Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad

1.

Tekst

15.4.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 101/1

 

RICHTLIJN 2011/36/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 5 april 2011

inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 2, en artikel 83, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Mensenhandel is een ernstig, vaak in het kader van georganiseerde misdaad gepleegd misdrijf, een grove schending van de fundamentele rechten en uitdrukkelijk verboden door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het voorkomen en bestrijden van mensenhandel is een prioriteit voor de Unie en de lidstaten.

 

(2)

Deze richtlijn maakt deel uit van een mondiale actie tegen mensenhandel, die ook acties omvat waarbij derde landen zijn betrokken, zoals vermeld in het „Actiegericht document over het versterken van de externe dimensie van de Unie met betrekking tot bestrijding van de mensenhandel: naar een mondiale actie van de Europese Unie tegen de mensenhandel”, dat is goedgekeurd door de Raad op 30 november 2009. In dit verband moet beleid worden gevoerd gericht op derde landen die het land van oorsprong of doorvoerland van slachtoffers zijn, zulks met het oog op bewustwording, vermindering van de kwetsbaarheid, ondersteuning van en bijstand aan slachtoffers, bestrijding van de diepere oorzaken van mensenhandel en ondersteuning van deze derde landen bij het ontwikkelen van adequate regelgeving ter bestrijding van mensenhandel.

 

(3)

In deze richtlijn wordt onderkend dat mensenhandel een genderspecifiek fenomeen is en dat vrouwen en mannen vaak om verschillende redenen aan mensenhandel ten prooi vallen. Daarom moeten bijstands- en ondersteuningsmaatregelen waar nodig ook genderspecifiek zijn. De stimulerende factoren kunnen verschillen naargelang van de betrokken sectoren, zoals mensenhandel voor de seksindustrie of met het oog op arbeidsuitbuiting in bijvoorbeeld de bouw, de landbouw of huishoudelijke slavernij.

 

(4)

De Unie zet zich in voor de voorkoming en bestrijding van mensenhandel, en voor de bescherming van de rechten van de slachtoffers ervan. Hiertoe zijn Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad van 19 juli 2002 inzake bestrijding van mensenhandel (3), en een EU-plan inzake de beste praktijken, normen en procedures bij de voorkoming en bestrijding van mensenhandel (4) vastgesteld. Voorts wordt in het door de Europese Raad aangenomen programma van Stockholm — Een open en veilig Europa ten dienste en ter bescherming van de burger (5), duidelijk voorrang gegeven aan de bestrijding van mensenhandel. Andere maatregelen dienen in overweging te worden genomen, zoals steun bij de ontwikkeling van algemene gemeenschappelijke indicatoren van de Unie voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel, door de uitwisseling van beste praktijken tussen alle relevante actoren, met name openbare en particuliere sociale diensten.

 

(5)

De wetshandhavingsautoriteiten van de lidstaten moeten blijven samenwerken met het oog op een versterkte bestrijding van mensenhandel. In verband hiermee is een nauwe grensoverschrijdende samenwerking, die ook het uitwisselen van informatie en het delen van beste praktijken omvat, alsmede een permanente open dialoog tussen de politiële, justitiële en financiële autoriteiten van de lidstaten, van essentieel belang. De coördinatie van het onderzoek naar en de vervolging van gevallen van mensenhandel moet worden vergemakkelijkt door de samenwerking met Europol en Eurojust te versterken, gemeenschappelijke onderzoeksteams in te stellen en uitvoering te geven aan Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (6).

 

(6)

De lidstaten moeten organisaties uit het maatschappelijk middenveld, waaronder op dit gebied erkende en actieve niet-gouvernementele organisaties die met slachtoffers van mensenhandel werken, stimuleren en nauw met hen samenwerken, meer bepaald in het kader van beleidsinitiatieven, voorlichtings- en bewustwordingscampagnes, onderzoeks- en onderwijsprogramma’s en opleiding, alsook bij het monitoren en evalueren van de impact van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel.

 

(7)

In deze richtlijn wordt uitgegaan van een geïntegreerde, holistische en op mensenrechten gebaseerde aanpak van de strijd tegen mensenhandel en bij de uitvoering ervan moet rekening worden gehouden met Richtlijn 2004/81/EG van de Raad van 29 april 2004 betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie (7), en met Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (8). Verbetering van preventie, vervolging en bescherming van de rechten van de slachtoffers zijn belangrijke doelstellingen van deze richtlijn. De richtlijn hanteert daarnaast ook een contextueel gevarieerd concept van de verschillende verschijningsvormen van mensenhandel en beoogt elke specifieke vorm met de meest efficiënte middelen te bestrijden.

 

(8)

Kinderen zijn kwetsbaarder dan volwassenen en lopen derhalve meer risico om het slachtoffer te worden van mensenhandel. Bij de toepassing van deze richtlijn moet, in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989, het belang van het kind voorop staan.

 

(9)

Het Protocol van de Verenigde Naties van 2000 inzake de voorkoming, bestrijding en bestraffing van mensenhandel, in het bijzonder vrouwenhandel en kinderhandel, tot aanvulling van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad, en het Verdrag van de Raad van Europa van 2005 inzake de bestrijding van mensenhandel vormen essentiële stappen ter versterking van de internationale samenwerking in de strijd tegen mensenhandel. Het Verdrag van de Raad van Europa voorziet in een evaluatiemechanisme, dat bestaat uit een Groep van deskundigen inzake actie tegen mensenhandel (GRETA) en het Comité van de Partijen. Coördinatie tussen internationale organisaties met bevoegdheid in de strijd tegen de mensenhandel moet worden gesteund teneinde dubbel werk te voorkomen.

 

(10)

Deze richtlijn laat het beginsel van non-refoulement onverlet, overeenkomstig het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Verdrag van Genève), en is in overeenstemming met artikel 4 en artikel 19, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

 

(11)

Om het hoofd te kunnen bieden aan recente ontwikkelingen op het gebied van de mensenhandel, wordt in deze richtlijn, ten opzichte van Kaderbesluit 2002/629/JBZ, een ruimer concept gehanteerd van wat onder mensenhandel moet worden verstaan, en omvat ze bijgevolg ook andere vormen van uitbuiting. In de context van deze richtlijn moet onder gedwongen bedelarij worden verstaan, een vorm van gedwongen arbeid of dienstverlening in de zin van IAO-Verdrag nr. 29 uit 1930 betreffende de gedwongen of verplichte arbeid. Uitbuiting van bedelarij, daaronder begrepen het voor de bedelarij inzetten van afhankelijke personen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, valt dus alleen onder de definitie van mensenhandel als alle elementen van gedwongen arbeid of dienstverlening voorhanden zijn. Volgens de jurisprudentie daarover moet per geval worden bekeken of op rechtsgeldige wijze met de arbeid of dienstverlening is ingestemd. Een kind kan echter nooit worden geacht rechtsgeldig te hebben ingestemd. Onder „uitbuiting van criminele activiteiten” moet worden verstaan uitbuiting van mensen bijvoorbeeld om zich bezig te houden met zakkenrollen, winkeldiefstal, drugshandel en soortgelijke strafbare feiten waarmee financieel gewin is gemoeid. De definitie omvat tevens mensenhandel met het oogmerk organen weg te nemen, wat een grove schending van de menselijke waardigheid en lichamelijke integriteit is, alsook onder meer andere handelswijzen zoals illegale adoptie of gedwongen huwelijken, voor zover deze de constitutieve elementen van mensenhandel omvatten.

 

(12)

De strafmaat in deze richtlijn weerspiegelt de groeiende bezorgdheid van de lidstaten over de ontwikkeling van het fenomeen mensenhandel. Om dezelfde reden hanteert deze richtlijn als basis niveaus 3 en 4 van de Raadsconclusies van 24 en 25 april 2002 over de te volgen methode voor de harmonisatie van straffen. Wanneer het misdrijf in bepaalde omstandigheden wordt gepleegd, bijvoorbeeld wanneer het slachtoffer een zeer kwetsbaar persoon was, dienen strengere straffen te worden opgelegd. In het kader van deze richtlijn moet het begrip bijzonder kwetsbare personen minstens alle kinderen omvatten. Andere factoren waarmee bij de beoordeling van de kwetsbaarheid van het slachtoffer rekening kan worden gehouden, zijn bijvoorbeeld geslacht, zwangerschap, gezondheidsproblemen en handicaps. Wanneer het om een zeer ernstig misdrijf gaat, bijvoorbeeld wanneer het leven van het slachtoffer in gevaar was of het misdrijf gepaard ging met ernstige geweldpleging zoals foltering, gedwongen gebruik van drugs of medicijnen, verkrachting of andere ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld, of wanneer het slachtoffer anderszins zeer ernstig letsel is toegebracht, moet dit ook tot uiting komen in een strengere strafmaat. Wanneer in deze richtlijn het begrip overlevering wordt gebruikt, moet dit worden geïnterpreteerd conform Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (9). In het kader van de uitvoering van de straf kan rekening worden gehouden met de ernst van het misdrijf.

 

(13)

Bij de bestrijding van mensenhandel moet ten volle gebruik worden gemaakt van bestaande instrumenten inzake de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad en de protocollen daarbij, het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van misdrijven van de Raad van Europa van 1990, Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (10), en Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen (11). Het gebruik van in beslag genomen en geconfisqueerde hulpmiddelen en de opbrengsten van in deze richtlijn bedoelde misdrijven om slachtoffers te kunnen bijstaan en te beschermen, hetgeen ook schadevergoeding van slachtoffers en grensoverschrijdende wetshandhavingsactiviteiten in de Unie ter bestrijding van mensenhandel inhoudt, moet worden aangemoedigd.

 

(14)

De slachtoffers van mensenhandel moeten, conform de basisbeginselen van het rechtsstelsel van de betrokken lidstaten, worden beschermd tegen vervolging en bestraffing wegens criminele activiteiten, zoals het gebruik van valse documenten, en wegens strafbare feiten op grond van de prostitutie- of immigratiewetgeving, tot het plegen waarvan zij zijn gedwongen als rechtstreeks gevolg van het feit dat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. Het doel van die bescherming is de mensenrechten van de slachtoffers te beschermen, verder slachtofferschap te voorkomen en hen aan te moedigen als getuige tegen de daders op te treden in de strafprocedure. Deze bescherming belet niet dat zij kunnen worden vervolgd of gestraft voor misdrijven die zij vrijwillig hebben begaan of waaraan zij vrijwillig hebben deelgenomen.

 

(15)

Om succes te boeken bij het onderzoek en de vervolging ter zake van mensenhandel, mag het instellen ervan in principe niet afhangen van een aangifte of klacht van het slachtoffer. Als de aard van de feiten het vereist, moet vervolging mogelijk zijn gedurende een voldoende lange periode nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden. De duur van deze voldoende lange periode dient vastgesteld te worden overeenkomstig het nationaal recht. Rechtshandhavingsambtenaren en officieren van justitie moeten een passende opleiding krijgen, onder meer met het oog op bevordering van de internationale rechtshandhaving en justitiële samenwerking. De personen belast met het onderzoek naar en de vervolging van dergelijke strafbare feiten, moeten middelen ter beschikking hebben die bij de bestrijding van georganiseerde en andere zware criminaliteit worden gebruikt. Deze middelen kunnen bestaan uit het aftappen van communicatie, het — ook elektronisch — schaduwen van personen, het controleren van bankrekeningen en andere vormen van financieel onderzoek.

 

(16)

Om internationale criminele groepen die het centrum van hun activiteiten in een lidstaat hebben en die zich in derde landen aan mensenhandel schuldig maken doeltreffend te kunnen vervolgen, moet worden voorzien in rechtsmacht inzake het misdrijf van mensenhandel wanneer de dader onderdaan is van die lidstaat en het strafbare feit buiten het grondgebied van die lidstaat is gepleegd. Rechtsmacht kan tevens worden gevestigd wanneer de dader zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft in een lidstaat, wanneer het slachtoffer onderdaan is van een lidstaat of er zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft, of wanneer het strafbare feit is gepleegd ten voordele van een rechtspersoon die op het grondgebied van een lidstaat zijn zetel heeft, en het strafbare feit buiten het grondgebied van die lidstaat is gepleegd.

 

(17)

Terwijl Richtlijn 2004/81/EG voorziet in de afgifte van een verblijfstitel aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel, en Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden (12) de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten regelt voor de burgers van de Unie en hun familieleden, met inbegrip van bescherming tegen uitzetting, bevat deze richtlijn specifieke beschermende maatregelen voor alle slachtoffers van mensenhandel. Deze richtlijn heeft bijgevolg geen betrekking op de voorwaarden voor het verblijf van slachtoffers van mensenhandel op het grondgebied van de lidstaten.

 

(18)

Slachtoffers van mensenhandel moeten hun rechten effectief kunnen doen gelden. Daarom moeten zij voor, tijdens en gedurende een passende termijn na de strafprocedure bijstand en ondersteuning kunnen krijgen. De lidstaten moeten voorzien in middelen om bijstand aan, ondersteuning en bescherming van slachtoffers te verlenen. De bijstand en ondersteuning moeten ten minste een aantal maatregelen omvatten waardoor het slachtoffer kan herstellen en aan de mensenhandelaars kan ontsnappen. Bij de praktische toepassing van dergelijke maatregelen moet, op basis van een individuele beoordeling conform de nationale procedures, rekening gehouden worden met de omstandigheden, de culturele context en de behoeften van de betrokkene. Bijstand en ondersteuning moeten aan iemand worden verleend zodra er een op redelijke gronden gebaseerde aanwijzing is dat hij het slachtoffer is geworden van mensenhandel, ongeacht diens bereidheid om als getuige op te treden. Aan het verlenen van bijstand en ondersteuning aan slachtoffers die niet legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat verblijven mogen, ten minste tijdens de bedenktijd, geen voorwaarden worden verbonden. Indien na voltooiing van de identificatieprocedure of na het verstrijken van de bedenktijd het slachtoffer niet geacht wordt in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning of niet anderszins rechtmatig in het land verblijft, of indien het slachtoffer het grondgebied van de lidstaat heeft verlaten, is de betrokken lidstaat op grond van deze richtlijn niet verplicht bijstand en ondersteuning te blijven verlenen aan de betrokkene. Indien nodig, bijvoorbeeld wanneer medische behandeling plaatsvindt wegens de ernstige fysieke of psychologische gevolgen van het misdrijf, of wanneer de veiligheid van het slachtoffer in het geding is wegens diens in de strafprocedure afgelegde verklaringen, moet gedurende een passende periode na de beëindiging van de strafprocedure verder bijstand en ondersteuning worden verleend.

 

(19)

Kaderbesluit 2001/220/JBZ van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure (13) stelt een aantal rechten van het slachtoffer in de strafprocedure vast, waaronder het recht op bescherming en schadevergoeding. Voorts dienen slachtoffers van mensenhandel onverwijld toegang te krijgen tot juridisch advies en, overeenkomstig de rol die het toepasselijke rechtsstelsel aan het slachtoffer toebedeelt, tot vertegenwoordiging in rechte, ook voor het vorderen van een schadevergoeding. Dit juridische advies en deze vertegenwoordiging zouden ook door de bevoegde instanties geleverd kunnen worden in het geval de schadevergoeding van de staat wordt gevorderd. Doel van het juridische advies is dat slachtoffers informatie en advies krijgen over de verschillende mogelijkheden waarover zij beschikken. Juridisch advies dient te worden verstrekt door iemand die een passende juridische opleiding heeft gekregen, maar dit hoeft niet noodzakelijk een jurist te zijn. Juridisch advies en, overeenkomstig de rol die het toepasselijke rechtsstelsel aan het slachtoffer toebedeelt, vertegenwoordiging in rechte moeten kosteloos zijn, in elk geval als het slachtoffer over onvoldoende financiële middelen beschikt, en conform de interne procedures van de lidstaten beschikbaar zijn. Aangezien met name minderjarige slachtoffers doorgaans niet over die middelen beschikken, zijn juridisch advies en vertegenwoordiging in rechte voor hen in de praktijk gratis. Voorts moet, op basis van een individuele risicoanalyse die wordt uitgevoerd conform de nationale procedures, het slachtoffer worden beschermd tegen vergelding en intimidatie, en ervoor worden behoed dat het opnieuw aan mensenhandel ten prooi valt.

 

(20)

Slachtoffers van mensenhandel die reeds hebben geleden onder het misbruik en de vernederende behandeling, zoals seksuele uitbuiting, seksueel misbruik, verkrachting, slavernijachtige praktijken of het wegnemen van organen, die gewoonlijk met mensenhandel gepaard gaan, moeten worden beschermd tegen secundaire victimisatie en bijkomende trauma’s tijdens de strafprocedure. Het onnodig herhalen van ondervragingen tijdens onderzoek, vervolging en proces moet worden voorkomen, door bijvoorbeeld in voorkomend geval ondervragingen zo spoedig mogelijk in de loop van de procedure op video op te nemen. Daartoe dienen slachtoffers van mensenhandel tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure een behandeling te genieten die is aangepast aan hun individuele behoeften. Bij de analyse van hun individuele behoeften moeten factoren in aanmerking worden genomen als hun leeftijd, of zij zwanger zijn, hun gezondheidstoestand, eventuele handicaps en andere persoonlijke omstandigheden, alsook de fysieke en psychologische gevolgen van de criminele activiteit waarvan de betrokkene het slachtoffer is geweest. Over de vraag of en hoe de behandeling wordt verstrekt, moet per geval worden beslist aan de hand van criteria die in het nationaal recht zijn vastgelegd, en van regels die voortvloeien uit de rechterlijke beoordelingsvrijheid, de rechtspraktijk en rechterlijke richtsnoeren.

 

(21)

Bijstands- en ondersteuningsmaatregelen moeten op geïnformeerde wijze en in overleg met de slachtoffers worden verleend. De belangrijkste aspecten van deze maatregelen moeten derhalve ter kennis van de slachtoffers worden gebracht en de maatregelen mogen hen niet worden opgedrongen. Weigering van bijstand of ondersteuning door een slachtoffer mag niet tot gevolg hebben dat de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat ertoe worden verplicht te voorzien in alternatieve maatregelen voor het slachtoffer.

 

(22)

Naast algemene maatregelen ten behoeve van de slachtoffers van mensenhandel, moeten de lidstaten voorzien in bijstand, ondersteuning en bescherming voor minderjarige slachtoffers. Deze specifieke maatregelen dienen, conform het Verdrag van de Verenigde Naties van 1989 inzake de rechten van het kind, in het belang van het kind te worden getroffen. Indien de leeftijd van een slachtoffer van mensenhandel niet zeker is en er redenen zijn om aan te nemen dat deze leeftijd minder is dan 18 jaar, moet het slachtoffer als minderjarig worden beschouwd en onmiddellijk bijstand, ondersteuning en bescherming krijgen. Bijstands- en ondersteuningsmaatregelen voor minderjarige slachtoffers moeten gericht zijn op hun fysieke en psychosociale herstel en op een duurzame oplossing voor de betrokkene. Toegang tot onderwijs zal de maatschappelijke integratie van de minderjarige bevorderen. Omdat minderjarige slachtoffers van mensenhandel bijzonder kwetsbaar zijn, moeten aanvullende beschermingsmaatregelen beschikbaar zijn om hen te beschermen tijdens ondervragingen in het kader van het strafonderzoek en de strafprocedure.

 

(23)

Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel, aangezien zij zich in een erg kwetsbare situatie bevinden en derhalve specifieke bijstand en ondersteuning behoeven. Vanaf het ogenblik dat een niet-begeleid minderjarig slachtoffer van mensenhandel wordt geïdentificeerd en totdat er een duurzame oplossing wordt gevonden, moeten de lidstaten voorzien in opvangmaatregelen die aan de behoeften van de minderjarige beantwoorden, en moeten zij ervoor zorgen dat de toepasselijke procedurele waarborgen worden toegepast. De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat in voorkomend geval een voogd en/of een vertegenwoordiger voor de minderjarige worden/wordt aangesteld, teneinde diens belangen te vrijwaren. Er dient zo spoedig mogelijk een beslissing over de toekomst van elk niet-begeleid minderjarig slachtoffer te worden genomen met het oog op een duurzame oplossing op basis van een individuele beoordeling waarin de belangen van het kind moeten vooropstaan. Duurzame oplossingen zijn onder meer terugkeer en re-integratie in het land van herkomst of van terugkeer, integratie in het gastland, het verlenen van een internationale-beschermingsstatus of het verlenen van een andere status overeenkomstig het nationaal recht van de lidstaten.

 

(24)

Indien er, overeenkomstig deze richtlijn, een voogd en/of een vertegenwoordiger voor het kind moet worden aangesteld, mogen deze functies door dezelfde persoon of door een rechtspersoon, een instelling of een instantie worden uitgeoefend.

 

(25)

De lidstaten moeten een beleid ontwikkelen en/of hun beleid versterken om mensenhandel te voorkomen, onder meer met maatregelen om de vraag, die de voedingsbodem is voor alle vormen van uitbuiting, te ontmoedigen en te doen afnemen en maatregelen om het risico dat mensen het slachtoffer worden van mensenhandel te verminderen, door middel van onderzoek, inclusief onderzoek naar nieuwe vormen van mensenhandel, informatie, bewustwording en educatie. De lidstaten moeten bij dergelijke initiatieven oog hebben voor genderkwesties en de rechten van het kind. Functionarissen die mogelijk in contact komen met slachtoffers of potentiële slachtoffers van mensenhandel, moeten een passende opleiding krijgen om dergelijke slachtoffers te herkennen en met hen om te gaan. Deze opleidingsverplichting moet worden aangemoedigd voor leden van de onderstaande categorieën die met slachtoffers in contact kunnen komen: politiefunctionarissen, grenswachten, immigratiefunctionarissen, officieren van justitie, advocaten, leden van de rechterlijke macht en gerechtsfunctionarissen, arbeidsinspecteurs, sociale, kinder- en gezondheidswerkers en consulair personeel, maar ook, afhankelijk van lokale omstandigheden, voor andere groepen overheidspersoneel die bij de uitoefening van hun taak in contact kunnen komen met slachtoffers van mensenhandel.

 

(26)

In Richtlijn 2009/52/EG zijn sancties vastgesteld voor werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen die, zonder te zijn verdacht van of veroordeeld wegens mensenhandel, werk of diensten laten verrichten door een persoon van wie zij weten dat hij het slachtoffer van mensenhandel is. De lidstaten dienen daarnaast de mogelijkheid te overwegen sancties op te leggen aan eenieder die diensten, van welke aard ook, laat verrichten door iemand in de wetenschap dat deze persoon het slachtoffer van mensenhandel is. Deze ruimere strafbaarstelling zou ook kunnen gelden voor het gedrag van werkgevers van legaal verblijvende onderdanen van derde landen en burgers van de Unie, en voor de gebruikers van seksuele diensten van een slachtoffer van mensenhandel, ongeacht hun nationaliteit.

 

(27)

De lidstaten moeten, op de wijze die volgens hen het best beantwoordt aan hun interne organisatie, bijvoorbeeld door een nationaal rapporteur aan te stellen of een mechanisme van soortgelijke strekking in te stellen, voorzien in een nationaal controlesysteem met een minimale structuur voor het vervullen van een aantal omschreven taken, dat ten doel heeft tendensen op het gebied van mensenhandel te monitoren, statistieken te verzamelen, de resultaten van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel te meten, en regelmatig te rapporteren. Dergelijke nationale rapporteurs of mechanismen van soortgelijke strekking zijn reeds vertegenwoordigd in een informeel EU-netwerk dat met de Raadsconclusies inzake de oprichting van een informeel EU-netwerk van nationale rapporteurs of gelijkwaardige mechanismen ter bestrijding van mensenhandel van 4 juni 2009 is ingesteld. Een coördinator voor de bestrijding van mensenhandel neemt deel aan de werkzaamheden van dit netwerk dat de Unie en de lidstaten voorziet van objectieve, betrouwbare, vergelijkbare en actuele strategische gegevens inzake mensenhandel en waarin ervaringen en beste praktijken voor het voorkomen en bestrijden van mensenhandel op het niveau van de Unie worden uitgewisseld. Het Europees Parlement moet kunnen deelnemen aan de gezamenlijke activiteiten van de nationale rapporteurs of de mechanismen van soortgelijke strekking.

 

(28)

Ter beoordeling van de resultaten van maatregelen ter bestrijding van mensenhandel moet de Unie werk blijven maken van methodologieën en gegevensverzamelingsmethoden om vergelijkbare statistieken op te stellen.

 

(29)

In het licht van het programma van Stockholm en met het oog op de ontwikkeling van een geconsolideerde Uniestrategie tegen mensenhandel die ten doel heeft de inzet en de inspanningen van de Unie en de lidstaten ter voorkoming en bestrijding van deze handel verder te versterken, moeten de lidstaten de taken van de coördinator van de Unie voor de bestrijding van mensenhandel vergemakkelijken, zoals daar zijn het verbeteren van de coördinatie en samenhang tussen de instellingen en agentschappen/bureaus van de Unie en tussen de lidstaten en internationale actoren, het voorkomen van dubbel werk, bijdragen aan de uitwerking van bestaande of nieuwe beleidsmaatregelen en strategieën van de Unie die van belang zijn voor de bestrijding van mensenhandel of het rapporteren aan instellingen van de Unie.

 

(30)

Deze richtlijn beoogt de bepalingen van Kaderbesluit 2002/629/JBZ te wijzigen en uit te breiden. Aangezien de aan te brengen wijzigingen talrijk en ingrijpend zijn, dient het kaderbesluit, met het oog op duidelijkheid, volledig te worden vervangen voor wat de lidstaten die deelnemen aan de vaststelling van deze richtlijn betreft.

 

(31)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (14) worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die voor zover mogelijk het verband weergeven tussen de richtlijnen en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

 

(32)

Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, te weten de bestrijding van mensenhandel, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en effecten van de maatregelen beter op het niveau van de Unie kan worden bereikt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

 

(33)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en is in overeenstemming met de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, inzonderheid de menselijke waardigheid, het verbod van slavernij, dwangarbeid en mensenhandel, het verbod van folteringen en van onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen, de rechten van het kind, het recht op vrijheid en veiligheid, de vrijheid van meningsuiting en van informatie, de bescherming van persoonsgegevens, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht en het legaliteitsbeginsel en evenredigheidsbeginsel inzake delicten en straffen. Deze richtlijn beoogt in het bijzonder de onverkorte eerbiediging van deze rechten en beginselen te waarborgen en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd.

 

(34)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen.

 

(35)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

 

(36)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn stelt minimumregels vast betreffende de omschrijving van strafbare feiten en straffen op het gebied van mensenhandel. Zij voert tevens gemeenschappelijke bepalingen in die de voorkoming van dit misdrijf en de bescherming van de slachtoffers verbeteren, met inachtneming van het genderperspectief.

Artikel 2

Strafbare feiten op het gebied van mensenhandel

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de hierna volgende opzettelijke gedragingen strafbaar te stellen:

het werven, vervoeren, overbrengen, huisvesten of opnemen van personen, daaronder begrepen de wisseling of overdracht van de controle over deze personen, door dreiging met of gebruik van geweld of andere vormen van dwang, door ontvoering, bedrog, misleiding, machtsmisbruik of misbruik van een kwetsbare positie of het verstrekken of in ontvangst nemen van betalingen of voordelen, teneinde de instemming van een persoon te verkrijgen die controle heeft over een andere persoon, ten behoeve van uitbuiting.

  • 2. 
    Met een kwetsbare positie wordt een situatie bedoeld waarin de betrokkene geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze heeft dan het misbruik te ondergaan.
  • 3. 
    Uitbuiting omvat ten minste uitbuiting van prostitutie van anderen, andere vormen van seksuele uitbuiting, gedwongen arbeid of dienstverlening — bedelarij daaronder begrepen — slavernij en met slavernij vergelijkbare praktijken, dienstbaarheid, uitbuiting van strafbare activiteiten, en de verwijdering van organen.
  • 4. 
    De instemming van een slachtoffer van mensenhandel met de beoogde of daadwerkelijke uitbuiting is irrelevant indien een van de in lid 1 genoemde middelen is gebruikt.
  • 5. 
    De in lid 1 bedoelde handelingen die betrekking hebben op een kind zijn strafbaar als mensenhandel, ook al is geen van de in lid 1 genoemde middelen gebruikt.
  • 6. 
    Voor de toepassing van deze richtlijn betekent „kind” of „minderjarige” elke persoon beneden de leeftijd van 18 jaar.

Artikel 3

Uitlokking, hulp en aanzetting, en poging

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de uitlokking van, de hulp bij en de aanzetting tot of de poging tot een in artikel 2 bedoeld feit strafbaar worden gesteld.

Artikel 4

Sancties

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten een maximumgevangenisstraf van ten minste vijf jaar wordt gesteld.
  • 2. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een maximumgevangenisstraf van ten minste tien jaar wordt gesteld op de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten indien dit strafbare feit:
 

a)

is gepleegd tegen een bijzonder kwetsbaar slachtoffer, waaronder in deze richtlijn ten minste slachtoffers die kind zijn wordt verstaan;

 

b)

is gepleegd in het kader van een criminele organisatie in de zin van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (15);

 

c)

het leven van het slachtoffer opzettelijk of door grove nalatigheid in gevaar heeft gebracht, of

 

d)

gepaard is gegaan met ernstige geweldpleging of het slachtoffer zeer ernstig letsel heeft toegebracht.

  • 3. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het als verzwarende omstandigheid wordt beschouwd wanneer de in artikel 2 bedoelde strafbare feiten door ambtenaren in de uitoefening van hun functie zijn gepleegd.
  • 4. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat op de in artikel 3 bedoelde strafbare feiten doeltreffende, evenredige en afschrikkende strafrechtelijke sancties worden gesteld, die kunnen leiden tot overlevering.

Artikel 5

Aansprakelijkheid van rechtspersonen

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld voor de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, te zijnen voordele gepleegd door een persoon die individueel of als deel van een orgaan van de rechtspersoon optreedt en bij de rechtspersoon een leidende positie heeft, die gebaseerd is op:
 

a)

de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

 

b)

de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen, of

 

c)

de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

  • 2. 
    De lidstaten zorgen er eveneens voor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 1 bedoelde persoon strafbare feiten zoals bedoeld in de artikelen 2 en 3 konden worden gepleegd ten voordele van die rechtspersoon door een persoon die onder diens gezag staat.
  • 3. 
    De aansprakelijkheid van de rechtspersoon krachtens de leden 1 en 2 sluit strafvervolging tegen de natuurlijke personen die dader of uitlokker zijn van, dan wel medeplichtig zijn aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, niet uit.
  • 4. 
    In deze richtlijn wordt onder „rechtspersoon” verstaan, ieder lichaam dat krachtens het toepasselijke recht rechtspersoonlijkheid bezit, met uitzondering van staten en andere overheidslichamen in de uitoefening van het openbaar gezag, en publiekrechtelijke internationale organisaties.

Artikel 6

Sancties tegen rechtspersonen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tegen een rechtspersoon die volgens artikel 5, leden 1 of 2, aansprakelijk is gesteld, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties kunnen worden getroffen; deze sancties omvatten al dan niet strafrechtelijke geldboetes en kunnen andere maatregelen omvatten, zoals:

 

a)

uitsluiting van door de overheid verleende voordelen of steun;

 

b)

een tijdelijk of permanent verbod op het uitoefenen van commerciële activiteiten;

 

c)

plaatsing onder toezicht van de rechter;

 

d)

gerechtelijke ontbinding;

 

e)

tijdelijke of permanente sluiting van vestigingen die zijn gebruikt voor het plegen van het strafbare feit.

Artikel 7

Inbeslagneming en confiscatie

De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat hun bevoegde autoriteiten hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten als bedoeld in de artikelen 2 en 3 in beslag kunnen nemen en kunnen confisqueren.

Artikel 8

Niet-vervolging of niet-bestraffing van het slachtoffer

De lidstaten nemen, in overeenstemming met de grondbeginselen van hun rechtsorde, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde nationale autoriteiten gerechtigd zijn slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen of te bestraffen wegens gedwongen betrokkenheid bij criminele activiteiten die een rechtstreeks gevolg is van een van de in artikel 2 bedoelde, jegens hen gepleegde handelingen.

Artikel 9

Onderzoek en vervolging

  • 1. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat het onderzoek naar of de vervolging van in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten niet afhankelijk is van de door een slachtoffer gedane aangifte of ingediende klacht, en dat de strafprocedure kan worden voortgezet zelfs indien het slachtoffer zijn verklaring intrekt.
  • 2. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, in de gevallen waarin de aard van de feiten het vereist, de vervolging van een in de artikelen 2 en 3 bedoeld strafbaar feit lang genoeg nadat het slachtoffer meerderjarig is geworden, kan worden ingesteld.
  • 3. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen, eenheden of diensten die belast zijn met het onderzoek naar of de vervolging van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de hiertoe vereiste opleiding krijgen.
  • 4. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat personen, eenheden en diensten die zijn belast met het onderzoek of de vervolging betreffende de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, beschikken over doeltreffende recherchemiddelen, zoals die welke ter zake van georganiseerde en andere zware criminaliteit worden gebruikt.

Artikel 10

Rechtsmacht

  • 1. 
    Een lidstaat neemt de nodige maatregelen om te voorzien in zijn rechtsmacht ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten die:
 

a)

geheel of gedeeltelijk op zijn grondgebied zijn gepleegd, of

 

b)

zijn gepleegd door een eigen onderdaan.

  • 2. 
    Een lidstaat stelt de Commissie in kennis van zijn besluit om zijn rechtsmacht tevens te vestigen over strafbare feiten in de zin van de artikelen 2 en 3 die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, onder meer indien het strafbare feit is gepleegd:
 

a)

tegen een van zijn onderdanen of tegen een persoon die zijn vaste woon- of verblijfplaats heeft op het grondgebied van die lidstaat;

 

b)

ten voordele van een rechtspersoon die op zijn grondgebied is gevestigd, of

 

c)

door iemand die zijn vaste woon- of verblijfplaats op zijn grondgebied heeft.

  • 3. 
    Iedere lidstaat moet in de in lid 1, onder b), bedoelde gevallen, en kan in de in lid 2 genoemde gevallen de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat, met het oog op de vervolging van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten die buiten zijn grondgebied zijn gepleegd, aan zijn rechtsmacht niet een van de volgende voorwaarden is verbonden:
 

a)

de feiten zijn strafbaar op de plaats waar zij zijn gepleegd, of

 

b)

vervolging kan slechts worden ingesteld indien het slachtoffer aangifte heeft gedaan op de plaats waar het strafbare feit is gepleegd of na een aanklacht door de staat waar het strafbare feit is gepleegd.

Artikel 11

Bijstaan en ondersteunen van slachtoffers van mensenhandel

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat slachtoffers gedurende een passende periode vóór, tijdens en na de strafprocedure van bijstand en ondersteuning worden voorzien en aldus hun rechten kunnen uitoefenen zoals bepaald in Kaderbesluit 2001/220/JBZ, en in deze richtlijn.
  • 2. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten die een op redelijke gronden gebaseerde aanwijzing hebben dat iemand het slachtoffer zou kunnen zijn geworden van een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de betrokkene terstond bijstand en ondersteuning verlenen.
  • 3. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de verlening van bijstand en ondersteuning aan een slachtoffer niet afhangen van diens bereidheid om mee te werken aan het strafrechtelijk onderzoek, de vervolging of het proces, onverminderd Richtlijn 2004/81/EG of soortgelijke nationale voorschriften.
  • 4. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te voorzien in gepaste mechanismen die het mogelijk maken om, in samenwerking met relevante hulpverleningsorganisaties, slachtoffers vroegtijdig te identificeren, bij te staan en te steunen.
  • 5. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde bijstand en ondersteuning wordt op geïnformeerde wijze en in overleg verleend en behelst ten minste een levensstandaard die de slachtoffers in staat stelt in hun onderhoud te voorzien via maatregelen als een geschikte en veilige opvang en materiële bijstand, alsmede de noodzakelijke medische behandelingen, waaronder psychologische bijstand, advies en informatie, en indien nodig vertaling en vertolking.
  • 6. 
    De in lid 5 bedoelde informatie behelst in voorkomend geval informatie over bedenk- en hersteltijd overeenkomstig Richtlijn 2004/81/EG, en informatie over de mogelijke verlening van internationale bescherming overeenkomstig Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming (16) en Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 betreffende minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (17), of overeenkomstig internationale instrumenten of andere soortgelijke nationale voorschriften.
  • 7. 
    De lidstaten hebben aandacht voor de belangen van slachtoffers met specifieke behoeften, met name waar deze behoeften voortkomen uit een eventuele zwangerschap, hun gezondheidstoestand, een handicap, een geestesstoornis of psychische aandoening die zij hebben, of als gevolg van ernstige vormen van psychisch, fysiek of seksueel geweld die zij hebben ondergaan.

Artikel 12

Bescherming van slachtoffers van mensenhandel tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure

  • 1. 
    De in dit artikel bedoelde beschermingsmaatregelen zijn onverminderd de in Kaderbesluit 2001/220/JBZ vastgestelde rechten van toepassing.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van mensenhandel onverwijld toegang hebben tot juridisch advies en, overeenkomstig de rol die hun rechtsstelsel aan het slachtoffer toebedeelt, tot vertegenwoordiging in rechte, ook voor het instellen van een schadevordering. Juridisch advies en vertegenwoordiging in rechte moeten kosteloos zijn als het slachtoffer over onvoldoende financiële middelen beschikt.
  • 3. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat het slachtoffer van mensenhandel op basis van een individuele risicoanalyse de nodige bescherming krijgt, onder meer, in voorkomend geval en in overeenstemming met de nationale rechts- en procedurele criteria, door toegang tot een getuigenbeschermingsprogramma of soortgelijke maatregelen.
  • 4. 
    Onverminderd de rechten van de verdediging zorgen de lidstaten ervoor dat het slachtoffer van mensenhandel, na een individuele beoordeling van zijn persoonlijke situatie door de bevoegde autoriteiten, een specifieke behandeling geniet die erop is gericht secundaire victimisatie te voorkomen door, voor zover mogelijk en in overeenstemming met nationale rechtscriteria en met regels die zijn ontleend aan de rechterlijke beoordelingsvrijheid, de rechtspraktijk en rechterlijke richtsnoeren, te vermijden dat:
 

a)

ondervragingen onnodig worden herhaald tijdens het onderzoek, de vervolging en het proces;

 

b)

visueel contact plaatsvindt tussen slachtoffers en verdachten, waaronder tijdens het optreden als getuige, bijvoorbeeld bij ondervraging en kruisverhoor, en daartoe gebruik te maken van passende middelen, waaronder adequate communicatietechnologie;

 

c)

het optreden als getuige tijdens de openbare zitting plaatsvindt, alsmede

 

d)

nodeloze vragen over het privéleven worden gesteld.

Artikel 13

Algemene bepalingen inzake bijstand, ondersteuning en bescherming ten behoeve van minderjarige slachtoffers van mensenhandel

  • 1. 
    Het minderjarige slachtoffer wordt voorzien van bijstand, ondersteuning en bescherming. Bij de toepassing van deze richtlijn staan de belangen van het kind voorop.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor dat, indien de leeftijd van een slachtoffer van mensenhandel niet zeker is en er redenen zijn om aan te nemen dat het om een kind gaat, het slachtoffer als een kind wordt aangemerkt en onmiddellijk toegang krijgt tot bijstand, ondersteuning en bescherming overeenkomstig de artikelen 14 en 15.

Artikel 14

Bijstaan en ondersteunen van minderjarige slachtoffers

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de specifieke acties die worden ondernomen om minderjarige slachtoffers van mensenhandel op korte en lange termijn bij te staan en te steunen bij hun fysieke en psychosociale herstel, worden ondernomen op basis van een individuele beoordeling van hun situatie in elk afzonderlijk geval, naar behoren rekening houdend met hun meningen, behoeften en belangen, teneinde tot een duurzame oplossing voor het kind te komen. Binnen een redelijke termijn bieden de lidstaten, in overeenstemming met het nationale recht, toegang tot onderwijs aan minderjarige slachtoffers en kinderen van slachtoffers die overeenkomstig artikel 11 bijstand en ondersteuning genieten.
  • 2. 
    De lidstaten wijzen een voogd of een vertegenwoordiger voor het minderjarige slachtoffer van mensenhandel aan vanaf het moment dat de minderjarige is geïdentificeerd door de autoriteiten, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid de belangen van het minderjarige slachtoffer niet kunnen behartigen en/of het niet kunnen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het minderjarige slachtoffer.
  • 3. 
    De lidstaten nemen, indien passend en mogelijk, maatregelen om bijstand en ondersteuning te verlenen aan de op hun grondgebied verblijvende gezinsleden van het minderjarige slachtoffer van mensenhandel. In het bijzonder passen de lidstaten, wanneer dit passend en mogelijk is, artikel 4 van Kaderbesluit 2001/220/JBZ toe op het gezin.
  • 4. 
    Dit artikel geldt onverminderd het bepaalde in artikel 11.

Artikel 15

Bescherming van minderjarige slachtoffers van mensenhandel tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, de bevoegde autoriteiten een vertegenwoordiger in het strafonderzoek en de strafprocedure aanstellen voor een kind dat het slachtoffer is van mensenhandel, indien volgens het nationale recht de dragers van de ouderlijke verantwoordelijkheid het minderjarige slachtoffer niet mogen vertegenwoordigen wegens een belangenconflict tussen hen en het minderjarige slachtoffer.
  • 2. 
    De lidstaten zorgen ervoor, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, dat minderjarige slachtoffers onverwijld toegang hebben tot kosteloos juridisch advies en tot kosteloze vertegenwoordiging in rechte, ook voor het instellen van een schadevordering, tenzij zij over voldoende financiële middelen beschikken.
  • 3. 
    Onverminderd de rechten van de verdediging nemen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in het strafonderzoek en in de strafprocedure betreffende een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten:
 

a)

het minderjarige slachtoffer zonder onnodige vertraging wordt ondervraagd nadat de feiten bij de bevoegde autoriteiten zijn gemeld;

 

b)

het minderjarige slachtoffer, indien nodig, wordt ondervraagd in een daarvoor ontworpen of aangepaste ruimte;

 

c)

het minderjarige slachtoffer, indien nodig, wordt ondervraagd door of via personen die daarvoor professioneel zijn opgeleid;

 

d)

indien mogelijk en passend, het minderjarige slachtoffer steeds door dezelfde personen wordt ondervraagd;

 

e)

het aantal ondervragingen zo beperkt mogelijk wordt gehouden, en ondervraging alleen plaatsvindt als dat strikt noodzakelijk is voor het strafonderzoek en de strafprocedure;

 

f)

het minderjarige slachtoffer steeds vergezeld mag worden door een vertegenwoordiger of, in voorkomend geval, een volwassene naar keuze van de minderjarige, tenzij met betrekking tot die persoon een gemotiveerde beslissing in tegengestelde zin is genomen.

  • 4. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elk strafonderzoek betreffende een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, van elke ondervraging van het minderjarige slachtoffer of, in voorkomend geval, van een minderjarige getuige video-opnamen kunnen worden gemaakt, die overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat in de strafprocedure als bewijs kunnen worden aanvaard.
  • 5. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat in elke strafprocedure over een van de in de artikelen 2 en 3 bedoelde strafbare feiten, de mogelijkheid bestaat dat:
 

a)

de zitting achter gesloten deuren plaatsvindt, alsmede

 

b)

het minderjarige slachtoffer in de rechtszaal kan worden gehoord zonder daar aanwezig te zijn, met name door middel van geschikte communicatietechnologieën.

  • 6. 
    Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in artikel 12.

Artikel 16

Bijstand, ondersteuning en bescherming van niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel

  • 1. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat in de specifieke handelingen voor bijstand en ondersteuning van minderjarige slachtoffers van mensenhandel als bedoeld in artikel 14, lid 1, terdege rekening wordt gehouden met de persoonlijke en bijzondere situatie van het niet-begeleide minderjarige slachtoffer.
  • 2. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op het vinden van een duurzame oplossing op basis van een individuele beoordeling van de belangen van de minderjarige.
  • 3. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat in voorkomend geval een voogd voor de niet-begeleide minderjarige slachtoffers van mensenhandel wordt aangewezen.
  • 4. 
    De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat tijdens het strafonderzoek en de strafprocedure, overeenkomstig de rol die in hun rechtsstelsel aan het slachtoffer wordt toebedeeld, de bevoegde autoriteiten een vertegenwoordiger aanwijzen ingeval de minderjarige niet begeleid is of van zijn familie is gescheiden.
  • 5. 
    Dit artikel is van toepassing onverminderd het bepaalde in de artikelen 14 en 15.

Artikel 17

Schadevergoeding van slachtoffers

De lidstaten zorgen ervoor dat slachtoffers van mensenhandel toegang hebben tot bestaande regelingen voor de schadevergoeding van slachtoffers van opzettelijke geweldmisdrijven.

Artikel 18

Preventie

  • 1. 
    De lidstaten voorzien in passende maatregelen, zoals onderwijs en opleiding, om de vraag die de voedingsbodem is voor alle vormen van uitbuiting in verband met mensenhandel, te ontmoedigen en te doen afnemen.
  • 2. 
    De lidstaten treffen passende maatregelen, onder meer via het internet, zoals het opzetten, in voorkomend geval in samenwerking met betrokken organisaties uit het maatschappelijk middenveld en andere betrokken actoren, van informatie- en bewustwordingscampagnes en onderzoeks- en opleidingsprogramma’s om het bewustzijn te vergroten en mensen, met name kinderen, te behoeden voor het gevaar dat zij het slachtoffer worden van mensenhandel.
  • 3. 
    De lidstaten bevorderen regelmatige opleiding voor functionarissen, waaronder eerstelijnspolitieagenten, die mogelijk in contact komen met slachtoffers en potentiële slachtoffers van mensenhandel; deze opleiding moet hen in staat stellen slachtoffers en potentiële slachtoffers van mensenhandel te herkennen en met hen om te gaan.
  • 4. 
    Om het voorkomen en bestrijden van mensenhandel doeltreffender te maken door de vraag ernaar te ontmoedigen, overwegen de lidstaten maatregelen te nemen houdende strafbaarstelling van het gebruikmaken van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting in de zin van artikel 2, in de wetenschap dat de betrokkene het slachtoffer is van een in artikel 2 bedoeld strafbaar feit.

Artikel 19

Nationale rapporteurs en soortgelijke mechanismen

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een nationale rapporteur aan te stellen of in een mechanisme van soortgelijke strekking te voorzien. De taken van de rapporteur en deze mechanismes omvatten het monitoren van tendensen inzake mensenhandel, het meten van de resultaten van bestrijdingsmaatregelen, onder meer door statistieken te verzamelen in nauwe samenwerking met relevante organisaties uit het maatschappelijk middenveld die op dit gebied actief zijn, en rapportering.

Artikel 20

Coördinatie van de strategie van de Unie tegen mensenhandel

Teneinde bij te dragen tot een gecoördineerde en geconsolideerde strategie van de Unie tegen mensenhandel, vergemakkelijken de lidstaten de taken van een coördinator voor de bestrijding van mensenhandel (ATC). Meer bepaald verstrekken de lidstaten de ATC de in artikel 19 bedoelde informatie, op basis waarvan de ATC bijdraagt aan tweejaarlijkse rapportering door de Commissie over de vorderingen in de strijd tegen mensenhandel.

Artikel 21

Vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ

Kaderbesluit 2002/629/JBZ inzake bestrijding van mensenhandel wordt vervangen voor lidstaten die aan de aanneming van deze richtlijn deelnemen, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor de omzetting van het Kaderbesluit in nationaal recht.

Voor lidstaten die aan de aanneming van deze richtlijn deelnemen, gelden verwijzingen naar Kaderbesluit 2002/629/JBZ als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 22

Omzetting

  • 1. 
    De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 6 april 2013 aan deze richtlijn te voldoen.
  • 2. 
    De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn in intern recht omzetten.
  • 3. 
    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 23

Rapportering

  • 1. 
    De Commissie dient uiterlijk op 6 april 2015 een rapport in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in hoeverre de lidstaten de nodige maatregelen hebben genomen om aan deze richtlijn te voldoen en waarin tevens de op grond van artikel 18, lid 4, genomen maatregelen worden beschreven; dit verslag gaat indien nodig vergezeld van wetgevingsvoorstellen.
  • 2. 
    De Commissie dient uiterlijk op 6 april 2016 een rapport in bij het Europees Parlement en de Raad waarin wordt beoordeeld in welke mate bestaande nationale wetgeving houdende strafbaarstelling van het gebruik van diensten die het voorwerp zijn van uitbuiting van mensenhandel, een impact heeft op het voorkomen van mensenhandel; dit verslag gaat indien nodig vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 24

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 25

Adressaten

Deze richtlijn is overeenkomstig de Verdragen gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg, 5 april 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • J. 
    BUZEK

Voor de Raad

De voorzitster

GYŐRI E.

 

  • (1) 
    Advies van 21 oktober 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 14 december 2010 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 maart 2011.
 

2.

Verwante dossiers

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.