Memorie van Toelichting - Flexibel cameratoezicht

1.

Kerngegevens

Document­datum 06-07-2012
Publicatie­datum 16-05-2018
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Memorie van toelichting

I. Algemeen

1.    Inleiding

Cameratoezicht draagt bij aan de verbetering van de veiligheid op straten, wijken en in de openbare ruimte en bevordert het zichtbaar maken van overlast, geweld en criminaliteit. Daardoor wordt een effectievere handhaving van de openbare orde mogelijk. In 2005 is om die reden in artikel 151c van de Gemeentewet een wettelijke grondslag voor cameratoezicht in de openbare ruimte gecreëerd. Het wettelijk regime is de afgelopen vijf jaar geëvalueerd. In 2011 is een eindrapport van de evaluatie verschenen. De huidige regeling in de Gemeentewet voorziet in vast cameratoezicht, hetgeen erop neer komt dat camera's nagelvast en doorgaans voor lange duur op een specifieke plek worden aangebracht. Gebleken is echter dat gemeenten behoefte hebben aan een meer flexibele inzet van cameratoezicht in de openbare ruimte. Deze behoefte is ingegeven door de wens om aanhoudende en zich verplaatsende overlast in de openbare ruimte beter en effectiever te bestrijden door de gerichte inzet van tijdelijke camera's die snel en eenvoudig met de overlast mee kunnen worden verplaatst.

Bij brief van 1 december 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heb ik aangekondigd dat ik een wetsvoorstel voorbereid om tijdelijk en flexibel cameratoezicht in de openbare ruimte mogelijk te maken. Met het onderhavige wetsvoorstel, dat strekt tot wijziging van artikel 151c en opneming van een nieuw artikel 152 van de Gemeentewet, doe ik deze toezegging gestand. De bevoegdheid van de burgemeester om camera's te plaatsen in het kader van de openbare ordehandhaving wordt zodanig geformuleerd dat camera's flexibeler kunnen worden ingezet. Op deze wijze krijgt de burgemeester meer mogelijkheden voor maatwerk bij de inzet van cameratoezicht als toezichtinstrument in de openbare ruimte.

2.    Conclusies evaluatie vijf jaar cameratoezicht op openbare plaatsen

Gedurende de periode 2005-2010 heeft een jaarlijkse (wets)evaluatie plaatsgevonden van de doeltreffendheid en de effecten van cameratoezicht in de openbare ruimte. Bij brief van 19 april 2011 heb ik het eindrapport van de evaluatie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer gezonden.

De belangrijkste conclusies op basis van vijf jaar onderzoek naar cameratoezicht in de openbare ruimte zijn de volgende:

  • • 
    Het gebruik van cameratoezicht neemt toe (28 % van de gemeenten maakt gebruik van cameratoezicht ) en blijft toenemen (30% van de gemeenten heeft uitbreidingsplannen);
  • • 
    Een meerderheid van de gemeenten is van mening dat cameratoezicht een goede aanvulling is op andere maatregelen voor de openbare ordehandhaving;
  • • 
    Cameratoezicht levert een aantoonbare bijdrage aan de lokale veiligheid;
  • • 
    De regionale samenwerking tussen gemeenten (regionale uitkijkruimtes) neemt toe en levert schaalvoordelen op;
  • • 
    Camerabeelden worden langer bewaard;
  • • 
    Technisch worden camera's steeds geavanceerder;
  • • 
    Cameratoezicht wordt vaker geëvalueerd;
  • • 
    Bij een aantal gemeenten bestaat onduidelijkheid over de wettelijke mogelijkheden van cameratoezicht, waardoor de wet soms strikt wordt geïnterpreteerd.

Op basis van de resultaten van het onderzoek concludeer ik dat cameratoezicht in de openbare ruimte een meerwaarde heeft. Cameratoezicht is een geaccepteerd instrument dat door gemeenten in toenemende mate wordt ingezet.

3.    Noodzaak van een wettelijke verruiming

In mijn brief van 19 april 2011 heb ik aangekondigd nader te onderzoeken of aanpassing van het wettelijk kader inzake gemeentelijk cameratoezicht wenselijk is. Met name de constatering in de evaluatierapporten dat er bij gemeenten soms onduidelijkheid bestaat over de mogelijkheden die het huidige wettelijke kader biedt, was een aanleiding om nader met gemeenten in contact te treden. In 2011 zijn er diverse gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers vanuit de bestuurlijke, justitiële en politiële/operationele praktijk. Uit de gespreksronde kwam naar voren dat gemeenten door de wettelijke beperking tot vast cameratoezicht niet altijd adequaat kunnen optreden bij verstoringen of dreigende verstoringen van de openbare orde. Vast cameratoezicht biedt vooral in gevallen van tijdelijke, maar aanhoudende en zich verplaatsende overlast binnen een probleemgebied onvoldoende mogelijkheden voor de burgemeester om effectief in te grijpen. Binnen gemeenten bestaat derhalve een sterke behoefte om ter handhaving van de openbare orde ook flexibele camera's in te zetten. Diverse recentelijk verschenen gemeentelijke evaluatierapporten over cameratoezicht in de openbare ruimte erkennen de tendens dat de overlast zich verplaatst en dat bij verplaatsingseffecten vast cameratoezicht als toezichtinstrument tekort schiet. Ook geven deze rapporten aan dat verplaatsingeffecten beter bestreden kunnen worden met mobiel cameratoezicht en dat een effectieve inzet van het instrument gebaat is bij maatwerk.

De huidige regeling in artikel 151c van de Gemeentewet is beperkt tot de inzet van langdurig en statisch cameratoezicht met behulp van vaste camera's. Het huidige wettelijke regime heeft een exclusief karakter: ter handhaving van de openbare orde mag de burgemeester zich alleen bedienen van cameratoezicht dat voldoet aan de eisen van artikel 151c. Bij de totstandkoming van artikel 151c Gemeentewet was het oogmerk om een wettelijke grondslag te creëren voor het systematisch en langdurig bewaken van bepaalde gebieden binnen gemeenten op gezag van het lokaal bestuur, in het belang van de openbare orde. Dit vanuit het oogpunt dat wettelijke normering meer rechtszekerheid biedt en kan bijdragen aan de uniformering van de wijze van toepassen van cameratoezicht . Bij die uniformering werd uitgegaan van de reeds in enkele gemeenten ontwikkelde vorm van statisch en langdurig cameratoezicht met behulp van vaste camera's. Met het woord "vast" in artikel 151c van de Gemeentewet wordt bedoeld dat de camera's nagelvast worden bevestigd. Dit bevestigen gebeurt veelal door montage aan de gevels of dakranden van gebouwen of op daarvoor geplaatste palen.

Vast cameratoezicht is voor gemeenten een nuttig instrument ten behoeve van het toezicht in gebieden waar een verhoogde kans is op verstoring van de openbare orde doorlopend aanwezig is, zoals het centrum en uitgaansgebieden (de zogenaamde "hot spots"). Omdat de camera's niet snel geplaatst en verplaatst kunnen worden, schiet de inzet van vaste camera's echter te kort waar het gaat om gevallen van tijdelijke en zich verplaatsende overlast. De huidige wet vereist een plaatsingsbesluit van de burgemeester met een aanduiding van de plaats waar de camera nagelvast wordt bevestigd. Een dergelijke procedure kost tijd. De nagelvaste bevestigingswijze belemmert in de praktijk bovendien een snelle verplaatsing.

Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 kan de politie mobiel cameratoezicht inzetten ter handhaving van de rechtsorde. Deze mogelijkheid biedt echter evenmin een oplossing omdat dit mobiel cameratoezicht slechts is geoorloofd zolang er daadwerkelijk sprake is van een verstoring van de openbare orde of een dergelijke verstoring dreigt. Bij aanhoudende overlast, waarvan in gemeenten regelmatig sprake is, kan dit mobiel cameratoezicht dus niet worden ingezet.

4. Inhoud van het wetsvoorstel

4.1. Opheffing beperking vast cameratoezicht

Het wetsvoorstel schrapt het vereiste van vast cameratoezicht uit artikel 151c van de Gemeentewet. Hierdoor wordt de bestaande mogelijkheid tot het inzetten van vaste camera's uitgebreid met de inzet van mobiele camera's. De burgemeester krijgt hiermee de noodzakelijke handvatten om doelmatiger en effectiever gebruik te maken van cameratoezicht in de openbare ruimte.

Het gebruik van flexibele camera's zal naar verwachting nut hebben in situaties waarin sprake is van tijdelijke en zich verplaatsende overlast. Indien op een bepaalde plaats in het vooraf aangewezen gebied niet langer toezicht nodig is, maar op een andere plaats binnen dat gebied wel, dan kan de camera eenvoudig en snel worden verplaatst. Als geen toezicht meer nodig is, dient de camera te worden verwijderd. Niet alleen is verwijdering dan geboden omdat het doel (handhaving van de openbare orde) dan is ontvallen aan het cameratoezicht, maar ook kunnen camera's op die manier efficiënt worden ingezet en kan er meer maatwerk worden geleverd. Het is aan gemeenten zelf om te bepalen van welke vorm van cameratoezicht - vast of mobiel - gebruik wordt gemaakt in een specifieke situatie. Het ligt voor de hand dat gemeenten op plaatsen waar doorlopend toezicht nodig is kiezen voor langdurig en statisch cameratoezicht en daarmee voor de plaatsing van vaste camera's. In situaties waarin een tijdelijke inzet naar verwachting kan volstaan, ligt mobiel cameratoezicht meer voor de hand.

Het exclusieve karakter van de regeling wordt gehandhaafd. Uitsluitend in de gevallen omschreven in artikel 151c kan de burgemeester overgaan tot de inzet van cameratoezicht in het kader van het toezicht in de openbare ruimte. Het wetsvoorstel laat de inzet van camera's in andere gevallen, zoals op basis van artikel 2 van de Politiewet 1993 in het kader van de politietaak of op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens ter bescherming van particuliere eigendommen, onverlet. Het doel waarvoor gebruik gemaakt kan worden van cameratoezicht wordt evenmin gewijzigd. Cameratoezicht kan worden ingezet indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats. Onder handhaving van de openbare orde valt ook de algemene, bestuursrechtelijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Cameratoezicht heeft bij uitstek een preventieve werking. De wetenschap dat er camera's gericht staan op een openbare plaats kan personen ervan weerhouden om op openbare plaatsen de orde te verstoren.

Het gebruik van cameratoezicht blijft beperkt tot een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties of andere bij verordening van de raad aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn, zoals openbare parkeerplaatsen waarvoor niet betaald hoeft te worden.

4.2. Gebiedsaanwijzing

Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat de burgemeester, indien de raad hem deze bevoegdheid bij verordening heeft verleend, een gebied aanwijst waarbinnen gebruik kan worden gemaakt van cameratoezicht. De camera's kunnen vast worden bevestigd of mobiel worden ingezet. Gelet op het doel van het gebruik van de camera's dient het door de burgemeester aan te wijzen gebied een openbare plaats in de zin van artikel 1 van de Wet openbare manifestaties te zijn (een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek) of een andere door de raad aangewezen plaats die voor een ieder toegankelijk is.

Anders dan de huidige regeling, vereist het wetsvoorstel geen specifiek plaatsingsbesluit waarin de plaatsing van iedere afzonderlijke camera wordt vastgelegd. In de plaats daarvan komt een gebiedsaanwijzing waarin wordt bepaald binnen welk gebied de flexibele camera's geplaatst en verplaatst mogen worden. Deze gebiedsaanwijzing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De burgemeester toetst de gebiedsaanwijzing aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit deze vereisten volgt dat het gebied niet groter mag zijn dan noodzakelijk voor de handhaving van de openbare orde. De burgemeester stelt de grenzen van het gebied vast en zet de gebiedsaanwijzing op schrift met daarbij een omschrijving van het gebied waarop het besluit van toepassing is. De burgemeester informeert de raad zo spoedig mogelijk over het aangewezen gebied.

Binnen het aangewezen gebied kan de burgemeester camera's verplaatsen, zonder nadere besluiten in de zin van de Awb te hoeven nemen. Bijgevolg hoeft niet meer voor elke verplaatsing een aparte procedure te worden gevolgd, wat tijdwinst oplevert. De verplaatsing van de camera's binnen het aangewezen gebied kan plaatsvinden als dat nodig is in het kader van de handhaving van de openbare orde voor het toezicht in het publieke domein. Hiervan is in ieder geval sprake als er binnen een bepaald gebied sprake is van zich verplaatsende overlast, bijvoorbeeld veroorzaakt door hangjongeren.

In het gebied moet kenbaar worden gemaakt dat gebruik wordt gemaakt van verplaatsbare camera's. De camera's worden zichtbaar voor het publiek opgesteld. Het wetsvoorstel regelt dat de burgemeester de gebiedsaanwijzing intrekt zodra het cameratoezicht niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. Van gemeenten wordt verwacht dat de inzet van het cameratoezicht periodiek wordt geëvalueerd. Indien blijkt dat de rechtvaardigingsgrond aan het cameratoezicht is ontvallen, wordt het cameratoezicht verplaatst of stopgezet.

4.3 Tijdsduur flexibel cameratoezicht

Anders dan ik heb aangekondigd in mijn brief van 1 december 2011, wordt de bevoegdheid tot de inzet van flexibel cameratoezicht niet beperkt tot een bepaalde tijdsduur. Gemeenten zijn met het oog op de lokale situatie zelf het beste in staat om te beoordelen in welke vorm en voor welke duur de inzet van cameratoezicht, met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, op de meest efficiënte manier kan plaatsvinden. De wettelijke begrenzing van de duur van de inzet van flexibel cameratoezicht is aanwezig in de intrekkingsgrond voor de gebiedsaanwijzing van de burgemeester. Zodra cameratoezicht in het belang van de handhaving van de openbare orde niet langer nodig is, dient de gebiedsaanwijzing te worden ingetrokken.

5. Waarborgen voor een zorgvuldige gegevensverwerking en bescherming van de persoonlijke levenssfeer

5.1. Privacyrisico's en risicobeheersende maatregelen

Het wetsvoorstel behelst een uitbreiding van de bestaande bevoegdheid van de burgemeester om cameratoezicht in het kader van de openbare ordehandhaving in te zetten. Hierdoor wordt het voor de burgemeester mogelijk om cameratoezicht op een flexibele wijze in te zetten en naast of in plaats van vaste camera's gebruik te maken van camera's die verplaatsbaar zijn binnen een vooraf aangewezen gebied. Wanneer met behulp van een camera individuele personen herkenbaar in beeld worden gebracht, moet cameratoezicht worden aangemerkt als een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt ook voor de vastlegging van de camerabeelden en het verwerken van de beelden voor de opsporing van een concreet strafbaar feit. In deze paragraaf worden privacyrisico's van het wetsvoorstel in kaart gebracht, zoals toegezegd in het beleidsdebat met de Eerste Kamer over de rol van de overheid bij digitale dataverwerking- en uitwisseling en de naar aanleiding hiervan aangenomen motie Franken (Kamerstukken I 2010/11, 31 052, nr. D).

Door de privacyrisico's vroegtijdig in beeld te brengen, kan in een vroeg stadium rekening worden gehouden met risicobeheersende maatregelen. Zo kunnen onnodige en ongewenste inbreuken op de persoonlijke levenssfeer worden voorkomen en wordt de transparantie over de wijze waarop het flexibele cameratoezicht plaatsvindt vergroot.

Voor het in kaart brengen van de privacyrisico's is een Privacy Impact Assessment (PIA) opgesteld. Ten aanzien daarvan is het allereerst van belang nog eens in herinnering te roepen dat het bij dit wetsvoorstel niet gaat om het invoeren van een nieuw instrument, maar om het flexibiliseren van een bestaand instrument. Een groot deel van de risico's die dit wetsvoorstel met zich brengt zijn dan ook risico's die nu al bestaan ten aanzien van vast cameratoezicht. Ter beperking van deze risico's worden in de praktijk al maatregelen genomen. Gedacht kan worden aan het risico dat cameratoezicht op openbare plaatsen voor andere doeleinden wordt ingezet dan voor het wettelijk bepaalde doel. Om dit risico zo veel mogelijk te verkleinen biedt de wet verschillende waarborgen. Daarbij kan worden gewezen op de exacte doelomschrijving van cameratoezicht op openbare plaatsen, de mogelijkheid voor belanghebbenden om bezwaar en beroep aan te tekenen en de verantwoordingsplicht van de burgemeester aan de gemeenteraad. Dit wetsvoorstel voegt hieraan een risicobeheersende maatregel toe door de opneming van een wettelijke bepaling die de burgemeester verplicht om camera's te verwijderen zodra deze niet meer noodzakelijk zijn in het belang van de handhaving van de openbare orde.

Het wetsvoorstel brengt ook een aantal nieuwe risico's met zich en het kan bestaande risico's vergroten. Zo kunnen burgers zich gevolgd voelen door de camera's omdat deze snel en eenvoudig kunnen worden verplaatst binnen het door de burgemeester aangewezen gebied. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken blijft het vereiste van kenbaarheid in de wet gehandhaafd. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van het feit dat het mogelijk is dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat daartoe door de burgemeester is aangewezen.

Voorts bestaat het risico dat er steeds meer camera's worden ingezet waarvan niet duidelijk is of zij noodzakelijk zijn in het belang van de handhaving van de openbare orde. Om die reden wordt een bepaling voorgesteld die de burgemeester verplicht om het besluit strekkende tot de gebiedsaanwijzing in te trekken zodra het gebruik van camera's niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.

De flexibele en snelle inzet van mobiele camera's impliceert ook het risico dat een en ander niet zorgvuldig verloopt. Camera's zouden bijvoorbeeld zonder enige noodzaak op ooghoogte kunnen worden gehangen of zij kunnen zodanig worden opgehangen dat zij niet zijn gericht op de openbare ruimte, maar bijvoorbeeld op de ramen van een woonhuis, zodanig dat er naar binnen kan worden gekeken. Hier is een belangrijke taak weggelegd voor de politie. De beelden van gemeentelijke camera's moeten worden uitgekeken onder regie van de politie. Het wetsvoorstel verandert niets aan deze bepaling. Het is daarom van belang dat de politieambtenaren die de beelden uitkijken, of de regie daarover hebben, weten wat wel en wat niet mag. Als zij signaleren dat camera's onjuist zijn geplaatst, dan moet deze fout zo snel mogelijk worden hersteld.

Daarnaast worden enkele onder de huidige regeling bestaande risico's verminderd. Zo kunnen de camera's eenvoudig worden verplaatst of verwijderd wanneer zij niet meer noodzakelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde en kunnen zij vervolgens daar worden ingezet waar zij wel noodzakelijk zijn. Uit gesprekken met vertegenwoordigers van gemeenten is gebleken dat nutteloze camera's nu nog regelmatig blijven hangen. Het wetsvoorstel maakt het verplaatsen of verwijderen van zulke camera's eenvoudiger. Bovendien wordt de burgemeester expliciet verplicht om een besluit, strekkende tot een gebiedsaanwijzing waar camera's kunnen worden geplaatst, in te trekken zodra cameratoezicht in dat gebied niet meer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.

Door het nemen van risicobeheersende maatregelen worden risico's zo veel mogelijk beperkt. Sommige risico's zijn echter lastig te vermijden. Zo blijft er het risico dat burgers te weinig weten over cameratoezicht en over de gronden waarvoor cameratoezicht kan worden ingezet. Gemeenten zullen daarom moeten blijven inzetten op goede communicatie naar burgers over de inzet van cameratoezicht.

Het wetsvoorstel wordt voorzien van een evaluatiebepaling. De verruiming van het cameratoezicht in de Gemeentewet wordt vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet geëvalueerd.

5.2.    Verwerking in de zin van de Wet politiegegevens

Bij cameratoezicht in de openbare ruimte is sprake van een vorm van verwerking van persoonsgegevens. Op de met de camera's gemaakte beelden van openbare plaatsen kunnen individuele personen herkenbaar zijn. Het wetsvoorstel sluit wat betreft de verwerking van de gegevens geheel aan bij de huidige regeling in artikel 151c van de Gemeentewet. Om buiten twijfel te stellen wat het karakter is van de gegevensverwerking, is het bij de introductie van vast cameratoezicht in artikel 151c van de Gemeentewet wenselijk geacht om het regime van de Wet politiegegevens expliciet van toepassing te verklaren op de vastlegging van de beelden. De gegevens die verwerkt worden zijn daardoor politiegegevens in de zin van artikel 1 van die wet.

5.3.    Toetsing van de voorgestelde maatregel aan artikel 8 EVRM

Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), houdt in dat de overheid de persoonlijke levenssfeer van burgers dient te respecteren. Onderdeel van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer is dat de burger het recht heeft met rust gelaten te worden en onbevangen zichzelf te zijn. Een beperking van dit recht kan onder omstandigheden gerechtvaardigd zijn, wanneer de inmenging bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De eis dat de inmenging ’bij de wet is voorzien' houdt in dat sprake moet zijn van een wettelijke basis, die voor de burger voldoende toegankelijk en voorzienbaar is. De wettelijke regeling dient bovendien afdoende waarborgen te bevatten om willekeur en misbruik te vermijden. Een inmenging is noodzakelijk wanneer sprake is van een dringende maatschappelijke behoefte ("pressing social need") daartoe. Voorts dient te zijn voldaan aan de voorwaarden van proportionaliteit (er dient een redelijke verhouding te bestaan tussen de ernst van de inbreuk en de zwaarte van het belang dat met de inbreuk wordt gediend) en subsidiariteit (het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt dient in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens minder nadelige wijze te kunnen worden bereikt). Bij de toetsing van voornoemde voorwaarden hebben de lidstaten een zekere beoordelingsruimte.

Toetsing van de voorgestelde maatregel aan de voorwaarden van artikel 8 van het EVRM levert het volgende beeld op. De inzet van mobiel cameratoezicht in de openbare ruimte, de vastlegging van de beelden in het belang van de openbare orde en de verwerking van de camerabeelden ten behoeve van de opsporing van een concreet strafbaar feit, is bij wet geregeld. Wat betreft de eis van toegankelijkheid geldt dat het onderhavige wetsvoorstel en de daarop betrekking hebbende stukken behoorlijk bekend worden gemaakt. Dit geldt ook voor de uiteindelijke gebiedsaanwijzing die door de burgemeester die op schrift gesteld wordt. In het gebied wordt voorts kenbaar gemaakt aan het publiek dat sprake is van de inzet van flexibel cameratoezicht. Aan de eis van toegankelijkheid is daarmee voldaan. Wat betreft de eis van voorzienbaarheid geldt dat de

Gemeentewet en de Wet politiegegevens de betrokkene een voldoende duidelijk beeld geven van de soorten gegevens die worden geregistreerd en de omstandigheden waaronder deze worden verwerkt. Aan de eis dat de inmenging bij de wet is voorzien is daarmee voldaan.

Het gebruik van mobiel cameratoezicht binnen een vooraf aangewezen gebied, de vastlegging van de camerabeelden en het gebruik van camerabeelden door de politie voor de opsporing van strafbare feiten in een concreet geval dienen verschillende belangen die in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM worden genoemd: het waarborgen van de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. De noodzaak voor gemeenten en politie om toezicht te houden in de openbare ruimte via cameratoezicht kan worden beschouwd als een "pressing social need". Er is sprake van een breed gevoelde maatschappelijke behoefte aan meer veiligheid. Het bieden van veiligheid in de openbare ruimte is één van de kerntaken van de overheid. De inzet van mobiel cameratoezicht op openbare plaatsen en het vastleggen van de beelden in het belang van de handhaving van de openbare orde draagt bij aan de veiligheid in de openbare ruimte en bevordert het zichtbaar maken van overlast, geweld en criminaliteit waardoor een effectievere bestrijding mogelijk wordt. In het gemeentelijk veiligheidsbeleid is de inzet van mobiele camera's een noodzakelijk instrument om aanhoudende en zich verplaatsende overlast in probleemgebieden aan te pakken. Bovendien gaat er een preventieve werking uit van de aanwezigheid van flexibele camera's. Het gebruik van de camerabeelden door de politie bij een concreet vermoeden van een strafbaar feit levert een bijdrage aan de opsporing van strafbare feiten. De opbrengsten van het vastleggen en het gebruik van de beelden door de politie met het oog op de opsporing wegen zwaar in een samenleving waarin veel waarde wordt gehecht aan het verhogen van de veiligheid en de aanpak van criminaliteit.

Met de verruiming van de mogelijkheden voor de inzet van mobiele camera's, de vastlegging van de beelden en de verdere gegevensverwerking ten behoeve van de opsporing van een strafbaar feit wordt aan het proportionaliteits- en subsidiariteitsvereiste voldaan. De voorgestelde maatregelen leiden tot de verstrekking van gegevens onder gelijktijdige vaststelling van een aantal waarborgen voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Ten eerste is sprake van een expliciete en begrensde doelbinding voor zowel de inzet van cameratoezicht als het vastleggen van de beelden. Zulks kan alleen als dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. De toegang tot de vastgelegde camerabeelden wordt bij wet beperkt tot de opsporing van een concreet strafbaar feit. De wettelijke bewaartermijn van de beelden is vastgesteld op vier weken.

De voorgestelde regeling is daarmee voldoende proportioneel.

De inzet van mobiel cameratoezicht heeft een duidelijke meerwaarde voor gemeenten bij de uitvoering van het gemeentelijk veiligheidsbeleid in het kader van de openbare ordehandhaving, in het bijzonder bij zich verplaatsende overlast in probleemgebieden. Het huidige instrumentarium is hiervoor niet toereikend omdat vast cameratoezicht fysieke beperkingen kent en mobiel cameratoezicht in het kader van de politietaak slechts is gericht op de daadwerkelijke ordehandhaving en naar zijn aard van korte duur is. Het vastleggen van de camerabeelden verhoogt het succes van het politieoptreden tot herstel van de rust in de openbare ruimte en kan tevens bijdragen aan de opsporing van strafbare feiten. Cameratoezicht is een middel dat niet lichtvaardig mag worden ingezet, maar slechts dan als minder zware middelen geen redelijk alternatief bieden. Zulks zal zich met name voordoen op openbare plaatsen waar sprake is van aanhoudende en zich verplaatsende overlast. Aan de eis van subisidiariteit is daarmee voldaan.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het wetsvoorstel voldoet aan de eisen die voortvloeien uit artikel 8 van het EVRM.

5.4 Toetsing aan het Handvest voor de Grondrechten van de EU

In artikel 8, eerste lid, van het Handvest voor de Grondrechten van de Europese Unie wordt het recht op bescherming van persoonsgegevens gegarandeerd. Het tweede lid van die bepaling regelt dat de gegevens eerlijk worden verwerkt voor bepaalde doeleinden op basis van een gerechtvaardigde grondslag waarin de wet voorziet. Daarnaast moeten de rechten op inzage en rectificatie worden gegarandeerd. Het derde lid van die bepaling regelt dat een onafhankelijke autoriteit op de naleving van deze regels moet toezien. Omdat dit wetsvoorstel een nadere uitwerking inhoudt van het Unierecht, is het Handvest van toepassing. Het wetsvoorstel voldoet aan de eisen die gesteld zijn in artikel 8 van het Handvest. De voorgestelde voorziening is voor één specifiek doeleinde in het leven geroepen dat in het kader van het Handvest legitiem is. Artikel 6 van het Handvest beoogt het recht op veiligheid te beschermen. Bovendien wordt de voorziening bij wet geregeld en garandeert de Wet politiegegevens de rechten van inzage en correctie en voorziet de wet in onafhankelijk toezicht door het College bescherming persoonsgegevens. Artikel 52, eerste lid, van het Handvest voorziet daarnaast in de mogelijkheid van beperking van het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens. Hetgeen hierboven is gesteld ter rechtvaardiging van de inmenging in het grondrecht op bescherming van het privé-leven, dient eveneens ter rechtvaardiging van de beperking van het grondrecht op bescherming van persoonsgegevens in het Handvest.

5.5. Toetsing aan het artikel 10 van de Grondwet, het Dataprotectieverdrag en de Wet politiegegevens

Veel van het hierboven gestelde is ook toepasbaar op de verhouding van het wetsvoorstel tot artikel 10, eerste lid, van de Grondwet. De inzet van mobiel cameratoezicht in de openbare ruimte, het vastleggen van de beelden in het belang van de handhaving van de openbare orde en het gebruik van de gegevens voor de opsporing van een concreet strafbaar feit kunnen worden aangemerkt als een inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.

Ingevolge artikel 10, eerste lid, van de Grondwet is een beperking van dat recht slechts mogelijk bij of krachtens de wet. Die wettelijke grondslag ligt besloten in de Wet politiegegevens en de voorgestelde regeling in de artikelen 151c en 152 van de Gemeentewet.

De Wet politiegegevens is gebaseerd op de beginselen die zijn neergelegd in het op 28 januari 1981 te Straatsburg gesloten Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (het Dataprotectieverdrag). Dit Verdrag vereist dat persoonsgegevens die langs geautomatiseerde weg worden verwerkt, worden opgeslagen voor bepaalde en legitieme doeleinden en niet mogen worden gebruikt op een wijze die onverenigbaar is met die doeleinden. Om te voorkomen dat door het verwerken van gegevens de persoonlijke levenssfeer van de burger onevenredig wordt beperkt, voorziet de Wet politiegegevens in regels voor een zorgvuldige omgang met de gegevens.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, aanhef en onder a, van het Dataprotectieverdrag kan van de voorgeschreven doelbinding worden afgeweken indien een nationale wet in een dergelijke afwijking voorziet en het een maatregel betreft die noodzakelijk is in een democratische samenleving ten behoeve van, onder meer, de bescherming van de betrokkene en de rechten en vrijheden van anderen.

In het voorgestelde artikel 152 van de Gemeentewet wordt wettelijk vastgelegd dat de politie de vastgelegde camerabeelden mag gebruiken voor de opsporing van een concreet strafbaar feit. Dit betreft een ander doel dan waarvoor de gegevens verzameld zijn (handhaving van de openbare orde). De motivering van de noodzaak voor de regeling in een democratische samenleving in het belang van de bescherming van de betrokkene en de rechten en vrijheden van derden is dezelfde als hierboven in het kader van de toetsing aan artikel 8 van het EVRM is verwoord. Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het wetsvoorstel verenigbaar is met het Dataprotectieverdrag.

6. Overige ontwikkelingen met betrekking tot cameratoezicht

Het onderhavige wetsvoorstel is niet het enige initiatief van het kabinet tot verruiming en verbetering van de mogelijkheden voor de inzet van cameratoezicht. Hieronder wordt ingegaan op andere ontwikkelingen die leiden tot meer en/of beter cameratoezicht.

6.1. Ondersteuning en voorlichting gemeenten

Gelet op de lokale verantwoordelijkheid voor het veiligheidsbeleid, is de toepassing en uitvoering van cameratoezicht primair een gemeentelijke aangelegenheid. Het rijk kan gemeenten hierbij op diverse manieren ondersteunen. Op het wetgevende vlak wijs ik, naast onderhavig wetsvoorstel, op het wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet in verband met de versteviging van de regierol van de gemeente ten aanzien van het lokaal veiligheidsbeleid. Dit wetsvoorstel, dat thans aanhangig is bij de Tweede Kamer, bevat een verplichting voor gemeenten om een integraal veiligheidsplan vast te stellen. Daarbinnen kan cameratoezicht worden opgenomen. De lokale driehoek zal op grond van het integrale veiligheidsplan in staat zijn om meer integraal, en dus beter, invulling te geven aan cameratoezicht dan nu het geval is.

Ook in de voorlichtende sfeer is er van rijkswege sprake van de nodige initiatieven. Zo heb ik in mijn brief van 1 december 2011 aan de lokale driehoeken, in reactie op een aantal binnen gemeenten geconstateerde knelpunten, de toepassingsmogelijkheden van cameratoezicht verhelderd. Ten eerste heb ik in deze brief bevestigd dat de inzet van cameratoezicht voor de handhaving van leefbaarheidsovertredingen is toegestaan, nu dit onder het doel waarvoor cameratoezicht geoorloofd is, de handhaving van de openbare orde, valt. Ten tweede heb ik verduidelijkt dat het regime van de Wet politiegegevens het toelaat dat gemeentelijke handhavers die BOA-bevoegdheden hebben, de gemaakte beelden mogen bekijken in het kader van de handhaving van de openbare orde. Indien de beelden daartoe aanleiding geven, kan vervolgens handhavend worden opgetreden.

In de brief ben ik ook ingegaan op cameratoezicht op bedrijventerreinen. Net als winkeliers in een stad of dorp mogen ondernemers op bedrijventerreinen een gedeelte van de openbare weg filmen indien dit noodzakelijk is ter bescherming en beveiliging van hun eigendom en personeel. Het verdient aanbeveling dat ondernemers van een bedrijventerrein hierover in overleg treden met de gemeente. De gemeente is verantwoordelijk voor de regie op de lokale integrale veiligheid en kan camera's plaatsen op de openbare weg ter handhaving van de openbare orde. De ondernemers van het bedrijventerrein kunnen samen met de gemeente zorgen voor een zo goed mogelijke beveiliging van het bedrijventerrein.

Ook heb ik opdracht gegeven aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) om de Handreiking Cameratoezicht op voornoemde punten te actualiseren. Het CCV zal deze handreiking actueel houden door het opnemen van nieuwe ontwikkelingen.

In veel gemeenten wordt bij de uitvoering van het cameratoezicht samengewerkt met andere instanties, zoals de politie en particuliere beveiligers. Die samenwerking kan bestaan uit overleg, het uitwisselen van beelden en gezamenlijke financiering. Daarnaast worden steeds vaker bij de uitvoering van cameratoezicht initiatieven genomen tot regionale samenwerking. In een aantal gemeenten is sprake van publiek-private samenwerking (PPS). Inzet van particulier cameratoezicht is mogelijk ter beveiliging van een pand of andere eigendommen. De gegevensverwerking wordt beheerst door de regels van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het wettelijk kader in de Gemeentewet biedt ruimte voor vormen van samenwerking met andere instanties. Wel dienen bij de vormgeving de uitgangspunten van het wettelijk regime in artikel 151c Gemeentewet in acht te worden genomen. Als camerabeelden bijvoorbeeld in het kader van de samenwerking in toezichtcentrales voor meerdere doelen tegelijk worden uitgekeken, wordt onder verschillende regimes voor gegevensverwerking gewerkt. In dat geval dienen de beelden conform de eisen van het eigen regime te worden verwerkt en bewaard. In de praktijk betekent dit dat met name de toegang tot de beelden verschilt. De Handreiking Cameratoezicht van het CCV biedt ondersteuning bij de vormgeving van de diverse samenwerkingsverbanden. Op de website van het CCV (www.hetccv.nl) zijn tevens praktijkbeschrijvingen beschikbaar.

6.2. Verruiming gebruik van particuliere camerabeelden

Bij brief van 27 oktober 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer heeft de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie voorstellen gedaan voor de verbetering van het gebruik van camerabeelden in het private domein ten behoeve van de opsporing. Deze voorstellen zijn omgezet in een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens, waarvan de consultatiefase onlangs is afgerond. Met dat wetsvoorstel wordt beoogd om camerabeelden die afkomstig zijn van particuliere beveiligingscamera's op ruimere schaal in te zetten om de opsporing van die strafbare feiten te ondersteunen.

Medio 2012 treedt een wijziging van het Vrijstellingsbesluit Wbp in werking die het mogelijk maakt om met particuliere camera's gemaakte camerabeelden vier weken te bewaren. Naast een grotere preventieve functie heeft een langere bewaartermijn tot gevolg dat de beelden - zonder de administratieve last van een melding aan het College bescherming persoonsgegevens - langer kunnen worden gebruikt voor de opsporing van een strafbaar feit. Vanaf medio 2012 gelden aldus identieke bewaartermijnen voor gemeentelijke camerabeelden en particuliere camerabeelden.

Voornoemde ontwikkelingen kunnen de publiek-private samenwerking bij cameratoezicht vergemakkelijken.

6.3. ANPR

Begin 2012 is een wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (ook wel bekend als automatic numberplate recognition, ANPR) voor advies aan de Raad van State aangeboden. De toepassing van de voorgestelde bevoegdheid vindt plaats met behulp van technische hulpmiddelen, die op dit moment bestaan uit camera's. Het vastleggen en bewaren van kentekengegevens via camerabeelden kan bijdragen aan een betere oplossing van misdrijven. Er zal periodiek een cameraplan worden opgesteld door het OM en de politie dat door de Minister van Veiligheid en Justitie wordt goedgekeurd.

7. Bestuurlijke en financiële gevolgen

Verwacht wordt dat de verruiming van de mogelijkheden voor cameratoezicht in de openbare ruimte met flexibel cameratoezicht zal leiden tot de inzet van meer maar ook gerichter en efficiënter cameratoezicht binnen gemeenten. Daarmee draagt het wetsvoorstel bij aan de doelstelling van het kabinet om meer gebruik te maken van cameratoezicht voor het vergroten van de veiligheid in de openbare ruimte. Uit de gesprekken met de lokale driehoeken blijkt dat flexibel cameratoezicht voorziet in een in de gemeentelijke praktijk gevoelde behoefte. De exacte mate waarin gebruik zal worden gemaakt van de verruimde bevoegdheid laat zich moeilijk voorspellen, omdat dit mede afhangt van de lokale situatie. Aangenomen wordt dat de inzet van flexibel cameratoezicht met name meerwaarde heeft in die gevallen waarin sprake is van tijdelijke, maar aanhoudende en zich verplaatsende overlast in een bepaald gebied. Of en hoe vaak hiervan sprake is zal per gemeente verschillen. Voor het vastleggen, uitkijken en bewaren van de camerabeelden kan gebruik worden gemaakt van dezelfde infrastructuur als voor het huidige cameratoezicht wordt gebruikt. Ook kan worden aangesloten bij de bestaande samenwerkingsverbanden.

7.1. Financiële gevolgen voor gemeenten

Als gevolg van de huidige regeling beschikken gemeenten niet over mobiele camera's waar bijvoorbeeld de politie tegenwoordig over beschikt. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk dat ook gemeenten deze mobiele camera's kunnen gaan inzetten. De aanschaf van camera's is duur. Het is echter een investering voor gemeenten in hun veiligheidsbeleid die hen zal helpen efficiënter en gerichter te kunnen handhaven. Zoals in paragraaf 6.1 is besproken, wordt er door gemeenten onderling en door gemeenten met andere instanties steeds meer (regionaal) samengewerkt. Hierdoor kunnen de kosten voor de aanschaf van mobiele camera's worden beperkt.

Door de mogelijkheid om mobiele camera's flexibel in te zetten kunnen gemeenten de camera's daar plaatsen waar er uit het oogpunt van openbare ordehandhaving behoefte aan is. Het vereiste van vast cameratoezicht brengt met zich dat nagelvast bevestigde camera's lang niet altijd weggehaald worden, zelfs als cameratoezicht niet meer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde. Dit is niet alleen zo vanwege de praktische omstandigheid dat vaste camera's lastig te demonteren zijn, maar ook omdat ze dan opnieuw aangebracht moeten worden als ze toch weer nodig blijken te zijn. Hierdoor blijven deze camera's doelloos hangen en kunnen zij ook niet elders worden ingezet waar cameratoezicht wel geboden is uit het oogpunt van de handhaving van de openbare orde. Het gevolg hiervan is dat gemeentes dure extra camera's moeten aanschaffen. Dit wetsvoorstel ondervangt deze problemen omdat mobiele camera's eenvoudig en snel verplaatst kunnen worden en de aanschaf van nieuwe camera's dus vaak niet nodig zal zijn.

7.2 Financiële gevolgen voor de politie

Cameratoezicht sorteert het meeste effect indien de beelden van camera's integraal worden uitgekeken, zodat er direct kan worden gehandeld indien op de beelden een verstoring van de openbare orde is waar te nemen. Het wetsvoorstel leidt waarschijnlijk tot meer camera's, wat betekent dat meer camera's uitgekeken zullen moeten worden. Camerabeelden van gemeentelijke camera's dienen onder regie van de politie te worden uitgekeken. Steeds vaker worden de beelden door ingehuurde (beveiligings)bedrijven of gemeentelijke boa's uitgekeken en niet door politieambtenaren zelf. Er zijn steeds slimmere camera's op de markt die bijvoorbeeld alleen filmen bij beweging. Door de ontwikkeling van slimmere camera's wordt de hoeveelheid beeldmateriaal dat uitgekeken moet worden beperkt. Door het uitkijken van de beelden door andere instanties dan de politie zelf en door de mogelijkheden van slimmere camera's blijven de financiële en capacitaire gevolgen voor de politie beperkt.

8. Advies

Tijdens de voorbereiding van het wetsvoorstel hebben er CCV- bijeenkomsten plaatsgevonden waarin het wetsvoorstel werd gepresenteerd aan gemeenten. De reacties op het wetsvoorstel waren positief. De gemeenten gaven aan meerwaarde te zien in het wetsvoorstel doordat mobiele camera's gerichter en effectiever ingezet kunnen worden. Verwacht wordt dat (zich verplaatsende) ordeverstoringen hierdoor beter bestreden kunnen worden. Ook het loslaten van de tijdsduur - de toelichting bij de huidige wet vereist langdurig cameratoezicht - werd positief ontvangen door de gemeenten. Zij gaven aan te verwachten dat de voorgestelde wijzigingen het veiligheidsgevoel van burgers zou vergroten.

Over het wetsvoorstel is advies gevraagd aan de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Korpsbeheerdersberaad, de Raad van Korpschefs, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, het College van procureurs- generaal, het College bescherming persoonsgegevens, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aan burgers is via de site www.internetconsultatie.nl de gelegenheid geboden om via internet op het wetsvoorstel te reageren.

II. Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Omwille van de leesbaarheid wordt artikel 151c van de Gemeentewet opnieuw vastgesteld. In artikel 151c, eerste lid, wordt de zinsnede "plaatsing van vaste camera's" geschrapt. Hiervoor komt in de plaats de bevoegdheid van de burgemeester om te besluiten om voor een bepaalde duur camera's te gebruiken ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties of andere in de verordening aangewezen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn. Door deze formulering kan de burgemeester kiezen tussen vaste camera's die nagelvast bevestigd moeten worden en mobiele camera's die eenvoudig te plaatsen en verplaatsen zijn.

Uit redactioneel oogpunt wordt de laatste zin van het huidige eerste lid verplaatst naar een nieuw tweede lid. De bevoegdheid om een plaatsingsbesluit te nemen wordt gewijzigd in een bevoegdheid een gebied aan te wijzen voor het gebruik van cameratoezicht. Hierdoor wordt het mogelijk voor de burgemeester om binnen een vooraf aangewezen gebied camera's te plaatsen en te verplaatsen, zonder dat daarvoor nieuwe administratieve procedures hoeven te worden gevolgd. Uiteraard laat dit onverlet dat de burgemeester voor zijn handelen ter verantwoording kan worden geroepen door de gemeenteraad.

Het derde en het vierde lid zijn ongewijzigd. Het huidige vijfde lid wordt vernummerd tot een nieuw zevende lid. Het vijfde lid (nieuw) bevat een intrekkingsgrond voor de gebiedsaanwijzing. De burgemeester trekt de gebiedsaanwijzing in, zodra het gebruik van camera's niet langer noodzakelijk is in het belang van de openbare orde. Deze imperatieve intrekkingsgrond brengt tot uitdrukking dat aan de burgemeester geen discretionaire bevoegdheid toekomt als de rechtvaardigingsgrond van het cameratoezicht is komen te vervallen. De intrekkingsplicht biedt tevens een impuls voor een goede lokale evaluatie van het gebruik van cameratoezicht in de openbare ruimte. Gemeentelijke evaluaties maar ook het eerder genoemde eindrapport 'Evaluatie vijf jaren cameratoezicht op openbare plaatsen' laten zien dat vaste camera's nu nog langdurig blijven hangen, zelfs wanneer ze niet meer worden gebruikt.

Op basis van het achtste lid is nooit nadere regelgeving tot stand gekomen. Met het oog op eventuele toekomstige wenselijkheid van het stellen van nadere regels met betrekking tot goede uitvoering van het cameratoezicht, wordt er voor gekozen om dit lid in stand te laten, met dien verstande dat de imperatieve redactie wordt vervangen door een facultatieve.

Artikel I, onderdeel B

Het wetsvoorstel gaat uit van dezelfde taakverdeling tussen raad, burgemeester en politie als in het huidige artikel 151c Gemeentewet. De besluitvorming over de gebiedsaanwijzing is een taak voor de raad en de burgemeester. De uitvoering van het cameratoezicht en het eventueel geven van opvolging aan een geconstateerd strafbaar feit zijn taken van de politie. De politie opereert daarbij onder het gezag van de burgemeester. De verwerking van de beelden, inclusief het vastleggen en het bewaren van de beelden, wordt net als in het huidige artikel 151c van de Gemeentewet expliciet aangemerkt als verwerking in de zin van de Wet politiegegevens. Alle artikelleden in het huidige artikel 151c die betrekking hebben op de gegevensverwerking door de politie worden uit systematisch oogpunt overgeheveld naar een nieuw artikel 152. Het huidige zesde en een deel van het zevende lid van artikel 151c worden gecombineerd in het nieuwe artikel 152, eerste lid. Conform de uitgangspunten van de Leidraad afstemmen van wetgeving op de Wet bescherming persoonsgegevens wordt een duidelijke doelomschrijving voor de gegevensverwerking toegevoegd. De gegevens kunnen worden verwerkt ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, bedoeld in artikel 151c van de Gemeentewet. Met de camera's worden uitsluitend opnamen gemaakt in de openbare ruimte. De beelden kunnen worden bewaard. In dat geval worden tevens de locatie, de datum en het tijdstip vastgelegd. De aanmerking van de gegevens als politiegegevens brengt mee dat de korpschef, bedoeld in artikel 27 van de Politiewet 201x, de verantwoordelijke is voor de gegevensverwerking.

De uitzondering op het regime van de Wet politiegegevens wat betreft de vernietingstermijn en het doelafwijkend gebruik wordt overgeheveld van het huidige artikel 151c, zevende lid, naar artikel 152, tweede en derde lid. De regeling is inhoudelijk ongewijzigd. De camerabeelden worden na ten hoogste vier weken vernietigd, tenzij deze noodzakelijk zijn voor de opsporing van concrete strafbare feiten. In dat geval gelden de bewaartermijnen van de Wet politiegegevens.

Artikel II

De wettelijke regeling wordt binnen vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

11

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.