Brief regering; Voortgangsbrief informele zorg - Mantelzorg

Deze brief is onder nr. 38 toegevoegd aan dossier 30169 - Mantelzorg.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Mantelzorg; Brief regering; Voortgangsbrief informele zorg
Document­datum 13-11-2014
Publicatie­datum 14-11-2014
Nummer KST408075
Kenmerk 30169, nr. 38
Externe link origineel bericht
Originele document in PDF

2.

Tekst

30169 Mantelzorg 30597 Toekomst AWBZ

Nr. 38 Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 11 november 2014

In mijn brief van 5 november 20131, heb ik u geïnformeerd over de voortgang van de Toekomstagenda Informele zorg en ondersteuning en over de stand van zaken van een aantal andere maatregelen van mijn beleidsbrief “Versterken, verlichten en verbinden” van 20 juli 20132. In deze brief heb ik u een voortgangsbrief toegezegd. Met deze voortgangsbrief doe ik mijn toezegging gestand.

De inzet van dit kabinet op het gebied van de informele zorg kan niet los worden gezien van de hervorming van de langdurig zorg. Deze hervorming is erop gericht de zorg en ondersteuning voor ouderen en mensen met een beperking aan te passen aan de wens om zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te blijven wonen. Daarbij is het belang van mantelzorgers en vrijwilligers niet te onderschatten. Zij nemen vaak belangeloos en uit liefde voor hun naaste zware zorgtaken op zich. Het kabinet waardeert de zorgzaamheid en aandacht van deze mensen zeer: zij zijn een onmisbaar onderdeel van ons stelsel van langdurige zorg. In het licht van het doel van de hervorming van de langdurige zorg wil het kabinet mantelzorg en vrijwilligerswerk daarom steviger positioneren en beter ondersteunen.

Mijn beleid is er daarom ten eerste op gericht de positie van de mantelzorger te versterken, dat is gebeurd in de nieuwe Wmo en in de Wlz. Ten tweede is mijn beleid gericht op het verlichten van het werk van mantelzorgers en vrijwilligers: de zware emotionele en fysieke belasting die het bieden van, vaak jarenlange, mantelzorg met zich mee kan brengen mag er niet toe leiden dat mantelzorgers hier zelf aan onderdoor gaan. Rekening houden met wat mantelzorgers en vrijwilligers kunnen bijdragen betekent dus ook rekening houden met wat zij zelf kunnen dragen. Juist hiervoor moet ook oog zijn, juist daarom moeten ook zij een beroep kunnen doen op ondersteuning thuis als dat nodig is. Ten derde wil ik informele en formele zorg en ondersteuning beter met elkaar verbinden. Mantelzorgers en vrijwilligers dienen vanaf het eerste moment betrokken te zijn bij gesprekken over welke formele zorg en ondersteuning een cliënt nodig heeft.

Zij kennen als geen ander de cliënt, diens zorgvraag en diens omgeving. De formele zorg en ondersteuning vanuit de overheid kan alleen passend zijn indien deze aansluit op de thuissituatie van de cliënt. De aanwezige informele zorg en ondersteuning is daarvan een wezenlijk onderdeel.

1 Kamerstuk 30 169/30 597, nr. 29.

2 Kamerstuk 30 169/30 597, nr. 28.

Mantelzorg- en vrijwilligersorganisaties zijn degenen die bij uitstek expertise hebben over informele zorg. Omdat ik het belangrijk vind dat mijn beleid aansluit bij de kansen, mogelijkheden en moeilijkheden die zij zien, heb ik hen gevraagd deze agenda samen met mij ter hand te nemen. Dit heeft geleid tot een ‘Toekomstagenda Informele zorg en Ondersteuning'. Ik ben hen zeer erkentelijk voor de voortvarende en enthousiaste wijze waarop wij samen hebben gewerkt bij het vormgeven hiervan. Ik zal in deze voortgangsbrief achtereenvolgens ingaan op de ‘Toekomstagenda Informele zorg en ondersteuning’, op het beleid met betrekking tot het thema werk en mantelzorg, op de inzet en middelen ten behoeve van de uitvoering van de motie van de leden Van der Staaij, Rutte, Otwin Van Dijk, Bergkamp en Dik-Faber3 (waaronder het programma ‘In voor Mantelzorg’) en de overige instrumenten die de positie van de mantelzorger beogen te versterken, te verlichten en te verbinden. Tevens zal ik stilstaan bij de rapporten van het SCP, NIBUD en PGGM, zoals door uw Kamer bij brief van 18 september 2014 is verzocht.

Toekomstagenda Informele zorg en ondersteuning

Het afgelopen half jaar is onder mijn regie door organisaties van mantelzorgers en vrijwilligers, aanbieders van zorg en welzijn, organisaties van professionals, cliëntorganisaties, de VNG, ZN en een aantal individuele gemeenten, intensief gewerkt aan de totstandkoming van een gezamenlijke Agenda ‘Informele Zorg en Ondersteuning’. Deze agenda treft u als bijlage 1 aan4.

Zoals ik in mijn brief van 5 november 2013 aangaf, hebben partijen in oktober vorig jaar gezamenlijk bepaald welke thema’s de agenda zullen vormen. Een van de geselecteerde vijf thema’s (‘Balans tussen werk, zorg en ondersteuning en vrije tijd’) is niet in werkgroepverband opgepakt maar door de ministeries van SZW, OCW en VWS. Uw Kamer is door de Minister van SZW, mede namens de bewindslieden van OCW en mij, in de brief van 12 december 2013 over onze gezamenlijke inzet geïnformeerd5. Met de andere thema’s zijn de partijen in januari jl. in vier werkgroepen voortvarend aan de slag gegaan. Deze thema’s waren:

Samenspel formele en informele zorg en ondersteuning; Goed toerusten van de mantelzorger en zorgvrijwilliger; Deskundigheidsbevordering van professional, mantelzorger en vrijwilliger; Vrijwilligers Nieuwe Stijl.

Het Expertisecentrum Mantelzorg heeft in mijn opdracht de betrokken partijen in hun overleg gefaciliteerd. Per thema hebben de deelnemers een actualiteitenanalyse uitgevoerd, met daaraan gekoppeld een overzicht van de

3 Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 43

4 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

5 Kamerstuk 32 855, nr. 15.

te verwachten impact op de informele zorg en ondersteuning. De analyses van de vier werkgroepen zijn samengebracht in bijgaande agenda. Vervolgens hebben ze per agendapunt aanbevelingen geformuleerd voor het brede werkveld van zorg en ondersteuning. Deze agendapunten gaan vergezeld van goede praktijkvoorbeelden en van daaruit opgedane inzichten over wat in de praktijk werkt en wat niet. Daarnaast hebben partijen bij elk agendapunt van de vier thema’s actiepunten vastgesteld. Deze agendapunten gaan de deelnemers gezamenlijk uitvoeren en strekken ertoe de doorwerking van de agendapunten op de werkvloer te bevorderen. Vooraan in de agenda is een overzicht van de actiepunten opgenomen. Derhalve volsta ik met het noemen van een actiepunt per thema:

Samenspel formele en informele zorg en ondersteuning – De koepelorganisaties, in elk geval ActiZ, VGN, BTN, GGZ Nederland, Mezzo, NOV, MEE, MOgroep, dragen bij aan het verzamelen en verspreiden van goede praktijkvoorbeelden betreffende de ondersteuning van de informele zorg en het samenspel met de formele zorg;

Goed toerusten van de mantelzorger en zorgvrijwilliger – GGZ Nederland werkt samen met Mezzo en VNG aan een beter ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers van GGZ-patiënten en verspreidt goede praktijkvoorbeelden van cliëntgestuurde initiatieven, zelfhulp en lotgenotencontact; Deskundigheidsbevordering van professional, mantelzorger en vrijwilliger – V&VN vraagt bij branche- en zorgorganisaties aandacht voor het met passende randvoorwaarden ondersteunen van beroepskrachten in het primaire proces, zoals ruimte om binnen teams ervaringen uit te wisselen over dilemma’s die het nieuwe samenspel oproept;

Vrijwilligers Nieuwe Stijl – Het Landelijk Overleg Vrijwilligersorganisaties in de Zorg & Welzijn (LOVZ) brengen onder de vlag van NOV een handreiking uit over de samenwerking tussen lokale organisaties in zorg– en welzijn. Deze handreiking is op 17 september jl. verschenen6. Met behulp van deze handreiking zal het LOVZ zijn achterban stimuleren lokaal meer samen te werken, als LOVZ-partners maar ook met de vrijwilligerscentrale en andersoortige vrijwillige burgerinitiatieven.

Per agendapunt is tevens opgenomen welke acties ikzelf, in lijn met de aanbevelingen van de deelnemers, de komende periode ter hand zal nemen. Deze betreffen deels activiteiten die uitvoering geven aan de motie van de leden Van der Staaij c.s.7. Als achterliggende doel van de aan deze motie gekoppelde middelen, zie ik dat relevante partijen (zoals zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten) zich inspannen om tot een goede samenwerking met informele zorgverleners te komen, alsook tot een adequate ondersteuning van hen. De volgende activiteiten die ik op verzoek van de deelnemers zal inzetten, dragen hier aan bij:

6 http://www.lokaalsamenwerken.nl

7 Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 43.

Het verrichten van een verkenning naar de randvoorwaarden om als lokale vrijwilligersorganisaties de gewenste transformatie naar een betere aansluiting van vraag en aanbod op lokaal niveau te volbrengen; Het onderzoeken van de mogelijkheden voor een bovengemeentelijke sociale kaart, in aansluiting op zogeheten regelhulp. Deze kaart moet burgers helpen hun vraag helder te krijgen en informeert hen wat ze zelf kunnen doen, alsook welke vormen van ondersteuning aansluiten op hun vraag. Ook zorgt de kaart voor eventuele doorverwijzing binnen hun regio;

Het in kaart brengen van werkbare elementen van goede praktijkvoorbeelden op het terrein van respijtzorg. Gemeenten krijgen zo inzicht hoe ze passende respijtzorg voor hun inwoners kunnen organiseren. Deze inzichten krijgen mede een plaats in een nieuwe handreiking respijtzorg die VWS en VNG begin 2015 uitbrengen.

Ik ben verheugd dat de deelnemers deze agenda, met daarin een gedeelde hoofdkoers en gedragen door tal van aanbevelingen en actiepunten, in gezamenlijkheid en in korte tijd tot stand hebben weten te brengen. De agenda vormt de eerste, belangrijke stap in het transformatieproces om te komen tot een beter samenspel tussen formele en informele zorg en ondersteuning, alsook tot een betere ondersteuning van informele zorg. De agenda is de resultante van een uniek proces waarbij partijen in hun eigen woorden “voor het eerst constructief met elkaar hebben samengewerkt aan een gezamenlijk visiedocument met gezamenlijk agendapunten”.

Evenals de deelnemers aan de agenda ben ik van mening dat het traject niet eindigt met de opstelling van de agenda. De komende tijd ligt er de uitdaging de agendapunten concreet te vertalen naar de werkvloer. Dit vergt opnieuw een gezamenlijk proces waarin verbindingen ontstaan tussen mensen, thema’s en werkzaamheden op de terreinen van mantelzorg, sociaal netwerk, vrijwilligerswerk en het samenspel met formele zorg en ondersteuning. Hierbij helpt dat de partijen door het traject van de agenda samen de hoofdkoers hebben bepaald en elkaars organisatie en elkaars context hebben leren kennen. Ik deel daarnaast de wens van de betrokken partijen dat, mede gelet het stadium waarin de ontwikkelingen zich bevinden, de agenda dynamisch is en er ruimte blijft om op onderdelen de agenda aan te passen dan wel nader uit te werken. Om die reden ben ik voornemens het proces ook het komende jaar te faciliteren door de partijen periodiek bij elkaar te laten komen om zowel de agendapunten als de onderlinge samenwerking waar nodig te actualiseren. Tevens zal ik het komende half jaar de deelnemers faciliteren in hun uitwerking van een vijfde thema, namelijk “Preventiekracht van vrijwilligerswerk en andere vormen van levensbrede inzet (burgerparticipatie, zelfredzaamheid)”. Een verbreding van de agenda met dit thema kan een belangrijke bijdrage leveren aan het zelfversterkend vermogen van de samenleving. De resultaten van deze nieuwe werkgroep komen met de overige opbrengsten van de agenda aan de orde in een volgende voortgangsbrief.

Werk en mantelzorg

Afgelopen maart is gestart met het tweejarig programma ‘Werk en Mantelzorg’ van SZW en mijn ministerie. U bent hierover in de brief van 12 december 2013 geïnformeerd8. Een van de onderdelen van dit programma -naast de in voornoemde brief aangekondigde brancheaanpak en de aanpak ter bevordering van maatwerk op de werkvloer – betreft het realiseren van mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij de overheid (rijk en gemeenten). Bij dat programma is ook het ministerie van BZK betrokken als verantwoordelijk departement voor mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid bij de rijksoverheid. Daarnaast is vorige maand het programma M-power van Mezzo en Qidos (met betrokkenheid van ArboNed) gestart, dat een ondersteuningpakket op maat voor individuele mantelzorgers ontwikkelt. De bedoeling is dit ondersteuningspakket via werkgevers aan mantelzorgers ter beschikking te stellen. Een van de werkgevers waar dit ondersteuningspakket zal worden getest, betreft een provincie. Met bovenstaande twee programma’s geeft mijn ministerie uitvoering aan de motie Wolbert/Tanamal, over de vraag hoe meer ministeries, provincies en gemeenten mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid kunnen voeren9.

Verder heeft de Tweede Kamer op 14 oktober jl. het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden aangenomen. Het wetsvoorstel regelt onder andere dat er meer ruimte komt voor zorgverlof voor mantelzorgsituaties. Zo wordt de personenkring voor het kort-langdurend zorgverlof uitgebreid naar tweede graadbloedverwanten en anderen met wie de werknemer een sociale relatie heeft. Het langdurend zorgverlof wordt uitgebreid met de zorg voor zieken en hulpbehoevenden. Deze maatregel zal mantelzorgers helpen de mantelzorg voor hun naaste, in combinatie met werk, vol te houden. Het wetsvoorstel ligt nu ter behandeling in de Eerste Kamer.

Uitvoering motie van der Staaij c.s.

Vorig jaar is tijdens de begrotingsbehandeling €11 miljoen aan extra middelen beschikbaar gesteld voor 2014 ten behoeve van de uitvoering van de motie van de leden Van der Staaij, Rutte, Otwin Van Dijk, Bergkamp en Dik-Faber10 .

Uitgangspunt voor de besteding van deze middelen is dat relevante partijen, zoals zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten, een goede samenwerking met en een adequate ondersteuning van de informele zorgverleners tot stand brengen. De inzet van de middelen moet resulteren in tastbare en duurzame verbeteringen op de werkvloer waar de individuele mantelzorger direct baat bij heeft. Om dit te bereiken wordt een deel van de middelen, te weten €4 miljoen, via het programma ‘In voor Mantelzorg’ ingezet voor verbeteringen van de samenwerking tussen de zorgprofessional en mantelzorger en voor de

9 Kamerstuk 25 424, nr. 210

10 Kamerstuk 33 750-XVI, nr. 43.

8 Kamerstuk 32 855, nr. 15

bevordering van goede mantelzorgondersteuning rondom tijdelijke opnames. Op dit programma ga ik hieronder nader in.

Voorts is €6 miljoen via een decentralisatie-uitkering overgemaakt aan gemeenten via de Meicirculaire. Dit bedrag is bestemd voor gemeenten die, vooruitlopend op het in werking treden van de Wmo 2015, al in 2014 in hun gemeente activiteiten inzetten ter verbetering van de ondersteuning van de individuele mantelzorger. In dat kader heb ik in een brief aan de colleges van burgemeester en wethouders concrete suggesties gegeven om deze extra middelen in te zetten. (Vanzelfsprekend kunnen gemeenten, rekening houdend met de lokale situatie, hierin hun eigen prioriteiten stellen). Onder de suggesties waren: het in beeld brengen van overbelaste mantelzorgers, het opzetten of uitbreiden van respijtmogelijkheden en het inzetten van vrijwilligers bij de ondersteuning van mantelzorgers. In het bijzonder heb ik de aandacht gevestigd op specifieke groepen, zoals jonge mantelzorgers, mantelzorgers van GGZ-patienten en mantelzorgers van mensen met dementie.

Daarnaast wordt een deel van de middelen, te weten €1 miljoen, ingezet voor concrete (innovatieve) projecten die voortvloeien uit de bevindingen en aanbevelingen van de ‘Toekomstagenda Informele zorg en ondersteuning’. De drie genoemde projecten in paragraaf I zijn hiermee gefinancierd. Tot slot wordt een klein deel van deze middelen voor het eerder genoemde project M-power aangewend om zo een extra impuls te geven aan de realisatie van maatwerk in de combinatie van werk en mantelzorg.

Programma “In voor Mantelzorg”

Zoals is aangegeven, is €4 miljoen van de €11 miljoen aan extra middelen als gevolg van de motie van der Staaij beschikbaar gesteld voor het programma “In voor Mantelzorg11”. Dit programma richt zich op zorgaanbieders in de ouderen- en gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, ziekenhuizen en revalidatiecentra, thuiszorg en op cross-sectoraal, waaronder eerstelijns samenwerkingsverbanden. Met dit programma ontvangen 80 geselecteerde organisaties uit deze sectoren concrete maatwerkadviezen over hoe zij de samenwerking tussen mantelzorgers en beroepskrachten daadwerkelijk kunnen verbeteren en hoe zij mantelzorgers bij hun werkzaamheden kunnen ondersteunen. Daarbij is sprake van een aanpak met een innovatief karakter die binnen een maximale periode van 12 maanden tot meetbare en voor de mantelzorger tastbare resultaten leidt. Aangezien alle organisaties hun eigen karakter hebben, een eigen werkgebied kennen en verschillen in de mate waarin zij samenwerken met mantelzorgers, zijn de trajecten voor deze organisaties divers.

11 www.invoormantelzorg.nl

Ter illustratie hiervan een aantal voorbeelden: Een GGZ-instelling wil mantelzorgers meer betrekken bij de behandeling van de cliënt door hen een adviserende rol te geven. Een organisatie in de ouderenzorg ontwikkelt een applicatie die het netwerk van de cliënt in beeld brengt en digitaal met elkaar verbindt. En in de thuiszorg komt er een mantelzorgcoach die de verbindingen gaat leggen tussen diverse mantelzorgers in de wijk.

Naast de 80 trajecten maakt de campagne ‘Ik ben In voor Mantelzorg12’ een belangrijk deel uit van het programma. Doel van deze campagne is om medewerkers in de zorg op te leiden tot ambassadeurs binnen hun eigen organisaties. In samenwerking met Mezzo en V&VN leert de campagne hen hoe zij in samenwerking met mantelzorgers aandacht kunnen geven aan dit onderwerp in hun organisatie. Beoogd resultaat van dit programma is dat 80 organisaties en zo’n 1000 zorgmedewerkers zijn bereikt en er binnen die organisaties een toekomstbestendige visie is op mantelzorg. De diverse belangen-, beroeps- en brancheorganisaties zullen hierbij regelmatig worden geconsulteerd voor advies. Meer informatie over dit programma is te vinden op: www.invoormantelzorg.nl.

III. Overige instrumenten

Gemeentelijke ondersteuning van mantelzorg en vrijwillige inzet Gemeenten maken, als regisseur in het kader van de Wmo, voor de uitvoering van het beleid afspraken met mantelzorg- en vrijwilligersorganisaties en andere

(professionele) partijen die bijdragen aan zorg en ondersteuning van burgers. De basisfuncties mantelzorg13 en het programma Goed voor Elkaar (2009-2013) gaven hierbij richting. Door de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning per 2015 en de aanpassing van de bijbehorende wettelijke kaders, is een actualisatie van deze gemeentelijke ondersteuning noodzakelijk. Ik kondigde dit reeds aan in mijn beleidsbrief ‘Versterken, verlichten en verbinden’ van 20 juli 2013. In samenwerking met de VNG en veldpartijen als Mezzo, Vereniging NOV is gekeken hoe wij gemeenten middels een notitie handvatten kunnen bieden bij het invullen van het gemeentelijk ondersteuningsbeleid dat aansluit bij de uitgangspunten van de Wmo 2015. De praktijk leert dat het hanteren van dezelfde termen door gemeenten onderling en tussen gemeenten en lokale partijen, houvast biedt om de lokale ondersteuningsstructuur effectief aan te sturen en inspanningsverplichtingen voor samenwerkingspartners te formuleren.

12 www.ikbeninvoormantelzorg.nl 13 VWS, VNG, Mezzo (2008). Basisfuncties. Lokale ondersteuning mantelzorg. Ambities voor de invulling van het WMO prestatieveld 4. Den Haag: VWS.

In deze notities wordt – naast het bieden van handvatten voor het mantelzorgen vrijwilligersbeleid van gemeenten – ook aandacht van gemeenten gevraagd voor specifieke groepen, zoals jonge mantelzorgers, mantelzorgers van mensen met dementie en ouderen. Voorts wordt aandacht besteed aan zelfhulpgroepen die inzicht bieden in de situatie van betrokkenen en daarmee bijdragen aan het versterken van de eigen regie. Deze notities voor de gemeentelijke ondersteuning van mantelzorg en vrijwillige inzet zijn digitaal beschikbaar op www.invoeringwmo.nl.

Jonge mantelzorger

Een belangrijke groep is die van de jonge mantelzorger. Het is van belang dat gemeenten hier specifiek aandacht aan besteden en daarbij de verbinding zoeken met het onderwijs, via de zorgstructuur in en om de school, bijvoorbeeld de Zorg- en Adviesteams (ZATs). Immers, scholen zijn belangrijke vindplaatsen van kinderen die mogelijk problemen ondervinden in de thuissituatie, bijvoorbeeld omdat zij voor een gezinslid moeten zorgen. Hiervoor zijn onder andere handvatten meegegeven in de zojuist genoemde notitie voor de gemeentelijke ondersteuning van mantelzorg die in samenwerking met de VNG is opgesteld.

Daarnaast zal in december/januari a.s. samen met de VNG een praktijkdag voor gemeenten worden georganiseerd, waarin ook de positie van ‘de jonge mantelzorger’ in het Wmo-beleid aan de orde zal komen.

Dementie

De Commissie voor VWS verzocht mij op 25 juni 2013 een reactie te geven op de uitkomsten van de Dementiemonitor Mantelzorg van Alzheimer Nederland en NIVEL. Bij dezen voldoe ik aan dit verzoek. Uit de uitkomsten blijkt dat mantelzorgers van mensen met dementie over het algemeen tevreden zijn over de ontvangen zorg en ondersteuning. Vooral het diagnostisch traject is ten opzichte van de meting in 2011 verbeterd. Ondanks dat zijn er nog steeds verbeterpunten in de zorg en ondersteuning. Ik verwacht dat met de hervormingen in de langdurige zorg, de bredere rol van de gemeenten om meer gerichte ondersteuning te bieden en de verdere professionalisering van de netwerken voor samenhangende dementiezorg nog verdere verbetering in de zorg voor mensen met dementie en hun naasten te bereiken.

Van de mantelzorgers voor mensen met dementie voelt 10% zich zeer zwaar belast en 3% zich overbelast. Deze cijfers zijn ten opzichte van 2011 licht gestegen. Het valt niet te ontkennen dat de zorg voor een mens met dementie zwaar is, zeker als mantelzorger en patiënt samenwonen. Het verdriet dat het ‘verdwijnen’ van de naaste veroorzaakt, kan niet weggenomen worden. Wel kan de gemeente zorgen dat een mantelzorger ondersteuning krijgt van iemand die kennis heeft van dementie en begrijpt wat deze mantelzorger doormaakt. In de dit najaar aan uw Kamer te zenden brief met mijn visie op dementie zal ik nader ingaan op de noodzakelijke ondersteuning van mantelzorgers voor mensen met dementie.

Waardering van mantelzorgers

Het kabinet vindt het wenselijk dat mantelzorg in de toekomst periodieke waardering ontvangt. Dit komt tegemoet aan het belang van mantelzorg voor het welzijn van de hulpbehoevende, aan de draaglast van de mantelzorger en indirect aan het betaalbaar houden van maatschappelijke ondersteuning. Daarnaast is de verwachting dat een jaarlijkse blijk van waardering bevordert dat de gemeente op gezette tijden zicht heeft op de personen die mantelzorg in hun gemeente verlenen. In de Wmo 2015 staat dat gemeenten bij verordening dienen te regelen op welke wijze mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Om gemeenten hierbij te helpen is in het voorjaar door VNG en VWS, in samenwerking met Mezzo, een informatiekaart waardering uitgebracht. Deze informatiekaart bevat uitgangspunten die gemeenten behulpzaam zijn bij het vormgeven van de waardering, waarbij alle ruimte is voor lokale mogelijkheden en behoeften van mantelzorgers. Daarnaast zal VWS met de VNG en Mezzo begin 2015 een handreiking opstellen met daarin goede praktijkvoorbeelden over de wijze waarop gemeenten de waardering vormgeven.

Vervallen mantelzorgcompliment en relatie Successiewet Met de inwerkingtreding van de Wmo 2015 en het wetsvoorstel Wlz, vervalt de grondslag voor het mantelzorgcompliment en daarmee ook de grondslag voor de daaraan gekoppelde regeling in de Successiewet op grond waarvan sommige verkrijgers van dat compliment in aanmerking kunnen komen voor de zogenoemde partnervrijstelling. Zoals de staatssecretaris van Financiën aangaf in zijn brief van 30 oktober 2014 met schriftelijke antwoorden naar aanleiding van het wetgevingsoverleg inzake het Belastingplan 2015 op 27 oktober 2014(Kamerstuk 34 002, nr. 14), wordt op dit moment nog naar de gevolgen van het vervallen van het mantelzorgcompliment voor de Successiewet gekeken. Op korte termijn zal hij bij uw Kamer op dit punt terugkomen. De toepassing van deze regeling in de Successiewet loopt in 2015 nog door, omdat de regeling betrekking heeft op overlijdens in het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin een mantelzorgcompliment is verkregen.

Handreiking Respijtzorg

Het is van groot belang om overbelasting tijdig te signaleren en zo mogelijk te verhelpen. Dit is niet alleen in het belang van de cliënt en de mantelzorger, maar ook van de gemeente. Goed toegeruste mantelzorgers voorkomen, beperken of stellen immers duurdere vormen van gemeentelijke ondersteuning uit. Met passend respijtbeleid kunnen gemeenten samen met zorgaanbieders, zorgverzekeraars, werkgevers en andere gemeenten in de regio bijdragen aan het voorkomen van overbelasting en uitval van mantelzorgers. In november 2013 werd de handreiking ‘Adempauze voor mantelzorgers’ gepresenteerd, die samen met de VNG is ontwikkeld. Deze handreiking draagt bij aan een grotere bewustwording bij gemeenten. Tijdige inzet van respijtzorg kan overbelasting van mantelzorgers (en daarmee problemen bij de cliënt) voorkomen. De Toekomstagenda Informele zorg en ondersteuning benadrukt het belang van goede respijtzorgvoorzieningen. Ik zal zoals vermeld een verkenning laten uitvoeren naar goede en innovatieve voorbeelden uit de praktijk. Dit moet leiden tot een vervolg op de handreiking met concrete suggesties hoe respijtzorg vorm kan krijgen in beleid en uitvoering.

Maatwerkaanpak regeldruk Vrijwillige inzet

Het kabinet heeft zich in het coalitieakkoord ten doel gesteld om burgers, bedrijven en professionals meer ruimte te bieden door onnodige regeldruk terug te dringen. Een van de domeinen die het kabinet in zijn regeldrukprogramma specifiek noemt, betreft het domein van de Vrijwillige inzet. Dit domein omvat het geheel van de activiteiten die uit vrije wil en onbetaald worden ontplooid ten behoeve van de ander of een maatschappelijk doel.

Deze zogenoemde ‘Maatwerkaanpak regeldruk van vrijwillige inzet’ is gestart in 2013. In deze aanpak is ook de regeldruk voor vrijwilligers in de informele zorg en voor mantelzorgers meegenomen. In samenwerking met het veld zijn in zogeheten regeldichte sectoren de belangrijkste knelpunten geïnventariseerd in het kader van belemmerende wetgeving. Thans wordt gekeken naar in de praktijk werkende oplossingen voor deze knelpunten.14 In december stuurt de Minister van BZK zijn kabinetsreactie op de motie Slob15 naar uw Kamer. Ook hierin zal de voortgang over de Maatwerkaanpak regeldruk Vrijwillige inzet aan de orde komen.

SCP-onderzoek “Hulp geboden”

Naar aanleiding van de motie van het lid Bergkamp c.s. van 11 december 201216, heb ik het SCP verzocht onderzoek te verrichten naar 1. de huidige stand van zaken van de informele zorg (aard, omvang, kwaliteit en belasting), en 2. de functie die de informele zorg kan spelen in de veranderingen van de langdurige zorg. Om de gemeenten de gelegenheid te geven de opgedane inzichten zoveel mogelijk te benutten bij de voorbereidingen van de uitvoering van de Wmo 2015, heb ik het SCP gevraagd prioriteit te geven aan het tweede onderdeel van de motie in de vorm van een kwalitatief onderzoek. Dit onderzoek, “Hulp geboden; een verkenning van de mogelijkheden en grenzen van (meer) informele hulp”, dat op 18 september jl. is opgeleverd, treft u als bijlage aan (bijlage 2)17. Het eerste onderdeel (dat gestalte krijgt in

15 Kamerstuk 37 750-VII, nr. 60.

16 Kamerstuk 33 400 XVI, nr. 100.

17 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

14 Kamerstuk 29362, nr.230

de vorm van een kwantitatief onderzoek) zal het SCP uiterlijk in december 2015 opleveren.

Beide onderzoeken worden begeleid door een (wetenschappelijke) begeleidingscommissie waarin naast de wetenschap ook Mezzo, de kennisinstituten informele zorg en de VNG zijn vertegenwoordigd.

Voor het kwalitatieve onderzoek zijn door de onderzoekers van januari tot en met april 2014 gesprekken gevoerd met mantelzorgers, vrijwilligers in zorg en welzijn, niet-actieven, beroepskrachten en met diverse organisaties die op gemeentelijk niveau betrokken zijn bij informele zorg en ondersteuning. Het kwalitatieve onderzoek bevat geen inschatting van de omvang van het potentieel aan informele zorgverleners en de mate van belasting die zij ervaren.

Het onderzoek laat zien dat vrijwilligers de kwaliteit van leven van cliënten verbeteren en dat ze vooral een rol spelen bij begeleiding. Tevens blijkt dat het potentieel aan vrijwilligerswerk nog niet is uitgeput, maar dat het activeren van vrijwilligerswerk wel de nodige (vaak persoonlijke) aandacht vergt. Verder is een goede match tussen de vrijwilliger en het vrijwilligerswerk weliswaar in alle gevallen van belang, maar in het bijzonder bij zwaardere cliëntgroepen als GGZ-cliënten. Een goede match blijkt bovendien positief uit te werken op het ‘werkplezier’ van de vrijwilliger. Soms hebben vrijwilligers hulp nodig bij het stellen van grenzen, om niet overvraagd te worden en ter voorkoming dat ze handelingen verrichten die ze niet mogen verrichten.

Ten aanzien van mantelzorgers blijkt dat zij het verlenen van mantelzorg als iets moois zien dat men voor een ander doet en dat het leven kan verrijken. Maar mantelzorgers geven ook aan dat het zwaar kan zijn, vooral als mensen lang of intensief hulp geven of die hulp combineren met een fulltimebaan. Ook vinden mantelzorgers het moeilijk om de zorgverlening met anderen te delen, verleggen ze steeds weer hun grenzen en beseffen ze vaak niet dat ze hulp nodig hebben. Volgens beroepskrachten nemen mantelzorgers soms teveel over van cliënten, hetgeen cliënten onnodig afhankelijk maakt. De mantelzorger kan alleen worden verlicht als de situatie van de cliënt en de mantelzorger als een geheel wordt beschouwd. Echter, mantelzorgers zijn niet altijd in beeld bij gemeenten en organisaties die ondersteuning kunnen bieden. Respijtzorg, cursussen, lotgenotencontact worden genoemd als belangrijke vormen van ondersteuning, naast waardering, begrip en een luisterend oor van hun directe omgeving.

Het onderzoek bevat voor gemeenten, zorg- en welzijnorganisaties, zorg- en welzijnprofessionals, werkgevers en organisaties voor mantelzorgers en vrijwilligers tal van aangrijpingspunten om vrijwilligerswerk te bevorderen en de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers te verbeteren.

Een aantal aandachtspunten in het onderzoek wordt al meegenomen in het kader van de door het kabinet ingezette hervorming van de langdurige zorg. Dat betreft onder andere de gedachte om de situatie van cliënt en mantelzorger als een geheel en in hun onderling verband te beschouwen om de mantelzorger te kunnen verlichten. Zo regelt de Wmo 2015 dat gemeenten deze samenhang tussen cliënt en mantelzorger expliciet meenemen als ze een melding ontvangen van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Dit stelt gemeenten in staat om maatwerk richting cliënt en mantelzorger te bieden.

Ook de overheveling van verpleging en verzorging in de wijk naar de Zorgverzekeringswet, in verband met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, brengt mee dat mensen die verpleging en verzorging thuis nodig hebben, daarvoor vanaf 1 januari 2015 verzekerd zijn. Daarnaast sluit de eerder in deze brief genoemde Agenda Informele Zorg en Ondersteuning, met de daarin opgenomen agendapunten, aanbevelingen, acties en goede praktijkvoorbeelden, aan op de door het SCP gesignaleerde aangrijpingspunten voor een betere ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers én voor een beter samenspel tussen formele en informele zorg en ondersteuning.

Het SCP-onderzoek onderstreept mijns inziens het belang van een goede implementatie van de agenda op de werkvloer. Het vervolg van de agenda, de inspanningen van de deelnemers om het brede werkveld te ondersteunen bij het concreet vertalen van de agendapunten naar de werkvloer, zal ik zoals reeds toegelicht in deze brief, faciliteren. Ik zal met de deelnemers stilstaan bij de vraag of de aanbevelingen van het SCP-onderzoek nopen tot een aanvulling van de agenda of een nadere uitwerking op onderdelen van de agendapunten. Verder zal ik zoals vermeld in december/januari a.s. een praktijkdag voor gemeenten organiseren waarbij ook de belangrijkste bevindingen van het SCP-onderzoek aan de orde komen, alsmede de vraag welke lessen daaruit volgen voor gemeenten om de ondersteuning naar een hoger peil te trekken.

Nibud-onderzoek

Het Nibud heeft 10 september jl. in opdracht van Mezzo het rapport “Inkomenseffecten voor Mantelzorgers, wijziging in situatie en beleid en de effecten voor mantelzorgers” uitgebracht.

Doel van de berekeningen van het Nibud is om zicht te krijgen op de financiële consequenties van het verlenen van mantelzorg in verschillende situaties. Bij het doorrekenen van de inkomenseffecten is onderscheid gemaakt tussen de inkomenseffecten van de overgang van een niet-mantelzorgsituatie naar een mantelzorgsituatie en de inkomenseffecten van alle beleids-en wetswijzigingen die in 2014 zijn doorgevoerd en die in 2015 in werking zullen treden.

Het Nibud heeft de inkomenseffecten aan de hand van drie voorbeelden berekend. Het gaat om:

een gepensioneerd paar van wie een van beiden naar een verpleeghuis gaat.

een alleenstaande vader met AOW en een dochter met Wajong-uitkering en arbeidsvermogen.

een gezin met jonge kinderen waarvan de moeder voor een hulpbehoevende vader gaat zorgen.

Ik stel vast dat de berekeningen van het Nibud een mix zijn van verschillende kosten die niet altijd volledig zijn toe te schrijven aan het verlenen van mantelzorg. Daarnaast worden de berekeningen gebaseerd op een aantal veronderstellingen, die niet geheel juist zijn. Ter illustratie noem ik de afschaffing van de CER per 2014. De CER wordt voor het laatst in 2013 aan rechthebbenden uitgekeerd. Het afschaffen van de CER wordt door het Nibud meegenomen als negatief inkomenseffect voor 2015, terwijl het inkomenseffect zich dus al in 2014 voordoet. Het Nibud laat het inkomenseffect dus ten onrechte in 2015 terugkomen, omdat dit effect in 2014 al is meegenomen. Dit terwijl het Nibud ook geen rekening houdt met het maatwerk dat gemeenten ter compensatie kunnen leveren.

In het eerste voorbeeld komt het grootste effect door de verhuizing van de partner naar het verpleeghuis. Die zorgkosten drukken vooral op het inkomen. De kosten die worden gemaakt als gevolg van de verleende mantelzorg zijn in dit geval relatief klein. Het voorbeeld laat juist zien dat er ook regelingen zijn waar mensen een beroep op kunnen doen. Zo worden de reiskosten die de nog thuiswonende partner maakt naar het verpleeghuis door de fiscale aftrekpost volledig vergoed. Het genoemde inkomenseffect slaat dus maar voor een klein deel op het verlenen van mantelzorg.

In het tweede voorbeeld wordt een aantal potentiële negatieve posten wel meegenomen die niet direct te maken hebben met het verlenen van mantelzorg (bijv: effect herkeuring Wajong), maar is geen rekening gehouden met de schaalvoordelen als het meerjarige kind bij haar vader gaat inwonen. Dit terwijl ook uit de voorbeeldbegrotingen van het Nibud blijkt dat deze schaalvoordelen aanzienlijk kunnen zijn. Ook in dit voorbeeld blijkt het genoemde inkomenseffect maar deels te slaan op het verlenen van mantelzorg.

In het derde voorbeeld gaat de moeder eerst één dag en later twee dagen in de week minder werken. Dit verklaart ruim tweederde van het totale effect. Het is onvermijdelijk dat dit effect optreedt, omdat minder werk ook minder inkomen betekent. Los van de exacte berekeningen van het Nibud, kan het zeker zo zijn dat het verlenen van mantelzorg financiële consequenties kan hebben, zeker als mensen besluiten minder te gaan werken. Het verzorgen van hun naaste(n) staat bij mantelzorg vaak op de eerste plaats, los van financiële motieven.

Enquête PGGM

PGGM heeft in samenwerking met Alzheimer Nederland een online enquête ontwikkeld waarin de leden van PGGM zijn gevraagd naar hun ervaringen met mantelzorg in het algemeen en met mantelzorg bij dementie in het bijzonder. De enquête is ingevuld door 1095 mantelzorgers, allen (oud-)werknemers in de sector zorg en welzijn.

Uit de enquête blijkt dat de belasting van mantelzorgers vergeleken met 2013, toen er ook een enquête is afgenomen, is toegenomen. Tevens geven mantelzorgers aan het gevoel te hebben er vaker alleen voor te staan en meer dan voorheen belast te zijn met de zorg voor mensen met dementie en dat zij deze zorg moeilijker kunnen combineren met hun privé-leven en hun werk.

In mijn optiek zijn de resultaten van de enquête herkenbaar omdat dit zaken zijn die ook uit andere onderzoeken naar voren zijn gekomen. Deze waren vervolgens aanleiding om met het beleid in te zetten op het versterken en verlichten van de mantelzorger en op het beter verbinden van de informele zorg en ondersteuning met formele zorg en ondersteuning. Ik heb daar in deze voortgangsbrief al het een en ander over toegelicht.

Verder is bekend dat de zorg voor mensen met dementie extra zwaar is. Het ligt voor de hand dat de kans op overbelasting aanzienlijk wordt verkleind als bijvoorbeeld mensen met dementie in de gemeente goede ondersteuning ontvangen. Gemeenten kunnen daarbij gebruik maken van de zorgstandaard dementie die door het veld is ontwikkeld en de handreiking (dag)activiteiten voor dementerenden van Alzheimer Nederland. Daarnaast zijn er specifieke cursussen en begeleidingsvormen voor deze categorie mantelzorgers, bijvoorbeeld Dementie de Baas en Dementelcoach.

Ten aanzien van de combinatie werk en mantelzorg is bekend dat werkende mantelzorgers zich vaker zwaarder belast voelen dan niet-werkende mantelzorgers. Overbelasting kan leiden tot gezondheidsklachten en uitval en kan de duurzame inzetbaarheid verminderen. Het combineren van arbeid en zorg is in de eerste plaats een zaak van werkgever en werknemer. Zij kunnen het best maatwerkafspraken maken gelet op hun wederzijdse behoeften. Mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid wordt dan ook steeds belangrijker voor de mantelzorger om de combinatie werk en mantelzorgtaken (goed) vol te houden. Ik heb daar in deze brief al een en ander over toegelicht en beschreven welke activiteiten op dit terrein worden ontplooid.

VII. Vervolg

De komende tijd ga ik samen met de partijen aan de slag met de acties die hierboven staan beschreven. Uiteraard houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang. Ik streef er naar om u hierover voor de zomer van 2015 te informeren.

De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


3.

Bijlagen

 
 
 

4.

Meer informatie

 

5.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.