2019 toe tot circa 60 USD op Bonaire en 63 USD op St. Eustatius en Saba per kind per maand (het definitieve bedrag wordt mede aan de hand van de ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer bepaald).

Budgettaire ontwikkelingen

Als gevolg van de verhoging van de kinderbijslagvoorziening BES in Caribisch Nederland nemen de uitkeringslasten in 2019 met bijna € 1 miljoen toe.

Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.10.5 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, jaargemiddelde)

4,3

4,3

4,3

1 SZW-unit RCN.

A3. Wet op het Kindgebonden Budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door de Belastingdienst/Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Wie komt er voor in aanmerking?

Ouders of verzorgers van kinderen tot 18 jaar, die in aanmerking komen voor kinderbijslag, kunnen het kindgebonden budget krijgen, afhankelijk van de hoogte van het inkomen en vermogen.

Hoe hoog is het kindgebonden budget?

De hoogte van het kindgebonden budget hangt af van het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, het (gezamenlijke) inkomen en vermogen van de ouders en de leefvorm van de ouder die het kindgebonden budget ontvangt. Als het (gezamenlijke) inkomen hoger is dan € 20.451 (bedrag 2018) wordt het kindgebonden budget geleidelijk minder. Voor iedere € 100 boven dit inkomen, wordt het kindgebonden budget € 6,75 lager.

De bedragen van het kindgebonden budget worden per 1 januari aangepast aan de prijsontwikkelingen.

Tabel 3.10.6 WKB, netto maximum bedragen per jaar (in €)

 

1 januari 2018

Een gezin met:

1 kind

1.152

 

Verhoging 2e kind (extra bedrag per jaar)

977

Verhoging 3e kind (extra bedrag per jaar)

288

Verhoging ieder volgend kind (extra bedrag per jaar)

288

 

Extra verhoging 12-15-jarigen1

236

Extra verhoging 16-17-jarigen1

421

Extra verhoging alleenstaande ouder

3.101

1 Ten opzichte van de bovengenoemde bedragen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven WKB nemen in 2020 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. In latere jaren dalen de uitgaven. Door een stijgende inkomensontwikkeling en een licht dalend aantal kinderen onder de 18 jaar komen minder gezinnen in aanmerking voor kindgebonden budget.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kindgebonden budget en het aantal kinderen in de regeling nemen naar verwachting af in 2019. Deze daling komt geheel voor rekening van paren en hangt samen met de stijgende inkomensontwikkeling en een licht dalend aantal minderjarige kinderen in de bevolking. Het aantal eenouderhuishoudens met WKB blijft vrijwel stabiel omdat het aantal eenouderhuishoudens in de bevolking naar verwachting toeneemt.

 

Tabel 3.10.7 Kerncijfers WKB

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

726

676

653

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.332

1.225

1.184

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

324

323

324

1 Ministerie van Financiën, Belastingdienst/Toeslagen. De realisatiecijfers van 2017 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers die nog kunnen wijzigen bij het definitief vaststellen van het recht op toeslag.

  • B. 
    Ontvangsten

De ontvangsten betreffen grotendeels de ontvangsten ten gevolge van terugvorderingen van het kindgebonden budget. Nadat de toeslagen definitief zijn toegekend worden terugvorderingen ingesteld bij de huishoudens die meer hebben ontvangen dan waar ze recht op hadden op basis van hun vastgestelde inkomen. Omdat de definitieve afrekening achteraf plaatsvindt, zijn de ontvangsten in een bepaald jaar veelal gebaseerd op definitieve afrekeningen van eerdere jaren. Naar verwachting hoeft er minder teruggevorderd te worden bij definitieve afrekening, waardoor ontvangsten vanaf 2018 lager uitkomen. De ontvangsten nemen vanaf 2021 toe als gevolg van de intensivering uit het regeerakkoord. Hogere uitgaven leiden met een vertraging van één tot twee jaar ook tot hogere ontvangsten.

  • 11. 
    Uitvoering

Artikel

 Algemene doelstelling   De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van sociale zekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de sociale zekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO's en RWT's. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Hij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

 Rol en verantwoordelijkheid   De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van weten regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;
  • • 
    De vormgeving van het stelsel van sociale zekerheidswetten die het UWV en de SVB uitvoeren;
  • • 
    De vaststelling van de budgetten die aan het UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;
  • • 
    De sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door het UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;
  • • 
    De vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld.

Prestatie-indicatoren UWV en SVB

In onderstaande tabellen zijn indicatoren voor het UWV en de SVB weergegeven die de doelmatigheid, rechtmatigheid en klantgerichtheid van de uitvoering weergeven.

 

Tabel 3.11.1 Indicatoren uitvoering UWV

 

Realisatie

20171

Streefwaarde 20182

Streefwaarde 20193

Doelmatigheid: Percentage realisatie uitvoeringskosten binnen budget

96

<100

<100

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

99,2

99

99

Klantgerichtheid: Cijfer klanttevredenheid uitkeringsgerechtigden

7,2

7,0

7,0

1    Jaarverslag 2017 UWV.

2    Jaarplan 2018 UWV.

3    Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan van het UWV.

Tabel 3.11.2 Indicatoren uitvoering SVB

 
 

Realisatie

20171

Streefwaarde 20182

Streefwaarde 20193

Doelmatigheid: Reële efficiency-groei4

  • 2,5%

1,5%

1,5%

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

99,9

99

99

Klantgerichtheid: Cijfer klanten

Niet gemeten

8

8

1    Jaarverslag 2017 SVB. Het klanttevredenheidsonderzoek vindt tweejaarlijks plaats en

2    Jaarplan 2018 SVB.

3    Deze streefcijfers worden opgenomen in het jaarplan van de SVB.

is in 2017 niet gemeten.

   

4 Norm is 1,5% efficiency-groei (kostenbesparing los van volume- en beleidswijzigingen) voor de grote wetten, uitzonderingen op specifieke wetten.

 Beleidswijzigingen   Voor de beleidswijzigingen per wet wordt verwezen naar de overige beleidsartikelen.

Stand van de uitvoering

Met het regeerakkoord en de Voorjaarsnota worden uitvoeringsorganisaties UWV en SVB - na een periode waarin hier minder ruimte voor was - in staat gesteld verder te investeren in de dienstverlening en de ondersteunende processen, die voor de continuïteit en veiligheid daarvan van belang zijn (Tweede Kamer, 2017-2018, 26 448, nr. 605).

Dienstverlening WW, WGA en Wajong

UWV heeft in 2016 middelen ontvangen voor aanvullende persoonlijke dienstverlening voor WW-gerechtigden. UWV start in 2018 met het aanschrijven van een onderzoeksbureau voor de effectmeting van deze nieuwe WW-dienstverlening en dienstverlening aan andere doelgroepen. De eerste resultaten uit het onderzoek zullen in de eerste helft van 2019 bekend worden (Tweede Kamer, 2016-2017, 33 566, nr. 99).

Met het regeerakkoord heeft het kabinet vanaf 2019 structureel € 70 miljoen vrijgemaakt om de persoonlijke dienstverlening die het UWV biedt voor WW, WGA en Wajong uit te breiden en te versterken (Tweede Kamer, 2017-2018, 33 566, nr. 102). Het doel voor de WW is om de werkhervatting van WW-gerechtigden te stimuleren op basis van maatwerk. Met de aanvullende middelen wordt het bereik van de persoonlijke dienstverlening verder vergroot naar mensen met een zwakke arbeidsmarktpositie. De uitkomsten van de Werkverkenner, een online vragenlijst die de WW-gerechtigde invult, bepalen welke aanvullende dienstverlening wordt ingezet. Het doel voor de Wajong is om alle Wajongers met arbeidsvermogen te ondersteunen, afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen en zoveel mogelijk aan de slag te helpen. In 2018 is de dienstverlening met tijdelijke middelen geïntensiveerd in het licht van enerzijds de banenafspraak, anderzijds de korting op de uitkering. Met de extra middelen wordt deze dienstverlening voortgezet. Met de aanvullende middelen uit het regeerakkoord krijgt het UWV ook de mogelijkheid om de WGA-doelgroep goed in beeld te brengen en te houden en, naar gelang van de kenmerken en behoefte van de WGA-gerechtigde, gerichte interventies in te zetten. Met de implementatie van de dienstverlening WGA zal ook een onderzoek gestart worden naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de dienstverlening. In 2021 volgt een midterm review met een eerste inzicht in de doelmatigheid en doeltreffendheid over de WGA-dienstverlening. De uitbreiding van de persoonlijke dienstverlening voor de WW en de Wajong zullen eveneens geëvalueerd en gemonitord worden.

Artsencapaciteit UWV

Sinds 2016 wordt met veel inzet gewerkt om de achterstanden in de sociaal-medische beoordelingen en het tekort aan verzekeringsartsen te verkleinen. Hiervoor is in 2018 is € 25 miljoen incidenteel beschikbaar gesteld en voor 2019 en verder is bovenop de reeds toegekende basismiddelen € 44 miljoen beschikbaar om meer evenwicht te brengen aan het tekort. De maatregelen die het UWV heeft genomen om de capaciteit van verzekeringsartsen te vergroten, hebben vooralsnog onvoldoende opgeleverd. Daarom is een expertgroep ingesteld die voorstellen heeft gedaan die kunnen bijdragen aan het verkleinen van het capaciteitstekort. In 2018 en 2019 werken het UWV en SZW in een gezamenlijk programma deze voorstellen uit inclusief aanverwante ideeën (Tweede Kamer, 2017-2018, 26 448, nr. 605). Medio 2019 wordt de balans opgemaakt, waarbij gekeken wordt of er een trendbreuk ontstaat in de beschikbare en benodigde capaciteit voor het uitvoeren van beoordelingen en dat het tekort aan capaciteit wordt teruggedrongen. Aanvullende maatregelen die geïnventariseerd zijn leiden tot minder werkzaamheden voor verzekeringsartsen bij het UWV, bijvoorbeeld door andere disciplines in te zetten of werkzaamheden niet meer (door het UWV) uit te voeren. De volgende rapportage over de voortgang en ontwikkeling van verzekeringsartsen is voorzien in december 2018.

Investeringen in ICT

Om ook in de toekomst goede dienstverlening te garanderen, zijn investeringen in ICT nodig. In het meerjarige IT-plan heeft de SVB de plannen geschetst om het ICT-landschap te consolideren en moderniseren, waarbij extra middelen voor Informatiebeveiliging worden ingezet (Tweede Kamer, 2017-2018, 26 448, nr. 605). Het UWV werkt aan zijn ICT volgens de in het UWV-Informatieplan (UIP) vastgestelde prioriteiten. Hierbij staan continuïteit, stabiliteit en informatiebeveiliging voorop. Daarnaast wordt stapsgewijs gewerkt aan vereenvoudiging en vernieuwing van het ICT-landschap. Digitalisering van de dienstverlening en continue en toenemende dreiging op het gebied van cybersecurity maakt dat de uitvoering ook aan steeds hogere eisen voor informatiebeheer, veiligheid en privacy moet voldoen. Er zijn bij zowel het UWV als de SVB verschillende maatregelen gerealiseerd die de Algemene Verordening Gegevensbescherming voorschrijft om de privacy van burgers te waarborgen. Gegeven de omvang en complexiteit van het ICT landschap van beide uitvoeringsorganisaties, is er de komende jaren nog een forse inspanning nodig om volledig invulling te geven aan het principe van «privacy by design» in bestaande ICT-systemen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.11.3 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel    Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023

 

2017

Verplichtingen

490.919

506.499

448.044

442.696

434.238

430.071

429.653

Uitgaven

490.919

506.499

448.044

442.696

434.238

430.071

429.653

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's1

490.254

505.749

447.362

442.014

433.556

429.413

428.995

Uitvoeringskosten UWV

376.001

381.484

339.284

337.428

329.629

326.339

324.449

Uitvoeringskosten SVB

107.544

117.665

101.524

98.032

97.373

96.520

97.992

Uitvoeringskosten IB

6.709

6.600

6.554

6.554

6.554

6.554

6.554

 

Bijdrage aan nationale organi-

             

saties

665

750

682

682

682

658

658

Landelijke Cliëntenraad

665

750

682

682

682

658

658

 

Ontvangsten

15.649

9.642

0

0

0

0

0

1 Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO's.

 Budgetflexibiliteit   Bijdrage aan ZBO's/RWT's:

De bijdragen aan ZBO's zijn 100% juridisch verplicht. Het betreft de uitvoeringsbudgetten van het UWV, de SVB en het IB. Deze budgetten worden bij de goedkeuring van de jaarplannen vastgesteld.

Bijdrage aan nationale organisaties:

De bijdrage aan nationale organisaties is 100% juridisch verplicht. Het betreft een bijdrage aan de LCR. Het budget wordt bij goedkeuring van het jaarplan vastgesteld.

 

Tabel 3.11.4 Premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 11 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019 Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Uitgaven

1.547.245

1.463.322

1.578.929

1.666.939

1.716.334

1.801.411

1.856.418

 

Bijdrage aan ZBO's/RWT's1

1.547.245

1.463.322

1.530.226

1.568.489

1.575.372

1.610.475

1.619.989

Uitvoeringskosten UWV

1.423.525

1.325.524

1.391.549

1.427.755

1.454.793

1.488.449

1.496.830

Uitvoeringskosten SVB

123.720

137.798

138.677

140.734

120.579

122.026

123.159

 

Nominaal

0

0

48.703

98.450

140.962

190.936

236.429

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

1 Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de ZBO's.

 Toelichting op de financiële   A. Bijdrage aan ZBO's/RWT's

 instrumenten   De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het UWV, de SVB

en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO's. In de jaarplannen nemen het UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitvoeringskosten van het UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Per saldo stijgen de uitvoeringskosten (begrotings- en premiegefinancierd) in 2019 met circa € 57 miljoen. De stijging heeft onder meer te maken met de intensivering van de persoonlijke dienstverlening voor de WW, Wajong en WGA, de investeringen op het gebied van ICT en ontwikkelingen van de nominale loon- en prijsbijstelling.

In de tabellen 3.11.5 en 3.11.6 zijn de uitvoeringskosten van het UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Dit is een ex-ante raming op basis waarvan de bekostiging van ZBO's plaatsvindt.

De toedeling is extracomptabel. Hier is de nominaal nog niet aan toebedeeld.

Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023 20171

 

UWV (incl. BKWI)

1.799.526

1.727.953

1.747.762

1.780.511

1.800.189

1.831.164

1.838.838

 

Begrotingsgefinancierd

376.001

381.484

339.284

337.428

329.629

326.339

324.449

IOW

2.000

2.058

2.619

2.996

3.192

3.324

3.477

Wajong

159.888

151.663

117.441

109.772

107.682

106.852

105.992

Re-integratie Wajong2

85.000

104.127

94.405

114.117

108.973

106.670

105.728

Basisdienstverlening

84.627

90.666

90.862

77.246

77.403

77.260

77.156

Uitvoeringskosten WW 50+

240

0

0

0

0

0

0

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

18.100

17.900

20.000

20.000

20.000

20.000

20.000

Wsw indicatiestelling

4.120

4.193

4.418

4.220

4.080

3.934

3.797

Scholingsvouchers kansberoep

4.100

0

0

0

0

0

0

Scholingsregeling WW

-

700

1.020

780

0

0

0

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

9.210

1.740

220

0

0

0

0

BKWI

8.716

8.438

8.299

8.299

8.299

8.299

8.299

Premiegefinancierd

1.423.525

1.325.524

1.391.549

1.427.755

1.454.793

1.488.449

1.496.830

WAO

80.253

57.008

56.838

54.730

53.138

51.706

49.752

IVA

96.107

85.301

87.693

90.563

95.168

98.461

101.041

WGA

221.657

240.122

270.158

279.368

288.283

300.378

302.060

WAZ

3.713

2.867

2.758

2.583

2.440

2.320

2.213

WW

620.660

582.098

599.395

614.295

625.707

644.273

647.785

ZW

263.765

274.488

290.441

300.642

303.176

303.294

305.188

WAZO

11.950

12.121

11.674

11.657

11.759

11.758

11.763

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW2

54.320

71.519

72.593

73.917

75.121

76.260

77.028

Toevoeging aan

             

bestemmingsfonds/

             

egalisatiereserve

71.100

-

-

-

-

-

-

1    SZW-administratie.

2    Dit zijn uitvoeringskosten. Re-integratie in de vorm van voorzieningen en/of trajecten staan weergegeven op beleidsartikel 3. De uitvoeringskosten re-integratie hebben betrekking op de werkzaamheden die het UWV verricht ten behoeve van de inkoop van externe re-integratiediensten en de re-integratiedienstverlening voor werkzoekenden in de WIA, WAO en Wajong die het UWV zelf aanbiedt.

Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023 20171

 

SVB

231.264

255.463

240.201

238.766

217.952

218.546

221.551

 

Begrotingsgefinancierd

107.544

117.665

101.524

98.032

97.373

96.520

97.992

AKW

74.344

85.486

74.170

72.414

71.551

70.657

70.785

TAS

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

1.023

KOT/WKB

5.527

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

4.333

AIO

22.571

23.299

19.001

17.376

17.634

18.180

19.539

Bijstand buitenland

268

265

265

265

265

265

265

OBR

1.575

1.066

600

503

489

000

000

Remigratiewet

2.236

2.193

2.133

2.118

2.079

2.063

2.047

 

Premiegefinancierd

123.720

137.798

138.677

140.734

120.579

122.026

123.159

AOW

115.009

127.031

128.204

130.335

110.234

111.741

112.991

Anw

8.711

10.767

10.473

10.399

10.345

10.285

10.168

1 SZW-administratie.

  • B. 
    Bijdrage aan nationale organisaties

De LCR is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI, waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en het UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met het UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

 Algemene doelstelling   De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premieinning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

 Rol en verantwoordelijkheid   De Minister financiert de sociale fondsen uit de algemene middelen, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Hij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • • 
    de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;
  • • 
    het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

 Beleidswijzigingen   Eerder was een Rijksbijdrage kraamverlof voorzien. In het regeerakkoord is echter afgesproken dat er voor het aanvullend geboorteverlof partners premie geheven zal worden. De Rijksbijdrage kraamverlof is daarom niet meer nodig.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.12.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 12 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

12.420.196

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

Uitgaven

12.420.196

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

waarvan juridisch verplicht (%)

   

100%

       
 

Bijdrage aan sociale fondsen

12.420.196

13.850.607

14.245.954

13.997.689

13.834.942

13.883.249

14.542.030

Kosten heffingskortingen AOW

2.114.100

2.165.400

2.189.900

2.146.100

2.257.700

2.331.200

2.429.800

Vermogenstekort Ouderdoms-

             

fonds

10.083.600

11.462.600

11.777.400

11.586.000

11.327.400

11.310.100

11.868.400

Tegemoetkoming arbeidsonge-

             

schikten

147.471

152.240

150.583

152.575

154.523

156.384

156.927

Tegemoetkoming

             

Anw-gerechtigden

6.643

0

0

0

0

0

0

Zwangere zelfstandigen

68.382

70.367

128.071

72.453

73.349

74.298

75.636

Transitievergoeding

0

0

0

40.561

21.970

11.267

11.267

 

Ontvangsten

423

2.472

0

0

0

0

0

 Budgetflexibiliteit   Bijdrage aan sociale fondsen:

De bijdragen aan sociale fondsen zijn 100% juridisch verplicht. De Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW, vermogenstekort Ouderdomsfonds en tegemoetkoming Anw-gerechtigden zijn juridisch verplicht volgens de Wet financiering sociale verzekeringen. De rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten is juridisch verplicht volgens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rijksbijdrage zwangere zelfstandigen is juridisch verplicht volgens de Wet arbeid en zorg. De rijksbijdrage transitievergoeding komt voort uit de wet aanpassing transitievergoeding bij bedrijfseconomische redenen en langdurige arbeidsongeschiktheid.

Toelichting op de financiële instrumenten

  • A. 
    Bijdrage aan sociale fondsen

A1. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De ontwikkeling van de bijdrage volgt de ontwikkeling van de heffingskortingen.

A2. Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er een neutrale kaspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds blijft in 2019 vrijwel gelijk aan de rijksbijdrage in 2018. De uitkeringslasten AOW stijgen in 2019 met ruim € 0,7 miljard, terwijl de premie-inkomsten gelijk blijven. In de rijksbijdrage 2018 is echter ruim € 1 miljard nabetaald voor 2017. In 2019 wordt nog geen rekening gehouden met een eventuele nabetaling. Daardoor blijft per saldo de rijksbijdrage in 2019 gelijk aan die in 2018.

A3. Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De Wet Tegemoetkoming Chronisch zieken en Gehandicapten (Wtcg) is vanaf 2014 afgeschaft. De regeling van de tegemoetkoming arbeidsongeschikten is overgeheveld van de Wtcg naar de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De tegemoetkomingen voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De AO-tegemoetkoming stijgt licht de komende jaren door de verwachte stijging van het aantal rechthebbenden in de onderliggende regelingen.

A4. Tegemoetkoming Anw-gerechtigden

Deze rijksbijdrage diende ter financiering van de in beleidsartikel 9 verantwoorde tegemoetkoming Anw. Deze tegemoetkoming wordt betaald uit het Anw-fond, dat een fors vermogensoverschot heeft. Daarom is in 2017 de Anw-premie verlaagd en wordt vanaf 2018 het Anw-fonds niet meer gecompenseerd voor de uitgaven aan de Anw-tegemoetkoming.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage voor de Anw-tegemoetkoming is nul omdat de rijksbijdrage in 2018 is afgeschaft.

A5. Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van het UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2019 zijn de uitkeringslasten ZEZ eenmalig hoger. De extra uitgaven zijn een gevolg van de compensatieregeling voor vrouwelijke zelfstandigen. Door een wijziging in de Wet arbeid en zorg (WAZO) verviel in mei 2005 de publieke zwangerschaps- en bevallingsuitkering voor zelfstandigen. Vanaf juni 2008 kregen zij via de Wet zwangerschaps- en bevallingsuitkering zelfstandigen (ZEZ) opnieuw recht op een uitkering gedurende tenminste 16 weken. Vrouwen die in de tussenliggende periode zwanger waren worden in 2019 gecompenseerd voor het niet ontvangen van een uitkering.

A6. Rijksbijdrage transitievergoeding

De Wet transitievergoeding bij ontslag wegens bedrijfseconomische omstandigheden of langdurige arbeidsongeschiktheid regelt vanaf 1 april

2020    compensatie voor werkgevers voor verstrekte transitievergoedingen aan werknemers van wie de dienstbetrekking is geëindigd na langdurige arbeidsongeschiktheid. De regeling kent terugwerkende kracht tot 1 juli 2015. . Dit wetsvoorstel wordt grotendeels gefinancierd via werkgeverspremies. Voor een klein deel is er een rijksbijdrage aan het Awf.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage transitievergoeding bedraagt structureel circa € 11 miljoen. In 2020 en 2021 vindt compensatie van werkgevers met terugwerkende kracht tot 1 juli 2015 plaats. Hierdoor is de rijksbijdrage in 2020 en

2021    hoger.

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migrantenachtergrond en het doen accepteren van culturele diversiteit in de samenleving.

Algemene doelstelling

Rol en verantwoordelijkheid

Beleidswijzigingen

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het doen ontstaan van sociale stabiliteit in een samenleving die in cultureel opzicht steeds meer divers wordt. Een sociaal stabiele samenleving houdt in dat:

  • • 
    Mensen zelfredzaam zijn en zonder belemmeringen kunnen meedoen;
  • • 
    Zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;
  • • 
    Iedereen zich thuis voelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Dit wordt gerealiseerd door:

  • • 
    Het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;
  • • 
    Het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;
  • • 
    Het ervoor zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten, en de acceptatie van culturele diversiteit in de samenleving.

Hij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet), een leenstelsel voor degenen die moeten inburgeren en voorinburgering en maatschappelijke begeleiding voor nieuwkomers. Hij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • • 
    De vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringstel-sel;
  • • 
    De visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;
  • • 
    Het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;
  • • 
    De uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

De uitvoering van het inburgering (onder meer examens)- en leenstelsel, en de voorinburgering is belegd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) respectievelijk het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). De Minister van OCW is eigenaar van DUO en de Minister van J&V van COA. Vanuit deze rol zijn laatstgenoemde Ministers verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering en daaronder valt de dienstverlening van COA respectievelijk DUO aan het Ministerie van SZW. De uitvoering van de maatschappelijke begeleiding van asielmigranten is belegd bij de gemeenten, die hiervoor middelen krijgen via het Gemeentefonds.

Maatregelen inburgering uit regeerakkoord

Het kabinet heeft in het regeerakkoord hervormingen aangekondigd op het terrein van inburgering en integratie. Medio 2018 is de Tweede Kamer op hoofdlijnen over de uitwerking daarvan geïnformeerd. Een van de maatregelen betreft de aanscherping van de taaleis bij inburgering van niveau A2 naar B1. De kosten daarvan komen voor rekening van de rijksoverheid. Daarnaast wil het kabinet stevig investeren in effectieve inburgering door gemeenten. Bij de uitwerking maakt het kabinet nadrukkelijk gebruik maakt van de evaluatie Wet inburgering 2013 van juni 2018.

Het doel van de hervormingen is om nieuwkomers door een effectievere inburgering op een zo hoog mogelijk taalniveau sneller aan het werk te krijgen. Daartoe zullen meerdere instrumenten worden ingezet: brede intake voor nieuwkomers door gemeenten met een door gemeenten en inburgeringsplichtige op te stellen persoonlijk integratie- en participa-tieplan, inkoop van inburgeringstrajecten door gemeenten, het verhogen van de taaleis, met alternatieve leerroutes voor hen die niet in staat zijn het beoogde niveau te behalen, onderwijsroute voor jongere nieuwkomers en aanpassing van het examenstelsel. Om taalverwerving en -gebruik te bevorderen wordt gezocht naar combinaties van inburgerings-onderwijs en werk en/of maatschappelijke participatie.

Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat taalkennis een significante rol speelt in de mogelijkheden op participatie. Een goede beheersing van het Nederlands verkleint de kans op werkloosheid en de aanname is dat o.a. een hoger taalniveau bijdraagt aan de netto arbeidsparticipatie. De wetsevaluatie en andere onderzoeken geven daarbij een scherp beeld van wat er niet goed werkt in het stelsel en aan welke knoppen gedraaid moet worden om het stelsel effectiever te maken.

Om de werking en effecten van de hervormingsmaatregelen te kunnen vaststellen, zal in samenspraak met gemeenten en de ministeries van Financiën en BZK een evaluatie- en monitoringskader worden opgesteld, dat moet bijdragen aan een adaptief, flexibel aangepast inburgerings-stelsel. Daarbij zal ook een tijdschema worden opgesteld.

Gegevensverwerking en een sociaal stabiele samenleving Het Ministerie van SZW zet zich onder meer in voor het behoud van een sociaal stabiele en weerbare samenleving. Dit vormt het uitgangspunt voor het programma weerbare samenleving. Voorkomen moet worden dat de verworvenheden van de Nederlandse democratische rechtsstaat worden ondermijnd. Zo wordt samen met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid en de ministeries van OCW en VWS ingezet op preventie van radicalisering en extremisme. Blijvende aandacht is er ook voor antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag (zoals onder andere beschreven in het normatief kader «problematisch gedrag»). Deze vormen van gedrag staan haaks op de uitgangspunten van onze rechtstaat. Het ministerie ondersteunt gemeenten en gemeenschappen, mede door het delen van informatie, om hen in staat te stellen goed en tijdig te kunnen handelen daar waar het gaat om het voorkomen van radicalisering en extremisme of bij andere vormen van antidemocratisch, anti-integratief en onverdraagzaam gedrag. In het kader van deze taak van algemeen belang, verwerkt de Minister relevante informatie en gegevens, waaronder persoonsgegevens, bijvoorbeeld over personen betrokken bij maatschappelijke (waaronder ook religieuze) organisaties of de financiering van deze organisaties.

Budgettaire gevolgen van beleid

Tabel 3.13.1 Begroting gefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 13 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

309.023

314.869

311.004

246.614

209.436

198.170

195.522

Uitgaven

328.040

323.475

312.024

246.614

209.436

198.170

195.522

waarvan juridisch verplicht (%)

   

97,8%

       
 

Inkomensoverdrachten

42.551

42.978

42.975

43.007

42.486

41.882

41.828

Remigratiewet

42.500

42.978

42.975

43.007

42.486

41.882

41.828

Inburgering

51

0

0

0

0

0

0

 

Subsidies

11.931

11.734

11.988

7.168

7.168

7.032

6.682

Kennisinfrastructuur

2.841

2.856

2.736

2.736

2.736

2.600

2.250

Landelijk Overleg Minderheden

26

0

0

0

0

0

0

Vluchtelingenwerk Nederland

1.343

1.298

1.032

1.032

1.032

1.032

1.032

Overige subsidies

7.721

7.580

8.220

3.400

3.400

3.400

3.400

Opdrachten

12.118

15.320

16.721

15.225

12.769

12.528

12.878

Inburgering en Integratie

10.522

13.620

15.021

13.525

11.069

10.828

11.178

Remigratie

1.596

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

1.700

Bijdrage aan agentschappen

14.661

20.262

20.071

14.571

14.571

14.571

14.571

DUO

14.661

20.262

20.071

14.571

14.571

14.571

14.571

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

76.073

30.181

23.709

20.786

16.226

16.226

16.226

COA

76.073

30.181

23.709

20.786

16.226

16.226

16.226

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

39.020

23.557

20.074

20.074

20.074

Gemeenten

0

0

39.020

23.557

20.074

20.074

20.074

 

Leningen

170.706

203.000

157.540

122.300

96.142

85.857

83.263

DUO

170.706

203.000

157.540

122.300

96.142

85.857

83.263

 

Ontvangsten

10.378

1.568

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

Ontvangsten algemeen

7.955

568

0

0

0

0

0

Leningen

2.423

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

 Budgetflexibiliteit   Inkomensoverdrachten:

De inkomensoverdrachten volgen uit wet- en regelgeving op het terrein van de Remigratiewet en zijn daarmee voor 100% juridisch verplicht. Datzelfde geldt voor de inkomensoverdrachten ten behoeve van Inburgering.

Subsidies:

Het subsidiebudget is voor 70% juridisch verplicht. Het gaat hierbij om de subsidie Kennisinfrastructuur, die is gericht op het toegankelijk maken en breder ter beschikking stellen van kennis op het terrein van integratie. Vluchtelingenwerk Nederland krijgt een subsidie in verband met de begeleiding van asielmigranten. Het overige deel van de subsidiemid-delen gaat deels naar activiteiten met betrekking tot «screening en matching» van asielmigranten ten behoeve van vroege integratie en participatie van deze groep. Circa 30% is niet verplicht en kan worden ingezet voor het verstrekken van incidentele subsidies.

Opdrachten:

Het opdrachtenbudget Inburgering en Integratie is voor 80% verplicht. De verplichting berust op meerjarige contracten in verband met het ontwikkelen, onderhouden en afnemen van inburgeringsexamens, periodiek onderzoek en publiekscampagnes. De middelen die nog niet juridisch verplicht zijn, worden aangewend voor beleidsevaluatie en -onderzoek, voorlichtingscampagnes en overige aanbestedingen.

Bijdrage aan agentschappen:

De bijdrage aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) ten behoeve van het beheer van het examenstelsel en de uitvoering van het leenstelsel is gebaseerd op gemaakte afspraken en daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's:

De bijdrage aan ZBO's is bedoeld voor de uitvoering van de voorinbur-gering door het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en is daarmee 100% juridisch verplicht.

Bijdrage aan medeoverheden:

De bijdrage maatschappelijke begeleiding zal voortaan in de vorm van een decentralisatie-uitkering rechtstreeks aan gemeenten worden verstrekt. De bijdrage volgt uit afspraken uit het bestuurlijk akkoord met de VNG over de verhoogde instroom vluchtelingen, die zijn vastgelegd in de regelgeving inzake inburgering. De uitgaven zijn daarmee 100% juridisch verplicht.

Leningen:

Het leenstelsel is gebaseerd op de Wet Inburgering 2013 en daarmee zijn de uitgaven in de vorm van leningen 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Het uiteindelijke doel van het beleid is dat groepen met een migratieachtergrond dezelfde maatschappelijke positie innemen als groepen zonder migratieachtergrond. Dit doel komt dichterbij als de verschillen tussen de groepen afnemen. Twee belangrijke maten hiervoor zijn de startkwalificatie (een afgeronde VWO-, HAVO- of basisberoepsopleiding (MBO 2) die dient om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten) en de arbeidsparticipatie. De onderstaande tabel presenteert de ontwikkeling in deze indicatoren: de aandelen van de niet schoolgaande bevolking van de tweede generatie met een startkwalificatie naar migratieachtergrond en de aandelen van de bevolking met betaald werk naar migratieachtergrond. Er zijn zowel verschillen tussen de verschillende herkomstgroepen als tussen de generaties binnen dezelfde herkomstgroep.

De tabel laat zien dat er sprake is van een positieve ontwikkeling in het aandeel personen binnen de verschillende herkomstgroepen met een startkwalificatie. Alhoewel het aandeel personen met een startkwalificatie binnen de groepen met een Turkse en Marokkaanse achtergrond ten opzichte van de groep zonder migratieachtergrond in 2017 lager is, is het verschil afgenomen.

De arbeidsparticipatie van de totale bevolking met een niet- westerse achtergrond ligt in 2017 fors lager dan van de bevolking met een Nederlandse achtergrond. Wel is de achterstand in arbeidsparticipatie van de meeste groepen ten opzichte van de categorie zonder migratieachtergrond in de afgelopen jaren iets afgenomen. Deze afname komt vooral voor rekening van de tweede generatie.

 

Tabel 3.13.2 Kerncijfers integratie: startkwalificatie en arbeidsparticipatie bevolking 15-75 jaar (%)1

     

Realisatie

Realisatie

Realisatie

 

2015

2016

2017

Niet-schoolgaande bevolking van de tweede generatie met een startkwalificatie

Zonder migratieachtergrond

72

72

73

Met migratieachtergrond

Turks

64

66

67

Marokkaans

64

70

71

Surinaams

77

76

79

BES-eilanden, Aruba, Curasao en St. Maarten

81

77

84

Overig niet-westers

80

80

79

Westers

74

75

75

       

Netto arbeidsparticipatie2

Zonder migratieachtergrond

67

67

68

Met migratieachtergrond

Turks

54

57

58

Marokkaans

50

54

54

Surinaams

60

59

62

BES-eilanden, Aruba, Curasao en St. Maarten

57

57

55

Overig niet-westers

56

55

57

Westers

63

64

65

1    CBS, Kernindicatoren Integratie 2018.

2    Het aandeel van de bevolking van 15 tot 75 jaar met betaald werk voor ten minste een uur per week.

  • A. 
    Inkomensoverdrachten

Een remigratievoorziening is een maandelijkse uitkering, met eventueel een tegemoetkoming in de kosten van een ziektekostenverzekering. Deze uitkering geldt voor personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben, omdat zij in een uitzichtloze en afhankelijke situatie (uitkering) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. Om voor een dergelijke uitkering in aanmerking te komen gelden bepaalde criteria betreffende onder meer leeftijd, verblijfsduur in Nederland, doelgroep en herkomstland.

Met de wijziging van de Remigratiewet per 1 juli 2014 zijn de criteria om in aanmerking te komen voor een remigratievoorziening aangescherpt. Tevens vervalt per 1 januari 2025 de mogelijkheid een beroep te doen op een remigratievoorziening.

Op de uitkeringen remigratievoorziening is het woonlandbeginsel van toepassing. Voorts kunnen er volledige, gekorte of nihil-uitkeringen worden verstrekt (na verrekening van overige inkomsten uit uitkeringen).

Een gemiddelde uitkering van personen die vanaf 1 april 2000 zijn vertrokken bedraagt in 2019 € 508 per maand. Uitvoering van de wet is opgedragen aan de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

Het budget voor 2019 blijft ten opzichte van 2018 nagenoeg even groot. Beleidsrelevante kerncijfers

 

Tabel 3.13.3 Kerncijfers Remigratie

 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Aantal remigranten met een periodieke uitkering (x 1.000 personen, ultimo)2

14

14

14

1    SVB, jaarverslag.

2    Inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

  • B. 
    Subsidies

De uitgaven aan subsidies zijn in 2019 hoger dan in de daaropvolgende jaren. Dit komt doordat er dit jaar - als gevolg van de bestuurlijke afspraken met het VNG naar aanleiding van de verhoogde instroom asielmigranten - budget is toegevoegd voor screening en matching van asielmigranten ten behoeve van hun vroege integratie en participatie.

Doel daarvan is te bevorderen dat deze groep sneller aan het werk komt.

  • C. 
    Opdrachten

C1. Programma Inburgering en Integratie

De uitgaven voor opdrachten Inburgering en Integratie liggen in 2019 op een hoger niveau dan in de daaropvolgende jaren. Het gaat hierbij om extra middelen opgenomen in de 1e suppletoire begroting ten behoeve van activiteiten in het kader van de verdere integratie van (asiel)migranten op de arbeidsmarkt. Het gaat dan met name om het uitvoeren van pilots en het ontwikkelen van nieuwe werkwijzen. Er wordt ook gefocust op werkgevers in tekortsectoren en hoe hen te ontzorgen en te stimuleren en te faciliteren bij het in dienst nemen van (asiel)migranten op de arbeidsmarkt.

Uit het budget worden aanbestedingen bekostigd in verband met ontwikkeling, onderhoud en vernieuwing van inburgeringsexamens, onderzoek en methodiekontwikkeling, en voorlichting op het terrein van integratieonderwerpen. Thema's daarbij zijn onder meer verdere integratie op de arbeidsmarkt, weerbare samenleving en sociale stabiliteit, en tegengaan van sociale spanningen binnen een sociaal diverse samenleving.

Tabel 3.13.4 Kerncijfers inburgering

 
 

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000 personen, ultimo)

231

20

20

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringexamen of NT2-examen (x 1.000 personen, ultimo)

131

17

20

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van de COA (x 1.000 personen, ultimo)

8,42

6

6

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)

262

15

15

1    DUO, Informatiesysteem Inburgering.

2    COA, voortgangsrapportages.

C2. Remigratie

De middelen voor Remigratie zijn bestemd voor het Nederlands Migratie Instituut (NMI) dat in opdracht van het departement voorlichting verstrekt aan potentiële deelnemers aan de Remigratieregeling. Het NMI biedt een laagdrempelige dienstverlening aan aspirant-remigranten en verleent bijstand bij het invullen van de aanvraag voor een remigratie-uitkering.

  • D. 
    Bijdrage aan agentschappen

DUO krijgt een bijdrage voor het uitvoeren van het Inburgeringsstelsel. Dit houdt in dat er inburgeringsexamens worden afgenomen en dat mensen met een migratieachtergrond zo nodig een kennisgeving krijgen over de plicht tot inburgeren en dat bewaakt wordt dat aan deze plicht wordt voldaan. De handhaving van de plicht tot inburgeren is eveneens aan DUO opgedragen.

  • E. 
    Bijdrage aan ZBO's/RWT's

COA krijgt een bijdrage voor de voorinburgering van asielmigranten in de AZC's. Het gaat daarbij niet om leerplichtigen. Omdat het aantal asielmigranten afneemt, neemt ook de hoogte van de benodigde middelen af.

  • F. 
    Bijdrage aan medeoverheden

De gemeenten krijgen vanaf 1 oktober 2017 rechtstreeks middelen voor het geven van maatschappelijke begeleiding aan asielmigranten (18 tot 65 jaar) die in hun gemeente worden gehuisvest. Om deze reden lopen de middelen niet meer via «Bijdrage aan ZBO's/RWT's», maar via «Bijdrage aan medeoverheden». Door de afname van de instroom neemt het budget na 2020 eveneens af.

  • G. 
    Leningen

Het leenstelsel is bedoeld om migranten met de plicht tot inburgering te ondersteunen indien zij of hun partner niet over voldoende financiële middelen beschikken. Asielmigranten die met succes en tijdig hun inburgering afronden hoeven de lening niet terug te betalen. Ook migranten die eerst gealfabetiseerd moeten worden, kunnen van het leenstelsel gebruik maken. De hoogte van het leningenbudget neemt af als gevolg van de afgenomen toestroom van het aantal asielmigranten.

Tabel 3.13.5 Kerncijfers leningen

 
 

Realisatie

20171

Raming 2018

Raming 2019

Toegekende leningen

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)

23

23

20

Totaal bedrag toegekende leningen (x € 1 mln, ultimo)

166

200

200

Terugbetaalde leningen

Aantal terugbetalende inburgeraars die in het betreffende jaar een terugbetaling op hun lening doen.(x 1.000 personen, ultimo)

1

1

1

Totaal bedrag terugbetaalde leningen in het betreffende jaar inclusief rente (x € 1 mln, ultimo)

1

1

1

Kwijtgescholden leningen

Aantal kwijtgescholden leningen (x 1.000 personen, ultimo)

4

10

15

Totaalbedrag kwijtgescholden leningen incl rente (x € 1 mln, ultimo)

26

80

120

1 DUO, Informatiesysteem Inburgering.

  • H. 
    Ontvangsten

Voor de ontvangsten uit terugbetalingen van leningen is nu structureel € 1 miljoen opgenomen. Terugbetaling van leningen vindt plaats naar draagkracht. Veel migranten met terugbetalingsplicht (gezinsmigranten, asielmigranten die niet tijdig zijn ingeburgerd) beschikken niet over voldoende inkomen om een lening (geheel) terug te betalen.

HOOFDSTUK 4: NIET-BELEIDSARTIKELEN

Dit artikel bevat alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van SZW. In beleidsartikel 11 staat een verdere toelichting op de bijdragen aan ZBO's.

Tabel 3.96.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 96 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

274.694

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

Uitgaven

265.018

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

 

Personele uitgaven

206.042

248.657

263.339

276.495

293.565

304.700

303.342

waarvan eigen personeel

198.259

237.875

255.918

269.184

286.085

297.229

295.931

waarvan externe inhuur

5.004

7.410

4.636

4.526

4.695

4.686

4.626

waarvan overige personele uitgaven

2.779

3.372

2.785

2.785

2.785

2.785

2.785

Materiële uitgaven

58.976

66.724

68.724

69.742

70.718

70.961

69.603

waarvan ICT

5.556

9.421

12.551

12.659

12.874

12.873

13.006

waarvan bijdrage aan SSO's

38.187

43.476

43.065

43.468

43.673

43.645

42.426

waarvan overige materiële

uitgaven

15.233

13.827

13.108

13.615

14.171

14.443

14.171

               

Ontvangsten

22.300

30.033

39.067

47.408

61.292

61.945

61.374

 Toelichting   A. Personele en materiële uitgaven

De totale begrote apparaatsuitgaven voor het kerndepartement bedragen in 2019 € 332,1 miljoen. Hiervan heeft € 263,3 miljoen betrekking op personele uitgaven en € 68,7 miljoen op materiële uitgaven.

Meerjarig stijgen de uitgaven enerzijds vanwege de opbouw van de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) en anderzijds vanwege het bij regeerakkoord toevoegen van meerjarige middelen aan de begroting van SZW voor het versterken van de handhavingsketen volgens het Inspectie Control Framework (ICF) (Tweede Kamer, 2016 - 2017, 34 550 XV, nr. 74).

De handhavingsketen, met name de Inspectie SZW, wordt zo in staat gesteld beter toezicht te houden. Hierbij wordt er gestreefd naar het herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoek en risicogerichte actieve programmering, vergroten van de capaciteit om met Brzo-partners meer gezamenlijk te inspecteren, meer informatiegestuurd werken en aanpakken van oneerlijk werk. Beleidsartikel 1 gaat verder in op het ICF.

  • B. 
    Ontvangsten

De ontvangsten hebben voor het grootste deel betrekking op de facturering door RSO van schoonmaakkosten aan de afnemers. Daarnaast zijn er ontvangsten van andere departementen en de Europese Commissie voor de uitvoering van subsidieregelingen.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO) De RSO is in 2016 gestart met het uitvoeren van de schoonmaakactivi- teiten. De opbouw van de organisatie zal in de komende jaren geleidelijk plaatsvinden naar gelang er meer departementen aansluiten. De verwachting is dat vanaf 2021 alle beoogde departementen zijn aangesloten. De schoonmakers zijn in dienst van het Rijk. De bijbehorende uitgaven komen ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW.

Op de begroting van SZW zijn taakstellende ontvangsten voor de RSO opgenomen. Facturering aan de opdrachtgevers vindt plaats op basis van meerjarige dienstverleningsafspraken. Dit houdt in dat de uitgaven voor schoonmaak zowel bij de departementen als bij SZW op de begroting staan. Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is voor de eerste jaren een transitiebudget ingesteld, omdat de ontvangsten in de eerste jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken. Tabel 3.96.2 geeft een splitsing van de totale apparaatsbedragen in kerndepartement exclusief RSO en RSO.

Tabel 3.96.2 Extracomptabele tabel apparaatsbedragen kerndepartement en RSO (x € 1.000)

 
 

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Kerndepartement exclusief RSO

Uitgaven

243.805

286.532

297.605

300.831

307.984

319.362

316.646

Ontvangsten

2.396

5.753

8.254

7.642

6.295

6.948

6.377

 

Rijksschoonmaakorganisatie

Uitgaven RSO

21.213

28.849

34.458

45.406

56.299

56.299

56.299

Ontvangsten RSO

19.904

24.280

30.813

39.766

54.997

54.997

54.997

Tabel 3.96.3 geeft een samenvatting van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement en van de ZBO's van het ministerie. Het Agentschap SZW is met ingang van 2018 niet meer een agentschap, maar een directie van het Ministerie van SZW. Daarom vallen de bijbehorende apparaatsuitgaven per 2018 ook onder het kerndepartement.

Tabel 3.96.3 Apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en ZBO's/RWT's (x € 1.000)

Realisatie Raming 2018 Raming 2019 Raming 2020 Raming 2021 Raming 2022 Raming 2023

 

2017

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

265.018

315.381

332.063

346.237

364.283

375.661

372.945

 

Totaal apparaatskosten

             

agentschappen

15.332

0

0

0

0

0

0

Totaal apparaatskosten ZBO's/

 

RWT's1

2.021.872

1.959.429

2.026.291

2.108.953

2.149.890

2.230.824

2.285.413

UWV (inclusief BKWI)

1.784.939

1.703.577

1.775.469

1.855.352

1.915.001

1.991.730

2.040.227

SVB

230.224

249.252

244.268

247.047

228.335

232.540

238.632

IB

6.709

6.600

6.554

6.554

6.554

6.554

6.554

1 Dit betreft apparaatskosten samenhangend met zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde artikelen binnen de SZW-begroting. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

In onderstaande tabel zijn de apparaatsuitgaven van het departement onderverdeeld naar de verschillende organisatieonderdelen. De uitgaven voor de RSO, huisvesting en ICT van het gehele kerndepartement vallen onder de plaatsvervangend SG.

 

Tabel 3.96.4 Apparaatsuitgaven kerndepartement 2019 naar organisatieonderdeel (x € 1.000)

2019

SG

45.868

Plaatsvervangend SG (inclusief SSO's)

137.032

Waarvan RSO

34.458

DG Sociale Zekerheid en Integratie

26.753

DG Werk

22.380

Inspectie SZW

100.030

Totaal kerndepartement

332.063

Personele ontwikkeling SZW-domein in meerjarig perspectief

Onderstaande grafieken laten de ontwikkeling van het aantal fte voor het kerndepartement SZW en voor het SZW-domein zien voor de periode 2006-2023. Het basisjaar is 2006, omdat in dat jaar ten behoeve van het programma Vernieuwing Rijksdienst een nulmeting heeft plaatsgevonden naar de personele omvang van de rijksdienst.

De door achtereenvolgende kabinetten opgelegde taakstellingen op de apparaatsuitgaven laten voor het kerndepartement SZW vanaf 2006 een afname van het aantal fte's zien. Daarnaast is er een overgang van fte's naar het Ministerie van BZK door het onderbrengen van de uitvoering van de bedrijfsvoering in Shared Service Organisaties. Aan de andere kant is er na 2011 een uitbreiding van het aantal fte's door de komst van beleidsterreinen en dienstonderdelen bij SZW (Kinderopvang in 2011, Integratie en maatschappelijke samenhang in 2012, Financieel Dienstencentrum in 2015, Leer- en Ontwikkelplein in 2017).

De stijging na 2017 houdt verband met de opbouw van de RSO en de versterking van de handhavingsketen vanwege het ICF.

De periode 2006-2023 laat voor het gehele SZW-domein een zelfde beeld zien als voor het kerndepartement. De ontwikkeling betreft een saldo van de gevolgen van de taakstellingen op de apparaatsuitgaven en de uitvoeringskosten, de overgang van dienstonderdelen van en naar andere departementen, de in- en extensiveringen van beleid(suitvoering) en de oprichting van RSO. Daarbij hebben conjuncturele effecten op uitkeringsregelingen geleid tot een toename van het aantal fte bij het UWV in de jaren 2009/2010 en 2013/2015. Vanaf 2018 is er vooral het effect van de intensivering bij het UWV op de persoonlijke dienstverlening WW, WIA en Wajong en het effect van de implementatie van nieuwe wet- en regelgeving.

Op dit artikel worden de budgetten verantwoord die niet naar beleidsarti-kelen toe te rekenen zijn.

Tabel 3.98.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (x € 1.000)

 

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

35.474

30.610

39.461

25.407

25.768

28.205

28.555

Uitgaven

32.974

32.968

34.771

27.776

28.268

28.705

28.555

 

Subsidies

2.367

2.860

3.139

2.500

2.500

500

0

Opdrachten

9.040

22.879

23.498

19.349

20.223

22.660

23.010

Handhaving

641

4.329

6.307

3.432

3.553

6.053

6.053

Opdrachten overig

8.399

18.550

17.191

15.917

16.670

16.607

16.957

Bekostiging

4.010

4.299

5.251

3.044

2.662

2.662

2.662

Uitvoeringskosten Caribisch

Nederland

4.010

4.299

5.251

3.044

2.662

2.662

2.662

Bijdrage aan agentschappen

16.631

730

683

683

683

683

683

Agentschap SZW

16.234

47

0

0

0

0

0

Rijksdienst Ondernemend

             

Nederland

286

521

521

521

521

521

521

Agentschap CJIB

111

162

162

162

162

162

162

Bijdrage aan andere begrotings-

             

hoofdstukken

926

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

Ministerie van Financiën

926

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

2.200

 

Ontvangsten

1.460

412

387

0

0

0

0

 Toelichting   A. Subsidies

Op het subsidiebudget van artikel 98 worden subsidies begroot en verantwoord met een breed departementaal karakter. Het begrotingsbedrag 2019 heeft betrekking op subsidies aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) voor ondersteuning gemeenten binnen de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI)-structuur en voor gegevensuitwisseling SUWI.

  • B. 
    Opdrachten

B1. Handhaving

Het beleidsbudget voor handhaving 2019 bedraagt € 6,3 miljoen en in volgende jaren € 3,5 miljoen. Een belangrijk gedeelte daarvan is gereserveerd voor de uitvoering van niet-structurele innovatieve projecten. Daarvoor vinden tijdens de begrotingsuitvoering overboekingen plaats naar de relevante budgetten. Vanaf 2022 staat hier tevens € 2,5 miljoen die beschikbaar is voor ondersteuning van de LSI. Tot 2021

gaat dit in de vorm van een subsidie. Na dit jaar moet de vorm van ondersteuning nog worden bepaald.

B2. Opdrachten overig

Hieronder vallen de uitgaven voor onderzoek en voorlichting die niet zijn toebedeeld aan beleidsartikelen. Het budget op artikel 98 bedraagt voor 2019 € 17,2 miljoen. Het onderzoeksbudget op artikel 98 bedraagt € 6,0 miljoen. Van het totale onderzoeksbudget is € 3,8 miljoen bestemd voor beleidsinformatie. Naast de uitgaven voor voorlichtingsprogramma's worden uit het budget op artikel 98 ook de uitgaven van € 2,1 miljoen voor algemene publieksinformatie betaald.

  • C. 
    Bekostiging

De unit SZW, die ondergebracht is bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN), voert namens de Minister de regelingen op Caribisch Nederland uit. Het budget voor de uitvoeringskosten van de RCN bedraagt in 2019 € 5,3 miljoen. In 2019 zijn de uitvoeringskosten eenmalig hoger als gevolg van het van 2018 naar 2019 doorschuiven van middelen (€ 0,7 miljoen) ten behoeve van het verbeterplan RCN. Daarnaast zijn extra middelen (€ 0,4 miljoen) beschikbaar gesteld ten behoeve van uitvoering van de maatregelen die voortvloeien uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op Caribisch Nederland.

  • D. 
    Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan de Rijksdienst voor ondernemend Nederland (RVO) heeft betrekking op de borgstellingregeling (€ 0,1 miljoen). Daarnaast wordt jaarlijks € 0,4 miljoen gereserveerd voor de controle van de betaalaan-vragen uit het Europees Globaliseringsfonds en de ESF-programma's. Voor de uitvoeringskosten voor het innen van de bestuurlijke boetes door de Inspectie SZW is structureel € 0,16 miljoen geraamd ten behoeve van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB).

  • E. 
    Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken

Naar het Ministerie van Financiën wordt jaarlijks € 2,2 miljoen overgeboekt ten behoeve van controlewerkzaamheden voor het ESF-programma 2014-2020.

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor onvoorziene uitgaven, loon- en prijsbijstelling.

 

Tabel 3.99.1 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (x € 1.000)

Artikelonderdeel

Realisatie

2017

Raming 2018

Raming 2019

Raming 2020

Raming 2021

Raming 2022

Raming 2023

Verplichtingen

0

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

Uitgaven

0

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

 

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prij'sbij'stelling

0

0

0

0

0

0

0

 

Onvoorzien

0

23.150

173.579

142.613

335.788

420.758

452.856

waarvan programma

0

20.247

162.652

131.201

325.945

411.263

443.663

waarvan apparaat

0

2.903

10.927

11.412

9.843

9.495

9.193

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

 Toelichting   Onvoorzien

De grondslag van dit artikel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel voor onvoorziene uitgaven op te nemen. Op dit artikel staan middelen gereserveerd die op een later moment nog uitgedeeld moeten worden als de precieze invulling en voorwaarden bekend zijn. Dit betreft onder andere middelen voor het versterken van werkgeversdienstverlening, middelen voor een regionaal ondersteunings-traject ten behoeve van «Matchen op Werk» en middelen voor de regeerakkoordreeksen I84 Loondoorbetaling bij ziekte kleine werkgevers en I93 Taalles bij integratie.

HOOFDSTUK 5: DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

5.1    Sociale fondsen SZW

 Inhoud   Deze paragraaf beschrijft de financiering van de premie-uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid. Hiertoe zijn de door de Minister van SZW vastgestelde premiepercentages voor de volks- en werknemersverzekeringen opgenomen. Daarnaast wordt een overzicht gegeven van de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen.

5.1.1    Premiepercentages 2019

 Premievaststelling   Jaarlijks stelt de Minister van SZW de premiepercentages volks- en werknemersverzekeringen vast. De voorstellen hiertoe voor 2019 zijn in tabel 5.1.1 opgenomen. Deze premiestelling heeft het kabinet beoordeeld binnen het lastenkader voor huishoudens en bedrijven, de koopkrachtontwikkeling en het gewenste EMU-saldo. Een aantal premiepercentages is nog onder voorbehoud van (definitieve) vaststelling. Het saldo van de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven (het exploitatiesaldo van de fondsen) telt mee voor de berekening van het EMU-saldo.

AOW

Het premiepercentage voor de AOW wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2018. De AOW-premie is op dit niveau gemaximeerd. Bij het Ouderdomsfonds zijn de premieopbrengsten niet voldoende om de uitgaven te dekken. De inkomsten van het Ouderdomsfonds worden daarom aangevuld door middel van rijksbijdragen (zie artikel 12). De AOW-premie wordt gecombineerd geheven met de loon- en inkomstenbelasting in de eerste en tweede schijf.

Anw

Het premiepercentage voor de Anw wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2018.

Sectorfondsen

Uit de sectorfondsen wordt het eerste halfjaar van een WW-uitkering gefinancierd. De sectorfondspremies voor 2019 worden in oktober 2018 door het UWV vastgesteld, op advies van de verschillende sectoren. De in de tabel weergegeven premie van 1,12 procent is een gemiddelde. In werkelijkheid verschilt de premie per sector. Het gemiddelde is een voorlopig percentage. Voor nog niet alle sectorfondsen is de definitieve premie vastgesteld.

AWf

Het Algemeen Werkloosheidsfonds financiert de WW-uitkeringen met een duur langer dan 6 maanden. De AWf-werkgeverspremie wordt voorlopig vastgesteld op 3,25 procent. De hoogte van de AWf-premie is nog onder voorbehoud van vaststelling van de sectorfondspremies. Als het UWV voor 2019 een andere (gemiddelde) sectorfondspremie vaststelt dan nu wordt verwacht, dan kan de AWf-werkgeverspremie worden aangepast, zodat het effect op de lasten neutraal is.

Ufo

Alleen overheidswerkgevers betalen de Ufo-premie. De Ufo-premie wordt op hetzelfde niveau vastgesteld als in 2018.

Uniforme opslag kinderopvang

De premieopslag kinderopvang voor 2019 blijft met 0,50% gelijk aan die in 2018. De verplichte werkgeversbijdrage kinderopvang wordt door werkgevers in de marktsector betaald door middel van en opslag op de Aof-premie.

Aof

De Aof-premie is (voorlopig) vastgesteld op 6,47 procent. Definitieve vaststelling van de Aof-premie vindt plaats in oktober.

Whk

De premie voor de Werkhervattingskas, waaruit de uitkeringen voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) worden betaald, wordt vastgesteld door het UWV. Een eerste inschatting duidt op een rekenpremie van 1,22 procent in 2019.

Tabel 5.1.1 Premiepercentages sociale verzekeringen (%)

 

Premie

Fonds

Uitgaven

Betaald door

2018

2019

AOW

Ouderdomsfonds

AOW

Werknemer

17,90

17,90

Anw

Nabestaandenfonds

Anw

Werknemer

0,10

0,10

 

Sfn

Sectorfondsen (gemiddelde premie)

WW, ZW, WGA

Werkgever

1,28

1,12

AWf

Algemeen Werkloosheidsfonds

WW, ZW, re-integratie

Werkgever

2,85

3,25

 

Ufo

Uitvoeringsfonds voor de overheid

ZW, WAZO, WGA overheid

Werkgever

0,78

0,78

Sfn / Ufo

Uniforme opslag kinderopvang

Kinderopvang

Werkgever

0,50

0,50

 

Aof

Arbeidsongeschiktheidsfonds

WAO, WIA, WAZ, WAZO

Werkgever

6,27

6,47

Whk

Werkhervattingskas (rekenpremie)

WGA

Werkgever

1,22

1,22

5.1.2 Sociale fondsen 2018-2019

 EXploitatiesaldi   De premiegefinancierde uitgaven worden vanuit de sociale fondsen gedaan. Op basis van de eerdergenoemde premiepercentages voor 2018 en 2019 en de verwachte ontwikkeling van de desbetreffende grondslagen zijn de ontvangsten van de sociale fondsen geraamd in tabel 5.1.2 en 5.1.3. Hierbij is rekening gehouden met de bijdragen aan de fondsen van het rijk en de onderlinge betalingen van de fondsen. Het saldo tussen betaalde en ontvangen onderlinge betalingen is voor de sociale verzekeringen negatief, omdat uit enkele van deze fondsen premies voor de zorgverzekering worden betaald. Tegenover deze negatieve saldi staan dus positieve saldi bij de zorgfondsen.

In de onderstaande tabellen zijn de arbeidsongeschiktheidsfondsen (het Aof en de Whk) samengevoegd. Dit geldt eveneens voor de werkloos-heidsfondsen (het AWf en de sectorfondsen). In de praktijk betreft het hier gescheiden fondsen.

Het exploitatiesaldo van de fondsen is het verschil tussen de premie-inkomsten en de premiegefinancierde uitgaven van de fondsen. In 2019 bedraagt dit saldo naar verwachting € 7,3 miljard voor alle fondsen samen, tegenover een exploitatiesaldo van € 6,2 miljard over 2018. Het positieve saldo wordt veroorzaakt door de Arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsfondsen. Het exploitatiesaldo van de fondsen maakt onderdeel uit van het totale EMU-saldo.

Het exploitatiesaldo over 2019 is iets hoger dan het exploitatiesaldo over 2018. Dat komt met name door het hogere exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen en van de werkloosheidsfondsen. Het positieve saldo van het arbeidsongeschiktheidsfonds wordt veroorzaakt door een stijging van de premie-inkomsten. Het positieve saldo van de werkloosheidsfondsen wordt veroorzaakt door een stijging van de premie-inkomsten en een daling van de uitkeringslasten.

Daartegenover staat wel een lager saldo van het Ouderdomsfonds. Het verwachte saldo van het Ouderdomsfonds is lager in 2019 dan in 2018 doordat de premie-inkomsten in 2019 dalen en de uitgaven stijgen. Die daling wordt grotendeels veroorzaakt door een wijziging in de verdeelsystematiek van belasting- en premie-inkomsten. Via de rijksbijdragen aan het Ouderdomsfonds wordt het fonds gecompenseerd voor het verschil tussen premie-inkomsten en uitgaven. De rijksbijdrage aan het vermo-genstekort van het Ouderdomsfonds wordt zo geraamd dat het exploitatiesaldo rond nul uitkomt. Doordat deze rijksbijdrage al in het voorjaar wordt vastgesteld, kan er gedurende het jaar alsnog een tekort of een overschot ontstaan. Daarvoor wordt het fonds in het daaropvolgende jaar gecompenseerd.

Het exploitatiesaldo van het Anw-fonds is negatief doordat de Rijksbijdrage is afgeschaft. Hierdoor wordt het vermogensoverschot in het Anw-fonds langzaam teruggebracht.

 

1 Tabel 5.1.2 Overzicht sociale verzekeringen 20181 (x € 1 mln)

 

AOW

Anw

AO

WW

Totaal

Premies

26.193

267

15.648

8.250

50.358

Bijdragen van het rijk

13.628

0

219

3

13.850

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.118

749

1.868

Saldo Interest

18

-1

33

19

69

Totaal Ontvangsten

39.839

266

17.018

9.022

66.145

Uitkeringen/ Verstrekkingen

38.173

377

11.229

5.254

55.032

Uitvoeringskosten

128

11

475

792

1.406

Betaalde onderlinge betalingen

522

24

1.922

1.034

3.502

Totaal Uitgaven

38.823

411

13.627

7.079

59.940

 

Exploitatiesaldo

1.016

-145

3.392

1.943

6.205

1 SZW en CPB (MEV 2019).

Tabel 5.1.3 Overzicht sociale verzekeringen 20191 (x € 1 mln)

 
 

AOW

Anw

AO

WW

Totaal

Premies

26.344

196

16.877

9.077

52.494

Bijdragen van het rijk

13.967

0

218

61

14.246

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

1.154

794

1.948

Saldo Interest

24

-3

66

45

131

Totaal Ontvangsten

40.335

193

18.314

9.977

68.819

 

Uitkeringen/ Verstrekkingen

39.604

365

11.772

4.706

56.446

Uitvoeringskosten

129

11

513

837

1.489

Betaalde onderlinge betalingen

540

23

2.079

970

3.613

Totaal Uitgaven

40.273

399

14.364

6.513

61.549

 

Exploitatiesaldo

62

-206

3.951

3.464

7.270

1 SZW en CPB (MEV 2019).

In tabel 5.1.4 wordt voor de jaren 2018 en 2019 de verwachte vermogenspositie van de verschillende fondsen weergegeven. De vermogens van de fondsen worden vergeleken met de normen. Een vermogen gelijk aan de norm geeft aan dat het fonds gemiddeld genomen over het jaar over voldoende liquiditeiten beschikt om de uitkeringen te financieren. Overschotten en tekorten bij de fondsen gedurende het jaar worden aangehouden op een rekening-courant bij het Rijk. Indien er sprake is van een vermogenstekort zal het Rijk niet alleen tijdelijk gedurende het jaar maar ook langduriger deze tekorten moeten aanvullen via de rekening-courant.

Vermogensposities

Het vermogensoverschot van de fondsen stijgt naar verwachting in 2019 naar € 6,8 miljard. Dat overschot is te danken aan de overschotten in het Anw- en het arbeidsongeschiktheidsfonds. Zoals hierboven beschreven daalt het vermogen in het Anw-fonds doordat de Rijksbijdrage is afgeschaft. Het vermogensoverschot van de arbeidsongeschiktheidsfondsen stijgt fors. Net als voorgaande jaren daalt het vermogenstekort in de werkloosheidsfondsen. Dankzij de Rijksbijdrage aan het vermogenstekort in het Ouderdomsdfonds blijft het vermogen in het Ouder-domsfonds ongeveer nul.

 

Tabel 5.1.4 Vermogens sociale fondsen 2018 en 20191 (x € mln)

     

ultimo 2018

   

ultimo 2019

 

Feitelijk vermogen

Normver- mogen

Vermogens- overschot

Feitelijk vermogen

Normver- mogen

Vermogens- overschot

Ouderdomsfonds

1.001

1.001

0

1.063

1.084

  • 21

Anw-fonds

3.657

46

3.611

3.451

56

3.395

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

9.961

572

9.390

13.912

607

13.305

WW-fondsen

  • 11.194

2.135

  • 13.329
  • 7.731

2.108

  • 9.839

Totaal sociale fondsen

3.426

3.754

  • 328

10.696

3.856

6.840

1 CPB (MEV 2019).

5.2 Koopkracht en specifieke inkomensaspecten

5.2.1 Inleiding

Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid maakt koopkracht-ramingen om de effecten van voorgenomen beleid in beeld te brengen (met inbegrip van de algemene economische ontwikkeling, zoals lonen, prijzen, etc). Koopkracht geeft aan wat het besteedbaar inkomen is van huishoudens. Dat is het inkomen dat huishoudens nog kunnen uitgeven na het betalen van belastingen en premies en het ontvangen van toeslagen. De plaatjes zeggen iets over de verandering van de koopkracht ten opzichte van vorig jaar. Als de koopkracht gedurende een jaar niet verandert, betekent het dat een huishouden in staat is het bestedingspatroon van het voorgaande jaar te handhaven.

De ramingen geven uitsluitend een beeld van de koopkracht wanneer er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van huishoudens (ook wel statische koopkracht genoemd). Iemand kan echter werkloos worden of een extra periodiek krijgen, gaan samenwonen of scheiden of ineens voor een eenmalige uitgave staan: allemaal factoren die voor een huishouden vaak een stuk meer invloed hebben op het feitelijke niveau van de koopkracht (ook wel dynamische koopkracht genoemd) dan de reële loonontwikkeling of het beleid van het kabinet. Dergelijke veranderingen in de persoonlijke omstandigheden zijn voor individuele huishoudens niet goed vooraf in te schatten. Daarom zijn de gepresenteerde koopkrachtplaatjes niet geschikt om je eigen koopkracht te voorspellen, maar ze geven wel een goede inschatting van de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen huishoudens.

Koopkrachtplaatjes geven weliswaar zicht op de ontwikkeling van het besteedbaar inkomen van groepen, ze zeggen niets over het niveau van welvaart waarin huishoudens verkeren. Daarvoor kan beter gekeken worden naar het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen. Ook andere factoren zoals het financiële vermogen van huishoudens en het risico op armoede is hierbij relevant.

In dit hoofdstuk wordt de koopkrachtontwikkeling voor 2019 uitgebreid toegelicht. De externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden (conjunctuur) worden beschreven in paragraaf 5.2.2. Vervolgens wordt in paragraaf 5.2.3 ingegaan op de belangrijkste beleidswijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden. In paragraaf 5.2.4 worden de koopkrachtontwikkelingen voor 2019 weergegeven voor verschillende uitsplitsingen van huishoudens (naar inkomen, inkomensbron, huishoudtype en gezinssamenstelling). Het is onmogelijk om voor elk huishouden in Nederland het effect van beleid op de koopkracht te laten zien. Wel wordt de koopkrachtontwikkeling van oudsher ook weergegeven voor een aantal gestileerde voorbeeldhuishoudens. Deze zijn te vinden in paragraaf 5.2.5.

Verder wordt in paragraaf 5.2.6 ingegaan op de ontwikkeling van financiële prikkels bij werkaanvaarding. Ook wordt er stilgestaan bij de veranderingen in marginale en gemiddelde druk als gevolg van kabinetsmaatregelen. Een uitgebreidere lijst met maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken en een nadere toelichting, is te vinden in paragraaf 5.2.7. De hier gepresenteerde effecten en maatregelen hebben alleen betrekking op Europees Nederland. Paragraaf 5.2.8 bevat een overzicht van de maatregelen die de inkomens op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Caribisch Nederland) raken.

5.2.2    Externe factoren die het koopkrachtbeeld beïnvloeden

De belangrijke algemene ontwikkelingen die leiden tot het koopkrachtbeeld in 2019 zijn:

  • • 
    Een gemiddelde contractloonstijging van 3,0% in de markt;
  • • 
    De stijging van het minimumloon met 2,6%. Door de koppeling werkt dit ook door naar uitkeringen;
  • • 
    Stijging van de consumentenprijzen met 2,4%;
  • • 
    Een tabelcorrectiefactor van 1,2%;
  • • 
    Een dalende gemiddelde pensioenpremie voor werknemers blijft constant op 5,7%;
  • • 
    De aanvullende pensioenen worden gemiddeld genomen nauwelijks geïndexeerd;
  • • 
    Een toename van de gemiddelde nominale zorgpremie van € 1.308 naar € 1.43210.

5.2.3    Belangrijkste beleidsmatige mutaties

Het kabinet streeft naar een evenwichtig inkomensbeeld. Voorts heeft het kabinet in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken dat (meer) werken moet lonen. Om hier aan bij te dragen worden de lasten op arbeid vanaf 2019 fors verlaagd en wordt naar een tweeschijvenstelsel toegewerkt. Ook worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting verhoogd. Werkenden met kinderen profiteren van de verhoging van de kinderop-vangtoeslag en gezinnen worden daarnaast ondersteund met een verhoging van de kinderbijslag. Hier staat tegenover dat het lage btw-tarief in 2019 wordt verhoogd van 6% naar 9%.

Naast de externe factoren en los van reguliere indexaties zijn de belangrijkste beleidsmatige wijzigingen die het koopkrachtbeeld beïnvloeden:

  • • 
    Een verhoging van de lage inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverze-keringswet van 5,65% naar 5,7%;
  • • 
    Beleidsmatige verhoging en verlaging van de normpercentages van de zorgtoeslag voor respectievelijk een alleenstaande en een paar. Hierdoor daalt de zorgtoeslag met € 3 voor een alleenstaande en stijgt de zorgtoeslag € 92 voor een paar. Dit komt bovenop de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere zorgpremie. Per saldo stijgt de zorgtoeslag voor zowel alleenstaanden als paren;
  • • 
    Verhoging van het belastingtarief eerste schijf met 0,1%-punt tot 36,65%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de eerste schijf voor hen uit op 18,75%;
  • • 
    Verlaging van het belastingtarief tweede en derde schijf met 2,75%-punt tot 38,10%. Omdat AOW-gerechtigden geen AOW-premie betalen komt het te betalen tarief in de tweede schijf voor hen uit op 20,20%, het tarief in de derde schijf is voor hen ook 38,10%.
  • • 
    Verlaging van het belastingtarief vierde schijf met 0,2%-punt van 51,95% naar 51,75%;
  • • 
    Een beleidsmatige bevriezing van het eindpunt van de derde schijf op € 68.507 in 2019;
  • • 
    Een beleidsmatige verhoging van de algemene heffingskorting met € 184 tot € 2.477 in 2019;
  • • 
    Een beleidsmatige verhoging van de maximale arbeidskorting met € 111 tot € 3.399 in 2019. Tegelijkertijd is het afbouwtarief verhoogd van 3,6% naar 6,0%;
  • • 
    Een beleidsmatige verhoging van de ouderenkorting met € 160 tot € 1.596 en introductie van een gelijkmatig afbouwpad in plaats van een harde inkomensgrens;
  • • 
    Een beleidsmatige verhoging van het basiskinderbijslagbedrag met € 88,75 per jaar;
  • • 
    De kinderopvangtoeslag wordt verhoogd;
  • • 
    Afbouw van de dubbele algemene heffingskorting in het referentiemi-nimumloon naar 1,75625 vanaf januari 2019 en 1,7375 vanaf juli 2019 en versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan de minstver-dienende partner naar 26,7% in 2019;
  • • 
    In 2019 gaat het lage btw-tarief van 6% naar 9%. Dit loopt mee in de inflatie.

Het koopkrachtbeeld voor 2019 is zeer positief. 96% van de huishoudens gaat erop vooruit en de mediane koopkracht over alle huishoudens komt uit op +1,5%. In het regeerakkoord heeft het kabinet de ambitie uitgesproken dat (meer) werken moet lonen. Om hier aan bij te dragen worden de lasten op arbeid vanaf 2019 fors verlaagd en wordt naar een tweeschij-venstelsel toegewerkt. Ook worden de algemene heffingskorting en de arbeidskorting verhoogd. Werkenden met kinderen profiteren van de verhoging van de kinderopvangtoeslag en gezinnen worden daarnaast ondersteund met een verhoging van de kinderbijslag. Hier staat tegenover dat het lage btw-tarief in 2019 wordt verhoogd van 6% naar 9%.

In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet aandacht gehad voor de koopkrachtontwikkeling van lage inkomens. Het kabinet heeft besloten om de algemene heffingskorting met € 44 extra te verhogen, bovenop de reeds in het regeerakkoord aangekondigde stijging van € 140. Per saldo wordt de algemene heffingskorting in 2019 dus beleidsmatig met € 184 verhoogd. Hiermee wordt de koopkrachtontwikkeling van lage inkomens extra ondersteund.

De verwachte mediane koopkracht voor uitkeringsgerechtigden is door de extra verhoging van de algemene heffingskorting met 0,4 procentpunt gestegen, voor gepensioneerden is dit 0,3 procentpunt en voor werkenden 0,2 procentpunt.

Een volledig overzicht van de beleidsmatige wijzigingen die inkomenseffecten met zich meebrengen en een uitgebreidere toelichting, is opgenomen in tabel 5.2.4 in paragraaf 5.2.7.

5.2.4 Algemeen koopkrachtbeeld (boxplottabel en puntenwolk)

De veranderingen in de koopkracht worden berekend met een microsimu-latiemodel op basis van een representatieve steekproef van ongeveer 100.000 huishoudens. Samen vormen zij een betrouwbare afspiegeling van alle huishoudens in Nederland. In de berekeningen worden alle verschillende componenten van het inkomen (uit arbeid, onderneming,

uitkeringen, toeslagen, pensioen, inkomen uit vermogen en eigen woning, aanmerkelijk belang en eventueel ontvangen alimentatie) meegenomen11.

Gewijzigde koopkrachtpresentatie

Gegeven dat de presentatie van koopkrachteffecten veel invloed kan hebben op politieke discussies, is het zinvol om ook regelmatig te kijken naar mogelijke verbeteringen van de manier waarop koopkrachteffecten worden berekend en vervolgens gepresenteerd.

Er is daartoe een ambtelijke werkgroep opgezet met deelnemers vanuit het CPB en de ministeries van SZW, FIN en EZK. De recente overstap naar een actuele steekproef voor de koopkrachtramingen, in samenhang met de inzichten uit verschillende evaluaties (o.a. de Terugblik Inkomensbeleid en Koopkracht 2012-2017; de evaluatie van Keuzes in Kaart en de doorrekening het regeerakkoord door het CPB) vormden hiertoe de directe aanleiding.

De werkgroep heeft een viertal verbeterpunten gesignaleerd die vanaf de MEV en de SZW-begroting 2019 geïmplementeerd worden:

  • 1. 
    Hoewel de berekeningswijze overeenkomt (enkel de raming van de zorgpremie kan afwijken), sloten de koopkrachtpresentaties van SZW en CPB niet op elkaar aan; het CPB presenteert de medianentabel aangevuld met zes puntenwolken, in de begroting maakt SZW de spreiding inzichtelijk via een frequentietabel met één puntenwolk. Vanaf heden wordt de koopkrachtpresentatie op basis van de representatieve steekproef van huishoudens geharmoniseerd.
  • 2. 
    De indeling naar inkomensniveau wordt aangepast. De medianentabel (meest gebruikte indeling) bevatte een indeling naar inkomenshoogte opgesplitst in vier groepen (<= 175% WML, 175%-350% WML, 350%-500% WML en > 500% WML). Die groepen verschilden sterk in omvang. Vooral de eerste inkomensgroep was erg divers (deze bevatte in totaal 38% van alle huishoudens waaronder uitkeringsgerechtigden, gepensioneerden en werkenden) en liep van minima tot ongeveer het modale inkomen. De koopkrachtontwikkeling binnen de groep kon daardoor sterk uiteenlopen, zodat de mediaan niet voor alle deelgroepen een goed beeld gaf. In de frequentietabel werd daartoe door SZW een aparte minimuminkomensgroep toegevoegd. Vanaf de MEV en de SZW-begroting 2019 worden huishoudens ingedeeld in vijf even grote groepen op basis van hun inkomen. Hierdoor wordt de spreiding binnen de groep teruggebracht. Bovendien kan de evenwichtigheid van de inkomensontwikkeling zuiverder in beeld worden gebracht. De andere gebruikelijke doorsnedes in de medianentabel (naar inkomensbron, huishoudtype en aanwezigheid van kinderen) blijven gehandhaafd.

Oude indeling naar inkomensniveau: mediane koopkrachteffecten 2018-2021 gemiddeld per jaar (basispad + regeerakkoord)

 

Inkomensniveau

Mediaan

Omvang

<= 175% WML

0,8

38%

175-350% WML

1,3

37%

350-500% WML

1,4

14%

> 500% WML

1,4

11%

Nieuwe indeling naar inkomensniveau: mediane koopkrachteffecten 2018-2021 gemiddeld per jaar (basispad + regeerakkoord)

Inkomensgroepen

Mediaan

Omvang

1e (<= 115% WML)

0,7

20%

2e (115-184% WML)

1,0

20%

3e (184-268% WML)

1,3

20%

4e (262-390% WML)

1,4

20%

5e (>390% WML)

1,4

20%

  • 3. 
    De spreiding in koopkrachtontwikkeling die er binnen de verschillende groepen kan zijn, wordt weliswaar duidelijk uit de puntenwolken en de frequentietabel, maar blijft in de medianentabel zelf onderbelicht. Vanaf de MEV en de SZW-begroting 2019 wordt de relevante informatie uit de verschillende weergaves samengevoegd in een boxplottabel. Uit de boxplottabel is zowel de mediane koopkrachtontwikkeling (het middelste huishouden in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling) als de spreiding en het percentage huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling af te lezen. Daarmee wordt de belangrijkste informatie over de verdeling van de koopkrachtontwikkeling tussen en binnen groepen in één plaatje inzichtelijk. Naast de boxplottabel wordt één puntenwolk weergegeven, conform de gebruikelijke presentatie van SZW.
  • 4. 
    Op basis van de nieuwe steekproef heeft de koopkrachtwerk-groep gekeken of de huidige set voorbeeldhuishoudens nog voldoende recht doet aan de diversiteit aan huishoudsamenstel-lingen en inkomensverdelingen in Nederland. Er zijn twee groepen die voorheen niet gepresenteerd werden, maar vanwege de toegenomen omvang eigenlijk wel een plaats moeten hebben: hogere inkomensgroepen onder tweeverdieners en hogere inkomens bij gepensioneerden. De set voorbeeldhuishoudens is daarom uitgebreid met een tweeverdienershuishouden met een inkomen van 2,5 x modaal + modaal (met kinderen) en een paar met AOW + € 30.000 euro aanvullend pensioen.

Een uitgebreidere toelichting op de gewijzigde koopkrachtpresen-tatie is te vinden in het achtergronddocument van het CPB (CPB,

2018).

De complexe realiteit, en ook die van de regelgeving, zorgt ervoor dat effecten van conjunctuur en beleid nooit voor alle huishoudens hetzelfde uitvallen. Dat wordt duidelijk uit de boxplottabel (figuur 5.2.1) en de puntenwolk (figuur 5.2.2). De boxplottabel toont onder meer de mediane koopkrachtontwikkeling voor de verschillende huishoudgroepen. De mediaan laat het middelste huishouden zien in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling. Dat wil zeggen dat de helft van de huishoudens een lagere ontwikkeling heeft en de helft een hogere. De boxplottabel laat ook duidelijk de spreiding ontwikkeling zien binnen de verschillende groepen: het dikke blauwe balkje om elke mediaan heen omvat de helft van de huishoudens. De andere helft van de huishoudens heeft een ontwikkeling die hier buiten valt. Dit zijn de twee staarten van de boxplot. Het uiteinde van de staarten laten de laagste en de hoogste koopkrachtontwikkeling zien voor elke groep12. Ten slotte wordt het aandeel huishoudens met een positieve of negatieve koopkrachtontwikkeling weergegeven.

Figuur 5.2.1 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2019

¦2% -1% 0%

Koopkrachtmutatie

1%    2%    3%    4%    5%

6%

Kinderen    Huishoudtype    Inkomensbron    Inkomensgroepen

Alle huishoudens le (<=115% WML) 2e (115-184% WML) 3e (184-268% WML) 4e (268-390% WML) 5e (>390% WML)

Werkenden U itke ri ngso ntva nge rs Gepensioneerden

Tweeverdieners

Alleenstaanden

Alleenverdieners

Met kinderen Zonder kinderen

4%

8%

4%

4%

3%

3%

4%

7%

3%

4%

5%

5%

7%

4%

Aandeel

negatief

1,6%

96%

92%

96%

96%

97%

97%

96%

93%

97%

96%

95%

95%

93%

96%

Aandeel

positief

Hoe af te lezen?

Omvat de helft van de huishoudens

Het aandeel huishoudens dat binnen deze groep met een negatieve koopkrachtontwikkeling te maken krijgt

Het aandeel huishoudens dat binnen deze groep met een positieve koopkrachtontwikkeling te maken krijgt

Bron: SZW-berekeningen

In de puntenwolk betreft iedere punt een huishouden uit de steekproef. De puntenwolk laten zien waar de concentratie van koopkrachteffecten zit en hoe groot de spreiding is.

Bruto huishoudinkomen (euro)

^¦Werkenden ¦ Uitkeringsontvangers Gepensioneerden

Bron: SZW-berekeningen

Voor alle huishoudgroepen geldt dat de grote meerderheid van de huishoudens er in koopkracht op vooruit gaat. Over alle huishoudens bezien gaat zo'n 96% er per saldo op vooruit en circa 4% gaat erop achteruit. Het koopkrachtbeeld is in de breedte positief: binnen alle groepen gaat de overgrote meerderheid er in koopkracht op vooruit.

Binnen de groep werkenden gaat 96% er in koopkracht op vooruit. Werkenden hebben profijt bij de verlaging van de inkomstenbelasting en de verhogingen van de algemene heffingskorting en arbeidskorting.

Van de uitkeringsgerechtigden gaat 93% erop vooruit. Zij profiteren van de verhogingen van de algemene heffingskorting en - in het geval van respectievelijk een partner of de zorg voor een kind of kinderen - de hogere zorgtoeslag en kinderbijslag.

Van de gepensioneerden ervaart 97% een positieve inkomensontwikkeling. Zij profiteren ook van de verlaging van de inkomstenbelasting. Daarnaast hebben zij profijt van de verhoogde ouderenkorting en - in het geval van een partner - de verhoogde zorgtoeslag.

5.2.5 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens

We berekenen in Nederland al 50 jaar koopkrachtplaatjes. De eerste jaren werd één voorbeeldhuishouden doorgerekend: Jan Modaal. In de loop der tijd is deze set uitgebreid. De voorbeeldhuishoudens zijn versimpelde voorbeelden van herkenbare huishoudtypen die eenvoudig te interpreteren en makkelijker na te rekenen zijn. Weinig huishoudens voldoen precies aan de definitie, maar het gaat erom dat de voorbeeldhuishoudens representatief zijn voor veel soortgelijke huishoudens met een vergelijkbare koopkrachtontwikkeling.

Om die reden worden ook alleen generieke (inkomens)regelingen meegenomen waarop in principe alle vergelijkbare huishoudens aanspraak kunnen maken, zoals de zorgtoeslag en het kindgebonden budget. Specifieke inkomensbestanddelen, zoals de huurtoeslag, de kinderopvangtoeslag, fiscale aftrekposten zoals de hypotheekrenteaftrek, en vermogen blijven in de voorbeeldhuishoudens buiten beeld.

Daarmee doen de voorbeeldhuishoudens niet volledig recht aan de complexe realiteit, zoals de steekproef van echt bestaande huishoudens dat wel doet. Anderzijds maakt juist de versimpeling dat de voorbeeldbe-rekeningen makkelijk verifieerbaar zijn en daarom voor de meeste mensen goed toe te passen. Daarnaast geeft de boxplottabel geen zicht op specifieke groepen zoals mensen in de bijstand, AOW'ers zonder aanvullend pensioen of alleenstaande ouders. Die groepen maken weliswaar een klein aandeel uit van de totale bevolking, beleidsmatig zijn ze wel relevant. SZW presenteert daarom naast de koopkrachtontwikkeling op basis van een representatieve steekproef, ook de koopkrachtontwikkeling voor twintig voorbeeldhuishoudens. Deze wordt weergegeven in tabel 5.2.1. Voor huishoudens met kinderen wordt in de berekeningen uitgegaan van twee kinderen tussen 6 en 11 jaar oud.

Tabel 5.2.1 Standaard koopkrachteffecten in %

 
 

Raming 2018

Raming 2019

Actieven

 

Alleenverdiener met kinderen

Modaal1

0,1

2,2

2 x modaal

0,1

1,1

Tweeverdieners

Modaal + h x modaal met kinderen

0,6

1,2

2 x modaal + h x modaal met kinderen

0,5

1,0

2h x modaal + modaal met kinderen

0,4

0,9

Modaal + modaal zonder kinderen

0,3

2,1

2 x modaal + modaal zonder kinderen

0,4

1,6

Alleenstaande

Minimumloon

0,5

1,1

Modaal

0,3

2,1

2 x modaal

0,5

1,3

Alleenstaande ouder

Minimumloon

0,6

0,3

Modaal

0,3

1,6

Inactieven

 

Sociale minima

Paar met kinderen

  • 0,3

1,7

Alleenstaande

  • 0,4

0,9

Alleenstaande ouder

  • 0,1

0,9

 

AOW (alleenstaand)

(alleen) AOW

  • 0,4

1,0

AOW + € 10.000

  • 0,5

1,2

 

AOW (paar)

(alleen) AOW

  • 0,9

1,1

AOW + € 10.000

  • 0,8

1,0

AOW + € 30.000

  • 1,6

2,7

1 Het modaal inkomen bedraagt in 2019 bruto € 36.000.

5.2.6 Financiële prikkels voor werkaanvaarding

Naast een evenwichtig inkomensbeeld streeft het kabinet een activerend arbeidsmarktbeleid na. Dat houdt onder andere in dat werken en/of meer werken loont en niet leidt tot een armoedeval (verlies aan inkomen). Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende drempels die mensen kunnen ervaren bij het aanvaarden van (meer) werk.

De werkloosheidsval laat de inkomensvooruitgang zien bij het aanvaarden van werk vanuit een bijstandsuitkering. Een hoger percentage betekent dat werken meer lonend is geworden. Uit tabel 5.2.2 blijkt dat alleenstaanden en alleenstaande ouders er in 2019 meer op vooruit gaan bij het aanvaarden van werk tegen het minimumloon. Ondanks de verdere afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting blijft de prikkel om te gaan werken voor alleenverdieners vrijwel gelijk.

De doorgroeival brengt in beeld welk deel van het extra inkomen een huishouden inlevert aan belastingen, minder toeslagen of kosten kinderopvang wanneer er een loonsverhoging of promotie plaatsvindt. Dit wordt de marginale druk genoemd. Hoe lager de marginale druk, hoe groter de prikkel om meer te gaan werken of verdienen. Op het inkomens-traject tussen 100% en 150% van het minimumloon (van circa € 21.000 naar € 32.000) worden veel heffingskortingen en toeslagen afgebouwd, wat in sommige voorbeelden leidt tot een hoge marginale druk. In 2019 wordt de marginale druk verlaagd als gevolg van de verlaging van de inkomstenbelasting en aanpassingen in de arbeidskorting, de huurtoeslag en het kindgebonden budget.

De herintredersval toont de marginale druk wanneer de niet-werkende partner uit een kostwinnersgezin (weer) drie dagen aan het werk gaat. Tabel 5.2.2 laat zien dat de marginale druk voor alle groepen herintreders daalt.

De deeltijdval brengt in beeld hoeveel een huishouden inlevert als een in deeltijd werkende partner een dag meer gaat werken. Ook de deeltijdval wordt gemeten in termen van marginale druk. Tabel 5.2.2 laat zien dat de deeltijdval fors daalt ten opzichte van 2018. Dit komt voornamelijk door de verlaging van de inkomstenbelasting die het gevolg is van de ingroei van het tweeschijvenstelsel.

Tabel 5.2.2 Arbeidsmarktprikkels

 
 

2018

2019

Verschil1

Werkloosheidsval (inkomensvooruitgang bij aanvaarden werk in plaats van bijstand tegen minimumloon, in %)

Alleenverdiener met kinderen2

4

3

0

Alleenstaande

27

27

1

Alleenstaande ouder (gaat 4 dagen werken)2

10

12

1

 

Doorgroeival (marginale druk bij hogere beloning werk (van 100% WML naar 150% WML), in %)3

Alleenverdiener met kinderen2

90

88

  • 2

Alleenstaande

70

67

  • 3

Alleenstaande ouder (werkt 4 dagen)2

50

46

  • 4
 

Herintredersval (marginale druk bij aanvaarden werk niet-werkende partner, %)3

Hoofd minimumloon, partner 3 dagen werk (0,6 x minimumloon)2

63

62

  • 1

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2

28

27

  • 2

Hoofd modaal partner 3 dagen werk (1/2 x modaal)2

31

25

  • 6
 

Deeltijdval minstverdienende partner (marginale druk bij dag extra werk, %)3

Hoofd minimumloon, partner van 3 naar 4 dagen werk (0,8 x minimumloon)2

51

41

  • 10

Hoofd modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2

36

29

  • 8

Hoofd 2 x modaal partner van 3 naar 4 dagen werk (2/3 x modaal)2

51

41

  • 10

1    Vanwege afronding zijn de waarden niet altijd gelijk aan het verschil in de eerste twee kolommen.

2    Er wordt uitgegaan van een huishouden met 2 kinderen tussen 6 en 11 jaar en, indien beide partners werken, gebruik van buitenschoolse opvang.

3    Er wordt uitgegaan van een voltijdbaan (5 dagen), tenzij anders vermeld. Ook wordt uitgegaan van het (vervallen van) het recht op huurtoeslag.

Naast het monitoren van de verschillende armoedevallen in specifieke voorbeeldsituaties is het ook relevant om te kijken naar de gemiddelde marginale druk en de gemiddelde belastingdruk, die werknemers over het algemeen betalen. De gemiddelde belastingdruk heeft invloed op de participatiebeslissing en de marginale druk heeft invloed op de urenbeslissing. Voor de berekening hiervan is gebruik gemaakt van de eerdergenoemde steekproef. In tabel 5.2.3 is de ontwikkeling van de gemiddelde marginale druk voor werknemers weergegeven voor een bruto loonstijging van 3,0%. Dit verschilt van de situatie in tabel 5.2.2 waar het gaat om meer uren werken (behalve bij de doorgroeival). De marginale druk geeft hier aan hoeveel procent van de bruto loonstijging niet resulteert in een hoger besteedbaar inkomen. Hierbij wordt rekening gehouden met alle fiscale en inkomensafhankelijke regelingen waar een huishouden mee te maken heeft.

 

Bruto inkomen

2016

2017

2018

2019

Omvang (2018, in %)

< WML

23,2

23,1

23,3

21,9

24

1x-1,5x WML

49,6

50,5

50,9

49,7

21

1,5x-2x WML

51,5

52,5

52,6

51,8

20

2x-3x WML

52,8

52,9

53,0

53,0

22

>3x WML

54,9

55,0

55,0

55,6

12

Totaal

45,2

45,5

45,6

45,3

100

In 2019 ligt de gemiddelde marginale druk lager dan in 2018. Dit wordt veroorzaakt door de verlaging van de inkomstenbelasting die het gevolg is van de ingroei van het tweeschijvenstelsel. Bij een inkomen van meer dan driemaal het minimumloon neemt de marginale druk toe door de steilere afbouw van de arbeidskorting.

Figuur 5.2.3 geeft de gemiddelde marginale druk voor werkenden weer, evenals de extremen (5- en 95-procentpercentielen). Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de motie van het lid Ester (Eerste Kamer, 2017-2018, 34 775, nr. O). In Nederland maakt de inkomstenbelasting het grootste deel van de marginale druk uit. Echter ook de uitgebreide inkomensondersteuning in de vorm van toeslagen met een inkomensafhankelijke afbouw, zoals de zorgtoeslag, verhoogt de marginale druk. Een hoger inkomen betekent dan immers extra afbouw van deze toeslag.

Zeker voor groepen met een huishoudinkomen tussen WML en modaal speelt dit een belangrijke rol. Dit geldt met name voor de huurtoeslag die een steil afbouwtraject kent. Per 2020 kent de huurtoeslag een geleide-lijker afbouwtraject, zoals reeds is aangekondigd (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 940, nr. 3), waardoor de piek in de marginale druk bij circa € 22.000 (in geval van een alleenstaande) verdwijnt. Ook de verdere opbouw van de arbeidskorting en het opschuiven van het afbouwpunt van het kindgebonden budget voor paren, zorgen ervoor dat de extremen in de marginale druk deze kabinetsperiode worden beperkt.

Marginale druk

 —   95%

Gemiddelde

  • 5%

0    25.000    50.000    75.000    100.000    125.000

Persoonlijk bruto inkomen (euro)

Bron: SZW-berekeningen

In Figuur 5.2.4 wordt, naar aanleiding van de motie van de leden Bruins en Omtzigt (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 785, nr. 59), de gemiddelde belastingdruk op huishoudniveau voor alleenstaanden, alleenverdieners en tweeverdieners in 2019 weergegeven (inclusief toeslagen en netto kosten van zorg en kinderopvang). De figuur laat zien dat de gemiddelde druk toeneemt met het inkomen, als gevolg van het progressieve belastingstelsel. Uit het individuele karakter van het belastingstelsel volgt dat een alleenstaande die hetzelfde verdient als een paar waarbij twee mensen werken voor het huishoudinkomen, meer belasting betaalt. Voor eenverdienershuishoudens geldt dat de gemiddelde druk tot aan een modaal inkomen in grote lijnen vergelijkbaar is met tweeverdienershuis-houdens (in individuele gevallen kunnen de verschillen uiteraard groter zijn). Eenverdienershuishoudens ontvangen meer toeslagen terwijl tweeverdienershuishoudens meer heffingskortingen kunnen toepassen. Vanaf een modaal inkomen is het aandeel van toeslagen in het inkomen van eenverdieners beperkt, terwijl het voordeel van de heffingskortingen voor tweeverdieners minder snel afbouwt. Omdat één van beide partners vaak een klein inkomen verdient, valt de gemiddelde belastingdruk voor tweeverdieners ook lager uit door de tariefprogressie. Ook in het geval dat beiden evenveel verdienen doet de tariefprogressie de gemiddelde belastingdruk dalen. Met de overgang naar een tweeschijvenstelsel in deze kabinetsperiode, wordt dit verschil beperkt.

Gemiddelde druk 2019

Bruto huishoudinkomen (euro)

alleenstaanden

eenverdieners tweeverdieners

Bron: SZW-berekeningen

5.2.7 Maatregelen inkomensbeeld

In deze paragraaf wordt een nadere toelichting gegeven op de maatregelen die de koopkracht van verschillende huishoudens raken. In tabel

5.2.4 staan de maatregelen die voor 2019 van belang zijn. Hierbij is ook aangegeven in hoeverre deze maatregelen al dan niet in de puntenwolk en in de boxplottabel in paragraaf 5.2.4 zijn opgenomen. In alle voorstellen voor wetgeving en beleidsmaatregelen waarbij koopkrachteffecten voor specifieke groepen aan de orde zijn, worden deze betreffende effecten ook vermeld.

 

Thema

Beleidsmaatregel

Inkomenseffect

In puntenwolk zichtbaar

  • 1. 
    Fiscaal generiek
 

Wijzigingen arbeidskorting

+/-

Ja

 

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

-

Ja

 

Verhoging algemene heffingskorting

+

Ja

 

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan minstver-dienende partner

-

Ja

 

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

+/-

Ja

 

Wijzigingen tarief vierde belastingschijf

+

Ja

 

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

-

Ja

 

Vaste voet in IACK naar € 0 en verhogen opbouwpercentage

+/-

Ja

 

Beperken 30%-regeling naar 5 jaar

-

Nee

 

Verruimen onbelaste vrijwilligersvergoeding

+

Nee

 

Verhoging ouderenkorting en introductie gelijkmatig afbouwpad in plaats van harde inkomensgrens

+/-

Ja

 

Inflatieverhogende maatregelen

-

Ja (via inflatie)

  • 2. 
    Kinderen
 

Intensiveringen kinderopvangtoeslag

+

Ja

 

Veranderingen kinderopvang

+/-

Ja

 

Verhoging kinderbijslag

+

Ja

  • 3. 
    Zorg
 

Aanpassingen zorgtoeslag

+

Ja

 

Introductie abonnementstarief voor de eigen bijdrage in de Wmo 2015 voor maatwerkvoorzieningen

+/-

Ja

 

Halvering vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdragen in de Wlz en de Wmo 2015

+

Ja

 

Verkorten van de overgangstermijn van lage naar hoge eigen bijdrage rondom opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen

 

Ja

 

Verlaging van de bestuursrechtelijke premie bij de wanbetalersre-geling

+

Nee

  • 4. 
    Wonen
 

Beperking hypotheekrenteaftrek

-

Ja

 

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoning-schuld

  • /0

Ja

 

Indexatie liberalisatiegrens

+

Ja

 

Afschaffing KAN-bepaling

-

Ja

 

Initiatiefwetsvoorstel partneralimentatie

+/-

Ja

  • 5. 
    Sociale zekerheid
 

Herziening wettelijk minimum(jeugd)loon

+

Ja

 

Pleegzorg- en adoptieverlof

+

Nee

 

Compensatieregeling zwanger en zelfstandig (ZEZ)

+

Nee

 

Overgangsrecht kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW

-

Ja

 

Versnelde verhoging AOW-gerechtigde leeftijd

-

Nee

 

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in sociale zekerheid

-

Ja

De maatregelen uit de bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht:

  • 1. 
    Fiscaal generiek

Wijzigingen arbeidskorting

Werkenden met een inkomen uit arbeid hebben recht op de arbeidskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet afgesproken om de arbeidskorting in 2019 te verhogen met € 111 tot € 3.399. Ook wordt het afbouwpercentage in de arbeidskorting verhoogd van 3,6% tot 6,0%. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een maximaal positief inkomenseffect van 0,6% bij een inkomen op het minimumloon. Naarmate het inkomen hoger is, is het inkomenseffect kleiner. Het hogere afbouwpercentage leidt tot negatieve inkomenseffecten vanaf een inkomen van circa € 41.000. Het maximale negatieve inkomenseffect van - 2,3% wordt bereikt bij een inkomen van circa € 95.000. Boven een inkomen van circa € 135.000 is er geen inkomenseffect.

Beperkt indexeren tweede belastingschijf

Met ingang van 2011 wordt de bovengrens van de tweede schijf maar voor 75% geïndexeerd, zodat vergeleken met volledige indexatie de tweede schijf verkort wordt en de derde schijf verlengd. Aangezien voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd de totaalta-rieven van de tweede en derde schijf sinds 2013 gelijk zijn is deze maatregel alleen van belang voor belastingplichtigen vanaf de AOW-leeftijd, die geboren zijn na 1945. Personen geboren in 1945 of eerder zijn van deze maatregel uitgezonderd.

Verhoging algemene heffingskorting

Iedere belastingplichtige heeft recht op de algemene heffingskorting. In het regeerakkoord heeft het kabinet de afspraak opgenomen om de algemene heffingskorting in 2019 met € 140 te verhogen. Daarnaast is in de augustusbesluitvorming met het oog op een evenwichtige koopkrachtontwikkeling besloten de algemene heffingskorting in 2019 met € 44 extra te verhogen. Per saldo wordt de algemene heffingskorting dus met € 184 verhoogd tot € 2.477. Deze beleidsmatige aanpassingen zorgen voor een maximaal positief inkomenseffect bij een alleenstaande op het sociale minimum van 1,9%. Naarmate het inkomen hoger is, is het inkomenseffect kleiner. Boven een inkomen van € 68.507 is er geen inkomenseffect.

Versobering uitbetaling algemene heffingskorting aan minstverdienende partner

De minstverdienende partner die niet genoeg belastbaar inkomen heeft om de algemene heffingskorting te verzilveren, krijgt deze toch uitbetaald als de partner genoeg belasting betaalt. Om de arbeidsparticipatie te bevorderen wordt sinds 2009 stapsgewijs over een periode van vijftien jaar de uitbetaling van de algemene heffingskorting afgebouwd. Het gevolg hiervan is dat de minstverdienende partner een grotere prikkel ervaart om (meer) te gaan werken. De minstverdienende partner geboren vóór 1 januari 1963 is uitgezonderd van de maatregel. Er zijn ongeveer 290.000 huishoudens die te maken hebben met de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De uitbetaling aan de minstverdienende partner bedraagt nog 26,7% in 2019. Alleenverdie-nershuishoudens ondervinden een gemiddeld negatief inkomenseffect van - 0,4%.

Effect invoering tweeschijvenstelsel op tarieven eerste, tweede en derde belastingschijf

Vanaf 2019 wordt box 1 van de inkomstenbelasting omgevormd tot een tweeschijvenstelsel (voor mensen boven de AOW-leeftijd ontstaan drie schijven; omdat zij geen AOW-premie betalen zijn tarief tweede en derde schijf niet aan elkaar gelijk). Hiertoe wordt het tarief in de eerste schijf verhoogd met 0,1%-punt tot 36,65%. Het tarief in de tweede en derde schijf gaat met 2,75%-punt omlaag tot 38,10%. AOW-gerechtigden hebben een belastingtarief van 20,20% in de tweede schijf en 38,10% in de derde schijf. Bijna alle huishoudens profiteren van deze tariefsverlagingen, gemiddeld 1,0%. Bij huishoudens met een inkomen tot circa € 40.000 is het effect ongeveer 0,7%. Huishoudens met een inkomen tussen € 40.000 en € 75.000 hebben een inkomenseffect van gemiddeld 1,3% en bij huishoudens met een hoger inkomen is dit in doorsnee 1,9%.

Wijzigingen tarief vierde belastingschijf

Het tarief in de vierde schijf van box 1 daalt met 0,2%-punt tot 51,75%. De daling is het saldo van een verlaging met 0,15%-punt als gevolg van de ingroei van het tweeschijvenstelsel en een verlaging met 0,05%-punt ter compensatie van de verlaging van de hypotheekrenteaftrek, zoals vermeld onder het kopje «wonen». Voor circa 900.000 huishoudens betekent dit een positief inkomenseffect van gemiddeld 0,1%.

Bevriezen aangrijpingspunt toptarief

Het eindpunt van de huidige derde schijf (de eerste schijf in de nieuwe tariefstructuur) wordt gedurende de kabinetsperiode bevroren op het niveau van 2018. Dat betekent dat deze schijf eindigt op € 68.507. Deze maatregel heeft negatieve inkomenseffecten voor de hoogste inkomens doordat ze over een groter deel van hun inkomen het hoogste belastingtarief betalen. Ongeveer 900.000 huishoudens ondervinden van deze maatregel een gemiddeld negatief inkomenseffect van - 0,3%.

Deze maatregel heeft ook invloed op de algemene heffingskorting, waarvan de afbouw eindigt op het eindpunt van de derde schijf. Het inkorten van de derde schijf zorgt voor een sterker afbouwpad en daarmee voor een lagere algemene heffingskorting voor burgers met een inkomen tussen circa € 40.000 en € 68.507 euro. Dat zorgt voor een gemiddeld inkomenseffect voor deze huishoudens van - 0,1%.

Vaste voet in IACK naar € 0 en verhogen opbouwpercentage De opbouw van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) begint later en de vaste voet verdwijnt. Het opbouwpercentage wordt verhoogd naar 11,45% waardoor de maximale IACK gelijk blijft en al bij een lager inkomen wordt bereikt. Het verdwijnen van de vaste voet heeft bij alleenstaanden een maximaal negatief inkomenseffect van - 0,8% tot gevolg bij een inkomen op het minimumloon. Als gevolg van de steilere opbouw in de IACK neemt dit inkomenseffect af met het inkomen tot het vanaf circa € 26.000 positief wordt. Het maximale positieve inkomenseffect bij alleenstaanden (0,8%) wordt bereikt bij een inkomen van circa € 31.000. Hierna neemt het inkomenseffect af met het inkomen tot het stabiliseert op 0,1% vanaf een inkomen van circa € 35.000. Bij tweeverdieners met kinderen is het maximale negatieve inkomenseffect - 2,7% bij 1 + % keer modaal.

Beperken 30%-regeling naar 5 jaar

De 30%-regeling biedt werkgevers de mogelijkheid om onder voorwaarden een forfaitair bedrag van maximaal 30% van het loon onbelast te vergoeden aan bepaalde werknemers die tijdelijk buiten het land van herkomst werken. De looptijd van de 30%-regeling is per 2019 verkort van acht naar vijf jaar. Naar inschatting van de Belastingdienst worden maximaal circa 11.000 werknemers meteen per 1 januari 2019 door de verkorting geraakt.

Verruimen onbelaste vrijwilligersvergoeding In 2019 wordt de onbelaste vrijwilligersvergoeding, die onder voorwaarden aan vrijwilligers kan worden verstrekt, met € 200 verhoogd tot € 1.700 per kalenderjaar. Dit heeft een positief inkomenseffect voor vrijwilligers die door de verruiming wel gebruik kunnen maken van de onbelaste vrijwilligersvergoeding.

Verhoging ouderenkorting en introductie gelijkmatig afbouwpad in plaats van harde inkomensgrens

De ouderenkorting wordt verhoogd met € 160 en tegelijkertijd wordt er een geleidelijke inkomensafhankelijke afbouw geïntroduceerd in plaats van de huidige harde afbouwgrens. De afbouw bedraagt 15%. Door de verhoging van de ouderenkorting gaan personen met een klein aanvullend pensioen er 1,0% op vooruit. Zij ontvingen in 2018 al het hoge ouderenkortingtarief. Dit inkomenseffect neemt af naarmate het inkomen uit aanvullend pensioen stijgt tot een aanvullend pensioen van circa € 22.000. Hier is het inkomenseffect 5,2%, omdat de ontvanger in 2018 onder het lage ouderenkortingtarief viel en in 2019 het recht op ouderenkorting ziet stijgen door het geleidelijke afbouwpad. Het inkomenseffect neemt af naarmate het inkomen uit aanvullend pensioen stijgt totdat de ouderenkorting geheel in afgebouwd bij een inkomen van circa € 47.000. Vanaf dit punt is het inkomenseffect - 0,2% door het vervallen van het lage ouderenkortingtarief.

Inflatieverhogende maatregelen

Vanaf 1 januari 2019 geldt er een aantal nieuwe fiscale maatregelen die effect hebben op de prijzen die de consument betaalt. Het gaat dan om de verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% en in mindere mate om de aanpassing van de btw-sportvrijstelling, een schuif en verlaging van de belastingvermindering in de energiebelasting en een hogere belasting op het verbranden en storten van afval. Deze maatregelen hebben een negatief effect op de koopkracht en worden meegenomen in de inflatie. De verhoging van het lage btw-tarief zorgt voor een 0,6% hogere inflatie.

  • 2. 
    Kinderen

Intensiveringen kinderopvangtoeslag

Het kabinet investeert vanaf 2019 € 248 miljoen structureel in de betaalbaarheid van de kinderopvang (Tweede Kamer, 2017-2018, 31 322, nr. 365). De kinderopvangtoeslag voor zowel eerste als tweede en verdere kinderen wordt verhoogd, waardoor bijna alle ouders een hogere toeslag krijgen van de Belastingdienst. In de eerste kindtabel wordt het maximum vergoedingspercentage voor de laagste inkomens verhoogd van 94% naar 96%, gezinnen met een modaal inkomen krijgen 88,3% vergoed. Alleen voor de allerhoogste inkomens wordt de vergoeding niet verhoogd: de minimale vergoeding (vaste voet) blijft 33,3%. Wel wordt de inkomensgrens waarbij ouders voor het eerste kind de minimale vergoeding (33,3%) krijgen in 2019 verhoogd naar € 123.920. Het inkomenseffect voor ouders met kinderopvangtoeslag is in doorsnee 0,4%.

Veranderingen kinderopvang

Op 1 januari 2018 is de Wet Innovatie en Kwaliteit kinderopvang ingevoerd. Een deel van de kwaliteitsverbeterende maatregelen uit deze wet wordt per 2019 ingevoerd. Dit leidt tot hogere uurprijzen in de dagopvang en lagere uurprijzen in de bso; daarom wordt tegelijkertijd de vergoede maximum uurprijs voor dagopvang verhoogd en voor bso verlaagd. Dit geeft een beperkt koopkrachteffect voor alle huishoudens die gebruik maken van dagopvang en bso omdat zij altijd een deel van de kosten van de opvang zelf moeten dragen. Bij dagopvang is dit koopkrachteffect negatief en bij bso positief.

Verhoging kinderbijslag

In het regeerakkoord is overeengekomen om gezinnen extra te ondersteunen, om zodoende de inkomenspositie van gezinnen structureel te verbeteren. Per 1 januari 2019 wordt daartoe de basiskinderbijslag met € 88,75 per jaar verhoogd. Deze beleidsmatige verhoging heeft een positief effect op de koopkracht van ontvangers van kinderbijslag. Het maximale inkomenseffect (0,8%) doet zich voor bij een alleenstaande ouder op het sociaal minimum. Daarnaast wordt ook de extra tegemoetkoming AKW verhoogd met € 88,75 per jaar. Dit extra bedrag aan kinderbijslag wordt toegekend aan ouders met een thuiswonend gehandicapt kind die tevens alleenstaande of alleenverdienende ouder zijn.

  • 3. 
    Zorg

Aanpassingen zorgtoeslag

Via de zorgtoeslag wordt een inkomensafhankelijke tegemoetkoming verstrekt die het voor huishoudens met lage- en middeninkomens mogelijk moet maken de nominale zorgpremie en het verplicht eigen risico voor de zorgverzekering te betalen. Sinds 2010 wordt het normper-centage in de zorgtoeslag doorlopend verhoogd. Het normpercentage voor eenpersoonshuishoudens stijgt daardoor van 1,99% in 2018 maar 2,005% in 2019. Hierdoor wordt de zorgtoeslag met € 3 minder geïndexeerd, per saldo stijgt de zorgtoeslag voor alleenstaanden wel. In 2019 wordt de zorgtoeslag voor paren ten opzichte van 2018 verhoogd. Deze verhoging wordt bereikt door de normpercentages die de hoogte van de zorgtoeslag bepalen in 2019 per saldo neerwaarts aan te passen. Het normpercentage voor meerpersoonshuishoudens daalt van 4,75% in 2018 naar 4,315% in 2019. Deze maatregel staat los van de stijging van de zorgtoeslag als gevolg van de hogere nominale zorgpremie. De maximale zorgtoeslag voor paren stijgt door het lagere normpercentage beleidsmatig met € 92. Het positieve inkomenseffect voor paren met een minimuminkomen bedraagt door deze maatregel ongeveer 0,5%. Het inkomenseffect is kleiner naar mate het inkomen hoger is. Vanaf een inkomen van circa € 30.000 en een inkomen van circa € 39.000 komen respectievelijk alleenstaanden en paren niet meer in aanmerking voor zorgtoeslag.

Introductie abonnementstarief voor de eigen bijdrage in de Wmo 2015 voor maatwerkvoorzieningen

Het kabinet neemt een pakket aan maatregelen om de stapeling van eigen betalingen in de (langdurige) zorg en ondersteuning te verminderen. Dit gebeurt door in elk domein de eigen betalingen te beperken en daardoor ook de last van de totale stapeling te verminderen. Eén van de maatregelen betreft de invoering van het abonnementstarief in de Wmo 2015. Voor de invoering van het abonnementstarief is een wetswijziging vereist, daarom kan de maatregel pas in 2020 volledig ingevoerd worden. In 2019 wordt gewerkt met een tussenvorm als eerste stap naar invoering van het toekomstige abonnementstarief. Per 2019 geldt dat cliënten die gebruik maken van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten (niet zijnde beschermd wonen en opvang) in de Wmo 2015 een vaste maximale bijdrage van € 17,50 per bijdrageperiode gaan betalen. Er is sprake van een negatief inkomenseffect (- 2% tot - 1%) bij gehuwden tot een modaal inkomen. Bij huishoudens met een inkomen vanaf modaal is het inkomenseffect positief en loopt het op tot 11% en 14% bij een inkomen van tweemaal modaal voor respectievelijk gehuwden en alleenstaanden.

Halvering vermogensinkomensbijtelling voor de eigen bijdragen in de Wlz en de Wmo 2015

De vermogensinkomensbijtelling is ingevoerd per 1 januari 2013 om de draagkracht vanuit het vermogen zwaarder mee te laten wegen bij de berekening van de eigen bijdrage voor de zorg. In de praktijk is gebleken dat het effect van de VIB in individuele gevallen fors kan zijn, de hoogte van de eigen bijdrage loopt fors op en ook de stapeling met andere zorgkosten is groot. Om deze negatieve effecten te verminderen is ervoor gekozen om de VIB te halveren. Het vermogen is hierdoor minder van invloed op de hoogte van de eigen bijdrage. Er is sprake van een positief inkomenseffect van 4% voor een alleenstaande onder de AOW-gerechtigde leeftijd die de hoge eigen bijdrage betaalt. Dit effect neemt af met het inkomen, bij een hogere grondslag sparen en beleggen of indien sprake is van de lage eigen bijdrage of een partner. Vanaf een inkomen vanaf circa tweemaal modaal is geen sprake van een inkomenseffect, omdat hierbij op basis van alleen het inkomen al de maximale eigen bijdrage wordt opgelegd.

Verkorten van de overgangstermijn van lage naar hoge eigen bijdrage rondom opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen

Bij opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen betaalt de cliënt een eigen bijdrage. In beginsel is dit de «hoge eigen bijdrage». In sommige specifieke gevallen betaalt de cliënt echter de «lage eigen bijdrage». Bij opname in een instelling of accommodatie betaalt men in de huidige situatie eerst zes maanden altijd de lage eigen bijdrage, voordat de hoge eigen bijdrage in gaat. Met deze maatregel wordt deze overgangsperiode verkort van zes naar vier maanden voor drie situaties rondom opname in een instelling of accommodatie voor beschermd wonen.

De drie situaties zijn de volgende:

  • De eerste vier maanden van opname betaalt de cliënt de lage eigen bijdrage, daarna gaat de hoge eigen bijdrage gelden.
  • Bij zicht op uitstroom uit de instelling betaalt de cliënt de laatste vier maanden de lage eigen bijdrage i.p.v. de hoge eigen bijdrage.
  • Bij heropname binnen vier maanden na uitstroom uit de instelling betaalt de cliënt direct de hoge eigen bijdrage. Bij heropname na vier maanden betaalt de cliënt wederom eerst de lage eigen bijdrage.

De maatregel heeft een negatief inkomenseffect van circa - 8% voor een alleenstaande met een minimumloon. Het inkomenseffect neemt af met het inkomen of indien er sprake is van een partner.

Verlaging van de bestuursrechtelijke premie bij de wanbetalersregeling Wanbetalers die door de zorgverzekeraar worden afgemeld voor het bestuursrechtelijke premieregime ontvangen van het CAK de eindafrekening met eventuele openstaande bestuursrechtelijke premie. Een deel (de opslag) van de eindafrekening wordt standaard kwijtgescholden. Voor bepaalde groepen wanbetalers werd al de gehele eindafrekening kwijtgescholden. Per 1 augustus 2018 worden standaard alle eindafrekeningen kwijtgescholden.

Per 1 januari 2019 wordt het opslagpercentage in de bestuursrechtelijke premie verlaagd van 25% naar 20%. Hiermee wordt de premiestijging als gevolg van het bevriezen van het eigen risico (die harder doorwerkt in de bestuursrechtelijke premie) gecompenseerd.

  • 4. 
    Wonen

Beperking hypotheekrenteaftrek

De hypotheekrenteaftrek wordt aangepast voor bestaande en nieuwe hypotheken. In 2014 is begonnen het maximale aftrektarief in de vierde schijf stapsgewijs te verlagen naar 38% in 2041. Dit gebeurt in stappen van %%-punt per jaar. Voor alle hypotheken wordt in 2019 de aftrek inkomstenbelasting daardoor mogelijk tegen maximaal 49%. Vanaf 1 januari 2020 is er sprake van een versneld afbouwpad van 3,0%-punt per jaar om vanaf 2023 op het structurele pad van 36,95% te eindigen. Voor 90% van de betreffende huishoudens ligt het inkomenseffect van deze maatregel in 2019 tussen - 0,1% en 0,0%.

Geleidelijk afschaffen aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld Met ingang van 2019 wordt de aftrek wegens geen of geringe eigenwo-ningschuld (regeling Hillen) in gelijke stappen in dertig jaren uitgefaseerd. Dit betekent dat per 2019 nog 96 2/3% van het verschil tussen het eigenwoningforfait en de daarop drukkende aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen. Het inkomenseffect van deze maatregel is beperkt en lager dan - 0,1%.

Indexatie liberalisatiegrens

In 2018 loopt de bevriezing van de liberalisatiegrens op € 710,68 per maand af. Per 2019 wordt deze weer geïndexeerd. Dit betekent dat een beperkt aantal huurders met een huur tussen de bevroren grens en de nieuwe, geïndexeerde grens recht op meer huurtoeslag krijgt dan wel recht op huurtoeslag krijgt.

Afschaffing KAN-bepaling

Met het schrappen van de KAN-bepaling wordt de eigen bijdrage in de huurtoeslag jaarlijks geïndexeerd met de huurontwikkeling, in plaats van met de laagste van het percentage van de huurprijsontwikkeling of het percentage van de netto-bijstandsontwikkeling. Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. Door het schrappen van de KAN-bepaling stijgt de eigen bijdrage in de toekomst harder dan zonder deze wijziging. De wijziging leidt niet tot een daling van het bedrag aan huurtoeslag dat huishoudens ontvangen, maar wel kan de huurtoeslag in de toekomst iets minder hard stijgen dan zonder deze wijziging. De uiteindelijke effecten van het schrappen van de KAN-bepaling hangen af van het toekomstige verschil tussen de netto-bijstandsontwikkeling en huurontwikkeling. Het schrappen van de KAN-bepaling heeft gevolgen voor huidige huurtoeslagontvangers. Het jaarlijkse koopkrachteffect varieert tussen 0,0% en - 0,1%.

Initiatiefwetsvoorstel partneralimentatie

Partneralimentatie telt mee in het verzamelinkomen, het toetsingsin-komen op basis waarvan het recht op toeslagen wordt bepaald. Wijzigingen in partneralimentatie kunnen dus leiden tot wijzigingen in het recht op toeslagen. Omdat de strekking van het wetsvoorstel is dat de termijn van partneralimentatie korter wordt, valt te verwachten dat het toetsingsinkomen van de alimentatiegerechtigde na het aflopen van voornoemde termijn lager wordt waardoor men eerder en voor een hoger bedrag recht heeft op toeslagen. Voor alimentatieplichtigen geldt een tegengesteld effect. De omvang van het inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

  • 5. 
    Sociale Zekerheid

Herziening wettelijk minimum(jeugd)loon

Om beter aan te sluiten bij veranderende sociaaleconomische en maatschappelijke ontwikkelingen en bij wat internationaal gangbaar is, is in 2017 besloten tot een stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumjeugdloon. Als laatste stap (per 1 juli 2019) krijgen werknemers vanaf 21 jaar (in plaats vanaf 22 jaar), recht op het volledige minimumloon. Bij fulltimewerk op het minimumloon heeft dit voor een 21-jarige een positief inkomenseffect van 17,4%. Ook vindt verhoging plaats van het minimumjeugdloon van 18- t/m 20-jarigen.

Pleegzorg- en adoptieverlof

Per 1 januari 2019 wijzigt de Wet arbeid en zorg op twee onderdelen. Het pleegzorg- en adoptieverlof wordt met 2 weken verlengd tot 6 weken. Gedurende het verlof, dat voor beide ouders geldt, wordt een uitkering verstrekt ter hoogte van het (maximum)dagloon. Gelijktijdig wordt het kraamverlof (nu 2 dagen met behoud van loon) uitgebreid tot eenmaal de wekelijkse arbeidsduur met behoud van loon. Dit wordt gerealiseerd met de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG). Er is sprake van een positief inkomenseffect indien ook zonder de wetswijzigingen verlof opgenomen zou zijn. De omvang van het positieve inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Compensatieregeling zwanger en zelfstandig (ZEZ)

Vrouwelijke zelfstandigen die tussen mei 2005 en juni 2008 zijn bevallen en destijds geen uitkering hebben ontvangen, kunnen compensatie van € 5.600 bruto aanvragen bij het UWV. Deze compensatie wordt in 2019 uitbetaald. De omvang van het positieve inkomenseffect is afhankelijk van de hoogte van het inkomen.

Overgangsrecht kostendelersnorm Anw/IOAW/IOAZ/TW Bij de minimumregelingen Anw, IOAW, IOAZ en TW wordt de uitkering voor personen die samenwonen met één of meer volwassenen geleidelijk verlaagd van 70% naar 50% van het minimumloon. Vanaf 2019 krijgt deze groep 50% van het minimumloon.

Versnelde verhoging AOW-gerechtigde leeftijd

In 2013 is gestart met het stapsgewijs verhogen van de AOW-gerechtigde leeftijd. Vanaf 2016 is een versnelling aangebracht in de stapsgewijze verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd als gevolg van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. In 2019 wordt de AOW-gerechtigde leeftijd met 4 maanden verhoogd naar 66 jaar en 4 maanden.

(Temporisering) afbouw dubbele algemene heffingskorting in sociale zekerheid

Sinds januari 2012 wordt de dubbele algemene heffingskorting in de sociale zekerheid (excl. AOW) afgebouwd. In de structurele situatie hebben uitkeringsgerechtigden, evenals alleenverdieners in de fiscaliteit, recht op eenmaal de algemene heffingskorting. In het regeerakkoord is afgesproken dat de afbouw van de dubbele heffingskorting in de sociale zekerheid in de jaren 2019 tot en met 2021 wordt getemporiseerd, zodat 3,75%-punt wordt afgebouwd in plaats van 5%-punt per jaar. Per saldo resulteert nog steeds een negatief inkomenseffect van gemiddeld - 0,4% voor bijstandsgerechtigden.

5.2.8 Maatregelen Caribisch Nederland

Voor Caribisch Nederland beschikt SZW niet, zoals voor Europees Nederland, over betrouwbare ramingen van de contractloonontwikkeling, de indexatie van de pensioenen en de inflatie. Hierdoor is het niet mogelijk om de koopkrachtontwikkeling kwantitatief te visualiseren, zoals dat voor de Europees-Nederlandse situatie wordt gedaan. Wel wordt de inflatieontwikkeling nauwgezet door het CBS gemonitord. Deze prijsontwikkeling en bijbehorende indexering van uitkeringen komen in deze paragraaf kort aan bod.

Prijsontwikkeling en indexering van uitkeringen

Jaarlijks worden het minimumloon, de AOV, de AWW, en de Onderstand geïndexeerd op basis van de gerealiseerde prijsontwikkeling in het derde kwartaal van het voorgaande jaar. Per 1 januari 2019 zullen de uitkeringen en het minimumloon dan ook geïndexeerd worden met de consumentenprijsindex (CPI) van het derde kwartaal van 2018.

Structurele verlenging verlaagd tarief in de algemene bestedingsbelasting (ABB)

De verlenging van het verlaagde ABB-tarief voor Sint-Eustatius en Saba wordt vanaf 2019 structureel gemaakt.

Verhoging kinderbijslagvoorziening BES

In reactie op het onderzoek naar het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de kinderbijslagvoorziening BES per 1-1-2019 met 50% te verhogen om de uitkering beter in evenwicht te brengen met het ijkpunt voor bestaanszekerheid in Caribisch Nederland. Dit betreft een verhoging met circa USD 20 tot circa USD 60 per maand op Bonaire en met circa USD 21 tot circa USD 63 per maand op Saba en St. Eustatius.

Wijzigingen in de onderstand

In reactie op het onderzoek naar het ijkpunt bestaanszekerheid Caribisch Nederland (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 IV, nr. 45) heeft het kabinet besloten de onderstand voor personen die zelfstandig wonen in 2019 te verhogen naar minimaal het niveau van 55% van het wettelijk minimum loon (WML) door een verhoging van de toeslag voor zelfstandig wonenden in de onderstand. De inkomensgrens voor bijzondere onderstand wordt tijdelijk verhoogd naar 120% WML. De uitkeringen worden zo beter in evenwicht gebracht met het ijkpunt voor bestaanszekerheid in Caribisch Nederland.

Verhoging AOV, onderstand en AWW met 5%

In de augustusbesluitvorming heeft het kabinet afgesproken de lasten voor werkgevers in Caribisch Nederland met circa 5,0% te verlagen. Hiermee wordt ruimte gecreëerd voor een, voor werkgevers kostenneutrale, verhoging van het minimumloon in Caribisch Nederland met circa 5,0%. In navolging van het minimumloon worden de uitkeringsbedragen in de onderstand, de algemene ouderdomsverzekering (AOV BES) en de algemene weduwen- en wezenwet (AWW) verhoogd.

5.3 Horizontale overzichtconstructie integratiebeleid etnische minderheden

 

Nr. hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Onderdeel

Doelstelling

Inburgering

XV

SZW

13

-

Faciliteren dat inburgeringsplichtigen hun inburgeringsexamen halen.

Arbeid en werkgelegenheid

 

VI

J&V

31

31.2

Om de legitimiteit van het politiewerk te waarborgen, specifieke veiligheidsproblemen in de wijk aan te kunnen pakken en om in contact te blijven met verschillende gemeenschappen en daarmee het politiewerk te verbeteren wordt de diversiteit bij de politie verder vergroot. Het diversiteitsbeleid van de politie is gericht op een betere verbinding met de samenleving; een meer inclusieve werkcultuur; meer divers samengestelde teams; en een beter werkproces voor de aanpak van discriminatie.

VII

BZK

7

7.1

Mede zorgen voor een voldoende aanbod van goed geschoold overheidspersoneel en voor een betrouwbare, herkenbare overheid door het bevorderen van integriteit, diversiteit, transparantie en kostenbewustzijn van overheidsorganisaties.

Jeugd (en veiligheid)

XV

SZW

13

-

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

Emancipatie

VIII

OCW

25

 

Het versterken van maatschappelijke zelfredzaamheid van bi-culturele

LHBTI's en bijdragen aan de sociale acceptatie op grond van seksuele oriëntatie en/of gender-identiteit in bi-culturele kringen.

Participatie

VII

BZK

3

3.1

Een vrij toegankelijke, vraaggerichte woningmarkt met steun voor degenen die dat nodig hebben.

VII

BZK

7

7.2

Uitvoeren van pensioenregelingen voor (voormalige) Nederlandse ambtenaren uit de voormalig overzeese gebiedsdelen en hun nagelaten betrekkingen.

XV

SZW

13

 

Het versterken van maatschappelijke en economische zelfredzaamheid, zodat de maatschappelijke samenhang toeneemt en tegenstellingen worden tegengegaan.

 Toelichting   In het interdepartementaal overzicht integratiebeleid etnische minder heden zijn doelstellingen opgenomen uit de departementale begrotingen met specifieke maatregelen en algemene maatregelen, waarbij expliciete beleidsdoelstellingen op het terrein van het integratiebeleid etnische minderheden zijn geformuleerd in de begroting, in beleidsnota's of in de integratiemonitor. Het overzicht is ingedeeld naar een aantal beleidsterreinen om de samenhang tussen de beleidsmaatregelen van de verschillende ministeries inzichtelijker te maken: Inburgering, Arbeid en werkgelegenheid, Jeugd (en veiligheid), Emancipatie en Participatie. Voor elk beleidsterrein is weergegeven waar de specifieke en algemene maatregelen in de Rijksbegroting zijn te vinden. De maatregelen op andere begrotingshoofdstukken dan die van SZW worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de bewindslieden van de genoemde ministeries.

HOOFDSTUK 6 BIJLAGEN

Bijlage 6.1 Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen

Deze bijlage bevat in tabel 6.1 een overzicht van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT) die onder de verantwoordelijkheid van het moederdepartement vallen. In tabel 6.2 zijn de bijdragen aan de ZBO's en de RWT's opgenomen die onder de verantwoordelijkheid van een ander ministerie vallen. De opgenomen bedragen zijn de in de beleidsartikelen verantwoorde uitgaven van de begrotings- en de premiegefinancierde regelingen in de budgettaire tabellen onder de instrumenten «Inkomensoverdrachten» en «Bijdrage aan ZBO's/RWT's».

Tabel 6.1.1 Overzicht RWT's en ZBO's vallend onder Ministerie van SZW

Naam organisatie RWT ZBO Functie    Begrotings artikel

Begrotings- Verwijzing    Hyperlink uitgevoerde ramingen (x website    evaluatie

€ 1 mln) RWT/ZBO

Uitvoeringsin- X    X

stituut

Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

Het UWV voert de 2, 3, 4, 5, 6, 11 sociale verzekeringen voor werknemers, zelfstandigen en jonggehandicapten uit. Werkzoekenden kunnen terecht voor het vinden van werk of het aanvragen van een uitkering, werkgevers voor vacaturebemid-deling en informatie over de arbeidsmarkt. Daarnaast verleent het UWV ontslagvergun-ningen en tewerk-stellingsvergun-ningen, verricht keuringen en indicatiestellingen en geeft arbeidsrechtelijke informatie.

Het BKWI is opgericht om het geheel aan centrale voorzieningen binnen de keten van werk en inkomen te beheren en door te ontwikkelen.

22.299,3 www.uwv.nl evaluatie

www.bkwi.nl -

Sociale Verzeke- X X De SVB is de    2, 6, 8, 9, 10, 11, 13    44.121,2 www.svb.nl evaluatie

ringsbank (SVB)    uitvoerder van volksverzekeringen.

De belangrijkste wetten die de SVB uitvoert zijn de AOW en de AKW.

het kader van de sociale zekerheid. Het doel is bestrijding van fraude en bevorderen van samenwerking tussen de verschillende organisaties door gegevensuitwisseling tussen gemeenten en derden in de keten van werk en inkomen.

 

Naam organisatie RWT    ZBO

Functie

Begrotings artikel

Begrotings-ramingen (x € 1 mln)

Verwijzing website

RWT/ZBO

Hyperlink uitgevoerde evaluatie

Inlichtingen-    X

bureau (IB)

Het IB ondersteunt gemeenten bij hun wettelijke taken in

11

6,6

www.inlich-

tingenbu-

reau.nl

evaluatie

 

Tabel 6.1.2 Overzicht RWT's en ZBO's vallend onder andere ministeries

Naam organisatie

Ministe- RWT rie

ZBO

Functie

Begrotings artikel

Begrotings-ramingen (x € 1 mln)

Verwijzing website RWT/ZBO

ZonMw

VWS

X

ZonMw financiert gezondheidsonderzoek en stimuleert het gebruik van de ontwikkelde kennis om daarmee de zorg en gezondheid te verbeteren.

2

0,2

www.zonmw.nl

Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA)

J&V

X

Het COA is verantwoordelijk voor de opvang, begeleiding en uitstroom (uit de opvang) van asielzoekers in Nederland.

13

23,7

www.coa.nl

Bijlage 6.2 Verdiepingsbijlage

In deze paragraaf wordt voor alle artikelen op de SZW-begroting de mutatie van uitgaven en ontvangsten tussen de ontwerpbegroting 2018 en de huidige ontwerpbegroting 2019 gedetailleerd toegelicht. Dit gebeurt zowel voor de begrotingsgefinancierde als voor de premiegefinancierde regelingen.

De opbouw van deze tabellen verschilt van elkaar. Bij de begrotingsgefinancierde regelingen worden, conform de RBV, de mutaties in de nota's van wijziging als gevolg van het regeerakkoord, amendementen, de eerste suppletoire begroting (Voorjaarsnota) en de nieuwe mutaties (Miljoenennota) vermeld. Bij de premiegefinancierde regelingen is er wel een nota van wijziging maar is er geen sprake van een suppletoire wet. Voor deze regelingen worden de mutaties ten opzichte van de ontwerpbegroting 2018 uitgesplitst naar nota van wijziging regeerakkoord, ramings-bijstellingen, macromutaties, loon- en prijsmutaties, beleidsmatige mutaties, kasschuiven en overige mutaties. Bovendien wordt een onderverdeling in standen aangebracht in reëel en nominaal.

De maatregelen uit het regeerakoord zijn voor het grootste deel via de nota van wijziging regeerakkoord (Tweede Kamer, 2017-2018, 34 775 XV, nr. 7) in de begroting verwerkt. Hierin is de wijziging van de begrotingsstaat 2018 voor de begrotingsgefinancierde uitgaven opgenomen. Verder is de meerjarige doorwerking op de uitgaven weergegeven van zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde uitgaven. De maatregelen die later aan de SZW-begroting zijn toegevoegd zijn:

  • • 
    via een extra nota van wijziging: maatregel I89 (extra budget voor Inspectie SZW: intensivering handhaving en fraudebestrijding);
  • • 
    via de 1e suppletoire begroting: maatregel I80 (meer face-to-face UWV voor werkloosheid), maatregel I81 (meer face-to-face UWV-arbeidsongeschiktheid), maatregel I92 (bestrijden van schulden en armoede bij gezinnen met kinderen);
  • • 
    bij ontwerpbegroting 2019: maatregel I93 (taalles bij integratie).
  • 1. 
    Arbeidsmarkt
 

Tabel 6.2.1.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

509.873

950.123

905.525

905.525

905.525

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

629

1.762

2.895

3.902

 

Mutaties Voorjaarsnota

  • 19.937

805

500

500

500

 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling 2018

941

1.461

1.461

1.461

61

 
  • 2. 
    Overboekingen met departementen
  • 417

1.500

0

0

0

 
  • 3. 
    Budgettair neutrale herschikkingen
  • 255
  • 300
  • 275
  • 125

0

 
  • 4. 
    Definitieve beschikking LIV

6.300

0

0

0

0

 
  • 5. 
    Kasschuif subsidies
  • 750

750

0

0

0

 
  • 6. 
    LKV Banenafspraak en LIV

0

  • 5.000
  • 5.000
  • 5.000
  • 10.000
 
 

Stand ontwerpbegroting 2019

495.755

949.968

903.973

905.256

899.988

895.686

  • 1. 
    De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.
  • 2. 
    Dit betreft onder andere een bijdrage voor 2019 van het Ministerie van OCW ten behoeve van Leven Lang Ontwikkelen. Het betreft in totaal € 2,9 miljoen waarvan € 1,5 miljoen naar artikel 1 en € 1,4 miljoen naar artikel 11 ten behoeve van het UWV is overgeboekt.
  • 3. 
    Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.
  • 4. 
    Op basis van de definitieve beschikkingen van het UWV zijn voor de afrekening van het Lage-inkomensvoordeel (LIV) over 2017 meer middelen nodig dan bij de voorlopige beschikkingen was voorzien.
  • 5. 
    Om beter aan te sluiten bij het kasritme worden er middelen van de subsidies doorgeschoven van 2018 naar 2019.
  • 6. 
    Er zijn meerdere mutaties op het terrein van het Lage-inkomens-voordeel (LIV) en het Loonkostenvoordeel (LKV) voor de Banenaf-spraak. Ten eerste vallen de verwachte uitgaven aan het LKV Banenafspraak € 5 miljoen lager uit dan oorspronkelijk gedacht, vanwege een lagere volumeraming. Ten tweede wordt het LKV Banenafspraak een structureel instrument zolang men aan de voorwaarden voldoet. Bovendien wordt de horizonbepaling in 2021 geschrapt. Deze beleidswijzigingen verhogen de uitgaven aan het LKV Banenafspraak en verlagen de LIV-uitgaven. Dit laatste komt doordat LKV en LIV niet mogen samenlopen. Tot slot staat er nog een daling van de LIV-uitgaven in de boeken vanwege de in het regeerakkoord opgenomen invoering van loondispensatie. Inmiddels heeft het kabinet besloten loondispensatie niet door te voeren. Dit zal budgettair worden verwerkt in de SZW-begroting na uitwerking van de alternatieve maatregelen.
 

Tabel 6.2.1.2 Ontvangsten begrotingsgefinancierd artikel 1 (x € 1.000)

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
 

Stand ontwerpbegroting 2019

24.000

24.000

24.000

24.000

24.000

0

2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

 
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

6.810.888

6.977.917

7.229.656

7.420.596

7.554.707

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

  • 56.145
  • 194.850
  • 254.515
  • 195.674
  • 100.128
 

Amendement

  • 30.500

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

350.325

228.300

108.374

53.659

  • 24.580
 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling 2018

83.137

83.035

84.024

86.551

88.478

 
  • 2. 
    Macromutaties
  • 15.882
  • 17.542
  • 12.055
  • 12.300
  • 11.990
 
  • 3. 
    Overboekingen met departementen
  • 113

0

0

0

0

 
  • 4. 
    Budgettair neutrale herschikkingen

95

175

121

0

0

 
  • 5. 
    Kasschuiven
  • 4.797

2.097

600

1.565

535

 
  • 6. 
    Ramingsbijstelling

6.197

335

  • 3.514

2.124

3.131

 
  • 7. 
    Uitstel Regeerakkoord I94 met een jaar

0

  • 3.000
  • 8.000
  • 6.000
  • 5.000
 
  • 8. 
    Uitstel Regeerakkoord I83 met een jaar

0

0

0

  • 1.000

0

 
  • 9. 
    Ramingsbijstelling CN
  • 395
  • 684
  • 978
  • 1.273
  • 1.286
 
  • 10. 
    Intensivering CN agv kabinetsreactie

0

588

3.243

3.259

3.337

 
  • 11. 
    Uitdeling Regeerakkoord Armoede

3.000

2.775

2.775

0

0

 
 

Stand ontwerpbegroting 2019

7.145.810

7.079.146

7.149.731

7.351.507

7.507.204

7.631.337

  • 1. 
    De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op het loon- en prijspeil 2018 te brengen.
  • 2. 
    De raming van het macrobudget participatiewetuitkeringen is aangepast op basis van de laatste ontwikkelingen in de werkloosheid.
  • 3. 
    Overboeking naar het Gemeentefonds voor de decentralisatie-uitkering «Matchen op werk» en een overboeking naar het Ministerie van BZK voor een bijdrage aan het project Voortgezet Speciaal Onderwijs banenafspraak arbeidsbeperkten.
  • 4. 
    Budgettair neutrale herschikkingen binnen de SZW-begroting.
  • 5. 
    De hier verwerkte kasschuiven hebben betrekking op aanpassing van het kasritme in de uitvoering van subsidies, zoals de Regeling armoedeschulden.
  • 6. 
    De mutatie betreft een samenstelling van doorwerkingen van uitvoeringsgegevens op het terrein van onder andere de Toeslagenwet en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen.
  • 7. 
    De aanscherping van de WIA-claimbeoordeling (regeerakkoord-maatregel I94) is met 1 jaar uitgesteld. Hierdoor treedt ook de weglek naar de Participatiewet later op.
  • 8. 
    Het inkorten van de premiedifferentiatie WGA van 10 naar 5 jaar (regeerakkoordmaatregel I83) is 1 jaar uitgesteld. Hierdoor treedt ook de weglek naar de TW later op.
  • 9. 
    De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.
  • 10. 
    Vanaf 2019 zijn additionele middelen beschikbaar gesteld die voortkomen uit de kabinetsreactie op het onderzoek naar een ijkpunt voor het bestaansminimum op de BES-eilanden.
  • 11. 
    Van artikel 99 zijn middelen van het regeerakkoord voor de bestrijding van schulden en armoede bij gezinnen met kinderen overgeboekt naar opdrachten artikel 2.
 
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

2.572

2.572

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Afrekening 2017

15.139

0

0

0

0

 
 

Stand ontwerpbegroting 2019

17.711

2.572

0

0

0

0

  • 1. 
    De ontvangsten komen voort uit de afrekeningen over 2017 van het UWV (€ 2,6 miljoen) en de SVB (€ 0,2 miljoen). Verder is het te hoge voorschot Rijksvergoeding Bijstand Zelfstandigen (€ 12,4 miljoen) terugontvangen.

3 Arbeidsongeschiktheid

 
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

824

847

883

918

953

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling 2018

14

15

16

16

17

 
  • 2. 
    Ramingsbijstelling CN
  • 48
  • 63
  • 84
  • 102
  • 122
 
 

Stand ontwerpbegroting 2019

790

799

815

832

848

865

  • 1. 
    De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.
  • 2. 
    De ramingsbijstelling is een gevolg van meevallende realisaties en een wisselkoerseffect.
 

Tabel 6.2.3.2 Uitgaven premiegefinancierd artikel 3 (x € 1.000)

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018 reëel

9.663.112

9.793.590

9.943.110

10.076.477

10.212.224

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

  • 6.000
  • 19.000
  • 27.000
  • 26.000
 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Uitstel Regeerakkoord I83 met een jaar

0

  • 6.000
  • 10.000
  • 10.000
  • 10.000
 
  • 2. 
    Uitstel Regeerakkoord I94 met een jaar

0

12.000

28.000

24.000

21.000

 
  • 3. 
    Loon- en prijsbijstelling 2018

176.484

179.960

183.297

186.155

189.172

 
  • 4. 
    Ramingsbijstelling
  • 42.030
  • 4.819

33.564

69.409

102.309

 
  • 5. 
    Inkoop re/ integratie trajecten en voorzieningen
  • 19.350

0

0

0

0

 
  • 6. 
    Overige mutaties

0

46

92

92

92

 

Stand ontwerpbegroting 2019 reëel

9.778.216

9.968.777

10.159.063

10.319.133

10.488.797

10.569.418

 

Stand ontwerpbegroting 2018 nominaal

180.271

415.489

681.927

965.030

1.266.073

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

6.906

100.218

208.486

295.199

382.425

 

Nieuwe mutaties:

  • 7. 
    Bijstellingen grondslag en indexatiepercenta-ges
  • 10.693
  • 67.218
  • 128.357
  • 178.630
  • 226.525
 
  • 8. 
    Overheveling loon/ en prijsbijstelling 2018
  • 176.484
  • 179.960
  • 183.297
  • 186.155
  • 189.172
 

Stand ontwerpbegroting 2019 nominaal

0

268.529

578.759

895.444

1.232.801

1.581.258

 

Stand ontwerpbegroting 2019

9.778.216

10.237.306

10.737.822

11.214.577

11.721.598

12.150.676

  • 1. 
    Het regeerakkoord bevat enkele maatregelen op het gebied van ziekte en arbeidsongeschiktheid. De budgettaire effecten zijn in de begroting 2019 verwerkt, de maatregelen I83 en I94 die in 2019 in zouden gaan, zijn met een jaar uitgesteld. De sociale partners voeren overleg over maatregelen die het draagvlak voor het stelsel van ziekte en arbeidsongeschiktheid verbeteren. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd over de uitwerking van de regeerakkoordmaatregelen met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid.
  • 2. 
    Zie mutatie nr. 1.
  • 3. 
    De loon en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.
  • 4. 
    Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV zijn de geraamde uitgaven aan de arbeidsongeschiktheidsregelingen bijgesteld. Voor alle regelingen geldt dat nu rekening gehouden wordt met verhaal van uitkeringen, wat leidt tot lagere uitgaven. De IVA-uitgaven zijn naar boven bijgesteld, vooral doordat er minder mensen uitstromen uit de uitkering. Dit effect wordt enigszins gemitigeerd doordat de doorstroom van WGA naar IVA lager is dan verwacht. De WGA-uitgaven zijn voor de jaren 2018 tot en met 2020 naar beneden bijgesteld en voor de jaren 2021 en 2022 naar boven. In de eerste jaren is het aantal WGA-uitkeringen neerwaarts bijgesteld, terwijl in latere jaren het effect van een lagere doorstroom naar de IVA groter is waardoor meer mensen in de WGA blijven. De WAO-uitgaven zijn naar boven bijgesteld door een hoger gemiddelde jaaruitkering en doordat er minder personen uitstromen dan verwacht.
  • 5. 
    Op basis van uitvoeringsinformatie van het UWV is in 2018 naar verwachting minder budget nodig voor de inkoop van re-integratietrajecten en voorzieningen. Het budget voor 2018 is daarom met € 19,4 miljoen verlaagd.
  • 6. 
    Het wetsvoorstel waarmee het WIA-claimcriterium wordt aangepast voor mensen die met loonkostensubsidie werken, is nog niet afgerond. Uitstel met een jaar levert een besparingsverlies in de IVA en WGA op.
  • 7. 
    Nominale ontwikkeling als gevolg van bovenstaande mutaties van de uitkeringen (grondslag) en als gevolg van aanpassing van de indexcijfers.
  • 8. 
    Zie mutatie nr. 3.

4 Jonggehandicapten

 

Tabel 6.2.4.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 4 (x € 1.000)

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

3.298.349

3.346.584

3.393.928

3.430.587

3.409.460

 

Mutaties Voorjaarsnota

  • 72.203
  • 45.526
  • 41.324
  • 37.581
  • 36.126
 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling 2018

57.190

58.622

60.105

60.681

60.206

 
  • 2. 
    Ramingsbijstelling Wajong
  • 1.426
  • 452
  • 1.526
  • 2.517
  • 3.382
 
  • 3. 
    Afrekening 2017

392

0

0

0

0

 
  • 4. 
    Motie Siderius

0

0

14.387

14.387

14.387

 
  • 5. 
    Loonaanvullingsregels

0

0

14.800

4.625

0

 
  • 6. 
    Overboeking Gemeentefonds

0

150

200

300

350

 
 

Stand ontwerpbegroting 2019

3.282.302

3.359.378

3.440.570

3.470.482

3.444.895

3.460.007

  • 1. 
    De loon- en prijsbijstelling 2018 is overgeheveld om de uitkeringslasten op prijspeil 2018 te brengen.
  • 2. 
    Op basis van de juninota van het UWV is de raming van de uitgaven van de uitkeringslasten Wajong naar beneden bijgesteld.
  • 3. 
    Op basis van de realisatiegegevens tegemoetkomingen Wajong van het UWV over 2017 is het voorschot te laag geweest. In 2018 wordt het tekort aan middelen uitbetaald aan het UWV.
  • 4. 
    De motie Siderius vraagt een voorziening te treffen waarmee ernstig meervoudig beperkte leerlingen tijdens hun studie aanspraak kunnen maken op een uitkering op basis van de Wajong2015. Hier wordt invulling aan gegeven door vanaf 2020 studie als uitsluitingsgrond voor toegang tot de Wajong2015 te schrappen.
  • 5. 
    De uitkeringslasten van de Wajong stijgen in 2020 en 2021 als gevolg van het harmoniseren van de loonaanvullingsregels in de Wajong.
  • 6. 
    Vanuit het Gemeentefonds worden vanaf 2019 structureel middelen toegevoegd aan het re-integratiebudget voor de centralisering van de doventolkvoorziening.

Tabel 6.2.4.2 Ontvangsten begrotingsgefinacierd artikel 4 (x € 1.000)

 
 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2017

0

0

0

0

0

 

Mutaties Voorjaarsnota

0

0

0

0

0

 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Afrekening 2017

25.625

0

0

0

0

 
 

Stand ontwerpbegroting 2018

25.625

0

0

0

0

0

  • 1. 
    De ontvangstenmutatie heeft betrekking op terugbetaling door het UWV van te hoge voorschotten in 2017 inzake uitkeringslasten Wajong (€ 22,0 miljoen) en re-integratie Wajong (€ 3,6 miljoen).

5 Werkloosheid

 

Tabel 6.2.5.1 Uitgaven begrotingsgefinancierd artikel 5 (x € 1.000)

 

2018

2019

2020

2021

2022

2023

Stand ontwerpbegroting 2018

156.490

103.119

114.267

143.183

137.636

 

Nota van Wijziging Regeerakkoord

0

0

0

0

17.500

 

Mutaties Voorjaarsnota

2.384

9.524

10.165

  • 16.447
  • 20.195
 
 

Nieuwe mutaties:

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling 2018

1.137

1.685

2.028

2.250

2.404

 
  • 2. 
    Ramingsbijstelling

4.713

996

1.196

1.296

1.196

 
  • 3. 
    Compensatie WW na 104 weken ziekte
  • 9.000

0

0

0

0

 
  • 4. 
    Kasschuiven
  • 41.700