Europees Hof: Werknemers van gasboorplatformen vallen in beginsel onder het Unierecht

Met dank overgenomen van Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) i, gepubliceerd op dinsdag 17 januari 2012.

Pers en Voorlichting

Hof van Justitie van de Europese Unie

PERSCOMMUNIQUÉ nr. 1/12

Luxemburg, 17 januari 2012

Arrest in zaak C-347/10

A. Salemink / Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Arbeid die wordt verricht op boorplatformen, in het kader van de exploratie en/of exploitatie van natuurlijke rijkdommen, moet namelijk voor de toepassing van het Unierecht worden aangemerkt als arbeid verricht op het grondgebied van die staat

Salemink, die de Nederlandse nationaliteit heeft, was vanaf 1996 als verpleegkundige en radiografist werkzaam op een gasboorplatform van de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Dat platform is gelegen buiten de Nederlandse territoriale wateren, op het Nederlandse gedeelte van het continentaal plat, op een afstand van ongeveer 80 km van de Nederlandse kust.

Op 10 september 2004 is Salemink van Nederland naar Spanje verhuisd. Vóór zijn vertrek naar Spanje was Salemink verplicht verzekerd overeenkomstig de Nederlandse wettelijke socialezekerheidsregeling, volgens welke degene die zijn dienstbetrekking buiten Nederland vervult, niet als werknemer wordt beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in die lidstaat woont of gevestigd is. Vanwege zijn verhuizing naar Spanje voldeed Salemink niet meer aan dit woonplaatsvereiste en was hij bijgevolg niet langer verplicht verzekerd, met name tegen arbeidsongeschiktheid.

Nadat Salemink zich op 24 oktober 2006 ziek had gemeld, heeft hij op 11 september 2007 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd, met ingang van 24 oktober 2008.

Die aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen afgewezen omdat Salemink, na zijn verhuizing naar Spanje, (vanaf 10 september 2004) niet meer verplicht verzekerd was en niet langer in aanmerking kwam voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

In die omstandigheden heeft de Rechtbank Amsterdam (Nederland) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof van Justitie gevraagd of het Unierecht zich ertegen verzet dat een werknemer die werkzaam is op een vaste installatie op het tot een lidstaat behorende gedeelte van het continentaal plat, in die lidstaat niet verplicht verzekerd is ingevolge de nationale wettelijke regeling, uitsluitend omdat hij niet woonachtig is in die lidstaat, maar in een andere lidstaat.

Het Hof onderzoekt om te beginnen of het Unierecht van toepassing is op de situatie van Salemink. In dit verband herinnert het Hof eraan dat uit het internationaal zeerecht1 volgt dat de kuststaat over het continentaal plat soevereine rechten uitoefent ter exploratie en exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van het plat. Die rechten zijn exclusief in die zin dat, indien de kuststaat het continentaal plat niet exploreert of de natuurlijke rijkdommen ervan niet exploiteert, niemand deze werkzaamheden mag gaan verrichten dan met de uitdrukkelijke toestemming van de kuststaat. Wat de kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen op het continentaal plat betreft, heeft de kuststaat het uitsluitende recht om deze te bouwen en de bouw, de werkzaamheden en het gebruik ervan te machtigen en te regelen. De kuststaat bezit dus de uitsluitende rechtsmacht over die kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen.

1 Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht op de zee, dat op 10 december 1982 te Montego Bay (Jamaica) is ondertekend, op 16 november 1994 in werking is getreden, op 28 juni 1996 door Nederland is geratificeerd en namens de Europese Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 98/392/EG van de Raad van 23 maart 1998 (PB L 179, blz. 1).

Aangezien het tot een lidstaat behorende gedeelte van het continentaal plat onder de, zij het functionele en beperkte, soevereiniteit van die staat valt, moet arbeid die een werknemer op vaste of drijvende installaties die zich op het continentaal plat bevinden, in het kader van de exploratie en/of exploitatie van natuurlijke rijkdommen verricht, voor de toepassing van het Unierecht worden aangemerkt als arbeid verricht op het grondgebied van die staat.

Nu is vastgesteld dat het Unierecht van toepassing is, onderzoekt het Hof vervolgens of het Unierecht zich ertegen verzet dat een persoon in de situatie van Salemink, nadat hij zijn woonplaats naar Spanje heeft verplaatst, wordt uitgesloten van het stelsel van verplichte verzekering.

In dit verband beklemtoont het Hof dat het aan de wettelijke regeling van elke lidstaat staat om vast te stellen onder welke voorwaarden het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een bepaalde tak van een dergelijk stelsel ontstaat. Niettemin moeten de lidstaten, die weliswaar bevoegd blijven om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht eerbiedigen. Die voorwaarden mogen, enerzijds, niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van een nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie diezelfde wettelijke regeling krachtens het Unierecht van toepassing is. Anderzijds moeten de stelsels van aansluiting bij verplichte verzekeringen verenigbaar zijn met de bepalingen inzake het vrije verkeer van werknemers.

Het Unierecht2 bepaalt uitdrukkelijk dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, „zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont”. Dat recht zou niet worden geëerbiedigd indien het woonplaatsvereiste waarvan de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de werkzaamheden in loondienst worden verricht, de aansluiting bij de aldaar geldende verplichte verzekeringsregeling afhankelijk stelt, kan worden tegengeworpen aan personen die in die lidstaat werken maar in een andere lidstaat wonen. Het Unierecht heeft tot gevolg dat voor deze personen het woonplaatsvereiste wordt vervangen door de voorwaarde die berust op de uitoefening van werkzaamheden in loondienst op het grondgebied van de betrokken lidstaat.

Derhalve is een nationale wettelijke regeling krachtens welke de woonplaats bepalend is voor de vraag of een werknemer die werkzaam is op een gasboorplatform dat is gelegen op het tot een lidstaat behorende gedeelte van het continentaal plat, al dan niet in aanmerking komt voor een verplichte verzekering in die lidstaat, in strijd met het Unierecht.

Bovendien moet worden vastgesteld dat een dergelijke nationale wettelijke regeling niet-ingezeten werknemers, zoals Salemink, wat hun sociale verzekering in Nederland betreft in een minder gunstige situatie plaatst dan ingezeten werknemers, en daardoor inbreuk maakt op het door het Unierecht gegarandeerde beginsel van vrij verkeer.

Derhalve antwoordt het Hof dat het Unierecht zich ertegen verzet dat een werknemer die werkzaam is op een vaste installatie op het tot een lidstaat behorende gedeelte van het continentaal plat, in die lidstaat niet verplicht verzekerd is ingevolge de nationale wettelijke werknemersverzekeringen, uitsluitend omdat hij niet woonachtig is in die lidstaat, maar in een andere lidstaat.

NOTA BENE: De prejudiciële verwijzing biedt de rechterlijke instanties van de lidstaten de mogelijkheid, in het kader van een bij hen aanhangig geding aan het Hof vragen te stellen over de uitlegging van het recht van de Unie of over de geldigheid van een handeling van de Unie. Het Hof beslecht het nationale geding niet. De nationale rechterlijke instantie dient het geding af te doen overeenkomstig de beslissing van het Hof. Deze beslissing bindt op dezelfde wijze de andere nationale rechterlijke instanties die kennis dienen te nemen van een soortgelijk probleem.

2 Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1) gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1606/98 van de Raad van 29 juni 1998 (PB L 209, blz. 1), artikel 13, lid 2, sub a.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de website CURIA.

Contactpersoon voor de pers: Stefaan Van der Jeught (+352) 4303 2170