Brief regering; Gaswinning Groningen en meerjarenprogramma NCG - Gaswinning

Deze brief is onder nr. 212 toegevoegd aan dossier 33529 - Gaswinning.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Gaswinning; Brief regering; Gaswinning Groningen en meerjarenprogramma NCG
Document­datum 21-12-2015
Publicatie­datum 21-12-2015
Nummer KST33529212
Kenmerk 33529, nr. 212
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

33 529 Gaswinning

Nr. 212 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 18 december 2015

Het kabinet heeft besloten om de voorlopige voorziening die de Raad van State met haar uitspraak van 18 november 2015 heeft getroffen voor het gasjaar 2015/2016 in stand te houden. Dat betekent dat de gaswinning wordt beperkt tot 27 miljard m3 met ruimte voor meer productie als dat nodig is om de leveringszekerheid te waarborgen. De keuze voor dit productieniveau is in lijn met het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM). Op basis van het nieuwe winningsplan van NAM zal het kabinet volgend jaar, na advisering door SodM en decentrale overheden, een besluit nemen voor de langere termijn.

Inleiding

Vanwege de door de gaswinning veroorzaakte aardbevingen is de gaswinning in Groningen de afgelopen jaren drastisch verminderd: van 53,9 miljard m3 in kalenderjaar 2013 naar maximaal 30 miljard m3 in kalenderjaar 2015, aangevuld met de eenmalige beschikbaarheid van 3 miljard m3 uit de gasopslag Norg. Nederlandse huishoudens zijn afhankelijk van het laagcalorische aardgas uit het Groningenveld om hun huis te verwarmen en om te koken. Daarnaast zijn ook huishoudens in onze buurlanden aangesloten op het Groningse gas. Om de gaswinning uit het Groningenveld verder terug te kunnen brengen, moet de afhankelijkheid van (laagcalorisch) aardgas worden verminderd. Dit is een zaak van de middellange en lange termijn. Het kabinet zet in op verduurzaming van onze energievoorziening, waarbij Nederlandse huizen en bedrijven steeds minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd. Door energiebesparing en verduurzaming zal de komende jaren de gasvraag dalen: waar in het kalenderjaar 2015 nog 33 miljard m3 Groningengas nodig was om in de fysieke vraag in een relatief koud jaar te voorzien, is dit niveau inmiddels bijgesteld naar 31 miljard m3 voor het gasjaar 2015/2016 en 30 miljard m3 voor de gasjaren daarna tot het gasjaar 2019/2020.

Daarnaast worden de voorbereidingen getroffen voor de bouw van een nieuwe stikstofinstallatie bij Zuidbroek, waarmee hoogcalorisch gas uit kleine velden of het buitenland kan worden omgezet naar laagcalorisch gas. De installatie zal in het gasjaar 2019/2020 in gebruik worden genomen. Vanaf dat moment zal 5 tot 7 miljard m3(afhankelijk van de verbrandingswaarde van het hoogcalorisch gas) per jaar minder gas uit het Groningenveld nodig zijn om aan de leveringszekerheid te voldoen, waardoor er in een relatief koud jaar nog 24 miljard m3 en in een warm jaar 18 miljard m3 nodig is. Het is de inzet van het kabinet om optimaal gebruik te maken van de extra ruimte die daardoor ontstaat.

Verder zullen de buitenlandse gebruikers van het Groningse laagcalorisch gas hun installaties vanaf 2020 gaan ombouwen naar hoogcalorisch gas, of overgaan op andere energiedragers. In Duitsland wordt vanaf 2020 de jaarlijkse import van laagcalorisch gas uit Nederland verminderd met 10%, waardoor in 2030 geen export naar Duitsland meer plaatsvindt. De apparatuur in de Duitse huishoudens zal daartoe omgeschakeld worden naar hoogcalorisch gas. In België en Frankrijk worden vergelijkbare voorbereidingen getroffen en zal uiterlijk in 2024 worden gestart met de ombouw. Ik zal nog met deze landen in gesprek gaan over de mogelijkheden om dit te versnellen. In Nederland mogen vanaf 1 januari 2017 alleen nieuwe gastoestellen verkocht worden die op zowel laagcalorisch als hoogcalorisch gas kunnen werken, om zo via de vervangingsmarkt een overgang van laagcalorisch naar hoogcalorisch gas na 2030 ook in Nederland mogelijk te maken.

In juni van dit jaar is de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) aangesteld, die direct na zijn aanstelling met partijen in de regio in overleg is gegaan om een meerjarig programma op te stellen waarmee schadeherstel, preventieve versterking van gebouwen en verbetering van de leefbaarheid en economie in de regio integraal worden aangepakt. Naast het verlagen van het productieniveau en het versterken van de gebouwen in Groningen vanuit het oogpunt van veiligheid, is het pakket aan «bovengrondse» maatregelen voor de leefbaarheid van de inwoners van Groningen van groot belang. Met het meerjarenprogramma «Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen» van de NCG, dat uw Kamer als bijlage bij deze brief vindt1, wordt beoogd de leefbaarheid en het economische perspectief van de regio te verbeteren door onder meer aandacht te besteden aan verbetering van de schadeafhandeling, aanpak van de versterkingsopgave in combinatie met een gebiedsgerichte aanpak (de straat, de wijk en het dorp), verbeterde geschillenbeslechting en een nieuwe inrichting van het instrumentarium voor de woningmarkt.

Kenmerkend voor de aardbevingsproblematiek in Groningen is dat deze uniek is in de wereld en gepaard gaat met veel onzekerheden. Bij gebrek aan zekerheid over de aard en omvang van de problematiek wordt in de regel teruggevallen op (conservatieve) aannames. Vanaf het najaar van 2012 heb ik veel onderzoek laten uitvoeren om een beter begrip te krijgen van de problematiek, de onzekerheden te verminderen en aldus een scherper beeld te krijgen van de benodigde maatregelen om de veiligheid van de inwoners van Groningen te waarborgen. De verbeterde fysische en geologische kennis van de ondergrond heeft er onder andere toe geleid dat de seismische dreiging beter en nauwkeuriger in beeld gebracht kan worden, met als resultaat dat de seismische dreiging in het centrum van het aardbevingsgebied een veel gunstiger beeld laat zien dan waar voorheen van werd uitgegaan.

In juni van dit jaar heeft het kabinet aangegeven voor het eind van dit jaar te bezien of vanuit het oogpunt van veiligheid en leveringszekerheid het gaswinningsniveau nader moet worden bijgesteld. Daarnaast heeft het kabinet aangegeven voor het eind van het jaar te besluiten over het meerjarenprogramma van de NCG. Hierbij informeer ik uw Kamer over beide zaken.

Winningsniveau gasjaar 2015/2016

De Raad van State heeft in haar uitspraak van 18 november 2015 het bestaande instemmingsbesluit met het winningsplan van NAM vernietigd en een voorlopige voorziening getroffen voor het gasjaar 2015/2016: 27 miljard m3, met ruimte voor meer productie tot 33 miljard m3 als het een relatief koud jaar wordt. Deze productieniveaus zijn exclusief een buffer van 2 miljard m3 voor technische eventualiteiten. Over de uitspraak van de Raad van State is uw Kamer in november geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 208). Het kabinet heeft besloten om deze voorlopige voorziening voor het gasjaar 2015/2016, dat loopt van 1 oktober 2015 tot 1 oktober 2016, in stand te houden.

Het productieniveau van 27 miljard m3 is in lijn met het advies van SodM van december 2015 (zie bijlage2) waarin wordt aangegeven dat de gasproductie terug moet worden gebracht, in combinatie met de versterking van gebouwen, tot een niveau waarbij het seismische risico wordt geminimaliseerd. SodM adviseert een productieniveau te vermijden dat sterke productiefluctuaties noodzakelijk maakt. Het kabinet acht het vanwege de sterke kwalitatieve duiding die SodM aan dit effect geeft, onverstandig om het gaswinningsniveau voor het gasjaar 2015/2016 verder terug te brengen dan 27 miljard m3.

Het niveau van 27 miljard m3 is niet voldoende om te voldoen aan de fysieke gasvraag in een relatief koud jaar. Gasunie Transport Services (GTS) heeft het leveringszekerheidsniveau in een koud jaar begin oktober geactualiseerd van 33 miljard m3 naar 31 miljard m3 met ingang van het gasjaar 2015/2016 (zie bijlage).3 Dat betekent dat in een relatief koud jaar niet 27 miljard m3, maar 31 miljard m3 gas nodig is. Er moet dan meer geproduceerd worden om aan de fysieke gasvraag te voldoen. De voorlopige voorziening van de Raad van State voorziet hier onder bepaalde voorwaarden in. NAM mag in een relatief koud jaar meer produceren, tot 33 miljard m3 conform voorlopige voorziening van de Raad van State, indien het aantoonbaar koud is geweest en de kwaliteitsconversie installaties van GTS in voldoende mate zijn ingezet.

De lagere productie van gas uit het Groningenveld heeft gevolgen voor de aardgasbaten. In de begroting is voor 2016 tot nu toe uitgegaan van een gasproductie uit het Groningenveld van 33 miljard m3, terwijl dit nu wordt aangepast naar 27 miljard m3. Met een verwachte productie van circa 22 miljard m3 uit de Nederlandse kleine velden komt de totale Nederlandse gasproductie uit op circa 49 miljard m3. Tegelijkertijd is er ook sprake van een flink prijseffect. Waar in de Miljoenennota 2016 nog werd uitgegaan van een beursprijs van 20 cent per m3, is dit inmiddels op basis van de prijsontwikkelingen naar 17 cent per m3 bijgesteld. Dit leidt ertoe dat de verwachte totale aardgasbaten op transactiebasis voor 2016 uitkomen op 3,75 miljard euro (inclusief vennootschapsbelasting). Ten opzichte van de bij het regeerakkoord gemaakte raming voor 2016 is dit een daling van ruim 7 miljard euro. De effecten van een winningsniveau van 27 miljard m3 op het geraamde EMU-saldo voor 2016 zijn door het CPB al meegenomen in afgelopen decemberraming.

Nieuw winningsplan

NAM zal in de eerste helft van volgend jaar een nieuw winningsplan indienen. Op basis van dit nieuwe winningsplan van NAM zal het kabinet, na advisering door SodM en decentrale overheden, een besluit nemen voor de langere termijn. De Raad van State heeft aangegeven dat gaswinning uit het Groningenveld na 30 september 2016 slechts is toegestaan op basis van een nieuw instemmingsbesluit. Het nemen van een nieuw instemmingsbesluit voor de aanvang van het gasjaar 2016/2017 op 1 oktober 2016 is daarom van groot belang. Ik zal NAM verzoeken om in het nieuwe winningsplan aandacht te geven aan de manier waarop de jaarlijkse productieverdeling over de clusters in het Groningenveld wordt ingericht om het seismisch risico te beperken. Daarnaast zal ik NAM vragen te onderzoeken of bij zachte winters verdere verlaging van de gaswinning mogelijk is zonder dat dit gepaard gaat met sterke fluctuaties, door optimaal gebruik te maken van de gasopslag Norg en de inzet van de stikstofinstallaties. SodM zal hierover een advies uitbrengen.

Veiligheidsnorm

Ten aanzien van de te hanteren veiligheidsnorm heb ik eerder aangegeven dat het veiligheidsniveau van de inwoners van Groningen hetzelfde moet zijn als dat van mensen elders in Nederland. Op 3 november 2015 heeft het kabinet op basis van het tweede advies van de Commissie Meijdam de te hanteren veiligheidsnorm voor geïnduceerde aardbevingen vastgesteld op een individueel risico van 10-5 per jaar voor nieuwbouw en bestaande bebouwing (1 op de 100.000 per jaar) met een afkeurnorm van 10-4 per jaar (Kamerstuk 33 529, nr. 205). Het kabinet vraagt de NCG om de consequenties daarvan in beeld te brengen en voorstellen te doen hoe hiermee om te gaan. In het eindadvies voegt de Commissie een berekeningsmethodiek toe voor het individueel aardbevingsrisico (zie bijlage4). Het kabinet neemt deze methodiek over. In aanvulling daarop heeft het kabinet conform het advies van de Commissie Meijdam besloten om voor de termijn waarbinnen woningen en andere gebouwen die een veiligheidsrisico tussen 10-4 en 10-5 per jaar hebben op norm moeten worden gebracht een periode van vijf jaar te kiezen.

Versterkingsopgave

Uit de onderzoeken van NAM (zie bijlage5) blijkt dat bij een productieniveau van 27 miljard m3 een versterkingsopgave van 3100 gebouwen in de komende vijf jaar hoort. Bij deze berekening is NAM uitgegaan van 60 verschillende typen Groningse gebouwen. Omdat niet alle gebouwen binnen deze typologieën vallen en een deel van de gebouwen door verbouwingen of achterstallig onderhoud niet meer aan de bouwnorm voldoet, zullen volgens NAM in de praktijk meer gebouwen moeten worden versterkt. NAM hanteert dit systeem met typologieën primair om te prioriteren, waarbij inspecties de werkelijke stand moeten bepalen. NAM geeft hiermee globale input aan de NCG ten behoeve van de versterkingsopgave. Experts uit de bouwwereld adviseren om de door NAM genoemde versterkingsopgave, die op modelmatige berekeningen is gebaseerd, met een factor 3 te vermenigvuldigen om tot een aantal te versterken gebouwen te komen dat beter aansluit bij de realiteit. Daarmee komt de versterkingsopgave voor de komende vijf jaar tussen de 9.000 en 10.000 gebouwen te liggen. Daarna komen er bij een gelijkblijvende productie van 27 miljard m3 per jaar 360 gebouwen bij die versterkt moeten worden. De uitkomsten van het onderzoek van NAM bevestigen de «no regret» aanpak in de prioritaire gebieden die de NCG voorstelt in zijn meerjarenprogramma. Of de hierboven geschetste versterkingsopgave ook daadwerkelijk aansluit bij de praktijk moet duidelijk worden uit de eerste ervaringen van de NCG met de gebiedsgerichte benadering in 2016. De definitieve versterkingsopgave moet verder worden vastgesteld op basis van inspecties. Pas dan is met meer zekerheid te zeggen of de aantallen te versterken woningen die voortvloeien uit deze statistische benadering in de praktijk ook naar voren komen en of de risicoprioritering uit deze benadering hierop aansluit. De daadwerkelijke haalbaarheid hangt af van de maatschappelijke acceptatie en overige doelstellingen die aan de versterkingsopgave worden gekoppeld, zoals het verduurzamen van huizen («nul op de meter»).

Onderzoeken en adviezen

Hieronder ga ik nader in op de uitkomsten van de onderzoeken en adviezen die het kabinet heeft betrokken bij de besluitvorming om te komen tot een niveau van gaswinning van 27 miljard m3. Belangrijk hierbij zijn het onderzoek van mijn ministerie naar een andere benadering van de gaswinning, het onderzoek van NAM naar een verantwoord niveau van gaswinning binnen het huidige systeem en de adviezen van SodM en de Commissie Meijdam.

Omkering van het gassysteem

In het onderzoek, dat onder leiding van mijn ministerie is uitgevoerd, is bekeken of het mogelijk is om zoveel mogelijk gas uit andere bronnen dan het Groningenveld te gebruiken (zie bijlage6). Hiervoor is omkering van het gassysteem nodig. Dat betekent dat afhankelijk van hoe koud het is, het geconverteerde hoogcalorische gas uit andere bronnen aangevuld wordt met laagcalorisch gas uit het Groningenveld. De hoeveelheid gas die jaarlijks uit het Groningenveld wordt gewonnen, wordt daarmee grotendeels temperatuurafhankelijk. Er is onderzocht wat de effecten van een omkering zijn op het fysiek functioneren van het systeem, op de gasmarkt, op de importafhankelijkheid en op de gasbaten.

De hoofdconclusie van het rapport is dat het mogelijk is het gassysteem zodanig in te richten dat de inzetvolgorde kan worden omgekeerd, waarmee de winning uit het Groningenveld temperatuurafhankelijk wordt. Het is echter niet mogelijk om de stikstofinstallaties 100% in te zetten, want dan verliest GTS het instrument waarmee zij de gasmarkt in balans houdt en de dagelijkse onzekerheden in de gasvraag kan opvangen. Bij dit laatste gaat het bijvoorbeeld om een onverwacht hoge of lage gasvraag als gevolg van plotselinge temperatuurverandering. Juist in die gevallen zijn de stikstofinstallaties essentieel om de levering aan huishoudens en bedrijven te kunnen garanderen. Er is vastgesteld dat GTS hiervoor ten minste 15% van de capaciteit van de stikstofinstallaties nodig heeft. De stikstofinstallaties kunnen dus planmatig op 85% worden ingezet.

Een andere conclusie is dat het hoogcalorische gas dat noodzakelijk is om de kwaliteitsconversie te maximaliseren, in ieder geval op de korte termijn, uit Noorwegen, Rusland of via LNG door marktpartijen naar Nederland zal moeten worden gebracht. Eventuele stimulering van de kleine velden productie zal naar verwachting de terugloop van de productie uit Groningen niet geheel kunnen opvangen.

Zoals hierboven aangegeven adviseert SodM productieniveaus te vermijden die sterke productiefluctuaties noodzakelijk maken. Omkering van het gassysteem zou hier wel toe leiden. Het kabinet acht het daarom op dit moment onverstandig om tot volledige omkering van het gassysteem over te gaan.

Verantwoord niveau van gaswinning

In het onderzoek, dat door NAM is uitgevoerd, is bekeken wat binnen het bestaande gaswinningssysteem in termen van veiligheid een verantwoord niveau van gaswinning uit het Groningenveld is. Uitgangspunt was dat sprake is van een verantwoord niveau indien door middel van een combinatie van een winningsplafond en het versterkingsprogramma van gebouwen binnen een redelijke termijn kan worden voldaan aan de veiligheidsnorm.

Op maandag 16 november 2015 heeft NAM de resultaten van het aardbevingsonderzoek inzake de gaswinning openbaar gemaakt. De eerste vraag aan NAM was om in kaart te brengen welk niveau van winning in combinatie met een versterkingsprogramma binnen de vastgestelde veiligheidsnorm haalbaar is. Uit het onderzoek blijkt dat een productieniveau van 33 miljard m3 met de daarbij horende versterkingsopgave van 4.000 gebouwen in de komende vijf jaar voldoet aan de veiligheidsnorm en invulling geeft aan het gevraagde «verantwoorde niveau». Na toepassing van de hiervoor genoemde correctiefactor 3 zou dat uitkomen op 12.000 gebouwen. Tweede vraag aan NAM was om te onderzoeken welke invloed fluctuaties in de gasproductie hebben op het risico. Het is niet mogelijk gebleken om een kwantitatief oordeel te geven over het effect van fluctuaties in de gaswinning op de seismiciteit. SodM onderschrijft dit in haar advies.

Daarnaast geeft NAM aan dat zij op basis van de recente onderzoeken een concretere inschatting heeft kunnen maken van het veiligheidsrisico ten opzichte van de kwalitatieve resultaten in mei van dit jaar. Dit komt volgens NAM door:

    • • 
      Het in kaart brengen van de ondiepe ondergrond door onderzoeksbureau Deltares. De samenstelling van de ondiepe ondergrond heeft relatief veel invloed op het daadwerkelijke effect van een aardbeving op een gebouw;
    • • 
      Het toetsen van de sterkte van Groningse huizen in de praktijk, onder meer op een «schudtafel» in Italië, door het Italiaanse onderzoeksinstituut EUcentre, TU Delft en TU Eindhoven. Bouwmaterialen, vooral uit de jaren ’60 en ’70, blijken sterker dan eerder aangenomen. Ook bepaalde typen gebouwen blijken in de praktijk sterker;
    • • 
      Verwerking van meer en actuele meetgegevens uit het gasveld.

NAM concludeert uit haar onderzoeken dat het gericht versterken van gebouwen het meest effectief bijdraagt aan de veiligheid van de inwoners van Groningen.

Advies Staatstoezicht op de Mijnen

SodM geeft in haar advies aan dat het terugbrengen van het seismisch risico door de productie te beperken effectief is gebleken: het werkt snel, is goed te monitoren en beperkt de omvang en de duur van het versterkingsprogramma. SodM geeft verder aan dat bij een productie niveau van 33 miljard m3 per jaar de seismiciteit toeneemt. De onderzoeken van NAM laten zien dat deze toename van de seismiciteit minder wordt bij een lager productieniveau. Een productieniveau van 33 miljard m3 per jaar laat een doorgaande stijging van de seismiciteit zien. SodM is van mening dat gekozen moet worden voor een productieniveau waarbij het seismisch risico wordt geminimaliseerd en zoveel mogelijk gestabiliseerd, maar waarbij zodanig gelijkmatig wordt geproduceerd, dat snelle productiefluctuaties (tijdsduur week/maand) worden vermeden.

SodM onderschrijft dat het voor NAM niet mogelijk is gebleken om een kwantitatief oordeel te geven over het effect van fluctuaties in de gaswinning op de seismiciteit. SodM geeft wel een kwalitatief oordeel over het effect van fluctuaties en raadt sterke productiefluctuaties af. SodM geeft op basis van het onderzoek in de afgelopen maanden aan dat het nog wel twee tot drie jaar zou kunnen duren voordat hierover goed onderbouwde kwantitatieve uitspraken gedaan kunnen worden.

NAM is bij haar berekeningen uitgegaan van de bestaande regionale deelbeperkingen met betrekking tot de productie, waaronder het bijna volledig stilleggen van de productie bij Loppersum. Met de voorlopige voorziening handhaaft de Raad van State deze bestaande deelbeperkingen, met inachtneming van de uitspraak van de voorzieningenrechter over Loppersum, voor het gasjaar 2015/2016. Omdat deze voorlopige voorziening afloopt met ingang van het gasjaar 2016/2017, lopen op dit moment ook de deelbeperkingen af. Met de kennis van nu is de vraag of het voor de toekomstige ontwikkeling van het risico wel verstandig is om het grootste deel van de productie uit het oostelijke en zuidelijke gebied van het Groningenveld te halen. Een verdeling van de gasproductie over de clusters in het Groningenveld op basis van seismisch risico is volgens SodM verstandiger. SodM adviseert om voor het nieuwe winningsplan van NAM de jaarlijkse productieverdeling over de clusters in het Groningenveld te optimaliseren in termen van risico en hierbij de mogelijkheden van drukhandhaving mee te nemen.

SodM doet de volgende aanbevelingen:

    • 1. 
      Breng de gasproductie terug tot een niveau waarbij het seismisch risico geminimaliseerd en zoveel mogelijk gestabiliseerd wordt, maar waarbij zodanig gelijkmatig wordt geproduceerd dat snelle productiefluctuaties (tijdsduur week/maand) vermeden worden;
    • 2. 
      Bepaal de jaarlijkse productieverdeling over de clusters in het Groningenveld op basis van het seismisch risico;
    • 3. 
      Baseer het versterkingsprogramma van gebouwen bij voorkeur op seismische dreiging- en risicokaarten die gegrond zijn op de methode die NAM volgt en zorg dat de berekeningen, zodra mogelijk, bij een onafhankelijke instantie worden belegd;
    • 4. 
      Laat zo snel mogelijk het maatschappelijk veiligheidsrisico voor het door geïnduceerde aardbevingen beïnvloede gebied bepalen op basis van de methode die deskundigen van de Commissie Meijdam, SodM en andere instellingen met elkaar zijn overeengekomen.

Het kabinet neemt deze aanbevelingen over. De derde aanbeveling is in het meerjarenprogramma van de NCG verwerkt.

Advies Commissie Meijdam

De Commissie Omgaan met Risico’s van Geïnduceerde Aardbevingen (Commissie Meijdam) heeft met name gekeken naar de te hanteren veiligheidsnormen en de omgang met het risico van door gaswinning veroorzaakte aardbevingen. Het advies van de Commissie is bijgevoegd7. De Commissie Meijdam doet in haar eindadvies de volgende aanbevelingen:

    • • 
      De Commissie Meijdam adviseert om de norm van het individueel risico van 10-4 als een grenswaarde te beschouwen. Bouwwerken met een groter veiligheidsrisico dienen met voorrang te worden aangepakt en het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht zal hier extra aandacht aan kunnen geven. De Commissie adviseert om de kaart van het KNMI waarop de maximaal te verwachten grondversnellingen zijn weergegeven, ook te hanteren als opgave aan NAM om de productie zo te regelen dat de huidige situatie als plafond voor de seismische dreiging wordt beschouwd. Het kabinet is van mening dat op basis van een beter monitoringsplan kan worden bekeken hoe dit vorm te geven;
    • • 
      De Commissie adviseert om de bestaande berekeningsmethodiek voor het groepsrisico niet toe te passen op het aardbevingsrisico. Als alternatief stelt de Commissie voor om het zogenaamde maatschappelijk veiligheidsrisico te berekenen. Deze methodiek is door de Commissie en SodM gezamenlijk ontwikkeld en omvat een meer op maat gesneden methodiek voor het aardbevingsgebied in Groningen die het mogelijk maakt om beter in te zoomen op gebouwen en locaties waar veel mensen tegelijk samenkomen. Naast de Commissie Meijdam en SodM staan ook andere experts hier positief tegenover. Het maatschappelijk veiligheidsrisico kan een belangrijke rol spelen in de prioritering van de versterkingsopgave en is daarmee van belang voor het meerjarenprogramma van de NCG. Het kabinet neemt het advies van de Commissie op dit punt over en geeft daarmee ook uitvoering aan de motie van de leden Jan Vos en Bosman (Kamerstuk 33 529, nr. 195). Ik zal NAM vragen om het maatschappelijk veiligheidsrisico van de verschillende productiescenario’s in kaart te brengen. Na toetsing van deze berekeningen door SodM zal ik de NCG vragen de uitkomsten hiervan betrekken bij de prioritering van de inspectie en de versterkingsopgave;
    • • 
      De Commissie stelt dat aardbevingen geen extra risico mogen betekenen voor de chemische industrie (BRZO-bedrijven) en vitale infrastructuur zoals primaire zeeweringen. De huidige Nederlandse toetsingskaders zijn echter niet ontworpen om met aardbevingsrisico om te gaan en de bestaande methodiek leidt ertoe dat de seismische dreiging moet worden ingeschat bij extreme terugkeertijden. Dijken zouden dan bestand moeten zijn tegen een aardbeving die eens in de 17.500 jaar kan optreden. Zo’n extreme extrapolatie van de huidige kennis leidt volgens de Commissie tot voornamelijk theoretische exercities. Dit zijn complexe kansberekeningen volgens een systematiek die op dit moment niet is uitgekristalliseerd en ook niet is gevalideerd. Daarmee is het gebruik hiervan, gezien de hier uit voortvloeiende onzekerheden, naar het oordeel van de Commissie niet wenselijk. De Commissie geeft aan dat de chemische bedrijven en vitale infrastructuur in het aardbevingsgebied redelijkerwijs bestand moeten zijn tegen een ergst denkbare aardbeving op die locatie. Hierbij wordt uitgegaan van een maximale aardbeving in het kerngebied van 5 op de schaal van Richter en de bijbehorende PGA-verdeling.8 De praktische uitwerking voor het Groningse aardbevingsgebied en de verbinding met de geldende toetskaders van deze benadering wordt door het kabinet nader bezien;
    • • 
      De Commissie doet ook enkele suggesties voor bestuurlijke vraagstukken. Naast een opkoopregeling voor woningen met een hoger risico dan 10-4 zou er volgens de Commissie aandacht mogen zijn voor immateriële schade. De Commissie denkt dat de gevolgen van de gaswinning ook in positieve zin in het gebied zouden mogen neerslaan, met naar verhouding meer maatregelen voor individuele compensatie. Deze suggesties zijn meegewogen bij de invulling van het meerjarenprogramma van de NCG.

PGA-contourenkaart

Een PGA-kaart bevat een contourenbeeld van de verwachte grondversnellingen (beweging van het oppervlak). Deze grondversnellingen zijn van belang voor de berekeningen met betrekking tot het versterken van gebouwen. Op dit moment zijn er verschillende rekenmethodieken om tot de versnellingskaarten (seismische dreiging) te komen. Tot nu toe is de gereviewde PGA-kaart van het KNMI als uitgangspunt gebruikt voor de berekeningen van het risico. Ook voor het meerjarenprogramma van de NCG is uitgegaan van de KNMI-kaart, omdat dit de enige gereviewde kaart was op het moment dat de NCG zijn meerjarenprogramma opstelde. Deze kaart is gebruikt en geschikt om een eerste prioritering van de versterkingsopgave vorm te geven. De Commissie Meijdam adviseert om de huidige onafhankelijke en gereviewde PGA-kaart van het KNMI vast te stellen voor de periode tot 1 januari 2017 als basis voor de prioritering en versnelling van de versterkingsopgave. Deze onafhankelijke KNMI-kaart wordt vooralsnog overgenomen in de Nederlandse Praktijk Richtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen (NPR), met toevoeging van een tabel over de effecten van de samenstelling van de ondiepe ondergrond.

De kaart van het KNMI is gebaseerd op statistiek van de afgelopen vijf jaar. Deze statistische methodiek neemt veranderingen in productie en het effect daarvan op de ondergrond (zand, veen, klei) niet goed mee. Daarom is het beter om gebruik te maken van PGA-kaarten, die gebaseerd zijn op een ondergrondmodel, waarmee veranderingen in productiestrategie goed vertaald kunnen worden in termen van risico. Alle experts, inclusief SodM, zijn van mening dat de kwaliteit van het ondergrondmodel van NAM inmiddels zodanig is dat het vanaf nu de beste basis voor de PGA-kaarten vormt. In het meerjarenprogramma van de NCG is voor enkele gebieden rekening gehouden met input uit het ondergrondmodel van NAM. Daar waar verschillen worden geconstateerd tussen de gereviewde KNMI-kaart en de PGA-kaart op basis van het ondergrondmodel, zijn inspectieprogramma’s opgenomen in het meerjarenprogramma. Gelet op het advies van SodM om de modelmatige methodiek te hanteren en het advies van de Commissie Meijdam om uit te gaan van een onafhankelijke en gereviewde kaart, is het van belang op korte termijn te komen tot één gedragen en onafhankelijk verankerde methodiek. Alle partijen (NAM, SodM, KNMI en TNO) hebben aangegeven zich hiervoor op korte termijn maximaal te zullen inspannen, zodat het nieuwe winningsplan, het meerjarenprogramma van de NCG en de NPR op eenzelfde methodiek kunnen worden gebaseerd. Naast het vaststellen van één gedragen en onafhankelijk verankerde methodiek zal ook het proces rondom de publicatie van de versnellingskaart (seismische dreiging) en de actualisering daarvan afgesproken moeten worden. Dat betekent dat er op vaste momenten een update van de versnellings- en risicokaart komt met daaraan voorafgaand een overeengekomen reviewproces.

Nederlandse Praktijk Richtlijn

De Nederlandse Praktijk Richtlijn voor aardbevingsbestendig bouwen is een pakket van technische eisen voor (nieuwe) gebouwen. Hoewel diverse onderdelen van de NPR nog niet zijn uitgewerkt, waardoor er een ruime onzekerheidsmarge wordt geïntroduceerd, is er sterke behoefte in de regio en bij de NCG om wel de laatste versie van de NPR te gebruiken die een verbetering is ten opzichte van de NPR van februari 2015. In deze laatste NPR is de veiligheidsnorm 10-5 geïncorporeerd (zie bijlage9).

Bij het opstellen van het meerjarenprogramma en het advies van de Commissie Meijdam kon hierover nog niet beschikt worden. De NEN-commissie (Nederlands Normalisatie Instituut) die de NPR opstelt heeft deze op 11 december jl. aan mij aangeboden en zal deze op korte termijn publiceren (zie bijlage10). De NPR is van belang om bij inspecties van woningen te kunnen bepalen of aan de veiligheidsnorm wordt voldaan. Met ingang van 1 januari 2016 zal deze door de NCG als uitganspunt voor de versterkingsopgave worden gehanteerd. De Commissie Meijdam stelt dat een wettelijke verankering door middel van een verwijzing naar Regeling Bouwbesluit pas hoort te gebeuren als met voldoende zekerheid is vastgesteld dat de in de NPR voorgestelde methode een werkelijkheid getrouw beeld geeft. Op dit punt volgt het kabinet echter het voorstel van de NCG om deze versie van de NPR zo snel mogelijk aan te wijzen in de ministeriële regeling «Regeling Bouwbesluit». De ontwikkeling van de catalogusaanpak (zie hieronder) duurt namelijk zeker nog tot eind 2016 en ook voor nieuwbouw is rechtszekerheid gewenst.

Uit de publicaties van NAM blijkt dat gewerkt wordt met een zogenaamde typologieënaanpak om tot prioritering van gebouwen te komen. In deze aanpak worden 60 verschillende typologieën van gebouwen beschreven en wordt op basis van de kenmerken bepaald of, gegeven het risico, verwacht mag worden dat de betreffende gebouwen aan de veiligheidsnorm kunnen voldoen. Indien daarover twijfel bestaat, dan zal het type prioritair worden verklaard en moet aan de hand van inspecties blijken wat de precieze situatie is.

Naast de typologieën kan gewerkt worden aan een zogenaamde catalogusaanpak, waarbij kenmerken worden beschreven die bij inspectie in beschouwing worden genomen en aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of een gebouw aan de norm voldoet of niet. Eind november heeft de NCG gesproken met de NEN-commissie en de Commissie Meijdam en vastgesteld dat beide methodes zeer wel in elkaars verlengde kunnen worden gehanteerd. Het advies van de Commissie gaat nader in op de samenhang tussen de catalogusaanpak, de typologieën en de toepasselijke berekeningsmethode uit de NPR. Indien er sprake is van een goede beschrijving van de typologieën in combinatie met de geschetste catalogusaanpak dan is het mogelijk om vrij snel bij inspecties te kunnen bepalen of voldaan wordt aan de veiligheidsnorm of niet. In twijfelgevallen kan dan de meer uitgebreide methode van de NPR worden toegepast. De Commissie Meijdam adviseert het beheer van de catalogusaanpak te beleggen bij de NCG. Ik heb de NCG gevraagd om begin 2016 een conferentie te organiseren met de betrokken partijen om onder andere de praktische oplossingen die de catalogusaanpak beoogt nader uit te werken en tot uitvoering te brengen. De Commissie Meijdam onderschrijft het belang hiervan.

Maatschappelijke effecten gaswinning Groningen

Op 12 februari 2015 is een motie van de leden Jan Vos en Bosman aangenomen, waarmee de regering is verzocht om bij de beslissing van 1 juli jl. de maatschappelijke effecten voor de inwoners mee te wegen, en niet alleen de veiligheid en de winning, als vergelijkbaar met een maatschappelijke kosten-batenanalyse (Kamerstuk 33 529, nr. 104). In lijn met de motie is in het voorjaar een verkenning uitgevoerd. Op basis daarvan is in de Kamerbrief van 23 juni 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 174) het belang van een grondige studie naar de maatschappelijke effecten van de gaswinning voor de bewoners in Groningen en de rest van Nederland benadrukt en aangegeven dat daar ook het betrekken van stakeholders bij hoort. Het kabinet vindt het belangrijk om dit proces samen met de regio vorm te geven. Daarom is samen met de provincie Groningen opnieuw gekeken naar de invulling van de motie. De regio heeft aangegeven dat wat haar betreft de motie voldoende wordt ingevuld met de wijze waarop de NCG de maatschappelijke effecten heeft meegenomen in zijn meerjarenprogramma en het nadere tweejarige onderzoek dat binnenkort wordt gestart door de Rijksuniversiteit Groningen, in samenwerking met de Groninger gemeenten, de provincie Groningen en de Veiligheidsregio. De NCG heeft voor de totstandkoming van het meerjarenprogramma kennis en informatie vergaard over maatschappelijke effecten in de regio door gesprekken met inwoners, met vertegenwoordigers van decentrale overheden en overige betrokkenen. Het kabinet acht de motie hiermee uitgevoerd.

Meerjarenprogramma NCG

Bij zijn aanstelling op 1 juni 2015 heeft de NCG de taak gekregen te bouwen aan de veiligheid en leefbaarheid in Groningen via het organiseren van publieke regie. Deze publieke regie was nodig om versneld concrete resultaten te boeken en vertrouwen onder de inwoners te herstellen. De afgelopen maanden heeft de NCG benut om een meerjarenprogramma op te stellen dat zekerheid en perspectief biedt voor de regio. Zowel maatschappelijke als bestuurlijke partijen zijn nauw betrokken geweest bij de totstandkoming van het programma. Na de presentatie van het conceptprogramma begin november is het programma geconsulteerd en hebben partijen in de bestuurlijke en maatschappelijke stuurgroepen de gelegenheid gehad te reageren op het programma. Ook inwoners zelf zijn in de gelegenheid gesteld hun inbreng op het programma te leveren. Al deze inbreng heeft geleid tot het meerjarenprogramma. In het programma staat de veiligheid van de bewoners voorop. Met het programma wordt de bewoners duidelijkheid gegeven over wat zij de komende periode kunnen verwachten van de versterkingsopgave in de regio. Deze versterking zal de komende jaren tot zichtbare veranderingen in de leefomgeving leiden.11

Het meerjarenprogramma is gebaseerd op vier uitgangspunten:

    • • 
      Veiligheid voorop: daar waar de veiligheid in het geding is, moet er direct worden ingegrepen;
    • • 
      Verdeling lusten en lasten: in dit kader heeft de NCG gerichte voorstellen gedaan over leefbaarheid, energietransitie en versterking van de regionale economie;
    • • 
      Koppelkansen: het programma sorteert voor op de toekomst, waarbij een verbinding wordt gemaakt met vraagstukken rondom bijvoorbeeld krimp, leefbaarheid, vergrijzing en ontgroening;
    • • 
      Continuïteit in de aanpak: gemeenten, provincie en het Rijk hebben in het bestuursakkoord «Vertrouwen op herstel en Herstel van vertrouwen» gezamenlijke afspraken gemaakt voor de aanpak van de aardbevingsproblematiek. Via het meerjarenprogramma worden deze afspraken uitgevoerd en wordt de aanpak die in het bestuursakkoord is vastgelegd, gecontinueerd.

Het meerjarenprogramma is een veelomvattend programma, waarbij een aantal elementen bijzondere aandacht verdient.

Schadeafhandeling

Het meerjarenprogramma bevat diverse voorstellen tot een verbetering van de schadeafhandeling in het gebied. Zo wordt voorgesteld om vanaf 1 januari 2016 in de afhandeling van schadegevallen onderscheid te maken tussen «reguliere» en «complexe» schademeldingen, waarbij behandeling van complexe schademeldingen per 1 januari 2016 over gaat van NAM naar de NCG. Reguliere schademeldingen worden net als nu afgehandeld door het Centrum Veilig Wonen. In aanvulling hierop stelt de NCG een verbetering in de geschillenbeslechting voor, waarbij een laagdrempelige en voor de schademelder kosteloze geschillenregeling komt met een onafhankelijke arbiter, wiens uitspraak bindend is voor NAM. Met instemming heeft het kabinet kennisgenomen van de voorstellen van de NCG om de schadeafhandeling te verbeteren. Daarmee wordt tevens tegemoet gekomen aan de wens uit de regio om NAM meer op afstand te plaatsen, zonder af te doen aan de wettelijke aansprakelijkheid van NAM voor schadeherstel en preventieve maatregelen. Ook in de verbeterde schadeafhandelingsprocedure houden burgers uiteraard altijd de mogelijkheid alsnog een rechterlijke uitspraak te vragen. Het functioneren van het systeem met de onafhankelijke arbiter zal na 1 à 2 jaar worden geëvalueerd.

Het kabinet heeft de afhandeling van schade nauwkeurig gevolgd. Met de oprichting van het Centrum Veilig Wonen (CVW) in januari 2015 is de schadeafhandeling op afstand van NAM geplaatst en geprofessionaliseerd. Dit heeft geleid tot een verkorting van de gemiddelde doorlooptijd van afhandeling van een schademelding. Voorheen liep de doorlooptijd tussen het moment van melding en eerste schaderapportage sterk uiteen. Onder het CVW is dit verkort naar 6-8 weken. NAM is verantwoordelijk gebleven voor de afhandeling van 195 openstaande complexe schadegevallen, waarbij ik heb aangegeven dat deze voor het eind van het jaar afgehandeld moesten zijn. NAM is hierin geslaagd. Op 7 december 2015 waren 161 zaken opgelost. In de 34 nog openstaande zaken heeft NAM een aanbod aan de bewoner gedaan. In 15 van deze zaken wenst de bewoner meer bedenktijd. In de overige zaken is er sprake van een specifieke complexe situatie waardoor er meer tijd nodig is, loopt er nog een contra-expertise of wordt verwacht dat zaken door bewoners aan de rechter zullen worden voorgelegd. Ik ben van mening dat als NAM een redelijk eindbod heeft gedaan zij voldoende inspanning heeft geleverd om de zaken op te lossen. Het is uiteindelijk aan de bewoner om een afweging te maken dit eindbod te accepteren of de zaak aan de rechter voor te leggen.12

Gebiedsgerichte aanpak voor preventieve versterking van gebouwen

Voor de preventieve versterking van gebouwen heeft de NCG een gebiedsgerichte aanpak voorgesteld, waarbij wordt gestart met het versterken van de woningen die op basis van de huidige inzichten de grootste risico’s lopen. Een gebiedsgerichte aanpak betekent dat bij de versterkingsoperatie niet alleen naar individuele woningen wordt gekeken, maar ook naar de woonomgeving: de straat, de wijk en het dorp. Gemeenten in het gebied zijn vanuit ontgroening en vergrijzing vaak al gezamenlijk bezig met leefbaarheidsplannen en dorps- en wijkvisies. Het ligt in de rede om deze aanpak daarmee in samenhang te bezien.

Het kabinet deelt de visie van de NCG om in de aanpak een koppeling te maken tussen schadeherstel en preventieve versterking van gebouwen, waarbij rekening wordt gehouden met de transitie die de regio doormaakt als gevolg van bijvoorbeeld krimp en met nieuwe (inhoudelijke) ontwikkelingen zoals veranderingen in de zorgsector en het onderwijs. Door deze combinatie van factoren moet besluitvorming soms in de tijd naar voren worden gehaald. Het kan bijvoorbeeld gaan om een samenwerking tussen scholen of de verbouw van een verzorgingshuis. Dit biedt tegelijkertijd een kans om rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen en wensen van de bewoners. Daarbij is de regierol van de NCG een essentiële factor, zonder dat bestaande verantwoordelijkheden in die besluitvorming worden overgeheveld.

De NCG constateert dat het, gelet op de stand van de wetenschap, voor de versterkingsaanpak niet mogelijk is om te wachten tot alle relevante informatie bekend is; er blijven onzekerheden bestaan. De NCG stelt daarom een «no regret» aanpak voor waarbij met de versterking wordt begonnen in het meest risicovolle gebied. Het kabinet stemt hiermee in. Op basis van de criteria die in het bestuursakkoord zijn benoemd en aan de hand van de PGA-kaart van het KNMI zal als eerste de aandacht worden gericht op het gebied van de 0,2 contour: de gemeente Loppersum, delen van Ten Boer en delen van Appingedam, Eemsmond en Slochteren.

In de laatste voortgangsbrief over de bovengrondse aanpak (Kamerstuk 33 529, nr. 204) is benoemd dat de versterkings- en verduurzamingsmaatregelen voor bewoners ingrijpend zijn en dat hun betrokkenheid essentieel is om instemming en draagvlak te verkrijgen voor de aanpassingen in hun woning. Het is de uitdaging een aanpak te formuleren waarbij aan de ene kant voldoende ruimte wordt ingebouwd om de bewoner te laten beslissen over noodzakelijke versterkingen aan zijn woning, en aan de andere kant voortgang te boeken in de opgave.

Het programma geeft ook helderheid over de structuur van de bestuurlijke omgeving waarin de NCG de komende periode zijn regierol zal uitvoeren, gezamenlijk met de provincie, gemeenten en NAM. Ook op dit onderdeel is de NCG gekomen tot een gedragen aanpak, waarbij bestaande verantwoordelijkheden in stand blijven, maar bewoners ook buiten deze omgeving de gelegenheid hebben steun en advies te zoeken of een klacht in te dienen bij een onafhankelijke instantie. Dat sluit aan bij eerdere toezeggingen die zijn gedaan tijdens het debat van 12 februari 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 54, item 11) aangaande de stroomlijning van verschillende organisaties, commissies en instanties, en de motie van het lid Smaling waarmee de regering wordt verzocht terughoudend te zijn in het aanwijzen van nog meer commissies en bestuurders (Kamerstuk 33 529, nr. 192).

Instrumentarium ten behoeve van ondersteuning particuliere woningeigenaren

Een belangrijk onderdeel van het programma zijn de gerichte voorstellen voor de ondersteuning van particuliere woningeigenaren bij de versterkingsopgave in de regio. De NCG doet in zijn programma onder andere de volgende voorstellen.

Een nieuw instrument voor verduurzaming (de voormalige waardevermeerderingsregeling)

De oorspronkelijke waardevermeerderingsregeling was van toepassing in elf gemeenten en kwam voort uit de behoefte om de bewoners van het gebied te compenseren voor de geleden overlast, voortkomend uit een gevoel van onveiligheid, door (herhaalde) schade en confrontatie met forse werkzaamheden. De huidige regeling zal onder dezelfde voorwaarden tot en met 31 december 2015 met terugwerkende kracht open worden gesteld voor schadegevallen buiten de huidige elf gemeenten.

Voor het meerjarenprogramma is een aanpassing van dit instrument wenselijk om deze compensatie voor overlast zo vorm te geven dat aanvullende verduurzamingsmaatregelen mogelijk worden, naast schadeherstel en het aardbevingsbestendig maken van woningen en gebouwen. Het uitgangspunt is dat woningeigenaren die overlast ondervinden doordat hun woning moet worden versterkt of hersteld,

een extra vergoeding kunnen aanvragen voor energiebesparende voorzieningen en decentrale energieopwekking. Woningeigenaren zullen hierbij ook kunnen kiezen welke maatregelen ze willen toepassen, aanvullend op en passend bij de versterkingsmaatregelen die gaan plaatsvinden. Daarom wordt de aanvraag voor dergelijke verduurzamingsmaatregelen collectief en in samenhang georganiseerd. De regio heeft uitgesproken dit specifieke onderdeel van het meerjarenprogramma niet te kunnen steunen.

De NCG geeft in het meerjarenprogramma ten aanzien van de particuliere woningvoorraad aan te streven naar verbetering van de energieprestatie tot nul-op-de-meter voor zover dit proportioneel is in relatie tot de versterkingsopgave bij de te versterken huizen. Daarbij vindt de NCG het ongewenst dat er een verschil in benadering zou ontstaan tussen de huurvoorraad en de particuliere woningvoorraad. Dit betekent dat wordt gezocht naar een werkwijze die bij het versterken van bestaande woningen een energieprestatie oplevert, die vergelijkbaar is met de projecten in de huursector en die de toets op een verwachte toekomstige energieprestatienorm kan doorstaan. Daarnaast zal de NCG met de betrokken gemeenten, de provincie Groningen en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoeken met welke subsidies de stap naar een energie-neutrale woning overbrugbaar wordt. Tenslotte zal door de NCG worden gekeken naar aantrekkelijke financieringsarrangementen (zoals bijvoorbeeld het inzetten van het Nationaal Energiebesparingsfonds) waarbij een extra energieprestatie met een redelijke terugverdientijd betaald kan worden uit de besparing op de energierekening van de woningeigenaar. Het kabinet spreekt steun uit voor dit voorstel van de NCG, waarmee een gelijk speelveld wordt gecreëerd tussen particuliere woningen en huurwoningen.

Achterstallig onderhoud

Onder de schademeldingen zijn er soms gevallen waarin blijkt dat niet alleen sprake is van schade die het gevolg is van bevingen, maar ook van omvangrijk achterstallig onderhoud dat het schadeherstel en/of de versterking in de weg staat. Een instrument waarmee de eigenaar een deel van het achterstallig onderhoud kan financieren is noodzakelijk om uit deze impasse te komen. In het aanvullend bestuursakkoord van februari jl. is aangegeven dat woningeigenaren een beroep kunnen doen op dit instrument als zij zelf de kosten van achterstallig

onderhoud niet kunnen opbrengen. Dit fonds zal een revolverend karakter moeten krijgen en door een aantal partijen gezamenlijk gefinancierd moeten worden. De bedoeling is om te starten met een pilot voor de duur van 1 jaar om ervaring op te doen en op deze wijze de voorwaarden aan te kunnen scherpen. Het kabinet kan zich vinden in deze voorgestelde aanpak van de NCG.

Woningmarkt en mogelijkheid tot opkoop

De NCG heeft mij onlangs geïnformeerd over het onderzoek dat het Centraal Bureau voor de Statistiek in zijn opdracht heeft uitgevoerd naar het functioneren van de woningmarkt in het aardbevingsgebied (zie bijlage13). In het onderzoek worden de ontwikkelingen op de woningmarkt in het aardbevingsgebied (risicogebied) vergeleken met de ontwikkelingen in een referentiegebied. Deze vergelijking is gericht op de woningmarktontwikkelingen vanaf het derde kwartaal van 2012 (na de beving in Huizinge) tot en met het tweede kwartaal van 2015. Uit het onderzoek blijkt dat de woningmarkt in het aardbevingsgebied zich sinds de aardbeving bij Huizinge iets minder gunstig heeft ontwikkeld dan de woningmarkt in het referentiegebied. Dit blijkt uit een vergelijking van de ontwikkeling van zeven verkoopbaarheids- en prijsindicatoren in het risicogebied en het referentiegebied, waaronder het aandeel te koop staande woningen, de verkoopduur, de verkoopprijs en het verschil tussen vraag- en verkoopprijs.

Het CBS-onderzoek bevestigt het beeld over de woningmarkt in het aardbevingsgebied waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 172). Toen heb ik aangegeven te laten onderzoeken of er bovenop bestaande maatregelen, zoals de waardedalingsregeling en de waardevermeerderingsregeling, aanvullende maatregelen nodig zijn om de woningmarkt in het gebied te normaliseren en of een opkoopregeling daaraan een bijdrage zou kunnen leveren. De NCG heeft de afgelopen maanden gekeken naar de vraag welke aanvullende maatregelen voor particuliere woningeigenaren nodig zijn in aanvulling op de versterkingsopgave en heeft een voorstel gedaan voor gerichte instrumenten voor opkoop. Deze maatregelen richten zich specifiek op het aardbevingsgebied. Dit gebied wordt geografisch afgebakend tot het gebied waar geïnduceerde aardbevingen plaatsvinden en waar de gebiedsgerichte aanpak start (het gebied van de 0,2 contour). Dat maakt de situatie op de woningmarkt in dit specifieke gebied anders dan in de andere woningmarktgebieden in Nederland.

De NCG komt tot de volgende voorstellen:

    • • 
      Vastgoedgerichte koop: De NCG zal de komende periode nadere kaders ontwikkelen voor die situaties waarin bewoners met een dusdanig grote versterking geconfronteerd worden, dat deze niet meer in verhouding staat tot de waarde van de woning. Opkoop kan in die gevallen een passend alternatief zijn;
    • • 
      Knelpuntgerichte koop: Deze mogelijkheid tot opkoop van een particuliere woning is bedoeld voor die specifieke doelgroepen waarvoor de overige instrumenten geen passende oplossing beschikbaar hebben. Hierbij kan gedacht worden aan bewoners die nu een beroep doen op de Commissie Bijzondere Situaties. Daarnaast is er nog een aantal andere specifieke doelgroepen in beeld, die gelet op hun persoonlijke situatie een dusdanige mate van urgentie kennen dat de bewoner niet kan wachten op de versterking via de gebiedsgerichte aanpak.

Ten slotte doet de NCG in het meerjarenprogramma een gericht voorstel voor ondersteuning bij moeizame verkoop van particuliere woningen. De NCG constateert dat er een groep bewoners bestaat die het door de overlast van aardbevingen in combinatie met een moeizaam functionerende woningmarkt niet lukt de woning te verkopen. De NCG stelt hier voor woningeigenaren extra ondersteuning aan te bieden om het verkoopproces soepeler te laten verlopen, waarbij opkoop in het uiterste geval een alternatief kan zijn.

Door de mogelijkheid te creëren om over te kunnen gaan tot opkoop als sluitstuk bij moeizame verkoop, wordt vooraf duidelijkheid gegeven aan de huidige en nieuwe eigenaar-bewoners van woningen in het aardbevingsgebied. De verwachting is dat dit bij zal dragen aan meer rust en financiële zekerheid op de woningmarkt. Met deze opzet wordt een bijdrage geleverd aan het normaliseren van de woningmarkt in het aardbevingsgebied, zonder dat het leidt tot versterking van bestaande krimpproblematiek.

Instroom regionale arbeidskrachten

De versterking en het schadeherstel zullen bijdragen aan de lokale werkgelegenheid. Het kabinet heeft met instemming kennisgenomen van de aandacht die in het meerjarenprogramma uit gaat naar de instroom van regionale arbeidskrachten in de herstel- en versterkingsopgave en in het bijzonder de doelstelling om de uitstroom naar werk te bevorderen voor mensen die zonder reintegratieondersteuning niet aan het werk komen. Hiermee wordt goed aangesloten op het Akkoord van Westerlee, dat onder leiding van de Commissie Van Zijl tot stand is gekomen, en op het advies dat deze commissie begin deze maand heeft uitgebracht.

Financiering meerjarenprogramma

De NCG heeft als taak gekregen versnelling aan te brengen in de aanpak en het boeken van resultaten in het gebied. Vooralsnog heeft hij daartoe een budget van 19 miljoen euro beschikbaar, in aanvulling op het deel van de 1,2 miljard euro die eerder is afgesproken in het bestuursakkoord van januari 2014 dat betrekking heeft op leefbaarheid, Economic Board, waardevermeerdering, speciale situaties en nieuwbouw (Kamerstuk 33 529, nr. 28). Het is de taak van de NCG om nauwlettend in de gaten te houden of deze budgetten op de juiste wijze worden aangewend. Hierbij is van belang dat door de voorstellen in het meerjarenprogramma de uitvoeringskosten voor complexe gevallen en de voorbereidingskosten voor de versterking van NAM overgaan naar de NCG. Hierover moeten nadere afspraken worden gemaakt.

Het kabinet stelt vast dat er aanvullende middelen nodig kunnen zijn om, daar waar de bestaande budgetten voor versterking, leefbaarheid en kansrijk Groningen binnen de eerder vastgestelde middelen uit het bestuursakkoord en de betreffende begrotingen van overheden en instellingen tekort schieten, toch toekomstbestendig te investeren. Het kabinet heeft daarom de NCG gevraagd inzichtelijk te maken wat de omvang is van deze eventueel benodigde middelen voor onder meer onderwijs, zorg, cultureel erfgoed en openbare ruimte en zal op basis daarvan, waar nodig, dekking zoeken. Daarbij stelt het kabinet vast dat de aansprakelijkheid van NAM het uitgangspunt is, dat de bestaande (financiële) verantwoordelijkheden, bijvoorbeeld op het terrein van onderwijs en zorg, onveranderd blijven en dat de NCG binnen dat kader een regierol vervult.

Tot slot

Het kabinet heeft waardering voor de wijze waarop de NCG de afgelopen maanden invulling heeft gegeven aan zijn regierol. Hij is er met betrokkenheid van maatschappelijke en bestuurlijke partijen in geslaagd met een gedragen toekomstperspectief voor de regio te komen. Er ligt nu een veelomvattend meerjarenprogramma, met maatregelen en voorzieningen om schadeherstel te versnellen en de versterkingsopgave en de verduurzaming in Groningen een extra impuls te geven. Deze maatregelen worden gecombineerd met aanvullend flankerend beleid om de regio te compenseren voor de overlast.

Parallel aan de uitvoering van het meerjarenprogramma blijf ik met de regio in gesprek over het niveau van de gaswinning in Groningen richting het te nemen instemmingsbesluit met het nieuwe winningsplan van NAM. Dit besluit zal net als het meerjarenprogramma gebaseerd zijn op de meest actuele inzichten en voor meerdere jaren gaan gelden. Ik heb er vertrouwen in dat er daarmee een goede basis ligt voor rust en herstel van vertrouwen in de regio.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Bijlage 1 Invulling van aantal andere moties en toezeggingen

Naar aanleiding van het debat van 12 februari 2015 over Groningen is een motie aangenomen van het lid Dik-Faber c.s., waarmee de regering wordt verzocht ervoor zorg te dragen dat de NAM de kosten voor behoud en herstel van monumentaal erfgoed betaalt. Daarnaast verzoekt de motie om bij herstel en behoud niet slechts de economische afwegingen, maar ook de monumentale waarde voor het landelijk gebied en de identiteit van Groningen mee te wegen en zorg te dragen voor een speciaal team bij de NCG voor het herstel en preventie van schade aan monumenten en erfgoed (Kamerstuk 33 529, nr. 107).

Gelet op de verantwoordelijkheid van NAM voor het vergoeden van schade en het preventief versterken, staat de financiering daarvan door NAM, ook indien het bijzondere maatregelen voor cultureel erfgoed betreft, niet ter discussie. In het meerjarenprogramma doet de NCG gerichte voorstellen voor de bescherming van het cultureel erfgoed in het gebied. Hij constateert terecht dat het een opgave is de versterking met respect voor de cultuurhistorische waarden van het gebied, zowel landschappelijk als qua bebouwing, in te vullen.

In de voorbereiding van het meerjarenprogramma is door de betrokken gemeenten de relatie aangegeven tussen de leefbaarheidsplannen van die gemeenten en de opgave in het gebied van schade en versterken. Gemeenten krijgen dan ook een nadrukkelijke rol in de aanpak van het cultureel erfgoed, dat hier onderdeel van uitmaakt. Veel van het karakter van dorpen komt in het gedrang als alleen monumenten beschermd worden. De NCG zal daarom de komende periode samen met gemeenten in kaart brengen wat moet worden gezien als monumentaal en beeldbepalend. Het is gewenst dat de gemeenten deze gebouwen als zodanig identificeren.

De kaders voor versterking van gebouwen, zoals de economische waarde en de nieuwbouwkosten, zijn niet passend voor monumenten of beeldbepalende gebouwen. Daarom benoemt de NCG in zijn programma ook andere elementen die meewegen bij de afweging of en hoe een monument of een gebouw met een beeldbepalend karakter versterkt moet worden, zoals de cultuurhistorische waarde. Hierbij wordt nadrukkelijk ook gekeken naar de ruimtelijke context waarin het gebouwd erfgoed zich bevindt. Bij de versterking van monumenten is uiteindelijk altijd sprake van maatwerk. Versterken kan immers betekenen dat het karakter van het monument in het geding komt. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zal hiervoor samen met betrokken partijen een beleidskader opstellen.

In aanvulling hierop stelt de NCG in het meerjarenprogramma voor een speciaal erfgoedteam in te richten, dat samenwerkt met het kwaliteitsteam voor de gebiedsgerichte aanpak. Het erfgoedteam bestaat zoveel mogelijk uit lokale deskundigen en werkt, net als het kwaliteitsteam, samen met de bestaande instellingen en instanties, zodat de kennis en ervaring in het gebied optimaal worden benut. Om eigenaar-bewoners te kunnen informeren wordt tenslotte een erfgoedloket ingesteld, zodat eigenaar-bewoners met alle vragen terecht kunnen bij een vaste contactpersoon op een vaste plek.

Naar aanleiding van het debat van 1 juli 2015 (Kamerstuk 33 529, nr. 198) over de gaswinning in Groningen is een motie aangenomen van de leden Bosman en Vos, waarmee de regering wodt verzocht om in adequate bijstand te voorzien voor bewoners van het Groninger bevingsgebied die te maken hebben met bevingsschade of hun woning tijdelijk of permanent dienen te verlaten en daarvoor in gesprek te gaan met de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 194).

In het meerjarenprogramma doet de NCG diverse voorstellen voor een verbeterde schadeafhandeling en een gebiedsgerichte versterkingsaanpak. Daar wordt ook de (tijdelijke) herhuisvesting van bewoners bij betrokken. Sinds augustus 2015 zijn er gebiedscoördinatoren aan het werk in vier gebiedsclusters om per gebied een toekomstperspectief voor hun cluster op te stellen. Dit doen zij samen met andere verantwoordelijke partijen. In zijn meerjarenprogramma stelt de NCG voor de procedure voor complexe schades per 1 januari aan te passen. Dat betekent dat als wordt vastgesteld dat een snelle oplossing voor het verhelpen van de schade niet haalbaar is, de behandeling van die schademelding door het CVW wordt overgedragen aan de NCG. De NCG wijst een casemanager aan - in dienst van de NCG - die in bemiddeling op zoek gaat naar een oplossing met alle betrokkenen.

Ten slotte kunnen bewoners die vanwege medische of financiële redenen extra hulp nodig hebben bovenop de bestaande compensatieregelingen, nog steeds terecht bij de Commissie Bijzondere Situaties. Met bovenstaande voorstellen is voor bewoners met aardbevingsschade adequate ondersteuning beschikbaar.

Naar aanleiding van het debat van 12 februari 2015 over Groningen is een motie aangenomen van het lid Vos c.s., waarmee de regering wordt verzocht te bevorderen dat in de regio zoveel mogelijk mensen worden opgeleid in het aardbevingsbestendig bouwen, zodat zij ook snel kunnen worden ingezet bij het verstevigen en repareren van gebouwen en huizen (Kamerstuk 33 529, nr. 35).

Het CVW werkt met bedrijven en vakmensen die zijn geselecteerd op basis van de Erkenningsregeling van het CVW. Deze gecertificeerde vakmensen moeten voldoen aan de door het CVW gestelde eisen op het gebied van veiligheid, kwaliteit en communicatie. Het CVW heeft aangegeven zoveel mogelijk lokale bedrijven te betrekken bij het herstel. Bedrijven worden door het CVW ook actief benaderd om hun certificaat te halen. Zo worden er in de regio periodiek bijeenkomsten gehouden om nieuwe bedrijven te informeren over de Erkenningsregeling en zich te laten aanmelden voor de training.

Uit de laatste voortgangsrapportage van het CVW, die ik uw Kamer op 3 november 2015 heb doen toekomen (Kamerstuk 33 529, nr. 204) blijkt dat inmiddels 900 bedrijven zich hebben aangemeld. Doel is dat aan het einde van het derde kwartaal van 2015 de beschikbare capaciteit is opgebouwd tot 1500 erkende vakmensen, verdeeld over 300 bedrijven.

Naar aanleiding van het debat van 1 juli 2015 over de gaswinning in Groningen is een motie aangenomen van het lid Van Veldhoven c.s., waarmee de Kamer uitspreekt dat in Groningen dezelfde veiligheidsnormen moeten gelden als in de rest van Nederland en de regering wordt verzocht om daar steeds naar te handelen en daartoe adequate maatregelen te nemen of te laten nemen (Kamerstuk 33 529, nr. 178).

Op 29 oktober 2015 heeft de Commissie Meijdam haar tweede advies uitgebracht, over onder andere de te hanteren veiligheidsnormen (Kamerstuk 33 529, nr. 205). De Commissie adviseert als veiligheidsnorm voor alle bouwwerken in het aardbevingsgebied - dus zowel nieuwbouw als bestaande bouw - een individueel risico van 10-5 per jaar (1 op de 100.000 per jaar) te hanteren. Voor bestaande bouw is een niveau tussen 10-4 en 10-5 tijdelijk aanvaardbaar, mits binnen een redelijke termijn maatregelen worden genomen om het niveau van individueel risico van 10-5 te bereiken. De Commissie stelt tevens dat het individueel risico van 10-4 in zoverre een grenswaarde behoort te zijn, dat gebouwen met een hoger individueel risico (dus bijvoorbeeld 10-3) met voorrang moeten worden versterkt.

Zoals ik in mijn brief heb aangegeven, neem ik deze normen over. Dit betekent een aanscherping van de normen voor de bestaande bouw in het aardbevingsgebied. Deze waren tot nu toe gebaseerd op het advies van december 2014 van de stuurgroep Impact Assessment NPR, die 10-4 als norm voor bestaande bouw redelijk vond gezien de toenmalige inschatting van de versterkingsopgave. Met de norm van 10-5 voor alle gebouwen in het aardbevingsgebied zal in Groningen sprake zijn van hetzelfde veiligheidsniveau als elders in het land.

Naar aanleiding van het debat van 1 juli 2015 over de gaswinning in Groningen is een motie aangenomen van het lid Van Veldhoven c.s., waarmee de regering wordt verzocht om, samen met lokale bestuurders, de NCG en de NAM, ervoor te zorgen dat de huizen met een risico op overlijden door instorten van circa 1 op de 1000, nog voor 2016 zijn opgelost (Kamerstuk 33 529, nr. 196).

De Commissie Meijdam geeft in haar tweede advies aan dat met grote waarschijnlijkheid alle gebouwen met een risico groter dan 10-4 (en daarmee ook groter dan 10-3) in beeld en reeds aangepakt zijn. Zij baseert zich op de grote aantallen inspecties die reeds zijn uitgevoerd en de maatregelen die bij de betreffende gebouwen zijn getroffen, zodat de kans statistisch gezien klein is dat er nu nog gebouwen zijn met een risico groter dan 10-4. Zoals de Commissie ook aangeeft is het echter nooit uit te sluiten dat een enkel gebouw nog niet in beeld is.

Daarnaast kent het CVW de zogeheten «rode knop». Dit houdt in dat indien er bij de bewoners het vermoeden bestaat dat er sprake is van een onveilige situatie er direct door medewerkers van het CVW wordt ingegrepen, variërend van stutten van loszittende bouwonderdelen of zelfs de gehele woning tot aan eventuele uit huis plaatsing.

In het debat van 9 oktober 2014 (Handelingen II 2014/15, nr. 12, item 8) heb ik toegezegd de Kamer te informeren over het uitbreiden van de regelingen voor schadeherstel en preventieve versterking naar bedrijfspanden, alsook naar gemeenten die geraakt worden door de aardbevingen maar niet onder de partijen zijn die het bestuursakkoord hebben ondertekend.

Voor zover ondernemers fysieke schade hebben die het gevolg is van aardbevingen, kunnen zij zich melden bij het CVW en worden ze in de reguliere schadeafhandeling meegenomen. Naast de schade aan gebouwen spelen voor hen ook andere vraagstukken, zoals het al dan niet door kunnen met het bedrijf, omzetschade of gevolgen voor de bedrijfsprocessen. Beoordeling van dergelijke vragen vereist specifieke deskundigheid. NAM heeft aangegeven dat zij deze zaken zelf met de ondernemers afhandelt. Om de ondernemer hierbij te ondersteunen zal door de NCG een bedrijvenloket worden gevormd. Over de vormgeving zal de NCG de komende maanden met betrokken partijen (VNO/NCW, LTO, MKB-Nederland en de Economic Board) overleggen.

Voor zover sprake is van schade als gevolg van aardbevingen, ook indien deze niet binnen het kerngebied valt, is NAM hiervoor aansprakelijk. Ten aanzien van de preventieve versterkingsopgave stelt de NCG in het meerjarenprogramma een gebiedsgerichte «no regret» aanpak voor, waarbij wordt gestart in het gebied waar hoe dan ook versterkt moet worden.

Noot 1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 3

De getallen van GTS gaan uit van een 100% inzet van stikstofinstallaties en een Wobbewaarde van het te converteren hoogcalorisch gas van 53 MJ/m3, raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 4

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 5

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 6

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 7

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 8

PGA staat voor «peak ground acceleration», oftewel grondversnelling.

Noot 9

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 10

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Noot 11

Met het meerjarenprogramma geef ik invulling aan mijn toezegging aan het lid Van Veldhoven (D66) in het debat van 12 februari 2015 (Handelingen II 2014/15, nr. 54, item 11) om voor preventieve versterking een langjarig plan te maken en dit te bespreken. Daarnaast geeft ik hiermee invulling aan de motie van de leden Van Veldhoven en Vos, waarmee de regering is verzocht om met NAM en de uitvoeringsorganisatie tot een plan te komen waardoor alle preventieve maatregelen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de mensen in Groningen voor 2020 zijn uitgevoerd (Kamerstuk 33 529, nr. 85). Zie bijlage 1 voor een overzicht van andere moties en toezeggingen waaraan in het kader van het meerjarenprogramma invulling is gegeven.

Noot 12

Hiermee geef ik invulling aan mijn toezegging tijdens het debat van 16 april 2015 over de Mijnbouwwet, om inzicht te bieden in de afhandeling van complexe schadegevallen door NAM.

Noot 13

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.