“Politiek is een manier van leven” - Interview Alexander Pechtold - Hoofdinhoud
Toen hij als 24-jarige student lid werd van D66, was Alexander Pechtold (49) “absoluut niet van plan om er verder iets mee te doen”. Maar van het één kwam het ander, en inmiddels is hij al bijna tien jaar de onbetwiste politiek leider van D66. Democraat-redacteur Jan Remmert Fröling sprak met hem en is benieuwd naar hoe het zo gekomen is en wat hem motiveert om door te gaan.
De zon schijnt uitbundig. De terrassen op het Plein, recht voor de ingang van het gebouw van de Tweede Kamer, zitten bomvol. Het gesprek vindt plaats in de statige werkkamer van Alexander Pechtold, waar oud-partijleiders Els Borst en Hans van Mierlo vanaf de schoorsteenmantel meekijken. Op de tafel liggen kunstboeken, waaronder de tentoonstellingscatalogus van Late Rembrandt in het Amsterdamse Rijksmuseum, waar hij tot zijn grote spijt niet naartoe is geweest. Tja, tijdgebrek.
Laten we bij het begin beginnen. Je bent opgegroeid in Rhoon, een rustig dorp onder de rook van Rotterdam. Vader, moeder, jij en je jongere broer Roland. Kun je schetsen wat voor soort gezin dat was?
“Mijn vader kwam uit een groot Brabants gezin met zeven kinderen en mijn moeder was de dochter van een selfmade jongen uit Rotterdam. Het geloof speelde in ons gezin geen rol meer. Ik ben nog wel katholiek gedoopt met Jordaanwater, maar dat was denk ik meer om mijn oma’s gerust te stellen. “Mijn ouders waren van de eerste generatie die zich loskoppelde van hun achtergrond en ging studeren. Het was een vrijzinnig milieu waar heel erg werd ingezet op de bagage die je meekrijgt, en waarbij je zelf een grote verantwoordelijkheid hebt om de kansen die voorliggen ook daadwerkelijk op te pakken. Ik heb van huis uit ook heel sterk het bewustzijn voor recht en onrecht meegekregen.”
Goed voorbeeld doet goed volgen: je ging studeren. Waarom kunstgeschiedenis?
“Ik heb eerst een blauwe maandag rechten in Leiden gedaan. De motivatie daarvoor was niet bepaald sterk: het leek een logisch vervolg op het Gymnasium-alfa diploma en een halfbroer van mijn moeder had ook in Leiden rechten gestudeerd. Na een half jaar moest ik al constateren dat het niet mijn studie was en ik besloot daarom iets te gaan doen wat ik léuk vond, en dat werd kunstgeschiedenis. Dat is overigens iets wat ik graag uitdraag: ga iets doen wat je leuk vindt, waar je energie van krijgt, wat je uitdaagt. “Naast mijn studie deed ik van alles met de jaarclub en ik had bijbaantjes. Ik ben toen ook begonnen bij Van Stockum’s Veilingen in Den Haag; eerst als manusje van alles en uiteindelijk als adjunctdirecteur.” Lachend: “Het was weliswaar geen groot veilinghuis, maar het is toch wel een snelle carrière in de vijf jaar dat ik er gewerkt heb.”
Waarom werd je lid van D66?
“Er was rond 1989 - toen ik lid werd - weer meer aandacht voor de partij, met name rond de persoon van Van Mierlo. De partij kwam weer terug (D66 ging tijdens de - vervroegde - Tweede Kamerverkiezingen van 1989 van 9 naar 12 zetels, red.) en ik vond met name het vrijzinnig-liberale in D66 erg interessant. En als je zo’n club een warm hart toedraagt dan moet je dat ook vertalen naar een lidmaatschap, vind ik.”
Werd je ook meteen actief voor de partij?
“Ik was absoluut niet van plan om er verder iets mee te doen, maar een paar maanden nadat ik lid geworden was, stond er plotseling iemand voor de deur met zo’n 500 flyers voor de Europese verkiezingen in haar fietstas en een kopie van een kaart van Leiden in haar hand - met de vraag of ik die flyers in het geel gemarkeerde deel wilde verspreiden. “Tot dan toe had ik alleen maar naar de landelijke politiek gekeken en pas op dát moment realiseerde ik me dat er ook een lokale partijorganisatie was. Van het een kwam het ander. Ik ben eens gaan kijken bij een afdelingsvergadering - heel overzichtelijk trouwens, met twee zetels daar in Leiden. Al snel werd ik door Pex Langenberg, nu wethouder in Rotterdam, gevraagd of ik het leuk vond om fractie-assistent te worden. Kort daarna kon ik als ‘burgerraadslid’ in de raad het woord voeren en in 1994 kwam ik zelf in de raad. Weer een paar jaar later nam ik plaats in het college van Leiden. En in 2003 stapte ik over naar het burgemeesterschap in Wageningen.”
“Plotseling stond er iemand voor de deur met 500 flyers en een kopie van een kaart van Leiden in haar hand”
Hoe kwam in je Den Haag terecht?
“Dat was niet iets wat ik van plan was. In interviews zei ik altijd dat de lokale politiek ‘mijn ding’ was en om eerlijk te zijn, vind ik die lokale politiek nog steeds erg leuk. Tijdens het kabinet Balkenende II besloot Thom de Graaf echter op te stappen, nadat de gekozen burgemeester was weggestemd in de Eerste Kamer. Ik was toen partijvoorzitter en Boris Dittrich (destijds fractievoorzitter in de Tweede Kamer, red.) heeft me uiteindelijk gevraagd om die positie over te nemen. Dat ging allemaal dermate snel dat ik, voordat ik het me goed en wel realiseerde, op het ministerie van Binnenlandse Zaken zat.”
Hetgeen overigens maar kort geduurd heeft.
“Ja, vijftien maanden na mijn aantreden viel het kabinet al. Vijf dagen daarvoor hadden we onze lijsttrekkersverkiezingen gehad. Naar we tóen dachten ruim van tevoren, omdat het kabinet nog anderhalf jaar had moeten zitten.”
Wat was voor jou het lastigste moment als kersverse minister?
“Wat ik heel moeilijk gevonden heb, was het besluit dat we moesten nemen over de eerste missie naar Afghanistan (de Tweede Kamer stemde in februari 2006 in met deze Task Force Uruzgan, waarna Boris Dittrich aftrad als partijleider, red.). Als jongvolwassene had ik het hele gebeuren rond Srebrenica bewust meegekregen en dat had een behoorlijke indruk op me gemaakt. “Het was een ongelofelijk omstreden missie en de PvdA speelde een tamelijk ingewikkeld spel. Met die missie namen we een grote verantwoordelijkheid, er zijn meer dan twintig personen bij omgekomen. Hoewel ik dat niet echt als een persoonlijke iets voelde, realiseerde ik me wel dat het een uitvloeisel was van een besluit van de ministerraad - waar ík bij gezeten had. Het maakt je weer heel bewust van je rol als politicus en de consequenties die deze rol heeft.”
En toen volgden de - vervroegde - verkiezingen van 2006, het rampjaar voor D66. Jij was lijsttrekker en moest daarna met een gehalveerde fractie (D66 ging van 6 naar 3 zetels) de oppositiebankjes in. Wat hield je op de been?
“Ik had het net over recht en onrecht. Ik vind de publieke zaak - om het maar eens heel abstract en verheven te zeggen - heel erg interessant. Ik ben iemand die gauw een mening en ideeën heeft over wat er moet gebeuren en dan vind ik eigenlijk dat je niet moet gaan becommentariëren en moet gaan klagen; dan moet je er zelf ook actief aan mee doen.”
Maar de dagelijkse praktijk is natuurlijk minder verheven. Waar haal je echt plezier uit in dit werk?
“Wat ontzettend leuk is, en dat geldt zowel lokaal als landelijk, is dat ik betaald krijg om mijn mening te geven. Dat is toch een voorrecht? Ik kan er in elk geval veel van mijn ideeën en idealen in kwijt, en als dat dan ook nog eens ergens toe leidt dan is dat grandioos. Het motiveert ook enorm als je de effecten van die abstracte besluiten die je neemt in de praktijk terugziet. Denk daarbij aan de extra 500 miljoen die we bij de begroting voor het onderwijs in de wacht gesleept hebben. Dat is geen abstract Monopoly-geld meer als ik kort daarna een conciërge op tv zie, die dankzij dát geld zijn baan kan behouden.”
Wat zijn de minder aangename kanten van deze job?
“Het werk is vreselijk intensief, het is een manier van leven. Je moet daarbij heel erg uitkijken dat je jezelf er niet in verliest; voordat je het weet zit je telefoon vergroeid aan je oor en lees je alleen nog maar boeken en kranten en kijk en luister je naar tv en radio vanuit een soort beroepsdeformatie. Laatst las ik iets in een column in een kunsttijdschrift, toch een hobby van me, waarbij ik dacht: daar moeten we wat mee. Ondanks dat het vrijdagmiddag was belde ik toch een van onze medewerkers. Die moet ook wel gedacht hebben: wat krijgen we nou weer…”
“Je moet heel erg uitkijken dat je jezelf niet in dit werk verliest; voordat je het weet zit je telefoon vergroeid aan je oor.”
De afgelopen tien jaar is de sfeer op het Binnenhof behoorlijk veranderd. Neem een Geert Wilders, met wie je regelmatig in een verhit debat verwikkeld zit. Hoe ga je daarmee om?
“Ik heb daar een paar fases in meegemaakt. Allereerst was daar een diepgevoelde verontwaardiging, frustratie en verbazing dat anderen bleven zitten. Zeker in het begin heerste er een enorme cultuur van: niet op reageren, het maakt hem alleen maar groter. Vanuit de gedachte dat er toch echt eens weerwoord moest komen, ben ik het debat met hem aangegaan en dat heeft geleid tot scherpe confrontaties. Ik heb daarbij trouwens wel altijd een paar dingen voor ogen gehouden. Ten eerste heb ik me nooit willen verlagen tot zijn taalgebruik en ik heb het altijd over zijn ideeën en niet over hém. Wat heel belangrijk is, is om zijn ideeën aan te vallen, niet zijn kiezers. Mensen moeten niet het gevoel hebben dat ik iets tegen zijn kiezers heb. “Vervolgens kwam ik in de fase dat ik wilde weten wat die kiezers bezielt. Dat leidde onder meer tot het boekje Henk, Ingrid en Alexander. Op dit ogenblik ben ik overigens niet eens meer degene die altijd als eerste opstaat. Erg is dat niet: belangrijk is dat de mensen weten dat D66 hem van repliek dient als dat nodig is.”
In de afgelopen tien jaar is D66 ook behoorlijk gegroeid. Op alle fronten: leden, raadsleden, wethouders, Statenleden, Kamerzetels; acht keer verkiezingswinst op rij in zes jaar. Hoe komt dat, denk jij?
“Ik denk dat D66 binnen het politieke spectrum een positie heeft teruggepakt die ik vrij natuurlijk vind voor onze politieke stroming. Verschil is misschien dat de mensen zich dit decennium beter in onze standpunten herkennen dan in de eerste veertig jaar van ons bestaan. Toen werden we veel meer gezien als een zijstroom van een van de drie hoofdstromingen (liberalisme, sociaaldemocratie en confessionalisme, red.). “Ik denk dat wij nu veel meer aansluiten bij een grote groep mensen die zijn leven bewust en verantwoord inricht. We zijn zeer betrouwbaar en gedegen als het gaat om sociaal economisch beleid, we zijn zeer vooruitstrevend als het gaat om een aantal progressieve thema’s - zoals Europa en onderwijs - en we zijn zeer radicaal als het gaat om individuele vrijheden. En dat is een mix die je bij andere stromingen niet vindt. Je ziet aan de statistieken ook dat de basis waar we op steunen steeds breder wordt. De mix aan kiezers wordt steeds gevarieerder, als je bijvoorbeeld kijkt naar leeftijd, opleidingsniveau en beroepsgroep.”
Foto: Jan Remmert Fröling
Wat ga je doen deze zomer?
“Ten eerste hoop ik dat het een wat rustiger zomer wordt dan bijvoorbeeld vorig jaar - met de MH17-ramp, de uitbraak van Ebola, IS, het kalifaat en de onrust in de Schilderswijk. Dat heeft de gemoederen flink bezig gehouden. Graag een zomer zonder al te veel moeten dus, maar dat heb je maar ten dele in de hand. Ik hoop nog wel een paar dagen weg te kunnen en dat zal waarschijnlijk Barcelona worden.”
Niet naar Curaçao?
“Nee, maar ik heb inderdaad een bijzondere band met de Caribische delen van ons koninkrijk. Die is ontstaan in de tijd dat ik er als minister verantwoordelijk voor was. Ik kom er nog steeds graag, afgelopen december werd ik bijvoorbeeld uitgenodigd om te komen spreken bij onze zusterpartij pais op Curaçao. Toen ben ik er met mijn zoon weer een paar dagen geweest. Ik vind het belangrijk dat ook jonge generaties Nederlanders zich realiseren dat er aan de andere kant van de oceaan ook een stukje Nederland ligt.”
Ik ga op reis, en ik neem mee…
“Altijd te veel boeken, want het geeft een gerust gevoel dat je op het laatste moment nog kunt kiezen. Ik weet nog niet welke titels, maar ik lees graag biografieën. Verder neem ik altijd te veel kleren mee; ik moet zo onderhand eens gaan leren dat je op reis ook kunt wassen. En tot slot natuurlijk de telefoon, het snoer en de juiste oplader. Voor het geval dat ook deze zomer zich calamiteiten voordoen…”
Dit artikel is eerder verschenen in de Democraat, het ledenmagazine van D66.
Meer over ...