Ambtelijk concept wetsvoorstel modernisering tuchtrecht Wet BIG

1.

Kerngegevens

Document­datum 23-09-2015
Publicatie­datum 16-05-2018
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Ambtelijk concept wetsvoorstel modernisering tuchtrecht Wet BIG

Wet van.....tot wijziging van de

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg in verband met de verbeteringen die worden doorgevoerd in het tuchtrecht alsmede verbeteringen ten aanzien van het functioneren van de wet (Wet modernisering tuchtrecht Wet BIG)

Voorstel van wet

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg te wijzigen zodat het tuchtrecht toekomstbestendig wordt en zodat het functioneren van de wet in het algemeen verbeterd wordt;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • andere overeenkomstsluitende staat: staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of Zwitserland;
  • BIG-nummer: nummer, bedoeld in artikel 3, tweede lid;
  • erkend specialistenregister: een specialistenregister ten aanzien waarvan artikel 14, eerste lid, is toegepast, dan wel een specialistenregister dat met toepassing van artikel 16 in het leven is geroepen;
  • geneeskunst: gebied van de individuele gezondheidszorg, in het kader waarvan handelingen worden verricht, die:
  • a. 
    ertoe strekken een ziekte te genezen;
  • b. 
    het ontstaan van een ziekte behoeden;
  • c. 
    ertoe strekken de gezondheidstoestand te beoordelen;
  • d. 
    ertoe strekken verloskundige bijstand te verlenen;
  • e. 
    gericht zijn op het afnemen van bloed bij een persoon dan wel het wegnemen van weefsel, voor andere doeleinden dan die bedoeld onder a tot en met d;
  • f. 
    gericht zijn op het wegnemen van weefsel bij een overledene en het verrichten van sectie;
  • g. 
    gericht zijn op het aanbrengen, modificeren, herstructureren en wegnemen van weefsel, voor andere doeleinden dan die bedoeld onder a tot en met d;
  • individuele gezondheidszorg: zorg die rechtstreeks betrekking heeft op een persoon en ertoe strekt diens gezondheid te bevorderen of te bewaken, het onderzoeken en het geven van raad daaronder begrepen;
  • inspecteur: de inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid;
  • klaagschrift: een schriftelijk stuk van één der in artikel 65, eerste lid, genoemde personen om een zaak aanhangig te maken ten aanzien van een aan tuchtrechtspraak onderworpen persoon als bedoeld in de gevallen bedoeld in artikel 47, eerste lid;
  • Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
  • register: een overeenkomstig artikel 3, eerste lid, ingesteld register;
  • vooronderzoeker: degene die op grond van artikel 66, eerste lid, tot het verrichten van een vooronderzoek is aangewezen dan wel dit onderzoek heeft verricht.

B

Artikel 2 vervalt.

C

Artikel 3, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende: huidtherapeut.
  • 2. 
    In het tweede lid:
  • a. 
    vervallen de zinsnede "de naam, voornamen, geslacht, geboortedatum, nationaliteit en adres van de betrokkene en" de zinsnede "en het tijdstip"
  • b. 
    wordt na "inschrijving" toegevoegd: , alsmede de overige bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens.
  • 3. 
    Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vierde en vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    Bij ministeriële regeling wordt aangewezen welke van de gegevens als bedoeld in het tweede lid voor een ieder raadpleegbaar zijn.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1. 
    Onverminderd artikel 48, eerste lid, onder d, is aan degene die in een register ingeschreven staat het recht voorbehouden de in artikel 3, eerste lid, aan de hoedanigheid waarin zij ingeschreven worden, gegeven benaming als titel te voeren.
  • 2. 
    Onder vernummering van het vierde lid tot derde lid, vervalt het derde lid (oud).

E

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze de beoefenaar van een beroep als bedoeld in artikel 3, eerste lid, het publiek kenbaar maakt onder welk BIG-nummer hij is ingeschreven.

F

Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. 
    Onze Minister besluit op de aanvraag tot inschrijving in een register. Indien bij algemene maatregel van bestuur op grond artikel 35a, eerste lid, een categorie van beroepsbeoefenaren is aangewezen om de bevoegdheid uit te oefenen tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen als bedoeld in artikel 36, onderdeel n, besluit Onze Minister op de aanvraag van een tot die categorie behorende beroepsbeoefenaren tot vermelding in het register van die bevoegdheid en de geneesmiddelen waarvoor die bevoegdheid geldt.

H

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid, onderdeel b en onderdeel c, vervalt telkens: aan de ingeschrevene.
  • 2. 
    Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
  • d. 
    de schorsing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d.
  • 3. 
    In het eerste lid, onderdeel e, vervalt "een ingeschrevene".
  • 4. 
    In het eerste lid, onderdeel f, vervalt: in het register ingeschreven staande.
  • 5. 
    In het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma in onderdeel j, twee onderdelen toegevoegd, luidende:
  • k. 
    de bevoegdheid van een krachtens artikel 5 aangewezen beroepsbeoefenaar om de krachtens artikel 36, onderdeel n, aangewezen UR-geneesmiddelen voor te schrijven, onder vermelding van de categorie van beroepsbeoefenaren waartoe de betrokken beroepsbeoefenaar behoort;
  • l. 
    de last tot onmiddellijke beëindiging van de beroepsuitoefening, bedoeld in artikel 78a, voor de periode dat de last van kracht is.
  • 6. 
    In het tweede lid wordt "ingeschrevene" vervangen door: beroepsbeoefenaar.
  • 7. 
    Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    In het register worden aantekeningen geplaatst van rechterlijke uitspraken inhoudende:
  • a. 
    de ontzetting van het recht een beroep als bedoeld in artikel 3, eerste lid, uit te oefenen;
  • b. 
    een op grond van artikel 14c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gestelde bijzondere voorwaarde, indien daaruit een inperking voortvloeit van de bevoegdheid het betrokken beroep uit te oefenen.
  • 8. 
    In het zesde lid (nieuw) wordt "eerste lid onderdeel a tot en met j, en de in het tweede lid bedoelde aantekening" vervangen door: eerste, tweede en derde lid bedoelde aantekening.

I

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b, komt te luiden:
  • b. 
    de maatregelen bedoeld in artikel 48, eerste lid, onderdelen a tot en met c, welke op grond van artikel 36a, vijfde lid, zijn opgelegd;
  • 2. 
    In het eerste lid, onderdeel c, wordt "onderdeel b" vervangen door: onderdeel

a.

  • 3. 
    Het eerste lid, onderdeel d, vervalt.
  • 4. 
    In het tweede lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Bij de openbare kennisgeving als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a en

c,    wordt eveneens het BIG-nummer vermeld.

J

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het tweede lid komt te luiden:
  • 2. 
    Aan een ieder die zulks verlangt, wordt medegedeeld:
  • a. 
    of een persoon in een register ingeschreven staat alsmede de ten aanzien van die persoon opgenomen gegevens die bij ministeriële regeling op grond van artikel 3, derde lid, zijn aangewezen;
  • b. 
    hetgeen ten aanzien van een beroepsbeoefenaar op grond van artikel 9 in het register is aangetekend en vermeld, met dien verstande dat van de aan een beroepsbeoefenaar opgelegde voorwaarden uitsluitend mededeling wordt gedaan in de bij algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.
  • 2. 
    Het derde lid vervalt.
  • 3. 
    Het vierde lid wordt vernummerd tot derde lid.

K

Artikel 15, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. 
    Doorhaling van een inschrijving in het register of schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden rechten uit te oefenen, heeft tot gevolg dat de inschrijving van de betrokkene als specialist is vervallen, onderscheidenlijk dienovereenkomstig geschorst is. Van elke doorhaling of schorsing wordt mededeling gedaan aan de betrokken organisatie.

KA

Na artikel 33 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§9. Huidtherapeuten Artikel 33a

Om in het desbetreffende register als huidtherapeut te kunnen worden ingeschreven, wordt vereist het bezit van een getuigschrift waaruit blijkt dat de betrokkene voldoet aan de daartoe bij algemene maatregel van bestuur gestelde opleidingseisen.

Artikel 33b

Tot het gebied van deskundigheid van de huidtherapeut wordt gerekend het verrichten van bij algemene maatregel van bestuur te omschrijven handelingen op het gebied van de huidtherapie.

L

Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1. 
    Het is anderen dan de op grond van dit hoofdstuk aangewezen personen in de bij of krachtens dit hoofdstuk aangewezen gevallen, verboden om buiten noodzaak beroepsmatig de handelingen, genoemd in artikel 36, te verrichten ten aanzien van personen, tenzij:
  • a. 
    zulks geschiedt ingevolge een opdracht van een persoon die zijn bevoegdheid ontleent aan het bepaalde bij of krachtens de artikelen 35a, 36a, of 37;
  • b. 
    hij redelijkerwijs mag aannemen dat hij beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk uitvoeren van de opdracht; en
  • c. 
    hij, voor zover de opdrachtgever aanwijzingen heeft gegeven, handelt overeenkomstig die aanwijzingen.
  • 2. 
    In het tweede lid vervalt: het bepaalde in.

M

Na artikel 35 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

  • 1. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 3, eerste lid, worden aangewezen die bevoegd zijn tot het beroepsmatig verrichten van een of meer handelingen als bedoeld in artikel 36. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen aan het verrichten van de handelingen voorwaarden worden verbonden of beperkingen worden opgelegd.
  • 2. 
    Het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp is overlegd aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 35b

  • 1. 
    De krachtens artikel 35a bevoegde personen, zijn tot het verrichten van de handelingen, genoemd in artikel 36, tweede lid, uitsluitend bevoegd voor zover zij redelijkerwijs mogen aannemen dat zij beschikken over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van die handelingen.
  • 2. 
    Indien de bevoegde personen niet voldoen aan het vereiste van bekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, worden zij voor de toepassing van de artikelen 35, eerste lid, onder a, 38 en 39, aangemerkt als personen die hun bevoegdheid ontlenen aan het in de artikelen 35a, 35b, 36 bepaalde.

Artikel 36 komt te luiden:

Artikel 36

De handelingen als bedoeld in artikel 35, eerste lid, zijn:

  • a. 
    heelkundige handelingen, waaronder wordt verstaan handelingen op het gebied van de geneeskunst, waarbij de samenhang der lichaamsweefsels wordt verstoord en deze zich niet direct herstelt;
  • b. 
    verloskundige handelingen;
  • c. 
    het verrichten van endoscopieën;
  • d. 
    het verrichten van katheterisaties;
  • e. 
    het geven van injecties;
  • f. 
    het verrichten van puncties;
  • g. 
    het brengen onder narcose;
  • h. 
    verrichten van handelingen waarbij gebruik wordt gemaakt van radioactieve stoffen of toestellen die ioniserende stralen uitzenden voor zover zij voldoen aan de krachtens de Kernenergiewet ter zake van het gebruiken van zodanige stoffen en toestellen gestelde eisen;
  • i. 
    het verrichten van electieve cardioversie;
  • j. 
    het toepassen van defibrillatie;
  • k. 
    het toepassen van elektronconvulsieve therapie;
  • l. 
    steenvergruizing;
  • m. 
    het verrichten van handelingen ten aanzien van menselijke geslachtscellen en embryo's, gericht op het anders dan op natuurlijke wijze tot stand brengen van een zwangerschap;
  • n. 
    het voorschrijven van UR-geneesmiddelen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder s, van de Geneesmiddelenwet;
  • o. 
    het met behulp van licht, ultrasoon geluid of hoogfrequente elektrische stroom behandelen van lichaamsweefsel.

O

Artikel 36a wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "artikel 36" vervangen door: artikel 35a.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "artikel 36, vijftiende lid," vervangen door: artikel 35b.

P

In artikel 37, tweede lid, vervalt de zinsnede: met betrekking tot bij de maatregel omschreven handelingen, vallende onder artikel 36, wijziging worden gebracht ter zake van de in artikel 36 vervatte toekenning van bevoegdheid, alsook.

Q

Na artikel 37 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 37a

  • 1. 
    Dit hoofdstuk is niet van toepassing op handelingen voor zover ten aanzien van die handelingen bij of krachtens andere wetten regels zijn gesteld.
  • 2. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën van handelingen worden aangewezen waarop dit hoofdstuk niet van toepassing is. De aanwijzing kan slechts geschieden indien dit geen ernstig gevaar voor de individuele gezondheidszorg oplevert.
  • 3. 
    Het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan vier weken nadat het ontwerp is overlegd aan beide kamers der Staten-Generaal.

S

In artikel 41, tweede lid, wordt "een lid-Staat der Europese Economische Gemeenschap" vervangen door "een lidstaat van de Europese Unie" en "lid-Staten van die gemeenschap" vervangen door: lidstaten van die unie.

T

Artikel 42 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het tweede lid wordt na "artikel 7, onderdeel e" een komma geplaatst.
  • 2. 
    In het vierde lid wordt "de naam en de woonplaats" vervangen door: de naam, de woonplaats en het BIG-nummer.

U

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "lid-Staat der Europese Economische Gemeenschap" vervangen door "lidstaat van de Europese Unie" en wordt "lid-Staten van die gemeenschap" vervangen door: lidstaten van die Unie.
  • 2. 
    In het tweede lid, onderdeel a, wordt "lid-Staten" vervangen door: lidstaten.
  • 3. 
    In het tweede lid, onderdeel b, wordt "lid-Staat" vervangen door: lidstaat.
  • 4. 
    In het tweede lid, onderdeel c, sub 1°, wordt "lid-Staat" vervangen door: lidstaat.

V

Artikel 44 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "lid-Staat der Europese Economische Gemeenschap" vervangen door "lidstaat van de Europese Unie", wordt "lid-Staten van die gemeenschap" vervangen door "lidstaten van die Unie" wordt "lid-Staten" vervangen door "lidstaten" en "lid-Staat" telkens vervangen door: lidstaat.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "lid-Staat der Europese Economische Gemeenschap" vervangen door "lidstaat van de Europese Unie" en wordt "lid-Staten" vervangen door: lidstaten.

W

In artikel 46 wordt "Europese Economische Gemeenschap" vervangen door: Europese Unie.

X

Artikel 47 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt in de aanhef van onderdeel a, "hij" vervangen door: die beroepsbeoefenaar.
  • 2. 
    Het eerste lid, onderdeel b komt te luiden:
  • b. 
    enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten: 1°. in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg;

2°. in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt.

  • 3. 
    In het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende: huidtherapeut.
  • 4. 
    In het vierde lid wordt "schorsing of doorhaling" vervangen door: doorhaling.

Z

Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
  • d. 
    schorsing van de bevoegdheid de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor ten hoogste één jaar;
  • 2. 
    In het eerste lid worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f, een onderdeel toegevoegd, luidende:
  • g. 
    binding aan bijzondere voorwaarden om het beroep uit te oefenen waarvoor de beroepsbeoefenaar in het register is ingeschreven.
  • 3. 
    Onder vernummering van het tweede tot en met negende lid tot het derde tot en met tiende lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:
  • 2. 
    Bij de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register kan het regionale tuchtcollege aan de beroepsbeoefenaar beperkingen opleggen met betrekking tot het beroepsmatig handelen op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
  • 4. 
    Het derde lid (nieuw) komt te luiden:
  • 3. 
    De volgende maatregelen kunnen gezamenlijk worden opgelegd en gelden voor de toepassing van de aanhef van het eerste lid en van artikel 69, derde lid, als één maatregel:
  • a. 
    de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c en d;
  • b. 
    de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder d en e;
  • c. 
    de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder e en g.
  • 5. 
    In het zesde lid (nieuw) wordt "De maatregelen van schorsing en van doorhaling van de inschrijving in het register" vervangen door: De maatregelen genoemd in het eerste lid, onder d en f.
  • 6. 
    In het zevende lid (nieuw) wordt "Schorsing van de inschrijving in het register" vervangen door: De maatregel, genoemd in het eerste lid, onder d of f.
  • 7. 
    In het achtste lid (nieuw) wordt de zinsnede "onder e, of in het derde lid bedoeld" vervangen door "onder e, g, tweede of in het vierde lid bedoeld" en wordt "zesde lid" vervangen door: zevende lid.
  • 8. 
    Het negende lid (nieuw) komt te luiden:
  • 9. 
    Bij een beslissing tot het opleggen van de maatregel van doorhaling van de inschrijving kan het college tevens, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij wijze van voorlopige voorziening een maatregel als bedoeld in het eerste lid, onder d of e, opleggen. Deze maatregelen kunnen bij wijze van de voorlopige voorziening gezamenlijk worden opgelegd. De voorlopige voorziening wordt terstond van kracht en wordt vanwege Onze Minister onverwijld ten uitvoer gelegd. De voorlopige voorziening blijft van kracht totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
  • 9. 
    In het tiende lid (nieuw) wordt "Een tot schorsing strekkende maatregel" vervangen door "Een tot het eerste lid, onder d, strekkende maatregel" en "aantekening van de schorsing" vervangen door: aantekening van de maatregel.

AA

In artikel 49, achtste lid, vervalt: (Stb.1969, 83).

BB

Artikel 50 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1. 
    In gevallen waarin een der in artikel 48, eerste lid, onder e, f en g, tweede en vierde lid, omschreven maatregelen is opgelegd, kan, zo bijzondere omstandigheden zulks wettigen, bij koninklijk besluit worden bepaald dat de betrokkene in de hem ontzegde bevoegdheid wordt hersteld dan wel dat de aan de betrokkene opgelegde beperkingen worden opgeheven, dat hij, tenzij een buiten de opgelegde maatregel staande weigeringsgrond aanwezig blijkt, wederom in het register zal kunnen worden ingeschreven onderscheidenlijk dat de voorwaarden die de betrokkene bij die maatregel werden gesteld, komen te vervallen.
  • 2. 
    In het derde lid wordt "Onze Ministers" vervangen door "Onze Minister" en wordt "van het tuchtcollege" vervangen door: bij het tuchtcollege.

CC

In artikel 52 wordt "artikel 48, eerste of derde lid" vervangen door: artikel 48, eerste, tweede of vierde lid.

DD

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het derde lid wordt "op voordracht van Onze Ministers voor het leven benoemd" vervangen door: op voordracht van Onze Minister voor de tijd van zes jaar benoemd en zijn herbenoembaar.
  • 2. 
    Het vierde lid komt te luiden:
  • 4. 
    De overige leden en plaatsvervangende leden worden bij besluit van Onze Minister voor de tijd van zes jaar benoemd en zijn herbenoembaar. Op hun verzoek wordt hen door Onze Minister tussentijds ontslag verleend. Hun wordt in ieder geval ontslag verleend met het bereiken van de zeventigjarige leeftijd. Artikel 48, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is ten aanzien van de in de eerste volzin bedoelde personen, voor zover zij rechtsgeleerden zijn, van overeenkomstige toepassing. De leden-beroepsgenoten en de plaatsvervangende ledenberoepsgenoten worden benoemd uit personen die ingeschreven staan in het desbetreffende register.
  • 3. 
    In het vijfde lid wordt de zinsnede "bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Ministers" vervangen door: bij besluit van Onze Minister.

EE

Na artikel 55 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 55a

Een regionaal tuchtcollege draagt zorg voor een deskundige, die de klager kan ondersteunen bij het opstellen en wijzigen van diens klacht.

GG

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid komt te luiden:
  • 1. 
    De benoeming van een lid-beroepsgenoot of plaatsvervangend lid-beroepsgenoot van een regionaal tuchtcollege of van het centrale tuchtcollege eindigt indien:
  • a. 
    zijn inschrijving in het register wordt doorgehaald;
  • b. 
    zijn bevoegdheid om de aan de inschrijving verbonden rechten uit te oefenen is geschorst;
  • c. 
    een beslissing waarbij ten aanzien van hem een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder e of g, of tweede lid, is opgelegd onherroepelijk is geworden;
  • d. 
    een maatregel, berustend op een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing overeenkomstig artikel 9, tweede lid, is opgelegd;
  • e. 
    een schriftelijk bevel overeenkomstig artikel 87a is opgelegd.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt de zinsnede "artikel 48, eerste lid, onder e en f" vervangen door "artikel 48, eerste lid, onder e, f of g of tweede lid" en wordt "tweede volzin van het zevende lid of het in het achtste lid" vervangen door: tweede volzin van het achtste of het in het negende lid.

HH

Artikel 62, tweede lid, komt te luiden PM

II

Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt in de aanhef "een schriftelijke klacht van" vervangen door "indiening van een klaagschrift door" en komt onderdeel d te luiden:
  • d. 
    de inspecteur.
  • 2. 
    Het zevende lid vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid.
  • 3. 
    In het derde lid wordt "Degene die het vooronderzoek verricht" vervangen door: De vooronderzoeker.
  • 4. 
    In het zesde lid wordt de zinsnede "verzoekt de in het eerste lid, onder d, bedoelde inspecteur" vervangen door: verzoekt de inspecteur.
  • 5. 
    Het negende tot en met het elfde lid vervallen.

JJ

Na artikel 65 worden vijf artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 65a

  • 1. 
    De secretaris van het tuchtcollege heft van de indiener van het klaagschrift een bij ministeriële regeling vast te stellen griffierecht.
  • 2. 
    De secretaris wijst de indiener van het klaagschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt hem mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op het daartoe bekendgemaakte bankrekeningnummer. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven, wordt de klacht niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest.
  • 3. 
    In afwijking van het eerste lid wordt geen griffierecht geheven indien een klaagschrift wordt ingediend door de inspecteur.

Artikel 65b

  • 1. 
    Nadat een klaagschrift is ingediend, zendt de voorzitter van het college een afschrift daarvan aan de beklaagde.
  • 2. 
    De voorzitter van een college zendt aan de inspecteur een periodiek geaggregeerd overzicht van de ingediende klaagschriften. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over het periodiek geaggregeerd overzicht.

Artikel 65c

  • 1. 
    De klager kan zijn klacht tot aan de behandeling van de zaak op de terechtzitting schriftelijk wijzigen of aanvullen. De secretaris zendt de beklaagde een afschrift van de schriftelijke wijziging of aanvulling verstrekt en wordt deze in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.
  • 2. 
    Bij de wijziging van een klacht is artikel 65b, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 65d

  • 1. 
    De klager kan zijn klacht tot aan de uitspraak door het tuchtcollege intrekken. Op de intrekking van de klacht is artikel 65b, eerste lid, van overeenkomstige toepassing.
  • 2. 
    Indien de klacht wordt ingetrokken, wordt de behandeling daarvan gestaakt, tenzij:
  • a. 
    de beklaagde schriftelijk verklaart voortzetting van de behandeling te verlangen; of
  • b. 
    het tuchtcollege beslist dat de behandeling van de klacht om redenen, aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet.
  • 3. 
    Indien om redenen van algemeen belang wordt beslist tot voortzetting van de klacht wordt de inspecteur voor het vervolg van de zaak als klager wordt aangemerkt.
  • 4. 
    Indien de klager overlijdt wordt de behandeling van de zaak gestaakt. tenzij het college beslist dat de klacht wordt voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing
  • 5. 
    Indien de beklaagde overlijdt, wordt de behandeling van de klacht gestaakt.

Artikel 65e

De klager en de beklaagde kunnen zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde en zich laten bijstaan door een raadsman. De gemachtigde, niet zijnde een advocaat, legt desgevraagd ten bewijze van de machtiging een schriftelijke volmacht over. De voorzitter van het regionale tuchtcollege kan slechts weigeren een persoon, niet zijnde een advocaat, als gemachtigde of als raadsman toe te laten, indien er duidelijke aanwijzingen zijn dat door de toelating van die persoon een behoorlijke uitoefening van de rechtspraak zal worden belemmerd. De weigering wordt door de voorzitter schriftelijk gemotiveerd.

KK

Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "artikel 65, zevende lid" vervangen door: artikel 65b, eerste lid.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "Degene die door de voorzitter op grond van het eerste lid is aangewezen om het vooronderzoek te verrichten" vervangen door "De

vooronderzoeker" en wordt "de betrokken hoofdinspecteur of regionale inspecteur" vervangen door: de inspecteur.

  • 3. 
    In het derde lid wordt "degene die het vooronderzoek verricht" telkens vervangen door "de vooronderzoeker".
  • 4. 
    Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het negende en tiende komen het vierde tot en met achtste lid te luiden:
  • 4. 
    Indien naar aanleiding van het vooronderzoek van een klacht als bedoeld in artikel 47 een vermoeden is gerezen dat een beklaagde mogelijk ongeschikt is om zijn beroep uit te oefenen als bedoeld in artikel 79, stelt de voorzitter de inspecteur daarvan op de hoogte. De voorzitter zendt de stukken waarop het vermoeden van de mogelijke ongeschiktheid van de beroepsbeoefenaar is gebaseerd aan de inspecteur.
  • 5. 
    De voorzitter die een vermoeden als bedoeld in het vierde lid heeft geuit, neemt geen deel aan de behandeling van een zaak tegen die beroepsbeoefenaar, als bedoeld in artikel 79.
  • 6. 
    De vooronderzoeker kan de klager en de beklaagde en anderen verzoeken om binnen een door hem te bepalen termijn inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Indien de klager of degene over wie is geklaagd niet voldoet aan het verzoek, kan het regionale tuchtcollege daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.
  • 7. 
    De klager of de beklaagde kan, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of het regionale tuchtcollege verzoeken dat uitsluitend het college kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken.
  • 8. 
    Indien het regionale tuchtcollege beslist dat de beperking tot kennisneming, bedoeld in het zesde lid, gerechtvaardigd is, kan het college mede op de grondslag van die inlichtingen onderscheidenlijk die stukken uitspraak doen.
  • 6. 
    In het negende lid (nieuw) wordt "degene die het vooronderzoek heeft verricht" vervangen door: de vooronderzoeker.
  • 7. 
    In het tiende lid (nieuw) wordt "Een lid of plaatsvervangend lid van het tuchtcollege, dat met toepassing van het eerste lid, tweede volzin," vervangen door: De vooronderzoeker die.

LL

In artikel 67, eerste en tweede lid, wordt "degene over wie is geklaagd" telkens vervangen door: de beklaagde.

MM

Na artikel 67 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 67a

  • 1. 
    Tenzij reeds is bepaald dat de zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, kan de voorzitter dan wel in raadkamer van het tuchtcollege een beslissing worden gegeven, inhoudende dat:
  • a. 
    het college kennelijk onbevoegd is;
  • b. 
    de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is;
  • c. 
    de klacht kennelijk ongegrond is; of
  • d. 
    de klacht kennelijk van onvoldoende gewicht is.
  • 2. 
    Een in het eerste lid bedoelde beslissing wordt niet genomen voordat de klager door de voorzitter in de gelegenheid is gesteld zich hierover uit te laten.
  • 3. 
    De beslissing, genoemd in het eerste lid is met redenen omkleed en wordt op schrift gesteld.
  • 4. 
    Van de beslissing wordt onverwijld een afschrift verzonden aan de:
  • a. 
    klager;
  • b. 
    beklaagde;
  • c. 
    inspecteur;
  • d. 
    secretaris van het centrale tuchtcollege;
  • e. 
    Minister van Defensie, ingeval de beslissing betrekking heeft op een persoon die militair is.

Artikel 67b

  • 1. 
    De voorzitter van het tuchtcollege kan bepalen dat de beklaagde of de klager worden opgeroepen om in persoon op de zitting te verschijnen teneinde hun standpunten toe te lichten of het college inlichtingen te verschaffen. Zij worden opgeroepen door de secretaris. De klager en de beklaagde zijn verplicht aan de oproeping gevolg te geven. Partijen worden hierop gewezen.
  • 2. 
    Indien de beklaagde of de klager, hoewel behoorlijk opgeroepen niet op de zitting verschijnt, kan het college daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

NN

Artikel 68 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het tweede lid wordt "degene over wie is geklaagd" vervangen door: de beklaagde.
  • 2. 
    Het derde lid, tweede volzin, komt te luiden:

Artikel 556 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. 
    In het zesde lid vervalt: (Stb. 1843, 41).

OO

Na artikel 68 wordt ingevoegd:

§4a. De eindbeslissing van een zaak in eerste aanleg

PP

Artikel 69 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het tweede lid komt te luiden:
  • 2. 
    Een in het eerste lid bedoelde beslissing strekt tot:
  • a. 
    het niet-ontvankelijk verklaren van de klager,
  • b. 
    het afwijzen van de klacht, of
  • c. 
    gegrondverklaring van de klacht.
  • 2. 
    Onder vernummering van het derde lid tot het zevende lid, worden vier leden ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    Indien het regionale tuchtcollege de klacht gegrond verklaart, kan zij een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste en vijfde lid, opleggen.
  • 4. 
    Een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste en vijfde lid, wordt niet opgelegd indien dit door het regionale tuchtcollege raadzaam wordt geacht in verband met de geringe ernst van het handelen of nalaten van de beklaagde, de persoon van de beklaagde of de omstandigheden waaronder het handelen of nalaten hebben plaatsgevonden, dan wel omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan.
  • 5. 
    Indien het regionale tuchtcollege de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart en een maatregel als bedoeld in het derde lid, oplegt, kan het in zijn beslissing opnemen dat de kosten, of een deel daarvan, die de klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, door de beklaagde aan wie de maatregel wordt opgelegd aan de klager worden vergoed. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over welke kosten vergoed kunnen worden en wat de hoogte van de te vergoeden kosten is.

PM Executoriale titel

QQ

Artikel 70, tweede lid, komt als volgt te luiden:

  • 2. 
    De eindbeslissing van het regionale tuchtcollege wordt in het openbaar uitgesproken.

RR

Artikel 72 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b en c, komen te luiden:
  • b. 
    de beklaagde;
  • c. 
    de inspecteur;
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "artikel 48, eerste lid, onder d, e en f, en derde lid" vervangen door: artikel 48, eerste lid, onder b tot en met g, tweede en vierde lid.

SS

Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het eerste lid, onderdeel b en c, komen te luiden:
  • b. 
    de beklaagde;
  • c. 
    de inspecteur.
  • 2. 
    Onder vernummering van het derde tot en met zevende lid tot zesde tot en met tiende lid, worden drie leden ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    Nadat het beroepschrift is ingediend, zendt de secretaris van het centrale tuchtcollege een afschrift daarvan aan de klager, de beklaagde en de inspecteur, voor zover het beroepschrift niet door hen is ingediend.
  • 4. 
    De personen, bedoeld in het derde lid, kunnen binnen zes weken na de datum van verzending van een afschrift van het beroepschrift als bedoeld in het derde lid, incidenteel beroep instellen. De voorschriften omtrent de procedure in beroep zijn van toepassing, tenzij in deze paragraaf anders is bepaald.
  • 5. 
    De in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde personen worden door de voorzitter van het centrale tuchtcollege in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na toezending van de gronden van het incidenteel beroep schriftelijk hun zienswijze met betrekking tot het incidenteel beroep kenbaar te maken.
  • 3. 
    Het tiende lid (nieuw) komt te luiden:
  • 10. 
    De artikelen 65, achtste lid, 65c en 65d, zijn van overeenkomstige toepassing.

TT

Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Het tweede lid komt te luiden:
  • 2. 
    Op de behandeling in beroep zijn de artikelen 66, achtste en negende lid, 67, 67b, 68, en 69 tot en met 72 van overeenkomstige toepassing.
  • 2. 
    Onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid, vervallen het zesde en het zevende lid.

UU

In artikel 77 wordt "degenen over wie is geklaagd" vervangen door: de beklaagden.

VV

Na artikel 78 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk VIIA. Last tot onmiddellijke beëindiging van de beroepsuitoefening

Artikel 78a

  • 1. 
    De inspecteur kan een beroepsbeoefenaar die in een der in artikel 47, tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, een last tot onmiddellijke beëindiging van de beroepsuitoefening van het betrokken beroep opleggen.
  • 2. 
    Een last als bedoeld in het eerste lid wordt opgelegd indien voortzetting van de beroepsuitoefening naar verwachting een gevaar voor personen oplevert.
  • 3. 
    De in het eerste lid bedoelde last eindigt na acht weken na de dag waarop de last aan de beroepsbeoefenaar is bekend gemaakt, tenzij de inspecteur voor het verstrijken van de termijn tegen de beroepsbeoefenaar bij het regionale tuchtcollege een klaagschrift heeft ingediend.
  • 4. 
    Indien de inspecteur met inachtneming van het derde lid een zaak aanhangig heeft gemaakt bij het regionale tuchtcollege, blijft de in het eerste lid bedoelde last van kracht totdat het tuchtcollege in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.

Artikel 78b

Indien de inspecteur een zaak aanhangig heeft gemaakt bij het regionale tuchtcollege overeenkomstig als bedoeld in artikel 78a, derde lid, behandelt het tuchtcollege de zaak overeenkomstig artikel 65, zevende lid.

WW

Artikel 79 komt te luiden:

Artikel 79

  • 1. 
    Het regionale tuchtcollege is bevoegd in gevallen waarin een inspecteur een voordracht heeft gedaan, een zaak te behandelen en een voorziening te treffen, ertoe strekkende een beroepsbeoefenaar die in een der in het artikel 47, tweede lid vermelde hoedanigheden in een register ingeschreven staat, uit dat register te doen verwijderen dan wel diens uitoefening van het betrokken beroep met bijzondere waarborgen te omkleden indien de beroepsbeoefenaar moet worden geacht de geschiktheid tot het uitoefenen dan wel tot het zonder zodanige waarborgen uitoefenen van dat beroep te missen, wegens:

1°. zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid; of

2°. zijn gewoonte van drankmisbruik of van misbruik van middelen,

bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet.

  • 2. 
    Een voordracht, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan door de inspecteur. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de inspecteur in bij de maatregel omschreven gevallen tot het doen van een voordracht niet mag overgaan dan na overleg met een of meer andere inspecteurs.
  • 3. 
    Artikel 54 is van overeenkomstige toepassing.

XX

Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In de aanhef van het eerste lid wordt "artikel 79, tweede lid" vervangen door: artikel 79, eerste lid.
  • 2. 
    Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:
  • a. 
    binding aan bijzondere voorwaarden om het beroep uit te oefenen waarvoor de beroepsbeoefenaar in het register is ingeschreven.
  • 3. 
    In het derde lid wordt "tenzij het college" vervangen door: tenzij het regionale tuchtcollege, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert.
  • 4. 
    In het vijfde lid wordt: "het college tevens, bij wijze van voorlopige voorziening, schorsing van de inschrijving" vervangen door "het regionale tuchtcollege tevens, indien het belang van de individuele gezondheidszorg zulks vordert, bij wijze van voorlopige voorziening, een maatregel als bedoeld in artikel 48, eerste lid, onder d of e" en wordt "de inschrijving blijft geschorst" vervangen door: de voorlopige voorziening blijft van kracht.

YY

In artikel 81, tweede lid, wordt "Onze Ministers" vervangen door "Onze Minister" en wordt "het college" vervangen door: het regionale tuchtcollege.

ZZ

Artikel 82 komt te luiden:

Artikel 82

Aan de behandeling van een zaak wordt deelgenomen door de voorzitter, door het andere rechtsgeleerde lid en door de drie leden-beroepsgenoten die behoren tot de categorie artsen, een en ander met de mogelijkheid van plaatsvervanging.

AAA

Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "artikel 79, tweede lid" vervangen door "artikel 79, eerste lid" en wordt "college van medisch toezicht" vervangen door: regionale tuchtcollege.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "het college" vervangen door "het regionale tuchtcollege'' en wordt "de voorzitter" vervangen door: de secretaris.
  • 3. 
    Onder vernummering van het derde tot en met dertiende lid, tot het vijfde tot en met vijftiende lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
  • 3. 
    De voorzitter van het regionale tuchtcollege kan een zaak om een voorziening te treffen, bedoeld in artikel 79, eerste lid, gevoegd behandelen met een zaak, bedoeld in artikel 47, indien:
  • a. 
    de voordracht en het klaagschrift betrekking hebben op dezelfde beroepsbeoefenaar;
  • b. 
    de zaak, bedoeld in artikel 47, geen andere klagers kent dan de inspecteur.
  • 4. 
    Op de behandeling van een zaak die gevoegd is als bedoeld in het derde lid, is artikel 82 van overeenkomstige toepassing.
  • 4. 
    In het zesde lid (nieuw) wordt "De betrokken inspecteur" vervangen door "De inspecteur" en wordt "college van medisch toezicht" vervangen door: regionale tuchtcollege.
  • 5. 
    In het zevende tot en met zestiende lid (nieuw) wordt "college" telkens vervangen door: regionale tuchtcollege.

BBB

Artikel 84 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "college van medisch toezicht" vervangen door: regionale tuchtcollege als bedoeld in artikel 83, tweede lid.
  • 2. 
    In het derde lid wordt "artikelen 73, tweede tot en met zesde lid, en 83, derde en tiende lid" vervangen door: artikelen 73, tweede tot en met negende lid, en 83, vijfde en twaalfde lid.
  • 3. 
    In het vierde lid wordt "artikel 83, vierde en vijfde lid" vervangen door: artikel 83, zesde en zevende lid.
  • 4. 
    In het vijfde lid wordt "83, zesde tot en met negende lid, elfde lid, met uitzondering van de tweede volzin, en twaalfde lid" vervangen door: 83, achtste tot en met elfde lid, dertiende lid, met uitzondering van de tweede volzin, en veertiende lid.
  • 5. 
    In het zesde en zevende lid wordt "artikel 83, dertiende lid" telkens vervangen door: artikel 83, vijftiende lid.

CCC

In artikel 86, eerste lid, wordt "de in deze wet opgenomen strafbepalingen" vervangen door:

de voorschriften waarvan het overtreden in hoofdstuk X is strafbaar gesteld,.

DDD

Artikel 96, wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    In het eerste lid wordt "schade of een aanmerkelijke kans op schade" vervangen door: benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling.
  • 2. 
    In het tweede lid wordt "schade of een aanmerkelijke kans op schade" vervangen door: benadeling of een aanmerkelijke kans op benadeling.
  • 3. 
    Na het derde lid, worden twee leden ingevoegd, luidende:
  • 4. 
    Indien het feit, bedoeld in het tweede lid, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.
  • 5. 
    Indien het feit, bedoeld in het tweede lid, de dood ten gevolge heeft, wordt de schuldige gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie.

EEE

In artikel 98, eerste lid, wordt na "48, eerste lid, onder e," ingevoegd "48, tweede lid, 48, zevende lid," en wordt "betrokkene in het register ingeschreven staande" vervangen door: de betrokken beroepsbeoefenaar.

FFF

In artikel 99, eerste lid, wordt "hoewel zijn inschrijving in het desbetreffende register is geschorst" vervangen door: hoewel hij in de uitoefening van zijn bevoegdheden is geschorst.

GGG

Artikel 100 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Voor de tekst wordt de aanduiding "2." geplaatst.
  • 2. 
    Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
  • 1. 
    Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de eerste categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen bij handelen in strijd met de krachtens artikel 4a gestelde verplichtingen.
  • 3. 
    Het tweede lid (nieuw) aanhef, komt te luiden:

Onze Minister is bevoegd een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht op te leggen ter zake van een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens:

  • 4. 
    In het tweede lid (nieuw) wordt "48, eerste lid, onder e" vervangen door: "48, eerste lid, onder e, d en g" en worden in numerieke volgorde twee onderdelen ingevoegd, luidende:
  • artikel 36a, derde lid;
  • artikel 48, tweede lid;

HHH

In artikel 110, tweede lid, wordt "artikel 48, derde lid" vervangen door: artikel 48, vierde lid.

ARTIKEL II

Het Wetboek van Strafrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 260 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Voor de tekst wordt de aanduiding "1" geplaatst.
  • 2. 
    Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
  • 2. 
    Bij veroordeling wegens het in artikel 255 omschreven misdrijf kan de schuldige, indien hij het misdrijf in zijn beroep heeft begaan, worden ontzet van de uitoefening van dat beroep.

B

Artikel 305 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. 
    Voor de tekst wordt de aanduiding "1" geplaatst.
  • 2. 
    Er wordt een tweede lid toegevoegd, luidende:
  • 3. 
    Bij veroordeling wegens een der in de artikelen 301-303 omschreven misdrijven kan de schuldige, indien hij het misdrijf in zijn beroep heeft begaan, worden ontzet van de uitoefening van dat beroep.

PM Aanpassing andere wetten

PM Overgangsrecht

ARTIKEL III

Deze wet wordt aangehaald als: Wet modernisering tuchtrecht Wet BIG.

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN

1.    Inleiding

Op 10 maart 2011 is naar aanleiding van een vraag van Kamerlid Kuiken (PvdA) tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot Wijziging van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna: de Wet BIG) onder andere in verband met de opneming van de mogelijkheid tot taakherschikking1 een evaluatie van de Wet BIG toegezegd2. Dit heeft geleid tot de tweede evaluatie van de Wet BIG, uitgevoerd door ZonMW. De tweede evaluatie diende ertoe om te bezien of de Wet BIG voldoende aansluit op ontwikkelingen in de zorg en de samenleving. De problemen die worden beschreven in het evaluatierapport zijn mede een aanleiding geweest voor het opstellen van dit wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel bevat een oplossing voor de problematiek rondom de herkenbaarheid van de zorgverlener, de voorbehouden handelingen, de cosmetische sector en het tuchtrecht. Hierna wordt allereerst in onderdeel 2 het systeem van de Wet BIG beschreven. Daarna volgt in onderdeel 3 per onderwerp een probleembeschrijving. In onderdeel 4 wordt een beschrijving gegeven van de bijbehorende oplossingen die met deze wetswijziging worden beoogd.3 Onderdeel 5 betreft de afstemming met betrokken organisaties over de wetswijziging. In onderdeel 6 komen ten slotte de administratieve en financiële lasten aan de orde.

2.    Systeem van de wet

2.1.    Inleiding

De doelstelling van de Wet BIG is tweeledig: het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening enerzijds en het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren anderzijds.

De Wet BIG spitst zich toe op de individuele gezondheidszorg. Hiermee wordt gedoeld op handelingen die rechtstreeks gericht zijn op een persoon en het doel hebben de gezondheid van die persoon te bevorderen of te bewaken. De Wet BIG laat de uitoefening van de individuele gezondheidszorg in principe vrij voor iedereen. Het voeren van bepaalde titels en het verrichten van bepaalde risicovolle handelingen is echter voorbehouden aan de beroepsbeoefenaren van de beroepen die in de Wet BIG zijn gereguleerd. Belangrijke onderdelen van de Wet BIG zijn dan ook de beroepenregulering en het daarmee samenhangende tuchtrecht. Deze onderdelen worden hieronder nader toegelicht.

2.2.    Beroepenregulering

Er zijn veel soorten beroepsbeoefenaren actief in de zorg. Niet alle beroepen worden echter wettelijk gereguleerd. Een belangrijke vraag of wettelijk regulering van een beroep gewenst is, is of die regulering nodig is om patiënten adequaat te beschermen tegen onzorgvuldig handelen. Het gaat hierbij om beroepsbeoefenaren die risicovolle handelingen verrichten of waarbij het anderszins vanuit het perspectief van patiëntveiligheid nodig is om het beroep wettelijk te reguleren. Als de kwaliteit van zorg op een andere manier voldoende geborgd kan worden en er geen substantiële risico's voor de patiëntveiligheid zijn, is wettelijke regulering van het beroep niet nodig. Aspecten die een rol spelen bij de wettelijke regulering van een beroep zijn onder meer of er direct patiëntencontact is, of het beroep onderscheidend is van andere beroepen, of er zelfstandig en onder eigen verantwoordelijkheid risicovolle handelingen verricht worden en of de beoefenaar van het beroep direct toegankelijk is voor patiënten. De Wet BIG kent twee regimes om beroepen te reguleren. Er is een zogenaamd 'zwaar' regime op grond van artikel 3 en een 'licht' regime op grond van artikel 34. Hieronder wordt eerst een korte toelichting gegeven op het zware en lichte regime. Vervolgens wordt uitleg gegeven over handelingen die voorbehouden zijn aan bepaalde categorieën van beroepsbeoefenaren. Tot slot wordt uitgelegd welke criteria gelden voor beroepenregulering in het zware of lichte regime.

Het zware regime is momenteel van toepassing op acht (basis) beroepen4. Om een dergelijk beroep uit te mogen oefenen is het noodzakelijk dat de beoefenaar is ingeschreven in een daartoe op grond van artikel 3 ingesteld register. Voor ieder beroep is een register ingesteld. In de praktijk worden die registers gezamenlijk aangeduid als: het BIG-register. Beroepsbeoefenaren die in het BIG-register zijn ingeschreven, zijn gerechtigd de bij dat beroep behorende, wettelijk beschermde beroepstitel te voeren. Alle in het BIG-register ingeschreven beroepsbeoefenaren zijn onderworpen aan tuchtrecht. Voor een aantal beroepen geldt dat het beroepsmatig verrichten van bepaalde in de Wet BIG aangewezen risicovolle handelingen aan hen is voorbehouden (de zogenaamde voorbehouden handelingen). Om in het BIG-register te kunnen worden ingeschreven, moet de beroepsbeoefenaar aan opleidingseisen voldoen. Die eisen zijn in lagere regelgeving vastgelegd. Ook geldt voor deze beroepsbeoefenaren een plicht tot periodieke registratie. Daarnaast biedt artikel 14 de mogelijkheid voor categorieën van geregistreerde beroepsbeoefenaren een specialistentitel wettelijk te erkennen.

Het lichte regime is geregeld in artikel 34. Op grond van dit artikel zijn vijftien beroepen gereguleerd5. Het gaat in het lichte regime vooral om voor het publiek direct toegankelijke beroepen, waarvan de opleidingseisen en het deskundigheidsgebied bij algemene maatregel van bestuur (hierna: amvb) zijn vastgesteld. Beroepsbeoefenaren die aan bij amvb vastgestelde opleidingseisen voldoen zijn gerechtigd de daarbij aangewezen opleidingstitel te voeren. Deze beroepsbeoefenaren zijn dus niet opgenomen in het BIG-register en daardoor ook niet onderworpen aan publiek tuchtrecht. Door het voeren van de opleidingstitel kunnen deze beroepsbeoefenaren zich kenbaar maken als deskundigen op het betreffende vakgebied.

Naast het zware en het lichte regime kent artikel 36a ook nog de mogelijkheid aan de beoefenaren van bepaalde beroepen bij wijze van experiment bepaalde handelingen voor te behouden en het recht toe te kennen een beroepstitel te voeren. Een dergelijk experiment kan ertoe leiden dat het betreffende beroep wordt opgenomen in artikel 3.

De Wet BIG kent op dit moment veertien verschillende handelingen6 die aan de beoefenaren van bepaalde beroepen zijn voorbehouden. Die handelingen zijn dusdanig risicovol, dat ze beroepsmatig slechts zelfstandig mogen worden verricht door beroepsbeoefenaren die over de noodzakelijke kennis en vaardigheden beschikken om die handelingen op een verantwoorde wijze uit te voeren. Criteria om handelingen al dan niet als voorbehouden handelingen aan te wijzen, zijn dat er sprake moet zijn van een aanmerkelijk gevaar voor het leven of de gezondheid van patiënten, dat de handeling duidelijk bepaalbaar moet zijn en dat in de praktijk de handeling ook daadwerkelijk door ondeskundigen wordt uitgevoerd. Welke beroepsbeoefenaren zelfstandig aan hen voorbehouden handelingen mogen uitvoeren, is bepaald in artikel 36.

De Wet BIG staat toe dat ook anderen dan in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, onder bepaalde voorwaarden, voorbehouden handelingen mogen verrichten in opdracht van een zelfstandig bevoegde beroepsbeoefenaar (artikel 35, eerste lid, onder a). Onder andere moet de mogelijkheid van toezicht en tussenkomst door de opdrachtgever geborgd zijn. De Wet BIG regelt ook voor enkele beroepsgroepen functionele zelfstandigheid. Deze beroepsgroepen initiëren geen voorbehouden handelingen, maar mogen deze in opdracht zonder toezicht en tussenkomst van de opdrachtgever uitvoeren. In alle gevallen geldt dat degene die de handeling uitvoert bekwaam moet zijn om deze handeling uit te voeren.

Voor regulering van beroepen in het zware regime geldt een aantal criteria. De noodzaak tot regulering in het zware regime is in ieder geval aanwezig wanneer de beroepsbeoefenaar zelfstandig voorbehouden handelingen moet kunnen verrichten (het 'voorbehouden handelingen criterium'). Ook is er bij deze beroepsbeoefenaren evidente noodzaak tot toepassing van het tuchtrecht, omdat zo beroepsbeoefenaren van de beroepsuitoefening uitgesloten kunnen worden waardoor onder andere de bevoegdheid tot het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen komt te vervallen. Regulering in het zware regime is ook aan de orde als de beroepsgroep geen voorbehouden handelingen verricht, maar er wel om andere redenen noodzaak is tot toepassing van het tuchtrecht (het 'tuchtrechtcriterium'). Dit is met name het geval indien de patiënt zich in een afhankelijke en kwetsbare positie ten opzichte van de beroepsbeoefenaar bevindt.

Voor regulering in het lichte regime gelden thans de volgende criteria. Het lichte regime biedt uitkomst indien er behoefte is aan publiekrechtelijke regeling van de opleiding of een voor het publiek herkenbare titel. Deze behoefte zal met name gevoeld worden bij beroepsbeoefenaren die direct toegankelijk zijn voor patiënten. Bij deze beroepsgroepen is immers in het bijzonder van belang dat de patiënt zich kan richten tot een deskundige en dat herkenbaar is wie wel en niet deskundig geacht mag worden.

2.3.    Tuchtrecht

Zoals hierboven beschreven vallen beroepen in het zware regime onder het tuchtrecht. Het tuchtrecht heeft tot doel de kwaliteit van de beroepsbeoefening op peil te houden. Het kent twee functies. Ten eerste het bevorderen van het lerend vermogen van de sector. Door het tuchtrecht worden de normen van het professionele handelen verduidelijkt en aangescherpt. Ten tweede de functie om disfunctionerende beroepsbeoefenaren te corrigeren en zo nodig van de beroepsuitoefening uit te sluiten.

Het tuchtrecht in de Wet BIG biedt de mogelijkheid om gedragingen van beroepsbeoefenaren te toetsen aan specifieke beroepsnormen. Tuchtcolleges bestaan uit beroepsgenoten en juristen, meestal afkomstig uit de rechterlijke macht. Er zijn vijf regionale tuchtcolleges en een Centraal Tuchtcollege als beroepsinstantie. Het lerend vermogen wordt bevorderd doordat beroepsgenoten over beroepsgenoten oordelen. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel, maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen en daarmee het niveau van de beroepsbeoefening op peil te houden.

2.4.    Strafrecht

De Wet BIG bevat ook een aantal specifieke strafbepalingen die zien op het handelen van BIG-geregistreerden en niet BIG-geregistreerden. Het doel van die bepalingen is om iemand die in het kader van de individuele gezondheidszorg schade of een aanmerkelijke kans daarop doet ontstaan, strafrechtelijk te kunnen vervolgen. De inzet van het strafrecht staat los van de toepassing van het tuchtrecht.

3. Probleembeschrijving

3.1. Herkenbaarheid beroepsbeoefenaar

Met de stelselwijziging van 2006 is de verhouding tussen aanbieders, patiënten en verzekeraars gewijzigd. Er is een toenemende behoefte aan transparantie in de zorg en inzicht in kwaliteit. Patiënten hebben meer toegang tot keuze-informatie en zijn kritischer geworden ten opzichte van zorgaanbieders. Als patiënten meer informatie willen over hun zorgverlener kunnen ze die onder andere vinden in het BIG-register.

Uit het onderzoek dat is gedaan ten behoeve van de tweede evaluatie van de Wet BIG is gebleken dat beroepsbeoefenaren hun BIG-nummer nauwelijks gebruiken. In het kader van een registratie of in het kader van een sollicitatie wordt het BIG-nummer vaker gebruikt. Het geringe gebruik van het BIG-nummer door beroepsbeoefenaren zorgt ervoor dat de burger een beroepsbeoefenaar zonder gebruikmaking van dat nummer in het BIG-register moet zien te vinden (veelal door middel van de naam en het (werk)adres van de beroepsbeoefenaar). De naam als zoekcriterium is vaak minder geschikt, omdat er vaak meerdere beroepsbeoefenaren bestaan met dezelfde naam. Het is nu niet eenvoudig voor belanghebbenden om te controleren of een beroepsbeoefenaar staat ingeschreven in het BIG-register en of aan deze beroepsbeoefenaar maatregelen zijn opgelegd. Het is daarom wenselijk dat het BIG-nummer van de beroepsbeoefenaar voor belanghebbenden goed kenbaar is.

3.2.    Voorbehouden handelingen

Zowel in de tweede evaluatie als in het advies van de commissie Gevers7 uit 2009 staat het advies om de lijst met voorbehouden handelingen grotendeels in de huidige vorm te handhaven. Het advies luidt wel om nog de laserbehandeling aan de lijst toe te voegen omdat deze, indien uitgevoerd door ondeskundigen, een aanmerkelijk gevaar voor de gezondheid van patiënten kan opleveren. Wanneer een laserbehandeling door een ondeskundige wordt uitgevoerd kan het ongewenste schade aan de huid tot gevolg hebben. Uit diverse casussen is gebleken dat mensen bij een laserbehandeling om de huid permanent te ontharen brandwonden aan de huid opliepen. Het is een probleem dat (risicovolle) laserbehandelingen nu kunnen worden uitgevoerd zonder dat eisen worden gesteld aan de deskundigheid van de behandelaar.

Daarnaast werd in bovengenoemde rapporten aangehaald dat de wetgeving rondom voorbehouden handelingen zou moeten worden geflexibiliseerd om aan te sluiten bij de dynamische beroepenpraktijk. Om permanent te regelen dat bepaalde handelingen aan de beoefenaren van een bepaald beroep zijn voorbehouden, is een wetswijziging noodzakelijk. Dat vergt een langdurig wetgevingstraject, waardoor niet snel kan worden ingespeeld op de toenemende beroepsdifferentiatie.

3.3.    Cosmetische sector

Er bestaat onduidelijkheid over de vraag of de reikwijdte van de Wet BIG beperkt wordt door het begrip 'individuele gezondheidszorg'. Dit zou onwenselijk zijn omdat handelingen met een louter cosmetisch doel dan niet onder de reikwijdte van de wet vallen. In het verlengde daarvan speelt de vraag of bijvoorbeeld het injecteren van botox met een cosmetisch doel is voorbehouden aan de daartoe aangewezen beroepsbeoefenaren in de Wet BIG, of dat ook anderen met dat doel beroepsmatig botox mogen injecteren. Vanuit het belang van de patiënt/cliënt is dit onderscheid niet gerechtvaardigd. Daarom is het van belang dat mogelijke twijfel over de werking van de wet wordt weggenomen.

3.4.    Tuchtrecht

In het kader van de tweede evaluatie Wet BIG is de onderzoekers gevraagd na te gaan of de regeling van de voorbehouden handelingen aanpassing behoeft met het oog op cosmetische ingrepen. In het evaluatierapport werd geconcludeerd dat het onduidelijk is of de Wet BIG het voorbehoud van de handelingen alleen geldt indien die worden verricht met een geneeskundig doel, of ook als die handelingen worden verricht met een ander doel (bijvoorbeeld cosmetisch) Die onduidelijkheid is onwenselijk. Er mag geen misverstand over bestaan dat de in de Wet BIG aangewezen handelingen altijd zijn voorbehouden aan daartoe in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, ongeacht met welk doel de handelingen worden verricht. Het doel van de handeling is immers niet bepalend voor het gevaar van de handeling, het gevaar zit in de handeling zelf.

Er is meer aandacht voor de aanpak van disfunctionerende zorgverleners. Patiënten verwachten dat zorgverleners zich toetsbaar opstellen, elkaar onderling aanspreken op hun functioneren en dat stevig opgetreden wordt bij disfunctioneren.

Afgelopen jaren zijn ernstige incidenten met disfunctionerende zorgverleners aan de orde geweest. Incidenten worden vaak per geval beoordeeld, maar een systematische analyse van die incidenten laat zien dat zich vergelijkbare vragen opdringen die zich in de kern concentreren op de bescherming van de patiënt en de kwaliteit van de zorg. Vragen die dus nauw verweven zijn met het doel van de Wet BIG. Een wetsevaluatie is bij uitstek een middel om te onderzoeken of er structurele problemen bestaan die verband houden met het wettelijk kader. De tweede evaluatie van de Wet BIG heeft die wet om die reden in zijn geheel tegen het licht te gehouden, los van individuele casuïstiek. De problemen die in het tweede evaluatierapport zijn geconstateerd worden hieronder beschreven. Daarvoor wordt nog ingegaan op de problemen die tevens zijn beschreven in de brief van 1 maart 20128 over het tuchtrecht.

In de tuchtbrief zijn knelpunten van het tuchtrecht tegen het licht gehouden. De volgende problemen zijn in die brief beschreven.

3.4.1.    Beroepsverbod om patiënten te behandelen

Vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid kan het noodzakelijk zijn om een beroepsbeoefenaar niet alleen in de uitoefening van het BIG-beroep te kunnen beperken, maar ook in de uitoefening van andere beroepen waarbij hij patiënten behandelt. Gedacht kan worden aan een beroepsbeoefenaar die een ernstig zedendelict heeft gepleegd.

3.4.2.    Direct ingrijpen bij patiëntgevaar

In geval van zodanig ernstig disfunctioneren van een beroepsbeoefenaar dat deze een gevaar voor personen oplevert, is het van belang dat de tuchtrechter oordeelt over het functioneren van een dergelijke beroepsbeoefenaar. Totdat de tuchtrechter heeft beslist dat die beroepsbeoefenaar zijn beroep mogelijk niet meer mag uitoefenen, is de beroepsbeoefenaar tot uitoefening bevoegd. Dat is in situaties waarin sprake is van gevaar voor personen niet gewenst omdat het gevaar blijft bestaan zolang de tuchtrechter niet onherroepelijk heeft beslist. Om die reden is een voorziening nodig die de mogelijkheid biedt om een beroepsbeoefenaar die een gevaar oplevert voor personen, zo snel mogelijk, in afwachting van de uitkomst van een tuchtprocedure, de beroepsuitoefening te verbieden.

3.4.3.    Tijdens schorsing tuchtnormen schenden

Het tuchtrecht is thans niet van toepassing op een beroepsbeoefenaar die is geschorst in zijn beroepsuitoefening. Als een geschorste beroepsbeoefenaar werkzaam blijft en blijft handelen in strijd met de tuchtnormen dan kan dit leiden tot onwenselijke gevolgen voor patiënten. Het is voor de IGZ nu niet altijd mogelijk om daar adequaat op te reageren. De IGZ kan nu alleen handhaven indien de beroepsbeoefenaar de hem door de schorsing ontnomen titel blijft gebruiken of zelfstandig voorbehouden handelingen verricht.

3.4.4.    Doorhaling op eigen verzoek

Doorhaling in het BIG-register op eigen verzoek leidt ertoe dat de aantekening in het register van de tuchtmaatregelen, zoals de schorsing en de berisping, kunnen worden voorkomen omdat die verplichtingen tot openbaarmaking slechts gelden ten aanzien van beroepsbeoefenaren die als zodanig zijn ingeschreven in het BIG-register. Dat een beroepsbeoefenaar op deze wijze de openbaarmaking van tuchtmaatregelen kan ontlopen is onwenselijk.

3.4.5.    Omslachtige behandeling van klachten

Op dit moment moeten alle klachten door een voltallig tuchtcollege worden afgedaan. Dit legt bij klachten die eenvoudig zouden kunnen worden afgedaan onevenredig een zware belasting op het college. Dit is onwenselijk. Bij klachten die eenvoudig zouden kunnen worden afgedaan, kan gedacht worden aan klachten die kennelijk ongegrond zijn.

3.4.6.    Tuchtrecht toegankelijker

Bij de tweede evaluatie is, naast problematiek zoals genoemd in de tuchtbrief, ook beschreven dat het tuchtrecht om verschillende redenen niet toekomstbestendig is en dat de toegankelijkheid van het tuchtrecht kan worden verbeterd. Zo komen te veel lichte zaken en te weinig zware zaken terecht bij de tuchtcolleges. De problemen inzake toekomstbestendigheid en toegankelijkheid worden hieronder beschreven.

3.4.6.1.    Moeilijk voor patiënt om klacht te funderen

Voor het indienen van een klacht bij het tuchtcollege ligt het primaat bij de patiënt, respectievelijk diens nabestaande(n). In de tweede evaluatie van de Wet BIG is geconstateerd dat het voor klagers vaak moeilijk is om de medische problematiek die zich heeft voorgedaan voldoende te doorgronden om een eventuele klacht goed te kunnen funderen. Ook bij een medische behandeling in samenwerkingsverband kan de patiënt voor een moeilijke opgave komen te staan. De patiënt wordt dan voor de vraag gesteld wie van de betrokken beroepsbeoefenaren in tuchtrechtelijke zin in voorkomende gevallen kan worden aangesproken. Volgens de tweede evaluatie leidt dat er vermoedelijk met enige regelmaat toe dat patiënten of nabestaanden afzien van een eventuele tuchtprocedure. Dat is niet in het belang van de kwaliteit van zorg die het tuchtrecht beoogt te bevorderen.

3.4.6.2.    Onjuiste of onvolledige klachten

Soms worden klachten onjuist of onvolledige geformuleerd en wordt dat pas in de loop van de procedure duidelijk. Dat kan zich voordoen indien tijdens het vooronderzoek een duidelijk(er) beeld van het feitencomplex wordt gevormd. Daardoor kan bij de klager de behoefte ontstaan de klacht te wijzigen. Het is nu niet mogelijk om een klacht gedurende de procedure te wijzigen. Dit komt de effectiviteit van het tuchtrecht niet ten goede.

3.4.6.3.    Weinig zware zaken bij tuchtcolleges aangebracht

Er worden nog te weinig zware zaken bij de tuchtcolleges aangebracht door de IGZ. In de afgelopen jaren is hierin al verbetering opgetreden, maar dit zou nog meer moeten worden gestimuleerd.

3.4.6.4.    Reikwijdte tuchtnormen

Het doel van de wet en van het tuchtrecht is: het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door beroepsbeoefenaren. De tuchtnormen hebben betrekking op handelen of nalaten in strijd met de zorg die betrokkene 'in de hoedanigheid' van geregistreerde behoort te betrachten dan wel op handelen of nalaten Nn de hoedanigheid' van geregistreerde. Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg heeft in lijn met het doel van het tuchtrecht de tuchtnormen het criterium Nn de hoedanigheid van geregistreerde' in de afgelopen jaren in haar jurisprudentie ruim geïnterpreteerd. Er is weliswaar discussie mogelijk of deze interpretatie zich verdraagt met de letterlijke tekst van wet, maar voorop staat dat de interpretatie van het CTG in lijn is met het doel van het tuchtrecht. Wanneer de tuchtnormen immers te strikt zouden worden uitgelegd kan het zijn dat bepaalde gedragingen van een BIG-geregistreerde niet onder de tuchtnormen vallen, terwijl dat in het kader van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en de patiëntveiligheid wel wenselijk is. De toepassing van het tuchtrecht wordt in die zin beperkt door het criterium 'in de hoedanigheid van geregistreerde'. Allereerst mag er geen onduidelijkheid over bestaan dat ook gedragingen die niet zijn begaan in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde tuchtrechtelijk kunnen worden getoetst wanneer sprake is van gedragingen die een gevaar voor patiënten kunnen opleveren of die het vertrouwen in de beroepsuitoefening ernstig kunnen schaden. Hierbij kan worden gedacht aan zeden- en geweldsdelicten begaan door een BIG-geregistreerde in de privésfeer of tijdens beroepsuitoefening in een ander beroep dan waarvoor hij is geregistreerd. Daarnaast dient het tuchtrecht ook van toepassing te zijn op gedragingen in strijd met de beroepsnormen van het beroep waarvoor betrokkene is geregistreerd en die betrokkene begaat tijdens beroepsuitoefening in een ander beroep dan dat waarvoor hij is geregistreerd. Gedacht kan worden aan een verpleegkundige die het beroep van perfusionist uitoefent.

3.4.6.5.    Te weinig zaken bij College van Medisch Toezicht (CMT)

In de eerste evaluatie van de Wet BIG is al geconstateerd dat er weinig voordrachten in verband met ongeschiktheid bij het CMT worden gedaan. In de periode sedert de inwerkingtreding van de Wet BIG tot en met 2012 heeft de IGZ in totaal tien zaken aangebracht bij het CMT. In 2013 heeft de IGZ twee voordrachten gedaan en in 2014 vier. Hoewel het geen doel op zich is, zoveel mogelijk zaken bij het CMT aan te brengen, kan, gelet op het geringe aantal voordrachten tot nu toe, de vraag worden opgeworpen of wel optimaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden die de CMT-procedure biedt. Die mogelijkheden zouden wellicht beter benut kunnen worden indien de taken van het CMT ergens anders effectiever kunnen worden belegd.

3.4.6.6.    Klacht gegrond, geen maatregel

Hoewel de Wet BIG niet aangeeft, dat de tuchtcolleges een klacht gegrond kunnen verklaren zonder een maatregel op te leggen, is de mogelijkheid daartoe wel in de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aanvaard. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan wanneer de gedraging weliswaar verwijtbaar is, maar niet ernstig genoeg om over te gaan tot oplegging van een maatregel. Een voorbeeld van een zaak waarbij de klacht gegrond werd verklaard zonder dat een maatregel werd opgelegd is die van de stagiair die door onervarenheid een fout maakt terwijl hij alles met zijn supervisor had besproken.

3.4.6.7.    Drempel door proceskosten en klachten die elders thuishoren

Klagers zien soms af van indienen van een klacht in zware zaken als gevolg van kosten die zij in het kader van de procedure moeten maken. De kosten zouden bij gerechtvaardigde klachten geen belemmering mogen vormen en zoveel mogelijk moeten worden gedragen door beklaagde indien een klacht gegrond wordt verklaard. Tegelijk kan op basis van het aantal klachten dat in de raadkamer wordt afgehandeld worden geconstateerd dat er ook veel klachten worden ingediend die zich niet lenen voor het tuchtrecht. Deze klachten zijn inhoudelijk zo licht, te weinig gefundeerd of voldoen niet aan basale vereisten dat ze, naar het oordeel van het tuchtcollege, niet tot een mondelinge behandeling kunnen leiden en wordt afgedaan in raadkamer. In het belang van het tuchtrecht moet zoveel mogelijk worden tegengegaan dat bij de tuchtrechter klachten ingediend worden die zich niet lenen voor het tuchtrecht. De tuchtcolleges moeten niet onnodig worden belast met klachten die sneller en beter elders afgehandeld kunnen worden.

3.5. Strafbepaling

Het is gebleken dat op basis van de strafbepaling van artikel 96 in de Wet BIG weinig strafvervolgingen plaatsvinden. De strafrechter kan iemand bij een veroordeling op grond van artikel 96, eerste lid, tevens een beroepsverbod opleggen. Om tot een veroordeling op grond van artikel 96 te komen, dient bewezen te worden dat schade of een aanzienlijke kans op schade aan de gezondheid van een ander is toegebracht. Hoewel het vaak evident is dat personen door handelen overeenkomstig artikel 96, eerste lid, ernstig nadeel kunnen lijden, is het strafrechtelijk bewijs voor schade aan de gezondheid vaak moeilijk te leveren. Het strafrecht, dat in dit soort zaken als ultimum remedium moet worden gezien, schiet daardoor tekort in de gevallen waar het tuchtrecht geen passende oplossing kan bieden.

4. Oplossingen

4.1. Herkenbaarheid beroepsbeoefenaar: wettelijke plicht tot vermelden BIG-nummer

Dit wetsvoorstel strekt er onder andere toe bij te dragen aan een verbeterde herkenbaarheid van BIG-geregistreerden. Veel informatie uit het BIG-register is openbaar, waardoor de burger kan controleren of de zorgverlener waarmee hij te maken heeft inderdaad voldoet aan de krachtens de Wet BIG gestelde eisen. De burger kan met dit gegeven rekening houden bij zijn beslissing welke hulpverlener hij inschakelt. Het is daarom van belang dat de burger de BIG-geregistreerde eenvoudig kan vinden in het BIG-register. Het BIG-register is het eenvoudigst te raadplegen met behulp van het BIG-nummer. Het is van belang om het gebruik van het BIG-nummer te stimuleren. Het BIG-nummer kan vergeleken worden met het KvK-nummer. De Handelsregisterwet 2007 wijst bedrijven aan die verplicht zijn hun in uitgaande brieven, orders, facturen, offertes en andere aankondigingen, met uitzondering van reclames, te vermelden onder welk nummer zij in het handelsregister zijn ingeschreven. Het is ook heel gebruikelijk dat klanten dit nummer opvragen bij het bedrijf. Met dit nummer kan de identiteit en status van het bedrijf eenvoudig gecontroleerd worden door de klant. Om te zorgen dat het BIG-nummer altijd te raadplegen is, wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat een beroepsbeoefenaar zijn BIG-nummer verplicht kenbaar moet maken. Het gaat erom dat het BIG-nummer wordt vermeld op plekken waar BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren zich schriftelijk (ook digitaal) als zodanig presenteren. Dit zal worden uitgewerkt bij amvb. Gebruik van het BIG-nummer zal worden verplicht voor zover de beroepsbeoefenaar zich in het kader van de beroepsuitoefening presenteert via websites, facturen, correspondentie, naambordjes, reclame-uitingen en visitekaartjes. De IGZ zal dit betrekken in haar toezicht op de naleving van de Wet BIG. In de amvb wordt ook ingegaan op de mogelijke extra administratieve lasten. Voorkomen moet worden dat de administratieve lasten onevenredig zwaar worden.

4.2. Voorbehouden handelingen: flexibilisering en uitbreiding

4.2.1.    Flexibilisering

Het is wenselijk om snel zelfstandige bevoegdheden toe te kunnen kennen aan andere opgeleide professionals. In dit wetsvoorstel wordt daarom voorgesteld de beroepsbeoefenaren uit artikel 3 van de Wet BIG aan wie bepaalde handelingen zijn voorbehouden, niet langer in de wet maar voortaan bij amvb aan te wijzen.

Op deze wijze kan beter worden ingespeeld op de toenemende taakherschikking in beroepen. De amvb waarin beroepsgroepen worden aangewezen, zal via een voorhangprocedure worden voorgelegd aan de Staten-Generaal.

4.2.2.    Uitbreiding

Met dit wetsvoorstel wordt de lijst van voorbehouden handelingen uitgebreid met laseren. Onder laseren wordt verstaan een behandeling waarbij energie, in de vorm van licht, ultrasoon geluid of hoogfrequente elektrische stroom in de huid wordt gebracht, waardoor het lichaam wordt aangezet om beschadigd weefsel af te breken of te herstellen. Bij amvb zal deze omschrijving verder worden uitgewerkt en zal nader worden ingegaan op risicovolle laserapparatuur. Het is van belang dat laseren alleen wordt toegepast door beroepsbeoefenaren die kennis hebben van het gebruik van laserapparatuur. Bij amvb zullen beroepsbeoefenaren worden aangewezen die bevoegd zijn om te laseren.

4.2.2.1. Huidtherapeuten

In het rapport van de Commissie Gevers en in de tweede evaluatie van de Wet BIG wordt de huidtherapeut genoemd als kandidaat voor het zware regime. De huidtherapeut is sinds 2002 op basis van artikel 34 (lichte regime) bij amvb aangewezen. Huidtherapeuten zijn deskundig op het gebied van laserbehandelingen. Een besluit om laseren als voor te behouden aan huidtherapeuten brengt mee dat de dat huidtherapeut van het lichte naar het zware regime (artikel 3) moet worden overgebracht om realiseren dat huidtherapeuten zelfstandig kunnen blijven laseren. Zoals in paragraaf 2 is toegelicht, wordt toepassing van het zware regime noodzakelijk geacht voor de beoefenaren van beroepen die zelfstandig risicovolle handelingen moeten kunnen verrichten (het 'voorbehouden handelingen criterium'). Omdat het beroep van huidtherapeut nu reeds op grond artikel 34 is gereguleerd in de Wet BIG, is ervoor gekozen om de huidtherapeut direct onder te brengen in het zware regime en niet eerst een experimentele periode in te lassen op grond van artikel 36a van de Wet BIG. Voor bestaande beroepen blijft de mogelijkheid behouden om deze direct van het lichte naar het zware regime van de wet over te brengen.

Huidtherapeuten zijn deskundig op het gebied van het laseren, omdat het uitvoeren van laserbehandelingen in het curriculum van de geaccrediteerde hbo-opleiding huidtherapie is opgenomen. Op basis van de opleiding wordt tot het deskundigheidsgebied van de huidtherapeut gerekend het verrichten van bij amvb nader te omschrijven handelingen op het gebied van de huidtherapie.

4.2.3.    Voorschrijven UR-geneesmiddelen

Ten aanzien van de voorbehouden handeling Voorschrijven van UR-geneesmiddelen' (artikel 36, sub n, Wet BIG) is een nadere toelichting noodzakelijk. Met deze toelichting wordt de wet niet gewijzigd maar alleen verduidelijkt. Eerder is aan de Kamer9 aangegeven wat de reikwijdte van de voorschrijfbevoegdheid inhoudt. De Wet BIG bepaalt welke beroepsbeoefenaren voorschrijfbevoegdheid hebben. Op grond van de Geneesmiddelenwet mag een apotheker uitsluitend UR-geneesmiddelen leveren op basis van een recept dat is ondertekend door een daartoe op grond van de Wet BIG bevoegde beroepsbeoefenaar. De bevoegdheid om UR-geneesmiddelen uit te schrijven is niet overdraagbaar. Het is weliswaar mogelijk dat een andere zorgverlener een recept uitschrijft ofwel het voorwerk doet, maar het recept dient altijd ondertekend (geautoriseerd) te zijn door een bevoegde beroepsbeoefenaar.

Ten aanzien van het aanpassen van de dosering van UR-geneesmiddelen bestaat onduidelijkheid in het veld over wie daartoe bevoegd is. Hier geldt dat een beroepsbeoefenaar die op grond van de Wet BIG bevoegd is om UR-geneesmiddelen voor te schrijven, zijn medewerker(s) de dosering van een UR-geneesmiddel kan laten aanpassen, mits de medewerker de geldende protocollen, werkafspraken en randvoorwaarden hierbij in acht neemt. De beroepsbeoefenaar blijft altijd verantwoordelijk voor dit proces en moet zorg dragen voor verantwoorde zorg. Kortom het aanpassen van de dosering waarvoor geen recept nodig is, is overdraagbaar.

4.3.    Cosmetische sector: handelingen met cosmetisch oogmerk onder Wet BIG

Het beroepsmatig verrichten van evident risicovolle handelingen dient te allen tijde voorbehouden te zijn aan beroepsbeoefenaren die over de deskundigheid beschikken om die handelingen verantwoord uit te voeren, ongeacht met welk doel die handelingen worden verricht. Dat betekent dat zeker binnen de geneeskunde gebruikelijke handelingen die met een cosmetisch doel worden verricht, voorbehouden dienen te zijn aan deskundige beroepsbeoefenaren. Met dit wetsvoorstel wordt de wet op dit punt verduidelijkt: de thans nog in artikel 36 aangegeven handelingen zijn voorbehouden aan daartoe in de Wet BIG aangewezen beroepsbeoefenaren, ongeacht of die handelingen nu met een geneeskundig of een cosmetisch doel worden verricht. Dit betekent bijvoorbeeld dat beroepsmatig alleen door daartoe op grond van de Wet BIG bevoegd verklaarde beroepsbeoefenaren zelfstandig injecties aan personen mogen worden toegediend.

4.4.    Tuchtrecht: verbeteringen

4.4.1.    Beroepsverbod om patiënten te behandelen

Met dit wetsvoorstel wordt binnen het tuchtrecht de mogelijkheid gecreëerd om een beroepsbeoefenaar een beroepsverbod op te leggen. Daardoor kan de tuchtrechter straks verbieden dat iemand patiënten of een categorie van patiënten mag behandelen of in opdracht en onder toezicht van een BIG-geregistreerde gaat werken. Bijvoorbeeld als de tuchtrechter vindt dat iemand ongeschikt is het eigen beroep uit te oefenen, maar ook als die persoon niet geschikt is om een ander beroep in de zorg uit te oefenen waarbij betrokkene patiënten of een bepaalde categorie van patiënten behandelt.

4.4.2.    Direct ingrijpen bij patiëntgevaar: Last tot Onmiddellijke Beëindiging Beroepsuitoefening

De wet kent momenteel geen voorziening die een beroepsbeoefenaar kan dwingen zijn beroepsuitoefening te staken en die voorafgaat aan en goed aansluit bij de tuchtprocedure. De wet kent de mogelijkheid van het bevel en van de aanwijzing.

De inzet van die instrumenten sluit echter niet goed aan bij een mogelijk te volgen tuchtrechtelijke procedure.

Om mogelijk te maken dat een beroepsbeoefenaar zijn beroepsuitoefening staakt in afwachting van het oordeel van de tuchtrechter, zal in de wet worden opgenomen dat aan een beroepsbeoefenaar die in de uitoefening van zijn beroep naar verwachting een gevaar voor personen vormt, een zogenaamde last tot onmiddellijke beëindiging van de beroepsuitoefening (LOBB) kan worden gegeven. De last kan zich richten tot iedere BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar, ongeacht of deze als solist werkt of niet.

De LOBB is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht en zal derhalve getoetst kunnen worden door de bestuursrechter. Het door de bestuursrechter te toetsen criterium is of de betrokken beroepsbeoefenaar bij de verdere uitoefening van zijn beroep naar verwachting een gevaar voor personen oplevert. Zodra is vastgesteld dat dat aan de orde is, is de LOBB gerechtvaardigd. De mogelijke uitkomst van een tuchtprocedure speelt bij de rechtvaardiging van de LOBB geen rol. Voorkomen moet worden dat twee rechtssystemen door elkaar gaan lopen doordat de bestuursrechter moet anticiperen op het oordeel van de tuchtrechter.

De LOBB vervalt indien de inspecteur niet binnen acht weken na het geven van de LOBB een tuchtklacht heeft ingediend. De tuchtklacht dient door middel van een spoedprocedure te worden afgehandeld. Weliswaar is een periode van acht weken relatief kort voor het zorgvuldig voorbereiden en indienen van een tuchtklacht, maar nu het om evident gevaarlijke gevallen gaat, moet die termijn toch als realistisch worden beschouwd. Afgezet tegen het belang van de volksgezondheid, is een termijn van acht weken ook niet onevenredig benadelend voor de beroepsbeoefenaar. De termijn van acht weken doet daarmee zoveel mogelijk recht aan zowel het algemeen belang als aan het belang van de beroepsbeoefenaar.

4.4.3.    Tijdens schorsing tuchtnormen schenden: tuchtrecht tijdens schorsing van toepassing

Thans heeft een schorsing weliswaar tot gevolg dat een beroepsbeoefenaar voor de duur van de schorsing het recht verliest zijn titel te voeren en eventueel de bevoegdheid om aan hem voorbehouden handelingen te verrichten, het leidt er echter ook toe dat hij voor de Wet BIG gelijk wordt aan iedere andere niet geregistreerde beroepsbeoefenaar. Door te regelen dat de schorsing slechts de schorsing betreft van het recht de aan de inschrijving verbonden rechten uit te oefenen, zal een geschorste beroepsbeoefenaar dezelfde beperkingen ondervinden als nu het geval is, doch voor het overige onderworpen blijft aan de werking van de Wet BIG (en het daarbij behorende tuchtrecht)Daarmee behoudt de IGZ de mogelijkheid bij schorsing de mogelijkheid om beroepsbeoefenaren die tijdens een schorsing handelen in strijd met de tuchtnormen of met de schorsing ook via het tuchtrecht aan te pakken.

4.4.4.    Doorhaling op eigen verzoek: openbaar maken tuchtmaatregelen

Net als bij de overige tuchtmaatregelen (op de waarschuwing na) regelt dit wetsvoorstel dat in het BIG-register een openbare aantekening wordt gemaakt van het opleggen van de tuchtmaatregel tot het opleggen van beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het criterium dat de aantekening slechts geplaatst kan worden indien de maatregel is opgelegd aan een ingeschrevene komt te vervallen. De aantekening zal nu ook geplaatst worden ten aanzien van beroepsbeoefenaren die niet langer ingeschreven zijn en zal ook zichtbaar blijven.

4.4.5.    Omslachtige behandeling van klachten: voorzittersbeslissing

Het komt regelmatig voor dat klachten worden ingediend waarvan het niet nodig is dat zij door een voltallig college worden afgedaan. Het betreft bijvoorbeeld klachten die kennelijk niet ontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn. Dit wetsvoorstel regelt dat dit soort klachten in de toekomst op eenvoudige wijze afgedaan kunnen worden door een zogenoemde voorzittersbeslissing.

Door de invoering van de voorzittersbeslissing wordt bereikt dat zaken die tot op heden ten onrechte een relatief groot beslag leggen op de capaciteit van de tuchtcolleges nu op een efficiëntere wijze kunnen worden afgedaan. Tot aan de behandeling van de klacht ter zitting, kan de voorzitter in iedere fase van het geding besluiten de zaak met een voorzittersbeslissing af te doen. Het kan voorkomen dat de voorzitter al bij kennisneming van de klacht zonder eerst de partijen te hoeven horen direct kan afdoen, maar ook dat hij gedurende of na de schriftelijke voorbereiding, of als gevolg van de uitkomsten van een vooronderzoek tot de conclusie komt dat hij de zaak zonder de partijen eerst te horen door middel van een voorzittersbeslissing kan afdoen.

De voorzitter krijgt de bevoegdheid te besluiten dat het tuchtcollege kennelijk onbevoegd is, dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk van onvoldoende gewicht is (het voorgestelde artikel 67a, eerste lid). Tegen een voorzittersbeslissing staat beroep open bij het centraal tuchtcollege. De hiervoor aangeduide beslissingen kunnen bijvoorbeeld worden uitgesproken wanneer een klager zonder meer niet klachtgerechtigd is omdat er geen enkele relatie met de patiënt is en de klager ook anderszins niet rechtstreeks betrokken is of wanneer een beklaagde niet BIG-geregistreerd is. Indien na overleg in raadkamer blijkt dat het tuchtcollege kennelijk onbevoegd is, dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk van onvoldoende gewicht is en voor de zaak nog geen behandeling is bepaald, kan de voorzitter de zaak versneld afdoen. De voorzitter kan niet alleen beslissen tot gegrond- of ongegrondverklaring.

4.4.6.    Toegankelijkheid tuchtrecht verbeteren

Om de toegankelijkheid van het tuchtrecht te verbeteren en te zorgen dat de juiste klachten bij de tuchtrechter komen zal een aantal maatregelen worden genomen. Allereerst door laagdrempelige klachtafhandeling te stimuleren, waarbij in een vroeg stadium wordt geprobeerd een oplossing te zoeken. Met het wetsvoorstel voor de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) wordt onder meer beoogd dat zorgaanbieders klachten van cliënten zo laagdrempelig mogelijk oplossen. Daarnaast is het Landelijk Meldpunt Zorg (LMZ) opgericht, waar mensen met klachten en (klachtgerelateerde) vragen terecht kunnen voor advies en begeleiding. De verwachting is dat de voornoemde maatregelen stimuleren dat de juiste klachten bij de tuchtrechter terecht komen. Om het tuchtrecht beter toegankelijk te maken worden verschillende wijzigingen van de Wet BIG voorgesteld. Deze wijzigingen worden hieronder besproken.

4.4.6.1.    Moeilijk voor patiënt om klacht te funderen: ondersteuning klager

Een betere ondersteuning van klagers is van belang. Daartoe wordt in dit wetsvoorstel een zorgplicht voor de tuchtcolleges voorgesteld. Op grond van het voorgestelde artikel 55a dienen de tuchtcolleges ervoor te zorgen dat een klager wordt ondersteund bij de formulering van zijn klacht. Hierbij is van belang dat de onpartijdige positie van het tuchtcollege niet in het geding komt.

4.4.6.2.    Onjuiste of onvolledige klachten: wijzigen klachten tot aan terechtzitting

Dit wetsvoorstel regelt dat de klager de mogelijkheid krijgt zijn klacht te wijzigen. Bijvoorbeeld wanneer blijkt dat een klacht betrekking heeft op meer of op andere feiten dan de feiten die in het klaagschrift zijn opgenomen. Door deze wetswijziging zal het mogelijk worden tot aan de behandeling van een zaak op de terechtzitting de klacht te wijzigen of aan te vullen. Wijziging van de klacht impliceert niet dat een nieuwe beklaagde in de procedure kan worden betrokken. Mocht uit het vooronderzoek blijken dat (ook) andere beroepsbeoefenaren verwijtbaar hebben gehandeld, dan zal tegen hen een nieuwe procedure moeten worden gestart. De doelmatigheid mag immers geen afbreuk doen aan de eerlijkheid van het tuchtproces.

4.4.6.3.    Weinig zware zaken bij tuchtcolleges aangebracht: actievere rol IGZ

Om te stimuleren dat meer zware zaken worden aangebracht bij de tuchtcolleges wordt de rol van de IGZ als klager in tuchtzaken vergroot. Hiertoe wordt met deze wetswijziging geregeld dat de IGZ periodiek een geaggregeerd overzicht ontvangt van alle ingediende tuchtklachten. Op die manier wordt de IGZ op de hoogte gesteld van lopende tuchtzaken en kan zij deze informatie als signaal gebruiken ten behoeve van haar risicogebaseerde toezicht. Daarnaast ontvangt de IGZ van alle gegronde klachten de eindbeslissing.

4.4.6.4.    Reikwijdte tuchtnormen

Artikel 47 van de Wet BIG kent thans twee tuchtnormen. De eerste tuchtnorm heeft betrekking op het handelen of nalaten van BIG-geregistreerden in strijd met de zorg die zij in de hoedanigheid van geregistreerde moeten betrachten. Hieronder vallen bijvoorbeeld het stellen van een verkeerde of te late diagnose, het onvoldoende informeren over de behandeling, het voorschrijven van verkeerde medicijnen of het schenden van het beroepsgeheim. De tweede tuchtnorm heeft betrekking op het handelen of nalaten van BIG-geregistreerden in de hoedanigheid van geregistreerde dat in strijd is met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Hieronder kunnen diverse gedragingen vallen waaronder verzekeringsfraude of het niet toelaten van een geschikte collega tot een waarneemregeling.

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg hanteert een ruime interpretatie van de tuchtnormen door het criterium 'in de hoedanigheid van geregistreerde' niet strikt toe te passen. Volgens jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege10 kunnen gedragingen van BIG-geregistreerde bestuurders en leidinggevenden tuchtrechtelijk getoetst worden (aan de tweede tuchtnorm) voor zover de gedragingen voldoende weerslag hebben op de individuele gezondheidszorg en sprake is van gedragingen in de hoedanigheid van geregistreerde. Van dat laatste is sprake indien betrokkene zich heeft begeven op het terrein waarop hij tevens de deskundigheid bezit van het beroep waarvoor hij geregistreerd is. Daarbij moet wel terughoudendheid worden betracht indien de gedragingen niet een individuele patiënt betreffen maar veeleer betrekking hebben op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die wordt verleend. Met name moet worden voorkomen dat de BIG-geregistreerde tuchtrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden voor keuzes waarvoor hem in zijn functie in beginsel beleidsvrijheid toekomt, ook al kunnen die keuzes gevolgen hebben voor de individuele zorgverlening. De jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege geldt in beginsel ook voor gedragingen van BIG-geregistreerden in andere functies dan bestuurlijke en leidinggevende functies, zoals in de functie van beleidsmedewerker of ambtenaar11. Ten aanzien van BIG-geregistreerde inspecteurs voor de gezondheidszorg heeft het Centraal Tuchtcollege bepaald12 dat het optreden van deze inspecteurs in het kader van hun wettelijke taken en bevoegdheden is uitgezonderd van de voornoemde jurisprudentie en daarmee van tuchtrechtelijke toetsing. Dit laatste is slechts anders in gevallen waarin bij het optreden van een BIG-geregistreerde inspecteur de hoedanigheid waarin hij is geregistreerd zozeer op de voorgrond staat dat dit optreden redelijkerwijze geacht moet worden geen verband te houden met de uitoefening van zijn wettelijke taak of bevoegdheid als inspecteur voor de gezondheidszorg.

Ten aanzien van misdragingen van een BIG-geregistreerde in de privé-sfeer heeft het Centraal Tuchtcollege bepaald13 dat zij van een zodanige aard en ernst kunnen zijn dat zij het vertrouwen in het handelen van betrokkene in de hoedanigheid van BIG-geregistreerde ernstig aantasten en daarom niet los kunnen worden gezien van het functioneren als BIG-geregistreerde. Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld de tuchtnormen aan te passen. De tweede tuchtnorm wordt uitgebreid. Een beroepsbeoefenaar handelt in strijd met de voorgestelde tweede tuchtnorm als hij zich niet gedraagt zoals een goed beroepsbeoefenaar betaamt. Met deze wijziging wordt uitdrukkelijk geregeld dat ook gedragingen die niet zijn begaan in de hoedanigheid van geregistreerde onder het tuchtrecht kunnen vallen. Dergelijk handelen kan in strijd zijn met de voorgestelde tweede tuchtnorm. Met deze wijziging wordt voorzien in de codificatie van de voornoemde door het Centraal Tuchtcollege ontwikkelde jurisprudentie. Deze wijziging beoogt aldus te verduidelijken dat het tuchtrecht tevens van toepassing is in de volgende situaties. Allereerst als een BIG-geregistreerde in de privé-sfeer of in de hoedanigheid van een ander beroep dan waarvoor hij is geregistreerd misdragingen van dien aard en ernst verricht dat hij een gevaar voor patiënten vormt of het vertrouwen in de beroepsuitoefening ernstig schaadt. Hier moet gedacht worden aan levens-, gewelds- en zedendelicten, zoals seksueel misbruik of ernstige mishandeling. Het wordt aan de beoordeling van de tuchtcolleges (en dus mede aan het oordeel van de beroepgenoten) overgelaten of een handeling van dien aard en ernst is dat er sprake is van schending van de voorgestelde tweede tuchtnorm. Daarnaast verduidelijkt deze wijziging dat het tuchtrecht van toepassing is als een BIG-geregistreerde binnen of buiten de zorg in de uitoefening van een ander beroep dan waarvoor hij geregistreerd (beroepsmatig) handelt in strijd met de beroepsnormen van het beroep waarvoor hij geregistreerd is, tenzij hem uit hoofde van zijn functie of beroep beleidsvrijheid toekomt. Een BIG-geregistreerde kan in een dergelijke situatie immers handelen of nalaten in strijd met de beroepsnormen voor het beroep waarvoor hij geregistreerd is. Gedacht kan worden aan een verpleegkundige die het beroep van perfusionist uitoefent. Het tuchtcollege zal bij de beoordeling aansluiting dienen te zoeken bij de wijze waarop het tuchtrecht wordt toegepast ten aanzien van het handelen en nalaten in de uitoefening van het beroep waarvoor betrokkene BIG-geregistreerd is. Gedragingen die leiden tot een gegronde klacht in de functie van bijvoorbeeld verpleegkundige, zullen voor een BIG-geregistreerde verpleegkundige ook leiden tot een gegronde klacht als die gedragingen worden verricht in de functie van bijvoorbeeld perfusionist. De vakbekwaamheid en bevoegdheid waarvoor de BIG-registratie staat wordt onder andere geborgd via het tuchtrecht. In andere functies binnen de zorg wordt soms vanwege die vakbekwaamheid en bevoegdheid de eis gesteld dat men BIG-geregistreerd moet zijn zonder dat de betrokken beroepsbeoefenaar zich naar patiënten toe als BIG-geregistreerde presenteert. Ook in die situaties dient het tuchtrecht van toepassing te zijn vanuit het oogpunt van kwaliteitsbevordering en bescherming van de patiëntveiligheid zolang betrokken is ingeschreven in het openbare BIG-register. De omstandigheid dat een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar aan tuchtrecht is onderworpen, wekt bij de samenleving de verwachting dat die beroepbeoefenaar zich gedraagt overeenkomstig de voor het beroep geldende normen en dat, indien die normen worden geschonden, de beroepsbeoefenaar daarop kan worden afgerekend. Een BIG-geregistreerde kan zich onder de voorgestelde tweede tuchtnorm dus niet onttrekken aan het tuchtrecht door het voeren van een andere beroepstitel wanneer hij handelt in strijd met de beroepsnormen van het beroep waarvoor hij geregistreerd is.

Het doel van het tuchtrecht (het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de beroepsuitoefening) brengt met zich mee dat het tuchtrecht tevens de patiënt beschermt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. De vertrouwensband die de patiënt heeft met zijn behandelaar is één van de fundamenten van een goed functionerende gezondheidszorg. Doordat patiënten voor de zorg die zij nodig hebben afhankelijk zijn van de deskundigheid van de behandelaar bevinden patiënten zich in een kwetsbare positie. De afhankelijke en kwetsbare positie van patiënten en de vertrouwensband tussen behandelaar en patiënt rechtvaardigen mede de brede reikwijdte van het tuchtrecht waaraan deze wetswijziging ruimte biedt.

4.4.6.5. Te weinig zaken bij College van Medisch Toezicht: overheveling taken naar tuchtcolleges

Met dit wetsvoorstel wordt voorgesteld om de taken van het College van Medisch Toezicht (hierna: CMT) over te hevelen naar de tuchtcolleges. Het CMT oordeelt over de ongeschiktheid van beroepsbeoefenaren als gevolg van hun geestelijke of lichamelijke gesteldheid, van drankmisbruik of misbruik van middelen.

Met de overheveling van de taken van het CMT naar de tuchtcolleges, zullen de voorzitters van het tuchtcolleges de bevoegdheid krijgen om een melding te doen bij de IGZ wanneer tijdens de behandeling van een tuchtzaak een vermoeden bestaat van ongeschiktheid. Als de IGZ daarop besluit een zaak wegens ongeschiktheid aan te brengen, dan zal de behandeling van de zaak wegens ongeschiktheid bij het zelfde tuchtcollege worden behandeld door een aparte kamer die is samengesteld voor die zaak. Daarnaast kan iedereen een melding doen bij de IGZ over ongeschiktheid. Hiermee wordt slagvaardig optreden bevorderd, vooral in de gevallen waarin tijdens het vooronderzoek van een tuchtzaak blijkt dat bijvoorbeeld verslavingsproblematiek een belangrijke rol speelt.

Het onderbrengen van de taken van het CMT bij de tuchtcolleges zorgt ervoor dat verschillende artikelen over het tuchtrecht moeten worden aangepast. De tuchtcolleges dienen in het vervolg rekening te houden met wat voor zaak zij van doen hebben. Een belangrijk verschil met de 'reguliere' tuchtprocedure is dat bij CMT-zaken geen sprake is van onderzoek naar de mate van verwijtbaarheid van gedragingen. Zoveel mogelijk wordt de huidige wettekst in stand gelaten.

4.4.6.6.    Klacht gegrond, geen maatregel

Het wetsvoorstel voorziet in codificatie van de in de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aanvaarde mogelijkheid dat het tuchtcollege een klacht gegrond verklaart maar geen maatregel oplegt.

4.4.6.7.    Drempel door proceskosten en klachten die elders thuis horen: kostenveroordeling beklaagde en heffing griffierecht

Dit wetsvoorstel regelt dat net als in de Wet positie toezicht en advocatuur14 de mogelijkheid wordt opgenomen van een kostenveroordeling van de beklaagde ten aanzien van wie de tuchtrechter tot het oordeel is gekomen dat een ingediende klacht geheel of gedeeltelijk gegrond is. Voor het bepalen van de hoogte van de kosten zal eveneens zoveel mogelijk worden aangesloten bij de Wet positie toezicht en advocatuur. Om anderzijds te voorkomen dat bij de tuchtcolleges klachten worden ingediend die zich niet lenen voor het tuchtrecht en die elders thuishoren, regelt deze wetswijziging dat wordt voorzien in de heffing van laagdrempelig griffierecht. Indien het tuchtcollege de klacht geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, wordt het griffierecht aan de klager terugbetaald. Hoe de kostenveroordeling en de heffing van griffierecht plaats zal vinden zal nader worden uitgewerkt bij amvb.

4.5. Strafbepaling

Om zoveel mogelijk hindernissen voor effectieve handhaving van de huidige strafbepaling in de Wet BIG weg te nemen wordt met dit wetsvoorstel de strafbepaling van artikel 96 gewijzigd. Het veroorzaken van 'schade' (of de aanmerkelijke kans daarop) aan de gezondheid van een ander is vervangen door het ruimere begrip 'benadeling', zodat daaronder ook schade aan de geestelijke gezondheid kan worden begrepen. Daarmee wordt dezelfde terminologie gehanteerd als in het Wetboek van strafrecht.

5.    Afstemming

Veldpartijen (zoals de beroepsorganisaties), tuchtcolleges en de IGZ, zijn regelmatig betrokken geweest bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel. Op deze wijze is gewaarborgd dat dit wetsvoorstel op veel aspecten gedragen wordt door het veld.

6.    Administratieve en financiële lasten 6.1. Huidtherapeuten

Met onderbrenging van de huidtherapeuten in het zware regime, zal voor deze beroepsgroep de periodieke registratie gaan gelden. Daarnaast zullen de huidtherapeuten zitting nemen in de tuchtcolleges en in de Commissie buitenslands gediplomeerden volksgezondheid, de commissie die de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport adviseert over verzoeken van buitenslands gediplomeerden tot erkenning van hun beroepskwalificaties volgens de Wet BIG. Een en ander brengt de volgende kosten met zich mee.

 

Omschrijving

Kosten

Gedekt uit

(Her)registratie BIG-register

 

Grotendeels

gefinancierd

uit

registratietarieven

CIBG

Commissie

buitenlands

gediplomeerden

volksgezondheid

Circa 10.000 per jaar

Gefinancierd uit begroting VWS

Tuchtcolleges

Circa 14.000 per jaar15

Gefinancierd uit begroting VWS

Totaal

Circa 24.000 per jaar

 

6.2.    Tuchtcolleges

De kosten die samenhangen met de verplichting voor de tuchtcolleges om zorg te dragen voor deskundige ondersteuning van de klager levert een jaarlijkse kostenpost op van naar schatting € 450.000 voor circa 5 klachtfunctionarissen. Deze kosten worden gefinancierd uit de begroting van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Alle regionale tuchtcollege worden bevoegd wat betreft de procedure wegens ongeschiktheid. Het College van Medisch Toezicht wordt aldus ondergebracht bij de regionale tuchtcolleges. Deze overheveling heeft een lastenverplaatsing tot gevolg.

6.3.    Voeren BIG-nummer

Bij amvb zal geregeld worden in welke situaties een beroepsbeoefenaar het BIG-nummer moet voeren. In de toelichting bij de amvb zullen de daarmee samenhangende administratieve lasten inzichtelijk worden gemaakt.

6.4. IGZ

De IGZ heeft een toezicht- en handhavingstoets uitgevoerd op dit wetsvoorstel en heeft aangegeven over voldoende capaciteit te beschikken om uitvoering te geven aan de voorgestelde wijzigingen.

II. ARTIKELSGEWIJS Onderdelen A en B

Dit artikel voegt de huidige artikelen 1 en 2 samen tot één artikel. Hiermee wordt beoogd te verduidelijken dat dit artikel een begripsartikel is en niet beoogt de reikwijdte van de Wet BIG in te perken. De meeste begrippen luiden hetzelfde. Enkele begrippen worden hier verduidelijkt.

Individuele gezondheidszorg

Het huidige begrip 'handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg' wordt vervangen door het begrip 'individuele gezondheidszorg'. In de Wet BIG komt dit begrip immers in verschillende artikelen voor zonder dat daarbij een koppeling wordt gemaakt met het begrip 'handelingen'. Waar het begrip 'individuele gezondheidszorg' in de Wet BIG gebruikt wordt, beperkt het begrip de reikwijdte van dat artikel. Waar het begrip echter niet gebruikt wordt, is het ook niet de bedoeling om de reikwijdte te beperken. Een voorbeeld van een artikel waar dit zich voordoet is artikel 35. In artikel 35 wordt bewust niet gesproken over individuele gezondheidszorg. Reden hiervoor is dat het verboden is voor anderen dan degenen aan wie die handelingen zijn voorbehouden verboden is die handelingen te verrichten, ongeacht of diegenen werkzaam zijn op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Het is van belang om dit te verduidelijken. Hierdoor wordt bijvoorbeeld verduidelijkt dat ook handelingen met een louter cosmetisch doel onder de reikwijdte van artikel 35 vallen.

Geneeskunst

Het begrip geneeskunst wordt met dit wetsvoorstel verduidelijkt. Er wordt voorgesteld om onderdeel g op te nemen. Met de toevoeging van onderdeel g kan er geen twijfel over bestaan dat cosmetische chirurgie onder het begrip geneeskunst valt. Cosmetische chirurgie vindt in eerste instantie ook plaats zonder dat deze tot doel heeft een ziekte te genezen dan wel iemand voor een ziekte te behoeden of de gezondheidstoestand van iemand te beoordelen. De voorgestelde wijziging is overeenkomstig aanbeveling 13 uit de tweede evaluatie van de Wet BIG.

Vooronderzoeker

Er wordt voorgesteld om het begrip vooronderzoeker op te nemen in de begripsbepaling. Een functionaris wordt aangemerkt als vooronderzoeker op het moment dat de functionaris op aangeven van het tuchtcollege, de klager of de beklaagde een vooronderzoek start.

Onderdeel C

Sub 1:

Voorgesteld wordt om de huidtherapeut onder het zware regime van de Wet BIG te brengen. Dit is noodzakelijk omdat wordt voorgesteld om laseren als voorbehouden handeling aan te wijzen. Door de instelling van een register voor huidtherapeuten zal het nog slechts aan beroepsbeoefenaren die als huidtherapeut in het register zijn ingeschreven zijn voorbehouden om de beroepstitel van huidtherapeut te voeren. Daardoor zal een huidtherapeut ook aan het tuchtrecht zijn onderworpen. Zie het algemeen deel van deze toelichting voor een uitgebreide motivering over de noodzaak van het onderbrengen van de huidtherapeuten onder het zware regime. De opleidingseisen voor de huidtherapeut en het deskundigheidsgebied van de huidtherapeut zullen bij amvb worden omschreven.

Sub 2:

Het recht op het voeren van een beroepstitel ontstaat voor de beroepsbeoefenaar van het betreffende beroep door inschrijving in het BIG-register. Met de inschrijving in het BIG-register wordt aan het publiek kenbaar gemaakt dat de beroepsbeoefenaar beschikt over de vereiste deskundigheid om het beroep uit te oefenen waarvan hij de titel mag voeren. Daarnaast wordt in het BIG-register aangetekend wanneer er ten aanzien van een beroepsbeoefenaar een maatregel is opgelegd. Het BIG-register vervult derhalve een belangrijke functie. Het is voor patiënten en cliënten van belang dat BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren eenvoudig te vinden zijn in het BIG-register. Dit blijkt niet altijd het geval. De tweede evaluatie van de Wet BIG beveelt in dat kader daarom aan de vindbaarheid van BIG-geregistreerden in het BIG-register te verbeteren. In artikel 3 staan thans de gegevens van beroepsbeoefenaren opgesomd die over ingeschreven beroepsbeoefenaren moeten worden opgenomen in het BIG-register. Het nummer waaronder de beroepsbeoefenaar wordt ingeschreven, speelt daarbij een centrale rol. De verplichting dat nummer bij de inschrijving te vermelden blijft dan ook bij wet verplicht. Daarnaast kunnen ook andere gegevens worden vermeld. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald om welke gegevens het gaat. Vooralsnog wordt gedacht de ook nu reeds verplichte gegevens als naam, voornamen, geslacht, geboortedatum, nationaliteit en adres van de betrokkene en het tijdstip van inschrijving. Door mogelijk te maken dat die items bij ministeriële regeling worden aangewezen, kan beter tegemoet gekomen worden aan de in het algemene deel van de toelichting geconstateerde problemen ten aanzien van het functioneren van het BIG-register.

Sub 3

Er wordt in artikel 3 een nieuw derde lid voorgesteld. In het voorgestelde artikel 3, tweede lid, van de Wet BIG is vermeld dat bij ministeriële regeling gegevens kunnen aangewezen die in het BIG-register bij de inschrijving worden opgenomen. Er ontbreekt echter een bepaling waarin is vermeld welke gegevens die in het BIG-register bij de inschrijving zijn opgenomen openbaar (voor een ieder raadpleegbaar) zijn. Op grond van het nieuw voorgestelde vierde lid kunnen gegevens bij ministeriële regeling worden aangewezen die voor een ieder raadpleegbaar zijn. Het raadplegen van deze gegevens zal verlopen via de website: www.bigregister.nl. Bij ministeriële regeling kunnen bijvoorbeeld de volgende gegevens worden aangewezen.

  • datum inschrijving;
  • datum diploma;
  • achternaam met initialen;
  • geslacht;
  • beroep.

Onderdeel D

Sub 1

Onder de Wet BIG wordt thans een op grond van artikel 48, eerste lid, onder d, geschorste beroepsbeoefenaar gelijkgesteld aan een niet-ingeschrevene. Zo is het ook een geschorste beroepsbeoefenaar verboden om de betrokken titel of een titel die daarop lijkt te voeren, alsmede een op de titel betrekking hebbend onderscheidingsteken te dragen. Door de gelijkstelling verliest een geschorste beroepsbeoefenaar ook de mogelijke bevoegdheid tot het verrichten van voorbehouden handelingen. Het is echter een tekortkoming dat door de gelijkstelling met niet-ingeschrevenen momenteel het tuchtrecht niet van toepassing is op handelen tijdens de schorsing. Door het tuchtrecht ook tijdens de

schorsing van toepassing te laten zijn, krijgt de IGZ de mogelijkheid om beroepsbeoefenaren die tijdens een schorsing handelen in strijd met de tuchtnormen of met de schorsing ook via het tuchtrecht aan te pakken.16

Sub 2

Door artikel 4, derde lid, te schrappen, verdwijnt de gelijkstelling van geschorste beroepsbeoefenaren met niet-ingeschrevenen. De schrapping bewerkstelligt dat uit artikel 4, eerste lid, niet voortvloeit dat geschorste beroepsbeoefenaren gerechtigd zijn tot het voeren van de beroepstitel. De wijziging van artikel 4, eerste lid, dient ertoe om zeker te stellen dat geschorste beroepsbeoefenaren weliswaar in het BIG-register ingeschreven blijven, maar net als onder de huidige wet onder meer de bevoegdheid verliezen om de beroepstitel te voeren De schrapping bewerkstelligt dat uit artikel 4, eerste lid, niet voortvloeit.

Niet-naleving van het beroepstitelverbod voor geschorste beroepsbeoefenaren kan een bestuurlijke boete opleveren op grond van artikel 100, waarin wordt verwezen naar artikel 4, tweede lid. Het toezicht op de naleving daarvan ligt op grond van artikel 86 in handen van de IGZ.

Onderdeel E

Beroepsbeoefenaren zijn in het BIG-register het eenvoudigst te vinden met behulp van hun BIG-nummer. Met deze wijziging worden BIG-geregistreerden verplicht dit BIG-nummer daadwerkelijk te gebruiken. Bij amvb kunnen de gevallen worden aangewezen waarin beroepsbeoefenaren hun BIG-nummer dienen te vermelden. Dit kan bijvoorbeeld zijn op een rekening, of op een website. Op deze manier zullen zorgconsumenten beschikking krijgen over het BIG-nummer van de beroepsbeoefenaar en met dit nummer de beroepsbeoefenaar eenvoudig terug kunnen vinden in het register. In het voorgestelde artikel 100, eerste lid, (nieuw) wordt de mogelijkheid gecreëerd om een geldboete op te leggen wanneer een beroepsbeoefenaar niet aan zijn verplichting in het voorgestelde artikel 4a voldoet.

Onderdeel F

In het huidige artikel 5, eerste lid, is geregeld dat Onze Minister kan beslissen op de aanvraag van een verpleegkundige tot vermelding in een BIG-register om de krachtens artikel 36, veertiende lid, aangewezen UR-geneesmiddelen voor te schrijven. Het voorschrijven van UR-geneesmiddelen is een voorbehouden handeling. Met dit wetsvoorstel worden de bepalingen over voorbehouden handelingen herzien en geflexibiliseerd. In verband daarmee dient ook het eerste lid van artikel 5 te worden aangepast. Omdat voortaan bij amvb de beroepsgroepen worden aangewezen die voorbehouden handelingen mogen verrichten, kan in artikel 5 niet meer gesproken worden van aanvragen van verpleegkundigen. In plaats daarvan wordt nu de relatie gelegd met artikel 35a, op grond waarvan bij amvb aan beroepsbeoefenaren kan worden bepaald tot welke handelingen de verschillende categorieën van beroepsbeoefenaren bevoegd zijn. Ten slotte kan de huidige derde volzin vervallen. Dit houdt verband met hetgeen is voorgesteld in onderdeel H, sub 5.

Onderdeel H

Sub 1, 3, 4 en 6

In het huidige artikel 9 van de Wet BIG wordt bepaald welke aantekeningen in het BIG-register worden geplaatst. Dit zijn alle (tucht)maatregelen, met uitzondering van de waarschuwing, en besluiten op grond van de Wet BIG met betrekking tot BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren. Artikel 9 maakt het echter alleen mogelijk een aantekening te plaatsen van (tucht)maatregelen ten aanzien van ingeschrevenen. Uit artikel 47, vierde lid, van de Wet BIG volgt echter dat ook een als gevolg van een doorhaling inmiddels niet meer ingeschrevene aan de tuchtrechtspraak onderworpen blijft voor handelen of nalaten gedurende de tijd dat hij ingeschreven stond. In dat verband is bij de Veegwet VWS 2013 in artikel 9, eerste lid, onder g en h, opgenomen dat een doorhaling van de inschrijving en de ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven, ook aangetekend blijven in het register. In dit onderdeel wordt gezien het voorgaande de beperking dat alleen aantekeningen worden geplaatst ten aanzien van ingeschrevenen geschrapt.

De duur van de raadpleegbaarheid in het register van deze aantekeningen wordt in het Registratiebesluit BIG bepaald. Momenteel is in dit besluit vastgelegd dat de maatregelen voor de duur van tien jaar op het internet worden gepubliceerd.

Sub 2:

Er wordt een wijziging van artikel 9, eerste lid, onderdeel d, voorgesteld. Deze aanpassing houdt verband met de voorgestelde wijziging van artikel 48, eerste lid, onderdeel d, (zie onderdeel Z) met als strekking dat geschorste beroepsbeoefenaren niet in hun inschrijving worden geschorst, maar in het uitoefenen van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden (namelijk het voeren van de titel en, indien van toepassing, het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen). Zodoende blijft het tuchtrecht op geschorste beroepsbeoefenaren van toepassing.

Sub 5:

In sub 5 wordt voorgesteld twee nieuwe onderdelen k toe te voegen. In artikel 9, onderdeel k, wordt voorgesteld dat een aantekening wordt geplaatst van het besluit van de Minister tot vermelding in het register van de bevoegdheid van krachtens artikel 5 aan te wijzen beroepsbeoefenaar om de krachtens artikel 36, onderdeel n, aangewezen UR-geneesmiddelen voor te schrijven. Deze bevoegdheid van de Minister is geregeld in artikel 5, eerste lid, tweede volzin. In verband met het voorgestelde artikel 9, eerste lid, onder k, kan artikel 5, eerste lid, derde volzin, komen te vervallen (zie onderdeel F).

In artikel 9, onderdeel l, wordt de mogelijkheid gecreëerd om de LOBB in het BIG-register in te schrijven. Indien de Minister een LOBB oplegt, is van belang dat dit ook kenbaar is in het BIG-register, zodat ook voor patiënten duidelijk is dat een beroepsbeoefenaar zijn beroep niet mag uitoefenen. De aantekening van een LOBB in het register, wordt geschrapt op moment dat de LOBB niet meer van kracht is. Dit kan zijn op moment dat de inspecteur geen tuchtprocedure aanhangig heeft gemaakt, dan wel op moment dat er een uitspraak van de tuchtrechter tot stand is gekomen.

Sub 7

Dit onderdeel behelst de invoeging van een nieuw derde lid. Bij de wijziging van de Wet BIG onder andere in verband met de opneming van de mogelijkheid tot taakherschikking (Staatsblad 2011, 568) is geregeld dat aan in het buitenland opgelegde beperkingen in de beroepsuitoefening, gebaseerd op een buitenlandse rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing, gevolg wordt gegeven, ongeacht of het een beroepsbeoefenaar met een Nederlands diploma of één met een buitenlands diploma betreft.

Vooralsnog is echter geen regeling getroffen voor beperkingen in de beroepsuitoefening als gevolg van een beslissing van een Nederlandse strafrechter. Met het nieuwe derde lid wordt verzekerd dat ook in Nederland uitgesproken strafrechtelijke (gedeeltelijke) ontzettingen van het recht het betrokken beroep uit te oefenen, worden aangetekend in het register. Onder gedeeltelijke ontzetting van het recht het betrokken beroep uit te oefenen wordt tevens begrepen een als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling opgelegd verbod om beroepsmatig bepaalde activiteiten of werkzaamheden te verrichten.

Sub 8

Omdat er in artikel 5, eerste lid, een nieuw onderdeel k wordt toegevoegd en omdat er een nieuw derde lid wordt ingevoegd, behoeft het vijfde lid aanpassing. Het vijfde lid regelt dat een aantekening gedurende een bepaalde termijn in het register wordt vermeld en dat daarbij de aard van het vergrijp vermeld wordt dat tot de aantekening heeft geleid. Het vijfde lid geldt voor alle in het eerste, tweede en derde lid genoemde aantekeningen.

Onderdeel I

Sub 1, 2 en 3

Op grond van artikel 9 wordt onder meer een aantekening geplaatst van elke doorhaling van de inschrijving als gevolg van een op grond van de Wet BIG opgelegde maatregel, ondercuratelestelling, ontzetting van het recht het betrokken beroep uit te oefenen (artikel 9, eerste lid, onderdeel g), een in het buitenland gegeven rechterlijke, tuchtrechtelijke of bestuursrechtelijke beslissing op grond waarvan de ingeschrevene zijn rechten ter zake van de uitoefening van het betrokken beroep is geschorst of doorgehaald (artikel 9, tweede lid) of ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven (artikel 9, eerste lid, onderdeel h). Uit het voorgestelde artikel 11, eerste lid, onderdeel a, volgt dat hetgeen op grond van artikel 9 in het register is aangetekend en vermeld, wordt bekendgemaakt. De huidige onderdelen b (publicatie van doorhaling) en d (publicatie van ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven) zijn daarmee dus overbodig. Aan onderdeel b wordt een nieuwe invulling gegeven door daarin te regelen dat ook maatregelen die zijn opgelegd aan de zogenoemde experimenteerberoepen (artikel 36a), openbaar worden gemaakt. Experimenteerberoepen zijn onderworpen aan het tuchtrecht op grond van artikel 36a, vijfde lid. Het is gewenst dat eventueel opgelegde maatregelen net als bij andere beroepen bekend worden gemaakt.

Sub 4

Daarnaast wordt met de wijziging van artikel 11, derde lid, gevolg gegeven aan de aanbeveling naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Wet BIG dat de Registerautoriteit dient zorg te dragen voor beter toegankelijke en gebruiksvriendelijke publieksinformatie, met name toegespitst op de vindbaarheid van BIG-geregistreerden die een maatregel opgelegd kregen. In de openbare kennisgeving van een opgelegde maatregel worden daarom niet alleen de naam en de woonplaats van betrokkene vermeld, maar ook het BIG-nummer van de registratie in het register.

Onderdeel J

De ingevolge artikel 3, vierde lid, (nieuw), bij ministeriële regeling aan te wijzen gegevens (zie hiervoor onderdeel C) zijn voor een ieder raadpleegbaar en kunnen derhalve ook op verzoek aan een ieder worden meegedeeld. Artikel 12, tweede lid, onder a, is hierop aangepast.

Alle maatregelen en besluiten op grond van de Wet BIG, met uitzondering van de tuchtrechtelijke waarschuwing, worden aangetekend in het BIG-register (artikel 9, eerste lid) en daarvan zal openbaar kennis worden gegeven (artikel 11). Het

huidige tweede lid, schrijft in een opsomming onder b tot en met h voor dat aan een ieder op verzoek wordt meegedeeld wat op grond van artikel 9, eerste lid, ten aanzien van een ingeschrevene is aangetekend en vermeld in het register, met de kanttekening dat een mededeling over ten aanzien van een ingeschrevene gestelde voorwaarden alleen gebeurt in bij amvb aan te geven gevallen. In plaats van een opsomming kan in artikel 12, eerste lid, onder b, worden volstaan met een verwijzing naar hetgeen ten aanzien van een beroepsbeoefenaar op grond van artikel 9 in het register is aangetekend en vermeld, met vermelding van de hierboven genoemde kanttekening ten aanzien van de aan een ingeschrevene opgelegde voorwaarden.

Voor de volledigheid zij hier vermeld dat artikel 12, tweede lid, geen bijzondere, uitputtende openbaarmakingsregeling betreft die de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) opzij zet. De Wob wijkt alleen voor een andere regeling als die beoogt te voorkomen dat door de toepassing van de Wob afbreuk zou worden gedaan aan de goede werking van de materiële bepalingen van de bijzondere wet. Zowel in de formulering van artikel 12, tweede lid, waar het gebruik van de term "slechts", "uitsluitend" of "alleen" ontbreekt, als in de wetsgeschiedenis is geen enkele aanwijzing te vinden dat deze regeling als uitputtend is bedoeld. Met andere woorden: de Wob heeft ten opzichte van artikel 12, tweede lid, aanvullende werking. Nu er sinds de wijziging van de Wet BIG onder andere in verband met de opneming van de mogelijkheid tot taakherschikking (Staatsblad 2011, 568) ook beperkt historische informatie in het register wordt opgenomen (artikel 9, zesde lid, nieuw) en ook raadpleegbaar is (artikel 3, vierde lid, nieuw) en op verzoek wordt medegedeeld (artikel 12, eerste lid, onder b, nieuw), zal naar verwachting slechts zeer beperkt een beroep hoeven te worden gedaan op deze aanvullende werking van de Wob.

Onderdeel K

Alleen personen die zijn ingeschreven in een register van het basisberoep kunnen als specialist worden geregistreerd. Als de inschrijving in het register van het basisberoep wordt doorgehaald of geschorst, wordt automatisch de inschrijving van betrokkene als specialist geschorst dan wel doorgehaald. Artikel 15, zesde lid, moet aangepast worden aan de voorgestelde wijziging van artikel 48, eerste lid, onderdeel d, (zie onderdeel Z) met als strekking dat geschorste beroepsbeoefenaren niet in hun inschrijving worden geschorst, maar in het uitoefenen van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden (namelijk het voeren van de titel en, indien van toepassing, het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen).

Onderdeel KA

Voorgesteld wordt om de huidtherapeuten onder artikel 3 van de Wet BIG te brengen. Ingevolge het voorgestelde artikel 33a worden bij amvb opleidingseisen gesteld waaraan een beroepsbeoefenaar die in het register wenst te worden ingeschreven, dient te voldoen. Ingevolge het voorgestelde artikel 33b wordt bij amvb het deskundigheidsgebied van de huidtherapeut verder uitgekristalliseerd.

Onderdeel L

Om personen te beschermen tegen het ondeskundig verrichten van gevaarlijke handelingen, zijn er in de wet risicovolle handelingen aangewezen die zijn voorbehouden aan personen die daartoe in de wet worden aangewezen. De voorbehouden handelingen die genoemd worden in hoofdstuk IV zijn voor een ieder verboden beroepsmatig te verrichten ten aanzien van personen. Dit verbod is te vinden in artikel 35.

Het huidige artikel 35 dient te worden aangepast aan de overige aanpassingen die in hoofdstuk IV worden gedaan. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om artikel 35 op enkele punten te verduidelijken. Het verbod van artikel 35 is gericht tot een ieder die de in artikel 36 genoemde handelingen verricht. Daarbij is het niet van belang met welk doel deze handelingen worden verricht. Dat blijkt uit het feit dat in artikel 35 bewust niet wordt gesproken van 'individuele gezondheidszorg'. Zo geldt dit artikel bijvoorbeeld ook wanneer handelingen met louter een cosmetisch doel worden verricht. Injecteren (ook bijvoorbeeld met botox om rimpels te verwijderen) is voorbehouden aan de beroepsbeoefenaren die bij of krachtens de Wet BIG die bevoegdheid hebben gekregen. Verder is voor artikel 35 van belang dat het verbod zich alleen richt indien iemand deze handelingen verricht ten aanzien van een persoon. Ten slotte is van belang dat het slechts verboden is de handelingen 'beroepsmatig' te verrichten. Daardoor valt bijvoorbeeld het door middel van een injectie in de bovenbeen bij jezelf toedienen van insuline, niet onder het verbod van artikel 35. Deze handeling wordt immers niet beroepsmatig verricht.

Onderdeel M

Artikel 35a Eerste lid

In het voorgestelde artikel 35a wordt onder andere bewerkstelligd dat de regelgeving ten aanzien van voorbehouden handelingen meer geflexibiliseerd wordt. In het huidige artikel 36 worden beroepsbeoefenaren in de Wet BIG aangewezen als bevoegde personen om voorbehouden handelingen te verrichten. Ingevolge het eerste lid kunnen voortaan bij amvb beroepsbeoefenaren worden aangewezen die handelingen als bedoeld in artikel 36 mogen verrichten. Het gaat in het eerste lid om de beroepen uit het zware regime (artikel 3) waarop het stelsel van registratie, beroepstitelbescherming en tuchtrecht van toepassing is. Het voorgestelde eerste lid biedt de mogelijkheid om bij of krachtens amvb een beperking op te leggen aan bepaalde beroepsbeoefenaren. Een voorbeeld van een dergelijke noodzaak ligt in de bevoegdheid tot het voorschrijven van UR-geneesmiddelen. Niet alle verpleegkundigen zullen hiertoe bevoegd zijn, doch uitsluitend verpleegkundigen die tot bepaalde bij amvb aan te wijzen categorieën behoren. Bij of krachtens de maatregel kunnen eveneens aanvullende voorwaarden worden opgenomen, zoals bijvoorbeeld dat een arts, tandarts of verloskundige de diagnose moet hebben gesteld en dat de juiste protocollen zijn gevolgd. Deze beperkingen staan ten aanzien van verpleegkundigen in het huidige artikel 36, veertiende lid, onderdeel d. In het voorgestelde artikel 35a wordt de mogelijkheid gecreëerd om dit bij amvb te regelen.

Tweede lid

Het is van belang dat beide kamers der Staten-Generaal de aanwijzing van de beroepsbeoefenaren kunnen controleren. In dit lid wordt daarom een voorhangbepaling opgenomen. Zo is gewaarborgd dat de Staten-Generaal op de hoogte is van de wijzigingen.

Artikel 35b Eerste lid

De handelingen, genoemd in artikel 36, zijn voorbehouden aan krachtens artikel 35a aangewezen beroepsbeoefenaren. De enkele aanwijzing zorgt er niet direct voor dat een beroepsbeoefenaar ook daadwerkelijk bevoegd is een aan hem voorbehouden handeling te verrichten. Hiervoor gelden ingevolge artikel 35b, eerste lid, aanvullende vereisten. Ingevolge het eerste lid dienen de beroepsbeoefenaren te beschikken over de benodigde bekwaamheid om de handelingen te verrichten. Dit vereiste stond eerder in artikel 36, vijftiende lid. Tweede lid

Het huidige artikel 36, vijftiende lid, bepaalt dat wanneer een beroepsbeoefenaar zelf niet bekwaam is een voorbehouden handeling te verrichten, hij nog wel opdracht hiertoe kan verlenen aan anderen (met inachtneming van artikel 38 Wet BIG). Het voorgestelde artikel 35b, tweede lid, regelt dit. Een arts kan bijvoorbeeld een voorbehouden handeling aan een verpleegkundige opdragen, ook als hij zelf niet bekwaam is deze handeling te verrichten.

Onderdeel N

In het voorgestelde artikel 36 staan de handelingen die zijn voorbehouden aan de personen die daartoe krachtens het voorgestelde artikel 35a zijn aangewezen. Zoals in artikel 35 staat zijn deze handelingen uitsluitend verboden wanneer deze beroepsmatig en ten aanzien van een persoon worden verricht.

Met dit wetsvoorstel is ervoor gekozen om de voorbehouden handelingen in de wet in formele zin te laten staan, en de bevoegde beroepsgroepen op te nemen in een amvb. Uitgangspunt van de Wet BIG is dat zorg in principe vrij staat te verlenen voor een ieder. Een belangrijke uitzondering daarop vormen de voorbehouden handelingen. Wanneer een handeling als voorbehouden is aangemerkt, betekent dit dat het voor een ieder verboden is deze handelingen te verrichten. Wanneer iemand in strijd handelt met dit verbod, kan daartegen opgetreden worden op grond van artikel 96 Wet BIG. Omwille van de kenbaarheid is het van belang dat deze handelingen in de wet blijven staan. In spoedeisende gevallen, wanneer bijvoorbeeld op korte termijn een handeling als voorbehouden moet worden aangemerkt, biedt artikel 37 de uitkomst. Op grond van dit artikel kunnen bij amvb regels gesteld worden overeenkomstig artikel 36. Het is ingevolge artikel 37, derde lid, wel noodzakelijk dat binnen zes maanden een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer wordt ingediend om de wijziging in de Wet BIG zelf op te nemen.

Het voorgestelde artikel 36 bevat dezelfde handelingen zoals deze staan in het huidige artikel 36. Daarnaast is met de wijziging het behandelen van lichaamsweefsel met behulp van licht, ultrasoon geluid of hoogfrequente elektrische stroom. Hieronder valt bijvoorbeeld laseren. Laseren of gebruik van andersoortige straling, is alleen voorbehouden als sprake is van 'behandelen'. Dat wil zeggen dat licht, ultrasoon geluid of hoogfrequente elektrische stroom wordt gebruikt met het oogmerk de huid te behandelen. Het gebruik van licht door een tandarts, zodat hij beter in de mond van een patiënt kan kijken, valt bijvoorbeeld niet onder de reikwijdte van het verbod. De behandeling van huidaandoeningen als psoriasis, eczeem en wratten door middel licht bijvoorbeeld wel. In het algemene deel van de toelichting is te lezen waarom het noodzakelijk is dat deze handelingen als voorbehouden worden aangemerkt.

Onderdeel O

Sub 1

In de huidige wet worden in artikel 36 de beroepsbeoefenaren aangewezen die bevoegd zijn tot het verrichten van voorbehouden handelingen. In het voorgestelde artikel 35a wordt geregeld dat de bevoegde beroepsbeoefenaren voortaan bij amvb worden aangewezen. Belangrijke beperking bij het voorgestelde artikel 35a is dat slechts beroepen in het zware regime (artikel 3) kunnen worden aangewezen. Met het voorgestelde artikel 36a, eerste lid, is het mogelijk om bij wijze van experiment ook andere beroepsbeoefenaren aan te wijzen om voorbehouden handelingen te verrichten. Inhoudelijk is geen wijziging beoogd van artikel 36a, eerste lid.

Sub 2

In het huidige artikel 36a, tweede lid wordt verwezen naar artikel 36, vijftiende lid. In het huidige lid wordt geregeld dat ook voor de krachtens artikel 36a aangewezen groep(en) beroepsbeoefenaren de algemene eis van bekwaamheid geldt. De (aangewezen) beroepsbeoefenaar is pas bevoegd om de voorbehouden de handeling zelfstandig uit te voeren als hij ook bekwaam is om die handeling te verrichten. Daarnaast is van belang dat ook deze beroepsbeoefenaren de handelingen slechts mogen verrichten indien dit binnen hun deskundigheidsgebied valt (voorgestelde artikel 35b, eerste lid, onderdeel b).

Onderdeel P

Ingevolge het huidige artikel 37 kunnen bij amvb voorbehouden handelingen en zelfstandig bevoegde beroepsbeoefenaren worden aangewezen, in plaats van op wetsniveau. Met dit wetsvoorstel wordt bewerkstelligd dat de bevoegde beroepsbeoefenaren voortaan altijd bij amvb worden aangewezen. Artikel 37 dient echter te blijven gelden voor die gevallen dat er ten gevolge van technologische ontwikkelingen, met spoed voorbehouden handelingen moeten worden aangewezen. Indien in een amvb voorbehouden handelingen worden aangewezen, is hierbij voorwaarde dat binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit artikel, een wetsvoorstel tot wijziging van artikel 36, bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend.

Onderdeel Q

Eerste lid

Op sommige handelingen is ook andere wetgeving van toepassing. Te denken valt aan de handelingen waarbij tatoeage- en piercingmateriaal wordt gebruikt. Dergelijke handelingen kunnen als handeling als bedoeld in artikel 36, onderdeel e, worden aangemerkt. Aangezien het gebruik van die materialen en dus de handelingen daarmee onder de Warenwet vallen, is het verbod van artikel 35 juncto artikel 36, niet op deze handelingen van toepassing.

Tweede en derde lid

De handelingen die in artikel 36 als voorbehouden worden aangemerkt, zijn algemeen geformuleerd. Het is denkbaar dat enige nuancering in het verbod om deze handelingen te verrichten gewenst is. Te denken valt aan de nieuw voorgestelde voorbehouden handeling genoemd in artikel 36, onderdeel o. Niet iedere vorm van het behandelen van de huid met licht, ultrasoongeluid of hoogfrequente elektrische stroom is gevaarlijk. Bij amvb kan dan ook geregeld worden op welke categorieën van handelingen het verbod van artikel 35 niet van toepassing is. Omdat het hier gaat om een gedetailleerde uitwerking, is het niet wenselijk deze nuanceringen op te nemen in de wet. De aanwijzing van de categorieën kan slechts geschieden indien dit geen ernstig gevaar voor de gezondheidszorg oplevert.

In het voorgestelde tweede lid, is geregeld dat een amvb als bedoeld in het eerste lid, moet worden voorgehangen bij de Eerste en Tweede Kamer.

Onderdeel S, U, V, W

In de artikelen 41, 43, 44 en 46 wordt nog gesproken van lid-Staten der Europese Economische Gemeenschap. Nu dit een verouderd begrip is, wordt dit gewijzigd in lidstaten van de Europese Unie.

Onderdeel T

Sub 2

De aanpassing van het vierde lid van artikel 42 hangt samen met de aanbeveling naar aanleiding van de tweede evaluatie van de Wet BIG dat de Registerautoriteit dient zorg te dragen voor beter toegankelijke en gebruiksvriendelijke publieksinformatie, met name toegespitst op de vindbaarheid van BIG-geregistreerden die een maatregel opgelegd kregen. In de openbare kennisgeving van een inschrijving ten aanzien waarvan toepassing werd gegeven aan artikel 41, derde lid, worden niet alleen de naam en de woonplaats van de betrokkene vermeld, maar ook het BIG-nummer van de beroepsbeoefenaar vermeld. In het tweede lid van artikel 11 is om dezelfde reden een vergelijkbare wijziging doorgevoerd (zie onderdeel I).

Onderdeel X

Sub 2

In dit onderdeel wordt voorgesteld de tuchtnormen te herzien. Met het voorgestelde artikel 47, eerste lid, onderdeel b, wordt aansluiting gezocht bij de formulering van de tuchtnorm in bijvoorbeeld de Advocatenwet. In artikel 46 van de Advocatenwet staat dat advocaten aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als advocaat behoren te betrachten (...) ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Dit houdt onder meer in dat een advocaat zich zodanig dient te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad. Ook niet-beroepsmatige gedragingen van de advocaat kunnen zijn functioneren raken.

In het voorgestelde onderdeel wordt eenzelfde soort bepaling voorgesteld. Met de voorgestelde nieuwe tuchtnorm kan ten aanzien van beroepsbeoefenaren in het zware regime (artikel 3) een tuchtmaatregel worden opgelegd indien deze zich niet gedragen als een behoorlijk beroepsbeoefenaar. Met deze wijzigingen komen bijvoorbeeld ook privé-gedragingen onder de reikwijdte van de tuchtnorm te vallen. Het is niet de bedoeling dat al het handelen onder de nieuwe tuchtnorm komt te vallen. Er dient een relatie te worden gelegd met de beroepsuitoefening danwel de beroepsnormen. Gedacht kan worden aan zedendelicten die buiten de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar worden verricht. Het wordt aan de tuchtcolleges (en daarmee ook aan de beroepsgenoten) overgelaten om te beoordelen of een beroepsbeoefenaar in strijd met deze norm heeft gehandeld.

Met de voorgestelde wijziging wordt tevens voorzien in de in de tweede evaluatie van de Wet BIG geconstateerde tekortkoming van de tweede tuchtnorm, die twijfel laat over de vraag of die norm ook betrekking heeft op organisatorische samenwerking en afstemming door BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren, ook als er geen sprake is van een directe hulpverleningsrelatie met de betrokken patiënt. Door deze wijziging valt ook het organisatorisch handelen onder de reikwijdte van de tuchtnorm. Een arts-bestuurder van een ziekenhuis kan bijvoorbeeld voor zijn handelen worden aangesproken door een tuchtcollege. Het tuchtcollege dient bij de beoordeling van een klacht wel rekening te houden met de discretionaire ruimte van deze bestuurder. Overigens kan worden opgemerkt dat tuchtcolleges thans het 'weerslag-criterium' hanteren (bijvoorbeeld RTG Zwolle, 15 november 2013, zaaknummer 175/2013). Dit criterium houdt in dat handelen van een beroepsbeoefenaar onder de reikwijdte van de tuchtnorm valt, indien het zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Dit geldt ook voor privé-handelingen, en daarnaast ook voor het handelen in een organisatorische of bestuurlijke functie (bijvoorbeeld: CTG 19 april 2011, LJN YG 1057 over arts-bestuurders en CTG 5 juli 2011, LJN YG 1323 over beroepsbeoefenaren in een leidinggevende of coördinerende functie). Met voorgestelde wijziging wordt derhalve dit weerslagcriterium onderschreven.

Sub 3

Met het opnemen van de huidtherapeut onder het zware regime van de Wet BIG, is het tuchtrecht ook op het handelen van huidtherapeuten van toepassing. Met het opnemen van de hoedanigheid van huidtherapeut in artikel 47, tweede lid, zijn de tuchtnormen ook van toepassing op huidtherapeuten.

Sub 4

Uit artikel 47, vierde lid, volgt dat een beroepsbeoefenaar die is geschorst of van wie de inschrijving is doorgehaald, aan tuchtrechtspraak onderworpen blijft voor feiten gedurende de tijd dat hij stond ingeschreven. De bepaling moet aangepast worden aan de voorgestelde wijziging van artikel 48, eerste lid, onderdeel d, met als strekking dat geschorste beroepsbeoefenaren niet in hun inschrijving worden geschorst, maar in het uitoefenen van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden (namelijk het voeren van de titel en, indien van toepassing, het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen). Artikel 47, vierde lid, is zodoende alleen nog van toepassing op beroepsbeoefenaren van wie de inschrijving is doorgehaald.

Onderdeel Z

Sub 1:

Een van de tuchtrechtelijke maatregelen die een tuchtcollege thans kan opleggen aan een geregistreerde beroepsbeoefenaar, is de schorsing van de inschrijving in het register voor de duur van ten hoogste één jaar (artikel 48, eerste lid, onder d, Wet BIG). Door een dergelijke schorsing verliest de beroepsbeoefenaar niet alleen de bevoegdheid om de beroepstitel te voeren en de bevoegdheid om zelfstandig voorbehouden handelingen te verrichten, maar ook de op hem als geregistreerd beroepsbeoefenaar rustende verplichtingen gelden niet meer. Hij wordt aangemerkt als niet geregistreerd. Dat betekent onder andere dat de IGZ geen toezicht meer kan uitoefenen op zijn handelen in de hoedanigheid van geregistreerd beroepsbeoefenaar en dat ook het tuchtrecht niet van toepassing is. Toch is het wenselijk om het tuchtrecht tijdens de schorsing van toepassing te laten zijn. Naast de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen, wordt de mogelijkheid gecreëerd om een beroepsbeoefenaar die tijdens een schorsing in strijd handelt met de tuchtnormen via het tuchtrecht aan te pakken. Dit is een van de knelpunten in de handhavingspraktijk van de IGZ (zie de brief aan de Tweede Kamer van 16 juli 2013, Kamerstukken II 2012-2013, 31 016, nr. 55, p. 2). De voorgestelde formulering van artikel 48, eerste lid, onder d, Wet BIG maakt duidelijk dat de schorsing niet langer de inschrijving zelf betreft, maar alleen gevolgen heeft voor de uitoefening van de aan de inschrijving verbonden bevoegdheden van de geregistreerde beroepsbeoefenaar. Een arts die is geschorst blijft dus arts. Hij mag net als nu bij een schorsing de artsentitel niet voeren en geen voorbehouden handelingen verrichten. Daar staat tegenover dat anders dan nu bij de schorsing zoals die wordt voorgesteld, zijn handelen ook tijdens de schorsing getoetst kan worden aan de normen die gelden voor artsen. De tuchtrechter heeft bij gegrondverklaring van een tuchtklacht de mogelijkheid de inschrijving van de betrokken beroepsbeoefenaar door te halen of een andere maatregel op te leggen. Een beroepsbeoefenaar kan nu dus ook zijn BIG-registratie voor onbepaalde tijd verliezen door tijdens een schorsing te handelen in strijd met de tuchtnormen. Om het mogelijk te maken een geschorste beroepsbeoefenaar tevens te verbieden voorbehouden handelingen in opdracht te verrichten, kan de schorsing gecombineerd worden met het instrument van de gedeeltelijke ontzegging (zie de toelichting bij onderdeel 3, sub 2).

Sub 2

In dit onderdeel wordt voorgesteld om aan het scala van maatregelen dat de tuchtrechter ter beschikking staat, een maatregel toe te voegen. Dit is wenselijk in verband met het overhevelen van de taken van het CMT naar het tuchtcollege.

Het CMT heeft thans drie maatregelen ter beschikking (artikel 80, eerste lid), te weten:

  • a. 
    binding van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen aan bijzondere voorwaarden;
  • b. 
    gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen;
  • c. 
    doorhaling van de inschrijving in het register.

Nu de taken van het CMT worden overgeheveld naar de tuchtcolleges, is het wenselijk de maatregelen die de tuchtcolleges ter beschikking staan in de ongeschiktheidsprocedure, ook ter beschikking te stellen in de tuchtprocedure op grond van artikel 47. De maatregelen genoemd in het huidige artikel 80, eerste lid, onder b en c staan voor het tuchtcollege reeds geregeld in onderdeel e en f.

De maatregel genoemd in het huidige artikel 80, eerste lid onder a staat het tuchtcollege thans nog niet ter beschikking en wordt daarom toegevoegd.

Sub 3:

Tweede lid (nieuw)

Een doorhaling van een registratie belet niet dat de betreffende beroepsbeoefenaar voorbehouden handelingen verricht in opdracht van een bevoegde BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar. De enige beperkingen die aan de uitoefening van deze afgeleide bevoegdheid is verbonden, is dat de opdrachtnemer zichzelf bekwaam dient te achten om de opdracht behoorlijk uit te voeren, dat de handeling gerekend dient te worden tot het deskundigheidsgebied van de beroepsbeoefenaar (zie het voorgestelde artikel 35b, eerste lid) en de dat de opdrachtgever redelijkerwijs mag aannemen dat degenen aan wie de opdracht wordt gegeven, beschikt over de bekwaamheid die vereist is voor het behoorlijk verrichten van die handeling (artikel 38, onder b). Daarnaast belet een doorhaling niet dat een beroepsbeoefenaar andere (niet voorbehouden) handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg verricht. In sommige gevallen is het echter wenselijk op voorhand uit te sluiten dat een beroepsbeoefenaar bepaalde werkzaamheden in de individuele gezondheidszorg nog langer verricht. Indien sprake is van een ernstige tekortkomingen in de zorgverlening of ernstig grensoverschrijdend gedrag, kan er zelfs na doorhaling behoefte bestaan om zowel op de gebieden waarop mogelijk in opdracht voorbehouden handelingen worden verricht als daarbuiten beperkingen in de bevoegdheid aan te brengen. Dit kan met name geschieden door aan de betrokkene de bevoegdheid te ontnemen bepaalde handelingen te verrichten. Soms is het immers niet aannemelijk dat de betreffende beroepsbeoefenaar (op bepaalde vlakken) zijn verantwoordelijkheid kan waarmaken om degenen die zich tot hem wenden verantwoorde zorg te bieden.

Voorgesteld wordt om een nieuw artikel 48, tweede lid, op te nemen. De tuchtcolleges kunnen op grond van dit nieuwe lid beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg opleggen, bij doorhaling van de inschrijving in het register.

De vergelijking met de maatregel van gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid in het register ingeschreven staande het betrokken beroep uit te oefenen (artikel 48, tweede lid, onderdeel e) dringt zich op. Ook hier gaat het immers om een maatregel met een integraal karakter; de beperkingen kunnen zich uitstrekken over het gehele terrein van de individuele gezondheidszorg. Net als bij de gedeeltelijke ontzegging kan het bijvoorbeeld gaan om een chirurg aan wie het recht wordt ontzegd heelkundige handelingen te verrichten, waardoor hij in elk geval niet meer als chirurg zal kunnen functioneren, maar wel nog talrijke andere functies als arts zal kunnen vervullen. Ook is denkbaar dat beperkingen worden aangebracht in de bevoegdheid geneesmiddelen voor te schrijven. Andere voorbeelden van opgelegde beperkingen in het kader van de gedeeltelijke ontzegging die ook na doorhaling relevant kunnen zijn: ontzegging van de bevoegdheid als cardioloog werkzaam te zijn (CTC, 7 november 2013, ECLI:NL:TGZCTG:2013:131), ontzegging van de bevoegdheid om het beroep van verpleegkundige uit te oefenen in combinatie met het verbod om individuele gezondheidszorg aan minderjarigen te verlenen (RTC 's-Gravenhage, 29 oktober 2013, ECLI:NL:TGZRSGR:2013:25), ontzegging van de bevoegdheid om anders dan in dienstverband als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam te zijn (RTC Amsterdam, 7 juli 2009, GJ 2009/127, in hoger beroep omgezet in doorhaling,

CTC 2 september 2010, ECLI:NL:TGZCTG:2010:YG0566).

Dat een maatregel van gedeeltelijke ontzegging kan worden opgelegd, heeft tot gevolg dat een geregistreerde beroepsbeoefenaar meer in zijn beroepsmatig handelen kan worden beperkt dan een niet of niet langer geregistreerde beroepsbeoefenaar. Beroepsbeoefenaren van de laatste categorie kan daardoor de bevoegdheid om niet voorbehouden handelingen te verrichten niet worden ontzegd. Zodra dergelijke beperkingen op grond van het nieuwe onderdeel g bij doorhaling kunnen worden opgelegd, kunnen ook ex-geregistreerden meer in hun beroepsuitoefening worden beperkt dan iemand die nooit geregistreerd is geweest. Anders dan bij de gedeeltelijke ontzegging, kunnen de beperkingen bij doorhaling de facto zo verstrekkend zijn dat zij leiden tot een ontzegging om beroepsmatig in de individuele gezondheidszorg werkzaam te zijn. Dit is ook een verschil met de strafrechtelijke ontzetting uit het beroep op grond van artikel 96, derde lid Wet BIG; de reikwijdte van deze sanctie is in principe beperkt tot het beroep.17 Een ander verschil met de strafrechtelijke ontzetting uit het beroep is dat, net als bij de gedeeltelijke ontzegging, aan de duur van de maatregel geen grens is gesteld. De opgelegde beperkingen gelden derhalve voor onbepaalde tijd. Dit is bij de strafrechtelijke ontzetting uit het beroep op grond van artikel 96, derde lid, niet mogelijk. Gelet op artikel 31, eerste lid, onder 2 en 3, van het Wetboek van Strafrecht mag de ontzetting ten hoogste vijf jaar langer duren dan de op grond van artikel 96, eerste lid (maximaal drie maanden) of tweede lid (maximaal zes maanden) van de Wet BIG opgelegde gevangenisstraf. Ook het verbod om bepaalde activiteiten of werkzaamheden te verrichten als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke veroordeling kan alleen voor bepaalde tijd worden opgelegd; namelijk ten hoogste voor de duur van de proeftijd (artikel 14c, tweede lid, Wetboek van Strafrecht).

Degene aan wie de beperkingen als bedoeld in het voorgestelde tweede lid (nieuw) zijn opgelegd, kan evenals bij een gedeeltelijke ontzegging het in het register ingeschreven staande beroep uit te oefenen, een doorhaling, of een ontzegging van het recht op wederinschrijving, de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Veiligheid en Justitie verzoeken een voordracht te doen voor een koninklijk besluit tot herstel in zijn rechten. Artikel 50 wordt in dit kader aangepast (zie onderdeel BB). Aan herstel kan worden gedacht indien de betrokkene inmiddels op een overtuigende wijze blijk heeft gegeven van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen onwaarschijnlijk maakt (Kamerstukken II 1985-1986, 19 522, nr. 3, p. 117-118). Uit jurisprudentie over de afwijzing van verzoeken tot herinschrijving na doorhaling blijkt dat, gelet op het doel van de maatregel, strenge eisen moeten worden gesteld aan het feit dat sprake is van een gedragspatroon dat het voorvallen van nieuwe ontsporingen onwaarschijnlijk maakt.18

Net als bij de overige tuchtmaatregelen (op de waarschuwing na), zal in het BIG-register een aantekening worden gemaakt van het opleggen van de tuchtmaatregel tot het opleggen van beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg. Hiertoe wordt artikel 9, eerste lid, aangepast (zie onderdeel H). Het criterium dat de aantekening slechts geplaatst kan worden indien de maatregel is opgelegd aan een ingeschrevene komt te vervallen. De aantekening wordt nu ook geplaatst ten aanzien van beroepsbeoefenaren die niet langer ingeschreven zijn. Daarnaast wordt het opleggen van de maatregel in ieder geval in de Staatscourant gepubliceerd (artikel 11, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid).

Indien een beroepsbeoefenaar de opgelegde maatregel niet naleeft, kan hij geconfronteerd worden met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie (artikel 98, tweede lid Wet BIG zal hiervoor worden aangepast; zie onderdeel EEE). Deze straf komt overeen met de sanctie die staat op het niet naleven van onder meer een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid. Artikel 100 Wet BIG, waarin is vastgelegd voor welke gedragingen een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, zal worden aangevuld met de gedraging in strijd met het nieuwe artikel 48, eerste lid, onderdeel g (zie onderdeel GGG).

Het toezicht op de naleving is in handen van de IGZ, die op grond van artikel 86 immers toeziet op de naleving van alle door strafbepalingen gesanctioneerde normen die in de Wet BIG zijn opgenomen.

18 ABRvS 25 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV0285, r.o.v. 2.7.

Sub 4

Onder a: Het huidige artikel 48, tweede lid regelt dat de maatregelen van geldboete en schorsing voor ten hoogste één jaar gezamenlijk kunnen worden opgelegd. Dit is overgenomen in het voorgestelde artikel 48, vierde lid, onder a. Onder b:

Het voorgestelde onderdeel b maakt het mogelijk dat zowel een schorsing als een gedeeltelijke ontzegging kan worden opgelegd. De combinatie van schorsing en gedeeltelijke ontzegging wordt mogelijk, nu in het eerste lid van artikel 48 wordt geregeld dat de schorsing niet langer inhoudt dat beroepsbeoefenaren van hun inschrijving worden geschorst, maar van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden (namelijk het voeren van de titel en, indien van toepassing, het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen). Dit biedt de tuchtrechter meer mogelijkheden dan voorheen om op het geval toegesneden maatregelen te treffen.

Onder c:

Het voorgestelde onderdeel c maakt het mogelijk om de maatregelen 'binding van de bevoegdheid aan voorwaarden' en 'gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid om het betrokken beroep dat in het register ingeschreven staat uit te oefenen' gezamenlijk op te leggen. Deze maatregelen kunnen ingevolge artikel 80, tweede lid, bij een procedure wegens ongeschiktheid eveneens gezamenlijk worden opgelegd. Indien het berechtende college besluit om de in dit lid genoemde maatregelen gezamenlijk op te leggen, geldt het opleggen daarvan als één maatregel.

Sub 5 en 9:

De wijzigingen van het zesde en tiende lid (beide nieuw) zijn louter technische aanpassingen in verband met het feit dat het tuchtrecht tijdens de schorsing van toepassing blijft. Het gaat niet meer om schorsing van de inschrijving in het register, maar schorsing van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden.

Sub 6:

Het van zesde tot zevende te vernummerende lid behoeft aanpassing. Enerzijds betreft het een technische aanpassing in verband met de herziene formulering van schorsing, anderzijds een inhoudelijke aanpassing. Met deze wijziging wordt het mogelijk dat een doorhaling eveneens voorwaardelijk kan worden opgelegd.

Sub 7:

De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onder c, d of f, kunnen op grond van het huidige zevende lid ten uitvoer worden gelegd nadat deze onherroepelijk zijn geworden. Het gaat hierbij om de maatregelen van een geldboete, schorsing en doorhaling. Voor de maatregel, genoemd onder e, (de gedeeltelijke ontzegging) geldt op grond van het huidige zevende lid dat deze ook ten uitvoer kan worden gelegd na onherroepelijk te zijn geworden. Echter, voor die maatregel geldt tevens dat het berechtende college bij zijn beslissing kan bepalen dat de maatregel terstond van kracht wordt, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert.

Aanpassing van het huidige zevende lid (achtste lid nieuw) is nodig in verband met de nieuwe maatregelen die in het eerste lid, onderdeel g en in het tweede lid worden toegevoegd. De maatregel in het voorgestelde eerste lid, onderdeel g, houdt de binding aan bijzondere voorwaarden in. De maatregel in het voorgestelde tweede lid houdt het opleggen van beroepsbeperkingen in. Voor wat betreft beide maatregelen wordt voorgesteld aan te sluiten bij hetgeen thans geregeld is voor de maatregel van gedeeltelijke ontzegging. Voor beide nieuwe maatregelen geldt immers dat het belang van de volksgezondheid kan vorderen dat deze maatregelen terstond van kracht worden. (Voor de maatregel genoemd in het voorgestelde onderdeel g geldt overigens dat eveneens in artikel 80, derde lid, is geregeld dat het CMT deze maatregel terstond van kracht kan laten worden.) Bij beide maatregelen is het niet altijd wenselijk om met de tenuitvoerlegging te wachten totdat de uitspraak onherroepelijk is geworden. De maatregelen worden slechts terstond van kracht indien het berechtende college expliciet beslist. Wanneer het berechtende college niet beslist dat de maatregelen terstond van kracht worden, dan zal het instellen van beroep tegen de uitspraak een opschortende werking hebben.

Tevens worden, in verband met de vernummering van de artikelleden, de verwijzigen in het achtste lid (nieuw) aangepast.

Sub 8:

Negende lid (nieuw) (Wijziging achtste lid)

De wijziging van het van achtste tot negende vernummerde lid behelst een aanpassing in verband met de mogelijke combinatie van schorsing en gedeeltelijke ontzegging. Voorgesteld wordt om beide maatregelen (al dan niet gezamenlijk) te kunnen opleggen bij wijze van voorlopige voorziening, indien het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg zulks vordert. De opgelegde voorlopige voorziening blijft gelden totdat de doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.

Onderdeel BB

Sub 1

Artikel 50 regelt dat een beroepsbeoefenaar hersteld kan worden in zijn bevoegdheden indien bijzondere omstandigheden zulks wettigen. Wanneer herstel plaatsvindt, krijgt de beroepsbeoefenaar het recht om wederom in het register te worden ingeschreven. De mogelijkheid van herstel bestaat thans op grond van artikel 81 ook voor de maatregelen die door het CMT kunnen worden opgelegd. Nu de tuchtcolleges dezelfde scala aan maatregelen ter beschikking krijgt voor de reguliere tuchtprocedure, wordt in dit onderdeel voorgesteld ook ten aanzien van de nieuw opgenomen maatregel in artikel 48, eerste lid, onderdeel g, herstel een mogelijkheid is. Ook indien een maatregel wordt opgelegd krachtens het voorgestelde artikel 48, tweede lid (beroepsbeperkende maatregelen), is het noodzakelijk dat er een herstelmogelijkheid is. Immers, zoals is toegelicht bij onderdeel Z, onder 3, kan de oplegging van beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig verrichten van handelingen, een gelding hebben voor onbepaalde tijd.

Sub 2

In de praktijk bestond onduidelijkheid over bij wie Onze Minister advies moest inwinnen om tot een voordracht tot een besluit tot herstel te komen. Onduidelijk was of het gehele tuchtcollege dit advies dient te geven, of dat alleen de (plaatsvervangend) voorzitter dit kan doen. Met deze wijziging wordt aan het oordeel van tuchtcollege gelaten wie het advies uitbrengt. Dit kan zowel het tuchtcollege in het geheel zijn, als de (plaatsvervangend) voorzitter.

Onderdeel CC

Onderhavige aanpassing van artikel 52 is nodig in verband met de vernummering van de huidige leden van artikel 48 en in verband met de twee voorgestelde, nieuwe maatregelen die kunnen worden opgelegd. Ingevolge artikel 52 is herziening mogelijk van een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijk beslissing.

Op deze manier wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat na afronding van de tuchtrechtelijke procedure zich omstandigheden aandienen die, waren deze bekend geweest ten tijde van de procedure, daaraan een andere wending zouden hebben gegeven. De herzieningsmogelijkheid zal ook gelden voor de nieuwe maatregelen van het tuchtcollege, genoemd in het voorgestelde artikel 48, eerste lid, onderdeel g, en tweede lid.

Onderdeel DD

Sub 1

Er worden twee wijzigingen ten aanzien van het huidige artikel 55, derde lid voorgesteld. De eerste wijziging behelst dat de voorzitter en zijn plaatsvervanger of plaatsvervangers net als de overige leden en plaatsvervangende leden van een tuchtcollege voor de tijd van zes jaar worden benoemd. Benoeming voor het leven komt in geen enkele andere tuchtrechtelijke regeling (meer) voor. Er is ook geen dragend argument voor afwijking van deze lijn in het medisch tuchtrecht. Door deze aanpassing loopt het medisch tuchtrecht wat dit betreft straks in de pas met het tuchtrecht dat geldt voor andere beroepsgroepen. De voorzitter en zijn plaatsvervangers worden bij koninklijk besluit benoemd. De tweede wijziging behelst dat de benoemingsvoordracht voor de voorzitter en zijn plaatsvervangers nog slechts door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt gedaan en niet langer gezamenlijk met de Minister van Veiligheid en Justitie.

Sub 2 en 3

Thans worden zowel de voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) als de overige leden en secretarissen en hun plaatsvervangers van het regionaal tuchtcollege bij koninklijk besluit benoemd. Met de onderdelen 2 en 3 wordt bewerkstelligd dat voortaan slechts de voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) bij koninklijk besluit worden benoemd en de overige leden bij ministerieel besluit. Op deze wijze wordt de Koning ontlast. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele tekstuele verbeteringen voor te stellen in het vierde lid van artikel 55. Opgemerkt kan worden dat met de voorgestelde wijzigingen geen wijziging in de onafhankelijke positie van de leden van de tuchtcolleges wordt bewerkstelligd. Voor alle leden is immers van belang dat zij in onafhankelijkheid hun oordeel kunnen geven.

Ingevolge het huidige artikel 56, derde lid, gelden ten aanzien van de benoeming en ontslag van de voorzitter en zijn plaatsvervangers van het centrale tuchtcollege overigens dezelfde regels als die van artikel 55. Dit betekent dat ook de leden van het centrale tuchtcollege voor de duur van zes jaren worden benoemd bij ministerieel besluit en dat hen bij ministerieel besluit tussentijds ontslag kan worden verleend.

Onderdeel EE

Voor het indienen van een klacht bij het tuchtcollege ligt het primaat bij de patiënt, respectievelijk diens nabestaande(n). In de tweede evaluatie van de Wet BIG is geconstateerd dat het voor klagers vaak moeilijk is om de medische problematiek die zich heeft voorgedaan voldoende te doorgronden om een eventuele klacht goed te kunnen funderen. Ook bij een medische behandeling in samenwerkingsverband kan de patiënt voor een moeilijke opgave komen te staan.

De patiënt wordt dan voor de vraag gesteld wie van de betrokken beroepsbeoefenaren in tuchtrechtelijke zin dient te worden aangesproken. Volgens de tweede evaluatie leidt dat er vermoedelijk met enige regelmaat toe dat patiënten of nabestaanden afzien van een eventuele klachtprocedure bij het tuchtcollege. Dat is niet in het belang van de kwaliteit van zorg die het tuchtrecht beoogt te bevorderen.

Een betere ondersteuning van klagers is van belang. Daartoe wordt in dit wetsvoorstel een zorgplicht voor de tuchtcolleges voorgesteld. Op grond van het voorgestelde artikel 55a dient ieder tuchtcollege ervoor te zorgen dat een klager wordt ondersteund in de opstelling van zijn klacht. Hierbij is van belang dat de onafhankelijke en onpartijdige positie van het tuchtcollege niet in het geding komt.

Overigens kan worden opgemerkt dat tuchtcolleges zelf geen deskundigen in dienst zullen nemen om aan deze zorgplicht te voldoen. De aanstellingen van de deskundigen zullen geschieden door de minister. De organisatie zal plaatsvinden door de tuchtcolleges. Van belang is dat elke klager ondersteund kan worden, ongeacht bij welk tuchtcollege een klacht is ingediend.

Onderdeel GG

Artikel 59 regelt dat wanneer een beroepsbeoefenaar één van de in dit artikel genoemde maatregelen heeft opgelegd gekregen, en deze beroepsbeoefenaar tevens deel uitmaakt van een regionaal of centraal tuchtcollege, zijn functie bij dat college een einde neemt. Onderhavige voorgestelde wijzigingen van artikel 59 betreffen veelal technische aanpassingen. Het eerste lid heeft een andere indeling gekregen om het lid te verduidelijken. Voor wat betreft de schorsing geldt dat het niet meer gaat om schorsing van de inschrijving in het register, maar om schorsing van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden (namelijk het voeren van de titel en, indien van toepassing, het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen). Hieraan wordt het eerste lid, onderdeel b, aangepast. Tevens wordt voorgesteld in het eerste te regelen dat wanneer één van de nieuwe maatregelen die op grond van artikel 48, eerste lid, onder g of artikel 48, tweede lid worden opgelegd, de functie van een (plaatsvervangend) lid-beroepsgenoot van een tuchtcollege komt te vervallen.

Onderdeel HH

PM

Onderdeel II

Sub 2

Ingevolge dit voorgestelde onderdeel komen vier leden te vervallen. Voorgesteld wordt om de tekst van het huidige zevende lid onder te brengen in het voorgestelde artikel 65a, eerste lid. Het negende lid wordt opgenomen in het nieuw voorgestelde artikel 65d; het tiende lid wordt opgenomen en verder uitgewerkt in het nieuw voorgestelde artikel 65c, eerste en tweede lid; het elfde lid wordt opgenomen in het nieuw voorgestelde artikel 65c, vijfde lid. Op deze manier wordt een logische opbouw van artikelen gerealiseerd. Artikel 65 gaat hierna enkel nog over het aanhangig maken van een zaak en de inhoud van het klaagschrift.

Onderdeel JJ

Artikel 65a

Met het nieuw voorgestelde artikel 65a wordt geregeld dat er voortaan door de klager een griffierecht is verschuldigd. Met de heffing van griffierecht wordt beoogd een drempel op te werpen tegen bagatelklachten (klachten van geringe betekenis). Geen griffierecht is verschuldigd indien de klacht is ingediend door de inspecteur (derde lid). Artikel 65a is grotendeels ontleend aan de Wet tuchtrechtspraak accountants (artikel 23) en de Advocatenwet (artikel 46e). Om te voorkomen dat de tuchtrechter onnodig wordt belast, is het van belang dat niet alle klachten over beroepsbeoefenaren direct aan hem worden voorgelegd. De heffing van griffierecht kan in het geval van het tuchtrecht dienen als instrument om potentiële klagers te stimuleren de afweging te maken of de zaak zich in redelijkheid wel leent voor een tuchtrechtelijke procedure. Daar staat tegenover dat door tegenstanders van de introductie van een griffierecht in het tuchtrecht wordt betoogd dat dit een obstakel kan vormen voor het indienen van klachten. In de wetenschap dat een griffierecht verschuldigd is, zouden klagers kunnen afzien van het indienen van een klacht. De werkgroep tuchtrecht, die onder voorzitterschap van prof. mr. N.J.H. Huls in het kader van het programma Bruikbare Rechtsorde van het toenmalige kabinet in 2006 het rapport "Beleidsuitgangspunten wettelijk geregeld tuchtrecht" uitbracht (verder: rapport Huls) heeft aangegeven dat het heffen van een griffierecht bij de tuchtrechter een stimulans vormt voor de klager om serieus met de beroepsbeoefenaar rond de tafel te gaan zitten om tot elkaar te komen. Ook zal het een klager er eerder toe bewegen om de alternatieve route van een geschillencommissie te beproeven, alvorens een klacht in te dienen bij de tuchtrechter. Onder de voorwaarde dat een klager van wie de klacht gegrond wordt verklaard het griffierecht steeds terug ontvangt, is het griffierecht volgens de werkgroep te zien als een nuttig instrument.

Ook in de tweede evaluatie van de Wet BIG is naar voren gekomen dat er bij tuchtcolleges relatief veel lichte zaken ingediend worden. In het kabinetsstandpunt op de tweede evaluatie is dan ook al aangekondigd om ook in de Wet BIG een griffierecht te introduceren. Uitgaande van het uitgangspunt dat tuchtrecht er primair is om de kwaliteit van de gezondheidszorg te bevorderen, zou het niet goed passen om klagers daarvoor te laten betalen.

Indien een potentiële klager, om welke reden dan ook, het griffierecht niet betaalt, dan bestaat voor hem nog altijd de mogelijkheid om zijn klacht onder de aandacht te brengen van de inspecteur.

Artikel 65b Eerste lid

Een vergelijkbare bepaling is thans opgenomen in artikel 65, zevende lid. Inhoudelijk is hier geen wijziging beoogd.

Tweede lid

Het is van groot belang dat de inspecteur geïnformeerd is over tuchtuitspraken.

De tuchtuitspraken dragen immers bij aan normontwikkeling binnen de beroepsbeoefening. De inspecteur ontvangt momenteel op grond van artikel 72, eerste lid, onderdeel c, een afschrift van alle uitspraken van de tuchtcolleges, welke uitspraken de inspecteur kan betrekken bij de uitoefening van zijn toezichthoudende taken. Voorgesteld wordt om de inspecteur voortaan ook periodiek een geaggregeerd overzicht van de ingediende tuchtklachten beschikbaar te stellen. Op die manier wordt de inspectie op de hoogte gesteld van lopende tuchtzaken en kan zij die als signaal gebruiken ten behoeve van haar risicogebaseerde toezicht. Bij ministeriële regeling kan worden uitgewerkt welke klaagschriften wel en welke klaagschriften niet naar de inspecteur worden doorgestuurd. Zo kan bijvoorbeeld geregeld worden dat de klachten die kennelijk ongegrond worden verklaard, niet worden doorgestuurd naar de inspecteur. De inspecteur ontvangt van deze klachten immers ook de eindbeslissing.

Artikel 65c Eerste lid

Indien iemand een klaagschrift bij het regionaal tuchtcollege heeft ingediend, kan de wens ontstaan om de klacht te wijzigen of aan te vullen. In de praktijk is dit reeds mogelijk. Voorgesteld wordt om deze mogelijkheid te codificeren. Op deze manier wordt verduidelijkt tot welke fase in de tuchtprocedure een klager zijn klacht kan wijzigen of aanvullen, te weten tot aan het moment dat de zaak ter terechtzitting wordt behandeld. Gedurende het gehele vooronderzoek kunnen er feiten naar voren komen waardoor de klager zijn klacht zal willen wijzigen. In de praktijk blijkt immers dat het voor een klager niet eenvoudig is de klacht bij indiening op juiste wijze te formuleren. Zo kunnen ingediende klachten bijvoorbeeld onvolledig zijn, met name als deze niet zijn ingediend door de inspecteur.

Daarnaast komt het soms voor dat de klager onvoldoende informatie heeft om in de klacht de relevante feiten te vermelden en de klacht tegen de juiste beroepsbeoefenaar in te dienen. Deze feiten kunnen de klager bekend worden tijdens het vooronderzoek. Indien een klager zijn klacht wijzigt, zal de beklaagde in de gelegenheid worden gesteld om te worden gehoord over de wijziging of de aanvulling. Voor de huidige CMT zaken bestaat overigens in artikel 83, tiende lid, reeds een mogelijkheid voor de inspecteur om zijn voordracht te wijzigen of aan te vullen.

Tweede lid

Ingevolge het tweede lid wordt een gewijzigde klacht verzonden aan de beklaagde.

Artikel 65d

De behandeling van een klacht kan tussentijds op verschillende manieren beëindigd worden. Zo kan een klager zijn klacht intrekken, een klager kan komen te overlijden of de beklaagde kan overlijden. In zulke gevallen kan de behandeling van de klacht worden gestaakt. Het voorgestelde artikel 65d eerste tot en met vierde lid, geeft hieromtrent regels.

Eerste lid

Het kan voorkomen dat wanneer een tuchtzaak eenmaal is gestart, de klager besluit zijn klacht tegen een beroepsbeoefenaar in te trekken. Dit lid maakt duidelijk dat intrekken mogelijk is zolang het college nog geen einduitspraak heeft gedaan. Het intrekken van een klacht is thans mogelijk op grond van artikel 65, tiende lid. Voor het CMT is dit geregeld in artikel 83, tiende lid. Er gelden thans geen wettelijke regels omtrent de intrekking van de klacht. In artikel 65d worden nadere regels omtrent de intrekking gegeven. Met de bepalingen in dit voorgestelde artikel over de intrekking van de klacht wordt aangesloten bij de artikelen 30 Wet tuchtrechtspraak accountants en 47a van de Advocatenwet. Tweede lid

Als hoofdregel geldt dat in geval van intrekking, de behandeling van de klacht door het tuchtcollege wordt gestaakt (tweede lid). Het kan in bepaalde gevallen echter wenselijk zijn dat de behandeling van een tuchtzaak wordt voortgezet na intrekking van de klacht. Dit is thans geregeld in artikel 65, tiende lid. Inhoudelijk is hier geen wijziging beoogd.

Derde lid

Indien een klager om welke reden dan ook zijn klacht wil intrekken, kan het tuchtcollege om redenen van algemeen belang besluiten dat de behandeling van de klacht desalniettemin wordt voortgezet. In dat geval kan het college zich bij zijn beoordeling met name laten leiden door de al voorliggende stukken, zoals de oorspronkelijke klacht. Desgewenst kan de voorzitter van het tuchtcollege besluiten (nader) vooronderzoek te gelasten. Aangezien een belangrijk doel van het tuchtrecht is gelegen in het meer algemene belang van het handhaven van het niveau van de beroepsbeoefening, voorziet dit artikel in de mogelijkheid om de procedure voort te zetten met het oog op dit belang. Hierbij wordt aangesloten bij artikel 30 Wet tuchtrechtspraak accountants. Omdat de inspecteur vervolgens als klager wordt aangemerkt, is het mogelijk om een zaak op tegenspraak voort te zetten.

Vierde en vijfde lid

Ook bij overlijden van de klager kan het tuchtcollege beslissen dat de klacht om redenen van algemeen belang toch verder wordt behandeld (vijfde lid). Ook hier wordt de inspecteur voor het vervolg van de zaak als klager aangemerkt (het derde lid is immers van overeenkomstige toepassing).

Indien gedurende de zaak de beklaagde overlijdt, wordt de behandeling van de klacht hoe dan ook gestaakt (vijfde lid). Mocht een klacht gericht zijn tegen meerdere beroepsbeoefenaren, waarvan één gedurende het geding overlijdt, dan kan de procedure onverminderd worden voortgezet tegen de overige beroepsbeoefenaren tegen wie de klacht zich richt. Dit is thans geregeld in artikel 65, elfde lid. Voor het CMT is dit geregeld in artikel 83, tiende lid.

Artikel 65e

Het voorgestelde artikel 65d regelt dat zowel klager als beklaagde zich kunnen doen vertegenwoordigen door een gemachtigde en zich kunnen laten bijstaan. Dit is thans geregeld in artikel 65, negende lid. Voor de procedure wegens ongeschiktheid is dit geregeld in artikel 83, vierde lid (nieuw). Inhoudelijk is geen wijziging beoogd.

Onderdeel KK

Artikel 66 betreft het vooronderzoek dat een tuchtcollege gelast. Nadat een klaagschrift is ingediend start het vooronderzoek. Het vooronderzoek bevat in ieder geval een schriftelijk onderdeel waarin de stukken compleet worden gemaakt. Daarnaast kan een mondeling vooronderzoek gelast worden door de voorzitter van een tuchtcollege. In zulk geval roept de vooronderzoeker de beklaagde en klager bij elkaar om mondeling vragen te stellen. Voor het CMT is een en ander rondom het vooronderzoek geregeld in artikel 83, vierde, vijfde en zesde lid.

Onderdeel 4

In totaal worden er vier nieuwe leden in artikel 66 voorgesteld.

Het voorgestelde vierde ligt beoogt de inspecteur te betrekken indien er sprake is van een vermoeden van ongeschiktheid van de beroepsbeoefenaar als bedoeld in artikel 47a Wet BIG. Een klager, niet zijnde inspecteur, kan slechts een klacht indienen bij een tuchtcollege indien er sprake is van een handelen of nalaten van een beroepsbeoefenaar. Bij de ongeschiktheid van een beroepsbeoefenaar hoeft hiervan niet altijd sprake te zijn. Er kan hier immers sprake zijn van een zodanige geestelijke of lichamelijke gesteldheid, dan wel van een gewoonte van drankmisbruik of misbruik van middelen dat een beroepsbeoefenaar überhaupt niet geschikt is als zodanig te werken, zonder dat hij daarbij reeds laakbaar heeft gehandeld. De zaken als bedoeld in artikel 47a Wet BIG kunnen slechts door de inspecteur aanhangig worden gemaakt. Het is daarom van belang om, wanneer het tuchtcollege een vermoeden heeft dat er sprake is van een ongeschikte beroepsbeoefenaar, de inspecteur hiervan op de hoogte te stellen. De inspecteur kan vervolgens nader onderzoek doen en eventueel een procedure wegens ongeschiktheid op grond van artikel 79 starten. Indien er stukken ten grondslag liggen aan het vermoeden van ongeschiktheid die tijdens het vooronderzoek, zendt de voorzitter deze stukken aan de inspecteur.

Het voorgestelde vijfde lid regelt dat een voorzitter die de inspecteur op de hoogte heeft gebracht van een vermoeden wegens ongeschiktheid, niet mag deelnemen aan de behandeling van een zaak wegens een vermoeden van ongeschiktheid tegen die beroepsbeoefenaar (artikel 79). Indien de voorzitter wel zou mogen deelnemen, kan de onpartijdigheid van het college in het geding komen.

Het voorgestelde zesde en zevende lid houden verband met de in de tweede evaluatie van de Wet BIG geuite wens om de vooronderzoeker van het tuchtcollege de bevoegdheid te geven de klager, de beklaagde, de inspectie en anderen te verzoeken om binnen een bepaalde termijn inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. Dit in verband met de introductie van de mogelijkheid om een klacht te wijzigen (ingevolge het voorgestelde artikel 65c Wet BIG).

Het nieuw voorgestelde zesde lid van artikel 66 is ontleend aan het eerste lid van artikel 8:45 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vormt een aanvulling op artikel 66, negende lid (nieuw), Wet BIG opgenomen bevoegdheid van het tuchtcollege om de vooronderzoeker op te dragen een aanvullend onderzoek in te stellen.

Bij anderen dan de klager of de beklaagde kan het gaan om verzoeken aan de beroepsorganisatie waarbij de beklaagde is aangesloten. Ook kan het gaan om verzoeken aan de organisatie waarvoor de beklaagde werkt, bijvoorbeeld de maatschap waarbij een beklaagde arts aangesloten is. Alleen de klager en de beklaagde zijn verplicht om gevolg te geven aan verzoeken van de vooronderzoeker tot inlichtingen en het inzenden van stukken. Voldoen zij hier niet aan, dan kan het college daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

Mogelijke gevolgtrekkingen die kunnen worden verbonden aan het geen gevolg geven aan een verzoek om inlichtingen, zijn het niet-ontvankelijk verklaren van de klacht of het ongegrond verklaren van de klacht. Verder kan het college bij het bepalen van de zwaarte van een eventueel op te leggen maatregel laten meewegen dat de klager of beklaagde niet heeft voldaan aan een informatieverzoek. Voor anderen bestaat geen verplichting om gevolg te geven aan een dergelijk verzoek. Het college zou bij het niet voldoen aan een verzoek echter kunnen besluiten om betrokkene als getuige op te roepen, waarvoor wel een verschijningsplicht geldt (artikel 68). Het bepaalde in het zesde lid (nieuw) voorziet overigens op zichzelf niet in de doorbreking van een eventuele (wettelijke) geheimhoudingsplicht.

Het voorgestelde zevende en achtste lid van artikel 66 zijn ontleend aan artikel 8:29 Awb en hebben betrekking op de geheimhouding van bepaalde informatie. Hiermee wordt een uitzondering gemaakt op het ook in het tuchtprocesrecht geldende uitgangspunt dat de tuchtrechter uitspraak doet op stukken die aan de procespartijen bekend zijn. Daarmee wordt de informatieplicht beperkt tot die op grond van het eerste lid voor de klager en beklaagde geldt. Degene aan wie de informatie wordt gevraagd, moet het initiatief nemen om de uitzondering van het vierde lid in te roepen. Het tuchtcollege besluit of de redenen voldoende gewichtig zijn om geheimhouding van de informatie te rechtvaardigden. De beslissing van het tuchtcollege is een tussenbeslissing waartegen geen zelfstandig beroep openstaat. Indien het tuchtcollege besluit dat er voldoende rechtvaardiging is om tot geheimhouding over te gaan, kan mede op de grondslag van die informatie uitspraak worden gedaan.

Het huidige vierde en vijfde lid (oud) worden ondergebracht in het voorgestelde 67a artikel. Zie voor een toelichting onderdeel MM.

Onderdeel MM

Artikel 67a

In dit artikel wordt de voorzittersbeslissing geïntroduceerde. Aan de voorzitter van een tuchtcollege wordt de mogelijkheid geboden om klachten waarvan aanstonds duidelijk is dat zij eenvoudig kunnen worden afgehandeld, af te doen bij voorzittersbeslissing. Het begrip kennelijk betekent dat daarover in redelijkheid geen twijfel mogelijk is. In dat geval hoeven klachten niet door het voltallige college te worden afgedaan. Hiermee kan worden voorkomen dat zaken die op deze wijze snel kunnen worden afgedaan een relatief groot beslag leggen op de capaciteit van de tuchtcolleges. Het voordeel is dat een college niet in volledige samenstelling bijeen hoeft te komen, wanneer dat niet nodig om tot een beslissing te komen. Alvorens zijn beslissing te nemen, moet de voorzitter de klager in de gelegenheid stellen zich hierover uit te laten. Totdat bepaald is dat een zaak ter terechtzitting zal worden behandeld, kan de voorzitter in iedere fase van het geding besluiten de zaak met een voorzittersbeslissing dan wel in raadkamer af te doen. Het kan bijvoorbeeld voorkomen dat een voorzitter direct bij kennisneming een klacht kan afdoen. Het kan ook zijn dat de voorzitter gedurende of na de schriftelijke voorbereiding, of als gevolg van de uitkomsten van een vooronderzoek tot de conclusie komt dat hij de zaak door middel van een voorzittersbeslissing kan afdoen. Tegen een voorzittersbeslissing staat beroep open bij het centraal tuchtcollege.

Artikel 67b

De verschijningsplicht in tuchtzaken voor degene over wie is geklaagd, zoals opgenomen in de Medische Tuchtwet, is met de inwerkingtreding van de Wet BIG verdwenen. Partijen zijn derhalve niet verplicht om op de zitting te verschijnen. In de eerste evaluatie van de Wet BIG is geadviseerd om de verschijningsplicht opnieuw in te voeren. Hieraan wordt invulling gegeven door de introductie van artikel 67b.

Hoewel de beklaagde en de klager de bevoegdheid hebben zich te laten bijstaan door een raadsman of zich door een gemachtigde te laten vertegenwoordigen (zie het voorgestelde artikel 65e), kan de voorzitter van het tuchtcollege straks op grond van artikel 67b beklaagde en de klager oproepen om in persoon te verschijnen. Hiertoe kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan indien het college het wenselijk acht betrokkenen ter zitting in persoon vragen te stellen, of aan betrokkene verklaringen van getuigen, deskundigen of van een andere partij voor te leggen.

Wanneer de klager of de beklaagde ondanks daartoe te zijn opgeroepen, niet verschijnt, kan de tuchtrechter op grond van het derde lid daaruit de gevolgtrekkingen maken die haar geraden voorkomen (vgl. artikel 8:31 Awb).

Onderdeel NN

Artikel 68, derde lid, komt overeen met de nagenoeg gelijkluidende artikelen 102 van de Wet op het notarisambt en 49 van de Advocatenwet. De verwijzing naar

Stb. 1925, 343, is overbodig; Hetzelfde geldt voor de verwijzing naar Stb. 1843, 41 in het zesde lid.

Onderdeel OO

Voorgesteld wordt om een opschrift in te voegen. Daarmee wordt duidelijk dat de artikelen in paragraaf 4a over de eindbeslissing van een zaak in eerste aanleg gaan.

Onderdeel PP

Sub 1

Voorgesteld wordt om het huidige artikel 69, tweede lid, op een andere manier vorm te geven zodat wordt verduidelijkt wat de mogelijkheden van het regionale tuchtcollege zijn in haar beslissing. Inhoudelijk is er geen wijziging beoogd.

Sub 2

In de tweede evaluatie van de Wet BIG is aanbevolen om een uitspraakmodaliteit in de wet op te nemen die het tuchtcollege de mogelijkheid geeft een gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel uit te spreken. In de jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege is deze modaliteit al geruime tijd aanvaard.18 Daarnaast hebben ook de tuchtcolleges op het belang van wettelijke verankering gewezen. Met deze wijziging wordt de huidige praktijk gecodificeerd. Concreet wordt in de tweede evaluatie aanbevolen om een regeling van de gronden hiervoor te treffen op dezelfde wijze als in het veterinair tuchtrecht. De tekst van het voorgestelde derde en vierde lid is ontleend aan artikel 8.32 Wet Dieren. Artikel 8.32 Wet Dieren is op zijn beurt ontleend aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

Vijfde lid (nieuw)

Het ligt voor de hand dat beroepsbeoefenaren tegen wie een veroordeling wordt uitgesproken, in de kosten van het geding kunnen worden veroordeeld. De kosten voor de tuchtrechtspraak nemen toe naarmate het toezicht intensiveert. In de huidige situatie kan een klager kosten maken. Bijvoorbeeld in verband met bijstand van een deskundige of in verband met rechtsbijstand. De tuchtrechter kan een kostenveroordeling opleggen aan de beroepsbeoefenaar die een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd krijgt. Het is daarbij aan het tuchtcollege om aan de hand van de eisen van proportionaliteit de hoogte daarvan te bepalen. Bij de afweging of en zo ja, tot welke hoogte de kostenveroordeling moet worden opgelegd kan de tuchtrechter onder meer de ernst van de gedraging, de draagkracht van de beroepsbeoefenaar of het feit dat een klager verzekerd is voor rechtsbijstand meewegen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 48, zesde lid, Advocatenwet. Het introduceren van een kostenvergoeding voor de klager is ook een van de aanbevelingen uit de tweede evaluatie Wet BIG. Bij amvb kunnen nadere regels gesteld worden over de kosten.

Onderdeel QQ

De voorgestelde wijziging van artikel 70 houdt in dat alle uitspraken van het regionale tuchtcollege in het openbaar worden gedaan. Hier vallen ook de uitspraken onder die door de raadkamer of door de voorzitter (artikel 67a) kunnen worden gedaan.

Dit sluit aan bij een aanbeveling in het rapport Huls. De werkgroep Huls stelt dat alle uitspraken in het openbaar gedaan dienen te worden, omdat het rechtspraak in het algemeen belang betreft waarbij uitspraken voor een ieder beschikbaar dienen te zijn.

Ook in artikel 6, eerste lid, EVRM kan gelezen worden dat de uitspraak in alle gevallen in het openbaar moet worden gewezen. Het in het openbaar uitspreken hoeft dan overigens alleen betrekking te hebben op de belangrijkste rechtsoverwegingen ('operative provisions') van het college en zelfs dat kan achterwege blijven als het verzoek is afgewezen. Als het college gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om wegens 'gewichtige redenen' behandeling te laten plaatsvinden achter gesloten deuren, dan kan op grond van jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zelfs worden volstaan met het mogelijk maken voor een ieder met een aantoonbaar belang om een afschrift van de uitspraak in te zien of te verkrijgen, zolang als de kern van de belangrijkste zaken maar consequent wordt gepubliceerd, zodat het publiek hiervan kennis kan nemen. Opgemerkt kan worden dat ook in andere tuchtregimes, zoals het advocatentuchtrecht, uitspraken in het openbaar worden gedaan.

Onderdeel RR

Sub 1

In de begripsbepalingen wordt voorgesteld de begrippen beklaagde en inspecteur op te nemen. Daaraan wordt de terminologie in artikel 72, eerste lid, aangepast. Sub 2

Alle maatregelen en besluiten op grond van de Wet BIG, met uitzondering van de tuchtrechtelijke waarschuwing, worden aangetekend in het BIG-register (artikel 9, eerste lid). Tot op heden ontbrak echter het voorschrift dat van eindbeslissingen waarbij een berisping of een geldboete is opgelegd een afschrift wordt gezonden aan de Minister. Met onderhavige aanpassing van artikel 72, tweede lid, wordt deze omissie hersteld. Daarnaast wordt in artikel 48, onderdeel g, en tweede lid twee nieuwe maatregelen geïntroduceerde. Ook als deze maatregelen worden opgelegd, moet van de betreffende eindbeslissing een afschrift worden verzonden aan de Minister.

Onderdeel SS

In artikel 78 e.v. is het hoger beroep bij het centraal tuchtcollege geregeld. Tegen alle eindbeslissingen van de regionale tuchtcolleges staat de mogelijkheid van hoger beroep open. Het centraal tuchtcollege is derhalve bevoegd om zaken af te doen die in eerste aanleg bij voorzittersbeslissing zijn afgedaan, die in raadkamer zijn afgedaan dan wel de zaken die in zitting zijn geweest waar een eindbeslissing is gegeven.

Sub 1

In de begripsbepalingen wordt voorgesteld de begrippen beklaagde en inspecteur op te nemen. Daaraan wordt de terminologie in artikel 73, eerste lid, aangepast. Sub 2

In het medisch tuchtrecht is het incidenteel beroep thans niet geregeld.

Incidenteel beroep houdt kort gezegd in dat wanneer na een uitspraak in eerste aanleg ten aanzien van een partij blijkt dat een andere partij beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak, eerstgenoemde alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om zelf ook beroep in te stellen. Zie ook de voorzieningen in het civiele procesrecht (artikel 339, derde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) en, meer recent, het bestuursprocesrecht (artikel 8:110 Awb, zoals ingevoerd met de Wet aanpassing bestuursprocesrecht).

Artikel 73, vierde lid (nieuw), biedt de mogelijkheid tot het instellen van incidenteel beroep. Door deze wettelijke regeling wordt het centraal tuchtcollege verplicht om een incidenteel beroep te behandelen. Incidenteel beroep past bij het medisch tuchtrecht, gelet op artikel 74, vierde lid, van de wet, waarin is geregeld dat de in eerste aanleg gegeven beslissing niet uitsluitend op de punten waartegen in het beroepschrift grieven zijn aangevoerd, maar in haar volle omvang ter toetsing openstaat.

Daarnaast zijn, in navolging van het herziene bestuursprocesrecht, de volgende redenen aan te voeren ter invoering van het incidenteel beroep in het medisch tuchtrecht. Allereerst wordt de processuele positie van de verwerende partij in beroep hersteld. Deze krijgt een 'tegenaanvalswapen' in handen. Dit zal met name van belang zijn door de beklaagde die zelf geen beroep had ingesteld tegen de uitspraak in eerste aanleg, maar geconfronteerd wordt met een wederpartij die wel beroep instelt.

De tweede reden is dat door de mogelijkheid van incidenteel beroep het instellen van beroep niet zonder risico is. Dit brengt partijen ertoe om een zorgvuldige afweging te maken tussen kansen en risico's van het instellen van beroep, waardoor een weloverwogen gebruik van dit rechtsmiddel wordt bevorderd.

Sub 3

Het tiende lid (nieuw) wordt aangepast aan de hernieuwde nummering van artikel 65, achtste tot en met elfde lid).

Onderdeel TT

Sub 1

De voorgestelde wijziging van artikel 74, tweede lid, is noodzakelijk in verband met de wijzigingen en het vernummeren van de artikelen 66 tot en met 72. Inhoudelijk is slechts wijziging beoogd voor wat betreft de uitspraken. Voorgestelde wijziging bewerkstelligt dat alle uitspraken van het centrale tuchtcollege in het openbaar worden gedaan. Zie voor de motivering de toelichting bij onderdeel QQ, waarin hetzelfde wordt geregeld voor de procedure in eerste aanleg.

Onderdeel UU

In de begripsbepalingen wordt voorgesteld het begrip beklaagde op te nemen. Daaraan wordt de terminologie in artikel 77 aangepast.

Onderdeel VV

Artikel 78a

Met voorgestelde wijziging wordt nieuwe maatregel voor de IGZ geïntroduceerd, te weten de LOBB. Zie voor de noodzaak van een dergelijk nieuw instrumentarium het algemeen deel van deze toelichting.

Een LOBB zal slechts door de inspecteur kunnen worden opgelegd indien er sprake is van een acuut gevaar voor de individuele gezondheidszorg. Een beroepsbeoefenaar lijkt bijvoorbeeld zodanig gevaarlijk te handelen, dat wanneer hij op deze manier blijft doorwerken, er schade kan worden toegebracht ten aanzien van personen. De LOBB zal kunnen worden opgelegd in gevallen dat in redelijkheid niet verwacht mag worden dat de beroepsbeoefenaar aan de wettelijke norm zal kunnen voldoen. Indien er immers sprake is van een mogelijkheid tot verbetering zal een bevel of aanwijzing als bedoeld in Wkkgz de uitkomst kunnen bieden.

Wanneer een inspecteur een LOBB heeft opgelegd, zal hij zo spoedig mogelijk een tuchtprocedure aanhangig moeten maken. Een LOBB kan een flinke inbreuk

hebben op het leven van een beroepsoefenaar, aangezien zo'n beroepsbeoefenaar per direct niet meer mag werken. Het is niet gewenst dat een zodanige onzekere situatie zich langer voor zal doen dan noodzakelijk. Indien een inspecteur niet binnen acht weken een klaagschrift heeft ingediend zal de LOBB daarom van rechtswege vervallen. Een termijn van acht weken is relatief kort om een tuchtzaak voor te bereiden. Men moet zich echter realiseren dat het hier gaat om gevallen van evident slecht functionerende beroepsbeoefenaren. Onder die omstandigheden wordt een termijn van acht weken haalbaar geacht. Overigens kan worden opgemerkt dat de LOBB een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is. Tegen de LOBB is derhalve bestuursrechtelijke rechtsbescherming mogelijk. De bestuursrechter dient bij zijn afweging of een LOBB terecht is afgegeven niet te anticiperen op het oordeel van de tuchtrechter. Van belang is dat een situatie zodanig evident gevaarlijk zijn, dat het niet verantwoord is de beroepsbeoefenaar te laten werken zonder dat beoordeeld is of hij nog geschikt is zijn beroep uit te oefenen. De bestuursrechter hoeft dus niet te beoordelen of het waarschijnlijk is dat een beroepsbeoefenaar uiteindelijk door de tuchtrechter zal worden doorgehaald.

Artikel 78b

Indien de inspecteur, nadat hij een LOBB heeft opgelegd, een klaagschrift heeft ingediend, zal het tuchtcollege deze zaak met spoed dienen te behandelen. Het is van belang dat er zo snel mogelijk beoordeeld wordt of het verantwoord is deze beroepsbeoefenaar, al dan niet onder beperkingen, werkzaam te laten zijn in de gezondheidszorg De tuchtrechter zal die vraag dienen te beantwoorden.

Onderdeel WW

Overeenkomstig de aanbevelingen uit de tweede evaluatie Wet BIG wordt voorgesteld de taken van het CMT over te hevelen naar de tuchtcolleges. Hoofdstuk VIII wordt daaraan aangepast. Het huidige artikel 79, eerste lid, regelt dat er een CMT is, dat gevestigd is in Den Haag. Dat lid kan, nu de regionale tuchtcolleges deze taken overnemen, onder herformulering van de overige leden komen te vervallen.

Eerste lid

Het voorgestelde eerste lid komt grotendeels overeen met het huidige artikel 79, tweede lid. Het betreft hier de norm waaraan tuchtcolleges kunnen toetsen indien een inspecteur een voordracht doet wegens een vermoeden van ongeschiktheid van een beroepsbeoefenaar.

Tweede lid

Het voorgestelde tweede lid komt overeen met het huidige artikel 79, derde lid. Derde lid

Ingevolge het voorgestelde derde lid is artikel 54 Wet BIG van overeenkomstige toepassing. Artikel 54 regelt de relatieve competentie van de tuchtcolleges. Bevoegd is het regionale tuchtcollege binnen welks ambtsgebied de beroepsbeoefenaar op wie de voordracht betrekking heeft woonachtig is.

Onderdeel XX

Tweede en derde lid

Met de voorgestelde wijzigingen van artikel 80, tweede en derde lid, wordt aangesloten bij hetgeen geregeld is in de reguliere tuchtprocedure in artikel 48, achtste en negende lid.

Onderdeel YY

Artikel 81 regelt de mogelijkheid van herstel. Ingevolge het tweede lid kan Onze Minister een voordracht tot een besluit tot herstel doen. In het tweede lid wordt zowel over Onze Ministers als Onze Minister gesproken. Met deze wijziging wordt verduidelijkt dat een voordracht tot een besluit slechts door Onze Minister hoeft te worden gedaan.

Onderdeel ZZ

Het eerste en het derde tot en met zesde van artikel 82 kunnen, nu het CMT wordt opgeheven, komen te vervallen. Het huidige tweede lid blijft bestaan. De samenstelling van een regionaal tuchtcollege dat een voordracht behandelt, is een andere dan wanneer dat tuchtcollege een tuchtklacht behandelt. Van belang is dat er aan de behandeling van een voordracht wordt deelgenomen door artsen. Dit geldt nu ook bij het CMT.

Onderdeel AAA

Onder 3

Er worden twee leden ingevoegd.

Derde lid

Ingevolge het voorgestelde derde lid kunnen twee of meerdere zaken tegen dezelfde beroepsbeoefenaar gevoegd behandeld worden indien een inspecteur een voordracht heeft gedaan bij het regionale tuchtcollege en dat tegen dezelfde beroepsbeoefenaar bij een tuchtcollege door de inspecteur tevens een klaagschrift is ingediend. In zulks geval kan het regionale tuchtcollege besluiten beide zaken gevoegd te behandelen.

Vierde lid

Voor het vervolg van de procedure wordt ingevolge het voorgestelde vierde lid de inspecteur als klager aangemerkt. Deze bepaling is van belang voor die gevallen dat een der personen genoemd in artikel 65 onder a, b of c, een tuchtzaak heeft ingediend. Bij de behandeling van een zaak wegens een vermoeden van ongeschiktheid speelt de privacy van de beroepsbeoefenaar een belangrijke rol. Het is van belang dat de informatie die tijdens een dergelijke procedure naar voren komt, niet ter kennis komt bij een tot klagen bevoegde persoon die geen inspecteur is.

Onderdeel CCC

In het huidige artikel 86, eerste lid, is bepaald dat de toezichthouder onder meer toeziet op de naleving van "de in deze wet opgenomen strafbepalingen". Door de aanpassing van de tekst wordt scherp gesteld dat het toezicht ziet op de naleving van de normen achter de strafbepaling.

Onderdeel DDD

Artikel 96 eerste lid, Wet BIG stelt strafbaar het - buiten noodzaak - veroorzaken van schade of een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander. Artikel 96 kent twee soorten delicten. Het in het eerste lid opgenomen delict is gekwalificeerd als overtreding, het in het tweede lid opgenomen delict is gekwalificeerd als misdrijf. Voor dat misdrijf dient bewezen te worden dat de betrokkene weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat hij de schade of de aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander veroorzaakt. Opgemerkt kan worden dat ook handelingen die niet direct in medische termen zijn te vatten, maar wel gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van een ander, via artikel 96 dan wel via het commune strafrecht kunnen worden aangepakt. Hierbij kan gedacht worden aan het verrichten van cosmetische handelingen.

Sub 1 en 2

Met de voorgestelde wijziging wordt het bestanddeel 'veroorzaken van schade' vervangen door benadeling'. Benadeling is een ruimer begrip dan het veroorzaken van schade. Door deze aanpassing staat buiten twijfel dat ook het veroorzaken van schade aan de geestelijke gezondheidszorg strafbaar is. Daarnaast is met deze wijziging aansluiting gezocht bij artikel 300, vierde lid, Wetboek van Strafrecht.

Sub 3

Er wordt voorgesteld twee leden toe te voegen. Voor de formulering van het vierde en vijfde lid (nieuw) is aangesloten bij artikel 300, tweede en derde lid Sr. Indien de benadeling van iemand een zwaar lichamelijk letsel of de dood ten gevolge heeft, kan er een hogere straf worden opgelegd. De gevolgen van zwaar lichamelijk letsel of de dood zijn geobjectiveerd. Voorwaardelijk opzet hoeft derhalve niet op die gevolgen te zijn gericht.

Onderdeel EEE

Sub 1

Artikel 98, eerste lid, betreft de strafbaarstelling van iemand die zich niet aan een opgelegde beperking of voorwaarde houdt. In het huidige artikel is de voorwaardelijke schorsing als bedoeld in artikel 48, zevende lid (nieuw) abusievelijk niet opgenomen. Met de voorgestelde wijziging wordt voorgesteld dat wanneer een beroepsbeoefenaar zich niet aan de voorwaarden houdt die aan zijn schorsing zijn verbonden, kan worden gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie.

Sub 2

Het huidige artikel 98, tweede lid, betreft de strafbaarstelling van iemand die zich niet aan een opgelegd bevel houdt. Voorgesteld wordt om aan het tweede lid, de strafbaarstelling van het nieuw voorgestelde artikel 48, tweede lid toe te voegen (zie de toelichting bij onderdeel Z). De tuchtcolleges kunnen op grond van dit nieuwe artikel 48, tweede lid, beperkingen met betrekking tot het beroepsmatig verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg opleggen, na doorhaling van de inschrijving in het register. Indien een beroepsbeoefenaar de opgelegde maatregel niet naleeft, kan hij geconfronteerd worden met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie. Deze voorgestelde straf komt overeen met de sanctie die staat op het niet naleven van onder meer een gedeeltelijke ontzegging van de bevoegdheid (artikel 98, eerste lid) of een schorsing (artikel 99, eerste lid).

Onderdeel FFF

Onderhavige aanpassing van artikel 99 is nodig in verband met de voorgestelde wijziging van artikel 48, eerste lid, onderdeel d, (zie onderdeel Z) met als strekking dat beroepsbeoefenaren niet van hun inschrijving worden geschorst, maar van de bevoegdheden die aan de inschrijving zijn verbonden - het voeren van de titel en, indien van toepassing, het zelfstandig verrichten van voorbehouden handelingen - zodat het tuchtrecht op geschorste beroepsbeoefenaren van toepassing blijft.

Onderdeel GGG

Sub 1 en 2

In het nieuw voorgestelde eerste lid van artikel 100 is de bevoegdheid van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport neergelegd om een bestuurlijke boete op te leggen indien een beroepsbeoefenaar verzuimd zijn BIG-nummer kenbaar te maken in de gevallen die bij amvb worden aangewezen. Gelet op het proportionaliteitsbeginsel is met een boete van de eerste categorie (per 1 januari 2014 verhoogd van € 335 naar € 405) aangesloten bij het boetebedrag dat ten hoogste kan worden opgelegd indien een burger verzuimd om (tijdig) te voldoen aan zijn wettelijke verplichting op grond van de Wet basisregistratie personen om zijn woonadres te actualiseren (€ 325, zie daarvoor artikel 4.17, aanhef, onder a, in samenhang met artikel 2.39 van de Wet basisregistratie personen).

Sub 3

Bij de introductie van de bestuurlijke boete in de Wet BIG via de Wet tot uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de volksgezondheid, was aansluiting gezocht bij de derde boetecategorie van artikel 23 van het Wetboek Strafrecht (€ 6700).

De boetebedragen uit het Wetboek van Strafrecht worden elke twee jaar, met ingang van 1 januari van een jaar, bij amvb aangepast aan de ontwikkeling van de consumentenprijsindex sinds de vorige aanpassing van deze bedragen. Het boetebedrag van de derde categorie is daardoor per 1 januari 2014 verhoogd van € 6700 naar € 8100. Het is daarom praktischer om conform de aanwijzingen voor de regelgeving in artikel 100 een dynamische verwijzing naar artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht op te nemen.

Sub 4

De voorgestelde wijzigingen van het tweede lid (nieuw) houden verband met de nieuwe maatregelen die in artikel 48 worden opgenomen (zie onderdeel Z).

Onderdeel HHH

De voorgestelde wijziging houdt verband met de vernummering van artikel 48.

ARTIKEL II

De strafrechter beschikt op grond van het Wetboek van Strafrecht over de mogelijkheid om bij verscheidene misdrijven als bijkomende straf uit te spreken dat de schuldige, mits het misdrijf is begaan in de uitoefening van zijn beroep, wordt ontzet in de uitoefening van dat beroep. Een dergelijke ontzetting wordt pas effectief bij het onherroepelijk worden van de beslissing. Het gaat hierbij onder meer om de misdrijven moord, doodslag, dood door schuld, zwaar lichamelijk letsel door schuld en zedenmisdrijven.

De in dit wetsvoorstel opgenomen wijzigingen van het WvSr houden in dat ontzetting in de uitoefening van bepaalde beroepen ook kan worden uitgesproken bij veroordeling wegens de misdrijven bestaande uit:

  • het in hulpeloze toestand brengen van personen die op grond van wet of overeenkomst aan de zorg van de dader zijn toevertrouwd (artikel 255 WvSr), en
  • mishandeling, waaronder begrepen benadeling van de gezondheid (de artikelen 301-303 WvSr).

Deze uitbreiding van de mogelijkheden voor de strafrechter om een beroepsverbod op te leggen is reeds aangekondigd in de Kamerbrief van 16 juli 2013 over de stand van zaken van de aanpassing van het tuchtrecht in de Wet BIG19.

Naar aanleiding van de casus betreffende een voormalig neuroloog werd het als een omissie ervaren dat als beroepsbeoefenaren zich schuldig maken aan het stellen van foutieve diagnoses en het op medisch onverantwoorde wijze behandelen van patiënten, zij door de strafrechter bij wijze van bijkomende straf niet uit de uitoefening van hun beroep kunnen worden ontzet. De voormalige neuroloog is in een strafzaak aangeklaagd op verdenking van het plegen van onder meer de twee hierboven genoemde misdrijven.20 De bevoegdheid van de strafrechter bestaat naast de bevoegdheid van de tuchtrechter om ten aanzien van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar doorhaling van de inschrijving in het register te gelasten. Hoewel het tuchtrecht en het strafrecht verschillende doelen dienen - kort gezegd: zorg voor een goed hulpverlener en de kwaliteit van de beroepsuitoefening (tuchtrecht) versus vergelding, preventie en resocialisatie (strafrecht) - ligt de uitwerking van een ontzetting van het beroep en een doorhaling van de inschrijving dicht bij elkaar. De rechters en officieren van justitie zien dan ook soms af van het vorderen of opleggen van een ontzetting als het tuchtrechtelijke traject is ingezet, dan wel voltooid.21 Dit is in lijn met de wetshistorische notie dat de ontzetting als straf vooral een subsidiaire modaliteit is, naast al bestaande mogelijkheden om de beroepuitoefening te verhinderen zoals het tuchtrecht. De ontwerpers van het WvSr hingen de gedachte aan dat het strafrecht ultimum remedium (laatste redmiddel) behoort te zijn.22 De uitbreiding van de mogelijkheid tot strafrechtelijke ontzetting uit het beroep is dan ook met name van belang voor de niet-geregistreerde beroepsbeoefenaren.

69

1

   Handelingen II, vergadering 59, onderdeel 7, pag. 36.

2

   Handelingen II, 2010-2011, nr. 59, item 7, pag. 36.

3

   De nummering van de paragrafen met problemen correspondeert met de nummering van de paragrafen met de oplossingen.

4

   Apotheker, arts, fysiotherapeut, gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, tandarts, verloskundige en verpleegkundige.

5

   Apothekers-assistent, diëtist, ergotherapeut, huidtherapeut, klinisch fysicus, logopedist, mondhygiënist, oefentherapeut, optometrist, orthoptist, podotherapeut, radiodiagnostisch laborant, radiotherapeutisch laborant, tandprotheticus en verzorgende (individuele gezondheidszorg).

6

Voorbehouden handelingen: heelkundige handelingen, verloskundige handelingen, verrichten van endoscopieën, verrichten van catheterisaties, geven van injecties, verrichten van puncties, brengen onder narcose, verrichten van handelingen met gebruikmaking van radioactieve stoffen of toestellen die ioniserende stralen uitzenden, verrichten van electieve cardioversie, toepassen van defibrillatie, toepassen van electroconvulsieve therapie, steenvergruizing voor geneeskundige doeleinden, handelingen ten aanzien van menselijke geslachtscellen en embryo's en voorschrijven van UR-geneesmiddelen.

7

Kamerstukken II, 2009-2010, 29282, nr. 89.

8

Kamerstukken II, 2011-2012, 33000XIV, nr. 168.

9

Kamerstukken I, 2006-2007, 29 359, nr. D, pag. 16, en Kamerstukken II, 2005-2006, 30 300 XVI, nr. 155.

10

CTG 19 april 2011, C2010.159.

11

   CTG 28 april 2015, C2014.337.

12

   CTG 9 april 2015, C2014.301 t/m C2014.315.

13

   CTG 12 februari 2015, C2014.007 en CTG 9 juni 2015, C2014.343.

14

Stb. 2014, 354.

15

Circa 900 huidtherapeuten zijn er werkzaam in Nederland. Schatting van de kosten is gebaseerd op de gemiddelde kosten per tuchtzaak (circa € 2.000) en een schatting van het aantal tuchtklachten (circa 7). Dit laatste aantal is gebaseerd op de omvang van de beroepsgroep, waarbij rekening is gehouden met een toename van het aantal tuchtklachten vanwege de huidige wijzigingen in het tuchtrecht. Hierbij is de aanname gedaan dat de kosten een lineaire relatie hebben met het aantal tuchtzaken. In de praktijk is dit niet volledig het geval, omdat een toename van het aantal zaken tot een toename in personele omvang (en de daarmee samenhangende indirecte kosten) zal leiden.

16

Zie ook Kamerstukken II 2012-2013, 31 016, nr. 55, p. 2.

17

De rechtbank Amsterdam is op 20 april 2012 verder gegaan door een professionele hulpverlener, werkzaam in de gezondheidszorg/maatschappelijke zorg, te veroordelen tot een bijkomende straf van ontzetting uit het recht tot directe of indirecte uitoefening van een beroep in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg voor de duur van tien jaren (ECLI:NL:RBAMS:2012:BW3465). De rechtbank Gelderland beperkte zich in een vergelijkbare veroordeling op 29 november 2013 niet tot beroepsmatige handelingen door tevens het uitvoeren van 'werkzaamheden' onder het beroepsverbod te brengen. De betreffende hulpverlener werd aldus veroordeeld tot een bijkomende straf van ontzetting uit het recht tot directe of indirecte uitoefening van een beroep of werkzaamheden in de gezondheidszorg of maatschappelijke zorg voor de duur van vijf jaren (ECLI:NL:RBGEL:2013:4972). Aangetekend moet worden dat het in beide gevallen om niet BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaren ging zonder diploma's betreffende zorg- of hulpverlening, waarbij exacte omlijning van hun werkterrein niet mogelijk is.

18

Uit de jaarverslagen van de tuchtcolleges blijkt bijvoorbeeld dat het Centraal tuchtcollege in 2008 drie keer voor de uitspraakmodaliteit gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel koos. Een voorbeeld is Centraal Tuchtcollege 11 juni 2013, LJN YG2982 (C. 2012.355).

19

   Kamerstukken II 2012-2013, 31 016, nr. 55, p 3.

20

   De rechtbank Overijssel heeft de Twentse (voormalig) neuroloog op 11 februari 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar (ECLI:NL:RBOVE:2014:646). Daarbij is onder meer opzettelijke benadeling van de gezondheid bewezen verklaard. Van het in 'hulpeloze toestand' brengen van personen die aan zijn zorg waren toevertrouwd was volgens de rechtbank geen sprake. De voormalige neuroloog heeft tegen de uitspraak hoger beroep aangetekend bij het gerechtshof in Arnhem.

21

   M. Malsch, W.C. Alberts, J.W. de Keijser & J.F. Nijboer, Strafrechtelijke ontzetting uit beroep of ambt, Den Haag: WODZ 2009, p. 5 en p. 40.

22

   Malsch, Alberts, De Keijser & Nijboer 2009, p. 12.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.