Memorie van toelichting - Bevordering van de erkenning van en de waardering voor veteranen en het waarborgen van de zorg voor veteranen (Kaderwet veteranen)

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 3 toegevoegd aan wetsvoorstel 32538 - Kaderwet veteranen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Bevordering van de erkenning van en de waardering voor veteranen en het waarborgen van de zorg voor veteranen (Kaderwet veteranen); Memorie van toelichting; Memorie van toelichting
Document­datum 21-10-2010
Publicatie­datum 21-10-2010
Nummer KST325383
Kenmerk 32538, nr. 3
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2010–2011

32 538

Bevordering van de erkenning van en de waardering voor veteranen en het waarborgen van de zorg voor veteranen (Kaderwet veteranen)

Nr. 3

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inleiding

Veteranen hebben Nederland gediend onder oorlogsomstandigheden en door deelname aan missies ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde. Zij zijn door de regering ingezet om namens Nederland een bijdrage te leveren aan de vrede en veiligheid in de wereld. Veteranen verdienen erkenning van en waardering voor hun inzet tijdens veelal gevaarlijke omstandigheden waarbij zij het risico hebben gelopen om te sneuvelen of gewond te raken. De regering draagt een belangrijke verantwoordelijkheid als veteranen te maken hebben met gezondheidsklachten als gevolg van hun inzet tijdens oorlogsomstandigheden en vredesmissies. Zij moeten in dat geval kunnen rekenen op goede zorg. Het veteranenbeleid is erop gericht om de maatschappelijke erkenning van de verdiensten van veteranen en de waardering die hen op grond van die verdiensten toekomt, te bevorderen en om de zorg die veteranen en hun relaties als gevolg van hun inzet in voorkomend geval nodig hebben te waarborgen. Om veteranen zekerheid te kunnen bieden betreffende de erkenning en waardering en de zorg worden deze fundamenten van het veteranenbeleid in deze wet verankerd. Daarmee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat het veteranenbeleid als een zelfstandig beleidsonderwerp wordt gezien dat voor wat betreft de hiervoor genoemde onderwerpen beduidend verder gaat dan het gebruikelijke personeelsbeleid jegens gewezen medewerkers.

Geschiedenis van het veteranenbeleid

Na de Tweede Wereldoorlog en de operaties in het voormalig Nederlands-Indië werden voor invalide militairen en nabestaanden van gesneuvelde militairen pensioenvoorzieningen getroffen. Ook werden voor militairen een sociale dienst en een revalidatiecentrum opgericht. Militairen die terugkeerden uit het voormalig Nederlands-Indië en later uit Korea werden opgevangen door het directoraat voor de demobilisatie en ondersteund bij hun terugkeer in de maatschappij. Vanaf de jaren zeventig werd duidelijk dat veteranen als gevolg van hun deelname aan missies problemen ondervonden. Hoewel dat aanleiding was voor een actiever optreden van de Militair Geneeskundige Dienst bij de zorg voor invaliden en uitbreiding van de inzet van de Militaire Sociale Dienst, waren veteranen voor nazorg vooral aangewezen op particuliere organisaties. In de loop van de jaren tachtig werd uit onderzoek duidelijk dat veel militairen die deelnamen aan de VN-vredesmissie in Libanon (Unifil) eveneens te maken kregen met problemen van psychische aard. De noodzaak van extra zorg voor militairen die terugkeren van een missie en ook het belang van de erkenning en waardering voor hun verdiensten werden meer en meer duidelijk. Nadat veteranen van de operaties in het voormalig Nederlands-Indië hun problemen onder de aandacht van de maatschappij en de politiek brachten, besloot de toenmalige minister van Defensie om op 1 maart 1987 een Vertrouwensman Oud-militairen Indiëgangers aan te stellen. Naar aanleiding van het advies van deze vertrouwensman werd in 1990 de Nota Zorg voor veteranen in samenhang aan de Tweede Kamer aangeboden. In deze nota zijn de grondslagen voor het huidige veteranenbeleid opgenomen. In 1992 is de Uitkeringswet financiële compensatie langdurige dienst1 tot stand gebracht. Deze wet bood een eenmalige pensioenvervangende uitkering voor een beperkte groep veteranen, die langer dan vijf jaar hadden gediend en over die periode geen pensioen hadden opgebouwd.

Sinds de jaren negentig nemen Nederlandse militairen in toenemende mate deel aan vredesmissies. In de als gevolg daarvan groeiende behoefte aan (na)zorg werd voorzien met een beleidskader waarin de hoofdlijnen van de personeelszorg voor, tijdens en na de uitzending2 waren opgenomen. Op basis daarvan werd onder meer een commissie ingesteld voor het onderzoek naar het zogenoemde Cambodja klachtencomplex. In april 1998 zijn de hoofdlijnen van het Veteranenbeleid3 geschetst, waarbij ook aandacht werd besteed aan de categorie van individueel uitgezonden militairen. Daarnaast bood deze nota een overzicht van alle bij de veteranenzorg betrokken instanties. Verder werden nieuwe stappen gezet voor de erkenning van de veteranen, zoals de jaarlijkse organisatie van veteranendagen bij de krijgsmachtdelen, de instelling van een raamregeling reüniefaciliteiten voor veteranen, de professionalisering van thuisfrontcomités, de toekenning en uitreiking van onderscheidingen die niet eerder waren toegekend, de collectieve uitreiking van de onderscheiding voor deelname aan een crisisbeheersingsoperatie en de totstandbrenging van aanvullende uitkeringswetten4. Naar aanleiding van een onderzoek over de zorgstructuur voor veteranen werd in 1999 een samenwerkingsverband tussen verschillende instanties opgericht: het Veteraneninstituut. Dit instituut kreeg een zelfstandig juridisch karakter met de oprichting van de Stichting Het Veteranenin-stituut in 2003.

1  Stb.1992, 367.

2 Kamerstukken II 1996–1997, 25 000 X, nr. 18.

3 Kamerstukken II 1997–1998, 21 490, nr. 21.

4  Stb. 1997, 728; Stb. 1998, 182; Stb. 1998, 113.

Voorts is in 2003 de Commissie Nederlandse Veteranendag ingesteld, om de regering te adviseren over de wijze waarop de gewenste maatschappelijke erkenning van en waardering voor veteranen kon worden ingevuld. Dit heeft geleid tot het Comité Nederlandse Veteranendag, dat sinds 2005 jaarlijks een Nederlandse Veteranendag in Den Haag organiseert op of rond de geboortedag van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard, 29 juni. De uitvoering van de taken van het Comité is in handen van de Stichting Nederlandse Veteranendag. Tijdens de Nederlandse Vetera-nendag wordt de erkenning en waardering van de samenleving voor het werk en de prestaties van de veteranen tot uitdrukking gebracht. Deze dag is in korte tijd uitgegroeid tot een nationaal evenement dat mag rekenen op een grote belangstelling vanuit de Nederlandse samenleving. Naast de centrale viering in Den Haag vinden in toenemende mate regionale activiteiten plaats in de diverse gemeenten. Ook overigens is het aantal activiteiten waarmee Defensie, andere overheden en particulieren eer betonen aan veteranen sinds 2005 gestaag toegenomen.

De aandacht en belangstelling van autoriteiten bij herdenkingen, plechtigheden, grote manifestaties en reünies van veteranen wordtbij-zonder gewaardeerd. Om bij zulke gelegenheden inhoud te geven aan de persoonlijke belangstelling van de Minister en de Staatssecretaris, is de Inspecteur der Veteranen, als speciale representant, aangesteld. Door zijn vele contacten zal de Inspecteur der Veteranen bijdragen aan een goed zicht op de ontwikkelingen onder de veteranen. De Inspecteur Generaal der Krijgsmacht is tevens benoemd tot Inspecteur der Veteranen.

Sinds de Nota Veteranenzorg 20051 wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van het veteranenbeleid en over de ontwikkelingen op het gebied van de erkenning en waardering en de zorg voor veteranen2. Op die gebieden is sinds 2005 veel tot stand gebracht. Voor de re-integratie van veteranen die tijdens een uitzending invalide zijn geraakt, zijn in het verlengde van de wettelijke re-integratieverplichtingen extra voorzieningen getroffen. Indien re-integratie bij Defensie niet tot de mogelijkheden behoort, gelden afspraken over de overdracht van de veteraan van Defensie naar het Zorgloket voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers (Zorgloket MOD). Voor de zorg in materiële zin na dienstverlating is het Zorgloket MOD opgericht. Bij het Zorgloket MOD zijn de toekenning en de uitbetaling van uitkeringen op grond van enerzijds de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en anderzijds de Kaderwet militaire pensioenen, inclusief de medische keuringen in dat kader, op elkaar afgestemd en waar mogelijk geïntegreerd. Ook voorziet het Zorgloket MOD in begeleiding en ondersteuning van oorlogs- en dienstslachtoffers bij het verkrijgen van materiële zorg en bij het vinden van medische en maatschappelijke hulp. Met het Landelijk Zorgsysteem voor veteranen (LZV) is een samenwerkingsverband tussen militaire en civiele instellingen tot stand gebracht voor de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg voor veteranen. Er zijn goede afspraken gemaakt over de toegankelijkheid van het LZV en over de samenwerking tussen Defensie, het LZV en het Zorgloket MOD bij de hulpverlening aan veteranen.

Het sluitstuk van de inspanningen in de afgelopen jaren is de verankering van het veteranenbeleid in wetgeving. Het is belangrijk de zorgplicht voor veteranen en de verantwoordelijkheid van Defensie dienaangaande wettelijk vast te leggen, in aanvulling op de generieke bestaande wettelijke kaders voor de militaire rechtspositie en voor de sociale zekerheid en de gezondheidszorg, zodat veteranen daaraan zekerheid kunnen ontlenen. Door de kaders van het veteranenbeleid wettelijk te verankeren wordt tevens uitdrukking gegeven aan de erkenning van de verdiensten van veteranen en de waardering die hun op grond daarvan toekomt.

1 Kamerstukken II, 2006–2007, 30 139, nr. 2.

2 Kamerstukken II, 2005–2006, 30 139, nr. 16; Kamerstukken II, 2006–2007, 30 139, nr. 29; Kamerstukken II, 2007–2008, 30 139, nrs. 45 en

46.

Kamerstukken II, 2009–2010, 30 139, nr. 67.

Onlangs is een motie van het Tweede Kamerlid Pechtold c.s.3 ingediend om ook de militair in werkelijke dienst die heeft deelgenomen aan een uitzending ter handhaving of bevordering van de internationale rechtsorde als veteraan aan te merken. Hoewel deze motie met algemene stemmen is aangenomen, wordt deze motie niet overgenomen. De sedert de jaren 90 gehanteerde definitie met als uitgangspunt dat de militair na het verlaten van de militaire dienst als veteraan wordt geduid, wordt in het onderhavige wetsvoorstel verankerd. Hieronder wordt dit standpunt nader gemotiveerd.

Actief dienende militairen

Het veteranenbeleid beoogt een vangnet te bieden voor degenen die niet langer militair zijn en daardoor niet meer onder de zorgplicht en directe

3

werkgeversverantwoordelijkheid van Defensie vallen. Gelet op de kernpunten van het veteranenbeleid, te weten het bevorderen van de erkenning en waardering voor veteranen en het bieden van materiële en immateriële zorg, zou sprake zijn van een omgekeerde beweging als actief dienende militairen onder de definitie van veteraan worden gebracht. Defensie heeft voor actief dienende militairen een directe werkgeversver-antwoordelijkheid die op een zorgvuldige manier is ingevuld. De actief dienende militair ontvangt als lid van de krijgsmacht erkenning en waardering bij terugkeer na inzet in de vorm van een onderscheiding. Daarnaast wordt de actief dienende militair betrokken bij de Nederlandse Veteranendag en deelt hij in de erkenning en waardering die op deze dag vanuit de samenleving aan de krijgsmacht wordt getoond. Zorg in zowel materiële als immateriële zin is voor militairen in werkelijke dienst goed geregeld. Zij vallen onder de beschermende werking van de Militaire ambtenarenwet 1931, het Algemeen militair ambtenarenreglement en tal van daarop gebaseerde uitvoeringsvoorschriften. Vanuit de defensieorganisatie is medische zorg en maatschappelijke hulp van hoge kwaliteit beschikbaar voor actief dienende militairen. Het veteranenbeleid beoogt te bewerkstelligen dat degenen die niet langer als militair in dienst zijn, niet van deze hulp verstoken blijven.

Een aantal jaren geleden heeft het Kenniscentrum van het Veteranenin-stituut op verzoek van Defensie een onderzoek uitgevoerd naar de vraag hoe in het buitenland het begrip veteraan is gedefinieerd. Hoewel beperkt van opzet, blijkt uit het onderzoek dat een relevant onderscheid bestaat tussen de aanduiding veteraan in de belevingswereld van de militair en het begrip veteraan in formele zin. Gebleken is dat de huidige Nederlandse definitie naadloos aansluit bij de definitie zoals die thans in de meeste NAVO-landen wordt gehanteerd. De hoofdpunten van die definitie zijn dat de actieve dienst is verlaten en dat er sprake is geweest van inzet als militair tijdens oorlogs- of daarmee vergelijkbare omstandigheden.

Karakter van het wetsvoorstel

Met de verankering van het veteranenbeleid in wetgeving wordt de verantwoordelijkheid voor de bevordering van de maatschappelijke erkenning van en waardering voor veteranen vastgelegd. Dat geldt ook voor de zorgplicht van de minister van Defensie op het gebied van de materiële zorg voor veteranen en op het gebied van de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg voor veteranen. De hiervoor genoemde toegang tot de zorg via één loket en de geïntegreerde uitkeringsverstrekking zijn belangrijke aanvullingen op de regeling van de inkomensvoorzieningen en andere materiële aanspraken bij overlijden en invaliditeit van de wettelijke volks- en werknemersverzekeringen en van de Kaderwet militaire pensioenen voor veteranen. Dat geldt ook voor de maatschappelijke opvang en de geestelijke gezondheidszorg voor deze veteranen die, evenals voor andere Nederlanders, zijn georganiseerd op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Dit wetsvoorstel brengt geen wijziging in de regels die gelden volgens genoemde wetten. De geestelijke gezondheidszorg moet voorts voldoen aan de normen die worden gesteld op basis van Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet beroepen in de individuele gezondheidszorg, de Wet toelating zorginstellingen en de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze wet om ten aanzien van de zorg voor veteranen andere normen te creëren dan die, welke berusten op de hiervoor genoemde wetten.

Vanwege de bijzondere verantwoordelijkheid van de regering voor het welzijn van veteranen gaat de zorgplicht voor veteranen en hun relaties verder dan de algemene zorgvoorzieningen. Zij moeten blijvend kunnen rekenen op ondersteuning bij het aanvragen van inkomensvoorzieningen en andere materiële aanspraken. De betrokken instanties moeten goed toegankelijk zijn en een goede samenwerking tussen deze instanties en de integrale uitvoering van aanspraken zijn van groot belang. Veteranen moeten worden geholpen bij het vinden van werk en kunnen rekenen op ondersteuning als zij maatschappelijke opvang of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben. Ook op al deze terreinen is samenwerking tussen de betrokken instellingen gericht op deze bijzondere doelgroep van veteranen van groot belang.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Om de bijzondere positie van veteranen te markeren, is een sluitende definitie van het begrip «veteraan» nodig. Zoals eerder in de toelichting al is opgemerkt, zijn de grondslagen voor het huidige veteranenbeleid neergelegd in de in 1990 naar de kamer gezonden Nota Zorg voor veteranen in samenhang1. In die nota is ook de definitie van veteraan verwoord, namelijk: alle gewezen militairen met de Nederlandse nationaliteit die het Koninkrijk hebben gediend in oorlogsomstandigheden of daarmee overeenkomende situaties, inclusief internationale vredesmissies binnen en buiten het verband van de Verenigde naties. Nadrukkelijk wordt hierbij inbegrepen het personeel van het voormalig Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger (KNIL), ongeacht of betrokkenen zijn overgegaan naar de Koninklijke Landmacht.

Vanaf 11 juli 1996 zijn in de Regeling voorzieningen bij vredes- en humanitaire operaties (VVHO) onder meer de vredesmissies opgenomen waaraan de Nederlandse Krijgsmacht heeft deelgenomen. In artikel 1, sub a, onderdeel 1 van de Regeling VVHO is een heldere definitie van vredesmissie opgenomen. Alle missies die aan de aldaar vermelde criteria voldoen worden in een bijlage (tabel 3) van de regeling als vredesmissie aangeduid. Bij elke nieuwe missie wordt beoordeeld of aan de gestelde criteria wordt voldaan. Als dat het geval is, wordt de missie opgenomen in tabel 3 van de onderhavige regeling. Indien een missie daarin is opgenomen, zal deze ook niet meer worden geschrapt. Militairen die hebben deelgenomen aan deze missies worden na dienstverlating als veteraan aangemerkt. De verwijzing naar de Regeling VVHO biedt aan de militair die heeft deelgenomen aan een of meer van de genoemde missies direct duidelijkheid dat hij na dienstverlating veteraan is.

De zorgplicht richt zich niet alleen op de veteraan zelf, maar ook op zijn relaties. In dat kader wordt een ruime definitie gehanteerd van het begrip relatie. Het gaat daarbij dus niet alleen om de partner van de veteraan, maar ook om zijn kinderen, ouders, broers en zusters die maatschappelijke ondersteuning dan wel geestelijke gezondheidszorg behoeven voor problemen die gerelateerd zijn aan eventuele problematiek van de veteraan ten gevolge van het dienen onder oorlogsomstandigheden of door de deelname aan een missie.

Artikel 2 Erkenning en waardering voor veteranen

De minister van Defensie is gehouden om de erkenning van de inzet van de veteraan en de waardering die hem daarvoor toekomt, te bevorderen. Erkenning van en waardering voor veteranen zijn twee van de pijlers van het veteranenbeleid. Het eerste lid vormt de wettelijke verankering daarvan. Middels het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden om het

Kamerstukken II 1989–1990, 21 490, nr. 1–2.        beleid in nadere regels neer te leggen. Daarbij kan worden gedacht aan activiteiten en faciliteiten waarmee wordt onderkend dat veteranen een specifieke groep vormen die bijzondere verdiensten heeft. Hieronder vallen ook zaken waarmee veteranen als zodanig kunnen worden herkend, zich kunnen onderscheiden en kenbaar maken zoals het Draaginsigne Veteranen en de veteranenpas. Daarnaast kunnen nog de faciliteiten voor herdenkingsbijeenkomsten en dergelijke worden genoemd waarmee de saamhorigheid binnen de diverse groeperingen van veteranen kan worden gediend. Tenslotte kunnen worden genoemd de activiteiten in het kader van het scholenproject «Verhalen van veteranen, ingezet in dienst voor de vrede» teneinde bij de Nederlandse jeugd kennis bij te brengen van de rol van de veteraan in de Nederlandse geschiedenis.

Aangezien ter nadere uitwerking van de hiervoor vermelde activiteiten en faciliteiten in veel gevallen sprake zal zijn van voorschriften van administratieve aard, dan wel uitwerking van details van de regeling, biedt het tweede lid de mogelijkheid van subdelegatie naar ministeriele regeling.

Artikel 3 Materiële zorg voor veteranen

De zorgplicht houdt in dat Defensie gehouden is om goed te zorgen voor veteranen die als gevolg van de inzet tijdens oorlogsomstandigheden en daarmee overeenkomende situaties materiële zorg nodig hebben. Deze zorgverplichting behelst de ondersteuning van veteranen en de bevordering van de benodigde samenwerking tussen de desbetreffende instanties op het gebied van werk, inkomen en invaliditeitsvoorzieningen. Zoals in het algemeen gedeelte al is opgemerkt brengt deze wet geen wijziging in de bestaande aanspraken van de veteraan die voortvloeien uit de bestaande generieke wettelijke voorschriften in verband met ziekte, arbeidsongeschiktheid en invaliditeit en op grond van de Kaderwet militaire pensioenen, maar bouwt deze daar op voort. De zorgverplichting vervat in het onderhavige artikel ziet niet op de uitvoerende instanties op het gebied zorg zoals bedoeld in de Zvw en de AWBZ.

De elementen van de zorgverplichting zijn in het artikel nader geduid. Op die manier wordt helder gemaakt welke zekerheden de veteraan aan deze wet kan ontlenen. Deze zekerheden gaan uit boven de rechten en plichten die zijn neergelegd in de reeds bestaande wettelijke kaders. Tevens biedt het tweede lid de mogelijkheid nadere regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen. Voor zover daarbij sprake zal zijn van voorschriften van administratieve aard, uitwerking van details van de regeling, dan wel voorschriften die dikwijls wijziging behoeven, is subdelegatie naar ministeriele regeling mogelijk.

In de Grondwet was bepaald dat «het op pensioen stellen van militairen dient te geschieden volgens regelen door de wet te bepalen». Sinds 1814 zijn er talrijke militaire pensioenwetten tot stand gebracht. De laatste belangrijke wijziging op het pensioengebied voor militairen heeft plaatsgevonden met de invoering van de Kaderwet militaire pensioenen per 1 juni 2001. De Kaderwet militaire pensioenen regelt de pijlers van het militaire pensioenstelsel. Uitgangspunt hierbij is dat de «normale» pensioenaanspraken, vergelijkbaar met die van het burgerlijk overheidspersoneel, op dezelfde wijze worden geregeld. Dit betekent dat het militair personeel, net als het burgerlijk overheidspersoneel, deelnemer is in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.

Een uitzondering is echter gemaakt voor de specifieke militaire pensioenaanspraken die verband houden met de aan de uitoefening van het militaire beroep verbonden risico’s, zoals de speciale uitkeringen bij invaliditeit met dienstverband en overlijden tengevolge de uitoefening van de militaire dienst onder bijzondere omstandigheden. Deze specifieke pensioenaanspraken hebben hun basis in de Kaderwet militaire pensioenen en zijn nader uitgewerkt in het Besluit aanvullende arbeidson-geschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen en het Besluit bijzondere militaire pensioenen. De Kaderwet militaire pensioenen biedt daarnaast de wettelijke basis voor de Voorzieningenregeling voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers. Deze Voorzieningenregeling kent een groot aantal leef- en werkvoorzieningen die de nadelige gevolgen van een in en door de uitoefening van de militaire dienst opgelopen handicap opheft of vermindert. Het kan daarbij gaan om vervoersvoorzieningen, woningaanpassingen, rolstoelen, hulp in de huishouding etc.

Ter verbetering van de zorg voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers is in 2007 het Zorgloket MOD ingericht dat is ondergebracht bij het ABP. Het Zorgloket MOD verzorgt de uitvoering van de militaire regelgeving voor bedoelde postactieve militairen. Daarbij worden verschillende uitkeringen en pensioenen en eventuele uitkeringen op grond van de WAO of de Wet WIA geïntegreerd zodat sprake is van één uitkering, met één specificatie en één inhouding van premies en belasting. Ook de medische beoordeling van de Wet WIA-aanspraak en het militair invaliditeitspensioen worden gecombineerd uitgevoerd door een arts van het UWV en het ABP.

De zorg staat dus voorop. Oorlogs- en dienstslachtoffers worden zo veel mogelijk in een positie gebracht om privé en maatschappelijk goed te kunnen functioneren. Begeleiding wordt geboden zolang dat nodig is. Iedere postactieve militair die zich wendt tot het Zorgloket MOD (of daar naar wordt doorverwezen) krijgt een zorgcoördinator toegewezen die betrokkene begeleidt. De zorgcoördinator zorgt voor doorgeleiding naar de daadwerkelijk hulp- en zorgverlenende instanties en bewaakt de voortgang van de dienstverlening. Bij deze hulp- en zorgverlening voor postactieve militairen richt het Zorgloket MOD zich op de inschakeling van gespecialiseerde externe dienstverleners. Het Zorgloket MOD kan hulp bieden bij financiële of juridische problemen en bij het aanvragen van een uitkering of voorziening. Dat geldt ook als een beroep moet worden gedaan op de gemeente als uitvoerder van maatschappelijke ondersteuning in de vorm van individuele voorzieningen, waaronder woon- en vervoersvoorzieningen, als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, punten 5 en 6 en huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 1, onderdeel h van de Wmo. Via het Zorgloket MOD werken het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en het ABP en andere uitkeringsinstanties samen. De Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI), die de uitvoering van de Wet WIA en WAO en de daarbij behorende re-integratie taken door het UWV regelt, gaat uit van samenwerking en gezamenlijke dienstverlening. Daarbij gaat het ook om samenwerking met de colleges van burgemeester en wethouders bij de uitvoering van verwante taken, zoals de Wmo. De Wet SUWI (artikelen 9 en 10) maakt het mogelijk voor deze samenwerking en geïntegreerde dienstverlening bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. De zorgplicht van de Minister van Defensie zoals opgenomen in dit wetsvoorstel houdt in dat, indien dit nodig is, in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tot die nadere regels op grond van de Wet SUWI in samenhang met de regels op grond van het tweede lid kan worden gekomen. Overigens zijn in de huidige uitvoeringspraktijk met het UWV goede afspraken gemaakt voor de dienstverlening op één locatie en de geïntegreerde uitbetaling van uitkeringen onder de noemer van het Zorgloket MOD. Ook bij de medische keuringen wordt zoveel mogelijk integrale dienstverlening nagestreefd.

Indien nodig worden cliënten vanuit het Zorgloket MOD voor psychische en sociaal maatschappelijke hulp doorgeleid naar het Centraal

Aanmeldpunt van het Veteraneninstituut (CAP/VI). Andersom worden veteranen die zich hebben aangemeld bij het CAP/VI en die in aanmerking kunnen komen voor materiële hulp in verband met de dienstverbandaandoening, aangemeld bij het Zorgloket MOD. Met de samenwerking tussen de instanties op het gebied van enerzijds de materiële zorg en anderzijds het maatschappelijk werk en de gezondheidszorg worden randvoorwaarden gecreëerd die een optimale zorgverlening mogelijk maakt. Daarmee wordt beoogd om de cliënt in staat te stellen zoveel mogelijk zelfstandig deel te nemen aan de maatschappij.

Artikel 4 Maatschappelijke opvang en geestelijke gezondheidszorg voor veteranen

Deze zorgplicht houdt in dat Defensie gehouden is om goed te zorgen voor veteranen en hun relaties die als gevolg van de inzet tijdens oorlogsomstandigheden en daarmee overeenkomende situaties zorg nodig hebben. Deze verplichting behelst de ondersteuning van veteranen en de bevordering van de benodigde samenwerking tussen de desbetreffende instanties op het gebied van maatschappelijke opvang als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, punt 7 van de Wmo en geestelijke gezondheidszorg voor veteranen. Ook hier geldt, zoals in het algemeen gedeelte is opgemerkt, dat de bestaande generieke wettelijke kaders op genoemde terreinen de basis vormen van de zorgplicht van Defensie. De zorgplicht van Defensie ziet op een gestructureerde toegankelijkheid tot en samenwerking tussen de zorginstellingen.

In het artikel zijn de elementen van de zorgverplichting nader geduid teneinde helder te maken welke zekerheden de veteraan aan deze wet kan ontlenen. Ook hier gaan deze zekerheden uit boven de rechten en plichten die zijn neergelegd in de al bestaande wettelijke kaders. Tevens biedt het tweede lid de mogelijkheid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels te stellen. Voor zover daarbij sprake zal zijn van voorschriften van administratieve aard, uitwerking van details van de regeling, dan wel voorschriften die dikwijls wijziging behoeven, is subdelegatie naar ministeriele regeling mogelijk.

In de Nota Veteranenzorg 2005 is aangekondigd dat Defensie vanuit haar verantwoordelijkheid als voormalig werkgever ten behoeve van veteranen met psychische problemen en hun relaties een gestructureerd zorgsysteem zal inrichten dat bestaat uit militaire en civiele zorginstellingen op het gebied van maatschappelijke opvang en geestelijke (gespecialiseerde) gezondheidszorg. Dit zorgsysteem is ingericht op basis van het advies van prof. dr. B.P.R. Gersons van 1 juni 2005 (Bijzondere missie: Geestelijke Gezondheidszorg voor militairen en veteranen). Op 10 oktober 2007 is dit zorgsysteem van start gegaan onder de naam LZV. Daarmee is een landelijk dekkend netwerk van zorginstellingen gerealiseerd voor hoogwaardige zorg vanaf de 0de tot de gespecialiseerde 2e lijn. Veteranen kunnen daardoor snel en dicht bij huis terecht voor de zorg die zij nodig hebben. Ook de relaties van veteranen die als gevolg van de inzet van veteranen tijdens oorlogsomstandigheden en daarmee overeenkomende situaties problemen ondervinden en daarvoor maatschappelijke opvang dan wel geestelijke gezondheidszorg nodig hebben kunnen een beroep doen op het LZV.

Veteranen die psychische klachten krijgen als gevolg van hun ervaringen tijdens een uitzending kunnen met hun zorgvragen terecht bij het CAP/VI. Dat geldt ook voor de relatie van de veteraan. Na aanmelding bij het CAP/VI bezoekt een maatschappelijk werker de veteraan voor een intakegesprek. Als dat noodzakelijk is, wordt de veteraan direct doorverwezen naar een zorginstelling. Het CAP/VI is 24 uur per dag en 7 dagen per week bereikbaar. Op basis van het intakegesprek wordt de zorgvraag van de veteraan besproken in het casuïstiek overleg van het LZV en indien nodig in het regionaal coördinatieoverleg van het LZV. Aan het casuïstiek overleg wordt deelgenomen door vertegenwoordigers van deze instellingen. Bij iedere zorgvraag wordt bezien welk zorgaanbod daarbij het beste past. Uiteraard worden daarbij de regels die gelden volgens de Zvw en de AWBZ op het terrein van verwijzing en indicatiestelling in acht genomen. Voor zover dat mogelijk is, kan de veteraan kiezen tussen zorg van een militaire of van een civiele zorginstelling.

Op 5 juli 2007 is de Raad van toezicht en advisering ten behoeve van het civiel-militaire zorgsysteem voor de hulpverlening aan veteranen en het wetenschappelijk onderzoek naar aandoeningen gerelateerd aan uitzendingen (RZO) geïnstalleerd. In de RZO is deskundigheid verenigd op het gebied van psychiatrie, psychologie, interne geneeskunde, huisartsgeneeskunde, sociologie en gezondheidsrecht. De RZO houdt toezicht op de kwaliteit van de samenwerking en de ketenzorg van het LZV en geeft gevraagd en ongevraagd advies. Daarnaast houdt de RZO zich bezig met (de richting van) het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van aandoeningen die verband houden met uitzendingen en met de bevordering van de convergentie tussen onderzoeken.

De samenwerking tussen Defensie en de civiele zorginstellingen is vastgelegd in een convenant dat op 15 juli 2008 is ondertekend. Op 5 november 2008 is tijdens een bijeenkomst met de bestuurders van de civiele zorginstellingen stilgestaan bij het sluiten van het convenant en de samenwerking op het gebied van de zorg aan veteranen met psychische problemen. Daarbij is ook de evaluatie en verdere ontwikkeling van de samenwerking binnen het LZV aan de orde gekomen. Op dit moment wordt gewerkt aan een verdere ontwikkeling van het convenant. Dit samenwerkingsverband brengt geen wijziging in de financieringssystematiek van de zorg. De kosten van de door de instellingen verleende zorg blijven gefinancierd vanuit een zorgverzekering volgens de Zvw dan wel de AWBZ. Zoals al eerder opgemerkt brengt dit samenwerkingsverband geen wijziging in de regels die gelden volgens de Zvw en de AWBZ.

Artikel 5 Wetenschappelijk onderzoek

Volgens dit artikel dient de Minister van Defensie wetenschappelijk onderzoek te bevorderen naar aandoeningen die kunnen voortvloeien uit de uitoefening van de militaire dienst onder oorlogsomstandigheden dan wel de deelname aan een missie. Voor toekomstige uitzendingen van militairen is het van groot belang te weten welke voorzorgsmaatregelen genomen kunnen worden om het risico op letsel zoveel mogelijk te beperken. De in de toelichting op artikel 4 genoemde RZO kan op dit gebied een adviserende rol vervullen.

Artikel 6 Registratie van gegevens

Met deze wettelijke bepaling krijgt Defensie de verplichting opgelegd om een veteranenregistratiesysteem (VRS) in te richten en te onderhouden. Het VRS dient verschillende doeleinden. In de eerste plaats gaat het om het identificeren van degenen die tot de doelgroep veteranen behoren. In de tweede plaats is de registratie van de gegevens bedoeld voor het opnemen van contact met veteranen. Dit kan nodig zijn voor informatieverstrekking over faciliteiten op het gebied van erkenning en waardering van veteranen, of voor informatieverstrekking over de ontwikkelingen in de zorg voor veteranen. Het opnemen van contact kan daarnaast zijn aangewezen voor het bieden van adequate zorg als bijvoorbeeld zou blijken dat militairen tijdens deelname aan een uitzending aan bepaalde gezondheidsrisico’s hebben blootgestaan. In de derde plaats kunnen de gegevens worden gebruikt voor beleidsmatig, wetenschappelijk of historisch onderzoek.

Gezien het belang om met veteranen in contact te treden indien dat noodzakelijk is in het kader van mogelijke gezondheidsrisico’s ten gevolge van deelname aan een uitzending is opname in het VRS niet vrijwillig. Alle veteranen worden er in opgenomen. Het verplichte karakter van opname in het VRS betekent een inmenging, respectievelijk een beperking, van het recht op eerbiediging van het privéleven, en het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer zoals neergelegd in, respectievelijk artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en artikel 10 van de Grondwet. Het tweede lid van artikel 8 EVRM formuleert de eisen waaraan een inmenging in het privéleven van overheidswege moet voldoen wil dit gerechtvaardigd zijn.

Uitgangspunt daarbij is dat inmenging bij wet moet worden geregeld. Weliswaar hoeft die eis in de context van het EVRM niet noodzakelijkerwijs met zich te brengen dat die inmenging bij formele wet wordt geregeld, maar deze keuze is in dit geval wel gemaakt. Daarmee wordt bij de publicatie van de onderhavige wet in het Staatsblad het verplichte karakter van opname in VRS voor de doelgroep voldoende kenbaar. Aangezien uit deze wet en de op basis van artikel 6 vast te stellen algemene maatregel van bestuur met voldoende nauwkeurigheid zal voortvloeien welke gegevens van veteranen voor welke doeleinden worden verwerkt door welke verantwoordelijke, en ook overigens nauwkeurig zal worden geregeld aan wie die gegevens kunnen worden verstrekt, is naar de mening van ondergetekende ook voldaan aan het uit artikel 8, tweede lid, EVRM voortvloeiende voorzienbaarheidsvereiste. De inmenging voorziet voorts in een dringende maatschappelijke behoefte. Het inzicht is gerezen dat eerst na verloop van enige tijd na terugkomst van een veteraan uit een uitzendgebied duidelijk wordt dat hij mogelijk aan een gezondheidsrisico heeft blootgestaan. De inmenging is daarom gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van de gezondheid van veteranen. Niet uitgesloten is dat dit gezondheidseffect ook betekenis kan hebben voor de directe omgeving van een veteraan, bijvoorbeeld zijn partner of gezin, zodat de inmenging ook gerechtvaardigd kan worden geacht uit hoofde van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Aangezien gezondheidseffecten zich ook kunnen voordoen bij veteranen jaren na dienstverlating kunnen zij niet meer via de reguliere personeelsadministratie worden bereikt. Instelling van een afzonderlijke registratie met een verplichtend karakter is dan een alternatief dat geacht kan worden te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het gebruik dat van de registratie wordt gemaakt voldoet eveneens aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit: gebruik van de gegevens dient alleen voor het benaderen van veteranen met het oog op het bieden van adequate zorg indien na verloop van tijd zou blijken dat militairen tijdens deelname aan een uitzending aan bepaalde gezondheidsrisico’s hebben blootgestaan. Een dergelijke benadering komt dus specifiek ten goede aan hen die daadwerkelijk in het betreffende uitzendgebied werkzaam zijn geweest. Bij die benadering kan tevens worden aangeven hoe de veteraan dient te handelen om eventuele negatieve gevolgen voor de gezondheid te voorkomen, dan wel verwezen worden naar een nader in te stellen informatiepunt. Deze benadering van veteranen zal alleen plaatsvinden door of namens de Minister van Defensie. Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet schrijft voor dat indien sprake is van een beperking van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer of het recht op bescherming van persoonsgegevens, die beperking bij of krachtens de wet moet zijn ingesteld. Ook om die reden wordt het VRS wettelijk verankerd. Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat de verplichte registratie alleen wordt gebruikt om de veteraan te benaderen indien er sprake is van een gezondheidsrisico ten gevolge van een uitzending. Mocht de veteraan geen behoefte hebben om algemene informatie te ontvangen over aangelegenheden bedoeld in de artikelen 2 tot en met 4 dan zullen zijn gegevens worden afgeschermd. Bij opname in het VRS wordt de veteraan over deze mogelijkheid van afscherming van zijn gegevens geïnformeerd. Op dat moment kan hij daar een keuze in maken. Indien hij kiest voor afscherming van zijn gegevens zijn deze alleen ter beschikking in de situatie dat hij moet worden benaderd indien hij aan bepaalde gezondheidsrisico’s heeft blootgestaan. De nadere invulling en vastlegging zal worden neergelegd in een algemene maatregel van bestuur waarin tevens regels zullen worden gesteld voor de inrichting en het beheer van het VRS. Ook zal nader worden vastgelegd aan wie gegevens kunnen worden verstrekt. Dit moeten in ieder geval organisaties zijn die zich inzetten voor de waardering en erkenning van veteranen. Daarbij kan worden gedacht aan gemeenten die activiteiten voor veteranen organiseren. Het concept van een algemene maatregel van bestuur zal ter advisering worden voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens.

Voor een sluitend registratiesysteem met actuele gegevens van de veteranen is het VRS gekoppeld aan de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is aan de Minister van Defensie autorisatie verleend als bedoeld in artikel 91 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Hiermee zijn actuele naam-, adres- en woonplaatsgegevens gewaarborgd. Voorts bevat het VRS de uitzendgegevens van veteranen. In het VRS worden geen medische gegevens opgenomen.

Artikel 7 Klachtenregeling voor veteranen

Een van de uitgangspunten van het veteranenbeleid is, dat het de veteraan zo gemakkelijk mogelijk gemaakt moet worden om zijn wensen, behoeften of klachten over te brengen zonder dat hij in een wirwar van regelingen en aanspreekpunten terechtkomt. Daarom biedt de wet de basis voor een centrale klachtenregeling waarbij de veteraan en zijn relaties hun klachten, voor zover het aangelegenheden betreft ten aanzien van de uitvoering van deze wet, kenbaar kunnen maken. Het betreft een centrale klachtenregeling die de algemene klachtenregeling voor bestuursorganen, opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, als uitgangspunt neemt en de klachtenregelingen in de gezondheidszorg respecteert en ondersteunt door een eenduidige toegang, een goede doorverwijzing naar de aangewezen klachtencommissie en een goede bewaking van de afdoening van de klacht. Voor mogelijke voorschriften van administratieve aard en uitwerking van de details van de regeling is voorzien in subdelegatie naar ministeriele regeling.

Artikel 8 Verantwoording

In dit artikel is de verantwoordingsplicht van de Minister van Defensie opgenomen. Binnen een jaar na de inwerkingtreding van deze wet wordt aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk toegezonden. Daarna volgt een tweejarige rapportage. Hiermee wordt een wettelijke basis geschapen voor de periodiek aan de Staten-Generaal toe te zenden veteranennota.

Artikel 10 Inwerkingtreding

Aangezien deze wet voor aantal aspecten een uitwerking bij algemene maatregel van bestuur voorschrijft, die tegelijkertijd met deze wet in werking moet treden, is er voor gekozen de wet in een nader bij koninklijk besluit te bepalen datum in werking te laten treden. Nu de wet geen directe betekenis heeft voor bedrijven en instellingen en er geen sprake is van veranderingen waarvoor bedrijven en instellingen voorbereidingen moeten treffen, zal niet worden gekozen voor de inwerkingtreding van deze wet op een vast verandermoment.

De minister van Defensie, E. van Middelkoop

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.