De behandeling van het wetsontwerp Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (invoering recht op kinderbijslag over een beperkte periode voor werkloze schoolverlaters en voor daarmee gelijkgestelden)... - Handelingen Tweede Kamer 1981-1982 03 november 1981 orde 6 - Hoofdinhoud
Inhoudsopgave
Officiële titel | Handelingen Tweede Kamer 1981-1982 03 november 1981 |
---|---|
Documentdatum | 03-11-1981 |
Publicatiedatum | 26-01-2016 |
Nummer | 031181 2 6 |
Aantal pagina's inclusief bijlagen/index/etc | 36 |
Kenmerk | 17029, Blz. 159 - 194 |
Originele document in PDF |
Sprekers
Aan de orde is de behandeling van het wetsontwerp Wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet (invoering recht op kinderbijslag over een beperkte periode voor werkloze schoolverlaters en voor daarmee gelijkgestelden) (17029). De algemene beraadslaging wordt geopend.
veelal in het gezin zal terugkeren als er sprake is van voortijdige studiebeëindiging? Het lijkt wel of voor deze Staatssecretaris het gezin zo niet de hoeksteen dan toch het vluchthonk van de samenleving is. Het bevreemdt mijn fractie dat zo gemakkelijk gesproken wordt over het voorzien in het eigen onderhoud. Als je van plan bent te stoppen met de studie moet je je gewoon tijdig richten op het verwerven van eigen in-komsten, zo luidt het parool. Maar dat was toch juist het probleem, dat er niet genoeg banen zijn voor jongeren? Waarom praten we anders over werkloze schoolverlaters? Mijnheer de Voorzitter! De argumenten om niet tot een aanvullende uitkering te komen die het verschil kan overbruggen tussen de eerder genoten studietoelage en de nieuwe kinderbijslag aan de ouders, hebben mijn fractie geenszins overtuigd. De Regering stelt dat een dergelijke aanvulling inbreuk zou maken op de invoering van de wachtperiode in de RWW, gebaseerd op de onderhoudsplicht van de ouders. Juist tegen die onderhoudsplicht gedurende de wachtperiode en de verplichte terugkeer naar financiële afhankelijkheid van de ouders hebben wij bezwaar. Wij zouden dus zo'n in-breuk accepteren, en vermogen niet in te zien waarom die niet gemaakt kan worden. Dat de studietoelage een doeluitkering is, zijn wij met de Staatssecretaris eens. De doeluitkering is echter gericht op de kosten van de studie, en op de kosten van het levensonderhoud. Hoe denkt de Staatssecretaris te voorkomen dat studenten die stoppen met studeren, voor de vorm als student blijven ingeschreven staan, om maar in hun bestaanskosten te kunnen blijven voorzien, uiteraard met alle negatieve gevolgen voor de ruimte aan onderwijsplaatsen? Uit de onderwijswereld hebben ons berichten bereikt dat dit gevaar niet denkbeeldig is. Mijnheer de Voorzitter! Stelt u zich voor dat jongeren als ze voortijdig met de studie stoppen inderdaad teruggaan naar de ouders. De studietoelage is vervallen, op de RWW moet gewacht worden, dus alleen de AKW geldt. De RWW voor een thuis wonen-de jongere van 18 jaar zou per kwartaalf 1130 bedragen. De studietoelage, volgens het overzicht uit de nota naar aanleiding van het eindverslag 3 x f 875 = f 2625. De AKW is echter maar 3 x f 274 = f 822, als we aannemen dat het om een enig kind gaat. Het lijkt niet onwaarschijnlijk dat ouders, ter voorziening in de bestaanskosten van het kind, een beroep zouden doen op de Algemene Bijstandswet. Nog afgezien van de overige barriè-res die genomen moeten worden door jongeren die terug worden verwezen naar financiële afhankelijkheid, kunnen zich voor de ouders ook financiële problemen voordoen. Heeft de Staatssecretaris inzicht over de mogelijke omvang van dit extra beroep op de AI-gemene Bijstandswet en in de extra problemen die de Sociale Diensten zullen krijgen bij het aantonen van ontwrichte relaties? Deelt de Staatssecretaris de mening dat dit extra beroep, en de uit oogpunt van goed jeugdbeleid ongewenste beperking van de reeds gegroeide zelfstandigheid van jongeren, een inbreuk op de invoering van de wachttijd in de RWW, door middel van een compensatie voor studiestoppers, rechtvaardigt? Jongeren die zijn terugverwezen, meestal ook in geografische zin, naar hun ouders, en in een regio wonen met bij voorbeeld weinig werkgelegenheid, zullen niet de middelen hebben, om elders in het land te gaan wonen en van daaruit werk te zoeken. In tegenstelling tot de opmerkingen van de Staatssecretaris in haar nota naar aanleiding van het eindverslag, is mijn fractie van mening dat één en ander wel degelijk een negatieve invloed heeft op de arbeidsmobiliteit, zoals wij ook reeds in ons eindverslag hebben uiteengezet. In het eindverslag hebben wij ook gevraagd wanneer de resultaten van het reeds geruime tijd geleden toegezegde budgetonderzoek onder jongeren verwacht mogen worden. Het antwoord van de Staatssecretaris geeft daar geen uitsluitsel over. Wij vragen het dus opnieuw. Het onderhavige wetsontwerp en de reeds eerder genomen maatregelen betreffende de inkomenspositie van jongeren, eerder door mij gememoreerd, brengen mijn fractie op de vraag of het niet zinvol zou zijn het in-komensbeleid voor jeugdigen eens in samenhang te beschouwen. Het komt ons voor dat er nogal wat niet gerechtvaardigde verschillen voorkomen, alleen al in de uitkeringssfeer. De tabel uit de nota naar aanleiding van het eindverslag, geeft daarin een duidelijk inzicht. Hoe staat de Staatssecretaris tegenover het formuleren van een adviesaanvrage aan de SER en de Raad voor het Jeugdbeleid, met in-schakeling van de lnterdepartementale Stuurgroep Jeugdbeleid, als meest geëigend regeringsinstrument voor een gecoördineerd jeugdbeleid?
Tot slot, moet mij van het hart dat mijn fractie moeite heeft met de vraag hoe het nog uit te leggen is aan jongeren en ouders waarom de cumulatieve beleidswijzigingen in het afgelopen jaar zijn getroffen, te meer waar bewindslieden en kamerleden zelf comfortabele rechtsposities hebben in pensioen-en wachtgeldregelingen. Buiten de algemene inkomensmaatregelen is die positie ongewijzigd gebleven. Bij de behandeling van de begroting van Sociale Zaken hoop ik hierop nog terug te komen.
met een korte periode na afsluiten van het schooljaar of de studies. Daardoor zou, wat via een toevoeging aan de rijksgroepsregeling niet mogelijk is, ook rekening kunnen worden gehouden met het feit, dat het bedrag aan kinderbijslag dat dreigt weg te vallen uit het gezinsinkomen verschilt naarmate de werkloze schoolverlater een hoger rangnummer heeft bij de berekening van de kinderbijslag of daarbij dubbel of driedubbel meetelt. De Kamer is ons daarbij door aanvaarding van de desbetreffende motie unaniem gevolgd. Het wetsontwerp, al heeft dat volgens sommigen wat lang op zich laten wachten, bevat de door de Kamer gevraagde voorziening. Wij waarderen het dat de bewindsvrouwe die thans de sociale verzekeringswetgeving in haar portefeuille heeft ook de verdediging van dit door haar voorganger voorbereide en door hem nog ingediende ontwerp hier verder met ons wil behandelen. Het woord verdedigen lijkt hier wat minder op zijn plaats, de gehele Kamer heeft erom gevraagd. Die late indiening heeft onrust gewekt, al kan ik mij niet helemaal aan de indruk onttrekken, dat die ook extra is opgepept door sommige lokale en regionale voortrekkers in jongerenorganisaties en actiegroepen uit verzettegen de regelingen zelve. Eén en ander heeft immers, uitzonderingen daargelaten, pas vanaf 1 oktober gevolgen voor de betrokkenen. De inhoud van de beschikking werkloze schoolverlaters was in feite op 14 mei in het toen gehouden mondeling overleg al duidelijk, ook al verscheen de beschikking pas op 8 september. Dat was enkele weken voordat zij van kracht werd, enkele weken waarin ook de sociale diensten hiervan volledig op de hoogte waren. De inhoud van dit wetsontwerp was eveneens op 14 mei duidelijk. Gelet op de unanieme kameruitspraak behoef-de men niet te twijfelen aan totstandkoming van de compenserende maatregel. Toch heeft een nadere beschouwing van het wetsontwerp ook bij ons nog wel enkele vraagpunten opgeroepen, belangrijk genoeg om daarover een verkorte schriftelijke gedachtenwisseling ter voorbereiding van deze behandeling met de Staatssecretaris te voeren. Die heeft voor ons wel verhelderend gewerkt, maar nog niet alle problemen voldoende opgehelderd. Die problemen betreffen niet zozeer de werkloze schoolverlaters van het lager beroeps-en voorbereidend hoger en middelbaar onderwijs. Globaal genomen zijn dat nog in gezinsverband levende jonge mensen. Uitzonderingen daar gelaten, ook al zijn die niet geheel te verwaarlozen, valt het schoolverlaten samen met het ein-de van het schooljaar, de aanvang van de zomervakantieperiode etc. Als zij-en hoe spijtig is het te moeten zeggen dat hun aantal op dit moment afschuwelijk groot is -werkloos blijven en zich binnen redelijke termijn, in dit geval voor 1 augustus, gemeld hebben bij het GAB als werkzoekende is er geen probleem. De kinderbijslagaanspraken lopen door tot 1 januari en de totale gezinsinkomsten waaruit ook hun levensonderhoud moet worden geregeld, ondergaan geen verandering. Anders is het met de groepen -ook een deel van de zojuist genoemde categorie valt daaronder -die geduren-de hun studie voor hun levensonderhoud, hetzij krachtens de bestaande regeling tegemoetkoming studiekosten voortgezet onderwijs, hetzij krachtens de studietoelageregeling voor het hbo en het universitair onderwijs een dikwijls niet gering, vaak zelfs zeer belangrijk bedrag ontvingen van overheidswege. Die bijdrage in het levensonderhoud, een belangrijk onderdeel van onze regelingen om het volgen van voortgezet onderwijs en daarna verder studeren mogelijk te maken, valt snel weg, niet alleen in die gevallen waarin men door welke reden dan ook de studie tijdelijk of blijvend tussentijds afbreekt, ook aan het einde van het schooljaar. Vooral voor hen, die hetzij omdat de plaats waar de betreffende school of opleiding gevolgd moest worden op enige afstand ligt, hetzij om andere oorbare, althans te respecteren redenen zich zelfstandig hebben gevestigd los van het bestaande gezinsverband, roept het inderdaad problemen op als zij nu niet zoals tot nu toe het geval was als minderjarige werkloze schoolverlaters vrij spoedig in aanmerking komen voor uitkering krachtens de RWW-regeling, maar daarop drie maanden langer moeten wachten. In de nota naar aanleiding van het verslag heeft de Staatssecretaris weliswaar duidelijk aangegeven dat men die groep niet als een homogene groep kan beschouwen, maar dat zich daarbij meer verschillende situaties kunnen voordoen, ook situaties, waarin dat probleem vrijwel niet of althans niet zo zwaar weegt. Toch blijkt onzes inziens daaruit dat verwacht moet worden dat zich toch nogal wat probleemgevallen voordoen. Weliswaar geeft de Staatssecretaris daarbij aan dat er dan ook nog de Algemene Bijstandswet is, het bekende sluitstuk, het opvangnet. Maar ook wij zijn daar nog niet door gerustgesteld. Erkennend dat de situatie ons eenvoudig ertoe dwingt ook hier tot besparingen op de uitgaven te komen, dat dit zowel ouders/ verzorgers als de desbetreffende schoolgaanden en studerenden wel eens tot herbezinning mag brengen op de consequenties van het zelfstandig wonen, het losser maken van de verbindingen met het gezin, is onze vrees niet weggenomen dat zich wel eens een aantal schrijnende situaties kunnen gaan voordoen. Wil de Staatssecretaris ons nog eens uiteenzetten, waarom wij daarvoor niet al te bezorgd behoeven te zijn? Waarom zij het -ik neem aan dat zij naar aanleiding van het verslag over dit wetsontwerp overleg heeft gepleegd met haar ambtgenoot van CRM -niet noodzakelijk acht hier verdergaande compenserende maatregelen te treffen? Bij het zelf overwegen van mogelijkheden daartoe moest ik intussen wel tot de conclusie komen dat het hier een gecompliceerde en weerbarstige materie betreft. Ik zal dan ook gaarne beluisteren wat de na mij nog volgende sprekers daarover zullen gaan aanvoeren en naar het antwoord van de Staatssecretaris op dit punt zie ik met extra belangstelling uit. Voorkomen moet worden, dat stoppende studenten aanspraak krijgen op een belangrijk betere regeling dan de werkloze arbeiderszoon. Een tweede overigens pas gistera /ond door vertegenwoordigers van enige jongerenorganisaties aangedragen vraagpunt betreft de schoolverlaters die partieel leerplichtig zijn. Er kan toch geen misverstand over bestaan dat voor werkloze schoolverlaters die na het beëindigen van de primaire volledige schoolse opleiding werkloos blijven, maar die zich in het kader van de partiële leerplicht melden voor het bekende parttime onderwijs de aanspraken op kinderbijslag totik neem maar de normale situatie -1 januari . blijven bestaan. Zij zijn immers, afgezien van de dagen waarop zij hun partiële leerplicht vervullen, mits blijkt dat zij ingeschreven zijn als werkzoekende bij het GAB voor de overige dagen beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Mijn derde en laatste moeilijkheid wat dit wetsontwerp betreft, ook na de schriftelijke gedachtenwisseling, betreft de werkloze minderjarige schoolverlaters van wie de ouder/verzorger grensarbeider in Duitsland is. Geldt het situaties waarin de ouder/verzor-
ger grensarbeider in België is, zo blijkt uit de informatie die ons in de nota naar aanleiding van het verslag wordt gegeven, dan is de situatie van betrokkenen redelijk vergelijkbaar met die waarin de ouders/verzorgers zowel hier wonen als werken. In de gezinnen van grensarbeiders die in Duitsland werken ligt het anders. Tot nu toe kreeg een schoolverlater in die situatie spoedig nadat de aanspraken op Duits Kindergeld eindigden, te weten per 1 oktober aanspraak op RWW-uitkering. Die aanspraak bestaat voortaan pas na zes maanden, als regel dus pas vanaf 1 januari. In deze gevallen kan geen aanspraak worden gemaakt op kinderbijslag naar Nederlands recht. Immers de sociale verzekeringswetgeving van het werkland is van toepassing en niet die van het woonland. Anders dan in het geval waarin de ouder/verzorger in België werkt, kent de Duitse wetgeving geen aanspraken op werklozenvoorzieningen voor de kinderen van Nederlandse grensarbeiders in Duitsland. Hier ligt een periode van drie maanden waarin geen enkele tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud voor de desbetreffende kinderen meer wordt genoten. Ik erken dat dit samenhangt met, in-herent is aan het grensarbeider in Duitsland zijn; iets wat wij overigens in tal van opzichten o.a. -en niet in de laatste plaats -ook vanuit het belangrijke werkgelegenheidsaspect zeer positief moeten benaderen. Indien in EG-verband de kinderbijslagwetgeving van het 'woonland' zou gaan prevaleren boven die van het 'werkland', zou zich vermoedelijk met betrekking tot deze groep werkloze schoolverlaters geen extraprobleem voordoen, zoals nu het geval is. Maar of wij daarop uitkomen en wanneer dat het geval zal zijn, is nog bepaald niet te voorzien. Misschien kan de Staatssecretaris hierop echter morgen meer zicht geven. Een oplossing voor dit probleem lijkt mij ook moeilijk te vinden via aanvulling van het voorliggende wetsvoorstel met betrekking tot de kinderbijslag. Wil de Staatssecretaris ons nog eens trachten duidelijk te maken waarom dit ook niet zou kunnen -anders dan voor die incidentele gevallen waarin op grond van het totale gezinsinkomen en gezinssamenstelling een beroep kan worden gedaan op toepassing van de bijstandwetvia een bij voorbeeld verkorte wachttijd in dit soort gevallen in de rijksgroepregeling? Daarbij teken ik dan wel aan dat het niet onze bedoeling is deze groep, die nu wel duidelijk tijdelijk in de problemen komt, daarmee juist in een voordeliger positie te brengen dan hun lotgenoten door aan hen een hogere uitkering-RWW toe te kennen in een periode waarin voor anderen alleen de lagere kinderbijslag wordt genoten. Dit wetsontwerp brengt -rekening houdend met de benarde situatie waarin wij financieel en sociaal-economisch zijn komen te verkeren -een gerechtvaardigde en ook zo billijk mogelijk verdeelde compensatie in die situatie waarin van vele ouders/verzorgers en daarmee van de desbetreffende kinderen uit hun gezin een te groot offer in de vorm van inkomstenderving wordt gevraagd. Het biedt geen oplossing voor het probleem dat ontstaat, in feite sinds 1 oktober al ontstaan is, in de gezinnen van grensarbeiders die in Duitsland werken en die een of meer werkloze schoolverlaters hebben, terwijl wij ons nog zorgen maken over de positie waarin een aantal studiestoppers als gevolg van het samenstel van maatregelen dat nu is genomen, kan komen te verkeren. Ook al zullen wij van harte onze stem aan dit wetsontwerp geven, toch hopen wij dat de Staatssecretaris zodanig op de door ons gemaakte opmerkingen en gestel-de vragen wil antwoorden dat wij in ieder geval iets lichter gaan tillen aan de problemen die er in dit verband nog blijken te zijn.
Wij stemden voor die motie ondanks het nadeel dat daarmee de werkingssfeer van de Algemene Kinderbijslagwet werd uitgebreid met een werkloosheidscomponent. Voordeel is echter dat de grote gezinnen niet de onvoordelige effecten van een regeling binnen het BNL zouden ondervinden. In tijden van inkomensmatiging hebben gezinseenheden waarin meer leden van één inkomen moeten leven het relatief het moeilijkst. Het voordeel voor de grotere gezinseenheden weegt voor ons zwaarder dan het nadeel met betrekking tot de letter van de wet. De regeling ter zake heeft onze in-stemming, onder andere omdat aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats constateer ik dat ook na de invoering van de langere wachttijd voor de RWW-uitkering aan werkloze schoolverlaters in knelpuntsituaties aan de ouders bijstand verleend zal worden, in verband met door hen te maken kosten voor zelfstandig wonen-de schoolverlaters. Wanneer de financiële middelen van de ouders en de minderjarigen ontoereikend blijken, blijft een uitkering krachtens de bijstandswet dus aanwezig. Als ik dat niet goed zie, dan hoor ik dat graag. Dit zal vooral voor ouders in de laagste inkomenscategorieën het geval zijn. Ik begrijp dat deze uitweg problematisch kan zijn bij een ontwrichte relatie met de ouders, maar -dat staat naar ik meen ook in de nota naar aanleiding van het verslag -door middel van de circulaire van 6 februari 1980 aan de gemeenten is een extra waarborg geboden op bijstandsverlening direct aan de minderjarige of de verzorger. Als het antwoord ten aanzien van een en ander bevestigend is, dan is dat een voldoende waarborg. Ik constateer dat bij beschikking van 23 september jl. de maatregel is getroffen, waardoor minderjarige werkloze schoolverlaters tijdens de wachtperiode medeverzekerd blijven voor de ziekenfondsverzekering. Op dit punt hebben wij gewezen tijdens de behandeling van het desbetreffende wetsontwerp. Ik constateer dat de Regering inmiddels aan een en ander heeft recht gedaan. Ik constateer voorts dat de als gevolg van deze maatregel optredende meerkosten aan kinderbijslag zullen worden gecompenseerd door een gelijke verhoging van de rijksbijdrage in het AKW-fonds. Daarmee is de last dus niet verschoven naar de werkgevers, die de AKW-premie betalen. Op basis van 30.000 schoolverlaters bedraagt de netto bezuiniging van verlenging van de RWW-wachttijd en invoering van de onderhavige maatregel circa 29 min. In de nota naar aanleiding van het verslag wordt echter de vrees uitge-
sproken door de Staatsseccretaris dat het aantal werkloze schoolverlaters per 1 oktober 1981 de raming zal overtreffen. Wij hebben inmiddels deze datum gepasseerd. Is de nieuwe hoge raming thans bekend? Wat voor invloed zal die hebben op het netto bezuinigingsbedrag? Tot slot wil ik een opmerking maken over de ongelijkheid in rechten voor werkloze jongeren beneden de twintig jaar. Daarover hebben wij het al vaker gehad, maar uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt opnieuw overduidelijk die ongelijkheid. Een achttienjarige alleenstaande rechthebbende op een RWW-uitkering, die nog nooit heeft gewerkt, ontvangt f 739,44 per maand. Een achttienjarige rechthebbende op een WWV-uitkering, die al wel heeft gewerkt, ontvangt f 638,74, dat wil zeggen: meer dan f 100 per maand minder. Op de leeftijd van negentien jaar is dat verschil weliswaar minder, maar bedraagt altijd nog f 28 per maand. Leg degenen die al hebben gewerkt dit maar eens uit. Hoelang moeten wij nog met deze voor betrokkenen onbegrijpelijke en niette motiveren verschillen voortleven? Dat is een vraag aan de Staatssecretaris, maar ik begrijp dat het antwoord voor haar moeilijk is in haartegenwoordige positie. Zij schudt echter het hoofd, zodat ik het antwoord graag afwacht. Samenvattend heeft het wetsontwerp onze instemming gezien de voordelen die de nadelen overheersen, terwijl aan een drietal voor ons belangrijke voorwaarden is voldaan.
.38
king schoolverlaters hadden de betrokkenen uit deze groep een versneld recht op uitkering, als zij uitwonend waren. Maar in de nieuwe regeling worden zij in het geheel niet meer genoemd. Blijkens de toelichting op die nieuwe regeling moeten zij in de wachttijd zelf maar in de noodzakelijke bestaanskosten voorzien. Betekent dit nu, dat zij dan weer op de portemonnaie van hun ouders zijn aangewezen? Ik wijs er in dit verband op, dat van de 18-tot21-jarigenten minste één derde zelfstandig woont. Ten slotte vraag ik de aandacht voor de situatie dat schoolverlaters, dank zij hun eigen inspanningen, op de peildatum voor de AKW, dus op 1 oktober, in loondienst waren, een aantal dagen of weken werken en dan buiten eigen toedoen ontslagen worden. Vandaag de dag is op dat gebied alles mogelijk. Deze jonge mensen voldoen niet aan de referteperiode voor de WW of de WWV, maar hun ouders komen ook niet voor de AKW in aanmerking. Ik heb begrepen, dat ook in deze leemte geïmproviseerd wordt voorzien. Dat is mooi, maar ik zou ook voor deze gevallen op duidelijke wettelijke regelen willen aandringen. Mijnheer de Voorzitter! Als ik het geheel overzie, moet de conclusie luiden, dat er aan dit wetsontwerp nog het nodige valt bij te schaven. Met veel belangstelling zal ik van de Staatssecretaris vernemen of, en zo ja hoe, de Regering dat dan zal willen doen.
Ten slotte wil ik aangeven dat, als mijn fractie de voorliggende wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet niet zal afwijzen, dit alleen is om te voorkomen dat de nu reeds onstane gevolgen van de gewijzigde beschikking schoolverlaters niet, en zelfs niet ten dele, worden opgevangen. Mijn fractie zal echter er wel op blijven aandringen dat zo spoedig mogelijk de ernstige aantasting van de positie van jongeren zal worden teruggedraaid.
i90
de kinderbijslagregeling de kwartaalbetaling los te laten. Daar zeg ik natuurlijk wel erg veel mee. Het is ook iets wat wij niet morgen zullen kunnen invoeren, maar ik vind wel dat het heel belangrijk is, met name voor deze groepen, dat men kinderbijslag kan krijgen -uiteraard pro rato van het kwartaalbedrag • vanaf de dag dat men er recht op heeft. Het gaat mij erom dat niet meer de eerste dag van het kwartaal de peildatum is, maar dat de kinderbijslag wordt uitgekeerd met ingang van de dag waarop men er aanspraak op kan maken. Dat betekent in feite een aanpassing van artikel 11 van de Kinderbijslagwet, waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat per kwartaal gepeild wordt welke mensen, althans welke ouders in aanmerking komen voor kinderbijslag. Ik zou ervoor willen pleiten op korte termijn na te gaan in hoeverre in de eerste plaats voor de groep waar wij het vandaag over hebben, de jongeren -maar wellicht moeten wij ook denken aan het wetsontwerp dat eerder deze middag aan de orde is geweest, kinderbijslag aan de verzorgen-de ouders in plaats van de onderhoudende ouders -, een dergelijk criterium kan worden toegepast. Het zal mijns inziens veel beter werken dan de onzuivere peildatum die nu geldt. Ik wijs hier nu op, omdat het met name voor jongeren om een aantal maanden gaat waarin men enorm in het inkomen achteruitgaat, hoewel men verplichtingen heeft ten aanzien van huisvesting en te maken heeft met woonlasten en andere uitgaven, zoals voor verkeer en vervoer. De achteruitgang in inkomen is wellicht van korte duur, zoals de Staatssecretaris van CRM in haar circulaire aan de gemeenten heeft gesteld, maar dat neemt niet weg dat het voor die groep een erg belangrijke inkomstenderving is. Ik vind dat wij daar een oplossing voor moeten zoeken binnen het kader van de Kinderbijslagwet, voor zover geen structurele verbeteringen mogelijk zijn. De Staatssecretaris van CRM heeft in de brief van 8 september, waarbij zij de gewijzigde beschikking aan de gemeentebesturen aanbood, ook uitdrukkelijk onderkend dat deze lacune in de huidige regeling zit. Alleen doet zij geen voorstellen om die lacune op te vullen. Ik vind het de taak van de Regering om daar suggesties voor te doen. Mijn suggestie is, de aanvangsdatum kritisch te bekijken en na te gaan of die niet wat glijdender kan zijn.
Wellicht is de consequentie dat de automatisering van de kinderbijslaguitbetaling op nog kortere termijn zal moeten worden gerealiseerd. Dit is in het hieraan voorafgaande debatje al door verschillende sprekers, zij het met een andere doelstelling, bepleit. Ik kom nu op de groepen die in de knel komen. Ik wil niet in herhaling vervallen. Vrijwel alle groepen zijn genoemd door voorgaande sprekers en ook de casusposities waarin zij in de problemen komen onder de huidige regeling. Ik ben benieuwd naar het antwoord van de Staatssecretaris op dit punt. Er is één groep nog niet genoemd, namelijk die van de schoolverlaters die ziek worden en geen recht hebben op RWW. Wat gebeurt er in de periode dat zij ziek zijn? In de schriftelijke voorbereiding is daar naar mijn idee onvoldoende op ingegaan. Wel is aangegeven dat er voor tussentijdse schoolverlaters in die zin een oplossing is, dat zij maar snel werk moeten zien te vinden en dat zij niet eerder van school moeten gaan dan dat zij werk hebben. Dat is terecht door anderen al cynisch genoemd. Ik ben benieuwd wat de Staatssecretaris hierover zal zeggen. Verder zijn de zelfstandig wonenden genoemd en ook de buitenlanders, die in feite nu ook een verlengde wachttijd hebben, en de partieel leerplichtigen. Er is nog een probleem, in verband waarmee ik het betreur dat wij nu geen discussie met de Minister van CRM kunnen aangaan over dit punt, tenzij de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid het op zich kan nemen om ook namens haar te spreken. Het gaat mij om het volgende. Er zijn een aantal punten die niet alleen betrekking hebben op de strikte toepassing van de Kinderbijslagwet en de wijziging die nu voor ons ligt, maar ook of in hoofdzaak te maken hebben met de beschikking schoolverlaters zoals die door CRM gewijzigd is. Ik vraag mij af of het hier de plaats is om daarover uitvoerig te debatteren. Ik kan mij echter wel voorstellen dat in-dien niet op alle gerezen vragen een afdoend antwoord komt -dat veronderstel ik haast -wij bekijken of wij op vrij korte termijn in een nader mondeling overleg met de Minister van CRM kunnen nagaan in hoeverre de gewijzigde beschikking alsnog gewijzigd moet worden om een oplossing te zoeken voor de problemen die de consequentie zijn van dit systeem. Hoe lang zullen wij met deze regeling moeten leven? Hoe lang zullen de jongeren zich moeten schikken in deze toch wel drastische inkomensverlaging? In de memorie van toelichting.
of in de nota naar aanleiding van het verslag, wordt al opgemerkt dat een meer rigoreuze wijziging van het studiefinancieringssysteem en het hele sociale zekerheidsstelsel op komst is. Te verwachten valt dat dan dit gehele systeem, dat nu als een soort interim-systeem wordt ingevoerd, op de helling zal komen. In welke termijnen denkt de Staatssecretaris daarbij? Moeten wij er niet voor zorgen dat wij in 1982 niet meer met deze problematiek worden geconfronteerd? In het begin van mijn betoog sprak ik over de onzorgvuldige procedure. Op grond daarvan is naar mijn mening een overgangsregeling nodig. Er is nogal wat verwarring opgetreden door de voorlichting van CRM in de dagbladen en door het feit dat de Regering haar beloften niet is nagekomen of niet heeft kunnen nakomen, omdat de wijziging van de Kinderbijslagwet zo laat in deze Kamer is behandeld, gesteld dat deze wordt aangenomen. De voorlichting aan de sociale diensten en de gemeentebesturen en aan de betrokkenen heeft nogal wat ruimte voor vragen gelaten. Op dit ogenblik blijkt ook vanuit de jongerenorganisaties dat op een groot aantal vragen geen afdoend antwoord kon worden gegeven. Daarom stel ik mij voor dat de Staatssecretaris aan deze regeling in een overgangsperiode een hele soepele uitvoering zou kunnen geven. Er is al gesuggereerd dat de inschrijvingsplicht bij het arbeidsbureau pas van kracht is een maand na het van kracht worden van deze wetswijziging. Ik vraag mij überhaupt af of wij een dergelijke inschrijvingsplicht wel kunnen opleggen. Daarbij wordt bovendien gesproken over een 'redelijke termijn'. Dat is een wat rekbaar begrip. In de memorie van toelichting en de nota naar aanleiding van het verslag wordt dat wel iets omschreven, maar ook de Raad van State maakt er de nodige opmerkingen over. Op dit moment is het nog steeds niet duidelijk waar jongeren zowel vóór als na 1 oktober aan toe waren. Er zijn jongeren die vóór 1 oktober hebben afgezien van het aanvragen van RWW, waarop zij recht hadden, omdat in de pers, door de sociale diensten en door andere hulpverleners de suggestie werd gewekt dat dat recht al niet meer bestond. Circulaires uit die tijd wezen ook al in die richting. Daarom moet de schoolverlaters van 1981 een heel soepele uitvoering van de nu bestaande regeling worden toegezegd. Ik ben erg benieuwd wat een dergelijke soepele uitvoering gaat inhouden.
Door een van de andere sprekers is er ook al op gewezen dat wij nog steeds niet weten wat ons dit nu gaat opleveren. Het blijft met name onduidelijk om hoeveel jongeren het gaat. Hoeveel jongeren zullen uiteindelijk toch weer via hun ouders, of zelfstandig, een beroep op de Bijstand moeten doen, omdat zij niet in de noodzakelijke kosten van hun bestaan kunnen voorzien. Die rekensom zou ik graag eens zien. Ik vraag mij af of wij er niet veel beter aan hadden gedaan deze wijziging achterwege te laten. Mijn conclusie na bestudering van de procedure en de stukken is dat deze wijziging eigenlijk volstrekt overbodig is. Wij hadden ons moeten houden aan een volwaardige RWW-uitkering voor jongeren. Wij zullen ons desondanks niet tegen het wetsontwerp kunnen verzetten, omdat het het minst kwade is, maar het is allerminst met vreugde, zoals de woordvoerders van CDA en VVD hebben gesteld, dat wij het zullen steunen.
Dat jongeren zich in de huidige situatie steeds meer gepakt voelen is begrijpelijk. Dat wordt alleen maar versterkt doordat de ene bezuinigingsmaatregel na de andere wordt aangenomen, waaraan vervolgens talloze vragen en problemen blijken vast te zitten en waarover de jongeren zelf ook veel te weinig informatie hebben. Zij hebben niet alleen met een wirwar van regelingen, waar ze vaak de weg niet in weten, te maken, maar ze moeten zich ook nog aan alle kanten verdedigen tegen interpretaties van uitvoerende in-stanties. Zie het voorbeeld van de bijstandsuitkeringen waarop schoolverlaters recht hebben, die tijdens of vóór de wachtperiode wegens gezinsproblemen op kamers gaan. Het is helemaal niet zo gemakkelijk die uitkering te krijgen. Zie ook het voorbeeld -daar is veel onduidelijkheid over -van de 18-jarige die in de grote vakantie zelfstandig gaat wonen en niet direct een uitkering krijgt, omdat de sociale dienst stelt: op het moment dat je schoolverlater was, woonde je nog thuis; dus je moet net als alle thuiswonenden tot 1 januari op je uitkering wachten. Intussen moet hij dan maar rond zien te komen van de kinderbijslag. Is de Staatssecretaris bereid, de sociale diensten erop te wijzen, dat 18-tot 21-jarige schoolverlaters die reeds vóór 1 oktober zelfstandig woonden, recht hebben op een RWW-uitkering volgens de oude regeling? Of heeft zij inderdaad een heel andere bedoeling en is het waar dat deze groep 18-tot 21-jarige uitwonende schoolverlaters onevenredig wordt getroffen? Komt het er op neer dat mensen die ervoor hebben gekozen zelfstandig te gaan wonen, terug moeten naar hun ouders en weer afhankelijk moeten zijn? Ook voor mij is dit punt onduidelijk. Onduidelijkheid is er ook over de positie van schoolverlaters die snel werk vinden maar gedurende de wachttijd weer werkloos worden. Moet ook in die gevallen de wachttijd van zes maanden weer worden uitgezeten of krijgt men onmiddellijk recht op een uitkering? Overhaaste bezuinigingsmaatregelen leiden steeds weer tot onrechtvaardigheden binnen de groep waar het om gaat. Dat is heel moeilijk te voorkomen. Mijn grootste probleem is en blijft echter, dat ook deze maatregel het enorme verschil in bejegening tussen studerende en werkende jongeren opnieuw vergroot. Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft onlangs nog eens duidelijk gemaakt, waar de overheidsvoorzieningen terecht komen en laten zien, hoe kinderen van maatschappelijk bevoorrechte ouders via enorme onderwijssubsidies in staat worden gesteld de goede maatschappelijke positievan hun ouders over te nemen, terwijl de overheid -zie het rapport -voor werkende en werkloze jongeren nagenoeg niets doet. Dat besef mis ik. Dat besef lijkt mij noodzakelijk om tot eerlijke voorstellen te komen ter zake van de inkomenspositie van schoolverlaters, die ook naar de mening van mijn fractie recht hebben op een zelfstandig bestaan. Ik hoop, dat er binnenkort een gelegenheid komt waarbij wij deze discussie fundamenteel kunnen voeren. Ik hoop tevens, dat dit gevolgen heeft voor dit soort regelingen in de toekomst. De algemene beraadslaging wordt geschorst.
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.