Troonrede 1965 (volledige tekst)

De troonrede 1965 blikte terug op het herstel twintig jaar na de Bevrijding en ging in op de uitdagingen waar de welvaartsstaat voor stond. Verder werd stilgestaan bij de verlovingen van de prinsessen.

In de integrale tekst van de troonrede 1965 is door de redactie structuur aangebracht, zodat u snel tussen de onderdelen kunt navigeren.

1.

Inleiding

Leden der Staten-Generaal,

Met dankbaarheid denken mijn man en ik terug aan de ontvangsten, die wij dit jaar in Uw midden mochten meemaken ter gelegenheid van de verlovingen van onze dochters Beatrix en Margriet. Beatrix en Claus von Amsberg hopen in het komende voorjaar in het huwelijk te treden; een officiële datum kan uiteraard pas worden vastgesteld wanneer de Rijkswet, houdende toestemming tot het huwelijk, zal zijn tot stand gekomen. Het ontwerp daartoe wordt U heden aangeboden. 

Een dergelijk wetsontwerp voor het huwelijk van Margriet met Pieter van Vollenhoven zal U in de loop van dit zittingsjaar bereiken.

Het was mij een vreugde, dat Suriname en de Nederlandse Antillen bij de verloving van onze dochter Beatrix door hun ministers-presidenten vertegenwoordigd waren. lk verheug mij op het bezoek, dat ik samen met mijn man aan die landen ga brengen. De vriendschap die de delen van het Koninkrijk op zo gelukkige wijze verenigt, geeft de Regering vertrouwen in de toekomst.

2.

Ruimtelijke ordening en verkeer

In geen land ter wereld is de beschikbare ruimte per inwoner zo gering als in Nederland. Bovendien groeit onze bevolking snel. Hierdoor en door de stijging van de welvaart die nieuwe behoeften schept, zien wij ons voor steeds grotere problemen geplaatst. Deze problemen doen zich in het bijzonder voor op het gebied van de woningvoorziening, het verkeer, het onderwijs, de recreatie en de volksgezondheid.

De bouwnijverheid toont gelukkig een voortgaande groei vooral wat de woningbouw betreft. Op grond van de bereikte resultaten acht de Regering het mogelijk en dus noodzakelijk, dat in 1966 de bouw van 125.000 woningen wordt ter hand genomen. Daarmede zal een beslissende fase worden bereikt in de strijd tegen de woningnood.

De lange lijst van verkeersslachtoffers herinnert er ons vrijwel dagelijks aan, dat de verkeersonveiligheid krachtig moet worden bestreden. Nu via het rijkswegenfonds voor een reeks van jaren meer middelen ter beschikking komen voor de wegenbouw zal, wanneer bovendien het Ontwerp Wet Uitkeringen Wegen zal zijn aanvaard, de versnelling van de wegenbouw buiten de steden verzekerd zijn. 

Ook voor de problemen die het verkeer in en nabij de steden oproept, tracht de Regering spoedig oplossingen te vinden. Zij zal vooral nagaan welke bijdrage het openbaar vervoer daarbij kan leveren.

3.

Onderwijs en wetenschappen

De Regering ziet het als haar taak te bevorderen, dat het onderwijs - mede door een verdergaande democratisering - zoveel mogelijk aan de veranderende inzichten en omstandigheden wordt aangepast. Een vernieuwing van de Lager Onderwijswet 1920 zal worden voorbereid. In het thans aanvangende zittingsjaar zal het ontwerp van de Overgangswet voor de Wet Voortgezet Onderwijs worden ingediend. 

De snelle toeneming van het aantal studenten en de ontwikkeling van het wetenschappelijk onderzoek dwingen de Regering tot een voortvarend wetenschapsbeleid. De Academische Raad zal in 1966 advies uitbrengen over de structuur van het wetenschappelijk onderwijs en met name over de mogelijkheid tot verkorting van de studieduur. 

4.

Cultuur en natuur

Ook op andere terreinen van de cultuur wil de Regering door meer gelden ter beschikking te stellen meer mogelijkheden voor ons volk openen. Zij zal de culturele zelfwerkzaamheid bevorderen en de gelegenheid voor ontwikkeling en ontspanning van jeugdigen en volwassenen verruimen.

Nauw verwant hiermede is haar beleid inzake de aankoop van natuurterreinen en de bestrijding van de toenemende verontreiniging van lucht, water en bodem; wettelijke maatregelen worden hiertoe voorbereid. 

Voorstellen ter verwezenlijking van het voorgenomen beleid inzake onroerend goed zijn eveneens in voorbereiding. 

5.

Welzijn

Al deze voorzieningen worden mede uit een oogpunt van ruimtelijke ordening gecoördineerd in een doelbewust beleid, dat zowel op wetgevend als op bestuurlijk gebied grote aandacht vraagt.

Met deze voorzieningen, gericht op het welzijn van heel ons volk, en met haar plannen tot hervorming en modernisering van ons recht, wil de Regering voor iedere Nederlander de mogelijkheden vergroten om zowel in materieel als geestelijk opzicht tot volle ontplooiing te komen. 

6.

Economie en begroting

Dit geldt evenzeer op sociaal-economisch gebied, waar de Regering streeft naar een zo rechtvaardig mogelijke verdeling der bedrijfsresultaten en naar versterking van de plaats van de arbeid in de onderneming. De individuele burger en zijn vrijheid in een goed geordende samenleving staan bij dit alles in het middelpunt.

Het is duidelijk, dat de zojuist genoemde voorzieningen, ook wanneer daarbij de noodzakelijke soberheid in acht wordt genomen, een belangrijke verhoging betekenen van de uitgaven van het Rijk. 

Aan de financiën der gemeenten worden daardoor evenzeer hogere eisen gesteld. Reeds was het onontkoombaar dat de uitgaven voor 1965 aanzienlijk sterker stegen dan aanvankelijk was voorzien. De Regering acht een verdere verhoging voor 1966 alleen verantwoord, indien door een samenstel van maatregelen een inflatoire ontwikkeling van binnenlandse herkomst wordt voorkomen en de verhoogde lasten rechtvaardig worden verdeeld. Zij zal hierop haar beleid richten.

De economische ontwikkeling van ons land is in vele opzichten bevredigend. Produktie en uitvoer vertonen een redelijke groei, terwijl een hoog peil van werkgelegenheid wordt gehandhaafd. De betalingsbalans zal dit jaar waarschijnlijk een overschot opleveren. Niettemin geeft het voortduren van de opwaartse druk op de prijzen reden tot zorg.

7.

Prijsbeleid, belastingen, lonen

Het prijsbeleid zal daarom krachtig worden voortgezet, zowel ter bevordering van een evenwichtige economische ontwikkeling als ter verdere verhoging van het levenspeil. In samenhang hiermede acht de Regering de totstandkoming van langlopende collectieve arbeidsovereenkomsten van grote betekenis. Zij verwacht, dat de Sociaal-Economische Raad door het uitbrengen van een interimadvies in dit najaar, een bijdrage zal leveren tot een soepele overgang van de huidige naar nieuwe spelregels voor de loonvorming.

Teneinde inflatie tegen te gaan wil de Regering de noodzakelijke uitgavenvermeerdering voor een belangrijk deel dekken door belastingmiddelen. Deze zullen zoveel mogelijk op minder noodzakelijke goederen betrekking hebben. De Regering zal voorstellen o.a. de belastingen op alcoholische dranken, tabak, personenauto's en minerale oliën te verhogen. 

Daarnaast zullen de in 1954 en 1955 ingevoerde vrijstellingen van omzetbelasting voor schoeisel geheel en voor textiel ten dele worden opgeheven. Tenslotte zullen de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting - de laatste tijdelijk - enigszins worden verhoogd. 

Tegenover deze verhogingen zal een verlichting van de loon- en inkomstenbelasting, grotendeels door toekenning van belastingspaarbrieven, worden voorgesteld. Deze verlichting zal leiden tot een aanzienlijke beperking van de stijging van de belastingdruk, vooral voor personen met een laag inkomen. 

De Regering handhaaft de reeds vastgestelde verlaging van de loon- en inkomstenbelasting per 1 januari 1967 en zal voorstellen doen om met ingang van dezelfde datum de belastingdruk voor ongehuwden te verlichten.

8.

Economische structuur

In de loop van dit zittingsjaar zal U een nota worden voorgelegd, waarin de grote lijnen van het economisch structuurbeleid zullen worden aangegeven in het perspectief van de te verwachten economische ontwikkeling tot 1970. Reeds thans zij erop gewezen, dat voor de economische groei een verdere verhoging van het kwalitatieve peil van onze industrie nodig is. Dit vereist een versterkte inspanning op het gebied van onderzoek en ontwikkeling.

Binnenkort zullen de Kamers worden ingelicht over de maatregelen, die de Regering nodig acht voor de aanpassing van de mijnindustrie en voor de wijziging van de industriële structuur van Zuid-Limburg. In overleg met het bedrijfsleven zullen regelingen worden getroffen voor de ontwikkeling en sanering van midden- en kleinbedrijf.

Het beleid van de Regering blijft gericht op versterking van de economische positie van de landbouw en de visserij en op verbetering van de levensomstandigheden van de betrokken bevolkingsgroepen. De begroting biedt daarvoor grotere mogelijkheden.

9.

Sociale zekerheid

Met de invoering per 1 januari 1967 van de arbeidsongeschiktheidsverzekering en van een volksverzekering tegen zware geneeskundige risico's, streeft de Regering ernaar in de resterende kabinetsperiode tot een voorlopige afronding te komen van het sociale zekerheidsstelsel. De daarvoor nog noodzakelijke wetsvoorstellen zullen zo spoedig mogelijk worden ingediend.

10.

Internationaal

De Regering is er zich van bewust, dat onze levensbelangen onverbrekelijk verbonden zijn met de wereldsituatie. De toenemende onderlinge afhankelijkheid der volkeren dwingt tot verdieping van de internationals saamhorigheid. De verschillende vormen van Europese samenwerking, waaronder de Benelux, vervullen daarbij evenzeer een onmisbare functie als het Atlantisch Bondgenootschap.

De Regering hoopt vurig, dat de gevechtshandelingen tussen India en Pakistan spoedig tot een einde zullen komen. Zij zal daaraan als lid van de Veiligheidsraad naar vermogen bijdragen. De toestand in Vietnam, waar nog steeds geen oplossing is gevonden, die zowel de vrede als de gerechtigheid kan dienen, blijft zeer zorgelijk. 

Daar en elders in de wereld zal de Regering haar medewerking geven aan iedere eerlijke poging tot het beslechten of voorkomen van geschillen. Zij steunt het streven om in internationaal overleg de spreiding van atoomwapens tegen te gaan en te komen tot een verantwoorde beperking der bewapening. 

De waarborging van vrede, vrijheid en veiligheid vereist, dat ons defensiebeleid intussen onverminderd gericht blijft op het leveren van een passend aandeel in het Atlantisch verdedigingsstelsel.

11.

Europa

De Europese Gemeenschappen maken een kritieke tijd door. De economische integratie van de zes landen wordt in gevaar gebracht door grote tegenstellingen binnen de EEG over de politieke aard en bestemming van de Gemeenschap. Tezamen met andere lid-staten houdt Nederland vast aan de opvatting, dat de opbouw van de Europese Gemeenschappen moet worden voortgezet op supranationale en democratische grondsiagen en dient te worden ingepast in de Atlantische samenwerking. De Regering zal daartoe alle pogingen in het werk stellen, in de hoop dat ook thans de gerezen moeilijkheden overwonnen zullen worden.

12.

Slot

Leden der Staten-Generaal,

Ondanks de vele problemen die nog om een oplossing vragen, is er twintig jaar na de tweede wereldoorlog alle reden tot dankbaarheid, voor de vooruitgang en de welvaart waarin wij ons mogen verheugen.

Tegelijkertijd moeten wij echter vaststellen, dat vele landen steeds verder in welvaart bij ons achterblijven. Niet slechts uit politieke noodzaak, maar vooral uit menselijke solidariteit, moeten wij bereid blijven met die landen samen te werken voor hun verdere ontwikkeling en ons daarvoor grotere financiële offers en persoonlijke opofferingen getroosten.

Zowel binnen als buiten ons Koninkrijk hebben wij dus belangrijke taken te vervullen. De Regering vertrouwt, dat ons gehele volk daartoe wil samenwerken, wanneer Gij, leden van de Staten-Generaal, Uw instemming aan de U voor te leggen plannen kunt geven. 

Die instemming vraagt de Regering niet alleen omdat de Grondwet haar daartoe verplicht, maar vooral omdat zij een voortdurend en intensief overleg met de volksvertegenwoordiging onmisbaar acht voor het levend houden der democratie. Zij zal er gaarne aan medewerken, dit overleg in grote openheid te voeren.

In het komende jaar wacht U wederom een veelzijdige en verantwoordelijke taak. Moge het U gegeven zijn deze taak in het belang van ons Koninkrijk te verrichten met de wijsheid en de voortvarendheid, die onze tijd eist.

Met de bede, dat God Uw arbeid en ons volk moge zegenen, verklaar ik deze zitting van de Staten-Generaal geopend.

21 september 1965