Wetsvoorstel Actualisatie deugdelijkheidseisen funderend onderwijs

1.

Kerngegevens

Document­datum 06-07-2017
Publicatie­datum 16-05-2018
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Voorstel van Wet tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het onderwijstoezicht en enkele andere wetten in verband met actualisering van de deugdelijkheidseisen, het daarmee samenhangende onderwijstoezicht en vermindering van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs, alsmede reparatie van wetstechnische gebreken (actualisering deugdelijkheidseisen funderend onderwijs)

Voorstel van wet

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om in het funderend onderwijs de deugdelijkheidseisen en het daarmee samenhangende onderwijstoezicht te actualiseren, het aantal administratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording te verminderen, en dat het voorts gewenst is een aantal wetstechnische gebreken te repareren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I. Wijziging Wet op het primair onderwijs

De Wet op het primair onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3a, tweede lid, laatste volzin, vervalt.

B

In artikel 4, zevende lid, wordt "artikel 27, eerste lid, van de Wet personenvervoer" vervangen door: artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000.

C

  • 6. 
    Het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs is tevens erop gericht leerlingen waar mogelijk tot het volgen van onderwijs in basisscholen of scholen voor voortgezet onderwijs te brengen.
  • 7. 
    De scholen gebruiken een leerling- en onderwijsvolgsysteem waaruit de vorderingen in de kennis en vaardigheden blijken op het niveau van de leerling, de groep en de school. Het leerling- en onderwijsvolgsysteem bevat toetsen die kennis en vaardigheden van de leerling meten in elk geval op het terrein van de Nederlandse taal en rekenen en wiskunde, met inachtneming van de referentieniveaus Nederlandse taal en de referentieniveaus rekenen, bedoeld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen.
  • 8. 
    De toetsen, bedoeld in het zevende lid, voldoen aan het kwaliteitsoordeel van een door Onze minister aangewezen onafhankelijke commissie betreffende inhoudelijke validiteit, betrouwbaarheid en deugdelijke normering. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften omtrent het leerling- en onderwijsvolgsysteem en de daaraan verbonden toetsen worden vastgesteld.
  • 9. 
    Het onderwijs wordt zodanig ingericht dat:
  • a. 
    de leerlingen in beginsel binnen een tijdvak van 8 aaneensluitende schooljaren de school kunnen doorlopen;
  • b. 
    de leerlingen in 8 schooljaren ten minste 7520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3760 uren onderwijs ontvangen, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs, en
  • c. 
    de onderwijsactiviteiten evenwichtig over de dag worden verdeeld, tenzij afwijking van deze verdeling van belang is in verband met activiteiten in het kader van het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden.

D

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

In het veertiende lid wordt "artikel 8, zevende lid" vervangen door: artikel 8, negende lid.

E

Artikel 9b wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het vierde en vijfde lid wordt "artikel 8, zesde lid" vervangen door: artikel 8, zevende lid.
  • 2. 
    In het tiende lid wordt "eerste tot en met het negende lid" vervangen door: eerste tot en met het achtste lid.

F

In artikel 9c wordt "artikel 8, zevende lid" vervangen door "artikel 8, achtste lid " en "artikel 9b, achtste en negende lid" vervangen door: artikel 9b, zevende en achtste lid.

G

In artikel 10a, derde lid, wordt "artikel 9b, achtste lid" vervangen door: artikel 9b, zevende lid.

H

In artikel 11 wordt "artikel 8, zesde lid" vervangen door: artikel 8, zevende lid.

I

Artikel 12, derde lid, onderdeel b komt te luiden:

  • b. 
    cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities,.

J

Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid worden de onderdelen i tot en met n geletterd h tot en met m.
  • 2. 
    Het tweede lid vervalt.

K

Na artikel 13 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13a. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1. 
    Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspecteur.
  • 2. 
    Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders en de inspecteur.

L

Artikel 16 vervalt.

M

In artikel 17d, tweede lid, wordt "door toepassing van de artikelen 151 tot en met 161" vervangen door: door toepassing van de artikelen 151 tot en met 160.

N

Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30. Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities

Het bevoegd gezag streeft evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na.

O

Artikel 31, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. 
    Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

P

In artikel 36, derde lid, vervalt: dan wel aan de betrokken staatsexamencommissie, en aan de inspectie.

Q

In artikel 40c, derde lid, wordt "in kennis" vervangen door: onverwijld in kennis.

R

Artikel 44 vervalt.

S

In artikel 45, eerste lid, vervalt de laatste volzin.

T

In artikel 50 wordt "artikel 8, zevende lid" vervangen door: artikel 8, achtste lid.

U

In artikel 57 wordt "artikel 8, zevende lid" vervangen door: artikel 8, achtste lid.

V

Artikel 64b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. 
    de bindende uitspraak van de geschillencommissie op grond van artikel 32, eerste dan wel vierde lid, tweede volzin, van de Wet medezeggenschap op scholen, dan wel de bindende uitspraak van de ondernemingskamer op grond van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen.

WIn artikel 64c, tweede lid, wordt "door toepassing van de artikelen 151 tot en met 161" vervangen door: door toepassing van de artikelen 151 tot en met 160.

X

In artikel 77, vierde lid, wordt "artikel 283 van de Gemeentewet" vervangen door "artikel 3 van de Wet algemene regels herindeling" en wordt "artikel 1, onderdeel f, van de Wet algemene regels herindeling" vervangen door: artikel 1, onderdeel h, van de Wet algemene regels herindeling.

Y

Artikel 87, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Onderdeel d vervalt.
  • 2. 
    Onder vervanging van de komma aan het slot van onderdeel b door ", en" wordt ", en" aan het slot van onderdeel c vervangen door een punt.

Z

In Hoofdstuk I, titel IV, komt het opschrift van paragraaf 6 te luiden:

§ 6. Bestedingsmogelijkheden en financieel beheer.

AA

Na artikel 148a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 148b. Beheer van de middelen

Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de school zijn verzekerd.

BB

Artikel 156 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid, wordt "artikel 283 van de Gemeentewet" vervangen door: artikel 3 van de Wet algemene regels herindeling.

CC

Artikel 161 vervalt.

DD

In artikel 167a, eerste lid, wordt "Wet kinderopvang" telkens vervangen door: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

EE

Artikel 171 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
  • b. 
    een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,
  • 2. 
    Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende: 7. Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

FF

Na artikel 174 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 175. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
  • 2. 
    Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
  • 3. 
    Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 171, eerste lid, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 171, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 4. 
    Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, door Onze minister betaald.

GG

In artikel 176j, tweede volzin, wordt "Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden" vervangen door: Op verzoek van de inspectie zendt het bestuur.

HH

In artikel 178a, tweede lid, onderdeel e, wordt voor "Nederlandse Antillen" ingevoegd: voormalige.

II

In artikel 188b wordt "artikel 8, zesde lid" vervangen door: artikel 8, zevende lid.

Artikel II. Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs

De Wet op het voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het derde lid, onderdeel d, wordt "landbouw" vervangen door: groen.
  • 2. 
    In het zesde lid, onderdeel d, wordt "landbouw" vervangen door: groen.

B

Artikel 24, derde lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. 
    cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities, en.

C

In artikel 24a vervalt het derde lid.

D

Er wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 24a1. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1. 
    Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspecteur.
  • 2. 
    Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders, voogden, verzorgers dan wel de meerderjarige en handelingsbekwame leerling, en de inspecteur.

E

Artikel 24c vervalt.

F

Artikel 24f vervalt.

G

Artikel 24g, derde lid, komt te luiden:

  • 3. 
    Het bevoegd gezag stelt de actuele versie van het leerlingenstatuut voor de leerlingen beschikbaar.

H

In artikel 27a, eerste lid, vervalt de tweede volzin.

I

In artikel 32, zevende lid, vervalt de laatste volzin.

J

Artikel 32c, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. 
    Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

K

Artikel 32d komt te luiden:

Artikel 32d. Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities

Het bevoegd gezag streeft evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na.

L

In artikel 35, derde lid, vervalt de laatste volzin.

M

In artikel 35a vervalt de laatste volzin.

N

In artikel 39c, vierde lid, vervalt in de laatste volzin "dan wel aan de betrokken staatsexamencommissie, en aan de inspectie".

O

In artikel 41q, eerste lid, onderdeel b, wordt "artikel 33, derde of vierde lid," vervangen door: de artikelen 33, derde of vierde lid, en 35a,.

P

Artikel 53g, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. 
    de bindende uitspraak van de geschillencommissie op grond van artikel 32, eerste dan wel vierde lid, tweede volzin, van de Wet medezeggenschap op scholen, dan wel de bindende uitspraak van de ondernemingskamer op grond van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen.

Q

In artikel 60, zevende en negende lid, wordt "College voor examens" vervangen door: College voor toetsen en examens.

R

Na artikel 99a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 99b. Beheer van de middelen

Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de school zijn verzekerd.

S

Artikel 103 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
  • b. 
    een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,
  • 2. 
    Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 7. 
    Het bevoegd gezag onderscheidenlijk het samenwerkingsverband maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

T

Na artikel 103a2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 103a3. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
  • 2. 
    Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
  • 3. 
    Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 103, eerste lid, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 103, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 4. 
    Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, door Onze Minister betaald.

U

In artikel 106 vervalt het tweede lid.

V

In artikel 118s wordt "Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden" vervangen door: Op verzoek van de inspectie van het onderwijs zendt het bestuur.

Artikel III. Wijziging Wet op de expertisecentra

De Wet op de expertisecentra wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3a, tweede lid, vervalt de laatste volzin.

B

Artikel 12, eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. 
    de leerlingen in 8 schooljaren ten minste 7 520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3 520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3 760 uren onderwijs ontvangen, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs, Het onderwijs aan leerlingen jonger dan 4 jaar omvat ten minste 880 uren per schooljaar.

C

In artikel 18c, derde lid, wordt "artikel 18b, achtste en negende lid" vervangen door: artikel 18b, zevende en achtste lid

D

Artikel 21, derde lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. 
    cijfers over de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities, en.

E

Artikel 22, zesde lid, vervalt onder vernummering van het zevende tot zesde lid.

F

Na artikel 22 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 22a. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1. 
    Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspecteur.
  • 2. 
    Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders en de inspecteur.

G

Artikel 27 vervalt.

H

Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30. Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities

Het bevoegd gezag streeft evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na.

I 4. Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

J

In artikel 36, derde lid, vervalt in de laatste volzin: en aan de inspectie.

K

In artikel 40a, derde lid, wordt "in kennis" vervangen door: onverwijld in kennis.

L

Artikel 48 vervalt.

M

Artikel 66b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

  • c. 
    de bindende uitspraak van de geschillencommissie op grond van artikel 32, eerste dan wel vierde lid, tweede volzin, van de Wet medezeggenschap op scholen, dan wel de bindende uitspraak van de ondernemingskamer op grond van artikel 36 van de Wet medezeggenschap op scholen.

N

In artikel 117, tweede lid, wordt "De bedragen, bedoeld in het eerste en derde lid" vervangen door: De bedragen, bedoeld in het eerste en vierde lid.

O

In Titel IV, Afdeling 7, komt het opschrift van paragraaf 6 als volgt te luiden:

§ 6. Bestedingsmogelijkheden en financieel beheer.

P

Na artikel 143a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 143b. Beheer van de middelen

Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de school zijn verzekerd.

Q

In artikel 149, eerste lid, wordt "het aantal openbare scholen" vervangen door: het aantal door de gemeente in stand gehouden openbare scholen.

R

Artikel 157 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
  • b. 
    een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,
  • 2. 
    Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 7. 
    Het bevoegd gezag maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

S

Na artikel 160 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 161. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
  • 2. 
    Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
  • 3. 
    Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 157, eerste lid, uit de verklaring van de accountant, bedoeld in artikel 157, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging, onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht.
  • 4. 
    Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, door Onze minister betaald.

T

In artikel 162m wordt "Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden" vervangen door: Op verzoek van de inspectie van het onderwijs zendt het bestuur.

U

Artikel 164a, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het onderdeel k, dat begint met "indien van toepassing", wordt geletterd n.
  • 2. 
    Het onderdeel l, dat begint met "het behaalde diploma", wordt geletterd o.
  • 3. 
    Het onderdeel m, dat begint met "de vakken waarin", wordt geletterd p.

Artikel IV. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs

De Wet educatie en beroepsonderwijs wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.5.3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het vierde lid, tweede volzin, wordt de zinsnede "De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid" vervangen door: De jaarrekening gaat vergezeld van de overige financiële gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en een verklaring omtrent de getrouwheid.
  • 2. 
    In het vijfde lid wordt de zinsnede "vergezeld van de verklaring" vervangen door: vergezeld van de overige financiële gegevens en de verklaring.
  • 3. 
    Aan het slot van het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

B

In artikel 2.5.4, tweede lid, wordt "over de inrichting" vervangen door: over de inrichting en de wijze en het tijdstip van openbaarmaking.

Artikel V. Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

De Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 2. 
    Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
  • 7. 
    Het instellingsbestuur maakt het verslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel VI. Wijziging Leerplichtwet 1969

De Leerplichtwet 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1a1, eerste lid, onderdeel a, wordt "bedoeld in de artikelen 8, eerste, tweede, derde, vierde, achtste lid, onderdeel a, negende en tiende lid" vervangen door: bedoeld in de artikelen 8, eerste, tweede, derde, vierde, negende lid, onderdeel a, tiende en elfde lid.

B

Artikel 16a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Voor de tekst wordt de aanduiding "1" geplaatst.
  • 2. 
    Na het eerste lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
  • 2. 
    De ambtenaren, bedoeld in artikel 16, zijn bevoegd werkzaamheden te verrichten ten dienste van het in het eerste lid bedoelde toezicht, voor zover dit geschiedt op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen burgemeester en wethouders en de Inspectie van het onderwijs. De samenwerkingsovereenkomst vermeldt in ieder geval de werkzaamheden die door deze ambtenaren kunnen worden verricht. De artikelen 5:12 tot en met 5:17, en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht zijn ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid van overeenkomstige toepassing.
  • 3. 
    Bij ministeriële regeling kan een model voor de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, worden vastgesteld.

C

Artikel 25, derde lid, vervalt.

D

In artikel 27, aanhef, wordt: "Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit" vervangen door: Onze Minister van Economische Zaken.

Artikel VII. Wijziging Wet op het onderwijstoezicht

De Wet op het onderwijstoezicht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid, onderdeel c, wordt de zinsnede "en het bevorderen van de financiële continuïteit" vervangen door: en de financiële continuïteit.
  • 2. 
    In het tweede lid, onderdeel a, wordt de zinsnede "of artikel 15.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek" vervangen door: , artikel 15.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of artikel 38 van de Wet medezeggenschap op scholen.

B f. College voor toetsen en examens: College voor toetsen en examens, genoemd in artikel 2 van de Wet College voor toetsen en examens, of één van diens rechtsvoorgangers, genoemd in artikel 12 van die wet, op het gebied van staatsexamens;

Artikel VIII. Wijziging Wet medezeggenschap op scholen

De Wet medezeggenschap op scholen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 7, derde lid, vervalt "de geledingen en" en wordt "de betrokken geleding of raden" vervangen door: hen.

B

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a. Sollicitatiecommissie bestuurder

Voor het benoemen van een bestuurder wordt een sollicitatiecommissie ingesteld waarvan in elk geval deel uitmaken:

  • a. 
    een lid dat afkomstig is uit of namens het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door het personeel is gekozen, en
  • b. 
    een lid dat afkomstig is uit of namens het deel van de medezeggenschapsraad dat uit en door de ouders of de leerlingen is gekozen.

C

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9. Van overeenkomstige toepassing verklaring van de artikelen 6, 7, 8 en 8a

De artikelen 6, 7, 8 en 8a zijn, met uitzondering van de onderdelen c en d voor artikel 8a, van overeenkomstige toepassing op:

  • a. 
    de gemeenschappelijke medezeggenschapsraad, met dien verstande dat het de algemene gang van zaken in alle scholen of de meerderheid van de scholen vallend onder dezelfde onderwijswet betreft,
  • b. 
    de medezeggenschapsraad van een samenwerkingsverband,
  • c. 
    de medezeggenschapsraad van een centrale dienst,
  • d. 
    de medezeggenschapsraad, bedoeld in artikel 3, zesde lid, en
  • e. 
    de ondersteuningsplanraad.

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid, onder b, vervalt: of de onderwijs- en examenregeling.
  • 2. 
    De aanduiding "1" voor het eerste lid, alsmede het tweede lid vervallen.

E

In artikel 12, eerste lid, onderdeel q, wordt "bedoeld in artikel 28, voor zover die betrekking heeft op personeel" vervangen door: bedoeld in artikel 28, derde lid.

F

In artikel 34, vijfde lid, wordt "voorstel" vervangen door: besluit.

G

Artikel 40, eerste lid, artikel 41 tot en met 43 en artikel 46 vervallen.

Artikel IX. Wijziging Wet primair onderwijs BES

De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4, tweede lid, laatste volzin, vervalt.

B

Artikel 10, zesde lid, onderdeel b, komt te luiden:

  • b. 
    de leerlingen in 8 schooljaren ten minste 7 520 uren onderwijs ontvangen, met dien verstande dat de leerlingen in de eerste 4 schooljaren ten minste 3 520 uren onderwijs en in de laatste 4 schooljaren ten minste 3 760 uren onderwijs ontvangen, bij een schoolweek van in beginsel niet minder dan 5 dagen onderwijs, en.

C

Artikel 16, tweede lid, vervalt.

D

Er wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 16a. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1. 
    Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspecteur.
  • 2. 
    Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders en de inspecteur.

E

Artikel 21 vervalt.

F

Artikel 33, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. 
    Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut, alsmede elke wijziging daarvan, zo spoedig mogelijk na de vaststelling op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

G

In artikel 41, derde lid, vervalt "dan wel aan de betrokken staatsexamencommissie, en aan de inspectie".

H

Artikel 49 vervalt.

I

In artikel 50, tweede lid, vervalt de laatste volzin.

J

In Hoofdstuk I, titel III, Afdeling 7, komt het opschrift van paragraaf 6 als volgt te luiden:

§ 6. Bestedingsmogelijkheden en financieel beheer.

K

Artikel 119a. Beheer van de middelen

Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de school zijn verzekerd.

L

Artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
  • b. 
    een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,
  • 2. 
    Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 7. 
    Het bevoegd gezag maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

M

Na artikel 134 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 135. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
  • 2. 
    Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
  • 3. 
    Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 131, eerste lid, uit de verklaring van de deskundige, bedoeld in artikel 131, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging.
  • 4. 
    Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, door Onze Minister betaald.

N

In artikel 145, tweede volzin, wordt "Het bestuur zendt de inspectie van het onderwijs telkens na zes maanden" vervangen door: Op verzoek van de inspectie zendt het bestuur.

Artikel X. Wijziging Wet voortgezet onderwijs BES

De Wet voortgezet onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het derde lid, onderdeel d, wordt "landbouw" vervangen door: groen.
  • 2. 
    In het zesde lid, onderdeel d, wordt "landbouw" vervangen door: groen.

B

Artikel 51, derde lid, vervalt.

C

Artikel 51a. Vaststelling en beschikbaarstelling schoolplan en schoolgids

  • 1. 
    Het bevoegd gezag stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar het schoolplan vast en stelt dit zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de inspecteur.
  • 2. 
    Het bevoegd gezag stelt jaarlijks de schoolgids vast ten behoeve van het eerstvolgende schooljaar en stelt deze zo spoedig mogelijk na de vaststelling beschikbaar voor de ouders, voogden, verzorgers dan wel de meerderjarige en handelingsbekwame leerling, en de inspecteur.

D

Artikel 53 vervalt.

E

Artikel 59 vervalt.

F

Artikel 60, derde lid, komt te luiden:

  • 3. 
    Het bevoegd gezag stelt de actuele versie van het leerlingenstatuut voor de leerlingen beschikbaar.

G

Artikel 79, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. 
    Het bevoegd gezag stelt het managementstatuut op een voor eenieder toegankelijke wijze beschikbaar.

H

In artikel 84, vierde lid, vervalt de laatste volzin.

I

In artikel 85 vervalt de laatste volzin.

J

In artikel 94, vierde lid, laatste volzin, vervalt "dan wel aan de betrokken staatsexamencommissie, en aan de inspectie".

K

In artikel 116, eerste en tweede lid, wordt "College voor examens" telkens vervangen door: College voor toetsen en examens.

L

Na artikel 172 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 172a. Beheer van de middelen

Het bevoegd gezag beheert de middelen van de school op zodanige wijze dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de school zijn verzekerd.

M

Artikel 175 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
  • b. 
    een jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, waaruit dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige aanwending van de rijksbijdrage, met daarbij ingevolge het derde lid vast te stellen bijlagen,
  • 2. 
    Na het zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 7. 
    Het bevoegd gezag maakt het jaarverslag openbaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

N

Na artikel 178 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 178a. Onderzoek vanwege de minister en correctie bekostiging

  • 1. 
    Onverminderd de bevoegdheid van de inspectie op grond van de Wet op het onderwijstoezicht kan Onze Minister een onderzoek instellen of doen instellen naar de jaarverslaggeving, naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van de bekostiging, naar de rechtmatigheid van de bestedingen en naar de doelmatigheid van het beheer van de school.
  • 2. 
    Indien uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onjuist is vastgesteld, kan Onze Minister correcties aanbrengen op de bekostiging. Onze Minister doet het bevoegd gezag schriftelijk mededeling van een besluit tot het aanbrengen van een correctie op de bekostiging.
  • 3. 
    Indien uit de jaarverslaggeving, bedoeld in artikel 175, eerste lid, uit de verklaring van de deskundige, bedoeld in artikel 175, vierde lid, of uit een op grond van het eerste lid ingesteld onderzoek blijkt dat de bekostiging voor een school onrechtmatig is besteed of ondoelmatig is aangewend, kan Onze Minister bepalen dat het desbetreffende gedeelte van de bekostiging niet ten laste komt van het Rijk of dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de bekostiging.
  • 4. 
    Een in het tweede lid bedoelde correctie wordt indien de correctie strekt tot verhoging van de bekostiging, binnen acht weken na de mededeling, bedoeld in het tweede lid, door Onze Minister betaald.

O

Artikel 187, tweede lid, vervalt.

Artikel XI. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs BES

De Wet educatie en beroepsonderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2.3.1. wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het vierde lid, tweede volzin, wordt de zinsnede "De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid" vervangen door: De jaarrekening gaat vergezeld van de overige financiële gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en een verklaring omtrent de getrouwheid.
  • 2. 
    In het vijfde lid wordt de zinsnede "vergezeld van de verklaring" vervangen door: vergezeld van de overige financiële gegevens en de verklaring.
  • 3. 
    Aan het slot van het vijfde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven over de wijze en het tijdstip waarop openbaarmaking plaatsvindt.

B

In artikel 2.3.2, tweede lid, wordt "over de inrichting" vervangen door: over de inrichting en de wijze en het tijdstip van openbaarmaking.

Artikel XII. Wijziging Leerplichtwet BES

De Leerplichtwet BES wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 28, eerste lid, wordt in de eerste volzin na "de naleving van deze wet" ingevoegd: anders dan door de hoofden.

B

Artikel 28a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Voor de tekst wordt de aanduiding "1" geplaatst.
  • 2. 
    Na het eerste lid worden twee leden toegevoegd, luidende:
  • 2. 
    De ambtenaren, bedoeld in artikel 28, zijn bevoegd werkzaamheden te verrichten ten dienste van het in het eerste lid bedoelde toezicht, voor zover dit geschiedt op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen het bestuurscollege en de Inspectie van het onderwijs. De samenwerkingsovereenkomst vermeldt in ieder geval de werkzaamheden die door deze ambtenaren kunnen worden verricht. Artikel 29 is ten aanzien van de uitoefening van deze bevoegdheid van overeenkomstige toepassing.
  • 3. 
    Bij ministeriële regeling kan een model voor de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld in het tweede lid, worden vastgesteld.

Artikel XIII. Samenloopbepalingen

[later in te voegen bepalingen ivm samenloop andere wetsvoorstellen]

Artikel XIV. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

xxx

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

MEMORIE VAN TOELICHTING

Algemeen

  • 1. 
    Inleiding en leeswijzer

Dit wetsvoorstel omvat een aantal voorstellen met als gemeenschappelijk doel de wetgeving voor met name het funderend onderwijs te actualiseren en te verbeteren. Sommige voorstellen voorzien in technische wijzigingen, andere vullen leemten op in de onderwijswetgeving. De voorstellen hebben met elkaar gemeen dat zij betrekking hebben op de bekostigingsvoorwaarden voor en verplichtingen van scholen en het toezicht daarop door de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie). De belangrijkste wijzigingen betreffen het actualiseren van de deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs, het verminderen van administratieve verplichtingen in het funderend onderwijs (stofkamoperatie) en het invoegen van enkele wettelijke grondslagen op basis waarvan de inspectie haar toezichthoudende taken goed kan blijven uitoefenen. Onder het funderend onderwijs wordt verstaan: het primair onderwijs (po), het (voortgezet) speciaal onderwijs (vso) en het voortgezet onderwijs (vo).

De gebundelde voorstellen worden in deze memorie van toelichting verdeeld in twee groepen. De eerste groep beoogt de onderwijswetgeving (technisch) te verbeteren en te actualiseren; de tweede voorziet in grondslagen voor het toezicht en opvulling van enkele inhoudelijke leemten. De twee groepen zijn als volgt onderverdeeld.

A.    verbeteren wetgeving

A1. actualiseren deugdelijkheidseisen;

A2. stofkamoperatie en wetstechnische reparaties;

  • B. 
    grondslagen en inhoudelijke leemten

B1. toezicht naleving Lpw door schoolhoofden B2. toezicht financiële continuïteit;

B3. toezicht doelmatige besteding bekostiging; B4. sancties niet-naleving WMS; en _B5. openbaarmaking jaarverslagen._

Voor zover het groen onderwijs betreft, wordt deze memorie van toelichting gegeven in overeenstemming met de staatssecretaris van Economische Zaken.

  • 2. 
    Hoofdlijnen van het voorstel

A. verbeteren wetgeving

A1) actualiseren deugdelijkheidseisen

Het voorstel om de deugdelijkheidseisen te actualiseren vindt plaats naar aanleiding van twee moties (waarover hierna meer) die tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel-Bisschop, dat op 1 juli 2017 in werking is getreden, in de Staten-Generaal zijn aangenomen.

De wetgever stelt ingevolge artikel 23, vijfde lid, van de Grondwet eisen van deugdelijkheid aan het bekostigd onderwijs. De deugdelijkheidseisen zijn gericht tot het bevoegd gezag van scholen en beogen de basiskwaliteit van het funderend onderwijs te verzekeren. In de memorie van toelichting op de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) zijn de deugdelijkheidseisen omschreven als "objectieve criteria die voor alle instellingen gelijk gelden". Het gaat bijvoorbeeld om eisen aan leraren, de organisatie of schooltijden, of om inhoudelijke opdrachten, zoals de kerndoelen in het onderwijs. Aan het niet naleven van de deugdelijkheidseisen kunnen bekostigingssancties worden verbonden.

Hoewel de deugdelijkheidseisen belangrijke waarden in ons onderwijs beschermen, staat de invulling daarvan voortdurend ter discussie. De deugdelijkheidseisen van gisteren sluiten niet per se aan op de onderwijspraktijk van vandaag. De discussie is opnieuw opgelaaid tijdens de parlementaire behandeling van het initiatiefwetsvoorstel-Bisschop. Dit wetsvoorstel, dat inmiddels tot wet is verheven, beoogt de kwaliteit van het onderwijs te bevorderen door de professionele vrijheid van het onderwijspersoneel beter te beschermen. Omdat die vrijheid mag worden beperkt door de wettelijke deugdelijkheidseisen, dient het toezicht van de inspectie daarop te zijn gericht.

Sinds de inwerkingtreding van de WOT maken echter ook "kwaliteitsaspecten" deel uit van het toezichtskader van de inspectie. Volgens de initiatiefnemer leunt het toezicht van de inspectie ten onrechte teveel op die kwaliteitsaspecten in plaats van op de deugdelijkheidseisen die in de onderwijssectorwetten zijn opgenomen. Hierdoor is het onderscheid tussen de deugdelijkheidseisen en de kwaliteitsaspecten onduidelijk geworden, met als gevolg dat scholen niet altijd scherp voor de geest hebben dat de kwaliteitsaspecten geen rechtsgevolgen voor hen meebrengen. De initiatiefwet maakt daarom onderscheid tussen de toezichthoudende en de stimulerende rol van de inspectie. Het toezicht dient uitsluitend te zijn gericht op de wettelijke deugdelijkheidseisen.

De moties die tijdens de behandeling van het initiatiefwetsvoorstel in de Staten-Generaal zijn ingediend, benadrukken de bijdrage van de deugdelijkheidseisen aan de kwaliteit van het onderwijs. De motie-Straus/Dijkgraaf betreft een verzoek aan de regering om de bestaande deugdelijkheidseisen in het funderend onderwijs te toetsen op hun hedendaagse toepassing, consistentie en effectiviteit in het toezicht; de motie-Bruijn c.s. betreft een verzoek aan de regering om terughoudendheid te betrachten in het toevoegen van nieuwe deugdelijkheidseisen en om de deugdelijkheidseisen één keer per vier jaar te toetsen op hun bijdrage aan de onderwijskwaliteit.

De staatssecretaris van Onderwijs heeft de Staten-Generaal in augustus 2016 per brief geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie van de deugdelijkheidseisen. Tijdens het schriftelijk overleg met de vaste Kamercommissie heeft hij vervolgens onderhavig wetsvoorstel toegezegd om daaraan uitvoering te geven.

In de evaluatie zijn de deugdelijkheidseisen betrokken die zijn neergelegd in de Wet op de expertisecentra (WEC), de Wet medezeggenschap op scholen (WMS), de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) en hun tegenhangers in Caribisch Nederland. De deugdelijkheidseisen zijn enerzijds getoetst op basis van hun hedendaagse toepassing en bijdrage aan de onderwijskwaliteit en anderzijds op basis van hun consistentie en effectiviteit in het toezicht. De toets heeft geleid tot drie categorieën van artikelen, die om verschillende redenen moeten worden gewijzigd.

categorie 1: deugdelijkheidseisen die niet langer noodzakelijk zijn

  • a) 
    Het geven van gelegenheid aan ouders om ondersteunende werkzaamheden te verrichten (artikelen 48 van de WEC en 44 van de WPO).

Deze artikelen zijn niet langer actueel. De verhoudingen tussen ouders, personeel en school(bestuur) zijn in de WMS vastgelegd.

  • b) 
    Het doorgeven van leerlingenaantallen (artikel 161 van de WPO).

Door de invoering van het onderwijsnummer zijn de leerlingenaantallen op elk moment beschikbaar voor het berekenen van de bekostiging.

categorie 2: deugdelijkheidseisen die nuttig en noodzakelijk zijn, maar beter moeten aansluiten op de onderwijspraktijk

  • a) 
    De uitreikplicht van de schoolgids (artikelen 22, zesde lid, van de WEC, 13, tweede lid, van de WPO en 24a, derde lid, van de WVO).

Deze bepalingen zijn gelet op de uitgebreide beschikbaarheid van internet niet langer actueel. Voorgesteld wordt daarom deze verplichting te vervangen door de verplichting de schoolgids voor ouders beschikbaar te stellen. De wijze waarop de schoolgids beschikbaar wordt gesteld, is dan niet langer voorgeschreven. Scholen kunnen ervoor kiezen hun schoolgids digitaal te publiceren. Scholen die de schoolgids in papieren vorm willen verstrekken hebben daartoe nog steeds de gelegenheid. Soortgelijke aanpassingen worden voorgesteld voor het aan betrokkenen verstrekken van het schoolplan, het managementstatuut en leerlingenstatuut (vo).

  • b) 
    Het maken van een document met streefcijfers inzake de evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding (artikelen 30 van de WEC, 30 van de WPO en 32d van de WVO).

Een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities in het onderwijs blijft onverminderd noodzakelijk. Het opstellen van een apart document is echter geen noodzakelijk effectief middel, en levert wel een administratieve last op. In plaats daarvan wordt voorgesteld een zorgplicht voor het bevoegd gezag in het leven te roepen, die gepaard gaat met de verplichting om in het schoolplan cijfermatig inzicht te geven in de mate van evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding. Deze vermelding in het reeds bestaande schoolplan bevat een minder verstrekkende administratieve last voor scholen dan het maken van eerdergenoemd document. Daarnaast kan het de inspectie en anderen, zoals de medezeggenschapsraad, aanleiding geven om hierover in gesprek te gaan met de schoolleiding.

categorie 3: deugdelijkheidseisen om de inspectie in staat te stellen effectief toezicht uit te oefenen

  • a) 
    De onderwijstijd (artikel 8 van de WPO).

Tijdens de behandeling van een wetsvoorstel over de inrichting van de onderwijstijd in 2005, heeft de Tweede Kamer bij amendement de vijfdaagse schoolweek vastgelegd in de WPO. Deze bepaling was een logische bescherming van ouders, die destijds nog afhankelijk waren van de school voor wat betreft de inrichting van de onderwijstijd. Sindsdien heeft zich echter een aantal ontwikkelingen voorgedaan. Ten eerste is de WMS in 2007 ingevoerd. Ouders moeten tegenwoordig instemmen met de inrichting van de onderwijstijden. Ten tweede zijn scholen inmiddels verplicht om buitenschoolse opvang te verzorgen. Dit geldt ook voor dagen waarop de school bijvoorbeeld een studiedag inlast. Ten derde blijkt uit een evaluatie dat ouders tevreden zijn over scholen die bij wijze van experiment de vijfdaagse schoolweek mochten loslaten. Sommige scholen organiseren tijdens een kortere schoolweek bovendien externe ondersteuning, waardoor hun leerlingen het normale rooster kunnen volgen.

Om deze redenen wordt voorgesteld de verplichting tot het geven van een vijfdaagse schoolweek algemener te formuleren. De vijfdaagse schoolweek blijft het uitgangspunt; er kan geen sprake van zijn dat scholen structureel een vierdaagse schoolweek aanbieden. Wel krijgen scholen meer ruimte om - met instemming van leraren en ouders - naar eigen inzicht van de regel af te wijken.

  • b) 
    Eisen aan de toelating, verwijdering, voorwaardelijke bevordering en verblijfsduur van het praktijkonderwijs (artikelen 40a van de WEC, 40c van de WPO en 13, derde lid, van het Inrichtingsbesluit WVO).

Om te voorkomen dat leerlingen onderwijs mislopen, doordat zij thuiszitten, beoogt dit wetsvoorstel te regelen dat een schorsing of verwijdering onverwijld, dat wil zeggen zo mogelijk binnen één werkdag of zo spoedig mogelijk daarna, wordt gemeld aan de inspectie. De huidige eis laat ruimte over om dagen of zelfs weken te wachten met het doorgeven van die melding.

In de eerdergenoemde brief over de evaluatie van de deugdelijkheidseisen zijn meer mogelijkheden genoemd om deze te actualiseren. Dit wetsvoorstel bevat niet alle artikelen die zijn genoemd in die brief. De artikelen 10a, 45 en 57 van de WPO maken geen onderdeel uit van het wetsvoorstel, evenals de bepalingen die zien op de VOG. Het aanpassen van deze artikelen vergt meer tijd aangezien de beleidsontwikkeling ten aanzien daarvan nog gaande is en een afronding binnen korte tijd niet te verwachten valt. De regering acht het niet wenselijk hierop te wachten. Van belang is dat de in het onderhavige wetsvoorstel opgenomen aanpassingen op korte termijn worden gerealiseerd.

A2) stofkamoperatie en wetstechnische reparaties

In het Regeerakkoord Bruggen Slaan is aangekondigd dat er in het onderwijs een «stofkamoperatie» zal plaatsvinden om het aantal administratieve verplichtingen en voorschriften voor verantwoording te verminderen. Ter uitvoering van de stofkamoperatie zijn de informatieverplichtingen in de sectorwetten van het funderend onderwijs doorgelicht. Per informatieverplichting is gekeken of deze kan worden vereenvoudigd of verlicht. Daarbij is telkens een afweging gemaakt tussen nut en last van de betreffende verplichting. Ook meegewogen zijn aspecten als het belang van een verplichting voor de kwaliteit van het onderwijs of voor het minimaliseren van de kans op misbruik van bekostiging. Waar mogelijk worden de administratieve lasten die voortkomen uit een verplichting teruggedrongen of zelfs in het geheel weggenomen. Zo draagt de stofkamoperatie bij aan het kabinetsbeleid om de regeldruk te verminderen.

De stofkamoperatie maakt deel uit van een breder programma om regeldruk in het onderwijs aan te pakken. Die aanpak is niet alleen gericht op regels. Hoewel regels als knelpunt kunnen worden ervaren, zijn er ook andere oorzaken voor de toegenomen regeldrukervaring. Voorbeelden daarvan zijn de stapeling van toezicht en de onduidelijkheid over de inhoud van regels. Het is belangrijk dat scholen begrijpen waarom zij bepaalde informatie moeten verstrekken, wanneer zij dat moeten doen en wat er met die informatie gebeurt. Ervaren regeldruk kan vaak worden beperkt door degenen die de regels moeten naleven al vroeg te betrekken bij het maken van nieuw beleid.

In de Regeldrukagenda Onderwijs 2014-2017 is met het onderwijsveld afgesproken dat er maatregelen worden genomen om regeldruk tegen te gaan. De Tweede Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze agenda, die verder buiten het kader van dit wetsvoorstel valt. De focus van dit wetsvoorstel ligt op de informatieverplichtingen die niet langer strikt noodzakelijk zijn voor het funderend onderwijs.

Bij het doorlichten van de informatieverplichtingen is gekeken hoe de informatie waarover het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) - inclusief de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de inspectie - beschikt, zo effectief mogelijk kan worden gebruikt. Daarnaast is nagegaan of het opvragen van die informatie nodig is. Telkens is de vraag gesteld welke instantie ervan gebruikmaakt en met welk doel dat gebeurt. Als uitgangspunt is aangehouden dat een informatieverplichting kan komen te vervallen of worden aangepast, als het doel dat ermee wordt beoogd ook op andere manieren kan worden bereikt, of als sprake is van dubbele bevraging.

Bij het doorlichten van de wetten uit het funderend onderwijs is ook een aantal wetstechnische gebreken aan het licht gekomen. Vanwege het complexe stelsel van onderwijswetgeving en de vele wijzigingen die daarin plaatsvinden, sluipen er zo nu en dan onzuiverheden in, zoals verkeerde verwijzingen naar artikelen of artikelleden, termen die niet langer actueel zijn en dergelijke. Technische kwaliteit van wetgeving is een voortdurend aandachtspunt van het ministerie. Om de juridische kwaliteit te borgen, is het wenselijk, wanneer opportuun, deze onzuiverheden te repareren. Aangezien in dit wetsvoorstel in het kader van de stofkam reeds een groot aantal technische aanpassingen in de wetgeving voor het po en vo plaatsvindt, is dit een goede gelegenheid tevens te voorzien in de reparatie van wetstechnische onzuiverheden in deze wetgeving. In de artikelsgewijze toelichting zal op de verschillende reparaties nader worden ingegaan.

B. grondslagen en inhoudelijke leemten

B1) toezicht naleving Lpw door schoolhoofden

Tot 2012 was het toezicht op de naleving van de Leerplichtwet 1969 (Lpw) door hoofden van scholen belegd bij de gemeenten. Dit toezicht stuitte in de praktijk op belemmeringen. Veel gemeenten hadden te weinig leerplichtcapaciteit. Het toezicht door gemeenten leidde ondanks het slechte meldgedrag van een groot aantal scholen daardoor nauwelijks tot sancties. Een andere reden hiervoor was dat leerplichtambtenaren en scholen nauw samenwerkten om verzuimende jongeren terug naar school te leiden. Dit maakte het voor de leerplichtambtenaren lastig om daarnaast ook toezicht op diezelfde scholen te houden. Verder waren er juridische problemen. Als een leerplichtambtenaar proces-verbaal opmaakte tegen een school in de eigen gemeente, kon deze school zich erop beroepen dat andere gemeenten, waar de rest van hun leerlingen vandaan kwamen, kennelijk niet vonden dat er sprake was van een wetsovertreding.

Om deze nadelen te ondervangen, is het toezicht op de naleving van de Lpw door hoofden van scholen in 2012 belegd bij de inspectie. Daarbij is ook de mogelijkheid om het schoolhoofd strafrechtelijk te sanctioneren vervangen door de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen.

Een aantal grotere gemeenten (in het bijzonder de G4-gemeenten) wenste ook na de wetswijziging een directe rol te blijven spelen in het toezicht op de naleving van de Lpw door de schoolhoofden. Deze gemeenten hadden veel expertise opgebouwd omtrent voortijdig schoolverlaten en wisten ondanks eerdergenoemde belemmeringen goed invulling te geven aan de toezichthoudende en handhavende taak ten opzichte van scholen. In hun ogen was gemeentelijke betrokkenheid bij het toezicht belangrijk voor een integrale gemeentelijke aanpak van verzuim en van voortijdig schoolverlaten (vsv). Dit sloot goed aan bij de wens van de inspectie om het inspectietoezicht te versterken. Om die reden heeft zij vanaf 2012 met ongeveer 50 gemeenten samenwerkingsovereenkomsten gesloten op basis waarvan deze gemeenten voor de inspectie onderzoeken uitvoerden op scholen naar de naleving van de Lpw. Indien er gebreken in die naleving werden vastgesteld, kregen scholen de mogelijkheid tot herstel. Indien verbetering uitbleef, werd het dossier met bevindingen naar de inspectie gestuurd. De inspectie kon vervolgens handhavend optreden door een bestuurlijke boete op te leggen.

Uit de evaluatie van de wetswijziging van 2012, die in 2014 door het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) werd uitgevoerd, bleek dat de samenwerking tussen de inspectie en de betreffende gemeenten heeft geleid tot een verbeterde naleving van de Lpw door schoolhoofden en aldus ook een positief effect had op het terugdringen van verzuim en vsv. Doordat signalen van niet-naleving sneller bovenkwamen in samenwerkingsgemeenten kreeg het toezicht van de inspectie daar een impuls. In de samenwerkingsgemeenten werden onderzoeken naar de naleving van de Lpw door de schoolhoofden en het toezicht op de naleving van de Lpw door ouders en leerlingen nooit belegd bij dezelfde leerplichtambtenaren. Door die scheiding van rollen konden beide taken zonder belemmering worden uitgevoerd.

Begin mei 2016 heeft de rechtbank Rotterdam echter vastgesteld dat de samenwerkingsconstructie geen wettelijke basis heeft. De rechtbank herriep twee door de inspectie opgelegde bestuurlijke boetes, omdat de onderzoeken naar de verzuimregistratie niet door de inspectie zelf waren uitgevoerd, maar door leerplichtambtenaren van de gemeente. Volgens de rechtbank hadden de leerplichtambtenaren feitelijk toezicht uitgeoefend op de naleving van de Lpw door de schoolhoofden, terwijl zij daartoe niet bevoegd waren. Voor de samenwerkingsovereenkomsten tussen inspectie en de gemeenten was er geen wettelijke grondslag.

Gezien de positieve effecten van de samenwerkingsovereenkomsten is het creëren van een wettelijke grondslag hiervoor zeer wenselijk. De succesvol gebleken samenwerking kan zo een vervolg krijgen, zonder dat leerplichtambtenaren hun wettelijke bevoegdheid overtreden. Dit wetsvoorstel voorziet dan ook met een wijziging van de Leerplichtwet 1969 in de benodigde wettelijke grondslag voor genoemde samenwerkingsovereenkomsten.

Gemeenten bepalen zelf of zij een samenwerkingsovereenkomst willen afsluiten met de inspectie en vervolgens werkzaamheden willen verrichten ten dienste van het toezicht van de inspectie op de naleving van de Lpw door schoolhoofden. Zij zijn daartoe niet verplicht. Daarnaast kijkt de inspectie kritisch of een gemeente in staat is om de overeenkomst uit te voeren, bijvoorbeeld als het gaat om het scheiden van de verschillende toezichthoudende taken: toezicht op de naleving van de Lpw door schoolhoofden versus toezicht op de naleving van de Lpw door ouders en jongeren. Het is immers niet de bedoeling dat een samenwerkingsovereenkomst leidt tot een situatie zoals die voor 2012 bestond. Overigens is en blijft de inspectie in alle gevallen eindverantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Lpw door het hoofd van de school.

Het voorstel is ook van toepassing voor Caribisch Nederland, waar de Leerplichtwet BES (Lpw BES) geldt. Het openbaar lichaam kan de inspectie zelf benaderen om een samenwerkingsovereenkomst te sluiten. Ook voor Caribisch Nederland geldt dat de inspectie kritisch zal kijken of een openbaar lichaam in staat is de toezichthoudende taken effectief uit te voeren, alvorens zij overgaat tot het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst.

B2) toezicht financiële continuïteit

Faillissement van scholen is mogelijk en soms onvermijdelijk. Het is echter onwenselijk dat dit gebeurt omdat een faillissement negatieve gevolgen heeft voor leerlingen en er dan geen sprake is een doelmatige besteding van onderwijsmiddelen. De eisen aan financiële continuïteit die gelden voor het mbo en ho (artikel 2.8.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs en artikel 2.17 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek) bestaan ten onrechte niet voor het funderend onderwijs.

De Commissie onderzoek financiële problematiek Amarantis schreef in haar rapport 'Autonomie verplicht’ al dat zij het wenselijk achtte om integraal toezicht op financiën en kwaliteit, de signaleringsfunctie en de interventiemogelijkheden van zowel het departement als de inspectie te versterken. Volgens de commissie zou het wenselijk zijn als de inspectie niet alleen het jaarverslag en gegevens over onderwijskwaliteit 'in de achteruitkijkspiegel’ beoordeelt, maar haar blik verbreedt naar de verwachte toekomst van de instelling, en daarbij de onderlinge samenhang tussen financiën en kwaliteit borgt.

Gelet hierop is het naar het oordeel van de regering van belang dat ook voor het funderend onderwijs een grondslag voor het continuïteitstoezicht wordt opgenomen. Het gaat daarbij om het tijdig detecteren van financiële risico’s bij besturen en instellingen. De vraag daarbij is of een instelling financieel gezond is en op korte en langere termijn aan haar financiële verplichtingen kan voldoen. Deze informatie is van belang vanwege de continuïteit van de instelling en in verband met de mogelijke implicaties van financiële problemen voor de kwaliteit van het onderwijs.

Tot 1 juli 2017 respectievelijk 1 augustus 2017, de tijdstippen van inwerkingtreding van de Wet Bisschop en de nieuwe onderzoekskaders van de inspectie, was de continuïteit van scholen en besturen onderwerp van het stimulerend toezicht van de inspectie.

Onder het nieuwe wettelijk kader, waarin het toezicht van de inspectie zich moet beperken tot het toezicht op de naleving van deugdelijkheidseisen (én daarnaast een stimulerende taak), is dat niet langer mogelijk omdat een deugdelijkheidseis op dit punt ontbreekt. De inspectie kan dan alleen stimuleren, maar geen oordelen vellen of herstelplannen eisen. Voor een effectief toezicht door de inspectie is dit te vrijblijvend. Besturen moeten verplicht zijn zich in te spannen voor de (financiële) continuïteit van hun scholen, en dienen (dus) grote (financiële) risico's te vermijden.

Het voorstel beoogt het bevoegd gezag er - in navolging van mbo- en ho-instellingen -toe te verplichten de middelen van de school zodanig te beheren, dat een behoorlijke exploitatie én het voortbestaan van de school zijn verzekerd. De inspectie kan de financiële continuïteit hierdoor - zowel in het kader van haar toezichthoudende als van haar stimulerende taak - bevorderen en beoordelen. Dit betekent dat de inspectie kan ingrijpen, indien het bevoegd gezag een zodanig onverantwoord financieel beleid voert, dat het voortbestaan van een school daardoor wordt bedreigd. Daarbij zij opgemerkt dat het toezicht ook betrekking kan hebben op langetermijnrisico's.

B3) toezicht doelmatige besteding bekostiging

Per 1 juli 2017, met de inwerkingtreding van de wet Bisschop, zijn "het beoordelen en bevorderen van de financiële doelmatigheid" en "het bevorderen van financiële continuïteit" opgenomen in de taakomschrijving van de inspectie (artikel 3 WOT).

Terecht merkten de initiatiefnemers van deze wet op dat de inspectie zich terughoudend dient op te stellen als het gaat om het beoordelen van financiële ondoelmatigheid, omdat wettelijke voorschriften beperkt beschikbaar zijn. Terughoudendheid was naar hun mening zeker geboden wanneer doelmatigheid sterker verweven is met onderwijsinhoudelijke keuzes van het bevoegd gezag. De regering onderschrijft dit uitgangspunt, maar ziet toch aanleiding het toezicht op financiële doelmatigheid te versterken zodat gevallen van evidente ondoelmatigheid kunnen worden aangepakt.

Doelmatige besteding van onderwijsmiddelen is een steeds terugkerend onderwerp van maatschappelijk debat. De wet geeft de kaders voor rechtmatige en doelmatige besteding van de bekostiging. Er kan echter sprake zijn van evidente ondoelmatige besteding die niet voorzien was door de wetgever. In dergelijke gevallen waarin sprake is van evidente, onvoorziene ondoelmatigheid, dient de minister te kunnen ingrijpen en eventueel sanctioneren. Met het oog daarop bevatten de Bekostigingsbesluiten WPO, WEC en WVO momenteel al bepalingen die beogen de rijksbijdrage lager vast te stellen als is vastgesteld dat sprake is van evidente ondoelmatigheid.

Op 23 november 2016 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State echter dat de WVO niet in een specifieke bevoegdheid voorziet om de rijksbijdrage te corrigeren in het geval van ondoelmatige aanwending van de Rijksbekostiging. De Raad van State stelde dat de veronderstelde wettelijke basis voor het toepassen van een correctie op de rijksbijdrage wegens ondoelmatige besteding daarmee ontbreekt, waardoor geen bekostigingssanctie kon worden opgelegd.

Om alsnog te voorzien in deze wettelijke basis, worden de bepalingen die zien op doelmatigheid in de Bekostigingsbesluiten opgenomen in de sectorwetten van het funderend onderwijs. Daarmee worden deze wetten ook in lijn gebracht met de WHW en WEB die al wel een dergelijke bepaling bevatten.

B4) sancties niet-naleving WMS

In 2012 is de WOT gewijzigd om geïntegreerd toezicht en de gewijzigde rol van de inspectie bij het toezichtproces in te voeren. De wetswijziging bood de inspectie de mogelijkheid om creatiever en intensiever te handhaven, door zelf maatregelen te nemen en in het uiterste geval sancties op te leggen. Destijds is al opgemerkt dat de inspectie in veel gevallen de aangewezen instantie is om interventies te plegen en sanctie-instrumenten (met name bekostigingssancties) in te zetten en toe te passen.

Ook heeft de inspectie bij die wetswijziging tot taak gekregen toe te zien op de naleving van de WMS.

Op grond van artikel 3, derde lid, kan de minister bepaalde sanctiebevoegdheden aan de inspectie mandateren. Het uitgangspunt is dat alleen lichte sancties voor mandatering in aanmerking komen; zwaardere sancties (zoals ingrijpende bekostigingssancties) zijn niet gemandateerd. Het derde lid begrenst en preciseert de handhavende bevoegdheden van de inspectie: de lijst van mandateerbare bevoegdheden is limitatief. Het gaat om sancties als het gedeeltelijk opschorten, lager vaststellen, intrekken, terugvorderen of ten nadele van de ontvanger wijzigen van (een deel van) de bekostiging.

De mogelijkheid tot sanctioneren bij overtredingen van de WMS is abusievelijk niet meegenomen in de limitatieve lijst van artikel 3, derde lid. Deze omissie is niet goed verklaarbaar, aangezien de inspectie is belast met het toezicht op naleving van de WMS en het sanctioneren in dit kader als lichte sanctie kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 38 van de WMS heeft de minister de mogelijkheid tot het geheel of gedeeltelijk inhouden of opschorten van de bekostiging van een school of samenwerkingsverband, wanneer deze de voorschriften uit de WMS of onderliggende regelgeving niet naleeft. Door dit artikel toe te voegen aan artikel 3, derde lid, van de WOT, kan de sanctiebevoegdheid aan de Inspectie worden gemandateerd. Daartoe zal het Organisatie- en mandaatbesluit van OCW worden aangepast.

B5) openbaarmaking jaarverslagen

Scholen vervullen als publieke instelling een maatschappelijke taak. De verantwoording over de uitvoering van die taak is niet alleen van belang voor de overheid als verstrekker van de bekostiging (verticale verantwoording), maar ook voor alle andere belanghebbenden (horizontale verantwoording). Het jaarverslag van de scholen is essentieel voor belanghebbenden als ouders, leerlingen en docenten om inzicht te krijgen in de wijze waarop de instelling uitvoering geeft aan haar maatschappelijke taak en hoe zij daartoe de aan haar beschikbaar gestelde middelen heeft ingezet. Om de discussie in dit kader goed te kunnen voeren is het van evident belang dat alle betrokken partijen beschikken over betrouwbare informatie over zowel financiële als niet-financiële zaken.

Hoewel het uitgangspunt is dat scholen hun jaarverslag openbaar horen te maken, ontbreekt daarvoor een juridische grondslag in de sectorwetten. Eind 2014 hebben de Kamerleden Straus en Ypma de regering verzocht ervoor te zorgen dat scholen hun jaarverslagen en inspectierapporten op hun website publiceren. In eerste instantie is er toen voor gekozen de sector de actieve openbaarmaking van de jaarstukken zelf te laten regelen in de verschillende codes voor goed bestuur.

Uit een inventarisatie die de PO-Raad en VO-raad hebben gemaakt van de naleving van de afspraken in de verschillende codes voor goed bestuur, blijkt inmiddels echter dat bij lange na niet alle scholen in het po en vo - ondanks aansporingen daartoe - hun jaarverslag openbaar maken. Er is weinig zicht op dat een nieuwe aansporing wel zal leiden tot de gewenste naleving.

Eind 2016 hebben de minister en staatssecretaris naar aanleiding van Kamervragen toegezegd dat de sectorwetten worden gewijzigd en in de Regeling jaarverslaggeving onderwijs regels voor openbaarmaking zullen worden opgenomen. Met de openbaarmaking van de jaarstukken op de website wordt bevorderd dat scholen verantwoording afleggen over hun (financiële) beleid, continuïteit en andere bedrijfsvoeringsaspecten. Het invoeren van een verplichting tot openbaarmaking via het internet zorgt op Caribisch Nederland mogelijk voor praktische problemen. Aan het principe van openbaarmaking wordt vastgehouden, maar de wijze waarop die openbaarmaking plaatsvindt wordt geregeld op een manier die aansluit bij de eilandspecifieke situatie.

  • 4. 
    Gevolgen; privacy impact assessment (pia)

Omdat voor de uitvoering van onderdeel B1 (toezicht naleving Lpw door schoolhoofden) verwerking van persoonsgegevens in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) noodzakelijk is, is een privacy impact assessment (pia) uitgevoerd. Het voorstel heeft tot gevolg dat leerplichtambtenaren van een gemeente met wie een samenwerkingsovereenkomst is aangegaan, onder verantwoordelijkheid van de inspectie toezichthoudende taken kunnen uitvoeren. De gemeenten die een samenwerkingsovereenkomst sluiten met de inspectie zijn gehouden toezicht te houden volgens een vastgestelde werkwijze die ook de verwerking van persoonsgegevens omvat. Leerplichtambtenaren en inspectiemedewerkers zijn derhalve gebonden aan een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens.

Hieronder volgen de belangrijkste conclusies van het pia.

De volgende verwerkingen van persoonsgegevens zijn noodzakelijk:

  • 1. 
    Op verzoek van de leerplichtambtenaren verstrekken scholen gegevens over het verzuim op de school, dat wil zeggen de namen van leerlingen die onder de Lpw vallen, hun geboortedata, gegevens over het bezit van een startkwalificatie, begin- en einddatum en de reden van het eventuele ongeoorloofd verzuim. Verstrekking van deze gegevens geschiedt hetzij op papier hetzij via digitale inzage. Leerplichtambtenaren en inspectie gebruiken basisformats die digitaal worden ingevuld en opgeslagen. Alleen personen die een token hebben en het wachtwoord kennen, kunnen inloggen bij deze digitale omgeving. De ouders van leerlingen worden door de scholen geïnformeerd. Deze verwerking van persoonsgegevens is noodzakelijk om te kunnen controleren of er sprake is van ongeoorloofd verzuim en of de school haar wettelijke meldplicht is nagekomen (artikelen 2, eerste lid, tweede volzin, vierde en vijfde lid, 3a, vijfde lid, tweede volzin, 3b, derde lid, derde volzin, 4a, derde tot en met zesde lid, 10, 11a, tweede lid, 12, 13, 13a, 14, eerste, tweede en derde lid, eerste volzin, 18, 21, 21a en 27, sub c, van de Lpw).
  • 2. 
    Indien de leerplichtambtenaar vaststelt dat er sprake is van ongeoorloofd verzuim en de school haar meldplicht niet is nagekomen, maakt de leerplichtambtenaar daarvan een schriftelijk rapport op. De leerplichtambtenaar neemt voornoemde persoonsgegevens op in het rapport, dat vervolgens aan de inspectie wordt toegezonden. De inspectie heeft deze gegevens nodig, omdat de niet of niet op tijd gedane verzuimmeldingen de grondslag vormen voor het opleggen van een bestuurlijke boete.
  • 3. 
    De scholen kunnen naar aanleiding van het inspectierapport op grond van artikel 20 van de Wot een zienswijze indienen. Indien de inspectie beslist dat het tweede rapport van de leerplichtambtenaar voldoende grondslag biedt om een bestuurlijke boete op te leggen (artikel 27 van de Lpw), worden de persoonsgegevens bewaard tot het tijdstip waarop de bestuurlijke boete onherroepelijk is geworden dan wel het tijdstip waarop de bestuurlijke boete is herroepen. In het besluit tot oplegging van een bestuurlijke boete worden geen persoonsgegevens opgenomen, maar wordt volstaan met vermelding van het aantal leerlingen van wie ongeoorloofd verzuim is geconstateerd.
  • 4. 
    In de artikelen 12 en 13 van de Lpw is geregeld onder welke voorwaarden een beroep kan worden gedaan op vrijstelling van de leerplicht wegens respectievelijk ziekte en plichten die uit godsdienst of levensovertuiging voortvloeien. Het uitgangspunt van de Lpw is dat jongeren leerplichtig zijn en verzuim slechts in zeer bijzondere omstandigheden geoorloofd is. Om een kennisgeving door een jongere op één van deze vrijstellingsgronden bij twijfel te kunnen beoordelen, is het noodzakelijk om - naast de onder 1 genoemde persoonsgegevens - bijzondere persoonsgegevens in de zin van artikel 16 van de Wbp te verwerken. Deze verwerking is noodzakelijk met het oog op een zwaarwegend algemeen belang. De inspectie en de leerplichtambtenaar moeten immers kunnen nagaan of er daadwerkelijk sprake is van geoorloofd verzuim. Een goede controle op de naleving van de Lpw is essentieel om het recht op onderwijs van jongeren in de praktijk te verzekeren. In dit kader worden uitsluitend bijzondere persoonsgegevens verwerkt van jongeren die een beroep op artikel 12 of 13 van de Lpw hebben gedaan en uitsluitend voor zover die verwerking noodzakelijk is voor een goede uitvoering van deze wettelijke voorschriften.

Behalve de hiervoor genoemde persoonsgegevens worden er geen andere persoonsgegevens verwerkt. Het gebruik van persoonsgebonden nummers is niet aan de orde. De inspectierapporten worden tenminste 10 jaar bewaard. De onderliggende stukken worden niet langer bewaard dan noodzakelijk is voor een eventueel vervolgtraject (handhaving door middel van het opleggen van een bestuurlijke boete).

  • 5. 
    Financiële gevolgen

Het wetsvoorstel heeft geen financiële gevolgen voor de rijksoverheid.

  • 6. 
    Administratieve lasten

Dit wetsvoorstel heeft verschillende gevolgen op het gebied van administratieve lasten. Hieronder worden de kosten verstaan om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving van de overheid. Administratieve lasten komen voort uit het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. De kosten en besparingen als gevolg van dit wetsvoorstel zijn in kaart gebracht met het standaardkostenmodel (SKM) dat is opgesteld door het Ministerie van Financiën en de wijzigingen met het grootste effect worden hieronder toegelicht.

Op de volgende punten worden de administratieve lasten voor scholen verminderd.

In plaats van de verplichte uitreiking van de schoolgids, wordt het verplicht de schoolgids voor de ouders en de inspecteur beschikbaar te stellen. De bepaling is op deze manier techniekonafhankelijk geformuleerd, en dit leidt ertoe dat ook kan worden volstaan met bijvoorbeeld publicatie op de website van de school of het verzenden per e-mail. Dit scheelt uitvoeringskosten - scholen hoeven de stukken niet langer te drukken of te printen. Hetzelfde geldt voor beschikbaarstelling van het leerlingenstatuut en het managementstatuut.

Verder is het niet langer verplicht om een afschrift van de ontzegging van de toegang tot de school aan de betrokken staatsexamencommissie en inspectie te sturen, en is melding in geval sprake is van een ontheffing van de verplichting tot het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering aan de inspectie, niet langer nodig.

Omdat de leerlingaantallen op elk moment beschikbaar zijn voor het berekenen van de bekostiging, hoeven scholen hun leerlingaantallen niet langer op te geven voor 15 oktober.

Voorts hoeft er geen apart document inzake de wijze waarop gestreefd wordt naar evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding te worden opgesteld.

De bepalingen over financiële continuïteit en doelmatige besteding van de bekostiging hebben verwaarloosbare gevolgen op het vlak van administratieve lasten. Scholen waren immers reeds verplicht tot het opstellen van een jaarverslag. De tijd die het vergt om het jaarverslag openbaar te maken is naar verwachting zeer beperkt; bovendien waren zij daartoe al gehouden op grond van de branchecode voor goed bestuur. Dat geldt eveneens voor de verplichting om de genderverhoudingen binnen de schoolleiding in het schoolplan cijfermatig aan te geven. Deze gegevens zijn reeds af te leiden uit de personeelsadministratie.

Op grond van het voorgaande is een berekening gemaakt van de gevolgen van de maatregelen in dit wetsvoorstel voor administratieve lasten van scholen. Uitgaande van 6985 scholen voor primair onderwijs (inclusief het (v)so) en 638 scholen voor voortgezet onderwijs in 2015, leidt dat tot de volgende lastenreductie: 7623 x 4 x 45 (uurtarief) =

€ 1.372.140.

  • 7. 
    Gevolgen voor Caribisch Nederland

Dit wetsvoorstel heeft gevolgen voor de scholen in Caribisch Nederland. Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is als uitgangspunt aangehouden dat bepalingen die zowel gelden in Europees Nederland als Caribisch Nederland synchroon worden gewijzigd. Waar dat gelet op de specifieke situatie van de eilanden nodig was, zijn de voorgestelde bepalingen voor de BES-onderwijswetten daarop toegesneden. Waar nodig zal daar in de artikelsgewijze toelichting ook op worden ingegaan.

De verplichting om een document inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding op te stellen heeft nooit onderdeel uitgemaakt van de BES-wetgeving. De regering acht het niet opportuun om de scholen op de Cariben te verplichten de genderverhouding binnen de schoolleiding cijfermatig in kaart te brengen. Daarmee zou een administratieve last ontstaan, waar de grondgedachte in Europees Nederland juist is deze te verminderen. Hierbij is tevens van belang dat de bestuurskracht op de Cariben in het algemeen een punt van aandacht is.

In Europees Nederland vervalt de verplichting voor het bevoegd gezag om jaarlijks voor 15 oktober het aantal leerlingen door te geven aan de minister, neergelegd in artikel 161 WPO. Dit omdat deze gegevens op elk gewenst moment vanuit BRON kunnen worden opgevraagd. Caribisch Nederland is niet aangesloten op BRON, dus daar kunnen de leerlingaantallen niet automatisch uit verkregen worden. Daarom wordt artikel 167 WPO BES, als equivalent van artikel 161 WPO, niet geschrapt. Daarbij is in artikel 167 WPO BES bepaald dat tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip het bevoegd gezag voor 15 oktober volgend op de teldatum aan Onze Minister een opgave doet van het aantal leerlingen; op het moment dat deze opgave niet langer nodig is, kan dat eenvoudig bij koninklijk besluit worden bepaald.

De wijziging van de WOT waarmee de mandatering van lichte sanctionering bij overtredingen van de WMS mogelijk wordt, heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland, omdat de WMS daar niet van toepassing is.

  • 8. 
    Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Het wetsvoorstel is door DUO onderworpen aan een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. Geconcludeerd is dat [tekst volgt na uitvoeringstoets].

  • 9. 
    Advies en consultatie

[ tekst volgt na advies en consultatie]

Artikelsgewijs

Artikel I. Wijziging Wet op het primair onderwijs (WPO)

A (artikel 3a, tweede lid)

Het tweede lid van artikel 3a WPO regelt dat degene die niet voldoet aan de bekwaamheidseisen voor het verrichten van onderwijsondersteunende werkzaamheden welke krachtens artikel 32a, derde lid, van die wet bij algemene maatregel van bestuur worden gesteld, niettemin voor de duur van maximaal twee jaar met die werkzaamheden belast mag worden. Betrokkene moet zich dan inspannen om binnen die twee jaar alsnog aan de eisen te voldoen en moet dit ook samen met het bevoegd gezag verklaren. Daarbij geldt ook de verplichting voor het bevoegd gezag hierover geordende gegevens bij te houden. Die laatste verplichting wordt als een overbodige administratieve last gezien en daarom wordt voorgesteld deze te laten vervallen.

B (artikel 4, zevende lid)

Dit betreft een wetstechnische aanpassing. De zone-indeling waar artikel 4, zevende lid, WPO naar verwijst, is opgenomen in het Besluit personenvervoer 2000 dat is gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Wet personenvervoer 2000.

C (artikel 8)

Artikel 8 van de WPO moet om meerdere redenen deels opnieuw worden vastgesteld.

Allereerst is met de inwerkingtreding per 1 augustus 2014 (Stb. 2014, 246) van artikel I, onderdeel A, van de Wet van 11 december 2013 tot wijziging van onder meer de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet College voor examens in verband met de invoering van een centrale eindtoets, de invoering van een leerlingen onderwijsvolgsysteem en invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten voor speciale scholen voor basisonderwijs en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) (Stb. 2014, 13, hierna: de wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs) het tot dat moment geldende zesde lid van artikel 8 WPO vervangen door een nieuwe bepaling. Daarbij is de inhoud van het tot dan toe geldende zesde lid abusievelijk komen te vervallen. Die bepaling wordt door middel van dit artikel geherintroduceerd in het zesde lid van artikel 8 van de WPO, maar dat vraagt vervolgens om een vernummering van het huidige zesde lid van dit artikel tot zevende lid, en aanpassing van de verwijzingen daarnaar. Het nieuwe zevende is inhoudelijk gelijk aan het huidige zesde lid.

Vervolgens is met de inwerkingtreding van de wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs in het huidige zesde lid een generiek leerlingen onderwijsvolgsysteem verplicht gesteld voor de scholen waaruit de vorderingen in de kennis en vaardigheden blijken op het niveau van de leerling, de groep en de school. Daarnaast bevat het huidige achtste lid een plicht voor de scholen om te voorzien in een voortgangsregistratie omtrent de ontwikkeling van leerlingen die extra ondersteuning behoeven, en omtrent leerlingen die onderwijs volgen als bedoeld in artikel 165 van de WPO (leerlingen met grote achterstanden in de Nederlandse taal). Dit wordt door de regering als dubbelop gezien, omdat de vordering die wordt geregistreerd in het leerlingen onderwijsvolgsysteem ook de voortgang omvat van leerlingen die extra ondersteuning behoeven en van leerlingen die een grote achterstand in de Nederlandse taal hebben. De regering wil daar niettemin bij aantekenen dat de voortgang van leerlingen die extra ondersteuning behoeven nog steeds onderwerp van aandacht blijft, dus dat het vervallen van het huidige achtste lid geen inhoudelijke koersverandering betekent. Er is voor gekozen het huidige achtste lid van artikel 8 van de WPO te laten vervallen en het huidige zevende lid te vernummeren tot achtste lid met actualisering van de verwijzing.

Daarnaast is de regering van mening dat de regels voor schooltijden op dit moment te gedetailleerd zijn uitgewerkt. In 2007 is de Wet medezeggenschap op scholen (hierna: WMS) ingevoerd. Volgens artikel 13, eerste lid, onderdeel h, van die wet moet het ouderdeel van de medezeggenschapsraad instemmen met de inrichting van de onderwijstijden, inclusief het aantal vierdaagse schoolweken. Ouders waren in 2005 nog afhankelijk van de school en de wijze waarop deze de schooltijden vaststelde. In dat licht was een beperking van het aantal vierdaagse schoolweken een logische bescherming van ouders. Met de invoering van de WMS hebben ouders echter directe invloed op de schooltijden gekregen; zij moeten hier zelfs (via de medezeggenschapsraad) mee instemmen. Hiermee kunnen ouders dus zelf de vraag beantwoorden of, en hoeveel vierdaagse schoolweken wenselijk zijn, al dan niet met het oog op hun arbeidsparticipatie. In verband daarmee wordt voorgesteld de verplichting tot het geven van een vijfdaagse schoolweek algemener in de wet te formuleren. In artikel 8, negende lid, onder b, van de WPO wordt het zinsdeel "en aan de leerlingen in de laatste 6 schooljaren ten hoogste 7 weken van het schooljaar 4 dagen per week onderwijs wordt gegeven, die evenwichtig zijn verdeeld over het schooljaar," geschrapt. Hiermee blijft de verplichting van een schoolweek van in beginsel niet minder dan vijf dagen onderwijs in stand.

D (artikel 9)

In artikel 9, veertiende lid, wordt verwezen naar het aantal uren onderwijs dat op basis van artikel 8 gegeven moet worden. Deze bepaling vindt men in het negende lid van dat artikel, niet in het zevende. Dit betreft dus een redactionele verbetering.

E (artikel 9b)

Dit betreft een noodzakelijke aanpassing als gevolg van de vernummering van de leden van artikel 8 WPO in dit wetsvoorstel.

De wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (Stb. 2014, 13) geeft in artikel I, Da, vierde lid, een verkeerde vernummering omdat als gevolg van het tweede lid in datzelfde artikel het tiende lid van artikel 9b WPO niet meer bestaat. Dat wordt met dit artikel gecorrigeerd.

F (artikel 9c)

In dit artikel vinden twee wijzigingsopdrachten plaats. Dit betreft allereerst een noodzakelijke aanpassing als gevolg van de vernummering van de leden van artikel 8 WPO in dit wetsvoorstel. Daarnaast vindt een correctie plaats als gevolg van de vernummering uit de Wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (Stb. 2014, 13) in artikel I, Da, tweede lid.

G (artikel 10a)

Dit betreft een correctie als gevolg van de vernummering in de wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (Stb. 2014, 13) in artikel I, Da, tweede lid.

H (artikel 11)

Dit betreft een noodzakelijke aanpassing als gevolg van de vernummering van de leden van artikel 8 WPO in dit wetsvoorstel.

I (artikel 12)

Deze wijziging houdt verband met het voorstel voor het vervallen van het document genoemd in artikel 30 van de WPO. Voorgesteld wordt dat in het personeelsbeleid zoals dat in het schoolplan tot uitdrukking wordt gebracht, de cijfers inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities een plek krijgen. Op deze wijze wordt inzichtelijk hoe de man/vrouwverhoudingen zijn in leidinggevende posities en kan de medezeggenschap hierover het gesprek aangaan met het schoolbestuur. Deze informatie kan worden opgenomen in het reeds bestaande schoolplan; er hoeft dan dus geen afzonderlijk document voor te worden gemaakt. Aangezien het gaat om cijfers die al bekend zijn in de organisatie, betekent dit een verlaging van de administratieve lasten ten opzichte van de huidige situatie. De emancipatoire plicht voor het bevoegd gezag blijft evenwel in stand.

J (artikel 13)

Eerste lid: Dit betreft een redactionele verbetering met betrekking tot de lettering van de onderdelen in het eerste lid van artikel 13.

Tweede lid: De formulering van de uitreikplicht van de schoolgids aan ouders wordt niet meer als van deze tijd gezien. Er zijn immers meer mogelijkheden om ouders kennis te laten nemen van dit document, zoals door publicatie op de website. Scholen die de schoolgids op papier willen verstrekken behouden deze mogelijkheid, en als ouders een papieren versie willen ontvangen, is dat ook mogelijk.

Deze bepaling zal de administratieve lasten voor het bevoegd gezag kunnen verlagen ten opzichte van specifieke uitreik- of toezendplichten. Met de invoeging van artikel 13a in deze wet wordt dat in een keer geregeld voor zowel het schoolplan als de schoolgids, waardoor het tweede lid van artikel 13 kan vervallen om dubbelingen te voorkomen.

K (artikel 13a)

Dit artikel betreft zowel een verplaatsing als actualisering van het huidige artikel 16 WPO. De verplaatsing is gedaan naar een plek in de wet die logischer is, namelijk volgend op andere bepalingen die betrekking hebben op deze documenten. Omdat vaststelling en beschikbaarstelling van zowel schoolplan als schoolgids in een nieuw artikel 13a WPO geregeld wordt, is ook het opschrift gewijzigd.

De formulering van het tot nu toe geldende derde lid van artikel 16 wordt niet meer als van deze tijd gezien. Een specifieke toezendplicht van zowel het schoolplan als de schoolgids aan de inspecteur is onnodig als deze daar ook op een andere, meer voor de hand liggende manier kennis van kan nemen, bijvoorbeeld via de website van de school. De formulering "stelt beschikbaar aan" sluit beter aan bij de huidige technische mogelijkheden, zoals het plaatsen op de website; deze formulering is bovendien dermate ruim dat ook op andere wijze hieraan voldaan kan worden, zoals verzending per e-mail of terinzagelegging. Scholen zijn hierdoor niet langer verplicht om schoolplan of schoolgids aan iemand te "overhandigen", maar moeten er voor zorgdragen dat bekend is waar het gevonden kan worden en het daar ook daadwerkelijk aanbieden. Indien scholen toch het schoolplan of de schoolgids op papier willen blijven verstrekken, dan kan dat ook.

Verder is bij beschikbaarstelling gekozen voor de formulering "zo spoedig mogelijk", zoals die al in artikel 31 WPO voorkomt, omdat het huidige "onmiddellijk" uit het derde lid van artikel 16 WPO als te rigide wordt beschouwd. Desalniettemin wordt van het bevoegd gezag verlangd dat hij voortvarend met de beschikbaarstelling van beide documenten aan de slag gaat. Tot slot zij vermeld dat alleen de term "ouders" is gebruikt, aangezien ingevolge artikel 1 van de WPO hieronder tevens voogden of verzorgers zijn begrepen.

L (artikel 16)

Artikel 16 kan vervallen nu hiervoor in de plaats een nieuw artikel 13a is opgenomen.

M (artikel 17d)

Als gevolg van het vervallen van artikel 161 WPO in deze wet, moet de verwijzing in artikel 17d, tweede lid, WPO ook worden aangepast.

N (artikel 30)

Dit artikel betreft een inspanningsverplichting voor scholen om een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na te streven. De verplichting een document op te stellen wordt omgevormd tot een algemene zorgplicht van het bevoegd gezag om te komen tot evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities. De bepaling wordt daarmee gelijkluidend aan artikel 4.1.1a van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waarin reeds is bepaald dat het bevoegd gezag evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities nastreeft.

Daarbij is wel van belang dat inzichtelijk is hoe de man/vrouwverhoudingen zijn in leidinggevende posities op scholen. Met het oog daarop wordt voorgesteld in artikel 12, derde lid, van de WPO op te nemen dat in het personeelsbeleid zoals dat in het schoolplan tot uitdrukking wordt gebracht, de cijfers inzake evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities worden vermeld (zie toelichting hiervoor bij wijziging van artikel 12, derde lid, WPO).

O (artikel 31)

De plicht tot terinzagelegging op school en een zendplicht aan de inspectie loopt niet meer in de pas met hoe dit document tegenwoordig beschikbaar gesteld kan worden, bijvoorbeeld via de website. Daarom wordt ervoor gekozen de formulering van artikel 31, vierde lid, te moderniseren . Hiermee kan een school ook op andere wijzen dan terinzagelegging het managementstatuut beschikbaar stellen.

P (artikel 36)

De huidige laatste volzin van artikel 36, derde lid, WPO regelt de melding van ontzegging van de toegang aan een stagiair die de lerarenopleiding volgt, aan diens opleidingsinstelling, staatsexamencommissie en aan de inspectie. De staatsexamencommissie bestaat inmiddels niet meer. De taken daarvan zijn overgeheveld naar het College voor toetsen en examens. Een melding aan dit college is echter overbodig. De stagiair kan immers geen gunstig resultaat van de stage overleggen als hij of zij is weggestuurd. Daardoor kan het staatsexamen niet worden afgerond. Ook de inspectie heeft aangegeven geen behoefte te hebben aan een melding. Het wordt wel noodzakelijk geacht om de opleidingsinstelling van de stagiair op de hoogte te stellen van de ontzegging.

Q (artikel 40c)

Artikel 40c stelt regels aan het schorsen van een leerling, hetgeen voor een periode van maximaal een week mogelijk is. Bij een schorsing langer dan één dag dient dit aan de inspectie gemeld te worden. De inspectie constateert dat nu signalen van schorsing soms dagen en zelfs weken later worden doorgegeven. Vastgelegd wordt dat in het belang van een goede uitoefening van het toezicht door de inspectie onverwijld wordt gemeld dat een leerling geschorst is.

R (artikel 44)

Artikel 44 WPO bevat regels voor het verrichten van ondersteunende werkzaamheden door ouders ten behoeve van de school. Veel scholen willen zelf al de betrokkenheid van ouders stimuleren en voeren daar zelfstandig beleid op. Het artikel heeft in dat licht geen actuele waarde meer. Bovendien behoeft vaststelling of wijziging van het beleid met betrekking tot het verrichten van ondersteunende werkzaamheden door ouders ten behoeve van de school en het onderwijs instemming van de medezeggenschapsraad van een school (artikel 10, eerste lid, onderdeel d, van de Wet medezeggenschap op scholen) zodat het gesprek daarover in dat verband kan plaatsvinden. Daarbij geldt dat ondersteunende werkzaamheden van ouders altijd onder eindverantwoordelijkheid van het bevoegd gezag plaatsvinden.

S (artikel 45)

De plicht van het bevoegd gezag om tijdig mededeling te doen aan de inspecteur in het geval dat het is ontheven van de verplichting tot een wettelijke

aansprakelijkheidsverzekering voor degenen die toezicht houden op de leerlingen tijdens de tussenschoolse opvang, is volgens de regering overbodig. De inspectie heeft immers geen bevoegdheden op basis van deze mededeling en de mededeling is ook geen voorwaarde voor het verkrijgen van die ontheffing. Daarom kan deze verplichting vervallen.

T en U (artikel 50 en 57)

Dit betreft een noodzakelijke aanpassing als gevolg van de vernummering van de leden van artikel 8 WPO in dit wetsvoorstel.

V    (artikel 64b)

Als gevolg van de Wet van 15 juni 2016 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (Stb. 2016, 273) zijn er wijzigingen doorgevoerd in de WMS. Deze bepaling verbetert onderdeel c van artikel 64b, eerste lid, WPO door correct naar de gewijzigde bepalingen in de WMS te verwijzen.

W (artikel 64c)

Als gevolg van het vervallen van artikel 161 WPO in dit wetsvoorstel, moet de verwijzing in artikel 64c, tweede lid, WPO ook worden aangepast.

X (artikel 77)

Met de inwerkingtreding van de Wet van 25 januari 2001 tot wijziging van de Wet algemene regels herindeling, de Provinciewet en de Gemeentewet (Wijziging procedurele bepalingen) (Stb. 2001, 85) is artikel 283 van de Gemeentewet komen te vervallen en is de functie van dat artikel overgenomen door artikel 3 van de Wet algemene regels herindeling. Daarnaast is de bepaling over de datum van herindeling verplaatst naar onderdeel h van het betreffende wetsartikel.

Y    (artikel 87)

Met de Wet van 11 oktober 2012 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs (Stb. 2012, 533) is artikel 18 van de WPO vervallen. Samenwerkingsverbanden zijn als gevolg van die wet verplicht geworden. Er zijn bovendien geen normen meer waaronder een samenwerkingsverband terecht kan komen, vandaar dat het gehele onderdeel kan vervallen.

Dit betreft een wetstechnische verbetering door het woord "en" op de juiste plek te zetten.

AA (artikel 148b)

Dit nieuwe artikel beoogt het bevoegd gezag ertoe te verplichten de middelen van de school zodanig te beheren, dat een behoorlijke exploitatie en het voortbestaan van de school zijn verzekerd. Ook in de WEC en de WVO wordt een dergelijke bepaling opgenomen. Daarbij wordt voor de formulering aangesloten bij de WEB (artikel 2.8.3) en de WHW (artikel 2.17) die reeds een soortgelijke bepaling kennen. Zie voor een nadere toelichting het algemeen deel van de toelichting (B2).

BB (artikel 156)

Met de inwerkingtreding van de Wet van 25 januari 2001 tot wijziging van de Wet algemene regels herindeling, de Provinciewet en de Gemeentewet (Wijziging procedurele bepalingen) (Stb. 2001, 85) is artikel 283 van de Gemeentewet komen te vervallen en is de functie van dat artikel overgenomen door artikel 3 van de Wet algemene regels herindeling. Daarnaast is de bepaling over de datum van herindeling waar in het tweede en vierde lid over gesproken wordt verplaatst naar onderdeel h van het betreffende wetsartikel.

CC (artikel 161)

Met de invoering van het onderwijsnummer uit de Wet van 6 december 2001 tot wijziging van enkele onderwijswetten in verband met de invoering van persoonsgebonden nummers in het onderwijs (Stb. 2001, 681) zijn de leerlingaantallen op elk moment beschikbaar voor het berekenen van de bekostiging. Hoewel de telling van de leerlingen op 15 oktober nog steeds relevant is, hoeven schoolbesturen dus niet meer apart verplicht te worden dit voor die datum aan te leveren. Daarom wordt voorgesteld artikel 161 WPO te schrappen.

DD (artikel 167a)

Als gevolg van de Wet van 7 juli 2010 tot wijziging van de Wet kinderopvang, de Wet op het onderwijstoezicht, de Wet op het primair onderwijs en enkele andere wetten in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid (Stb. 2010, 296) heet de Wet kinderopvang tegenwoordig Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Daarom wordt de verwijzing in artikel 167a, eerste lid, aangepast.

EE (artikel 171)

Dit artikel (onderdeel 1) bepaalt dat uit de jaarrekening waarmee verantwoording wordt afgelegd over de bestedingen, dient te blijken dat sprake is van een rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen. Dit is geregeld naar analogie van de desbetreffende bepalingen in de WEB en WHW, en houdt verband met het kunnen aanpakken van evident ondoelmatige besteding. Zie daarover het algemeen deel van de toelichting onder B3. De mogelijkheid tot correctie van de rijksbijdrage bij onrechtmatige of ondoelmatige besteding is opgenomen in het nieuwe artikel 175.

Voorts is in onderdeel 2 een verplichting opgenomen tot openbaarmaking van het jaarverslag, waarop het algemeen deel van de toelichting onder B5 ingaat. Er is tevens in voorzien dat nadere regels voor de wijze en het tijdstip van openbaarmaking kunnen worden gegeven bij ministeriële regeling. Deze zullen dan worden opgenomen in de Regeling Jaarverslaggeving Onderwijs.

FF (artikel 175)

In dit nieuwe artikel zijn de bepalingen uit de artikelen 34a en 34b van het Besluit bekostiging WPO opgenomen. Deze artikelen zijn naar wetsniveau getild, omdat anders een wettelijke basis ontbreekt voor het corrigeren van de rijksbijdrage bij ondoelmatige besteding. Zie daarover het algemeen deel van de toelichting (B3).

GG (artikel 176j)

De inspectie ontvangt de geschiktheidsverklaringen en bekwaamheidsonderzoeken van het bevoegd gezag bij hun toezicht op de bevoegdheid van de leerkrachten. Een halfjaarlijkse toezendplicht wordt in dat licht gezien als een onnodige administratieve last. Daarom wordt ervoor gekozen formeel te regelen dat de toezending op verzoek van de inspectie plaatsvindt.

HH (artikel 178a)

De Nederlandse Antillen bestaan sinds 10 oktober 2010 niet meer als land binnen het Koninkrijk der Nederlanden, maar artikel 178a, tweede lid, onderdeel e blijft wel gelden voor hetzelfde grondgebied met een niet-Nederlandse culturele achtergrond. Daarom wordt de formulering geactualiseerd. Materieel wijzigt de bepaling niet, maar wordt er qua formulering aansluiting gezocht bij de bepalingen hierover in het Besluit bekostiging WPO, Besluit trekkende bevolking WPO en het Besluit bekostiging WEC.

II (artikel 188b)

Dit betreft een noodzakelijke aanpassing als gevolg van de vernummering van de leden van artikel 8 WPO in dit wetsvoorstel.

Artikel II. Wijziging Wet op het voortgezet onderwijs (WVO)

A (artikel 10)

Het doel van dit wijzigingsartikel is dat alle leerlingen die in de gemengde leerweg (gl) van het vmbo het moderne beroepsgerichte examenprogramma groen hebben gevolgd, als zij overstappen naar de theoretische leerweg (tl), een diploma vmbo theoretische leerweg in het profiel groen krijgen en niet langer een diploma in het profiel landbouw zoals nu het geval is. Hiervoor wordt de profielbenaming "landbouw" in de tl voor alle leerlingen in deze leerweg aangepast in "groen". Vmbo-scholen en de AOC-Raad hebben aangegeven het wenselijk te vinden de profielbenaming in de tl in "groen" te wijzigen.

Dit verduidelijkt de verwantschap tussen beide leerwegen.

B (artikel 24, derde lid)

Dit betreft eenzelfde wijziging als in artikel 12, derde lid, WPO. Verwezen wordt naar het algemeen deel van de toelichting en de toelichting op de wijziging van artikel 12, derde lid, WPO.

C (artikel 24a, derde lid)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de analoge wijziging van artikel 13 WPO.

D en E (artikel 24a1 en 24c)

Zie in dit verband de toelichting bij het vergelijkbare artikel 13a in de WPO. Aangezien de WVO geen ruime definitie van "ouders" kent, zijn in artikel 24a1 ook voogden, verzorgers en meerderjarige en handelingsbekwame leerlingen genoemd, als degenen waaraan de schoolgids beschikbaar gesteld dient te worden.

F (artikel 24f)

Dit artikel regelt dat de programma's dan wel beschrijvingen van de contractactiviteiten ter kennisneming worden toegezonden aan de inspectie. Dit wordt niet langer noodzakelijk gevonden en daarom wordt voorgesteld deze bepaling te schrappen.

G (artikel 24g)

Dit artikel is aangepast zodat ook op andere manieren dan terinzagelegging het leerlingenstatuut voor leerlingen beschikbaar is. Dit kan zij bijvoorbeeld doen door de schoolgids op de website te publiceren.

H (artikel 27a)

Hier wordt een dode letter geschrapt. De ministeriele regeling is nooit tot stand gekomen. Grondslag was opgenomen met het oog op de deeltijdopleiding MBO. Deze staat inmiddels niet meer in de WVO.

I (artikel 32)

Deze bepaling betreft het schrappen van een dode letter. Er is geen algemene maatregel van bestuur totstandgekomen. De gelijkluidende bepaling voor het PO is in 2011 al vervallen.

J (artikel 32c)

Er is voor gekozen de formulering conform artikel 31, vierde lid, WPO te moderniseren. Zie de toelichting bij de aanpassing van artikel 31 WPO.

K (artikel 32d)

Verwezen wordt naar de toelichting hierop in het algemeen deel, en de toelichting zoals gegeven bij het analoge artikel 30 WPO.

L (artikel 35)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van het vergelijkbare artikel 3a WPO. M (artikel 35a)

De laatste volzin van artikel 35a bevat een verplichting tot melding aan de inspectie in bijzondere gevallen waarin afwijking van benoemingvereisten voor leraren plaatsvindt bij het geven van lessen voor het voorbereidend hoger onderwijs. Deze melding wordt niet langer noodzakelijk gevonden en daarom wordt voorgesteld deze te schrappen.

N (artikel 39c)

Verwezen wordt naar de toelichting bji de wijziging van het analoge artikel 36 WPO.

O (artikel 41q)

Bij de invoering van het registervoorportaal met de "Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met de invoering van het lerarenregister en het registervoorportaal" is abusievelijk artikel 35a van de WVO niet meegenomen als grondslag voor gegevenslevering aan het registervoorportaal. Een leraar die op grond van artikel 35a van de Wet op het voortgezet onderwijs wordt ingezet in het voorbereidend hoger onderwijs, voldoet niet aan de bekwaamheidseisen en kan alleen tijdelijk voor dat onderwijs worden ingezet. Gelet op het doel van het registervoorportaal (het inzichtelijk maken welke leraren die zijn benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming niet voldoen aan de bekwaamheidseisen van het onderwijs dat zij verzorgen) hoort dit artikel bij de benoemingsgrondslagen die zijn opgesomd in artikel 41q, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs.

P (artikel 53g)

Deze bepaling verbetert onderdeel c van artikel 53g, eerste lid, WVO door correct naar de gewijzigde bepalingen in de WMS (zie Stb. 2016, 273) te verwijzen. Het betreft hier eenzelfde wijziging als die voor artikel 64b WPO; zie ook de toelichting daarbij.

Q (artikel 60)

In de huidige artikelleden wordt verwezen naar het College voor examens, maar dat moet zijn het College voor toetsen en examens.

R (artikel 99b)

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel (onder B2) en de artikelsgewijze toelichting bij het analoge artikel 148b WPO.

S (artikel 103)

Dit artikel betreft enkele wijzigingen voor de jaarverslaglegging. Verwezen wordt naar de toelichting bij het analoge artikel 171 WPO.

T (artikel 103a3)

In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen van de artikelen 21 en 22 van het Bekostigingsbesluit WVO. Het is van belang dat deze bepalingen op wetsniveau worden gelegd aangezien anders een wettelijke basis voor de correctie op de rijksbijdrage ontbreekt. Zie ook het vergelijkbare artikel 175 WPO.

U (artikel 106)

Het tweede lid kan komen te vervallen. De bepaling is destijds opgenomen in verband met de verplichte aansluiting bij het Vervangingsfonds. Deze verplichte aansluiting is in 2006 vervallen. Er wordt niet vernummerd omdat de overige leden dienen als grondslagen voor diverse algemene maatregelen van bestuur.

V (artikel 118s)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van artikel 176j WPO.

Artikel III. Wijziging Wet op de expertisecentra (WEC)

A (artikel 3a)

Zie toelichting bij artikel 3a, tweede lid, WPO B (artikel 12)

Zie toelichting bij wijziging van artikel 8, negende lid, WPO.

C (artikel 18c)

Deze wijziging is een gevolg van de vernummering van leden van artikel 18b in de wet centrale eindtoets en leerling- en onderwijsvolgsysteem primair onderwijs (Stb. 2014,

  • 13) 
    in artikel II, Da, tweede lid. Deze wijziging kan pas in werking treden als zowel artikel II, onder C, van die wet in werking is getreden, als artikel II, onder Da, als gevolg daarvan in werking treedt.

D (artikel 21)

Deze bepaling houdt verband met de inspanningsverplichting voor scholen om evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in leidinggevende posities na te streven.

Zie voorts het algemeen deel van de toelichting en de toelichting bij artikel 12, derde lid, WPO, dat eenzelfde bepaling bevat.

E (artikel 22)

Verwezen wordt naar de toelichting bij het analoge artikel 13, tweede lid, WPO.

F (artikel 22a)

Dit artikel is naar analogie van het nieuwe artikel 13a WPO geformuleerd. Verwezen wordt naar de boven opgenomen toelichting bij dat artikel.

G (artikel 27)

In verband met de invoeging van het nieuwe artikel 22a kan artikel 27 vervallen.

H (artikel 30)

De bepaling is opgenomen naar analogie van de nieuwe bepalingen in artikel 30 WPO en artikel 32d WVO. Zie voorts het algemeen deel van toelichting en de toelichting bij deze artikelen.

I (artikel 31)

Zie de toelichting bij het vergelijkbare artikel 31, vierde lid, WPO.

J (artikel 36)

Zie de toelichting bij het vergelijkbare artikel 36, derde lid, WPO.

K (artikel 40a)

Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de wijziging van artikel 40c WPO.

L (artikel 48)

Zie de toelichting bij het vergelijkbare artikel 44 van de WPO.

M (artikel 66b)

Met dit artikel worden de verwijzingen naar de WMS in artikel 66b, derde lid, onderdeel c, van de WEC gecorrigeerd. Dit als gevolg van wijzigingen die in de WMS zijn aangebracht door de Wet van 15 juni 2016 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (Stb. 2016, 273).

N (artikel 117)

Dit artikel past de verwijzing in het tweede lid van artikel 117 van de WEC aan, omdat vanwege de Wet van 19 juni 2014 tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met het vervangen van de verplichte maatschappelijke stage door een facultatief programmaonderdeel, het invoeren van de vakbenaming Latijnse en Griekse taal en cultuur en het schrappen van het verplichte vak algemene natuurwetenschappen uit het gemeenschappelijk deel van de vwo-profielen (Stb. 2014, 245) de bedragen die tot dan toe in het derde lid stonden, sindsdien in het vierde lid van artikel 117 van de WEC staan.

P (artikel 143b)

In het algemeen deel van de toelichting is hier op ingegaan, zie onderdeel B2, en de artikelsgewijze toelichting op het analoge nieuwe artikel 148b WPO.

Q (artikel 149)

Bij de Wet van 2 oktober 2013 tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet primair onderwijs BES in verband met de stichting en opheffing van openbare scholen door verzelfstandigde besturen in het primair onderwijs (Stb. 2013, 385) is in artikel 159 van de WPO geëxpliciteerd dat de gemeenteraad alleen kan besluiten tot het verminderen van het aantal openbare scholen, mits deze door de gemeente in stand gehouden worden. Door middel van dit artikel wordt dat nu ook in artikel 149, eerste lid, van de WEC geregeld.

R (artikel 157)

Dit wijzigingsartikel betreft enkele wijzigingen in de bepalingen over de jaarverslaglegging, welke analoog zijn aan de beoogde wijzigingen in artikel 171 WPO. Verwezen wordt naar de toelichting bij dat artikel en de toelichting in het algemeen deel, onder B5.

S (artikel 161)

In dit artikel zijn de bepalingen uit de artikelen 43 en 44 van het Besluit bekostiging WEC verwerkt. Het artikel is vergelijkbaar met het nieuwe artikel 175 voor de WPO. Verwezen wordt dan ook naar de toelichting bij dat artikel.

T (artikel 162m)

Verwezen wordt naar de toelichting op de analoge wijziging van artikel 176j van de WPO.

U (artikel 164)

De lettering van artikel 164a, tweede lid, van de WEC kent twee keer de opsomming van de letters k, l en m. Dat wordt hier gecorrigeerd.

Artikel IV. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)

A (artikel 2.5.3)

In de WEB is de openbaarmaking van een deel van het jaarverslag al geregeld. Immers, in het huidige artikel 2.5.3 is de openbaarmaking van de jaarrekening al geregeld in het vijfde lid. Met de voorgestelde wijziging wordt in het eerste onderdeel geregeld dat ook de overige financiële gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wet worden toegevoegd aan de jaarrekening. Dit naar analogie van wat in andere onderwijssectoren geldt. Ook die financiële gegevens worden daarmee openbaar. Voorts worden nadere voorschriften voor de wijze en termijn van openbaarmaking bij ministeriële regeling mogelijk gemaakt. Zie overigens het algemeen deel van de toelichting onder B5.

B (artikel 2.5.4)

In tegenstelling tot de WPO, WVO en WEC, kent de WEB afzonderlijke artikelen voor de jaarrekening en het bestuursverslag. In het eerste lid van artikel 2.5.4 is de openbaarmakingsverplichting van dit bestuursverslag reeds opgenomen. De voorgestelde wijziging bevat een uitbreiding van de nadere voorschriften die bij ministeriële regeling kunnen worden vastgesteld, zodat eisen kunnen worden gesteld aan de wijze en het tijdstip van openbaarmaking.

Artikel V. Wijziging Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)

(artikel 2.9)

Deze wijziging voorziet erin dat voor het jaarverslag op het punt van de overige financiële gegevens specifiek wordt verwijzen naar de betreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek, zoals dat ook in de andere sectorwetten gebeurt. Voorts wordt een expliciete verplichting opgenomen voor openbaarmaking van het jaarverslag, alsmede de grondslag voor het stellen van nadere voorschriften over de wijze en het tijdstip van openbaarmaking. Met deze bepalingen wordt voor alle sectorwetten eenzelfde openbaarmakingsregiem geregeld. Zie overigens het algemeen deel van de toelichting onder B5.

Artikel VI. Wijziging Leerplichtwet 1969

A (artikel 1a1)

De wijziging van artikel 8 van de WPO in deze wet leidt ook tot een noodzakelijke wijziging van de verwijzing naar dat artikel in de Leerplichtwet 1969 (Lpw). Dat gebeurt door middel van dit artikel.

B (artikel 16a)

Met de invoeging van een nieuw tweede lid aan artikel 16a Lpw is beoogd de rol van de gemeenten bij het toezicht op de naleving van de Lpw door de hoofden wettelijk vast te leggen. Zie daarover het algemeen deel van de toelichting, onder B1. Op grond van deze wijziging zijn leerplichtambtenaren bevoegd werkzaamheden te verrichten ten dienste van het toezicht door de inspectie, voor zover dit geschiedt op basis van een samenwerkingsovereenkomst tussen burgemeester en wethouders en de inspectie. De samenwerkingsovereenkomst vermeldt in ieder geval de werkzaamheden die door deze ambtenaren kunnen worden verricht. De inspectie blijft altijd de eindverantwoordelijke toezichthouder. Daarbij is het van belang dat de leerplichtambtenaren over de bevoegdheden van een toezichthouder in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen beschikken. Zij moeten onder meer volledige inzage kunnen krijgen in de verzuimadministratie van de school, zodat zij kunnen controleren of ongeoorloofd verzuim tijdig is gemeld en of de wetten rondom het verlenen van verlof zijn nageleefd. Daarom wordt in het tweede lid bepaald dat ten aanzien van de uitoefening van de bevoegdheid beschreven in datzelfde lid, de artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 van de Awb van overeenkomstige toepassing zijn. Ten slotte wordt ten behoeve van de uniformiteit, kwaliteit en overzichtelijkheid van het toezicht in een nieuw derde lid van artikel 16a Lpw geregeld dat bij ministeriële regeling een model voor de samenwerkingsovereenkomst kan worden vastgesteld. Dit zorgt ervoor dat alle samenwerkende gemeenten dezelfde kaders volgen.

C (artikel 25)

Reden om deze bepaling rondom het opgeven van het verzuim door het hoofd van de school te schrappen, is dat deze in de praktijk niet meer voorkomt. De jaarlijkse leerplichttelling (artikel 25, tweede lid, Lpw), de meldplicht van ongeoorloofd verzuim (artikel 21 Lpw) en de plicht om te rapporteren aan de gemeenteraad (artikel 25, eerste, Lpw) geven voldoende sturingsinformatie voor de betrokkenen. De opgave door scholen die in artikel 25, derde lid, Lpw wordt genoemd is louter een administratieve lastenverzwaring, zonder toegevoegde waarde in de praktijk en kan daardoor verwarrend werken bij het gebruik van de wet.

D (artikel 27)

Deze aanpassing betreft een correctie in de benaming van de verantwoordelijke minister, zijnde thans de minister van Economische Zaken.

Artikel VII. Wijziging Wet op het onderwijstoezicht (WOT)

A (artikel 3)

Voor een nadere toelichting op de wijziging onder 1 zij verwezen naar het algemeen deel van de toelichting (B2).

Op grond van artikel 38 Wet medezeggenschap op scholen (WMS) kan de minister van OCW de bekostiging geheel of gedeeltelijk inhouden, indien een school of samenwerkingsverband de wettelijke voorschriften van de WMS niet naleeft. Met de wijziging onder 2 wordt beoogd dat de inspectie deze bevoegdheid in mandaat (namens de Minister) kan uitoefenen. Door het wettelijk mogelijk te maken dat de handhaving van de WMS aan de Inspectie kan worden gemandateerd, komt de handhaving van lichte sancties in één hand te liggen. Dit leidt tot een eenduidiger en efficiënter toezicht. Ook het Organisatie- en mandaatbesluit van OCW en de Beleidsregel financiële sancties bij bekostigde instellingen zal met het oog hierop worden aangepast. Zie verder ook het algemeen deel van de toelichting hierover (B4).

B (artikel 24l)

In het huidige artikelonderdeel wordt verwezen naar het College voor examens, maar dat moet zijn het College voor toetsen en examens.

Artikel VIII. Wijziging Wet medezeggenschap op scholen (WMS)

A (artikel 7)

Dit betreft een wijziging van redactionele aard. Ingevolge artikel 1, onderdeel k, en artikel 3, derde lid, van de Wet medezeggenschap op scholen (hierna: WMS), maakt een geleding integraal onderdeel uit van de medezeggenschapsraad. Artikel 7 zoals dat tot nu toe geldt, regelt de verplichting tot het uitbrengen van schriftelijke verslag en het bieden van de mogelijkheid om met hem overleg te voeren. Daarbij is het onlogisch en overbodig om de medezeggenschapsraad in de gelegenheid te stellen met zichzelf overleg te voeren.

B en C (artikelen 8a en 9)

In het nieuwe artikel 8a is de tekst opgenomen van het huidige artikel 10, tweede lid. Reden van deze verplaatsing is dat artikel 10, eerste lid, het instemmingsrecht regelt, en het tweede lid over een ander onderwerp gaat, nl. de sollicitatiecommissie voor de benoeming van een bestuurder. Het is beter dit in een afzonderlijk artikel onder te brengen.

Aangezien dit doorwerkt in de van overeenkomstige toepasssingverklaring in artikel 9, is tevens een nieuwe tekst van artikel 9 opgenomen waarbij gekozen is voor een overzichtelijke opsomming van de medezeggenschapsraden waarop de genoemde artikelen van overeenkomstige toepassing zijn. Daarbij is tevens de benoeming van bestuurders in het samenwerkingsverband passend onderwijs in lijn gebracht met de procedure voor benoeming van het bevoegd gezag van een school.

Dit betekent dat bij de benoeming van een bestuurder in het samenwerkingsverband passend onderwijs een sollicitatiecommissie wordt ingesteld waarin een lid uit of namens de personeelsgeleiding van de medezeggenschapsraad van het samenwerkingsverband, een lid uit of namens de personeelsgeleding van de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband en tevens een lid uit of namens de ouder-/leerlinggeleding van de ondersteuningsplanraad deelneemt.

D (artikel 10)

Dit betreft een wetstechnische verbetering. In artikel 10, eerste lid, onder b, van de WMS is ten onrechte de onderwijs- en examenregeling genoemd. Het gebruik van deze term stamt nog uit de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 (WMO), de voorloper van de WMS. De WMO had tevens betrekking op de medezeggenschap in de BVE-sector (mbo en vavo) en noemde in dat verband de onderwijs- en examenregeling. De WMO is in 2010 ingetrokken toen de medezeggenschap in de BVE-sector werd geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB; zie hoofdstuk 8a). Aangezien de WMS niet op de BVE-sector van toepassing is, is de term "onderwijs- en examenregeling" in de WMS een dode letter; deze wordt daarom geschrapt.

In verband met het nieuwe artikel 8a kan artikel 10, tweede lid vervallen; door het schrappen van het tweede lid, kan ook de aanduiding "1"voor het eerste lid vervallen.

E (artikel 12)

De wet van 15 juni 2016 tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met versterking van de bestuurskracht van onderwijsinstellingen (Stb. 2016, 273) heeft in artikel VI, onderdeel D, het tweede lid van artikel 28 van de WMS gewijzigd. Dat lid bepaalt nu dat de kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de vervulling van de taak van de medezeggenschapsraad rechtstreeks, en zonder dat het noodzakelijk is daartoe eerst een regeling vast te stellen, ten laste komen van het bevoegd gezag. Dit vervangt de opdracht die tot die tijd in dat tweede lid geregeld was om een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten op te stellen. In verband met deze gewijzigde systematiek, waarbij voor noodzakelijke kosten van medezeggenschap dus niet langer een faciliteitenregeling wordt vastgesteld, is ook het instemmingsrecht op die faciliteitenregeling voor alle geledingen van de medezeggenschapsraad komen te vervallen.

Het instemmingsrecht in artikel 12, eerste lid, onderdeel q, kan voor personeel sindsdien dus alleen nog betrekking hebben op artikel 28, derde lid. Voor het overige wordt in dat artikel immers niet meer gesproken over een regeling. Om te verduidelijken dat het gaat om de instemmingsbevoegdheid voor specifiek artikel 28, derde lid, van de WMS, wordt dat geëxpliciteerd.

F (artikel 34)

Dit betreft een tekstuele verbetering. In het huidige vijfde lid wordt ten onrechte gesproken van "voorstel", terwijl dit "besluit" moet zijn.

G (artikel 40 e.v.)

Dit betreft artikelen die kunnen vervallen omdat ze uitgewerkt zijn. Wat betreft artikel 40, eerste lid, en artikel 43: de Wet medezeggenschap onderwijs 1992 is ingetrokken (Stb. 2010, 8), daarom kunnen de bepalingen geen toepassing meer vinden. Met betrekking tot artikel 41 en 42 zijn de daarin genoemde data en termijnen verstreken.

Artikel IX. Wijziging Wet primair onderwijs BES (WPO BES)

A (artikel 4)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van het analoge artikel 3a WPO.

B (artikel 10)

De verplichting tot het geven van een vijfdaagse schoolweek is algemener geformuleerd. In navolging van de wijziging van artikel 8, negende lid, WPO (zie toelichting aldaar) wordt voorgesteld ook voor Caribisch Nederland scholen meer ruimte te bieden op het punt van de vier- en vijfdaagse schoolweek. De vijfdaagse schoolweek blijft het uitgangspunt; er kan geen sprake van zijn dat scholen structureel een vierdaagse schoolweek aanbieden.

C (artikel 16)

Deze wijziging wordt voorgesteld naar analogie van de voorgestelde wijziging van artikel 13 WPO in deze wet. Zie de toelichting bij die wijziging.

D (artikel 16a)

Zie toelichting bij het nieuwe artikel 13a WPO.

E (artikel 21)

Met het nieuwe artikel 16a kan artikel 21 vervallen.

F (artikel 33)

Zie toelichting bij de analoge wijziging van artikel 31 WPO.

G (artikel 41)

Zie toelichting bij de analoge wijziging van artikel 36 WPO.

H (artikel 49)

Verwezen wordt naar de toelichting op de wijziging van artikel 44 WPO. Er is voor gekozen om de wet voor Europees en Caribisch Nederland op dit punt gelijk te laten luiden; de medezeggenschapsraad kan over de mate van ouderbetrokkenheid het gesprek aangaan met het bevoegd gezag.

I (artikel 50)

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 45 WPO.

K (artikel 119a)

Dit wetsartikel wordt voorgesteld naar analogie van het nieuwe artikel 148b WPO in dit wetsvoorstel. Voor een toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting (B2).

L (artikel 131)

Zie de toelichting op de wijziging van artikel 171 WPO. Bij aanpassing van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs BES zal specifiek bezien worden welke wijze van openbaarmaking aansluit bij de mogelijkheden op de BES.

M (artikel 135)

Hierin zijn de bepalingen uit de artikelen 23 en 24 van het Besluit bekostiging WPO BES opgenomen. Zie overigens de toelichting op het nieuwe artikel 175 WPO.

N (artikel 145)

Zie de toelichting bij de wijziging van artikel 176j van de WPO.

Artikel X. Wijziging Wet voortgezet onderwijs BES (WVO BES)

A (artikel 16)

Deze wijziging is gelijk aan de wijziging van artikel 10 van de WVO voor Europees Nederland. Verwezen wordt naar de toelichting bij die wijziging.

B (artikel 51)

Deze wijziging wordt voorgesteld naar analogie van de voorgestelde wijziging van artikel 13 WPO in deze wet. Zie de toelichting aldaar.

C (artikel 51a)

Zie toelichting op het nieuwe analoge artikel 13a WPO.

D (artikel 53)

Deze bepaling kan vervallen in verband met het nieuwe artikel 51a.

E (artikel 59)

Verwezen wordt naar de toelichting bij het vervallen van het analoge artikel 24f van de WVO.

F (artikel 60)

Verwezen wordt naar de toelichting bij het analoge wijziging van artikel 24g WVO.

G (artikel 79)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de analoge wijziging van artikel 31 vierde lid WPO.

H (artikel 84)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van het analoge artikel 3a WPO.

I (artikel 85)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de aanpassing van het analoge artikel 35a WVO.

J (artikel 94)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van het analoge artikel 39c WVO.

K (artikel 116)

Verwezen wordt naar de toelichting bij het analoge artikel 60 WVO.

L (artikel 172a)

Dit artikel wordt voorgesteld naar analogie van het nieuwe artikel 99b WVO in dit wetsvoorstel. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het algemeen deel van de toelichting (B2).

M (artikel 175)

Zie de toelichting bij de analoge wijziging van artikel 171 WPO en artikel 131 WPO BES. N (artikel 178a)

In dit nieuwe artikel zijn de bepalingen van de artikelen 20 en 21 Bekostigingsbesluit WVO BES opgenomen. Zie overigens de toelichting bij het nieuwe analoge artikel 175 WPO

O (artikel 187)

Verwezen wordt naar de toelichting bij de wijziging van het analoge artikel 106 WVO.

Artikel XI. Wijziging Wet educatie en beroepsonderwijs BES (WEB BES)

A (artikel 2.3.1)

Zie de toelichting bij de analoge wijziging van artikel 2.5.3 WEB. Met de wijziging in het eerste lid van dit artikel wordt verwezen naar de overige financiële gegevens, zoals neergelegd in het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. De BES kent haar eigen Burgerlijk

Wetboek, maar daarin ontbreekt een bepaling over de overige financiële gegevens. Aangezien de regering wenst dat deze gegevens echter vanuit alle onderwijssectoren openbaar worden gemaakt, wordt in dit geval gekozen voor een verwijzing naar het Nederlandse Burgerlijk Wetboek. Dit komt vaker voor, zo wordt in artikel 131 WPO BES en artikel 175 WVO BES, die handelen over het jaarverslag, zowel verwezen naar het Nederlandse Burgerlijk Wetboek als het Burgerlijk Wetboek BES.

B (artikel 2.3.2)

Zie de toelichting bij de analoge wijziging van artikel 2.5.3 WEB, met dien verstande dat in de WEB BES de term "jaarverslag" wordt gebruikt.

Artikel XII. Wijziging Leerplichtwet BES

A (artikel 28)

Bij de Aanpassingswet OCW-wetten BES (Stb. 2013, 432) is het toezicht op de naleving van de wet door de schoolhoofden, evenals in de Lpw 1969, belegd bij de Inspectie van het onderwijs. Daartoe is in artikel 28a van de Leerplichtwet BES (Lpw BES) eenzelfde bepaling opgenomen als in artikel 16a van de Lpw 1969. Bij die gelegenheid is echter verzuimd om ook artikel 28 aan te passen. Deze technische onvolkomenheid wordt thans hersteld.

B (artikel 28a)

Deze wijziging is opgenomen naar analogie van de wijziging van artikel 16a van de Lpw 1969. Doel van het wijzigingsartikel is een grondslag te bieden voor het bestuurscollege van het openbaar lichaam om, op basis van een samenwerkingsovereenkomst, namens de inspectie toezicht te houden op de naleving van de Lpw BES door de schoolhoofden. Daarbij is van belang dat de leerplichtambtenaren over de bevoegdheden, bedoeld in artikel 29 van de Lpw BES, kunnen beschikken. Deze bevoegdheden komen materieel overeen met de artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 van de Awb.

Volgens de memorie van toelichting bij artikel 29 is de Awb niet van toepassing op de BES: "Bij de formulering van dit artikel is aansluiting gezocht bij artikel 9 van de Wet op het onderwijstoezicht. Omdat de Algemene wet bestuursrecht op de BES eilanden niet van toepassing is, zijn de elementen uit de artikelen 5:12 tot en met 5:17 en 5:20 van deze wet in dit artikel opgenomen "(memorie van toelichting bij Tweede Aanpassingswet BES, Kamerstuknr. 32 419).

Artikel XIII. Samenloop

[tekst volgt later bij invoeging samenloopbepalingen]

Artikel XIV. Inwerkingtreding

Een inwerkingtredingsdatum zal bij koninklijk besluit worden vastgesteld. Er is gedifferentieerde inwerkingtreding mogelijk zodat niet alle wijzigingen op hetzelfde moment in werking behoeven te treden.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Sander Dekker

W7672.K-1 44

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.