Gun de lezer zijn eigen mening

Met dank overgenomen van J.G.Ch.A. (Jan) Marijnissen i, gepubliceerd op woensdag 9 mei 2012, 2:37, column.

In die dagen - het waren de jaren zestig - las een ‘goed’ katholiek gezin het dagblad De Tijd. Per ongeluk kregen we ’s avonds weleens de krant die voor onze buren was bestemd, het Algemeen Handelsblad, in de bus. Ik vond het een beetje een saaie krant: heel veel tekst, weinig foto’s. Later, ik was in 1975 benoemd als raadslid, nam ik toch een abonnement op NRC Handelsblad. Het moet ergens begin jaren tachtig zijn geweest toen ik eens tijdens een raadsvergadering citeerde uit de NRC. „Maar mijnheer Marijnissen toch, u citeert uit de NRC? U weet toch wel dat dat een ondernemingskrant is?”, vroeg de burgemeester. „Ja, dat weet ik, en daarom denk ik dat ik voor de feiten het beste die krant kan lezen. Immers, ondernemers zijn geïnteresseerd in de feiten, en veel minder in meningen.”

Actief in de nationale politiek lees je álle landelijke (en een aantal regionale) kranten en alle opinieweekbladen. Je moet immers weten wat er links en rechts gedacht en geschreven wordt. Wat is het discours? Dat vind je uit door gesprekken met mensen, maar zeker ook door het lezen van de kranten voor de feiten én de meningen. In de loop der jaren heb ik geleerd dat de feiten belangrijk zijn, heel belangrijk, maar dat de diverse meningen, al of niet gebaseerd op feiten, voor een politicus zeker zo belangrijk zijn. Beide bepalen de speelruimte voor het debat.

Zo werd mijn partij in de begintijd aan de lopende band geconfronteerd met adjectieven die ons een plaats moesten geven, niet zelden met het doel ons af te serveren. Arbeideristisch, maoïstisch, simplistisch, demagogisch en ga zo maar door. In Afrika hebben ze een spreekwoord dat zegt: „geef een hond een slechte naam en maak ’m af”. Het heeft jaren gekost om enige bijstelling in die algemeen heersende (voor)oordelen tot stand te brengen.

Algemene aanduidingen zijn gif voor de weldenkende geest. Momenteel is het erg ‘in’ om bepaalde partijen weg te zetten als populistisch. Ook ‘conservatief’ en ‘progressief’ zijn nu veel gebruikte aanduidingen. Wat betekenen die begrippen? Verstaat iedereen er hetzelfde onder? Hebben ze tot doel werkelijk inzicht te verschaffen of zijn ze slechts bedoeld om anderen op een makkelijke manier te diskwalificeren, opdat we het over hen niet meer hoeven te hebben? Onze paarse minister Zalm (Financiën, VVD) placht te zeggen: „Ik ben de meest progressieve politicus van het land. Ik wil het meeste veranderen.” Is het conservatief om het goede dat onze geschiedenis ons gebracht heeft te willen behouden? Is het progressief om verworvenheden van de beschaving overboord te willen kieperen? Is het populistisch om een voor iedereen verstaanbare taal te spreken?

Vooroordelen en expliciete en impliciete (dis)kwalificaties op voorhand brengen noch de journalistiek noch de politiek verder. Gun de lezer en de kiezer zijn eigen mening: voorzie hem van de feiten. Daarvoor zijn hoor én wederhoor onmisbare voorwaarden, én een eerlijke zoektocht naar de feiten. Daarom nam ik immers ruim dertig jaar geleden dat abonnement.

Jan Marijnissen

Deze column verscheen op 9 mei 2012 in NRC Handelsblad