Na het Maagdenhuis

Met dank overgenomen van E.M. (Lisa) Westerveld i, gepubliceerd op zaterdag 11 april 2015, 11:29.

Na elf dagen werd het Amsterdamse Bungehuis ontruimd, na ruim zes weken het Maagdenhuis. In beide gevallen leidde het tot forse discussies in de media. Voorstanders zetten de bezetters neer als helden, die opkomen voor democratisering en rechten voor studenten. Tegenstanders benadrukken dat de bezetters niet allemaal studenten waren. Dat het Maagdenhuis een puinzooi werd en de schade maar liefst is opgelopen tot een half miljoen.

Voor- en tegenstanders zullen beamen dat de bezettingen een nieuwe discussie hebben losgemaakt. Al eerder betoogde ik dat ik de actievoerders goed begreep: jarenlange lobby had immers weinig opgeleverd.

Natuurlijk, praten kan heel effectief zijn. In een goed gesprek overtuig je met goede argumenten. Voorwaarde is wel dat beide kanten van de tafel openstaan voor de mening van anderen en dat de verhoudingen in evenwicht zijn. Helaas ontbreken die ingrediënten vaak, zo toont de ontknoping van de bezetting in het Maagdenhuis pijnlijk aan.

Opvallend is dat weinig personen de doelen van de bezetters afkeuren. De nadruk ligt op de manier - de bezetting. Die wordt door critici afgedaan als een te zwaar middel. We vergeten bijna dat de studentenacties rond 1969 ook draaiden om democratisering van de universiteiten dat de studenten daarmee een aantal forse verbeteringen binnenhaalden. Studenten en onderwijspersoneel kregen gezamenlijk de beslissende stem in het universiteitsbestuur. In vergelijking met andere landen was deze vorm van zeggenschap revolutionair.

Lange tijd functioneerde dit model prima, totdat een meer bedrijfsmatige organisatiestructuur populair werd. Universiteiten werden steeds groter en volgens bestuurders en politici paste het democratische model niet meer. In 1997 werd de wet Modernisering Universitair bestuur (MUB) ingevoerd, waarmee de democratie feitelijk werd afgeschaft, onder het mom van ‘flexibiliteit’ en ‘efficiency’. Doel van de wet was de zeggenschap van studenten en docenten in het hoger onderwijs drastisch te beperken. Van zeggenschap over belangrijke zaken mochten studenten en docenten in de nieuwe situatie vooral adviezen geven. Die besturen - mits met redenen omkleed -doodleuk naast zich neer kunnen leggen.

We zien dit terug in het huidige onderwijsbeleid, dat draait om financiën en niet om studenten en onderwijs. De kwaliteit van opleidingen wordt afgemeten aan het aantal studenten dat binnen een bepaalde tijd een diploma haalt, niet aan de inhoud. Aanwezigheidsplicht, ophokuren en bindende studieadviezen; zaken die een paar jaar geleden nog op de middelbare school thuishoorden, rukken op in het hoger onderwijs. Met als resultaat? Studenten die in een keurslijf worden gedwongen, steeds minder eigen verantwoordelijkheid hebben en het moeilijker krijgen extra vakken te volgen en actief te worden in een bestuur of in de medezeggenschap.

We zien dit terug in de gelatenheid waarmee studenten de invoering van het leenstelsel ondergingen. Met als heftigste actie een paar duizend demonstranten op het Haagse malieveld. En aan de lauwe reacties van studentenbonden op de kritische studenten die wel verder durven te gaan.

Het hoger onderwijs zit in een neerwaartse spiraal die moeilijk te doorbreken is. Studenten hebben steeds minder tijd om zich te ontplooien naast hun studie en studeren wordt steeds duurder. Actief verzet brengt studievertraging mee en velen kunnen zich dat niet veroorloven. Studenten raken er aan gewend dat ze door instellingen als nummers worden behandeld.

Maar er is een keerzijde. De bewonderingswaardige minderheid die zich verzet is onervaren en weinig georganiseerd. Dat zie je bijvoorbeeld aan de onhandige manier waarop de bezetters meerdere malen in het nieuws kwamen. In hun presentatie, waardoor veel studenten zich niet vertegenwoordigd voelen door de groep. Sterker nog; die mensen afschrikt en doet besluiten zich niet aan te sluiten bij de actiegroep. Maar, zoals een van de studenten opmerkte op de site van De Volkskrant ‘wij verdienen dan ook geen tonnen per jaar om een universiteit te besturen.’

Het is makkelijk om kritiek op het middel, het uiterlijk van anderen en hun manieren te hebben, maar daar schiet niemand iets mee op, en daarmee wordt het doel (beter, minder rendementsgedreven onderwijs) niet bereikt. Daarom is het van belang de discussie te blijven voeren. Niet alleen door de actievoerders, maar ook door de officiële vertegenwoordigers van de studenten en docenten, niet alleen landelijk maar juist ook op de universiteiten en hogescholen zelf.

Laten we hopen dat de Maagdenhuisbezetting de hogeronderwijswereld weer wakker heeft geschud. En dat bestuurders eindelijk inzien dat we in het hoger onderwijs de bodem echt hebben bereikt: de financiering omhoog moet en de inspraak beter zodat er een einde komt aan het rendementsdenken. Studentenbestuurders mogen er best weer eens aan worden herinnerd dat acties die de randen van de wet opzoeken soms nodig zijn om broodnodige veranderingen af te dwingen. Want laten we niet vergeten dat met jarenlang praten weinig resultaten zijn geboekt.