Reddingsplan Ierland beter voor banken dan voor land zelf

Met dank overgenomen van E. (Ewout) Irrgang i, gepubliceerd op dinsdag 23 november 2010.

Ierland heeft zoals verwacht de EU en het IMF om financiële steun gevraagd. Een leningenpakket van 80 tot 100 miljard euro zal hoogstwaarschijnlijk de kern van een reddingsplan vormen. Daarmee kan de Ierse regering alsnog proberen de banken, die de oorzaak vormen van de problemen, weer gezond te maken. Net als in IJsland waren de banken de omvang van de economie van het land ver te boven gegroeid.

 

Ewout Irrgang en Harry van Bommel zijn Tweede Kamerlid en lid van de SP


De vraag dringt zich op wie eigenlijk het meest gebaat is bij deze hulp. Want ook al zouden de Ierse banken weer gezond worden, de schuldenlast van het land blijft ongezond hoog. Desondanks sluit minister De Jager een gedeeltelijke schuldkwijtschelding voor Ierland nadrukkelijk uit. Dat is om twee redenen verkeerd. In de eerste plaats wordt het probleem van de hoge schuldenlast daarmee niet opgelost. Beleggers lijken dat bij zowel Ierland als Griekenland ook te denken, aangezien de rente op Ierse en Griekse staatsleningen torenhoog blijft. De kans is groot dat een vorm van schuldkwijtschelding over een paar jaar alsnog plaatsvindt, maar dan met ons geld erin.

In de tweede plaats is het verkeerd omdat –als de opzet slaagt– banken en beleggers in Ierse staatschulden hiermee gered worden door de Europese belastingbetaler. De mondiale financiële sector zou alleen al uit rechtvaardigheidsoverwegingen een deel van de Ierse rekening moeten betalen. De suggestie dat Nederland Ierland moet redden om eigen pensioenfondsen te helpen is ronduit belachelijk. Als we echt zo begaan zijn met onze eigen pensioenfondsen, zijn we veel goedkoper af met een directe kapitaalinjectie in de desbetreffende fondsen.

Niet alleen het uitblijven van schuldkwijtschelding steekt, ook dat Ierland niet wordt verplicht om zijn absurd lage winstbelasting van 12,5 procent te verhogen. Ierland lokte met veel succes bedrijven met dat lage tarief zonder dat het land dit, naar nu blijkt, kon betalen. Al sinds eind jaren 90 pleit de SP voor een Europees minimumtarief voor de winstbelasting om hieraan een einde te maken. Steeds was het vooral Ierland dat de discussie daarover blokkeerde. Ook stond de Ierse financiële sector bekend om zijn zwakke regulering, wat onder meer veel beleggingsfondsen naar Dublin lokte. Het is onaanvaardbaar als er aan deze praktijken geen einde komt nu de Ieren bij ons voor steun aankloppen.

Ierland volgt op Griekenland en Portugal lijkt al in de wachtkamer te zitten. Zo modderen we voort, van kwaad tot erger. Gaan we na Portugal ook Spanje redden? De omvang van de Spaanse economie maakt dat onvoorstelbaar. Het noodfonds is er in ieder geval te klein voor. Ruim tien jaar na de start van Europese Monetaire Unie (EMU) wordt het fundamentele probleem van de eurozone steeds knellender. Zuid-Europa en Ierland ontwikkelen zich economisch anders dan Noord-Europa. Daardoor staat hun concurrentiepositie onder druk, wat leidt tot economische stagnatie in die landen omdat ze niet meer kunnen devalueren ten opzichte van Noord-Europa.

Als je eenmaal dezelfde munt hebt, zijn de kosten om daarmee weer te stoppen hoog. Behalve om organisatorische kosten gaat het vooral om verlies van vertrouwen. De kosten om binnen de eurozone te blijven, worden voor Griekenland en Ierland echter ook steeds hoger.

Een veelgehoord argument is dat de staatsschuld van deze landen in euro’s is. Daarmee zou uittreding uit de euro en een devaluatie van de eigen munt geen oplossing bieden omdat je schuld in de eigen munt daarmee hoger wordt. Hierbij wordt eraan voorbijgegaan dat een vorm van schuldkwijtschelding voor deze landen sowieso noodzakelijk lijkt. Griekenland zou er zelf voor kunnen kiezen om de drachme weer in te voeren, te devalueren met 20 procent en een wet aan te nemen dat de schuld terugbetaald wordt in drachmen. Daarmee heeft het land dan meteen een schuldkwijtschelding doorgevoerd.

Het is niet zo dat uittreding uit de eurozone en een devaluatie pijnloos zijn voor de bevolking. Een devaluatie met 20 procent maakt buitenlandse producten 20 procent duurder. Als de import ongeveer de helft van de economie is, stijgen de prijzen met zo’n 10 procent. Dat is een fors verlies van koopkracht.

Maar er zijn wel een paar belangrijke verschillen met de plannen van het IMF en de EU. Als de concurrentiepositie moet worden verbeterd door de lonen met 20 procent te verlagen, daalt de koopkracht ook met 20 procent. Dat is veel meer dan bij een devaluatie.

Er is nog een belangrijk verschil. Het is veel moeilijker om een hoge schuldenlast af te lossen bij lonen die met 20 procent verlaagd worden dan wanneer deze hetzelfde blijven. Zelfs als je rekening houdt met de hogere prijzen.

Dat is in de kern het probleem van Zuid-Europa en Ierland: een slechte concurrentiepositie door de toetreding tot de euro in combinatie met een loodzware schuldenlast. Door de lonen te verlagen wordt het eerste probleem opgelost, maar het tweede verergert. Voor hen dreigen jaren van economie stagnatie als de EU en het IMF hun zin krijgen. Het zou ons dan ook niet verbazen als een aantal landen dat in de problemen zit uiteindelijk tot de conclusie komt dat blijvende deelname aan de eurozone niet meer in het eigen belang is.

Dit artikel stond op 23 november 2010 in het Reformatorisch Dagblad