Antwoord vragen van de leden Rinnooy Kan en Schabel aan staatssecretaris van Financien en staatssecretaris van Sociale Zaken inzake wetsvoorstel 33610

Dit antwoord op vragen i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 33610 - Wet verlaging maximumopbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Antwoord vragen van de leden Rinnooy Kan en Schabel aan staatssecretaris van Financien en staatssecretaris van Sociale Zaken inzake wetsvoorstel 33610
Document­datum 22-09-2015
Publicatie­datum 18-09-2015
Nummer AH586073
Kenmerk aanhangselnr. 2
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal                            1

Vergaderjaar 2015 – 2016 Aanhangsel van de Handelingen

Vragen door de leden der Kamer gesteld overeenkomstig artikel 140 van het Reglement van Orde, en de daarop door de regering schriftelijk gegeven antwoorden

2

Vragen van de leden Rinnooy Kan en Schnabel (beiden D66) op 7 juli 2015 medegedeeld aan de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid inzake de deeltijdfactor bij de aftoppingsgrens voor het pensioengevend loon.

Antwoorden van de heer Wiebes (staatssecretaris van Financiën), mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (ontvangen 18 september 2015)

Vraag 1

Is het u bekend dat de onlangs in werking getreden Wet Verlaging maximum opbouw- en premiepercentages pensioen en maximering pensioengevend inkomen (33.160) aanzienlijke gevolgen heeft voor deeltijdwerkers?

Antwoord 1

Ja, het is mij bekend dat de per 1 januari 2015 geïntroduceerde aftoppingsgrens ook gevolgen kan hebben voor deeltijdwerkers.

Vraag 2

Is het juist dat de fiscaal ingegeven aftopping (artikel 18ga Wet op de loonbelasting) betekent dat deeltijders veel eerder te maken krijgen met de aftoppingsgrens van 100.000 euro dan voltijders, om reden dat die naar rato wordt toegepast zodat er ook werknemers zijn met een inkomen van (ver) onder de € 100.000 die geconfronteerd worden met een aftopping van hun fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw?

Antwoord 2

De in artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen begrenzing van het pensioengevend loon is bedoeld voor werknemers die zonder deze begrenzing bij een voltijddienstbetrekking een pensioengevend loon van meer dan € 100.000 zouden hebben; andere – al dan niet in deeltijd werkende – werknemers worden niet geconfronteerd met deze maatregel. Voor werknemers die in een of meerdere deeltijddienstverbanden werken, wordt het hiervoor genoemde maximum overeenkomstig de deeltijdfactor evenredig verlaagd. Zoals uit het voorgaande volgt is het dus niet per definitie zo dat werknemers met een inkomen (ver) onder de € 100.000 te maken hebben met een aftopping van het pensioengevend loon.1 Voorbeeld

Een werknemer verdient € 60.000 in een dienstbetrekking met een deeltijdfactor van 0,6. De aftoppingsgrens voor deze werknemer ligt op 0,6 * € 100.000 = € 60.000. Voor deze werknemer vindt derhalve geen aftopping van het pensioengevend loon plaats. Zou deze werknemer daarnaast nog een tweede dienstbetrekking vervullen met een deeltijdfactor van 0,4 en een beloning van € 50.000, dan

1 In dit antwoord is geabstraheerd van de omstandigheid dat de beloning – ook los van de aftopping – niet per definitie gelijk is aan het in aanmerking te nemen pensioengevend loon.

1

geldt in die dienstbetrekking een pensioengevend loon van maximaal 0,4 * € 100.000 = € 40.000. Tezamen geldt dus een pensioengevend loon van € 100.000 en niet van € 110.000. De verlaging als gevolg van een deeltijdfactor heeft dus alleen effect indien een werknemer gerelateerd aan een voltijddienstverband meer zou verdienen dan het wettelijke maximum van € 100.000. Dit maximum is voor alle werknemers gelijk.

Door rekening te houden met de deeltijdfactor kan een werknemer met een of meer deeltijddienstbetrekkingen niet meer pensioen onder de omkeerregel opbouwen dan een werknemer met een voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon.

Vraag 3

Zo ja, kan de naar rato aftopping materieel gezien worden als onderscheid naar arbeidsduur, omdat er parttimers zijn die minder pensioen opbouwen dan voltijders met hetzelfde inkomen terwijl zij beiden ruim onder de aftoppingsgrens vallen? Ontstaat er zo naar uw mening geen spanning tussen de naar rato maximering en het grondwettelijk verbod op discriminatie naar arbeidsduur? Kunt u in dat verband tevens ingaan op de wijze waarop hiermee bij andere regelingen met aftopping (zoals het gemaximeerde sociaal verzekeringsloon) is omgesprongen?

Antwoord 3

Het verbod op discriminatie naar arbeidsduur houdt in dat deeltijdwerkers niet minder gunstig worden behandeld dan vergelijkbare voltijdwerkers louter vanwege het feit dat zij in deeltijd werkzaam zijn en vice versa. Zoals hiervoor geïllustreerd bewerkstelligt het naar rato aftoppen van het pensioengevend inkomen dat het maximale pensioengevend loon per contractuur gelijk is voor zowel deeltijdwerkers als voltijdwerkers. Van discriminatie naar arbeidsduur is derhalve geen sprake.

Tot slot merk ik op dat er een wezenlijk verschil bestaat tussen de aftopping van het pensioengevend loon en de maximering van het socialeverzekeringsloon. Bij het ten hoogste in aanmerking te nemen pensioengevend loon is ervoor gekozen om rekening te houden met de deeltijdfactor, omdat daar de reële kans bestaat dat de maatregel anders zou worden ontgaan door een voltijddienstbetrekking te vervangen door meerdere deeltijddienstbetrekkingen. Bij de maximering van het socialeverzekeringsloon speelt deze problematiek niet.

Vraag 4

Acht u deze consequentie voor de pensioenopbouw van deeltijdwerkers met een inkomen van minder dan € 100.000 verenigbaar met de expliciete bedoeling van de wet zich bij de maximering van het pensioengevend inkomen te richten op inkomens boven de € 100.000?

Antwoord 4

Ja, ik acht deze consequentie voor de pensioenopbouw eveneens verenigbaar met de strekking van de wet. Zoals gezegd zou het anders mogelijk worden om de toepassing van de aftopping te voorkomen door een dienstbetrekking op te knippen in meerdere deeltijddienstbetrekkingen. Door rekening te houden met de deeltijdfactor kan een werknemer met een of meer deeltijddienstbetrekkingen niet meer pensioen onder de omkeerregel opbouwen dan een werknemer met een voltijddienstbetrekking met in totaal hetzelfde loon.

Vraag 5

Is het juist dat meer vrouwen dan mannen door de deeltijdaftopping worden getroffen? Als dat het geval zou zijn, vormt dit dan geen indirect onderscheid naar geslacht? Welke consequenties zoudt u daaraan willen verbinden?

Antwoord 5

Zoals reeds aangegeven leidt de aftopping niet tot discriminatie van deeltijdmedewerkers, maar draagt de aftopping juist bij aan een gelijke behandeling van deeltijdwerkers en voltijdwerkers. Omdat er geen discriminatie naar arbeidsduur is, leidt de aftoppingsgrens evenmin tot indirecte discriminatie naar geslacht.

2


 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.