24169, nr. 9 - Amendement - Algemene nabestaandenwet

Dit amendement op het wetsvoorstel Algemene nabestaandenwet werd op 28 september 1995 ingediend door de Tweede Kamerleden Bert Bakker (D66) i, Ella Kalsbeek (PvdA) i en Anne Lize van der Stoel (VVD) i.
 
De toelichting van de indieners luidt als volgt:
 

Onderdeel I Ongehuwd samenwonenden worden gelijk gesteld met gehuwden. Dat betekent enerzijds dat een nabestaande uit ongehuwd-samenwonenderelatie ook recht op nabestaandenuitkering kan krijgen, en anderzijds dat als een nabestaande met Anw-uitkering gaat samenwonen, het recht op uitkering eindigt. Gehuwden die duurzaam gescheiden leven van hun huwelijkspartner worden als ongehuwd aangemerkt indien zij samenwonen met een nieuwe partner. Indien zij alleen wonen, worden zij nog als gehuwd aangemerkt, zodat bij het overlijden van de echtgenoot er recht op uitkering kan ontstaan. Voor de definitie van ongehuwd samenwonenden wordt aangesloten bij de definitie in de nieuwe Bijstandswet. Volgens deze definitie worden ongehuwd samenwonenden gelijk gesteld met gehuwden als zij een gezamenlijke huishouding vormen. Mensen vormen een gezamenlijke huishouding als zij 1.«hoofdverblijf hebben in dezelfde woning» en 2. er sprake is van «zorg voor elkaar» (door het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding of anderszins). Ook bloedverwanten in de tweede graad kunnen een gezamenlijke huishouding vormen. In een aantal gevallen wordt een gezamenlijke huishouding aangenomen indien mensen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en: zij eerder gehuwd zijn geweest of een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd; uit hun relatie een kind is geboren; zij een geldend samenle-vingskontrakt hebben; zij op grond van een registratie elders zijn aangemerkt als een gezamenlijke huishouding. De uitvoeringsinstantie kan in dergelijke gevallen zonder nader onderzoek de gezamenlijke huishouding aannemen. Er hoeft niet eerst een bepaalde termijn te verstrijken alvorens men wordt aangemerkt als ongehuwd samenwonend. Onderdeel II Voor pseudoweduwen geldt de gelijkstelling van ongehuwd samenwonenden met gehuwden niet. De reden hiervoor is dat bij niet-gehuwden er geen formeel moment is van einde van het samenwonen (vergelijkbaar met ontbinding van het huwelijk; dit is van belang voor de beoordeling van het recht) en dat er geen alimentatieplicht is. Onderdeel III Voor nabestaanden zonder kind onder de 18 jaar, die niet arbeidsongeschikt zijn, bestaat alleen recht op nabestaandenuitkering als zij geboren zijn voor 1 januari 1950. In het oorspronkelijke wetsvoorstel was de geboortegrens van 1945 opgenomen. De reden voor de wijziging van 1945 in 1950 is de slechte arbeidspositie van vrouwen geboren voor 1950. Onderdeel IV Het recht op uitkering eindigt voor de nabestaande met kinderen als het jongste kind 18 jaar wordt, en voor de arbeidsongeschikte nabestaande als deze (meer) arbeidsgeschikt wordt, tenzij de nabestaande geboren is voor 1 januari 1950 (dit was 1945). Verder eindigt het recht op uitkering niet alleen als de nabestaande 65 jaar wordt of als hij hertrouwt, maar ook als hij een gezamenlijke huishouding gaat voeren als bedoeld in artikel 2a. Onderdeel V De hoogte van de uitkering is gelijk aan 70% van het nettominimumloon. Samen met de halfwezenuitkering geeft dit voor nabestaanden met kinderen een uitkering ter hoogte van het sociaal minimum. Voor het recht op en de hoogte van uitkering voor een pseudonabe-staande is alleen de alimentatie betaald voor de ex-echtgenoot relevant (niet alimentatie voor de kinderen). Onderdeel VI De vrijlating van het inkomen uit arbeid wordt verruimd van 15% ML plus eenderde van het meerdere naar 50%ML plus eenderde van het meerdere. Hierdoor wordt bereikt dat nabestaanden met een inkomen uit arbeid een groter deel van hun uitkering kunnen behouden, en dat pas bij een hoger inkomen de uitkering tot nul gereduceerd wordt. Onderdelen VII, VIII, IX, X, XI en XII Een ouder met een kind onder de 18 jaar, waarvan de andere ouder overleden is, heeft recht op een halfwezenuitkering. De hoogte van deze uitkering is netto gelijk aan 20% minimumloon. De halfwezenuitkering is inkomensonafhankelijk. Het kind moet opgenomen zijn in het huishouden van de overlevende ouder. In geval het gaat om een ouder met meerdere kinderen waarvan de andere ouder overleden is, bestaat slechts een keer recht op halfwezenuitkering. Voor de vraag of recht bestaat op halfwezenuitkering, is de relatie tussen de ouders (gehuwd, samenwonend, gescheiden of anderszins) niet relevant. Behalve gehuwde ouders kunnen al dan niet samenwonende ongehuwde ouders die beiden in familierechtelijke betrekking tot het kind staan, recht op halfwezenuitkering krijgen. Ook ouders die gescheiden zijn, kunnen recht op halfwezenuitkering krijgen, los van de vraag of er alimentatie werd betaald voor het kind. Indien het kind wordt opgenomen in het huishouden van een ander dan de overlevende ouder, krijgt deze verzorger recht op halfwezenuitkering. Het kan bijvoorbeeld gaan om de nieuwe partner van de overleden ouder, in wiens gezin het kind is opgegroeid, terwijl de overlevende ouder het kind niet in zijn huishouden opneemt. Het recht op halfwezenuitkering blijft bestaan als de ouder met een ander gaat samenwonen of trouwen. Het recht op halfwezenuitkering eindigt als het kind 18 jaar wordt, als de ouder de 65-jarige leeftijd heeft bereikt, en als de nieuwe echtgenoot van de ouder het kind adopteert. De onderdelen VII, IX, X, XI en XII vormen een technische uitwerking van onderdeel VIII. Onderdeel XIII Het overgangsrecht voor AWW-ers met een inkomen die geboren zijn voor 1 januari 1941 wordt als volgt versoepeld: AWW-ers met een inkomen worden vanaf 1 januari 1998 met de inkomenstoets geconfronteerd. Van hen wordt de groep die geboren is voor 1 januari 1941 slechts gedeeltelijk met de inkomenstoets geconfronteerd: zij behouden in alle gevallen een inkomensonafhankelijk uitkeringsdeel van 30 % (naast eventueel de halfwezenuitkering). Over het resterende uitkeringsdeel van 40% (of tussen de 40% en 50% ingeval er sprake was van een 100% AWW-uitkering) wordt vervolgens de inkomenstoets en de vrijlating toegepast. AWW-ers die op het moment van ingang van de Anw samenwonen, worden vanaf 1 januari 1998 met de gevolgen hiervan geconfronteerd. Zij verliezen het recht op uitkering, tenzij zij geboren zijn voor 1 januari 1941. In dat geval behouden zij een inkomensonafhankelijk uitkeringsdeel van 30% (naast eventueel de halfwezenuitkering). Onderdeel XIV Van AWW-ers met een 100%-uitkering wordt de uitkering «bevroren». Met dit artikel wordt hetzelfde beoogd als met het oude artikel 63. Een andere redactie is nodig gezien de invoering van de halfwezenuitkering. Onderdeel XV Met dit onderdeel wordt hetzelfde bereikt voor de vakantieuitkering als in onderdeel XIV.

 

Inhoudsopgave

  1. Documenten
  2. Dossier

1.

Documenten

2 28 september 1995, amendement, 24169, nr. 9     KST10084
Amendement
publicatie: 6 oktober 1995
 

2.

Dossier