Alle werkende ouders hebben recht op werkgeversbijdrage kinderopvang

Met dank overgenomen van Y.J. (Eddy) van Hijum i, gepubliceerd op maandag 13 augustus 2012.

Een aantal jaren geleden werd de Wet Kinderopvang ingevoerd. Over de bekostiging van de opvang werd afgesproken dat ouders, werkgevers en de overheid (macro) ieder een derde van de kosten zouden dragen. Immers, er is niks mis mee dat ouders - naar rato van hun inkomen - meebetalen aan een voorziening waarbij zij een direct belang hebben. Werkgevers hebben belang bij werknemers die betaalde arbeid met de zorg voor kinderen kunnen combineren. En tot slot zijn met kwalitatief goede kinderopvang ook bredere maatschappelijke belangen gemoeid, waaronder het stimuleren van de arbeidsparticipatie in een vergrijzende samenleving.

In de afgelopen jaren heeft de overheid de subsidie voor de kinderopvang fors opgevoerd, om de arbeidsdeelname van met name vrouwen verder te bevorderen. De uitgaven stegen van één miljard euro in 2005 naar drie miljard euro in 2010. De bijdrage van ouders daalde naar 22% en de gezamenlijke bijdrage van de overheid en werkgevers steeg naar 78%. Dit terwijl onderzoeken uitwijzen dat hogere subsidies vooral hebben geleid tot een verschuiving van de informele opvang (opa’s en oma’s) naar formele kinderopvang en maar beperkt leiden tot meer gewerkte uren.

Een beperking van de uitgaven voor kinderopvang was naar de mening van het CDA dan ook verdedigbaar. Daarbij hebben we steeds als uitgangspunt gehanteerd dat we terug zouden moeten naar de oorpronkelijke afspraak over de verdeling van de kosten. De overheidsbijdrage kan daarbij sterk inkomensafhankelijk zijn, hoewel (meer) werken hierdoor minder lonend wordt. Maar dit geldt niet voor de werkgeversbijdrage. Die moet wat het CDA betreft inkomensONafhankelijk worden doorgegeven.

Bij de invoering van de Wet Kinderopvang moesten ouders aanvankelijk hun werkgeversbijdrage zelf bij hun werkgever innen. Dit betekende in de praktijk dat werkende partners met de factuur van de kinderopvang onder de arm ieder 1/6 van de kosten bij hun werkgever moesten declareren. Om aan dit bureaucratische gedoe een einde te maken, is na verloop van tijd besloten om de werkgeversbijdrage voortaan collectief te innen via een opslag op de WW-premie. Het recht op een werkgeversbijdrage van 1/3 in de kosten werd tevens tot uitdrukking gebracht via de zogenaamde ‘vaste voet’ in de tabel voor de kinderopvangtoeslag van 33,3%.

Zowel in het regeerakkoord van het kabinet Rutte/Verhagen als in het Lenteakkoord is tegen de zin van het CDA afgesproken om de vaste voet af te bouwen naar nul voor de hogere (midden-)inkomens. Vanaf 2013 wordt het vaste minumumpercentage afgebouwd tot nul voor verzamelinkomens hoger dan 82.111 euro per jaar. Het CDA is echter principieel van mening dat de werkgeversbijdrage aan de kinderopvang een collectief gemaakte arbeidsvoorwaarde betreft. Ook voor werknemers in de categorie van de hogere (midden-)inkomens wordt extra WW-premie afgedragen om de kinderopvang te bekostigen; een bijdrage die door werkgevers voorheen rechtstreeks aan de ouders werd uitgekeerd. Bovendien is werken voor de minst verdienende partner vaak niet langer lonend als vrijwel het gehele (extra) inkomen moet worden afgedragen aan de kinderopvang.

Bij de parlementaire behandeling van de wijziging van de Wet Kinderopvang in juni 2012 heeft de Kamer reeds ingestemd het het amendement-Van Hijum (33 212, nr. 9), dat het kabinet verplicht om te motiveren voor welke inkomensgroepen wordt afgeweken van het uitgangspunt dat ten minste een derde van de opvangkosten wordt vergoed. In haar verkiezingsprogramma 2013-2017 stelt het CDA voor om de betreffende bezuiniging geheel ongedaan te maken, zodat alle werkende ouders recht houden op ten minste de werkgeversbijdrage.