Gesprek met patiënt is kern van de zorg

Met dank overgenomen van L.Th. (Lea) Bouwmeester i, gepubliceerd op woensdag 22 februari 2017.

In de afgelopen 10 jaar heb ik als Kamerlid veel debatten gevoerd over het versterken van de positie van mensen die van nature niet de sterkste stem hebben. In de zorg hebben we het dan over de patiënt, de cliënt, de bewoner, maar ook over zijn naasten. Het draait om hen, maar ze hebben het minst te zeggen over hun zorg en de organisatie daarvan. Dat kan en moet nog steeds beter.

Waarom krijg ik tegenwoordig in het restaurant een iPad onder mijn neus om een reactie op iets achter te laten, en wordt deze vraag in de zorg amper gesteld? Waarom praten we al een jaar of twintig over een wet die de positie van patiënten en cliënten moet versterken? Hoe komt dat toch?

Ik zie veel goede wil en er zijn ook successen geboekt. Er is meer ruimte voor het gesprek, informatie wordt begrijpelijker gemaakt, families en naasten worden beter betrokken. Om maar een paar voorbeelden te noemen. Dit zijn echter nog voorbeelden en niet de norm.

Ik merk nog te vaak dat praten met patiënten en cliënten wordt beschouwd als een hinderlijke onderbreking van de dagelijkse werkzaamheden van bestuurders. Ik lees hun angst over een te sterke positie van patiënten en cliënten. Terwijl dat gesprek de kern is en moet zijn van de zorg. Het is een verrijking van het werk en biedt telkens weer de kans om de zorg verder te verbeteren. Waarom vinden we het normaal dat een raad van bestuur financiering en ondersteuning heeft en een patiënten en cliëntenraad niet?

In mijn laatste debat als Kamerlid doe ik twee oproepen aan de minister van VWS. Twee oproepen om de gesprekken verder te verbeteren. Twee kansen ook om de positie van mensen in de zorg te versterken.

Ten eerste vraag ik de minister om de zeggenschap van patiënten- en cliëntenraden nu echt goed te organiseren. Zij mogen niet het sluitstuk van de begroting zijn, maar moeten gefaciliteerd worden om hun belangrijke rol te kunnen spelen: de stem van de patiënt laten horen in het algemeen belang. Het is nodig om de kritiek op de werking van deze raden om te zetten in concrete verbetering! Daarvoor is wetgeving nodig, die is in de maak, al heel lang. Volgens de PvdA te lang. Laten we nu starten met pilots waarin patiënten via moderne middelen hun wensen en feedback kunnen geven. Niet alleen individueel, maar ook zo dat de feedback via de raden collectief wordt verzameld en doorgegeven. Dit voorkomt dat alleen een bestuur een totaaloverzicht heeft.

Mijn tweede oproep aan de minister is om patiënten beter en actiever te betrekken bij de inkoop van zorg. Her en der lopen gesprekken tussen zorgverzekeraars en hun cliënten, maar ook die gesprekken moeten we blijven ontwikkelen. Daar wijst de Raad voor Volksgezondheid en Samenleving ook op in haar rapport Inkoopsafari. Het ontbreekt aan goede voorbeelden. Inkoop wordt gebruikt ter versterking van de concurrentiepositie, niet om met verzekerden te verbinden en vanuit hun behoefte in te kopen. Daarom is ons voorstel om zo spoedig mogelijk vijf pilots te starten waarin verzekeraars met patiënten de inkoopvoorwaarden vastleggen en daarmee vervolgens daadwerkelijk gaan inkopen. De IGZ en NZA kunnen meekijken en rapporteren over de werking. Zo wordt de vraag van mensen uitgangspunt en niet sluitstuk van inkoop.

Ik hoop dat beide oproepen gehoor vinden bij de minister. In de afgelopen kabinetsperiode hebben we veel gediscussieerd maar gelukkig ook veel samengewerkt. Ook na ons laatste debat is het werk niet af. Het blijft belangrijk om ervoor te zorgen dat de stem van de patiënt, individueel én collectief, wordt gehoord, ook in een volgend kabinet, ook in een volgende Kamer. Laten we in de aanloop naar de verkiezingen nog een paar stevige stappen zetten.