Vreemde eenden

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op woensdag 6 juni 2012, 2:16, column.

Na de succesvolle staking die de SP in 1973 bij tapijtfabriek Bergoss in Oss organiseerde, besloten de ondernemers van industriestad Oss dat er een zwarte lijst moest komen met daarop de activisten van de SP. Als medeorganisator van de staking bij Bergoss en activist op de fabriek waar ik toen als worstophanger werkte - Zwanenberg, bekend van de HEMA-worsten - kwam ik ook op die lijst. Het leidde tot rare taferelen. Vanaf 1973 was ik - met een tussenpoos van enkele jaren bij één baas - eigenlijk steeds aangewezen op uitzendwerk. Uitgeleend aan Organon in Schayk, waar ik verantwoordelijk was voor de voortplanting van de konijnen waar proeven mee werden gedaan, had de directie me aanvankelijk niet gedetecteerd met als gevolg dat ik daar nog een ruime periode heb kunnen werken. Totdat ik in een interview met Trouw melding had gemaakt van mijn werk bij Organon: ik werd met onmiddellijke ingang ontslagen. Na een medische en psychologische keuring bij Philips werd ik aangenomen, maar toen ze ontdekt hadden wie ik was, kreeg ik op de zondag voor de dag dat ik zou beginnen een telegram: We zien af van uw diensten…

Nadien ben ik jaren aangewezen geweest op uitzendwerk, als constructiebankwerker/lasser. Eind jaren zeventig was ik daartoe opgeleid op een van de vermaarde Centra voor Vakopleiding voor Volwassenen, helaas later opgegaan in ROC’s.

In die vele jaren dat ik werkzaam was als uitzendkracht heb ik geleerd wat ‘flexibele arbeid’ voor de arbeider in kwestie betekent: geen enkele zekerheid over hoe lang je ergens werkt. Het kunnen een paar dagen zijn, maar het kan ook een periode van drie maanden zijn. Je collega’s, die eigenlijk geen collega’s zijn, zien jou als een vreemde eend in de bijt, want ook zij weten immers niet hoe lang je blijft. Je bent een passant. Ik ontdekte toen ook dat de meeste ongelukken gebeuren met de ‘flexibele krachten’, omdat ze onvoldoende instructie en begeleiding krijgen. Je behoort niet tot het personeel van het bedrijf waaraan je bent uitgeleend. Dus alle extra’s die je ‘collega’s’ krijgen, krijg jij niet. Alles bijeen is het niet verwonderlijk dat er zich geen affiniteit tussen de flexibele werkkracht en het bedrijf ontwikkelt.

Sinds de wet ‘Flexibiliteit en zekerheid’ van toenmalig minister van Sociale Zaken Melkert (in de paarse periode) is het aantal flexwerkers in ons land hand over hand toegenomen. Een grafiekje in de krant, waarvoor het CBS de data heeft geleverd, laat zien dat in alle leeftijdscategorieën het percentage flexwerkers toeneemt. Van de jongeren tussen de vijftien en vijfentwintig jaar is inmiddels de helft (!) flexwerker, aan de slag als uitzendkracht, op basis van een tijdelijk contract of, nog erger, als oproepkracht. Van de werknemers tot 35 jaar is dat percentage opgelopen tot bijna vijfentwintig procent.

Wat voor toekomst gunnen wij deze jonge mensen, zonder de elementaire zekerheid van een baan en inkomsten? Hoe kunnen zij zich settelen? Graag zou ik weten wat de macro-economische gevolgen zijn van deze toename van het flexwerk door verloren verbondenheid en daarmee inzet, creativiteit, etc.

Jan Marijnissen

Deze column verscheen op 6 juni 2012 in NRC Handelsblad