Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie

1.

Tekst

6.11.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 295/27

 

VERORDENING (EU) Nr. 1053/2013 VAN DE RAAD

van 7 oktober 2013

betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 70,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Voor het Schengengebied zonder binnengrenscontroles is het van vitaal belang dat de lidstaten de begeleidende maatregelen op het gebied van de buitengrenzen, het visumbeleid, het Schengeninformatiesysteem, gegevensbescherming, politiële samenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en het drugsbeleid, efficiënt en effectief toepassen.

 

(2)

Bij Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 (2) (SCH/Com-ex (98) 26 def) („het besluit van 16 september 1998”) werd de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie opgericht. De permanente commissie kreeg het mandaat om, ten eerste, vast te stellen of alle voorwaarden voor het opheffen van het grenstoezicht aan de binnengrenzen met een kandidaat-lidstaat vervuld zijn en, ten tweede, zich ervan te vergewissen dat het Schengenacquis correct wordt toegepast door de staten die het al volledig hebben overgenomen.

 

(3)

Er is een specifiek evaluatie- en toezichtmechanisme nodig om de toepassing van het Schengenacquis te controleren, omdat de praktische toepassing ervan aan hoge uniforme normen moet voldoen en omdat er tussen de lidstaten die deel uitmaken van een gebied zonder controles aan de binnengrenzen een hoge mate van wederzijds vertrouwen moet zijn. Een dergelijk mechanisme dient gebaseerd te zijn op nauwe samenwerking tussen de Commissie en de betrokken lidstaten.

 

(4)

In het Haags programma (3) werd de Commissie verzocht „zo spoedig mogelijk nadat de afschaffing van de binnengrenscontrole voltooid is, een voorstel […] [in te dienen] ter aanvulling van het bestaande Schengenevaluatiemechanisme met een toezichtmechanisme, waarbij de deskundigen van de lidstaten volledig worden betrokken en dat tevens onaangekondigde inspecties omvat”.

 

(5)

In het programma van Stockholm (4) wordt geoordeeld dat „de evaluatie van het Schengengebied van cruciaal belang zal blijven en dat deze daarom moet worden verbeterd door het de rol van Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie („Frontex”), opgericht bij Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad (5) op dat vlak te versterken”.

 

(6)

Het in evaluatiemechanisme dat is ingesteld bij het besluit van 16 september 1998 dient bijgevolg te worden herzien, en het besluit van 16 september 1998 dient te worden ingetrokken.

 

(7)

De ervaring met eerdere evaluaties heeft geleerd dat er een coherent evaluatiemechanisme nodig is dat alle onderdelen van het Schengenacquis bestrijkt, behalve die waarvoor al een specifiek evaluatiemechanisme op grond van het Unierecht bestaat.

 

(8)

Overeenkomstig artikel 70 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) moeten de lidstaten in samenwerking met de Commissie een objectieve en onpartijdige evaluatie verrichten van de uitvoering van het beleid van de Unie in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Een goed evaluatieproces is pas efficiënt als een correcte opvolging wordt verzekerd en er toezicht is op de evaluatieverslagen, dat gegarandeerd moet worden door de Commissie.

 

(9)

Voorts moet worden gezorgd voor uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening, zodat het evaluatiemechanisme efficiënter wordt. Met dat doel moeten sommige uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie en andere aan de Raad worden overgedragen.

 

(10)

De bevoegdheid om de evaluaties voor te bereiden en te plannen en de bevoegdheid om het evaluatieverslag aan te nemen moeten aan de Commissie worden toegekend. Sommige van deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6). Overeenkomstig artikel 2, lid 2, onder b), iii), van die verordening worden de bedoelde handelingen volgens de onderzoeksprocedure vastgesteld.

 

(11)

Om het vertrouwen tussen de lidstaten te versterken, hun onderlinge coördinatie op Unieniveau te verbeteren en de onderlinge druk te verhogen, moet de Raad de uitvoeringsbevoegdheid krijgen om aanbevelingen te doen voor remediërend optreden in geval van tekortkomingen die in de conclusies van het evaluatieverslag kunnen zijn aangegeven. Deze uitvoeringsbevoegdheid past in de specifieke bevoegdheden die de Raad krachtens artikel 70 van het Verdrag heeft op het gebied van de wederzijdse evaluatie van de uitvoering van het Uniebeleid in het kader van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Deze bevoegdheid beantwoordt goed aan het doel van een evaluatiemechanisme dat gebaseerd is op deze lex specialis, te weten: op dit specifieke gebied — naast de algemene bevoegdheid van de Commissie om, onder controle van het Hof van Justitie van de Europese Unie, door middel van inbreukprocedures toe te zien op de toepassing van het Unierecht — door middel van onderlinge evaluatie aanvullend toezicht te houden op de doeltreffende uitvoering van het Uniebeleid.

Voorts ligt deze aan de Raad toegekende uitvoeringsbevoegdheid in de lijn van de wens die de Europese Raad in zijn conclusies van 23 en 24 juni 2011 heeft geuit, namelijk dat de samenwerking in het Schengengebied verder wordt versterkt door een groter wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten, en dat de lidstaten ermee belast moeten zijn alle Schengenregels volgens de overeengekomen gemeenschappelijke normen en grondbeginselen en -regels te handhaven. Voorts draagt deze uitvoeringsbevoegdheid, overeenkomstig de conclusies van de Raad van 8 maart 2012, ertoe bij het bestuur van het Schengengebied te verbeteren door het voeren van politieke discussies op ministerieel niveau over de goede werking van het Schengengebied, ook door het voeren van dergelijke discussies in situaties die volgens de evaluatieverslagen ernstige tekortkomingen vertonen; die discussies, die ertoe strekken dat de Raad binnen zijn bevoegdheden besluiten kan nemen om het efficiënt functioneren van het Schengengebied te waarborgen, worden op ministerieel niveau gevoerd in het Gemengd Comité, dat bestaat uit de lidstaten van de Europese Unie en de geassocieerde Schengenlanden. Tot slot garandeert het toekennen van die uitvoeringsbevoegdheid aan de Raad dat er rekening wordt gehouden met het mogelijk politiek gevoelige karakter van de eventuele aanbevelingen, die vaak raken aan nationale uitvoerings- en handhavingsbevoegdheden.

 

(12)

Het evaluatiemechanisme dient transparante, efficiënte en duidelijke regels te omvatten inzake de te volgen evaluatiemethode, de inzet van hooggekwalificeerde deskundigen voor plaatsbezoeken, en de follow-up van de evaluatiebevindingen. De methode dient met name te voorzien in onaangekondigde plaatsbezoeken ter aanvulling op aangekondigde plaatsbezoeken, vooral wat grenstoezicht en visa betreft.

 

(13)

Het evaluatie- en toezichtmechanisme moet alle aspecten van het Schengenacquis omvatten. Wat het aspect grenzen betreft, zullen de evaluatie en het toezicht zowel de efficiëntie van het buitengrenstoezicht, als het ontbreken van controle aan de binnengrenzen betreffen.

 

(14)

Tijdens de evaluatie en het toezicht dient in het bijzonder aandacht te worden besteed aan de eerbiediging van de grondrechten bij de toepassing van het Schengenacquis.

 

(15)

De evaluatie dient te waarborgen dat de lidstaten de Schengenregels daadwerkelijk toepassen overeenkomstig de fundamentele beginselen en normen. Daarom bestrijkt het evaluatiemechanisme alle toepasselijke wetgeving en alle operationele activiteiten die bijdragen tot het functioneren van een ruimte zonder controle aan de binnengrenzen.

 

(16)

Om het evaluatiemechanisme effectiever en betrouwbaarder te maken, moet bij de evaluatie steeds aandacht worden geschonken aan het behoorlijk functioneren van de instanties die de relevante onderdelen van het Schengenacquis toepassen. Daardoor zal het evaluatiemechanisme de effectieve toepassing van de Schengenregels door de lidstaten overeenkomstig de fundamentele beginselen en normen beter kunnen garanderen, zoals gevraagd door de Europese Raad in zijn conclusies van 23 en 24 juni 2011. Het zal in overeenstemming zijn met het verzoek van de Europese Raad in zijn conclusies van 1 en 2 maart 2012, dat het evaluatiemechanisme betrekking moet hebben op de voorgeschreven werking van de instellingen die betrokken zijn bij de toepassing van het Schengenacquis.

 

(17)

Frontex dient de implementatie van het evaluatiemechanisme te ondersteunen, hoofdzakelijk op het gebied van risicoanalyse betreffende de buitengrenzen. Het evaluatiemechanisme dient voorts op een ad-hocbasis op de deskundigheid van Frontex te kunnen steunen wanneer er plaatsbezoeken afgelegd worden aan de buitengrenzen.

 

(18)

Andere organen en instanties van de Unie, zoals de Europese Politiedienst („Europol”), opgericht bij Besluit 2009/371/JBZ van de Raad (7) en Eurojust, opgericht bij Besluit 2002/187/JBZ van de Raad (8) moeten in voorkomend geval de implementatie van het evaluatiemechanisme ondersteunen op de terreinen die binnen hun mandaat vallen. Het evaluatiemechanisme moet in voorkomend geval ook op de deskundigheid van een orgaan of instantie van de Unie kunnen steunen wanneer assistentie wordt verleend bij plaatsbezoeken betreffende onderdelen van het Schengenacquis die onder hun mandaat vallen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, ten aanzien van evaluatie van gegevensbescherming, waarbij ook nationale gegevensbeschermingsinstanties betrokken kunnen worden.

 

(19)

De lidstaten en de Commissie dienen er zorg voor te dragen dat de deskundigen die voor de plaatsbezoeken ter beschikking worden gesteld, de nodige ervaring hebben en een specifieke opleiding hebben gevolgd, met name op het gebied van de grondrechten. De bevoegde organen en instanties van de Unie (zoals Frontex) dienen adequate opleiding te bieden en met behulp van de bestaande of verder te ontwikkelen financiële instrumenten van de Unie dienen er middelen ter beschikking van de lidstaten te worden gesteld voor specifieke opleidingsinitiatieven op het gebied van de evaluatie van het Schengenacquis.

 

(20)

Aan het Europees Parlement en de nationale parlementen is krachtens de laatste zin van artikel 70 van het VWEU een bijzondere rol toebedeeld, hetgeen in artikel 12, punt c), van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) wordt benadrukt met betrekking tot de nationale parlementen; daarom moet worden bepaald dat de Raad en de Commissie het Europees Parlement en de nationale parlementen ten volle op de hoogte zullen brengen van de inhoud en de resultaten van de evaluatie. Indien de Commissie een voorstel tot wijziging van deze verordening indient, zal de Raad bovendien overeenkomstig artikel 19, lid 7, punt h), van zijn reglement van orde, het Europees Parlement raadplegen teneinde zoveel mogelijk rekening te houden met het standpunt van het Europees Parlement alvorens een definitieve tekst aan te nemen.

 

(21)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening; deze is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien deze verordening voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van bovengenoemd protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad een besluit heeft genomen over deze verordening of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

 

(22)

Het Verenigd Koninkrijk neemt aan deze verordening deel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Unie, gehecht aan het VEU en het VWEU, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9).

 

(23)

Ierland neemt aan deze verordening deel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, gehecht aan het VEU en het VWEU, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (10).

 

(24)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (11), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG (12) van de Raad inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

 

(25)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (13), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad (14).

 

(26)

Wat Liechtenstein betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (15), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1 van Besluit 1999/437/EG in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad (16).

 

(27)

Aangezien bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds begonnen zal zijn met de evaluatie van Cyprus op grond van het besluit van 16 september 1998, is deze verordening tot 1 januari 2016 niet van toepassing op Cyprus.

 

(28)

Aangezien de controle overeenkomstig de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures voor Bulgarije en Roemenië reeds is voltooid overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de toetredingsakte van 2005, kon de controle als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b), van deze verordening niet worden uitgevoerd ten aanzien van die lidstaten.

 

(29)

Niettemin dienen ook deskundigen van Cyprus, Bulgarije, Roemenië en Kroatië deel te nemen aan de evaluatie van alle onderdelen van het Schengenacquis,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doel en toepassingsgebied

  • 1. 
    Bij deze verordening wordt een evaluatie- en toezichtmechanisme ingesteld voor de volgende doeleinden:
 

a)

controle uitoefenen op de toepassing van het Schengenacquis in de lidstaten waarop het volledig van toepassing is, en in de lidstaten waarop volgens het desbetreffende protocol bij het VEU en het VWEU het Schengenacquis gedeeltelijk van toepassing is;

 

b)

nagaan of aan de voorwaarden voor de toepassing van alle relevante onderdelen van het Schengenacquis is voldaan in de lidstaten ten aanzien waarvan nog geen besluit van de Raad is genomen volgens hetwelk de bepalingen van het Schengenacquis volledig of gedeeltelijk van toepassing zijn, met uitzondering van de lidstaten waarvan de evaluatie bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds was voltooid.

  • 2. 
    Ten aanzien van de lidstaten waarvoor de evaluatieprocedure op 26 november 2013 reeds is begonnen, laat de in lid 1, onder b), van dit artikel bedoelde controle artikel 23, tweede alinea, onverlet.
  • 3. 
    Van de lidstaten die overeenkomstig hun toetredingsakte het Schengenacquis nog niet volledig toepassen, nemen niettemin deskundigen deel aan de evaluatie van alle onderdelen van het Schengenacquis.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt onder „Schengenacquis” verstaan, de bepalingen die in het kader van de Europese Unie zijn opgenomen overeenkomstig Protocol nr. 19 dat is gehecht aan het VEU en het VWEU, alsmede de daarop voortbouwende of anderszins daaraan gerelateerde rechtshandelingen.

Artikel 3

Verantwoordelijkheden

  • 1. 
    De lidstaten en de Commissie zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de toepassing van het in deze verordening bedoelde evaluatie- en toezichtmechanisme, met de steun van de organen, instanties of agentschappen van de Unie die bij de uitvoering van het Schengenacquis zijn betrokken.
  • 2. 
    De Commissie heeft een algemene coördinerende rol wat betreft de jaarlijkse en de meerjarige evaluatieprogramma’s, het opstellen van de vragenlijst en het schema voor de plaatsbezoeken, het verloop van de plaatsbezoeken en het opstellen van de evaluatieverslagen en aanbevelingen. Zij zorgt tevens voor de follow-up van en het toezicht op de evaluatieverslagen en aanbevelingen overeenkomstig artikel 16.
  • 3. 
    De lidstaten en de Commissie verlenen elkaar in elk stadium van de evaluatie hun volle medewerking bij de uitvoering van de hun bij deze verordening opgedragen taken.

Artikel 4

Evaluatie

  • 1. 
    De evaluatie kan betrekking hebben op alle aspecten van het Schengenacquis, onder meer de effectieve en efficiënte toepassing door de lidstaten van begeleidende maatregelen op het gebied van de buitengrenzen, het visumbeleid, het Schengeninformatiesysteem, gegevensbescherming, politiesamenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en op het ontbreken van controles aan de binnengrenzen. Bij elke evaluatie moet rekening worden gehouden met het functioneren van de instanties die de in dit lid vermelde relevante onderdelen van het Schengenacquis toepassen.
  • 2. 
    Evaluaties kunnen geschieden door middel van vragenlijsten en al dan niet aangekondigde plaatsbezoeken. Aangekondigde plaatsbezoeken worden voorafgegaan door een vragenlijst. Bij het evalueren van een bepaalde lidstaat en/of een bepaald gebied kan gebruik worden gemaakt van de plaatsbezoeken en vragenlijsten, naar gelang van het geval afzonderlijk of in combinatie.
  • 3. 
    Als aanvulling op de vragenlijsten en de plaatsbezoeken kan door de beoordeelde lidstaat een toelichting worden verstrekt betreffende het evaluatiegebied.

Artikel 5

Meerjarig evaluatieprogramma

  • 1. 
    De Commissie stelt, in voorkomend geval na raadpleging van Frontex en Europol, een meerjarig evaluatieprogramma met een looptijd van vijf jaar op, uiterlijk zes maanden voor de aanvang ervan. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het meerjarig evaluatieprogramma wordt door de Commissie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 2. 
    Elke lidstaat wordt eenmaal beoordeeld per periode van vijf jaar die onder een meerjarig evaluatieprogramma valt. In het meerjarig evaluatieprogramma wordt de volgorde van de per jaar te evalueren lidstaten bepaald. De volgorde waarin de lidstaten worden beoordeeld wordt bepaald door de tijd die sinds de vorige evaluatie is verstreken en de balans tussen de verschillende te evalueren onderdelen van het Schengenacquis.
  • 3. 
    Het meerjarig evaluatieprogramma kan, indien nodig, volgens de in lid 1 bedoelde procedure worden aangepast.
  • 4. 
    Het meerjarig evaluatieprogramma kan voorzien in thematische evaluaties in de zin van artikel 6, lid 1, onder b).
  • 5. 
    Het eerste meerjarig evaluatieprogramma wordt uiterlijk 27 mei 2014 opgesteld. De begindatum van dat programma is 27 november 2014 en de einddatum is 31 december 2019.

Artikel 6

Jaarlijks evaluatieprogramma

  • 1. 
    De Commissie stelt uiterlijk 31 oktober een evaluatieprogramma voor het volgende jaar op, in het bijzonder op basis van de overeenkomstig artikel 7 door Frontex verstrekte risicoanalyse en, in voorkomend geval, de met name overeenkomstig artikel 8 door Europol en andere organen en instanties van de Unie verstrekte informatie.

Het jaarlijks evaluatieprogramma bevat voorstellen voor de evaluatie van:

 

a)

de toepassing van het Schengenacquis of onderdelen daarvan door één lidstaat, zoals bepaald in het meerjarig evaluatieprogramma, en

 

b)

in voorkomend geval, de toepassing van specifieke onderdelen van het Schengenacquis in meerdere lidstaten (thematische evaluaties).

  • 2. 
    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen het eerste deel van het jaarlijks evaluatieprogramma vast, met daarin onder meer een voorlopig tijdpad voor de plaatsbezoeken. In dat deel worden de lidstaten vermeld die volgens het meerjarig evaluatieprogramma in het komende jaar moeten worden geëvalueerd, alsmede de evaluatiegebieden en de plaatsbezoeken. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Het jaarlijks evaluatieprogramma wordt door de Commissie toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 3. 
    De Commissie stelt het tweede deel van het evaluatieprogramma op, en zij stelt dit vast. In dat deel wordt vermeld welke onaangekondigde plaatsbezoeken in het volgende jaar zullen worden afgelegd. Het geldt als vertrouwelijk en wordt niet meegedeeld.
  • 4. 
    Het jaarlijks evaluatieprogramma kan, indien nodig, overeenkomstig de leden 2 en 3 worden aangepast.
  • 5. 
    Het eerste meerjarig evaluatieprogramma wordt uiterlijk op 27 mei 2014 opgesteld. De begindatum van dat programma is 27 november 2014 en de einddatum is 31 december 2014.

Artikel 7

Risicoanalyse door Frontex

  • 1. 
    Frontex legt jaarlijks, uiterlijk 31 augustus, aan de Commissie en de lidstaten een risicoanalyse overeenkomstig zijn mandaat voor. In deze risicoanalyse wordt rekening gehouden met onder andere illegale immigratie en met ingrijpende wijzigingen in de operationele omgeving aan de buitengrenzen, en er worden prioriteiten aanbevolen voor de evaluaties van het volgende jaar. In de aanbevelingen worden specifieke delen van de buitengrenzen en grensposten genoemd die het volgende jaar in het kader van het meerjarig evaluatieprogramma moeten worden geëvalueerd. De Commissie doet de risicoanalyse onverwijld toekomen aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 2. 
    Frontex legt jaarlijks, uiterlijk 31 augustus, aan de Commissie een afzonderlijke risicoanalyse voor, die los staat van de in lid 1 genoemde analyse, waarin prioriteiten worden aanbevolen met betrekking tot de evaluaties die in het volgende jaar in de vorm van onaangekondigde plaatsbezoeken zullen worden afgelegd, los van de volgorde waarin de lidstaten volgens het meerjarig evaluatieprogramma worden geëvalueerd, overeenkomstig artikel 5, lid 2. De aanbevelingen kunnen elke regio of elk specifiek gebied betreffen en bevatten een lijst van ten minste tien specifieke delen van de buitengrenzen en ten minste tien specifieke grensposten. De Commissie kan Frontex te allen tijde verzoeken haar een risicoanalyse met aanbevelingen voor evaluaties in de vorm van onaangekondigde plaatsbezoeken voor te leggen.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde risicoanalyse, die door Frontex moet worden aangeleverd, wordt uiterlijk op 27 februari 2014 voor de eerste maal bij de Commissie ingediend.

Artikel 8

Risicoanalyse door andere organen en instanties van de Unie

In voorkomend geval verzoekt de Commissie andere bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken organen en instanties van de Unie, niet zijnde Frontex, om risicoanalyses — ook met betrekking tot corruptie en georganiseerde misdaad die de toepassing van het Schengenacquis door de lidstaten kunnen ondermijnen — die gebruikt kunnen worden bij het opstellen van een jaarlijks evaluatieprogramma.

Artikel 9

Vragenlijst

  • 1. 
    De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling in nauwe samenwerking met de lidstaten een standaardvragenlijst vast, en zij actualiseert deze. Frontex en Europol kunnen over de ontwerpvragenlijst worden geraadpleegd. De standaardvragenlijst heeft betrekking op de toepasselijke wetgeving, gezamenlijk overeengekomen aanbevelingen en beste praktijken, met name die welke in de Schengencatalogi worden genoemd, de organisatorische en technische middelen die beschikbaar zijn voor de uitvoering van het Schengenacquis, en beschikbare statistische gegevens inzake alle onderdelen van de evaluatie. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
  • 2. 
    Uiterlijk 1 juli van elk jaar stuurt de Commissie de standaardvragenlijst naar de lidstaten die in het komende jaar zullen worden geëvalueerd. De lidstaten dienen binnen acht weken na de toezending van de vragenlijst hun antwoorden in bij de Commissie. De Commissie stelt de antwoorden ter beschikking van de overige lidstaten en deelt het Europees Parlement mee dat de antwoorden zijn binnengekomen. Op zijn verzoek wordt het Europees Parlement tevens, met name als de ernst van de zaak zulks vereist, per geval en overeenkomstig de regels inzake de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie, door de Commissie in kennis gesteld van de inhoud van een bepaald antwoord.

Artikel 10

Teams belast met plaatsbezoeken

  • 1. 
    Een team dat belast is met de plaatsbezoeken („het team ter plaatse”) bestaat uit door de lidstaten aangewezen deskundigen en uit vertegenwoordigers van de Commissie.
  • 2. 
    De Commissie verzoekt de lidstaten deskundigen aan te wijzen die beschikbaar zijn voor deelname aan plaatsbezoeken, met opgave van het gebied waarop zij deskundig zijn.

Uiterlijk drie maanden voordat een aangekondigde inspectie gepland is, verzoekt de Commissie de lidstaten deskundigen aan te wijzen. De lidstaten geven gevolg aan het verzoek binnen twee weken na ontvangst ervan.

Uiterlijk twee weken voordat een onaangekondigde inspectie gepland is, verzoekt de Commissie de lidstaten hun deskundigen aan te wijzen. De lidstaten wijzen binnen 72 uur na ontvangst van dit verzoek deskundigen aan.

  • 3. 
    Er nemen maximaal twee vertegenwoordigers van de Commissie aan een plaatsbezoek deel. Aan een aangekondigd plaatsbezoek nemen ten hoogste acht deskundigen van de lidstaten deel, en aan een onaangekondigd plaatsbezoek ten hoogste zes.

Indien de lidstaten meer dan de in de eerste alinea genoemde aantallen deskundigen hebben aangewezen, worden de teamleden door de Commissie na overleg met de betrokken lidstaten gekozen, op basis van geografisch evenwicht en van de vakbekwaamheid van de deskundigen.

  • 4. 
    De deskundigen van de lidstaten mogen niet deelnemen aan een evaluatiemissie die een inspectie omvat in de lidstaat waar zij werkzaam zijn.
  • 5. 
    De Commissie kan Frontex, Europol, of andere bij de uitvoering van het Schengenacquis betrokken organen, instanties of agentschappen van de Unie verzoeken een vertegenwoordiger aan te wijzen die als waarnemer deelneemt aan een inspectie waarbij een gebied uit hun mandaat wordt geëvalueerd.
  • 6. 
    De teams ter plaatse staan onder leiding van een vertegenwoordiger van de Commissie en een deskundige van een van de lidstaten, die door de leden van het team, zo spoedig mogelijk na de samenstelling ervan, in onderlinge overeenstemming ter plaatse worden aangewezen. De leidinggevende deskundigen worden tijdig met het oog op de opstelling van het in artikel 13, lid 2, bedoelde programma benoemd.

Artikel 11

Teams verantwoordelijk voor evaluaties op basis van een vragenlijst

  • 1. 
    Indien alleen gebruik wordt gemaakt van een vragenlijst, en er dus geen plaatsbezoek in de zin van artikel 4, lid 2, volgt, worden de antwoorden geëvalueerd door een team van deskundigen uit de lidstaten („het team voor de vragenlijst”) en van vertegenwoordigers van de Commissie.
  • 2. 
    Bij het toezenden van de vragenlijst aan de te evalueren lidstaat, verzoekt de Commissie de lidstaten deskundigen aan te wijzen die beschikbaar zijn voor deelname aan de evaluatie, met opgave van het gebied waarop zij deskundig zijn. De lidstaten geven gevolg aan het verzoek binnen twee weken na ontvangst ervan. De deskundigen worden volgens artikel 10, leden 3 en 4, aangewezen.

Artikel 12

Deskundigen

De aan de evaluatie deelnemende deskundigen beschikken over de nodige kwalificaties, met name een gedegen theoretische kennis van en praktische ervaring op de gebieden die onder het evaluatiemechanisme vallen, over een grondige kennis van de evaluatiebeginselen, -procedures en -technieken, en over het vermogen om daadwerkelijk te communiceren in een gemeenschappelijke taal. Met het oog hierop zien de lidstaten en de Commissie, in samenwerking met de bevoegde organen, instanties of agentschappen van de Unie, erop toe dat de deskundigen een adequate opleiding krijgen, ook met betrekking tot de grondrechten.

Artikel 13

Verloop van de plaatsbezoeken

  • 1. 
    De teams ter plaatse treffen de nodige voorbereidingen met het oog op een efficiënt, accuraat en consistent verloop van de plaatsbezoeken.
  • 2. 
    Het gedetailleerde programma voor aangekondigde plaatsbezoeken wordt door de Commissie in nauwe samenwerking met de leidinggevende deskundigen en de betrokken lidstaat opgesteld. De lidstaten worden op de hoogte gebracht van het gedetailleerde programma. Het programma voor onaangekondigde plaatsbezoeken wordt door de Commissie vastgesteld.

De betrokken lidstaat wordt geraadpleegd en in kennis gesteld van de kalender en het gedetailleerde programma:

 

a)

ten minste zes weken voor een aangekondigd plaatsbezoek;

 

b)

ten minste 24 uur voor een onaangekondigd plaatsbezoek.

Onaangekondigde plaatsbezoeken aan de binnengrenzen worden afgelegd zonder de betrokken lidstaat of lidstaten daarvan tevoren in kennis te stellen. De algemene richtsnoeren betreffende de praktische regelingen voor die plaatsbezoeken worden opgesteld door de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten.

  • 3. 
    De leden van het team ter plaatse beschikken elk over een legitimatiebewijs met het oog op het afleggen van plaatsbezoeken overeenkomstig deze verordening.
  • 4. 
    De te evalueren lidstaat zorgt ervoor dat het team ter plaatse zijn controleopdracht inzake de te evalueren gebieden kan vervullen. Hij zorgt er in het bijzonder voor dat het team ter plaatse zich rechtstreeks tot de juiste personen kan wenden en toegang heeft tot alle terreinen, gebouwen en documenten in verband met de evaluatie.
  • 5. 
    De te evalueren lidstaat gebruikt al zijn wettelijke middelen om het team bij de vervulling van zijn taak bij te staan.
  • 6. 
    In geval van een aangekondigd plaatsbezoek deelt de Commissie vooraf aan de te evalueren lidstaat de namen mee van de deskundigen die deel uitmaken van het team ter plaatse. Die lidstaat wijst een contactpunt aan dat de praktische regelingen in verband met het plaatsbezoek treft.
  • 7. 
    De Commissie en de lidstaten regelen de heen- en terugreis van hun deskundigen in het team ter plaatse naar en uit de te evalueren lidstaten. De reis- en verblijfkosten van deskundigen die aan plaatsbezoeken deelnemen, worden door de Commissie vergoed.

De te evalueren lidstaat of lidstaten regelen het verblijf en voorzien in het noodzakelijke vervoer ter plaatse. Bij onaangekondigde plaatsbezoeken regelt de Commissie het verblijf van de deskundigen.

Artikel 14

Evaluatieverslag

  • 1. 
    Na elke evaluatie wordt een evaluatieverslag opgesteld. Het evaluatieverslag wordt gebaseerd op de bevindingen van het plaatsbezoek en/of de vragenlijst. In het geval van een plaatsbezoek wordt het evaluatieverslag door het team ter plaatse tijdens het bezoek opgesteld.

De deskundigen van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie dragen de algemene verantwoordelijkheid voor het opstellen en het verzekeren van de integriteit en de kwaliteit van het evaluatieverslag. In geval van onenigheid trachten het team ter plaatse of het team voor de vragenlijst, al naar gelang het geval, tot een compromis te komen.

  • 2. 
    In het evaluatieverslag worden de kwalitatieve, kwantitatieve, operationele, administratieve en organisatorische aspecten geanalyseerd en de tijdens de evaluatie vastgestelde tekortkomingen bepaald.
  • 3. 
    Elke bevinding uit het evaluatieverslag krijgt een van de volgende beoordelingen:
 

a)

in overeenstemming;

 

b)

in overeenstemming, maar verbetering nodig;

 

c)

niet in overeenstemming.

  • 4. 
    De Commissie brengt het ontwerpevaluatieverslag binnen zes weken na het plaatsbezoek of de ontvangst van het antwoord op de vragenlijst ter kennis van de geëvalueerde lidstaat. De geëvalueerde lidstaat maakt zijn opmerkingen over het ontwerpevaluatieverslag binnen twee weken na ontvangst kenbaar. Op verzoek van de geëvalueerde lidstaat wordt een redactievergadering gehouden. De opmerkingen van de geëvalueerde lidstaat kunnen in het ontwerpevaluatieverslag worden verwerkt.
  • 5. 
    Het ontwerpevaluatieverslag en de opmerkingen van de geëvalueerde lidstaat worden door de Commissie voorgelegd aan de andere lidstaten, die worden verzocht te reageren op het antwoord op de vragenlijst, het ontwerpevaluatieverslag en de opmerkingen van de geëvalueerde lidstaat.

Op basis hiervan neemt de Commissie het ontwerpevaluatieverslag aan, in voorkomend geval gewijzigd en vervolgens aangenomen, door middel van een uitvoeringshandeling. De desbetreffende uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. De Commissie deelt het evaluatieverslag aan het Europees Parlement mee.

Artikel 15

Aanbevelingen

  • 1. 
    Naar aanleiding van de redactie van het evaluatieverslag worden door de deskundigen van de lidstaten en de vertegenwoordigers van de Commissie, in het licht van de in het evaluatieverslag gerapporteerde bevindingen en beoordelingen, aanbevelingen gedaan betreffende naar prioriteit gerangschikte acties om eventuele tekortkomingen die tijdens de evaluatie zijn vastgesteld, te verhelpen, en indien wenselijk voorbeelden van goede praktijken aangehaald.
  • 2. 
    De Commissie legt aan de Raad een voorstel tot aanneming van de in lid 1 bedoelde aanbevelingen voor.
  • 3. 
    De in lid 1 bedoelde aanbevelingen worden door de Raad aangenomen en aan het Europees Parlement en de nationale parlementen toegezonden.

Artikel 16

Follow-up en toezicht

  • 1. 
    Binnen drie maanden na de aanneming van de in artikel 15 bedoelde aanbevelingen dient de geëvalueerde lidstaat een actieplan in bij de Commissie en de Raad om de tekortkomingen die in het evaluatierapport zijn vastgesteld, te verhelpen. Indien uit de aanbevelingen blijkt dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, legt die lidstaat binnen één maand na de aanneming van deze aanbevelingen zijn actieplan voor. De Commissie doet het actieplan aan het Europees Parlement toekomen.
  • 2. 
    Na raadpleging van het team ter plaatse of het team voor de vragenlijst deelt de Commissie, binnen een maand na de ontvangst van het actieplan van de geëvalueerde lidstaat, aan de Raad mee of zij het actieplan toereikend vindt. De andere lidstaten wordt verzocht hun opmerkingen over het actieplan kenbaar te maken.
  • 3. 
    Binnen zes maanden na de aanneming van de aanbeveling brengt de geëvalueerde lidstaat verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van het actieplan, en vervolgens om de drie maanden totdat het actieplan volledig is uitgevoerd.
  • 4. 
    Indien echter uit de aanbevelingen is gebleken dat de geëvalueerde lidstaat ernstig in zijn verplichtingen tekortschiet, brengt hij niet binnen zes, maar binnen drie maanden na de aanneming van de aanbevelingen verslag uit over de uitvoering van het actieplan.
  • 5. 
    Afhankelijk van de ernst van de vastgestelde tekortkomingen en de maatregelen die zijn getroffen om deze te verhelpen, kan de Commissie nieuwe aangekondigde plaatsbezoeken plannen, ter controle van de uitvoering van het actieplan. De Commissie nodigt ten minste vier deskundigen die bij het plaatsbezoek waren betrokken uit voor het nieuwe plaatsbezoek. De Commissie kan waarnemers uitnodigen om aan het nieuwe plaatsbezoek deel te nemen. De Commissie stelt het programma van het nieuwe plaatsbezoek vast. Het programma wordt ten minste één maand voordat het nieuwe plaatsbezoek wordt afgelegd aan de geëvalueerde lidstaat medegedeeld. De Commissie kan ook nieuwe onaangekondigde plaatsbezoeken plannen.
  • 6. 
    De Commissie brengt het Europees Parlement en de Raad regelmatig op de hoogte van de uitvoering van de actieplannen en van de in dit artikel bedoelde corrigerende maatregelen.
  • 7. 
    Als bij een plaatsbezoek een ernstige tekortkoming aan het licht komt dat als een belangrijke bedreiging voor de openbare orde of de interne veiligheid in het gebied zonder controle aan de binnengrenzen wordt beschouwd, stelt de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van het Europees Parlement of een lidstaat, het Europees Parlement en de Raad daarvan zo spoedig mogelijk in kennis.
  • 8. 
    Wanneer vastgesteld wordt dat de lidstaat aan de eisen voldoet, maar de aanbevelingen aanwijzingen voor verdere verbeteringen bevatten, overeenkomstig artikel 14, lid 3, onder b), bezorgt de geëvalueerde lidstaat de Commissie binnen zes maanden na de aanneming van de aanbevelingen zijn voorstellen voor een mogelijke opvolging van de aanbevelingen.

Artikel 17

Gevoelige informatie

De leden van de teams ter plaatse en de teams voor de vragenlijsten behandelen alle informatie die zij bij het verrichten van hun taken verkrijgen als vertrouwelijk. De na het plaatsbezoek opgestelde evaluatieverslagen worden overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvoorschriften gerubriceerd als „EU RESTRICTED/RESTREINT UE”. De rubricering belet niet dat informatie beschikbaar wordt gesteld aan het Europees Parlement. Het overdragen en behandelen van de informatie en documenten die overeenkomstig deze verordening aan het Europees Parlement worden gezonden, vindt plaats overeenkomstig de voorschriften betreffende het doorzenden en behandelen van gerubriceerde informatie die van toepassing zijn tussen de Europese Unie en de Commissie. Na overleg met de betrokken lidstaat besluit de Commissie welk deel van het evaluatieverslag openbaar mag worden gemaakt.

Artikel 18

Voorwaarden voor de deelneming van het Verenigd Koninkrijk en Ierland

  • 1. 
    Deskundigen van het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen alleen deel aan de evaluatie van dat deel van het Schengenacquis waaraan deze lidstaten mogen deelnemen.
  • 2. 
    De in artikel 4, lid 1, omschreven evaluaties bestrijken alleen de effectieve en efficiënte toepassing door het Verenigd Koninkrijk en Ierland van dat deel van het Schengenacquis waaraan deze lidstaten mogen deelnemen.
  • 3. 
    Het Verenigd Koninkrijk en Ierland nemen alleen deel aan de aanneming van de aanbevelingen van de Raad, zoals bedoeld in artikel 15, lid 3, wat betreft het deel van het Schengenacquis waaraan deze lidstaten mogen deelnemen.

Artikel 19

Informatie aan de nationale parlementen

De Commissie stelt de nationale parlementen in kennis van de inhoud en de resultaten van de evaluatie.

Artikel 20

Verslag aan het Europees Parlement en de Raad

De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een uitvoerig verslag voor over de op grond van deze verordening verrichte evaluaties. Het verslag wordt openbaar gemaakt; het bevat informatie over de in het voorgaande jaar verrichte evaluaties, en de conclusies per evaluatie en de stand van zaken betreffende de corrigerende maatregelen. De Commissie doet het verslag aan de nationale parlementen toekomen.

Artikel 21

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Het betreft een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 22

Evaluatie

De Commissie evalueert de toepassing van deze verordening en zij dient binnen zes maanden nadat alle evaluatieverslagen in het kader van het in artikel 5, lid 5, bedoelde eerste meerjarige evaluatieprogramma zijn aangenomen, een verslag in bij de Raad. De evaluatie betreft alle onderdelen van deze verordening, ook het functioneren van de procedures voor het vaststellen van handelingen op grond van het mechanisme. De Commissie deelt het verslag aan het Europees Parlement mee.

Artikel 23

Overgangsbepalingen en intrekking

Onverminderd de tweede en derde alinea van dit artikel, wordt het besluit van 16 september 1998 met ingang van 26 november 2013 ingetrokken.

Deel I van het in de eerste alinea bedoelde besluit blijft tot 1 januari 2016 van toepassing ten aanzien van de evaluatieprocedures van lidstaten die reeds op 26 november 2013 een aanvang hebben genomen.

Deel II van het in de eerste alinea bedoelde besluit blijft tot 27 november 2014 van toepassing ten aanzien van de evaluatieprocedures van lidstaten die reeds op 26 november 2013 een aanvang hebben genomen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Luxemburg, 7 oktober 2013.

Voor de Raad

De voorzitter

  • J. 
    BERNATONIS
 

  • (1) 
    Advies van 12 juni 2013 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 2007/2004 van de Raad van 26 oktober 2004 tot oprichting van een Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 349 van 25.11.2004, blz. 1).
  • (8) 
    Besluit 2002/187/JBZ van de Raad van 28 februari 2002 betreffende de oprichting van Eurojust teneinde de strijd tegen ernstige vormen van criminaliteit te versterken (PB L 63 van 6.3.2002, blz. 1).
 

Verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie zijn verheugd over de aanneming van de verordening tot wijziging van de Schengengrenscode teneinde te voorzien in gemeenschappelijk regels inzake de tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan de binnengrenzen in uitzonderlijke omstandigheden en van de verordening betreffende de instelling van een evaluatie- en toezichtmechanisme voor de controle van de toepassing van het Schengenacquis. Naar hun mening wordt met deze nieuwe mechanismen op passende wijze gehoor gegeven aan het verzoek van de Europese Raad in zijn conclusies van 24 juni 2011 om de samenwerking en het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten in het Schengengebied te versterken en om een doelmatig en betrouwbaar evaluatie- en toezichtmechanisme in het leven te roepen met het oog op de handhaving van gemeenschappelijke voorschriften en de versterking, aanpassing en uitbreiding van de op het Unieacquis gebaseerde criteria; daarbij werd eraan herinnerd dat de buitengrenzen van Europa doeltreffend en consistent moeten worden beheerd, op basis van gemeenschappelijke verantwoordelijkheid, solidariteit en praktische samenwerking.

Zij verklaren dat deze wijziging van de Schengengrenscode de coördinatie en de samenwerking op Unieniveau zal versterken doordat enerzijds criteria worden vastgesteld voor de herinvoering van elke vorm van grenstoezicht door de lidstaten, terwijl anderzijds een EU-mechanisme wordt ingesteld waarmee gereageerd kan worden op werkelijk kritieke situaties, waarin het algehele functioneren van het gebied zonder binnengrenstoezicht gevaar loopt.

Zij wijzen erop dat dit nieuwe evaluatiesysteem een EU-mechanisme is dat alle aspecten van het Schengenacquis bestrijkt, en dat eraan zal worden meegewerkt door deskundigen uit de lidstaten, van de Commissie en van de betrokken EU-agentschappen en -bureaus.

Zij gaan ervan uit dat elk toekomstig Commissievoorstel tot wijziging van dit evaluatiesysteem voor advies wordt voorgelegd aan het Europees Parlement, opdat vóór de aanneming van de definitieve tekst zo veel mogelijk rekening kan worden gehouden met diens opvattingen.

 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.