Een liberale injectie in christelijke politiek (Stefan Paas) - Hoofdinhoud
In het Nederlands Dagblad van 7 oktober staat een gedeelte uit de bijdrage van Stefan Paas aan de Vrijheidsbundel. Hieronder volgt het volledige artikel.
Stefan Paas
1. Christenen en individuele vrijheid
In christelijke discussies over politiek en samenleving zijn ‘liberalen’ nogal eens het mikpunt. Liberalen hebben een oppervlakkig, optimistisch, individualistisch mensbeeld. Hun vrijheidsbegrip is leeg en komt neer op het domweg vermeerderen van keuzemogelijkheden. Omdat liberalen alle nadruk leggen op de menselijke wil als de maker van betekenis en geen oog hebben voor transcendente normen of morele tradities die ons betekenis geven ‘van buitenaf’, loopt dit liberale project uit op het trivialiseren van elke keuze. Zo is liberalisme paradoxaal genoeg een aantasting van de menselijke waardigheid. Liberalen plegen dit te verbloemen door hoog op te geven van de westerse beschaving en in het algemeen een naïef vooruitgangsgeloof te omarmen.
Deze kritiek is niet helemaal onzin. Er zijn vormen van liberalisme die behoorlijk lijken op dit profiel. Het emancipatieliberalisme dat zijn weerslag heeft gevonden in het Liberaal Manifest van de VVD is een goed voorbeeld van dit lege en oppervlakkige liberalisme, dat veel (orthodoxe) christenen afschrikt.[1] Maar ik ben ervan overtuigd dat hiermee niet alles is gezegd. Liberalisme is een veelzijdige familie van politieke stromingen,[2] waaronder varianten die diepchristelijke inzichten hebben bewaard - misschien wel meer dan sommige versies van wat zich vandaag ‘christelijke politiek’ noemt.
In dit artikel verdedig ik dat één van de kernbegrippen van het liberalisme, namelijk individuele vrijheid, een meer centrale plaats zou moeten krijgen in christelijke bezinning op politiek. De lakmoesproef daarvoor is de mate waarin christelijke politiek van harte bereid is ruimte te maken voor niet-christelijke keuzes van burgers. Met ‘van harte’ bedoel ik dat die bereidheid niet wordt ingegeven door pragmatische overwegingen als de onhaalbaarheid van een christelijke staat vandaag de dag, maar door principiële overtuigingen die voortkomen uit het christelijk geloof zelf.
2. Enkele uitgangspunten
Eerst wil ik enkele uitgangspunten nader toelichten. Woorden als ‘regering’, ‘overheid’ en ‘politiek’ gebruik ik hier door elkaar heen als aanduidingen voor de instantie die wetten uitvaardigt en handhaaft. Naar mijn mening is dit de kernfunctie van wat wij een ‘overheid’ noemen, afgezien van wat zij misschien nog meer doet. Het handhaven van wetten heeft vervolgens een dwingend karakter. Het is mooi en gewenst dat mensen uit overtuiging de wet gehoorzamen, maar als het niet goedschiks gaat, dan zal het kwaadschiks moeten. Dit dwingende karakter is kenmerkend voor het optreden van de overheid. Opnieuw: zij zal méér doen dan dwingen, maar een overheid die niet kan dwingen, is een overheid die niet naar behoren functioneert.[3] Hieruit volgt, in de derde plaats, dat een overheid dus altijd de vrijheid van mensen zal beperken. Mensen mogen hun leven leiden zoals zij willen, voor zover dit binnen de wettelijke kaders valt. Als zij daarbuiten treden, eigenen zij zich meer vrijheden toe dan hun is toegestaan. De overheid zal dan ingrijpen.
Deze kenmerken van aardse regeringen hebben geleid tot een stroom van theologische en filosofische bezinning. Daarin wordt geprobeerd antwoord te geven op minstens vier belangrijke vragen:
-
-Wat is de legitimiteit van aardse overheden? Welk recht hebben mensen om over andere mensen te regeren en zo hun vrijheden te beperken? In de christelijke traditie is deze vraag altijd beantwoord met de stelling dat de overheid door God gegeven is. Mensen mogen regeren, niet omdat zij beter zijn dan anderen of omdat de machtsverhoudingen in hun voordeel zijn gekanteld, maar omdat zij door het Hoogste Gezag daartoe zijn aangesteld en verantwoordelijk worden gehouden.
-
-Welke regeringsvorm is de beste? Gegeven het feit dat overheden veel macht bezitten over andere mensen, is de vraag altijd gesteld wie dan het beste kan regeren. Een (hopelijk wijze) enkeling? Een elite van de besten onder het volk? Of moet het volk zichzelf regeren? Hoewel christenen momenteel breed en met een vloed van argumenten de democratie aanvaard hebben, is het belangrijk om te zien dat de christelijke traditie als geheel vrij onverschillig staat tegenover de vraag wie het beste kan regeren. In de Bijbel zelf vinden we verschillende staatsvormen op een rij, zonder dat één een duidelijke voorkeur krijgt.
-
-Welke gestalte moet ‘regering’ krijgen? Deze vraag is in de westerse geschiedenis, onder sterke invloed van het christendom, vooral juridisch-constitutioneel beantwoord.Overheden kunnen hun regerende taak het beste uitoefenen door zichzelf te onderwerpen aan de wet en door zelf te regeren via wetgeving en wetshandhaving. Hiermee worden vormen van regering tegengegaan die zich baseren op de willekeur van een vorst of op toevallige machtsverhoudingen.
-
-Hoeveel bevoegdheid moet een overheid krijgen? Onder deze vraag valt een cluster van andere vragen, over de taak van de overheid en de middelen die zij daarvoor moet hebben. De uitersten aan beide kanten zijn de dictatuur en de nachtwakersstaat. In een dictatuur ziet de overheid het als taak om het volk tot in de kleine details van het leven voor te schrijven hoe het moet leven. Zij zet daarvoor alle dwangmiddelen in waarover zij beschikt. In een nachtwakersstaat is de taak van de overheid tot het uiterste minimum teruggebracht: zij zorgt voor de verdediging van de grenzen en de bestrijding van misdaad en laat de rest over aan de samenleving.
Het is belangrijk deze vragen goed te onderscheiden. Veel moderne liberalen suggereren bijvoorbeeld dat individuele vrijheid nauw verbonden is met de vraag naar de juiste regeringsvorm. De individuele vrijheid is dan vanzelfsprekend beter gewaarborgd in een democratie dan in een monarchie. Maar er is geen noodzakelijke verbinding tussen individuele vrijheid en democratie. De vraag wie er moet regeren is een andere dan de vraag tot hoever de regering zich mag bemoeien met mijn leven.[4] Juist liberale denkers als J.S. Mill hebben gewezen op het gevaar dat de publieke opinie in een democratie zo dominant kan zijn, dat de vrijheden van minderheden met afwijkende overtuigingen in het gedrang komen. In de geschiedenis is gebleken dat sommige verlichte despoten die vrijheden meer respecteerden dan volksregeringen.
Individuele vrijheid heeft dus vooral te maken met de vierde vraag hierboven. Het gaat hier om de ruimte die de overheid mag claimen, afgezien van de vorm die zij aanneemt. Die ruimte is afhankelijk van het aantal taken en bevoegdheden dat we de overheid toekennen. In het algemeen zullen denkers die de overheid een grote taak toeschrijven minder plaats geven aan individuele vrijheid, terwijl het omgekeerde het geval is bij denkers die de taak van de overheid bescheiden willen invullen. Ikzelf schaar mij bij die laatste groep. Daarvoor heb ik drie theologische argumenten:
-
-De aard van ons mens-zijn om, staande onder Gods uitnodiging, Hem en onze naaste lief te hebben, vraagt om een inrichting van de samenleving die de persoonlijke levensinvulling van mensen zoveel mogelijk respecteert.
-
-De taak van de overheid is primair het beteugelen van het kwaad en niet het opbouwen van het goede leven.
-
-De zwakheid en zonde van mensen en de complexiteit van ons menselijk bestaan vragen om een terughoudende opstelling van de overheid.
Voor mij betekent dit dat een christelijke bijdrage aan de politiek zich zal richten op een beperkte rol van de overheid, die zoveel mogelijk ruimte geeft aan de individuele vrijheid van burgers. In het vervolg werk ik deze argumenten verder uit.
3. Gods uitnodiging en onze vrijheid
Een christelijke mensbeschouwing legt de nadruk op het antwoordkarakter van ons bestaan. Wij scheppen onszelf niet, maar reageren op wat God ons gegeven heeft. De wereld en wijzelf hebben onze oorsprong in Gods gevende liefde.[5] Zoals bijvoorbeeld het verhaal van Jezus over de vader en de twee zonen laat zien,[6] is daarmee ook het karakter getekend van Gods verhouding tot zijn schepping. God biedt zijn schepping ruimte en vrijheid om te reageren op zijn geschenk. De theoloog Berkhof spreekt hier van Gods ‘weerloosheid’, dat wil zeggen: “de eigenschap krachtens welke Hij ruimte laat voor zijn ‘tegenover’ en de vrijheid, het initiatief en de reactie van dat tegenover aanvaardt en ondergaat.”[7] We moeten deze ‘weerloosheid’ niet zien als ‘onmacht’. God laat de mens niet vrij omdat Hij niet anders kan. In de Bijbel is de schepping een vrolijk en soeverein initiatief, dat werd genomen “terwijl de morgensterren samen jubelden en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde.”[8] In de christelijke theologie wordt benadrukt dat de schepping niet noodzakelijk voortvloeit uit Gods wezen en ook niet aan Hem wordt ontwrongen. Ons bestaan is een vrij en vreugdevol geschenk.
De ruimte die God ons geeft, is niet leeg. Zij is gevuld met een uitnodiging om ons toe te vertrouwen aan onze Schepper. Ons wordt gevraagd te vertrouwen op zijn liefde en genade als basis voor ons leven. Wij kunnen dit weigeren en veel mensen doen dat ook. Maar het is belangrijk om te zien dat deze weigering om God te vertrouwen alleen mogelijk is vanuit de vrijheid die God ons geeft om te reageren op zijn liefdevolle uitnodiging. Zo is elk leven altijd een statement van vertrouwen (of het gebrek daaraan). God verhindert het niet wanneer mensen hun vertrouwen geven aan andere ‘goden’. Hij vernieuwt daarentegen zijn uitnodiging in de menswording, kruisiging en opstanding van Jezus Christus. Door dit Evangelie roept God ons op Hem en onze naaste lief te hebben en zo tot onze bestemming te komen.
Wanneer christenen dit beamen, moeten zij er volgens mij naar streven dat christelijke politiek de ruimte respecteert die mensen nodig hebben om te kunnen ingaan op Gods uitnodiging. Dit kan alleen wanneer zij die uitnodiging ook kunnen afwijzen. Alleen de maffia doet aanbiedingen die niemand kan weigeren. Anders gezegd: geloven kan niet onder dwang gebeuren. Dit inzicht is niet typisch christelijk; we vinden het al in de klassieke oudheid en ook de Koran spreekt ervan. Een probleem met dit inzicht is dat de praktijk laat zien dat aanvankelijke bekeringsdwang op termijn (bijvoorbeeld in de tweede of derde generatie) wel degelijk kan leiden tot overtuigd geloof. Bijna elke Zuid-Amerikaan die nu enthousiast christen is, heeft voorouders die te vuur en te zwaard gedoopt zijn.
In de vroegmoderne westerse politieke bezinning was men er ook van overtuigd dat dit inzicht belangrijk is, maar geen afdoende waarborg vormde tegen geloofsdwang. Zo ontstonden pleidooien voor gewetensvrijheid, als een verdere ontwikkeling van het principe ‘geloof kent geen dwang’. Zulke pleidooien liepen ongeveer als volgt: wanneer iemand wordt gedwongen tegen zijn geweten in een bepaalde geloofsovertuiging te belijden, dwingt men hem te zondigen. Immers, wanneer iemand zelf overtuigd is van de waarheid van dogma A en wordt gedwongen dogma A te ontkennen, zondigt hij naar eigen overtuiging. Ongeacht de vraag of dogma A nu waar is of niet, heeft deze persoon toch gezondigd, omdat hij willens en wetens ongehoorzaam was aan Gods waarheid (zoals hij deze zag). Hij is mensen meer gehoorzaam geweest dan God.
Dit pleidooi is te vergelijken met de opmerkingen van de apostel Paulus over de ‘sterken’ en ‘zwakken’ in het geloof.[9] Een ‘sterke’ die een ‘zwakke’ overhaalt tot zijn eigen standpunt, zonder de ‘zwakke’ innerlijk te overtuigen van de waarheid van dat standpunt, verleidt de ‘zwakke’ tot zonde. Kortom: iemand dwingen om te geloven is misschien op den duur wel mogelijk, maar is per definitie fout, omdat het contraproductief is. Met het doel iemands ziel te redden, stort men hem in het verderf.
Wanneer eenmaal is geaccepteerd dat geloofsdwang niet strookt met christelijke principes, kan vervolgens de discussie ontstaan wanneer er sprake is van ‘dwang’. Het is duidelijk dat dreiging met straffen een poging is tot dwang. Maar geldt hetzelfde niet wanneer men het gemakkelijker en aantrekkelijker maakt voor burgers om christen te zijn dan iets anders? Of wanneer het voor niet-christenen moeilijker is om hun eigen levensovertuiging volwaardig in praktijk te brengen dan voor christenen? Of wanneer het voor een christelijk theoloog gemakkelijker is om boeken te schrijven dan voor een moslim of een atheïstisch filosoof? Historisch gezien vloeien zodoende de fundamentele vrijheden van meningsuiting, vergadering en dergelijke voort uit de fundamentele erkenning van gewetensvrijheid. Wil dit geen wassen neus zijn, dan zullen niet-christelijke levenskeuzes evenveel ruimte moeten krijgen als christelijke. Dit vloeit niet voort uit relativisme of onverschilligheid, maar uit de overtuiging dat ieder mens de ruimte nodig heeft om in te gaan op Gods aanbod en dat dit alleen mogelijk is wanneer hij of zij de vrijheid heeft dit aanbod af te wijzen.
4. De taak van de overheid
Wat moet de overheid doen? Moet zij alles doen wat zij kan doen? En moet zij alles doen wat goed is? In dit soort vragen gaat het om de rechtvaardigingen die de overheid levert voor haar optreden. Stel dat de overheid roken verbiedt in openbare gelegenheden, met als argument dat roken ongezond is. De onmiddellijke wedervraag is of dit het overheidsingrijpen voldoende rechtvaardigt. Heeft de overheid als taak de bevolking gezond te houden? Zo ja, waarom? Is dit verbod gerechtvaardigd om de simpele reden dat het beter is voor mensen om niet te roken? Maar er zijn zoveel dingen ‘goed’ voor mensen. Snoepen is ongezond. Moet de overheid snoepen verbieden? Overspel is slecht voor relaties. Heeft de overheid als taak sterke huwelijken te bevorderen en moet zij daarom overspel bestraffen?
Duidelijk is dat rechtvaardigingen voor overheidsoptreden direct verwijzen naar de taak van de overheid. Om die taak goed te kunnen omschrijven, moeten we haar onderscheiden van de taak van individuen en van de samenleving. Het is een ieder duidelijk dat de overheid niet concurreert met individuele taken, zoals eten, wassen, trouwen, werken en kinderen krijgen. De overheid doet dit niet voor ons. De discussie rond de taak van de overheid ligt vooral op een ander terrein: de verhouding tussen overheid en samenleving.
Hier zijn twee belangrijke denklijnen te onderscheiden. De één kent de overheid een actieve rol toe bij het vormen en tot ontplooiing brengen van de samenleving. De ander kent de overheid een reactieve en beschermende rol toe. Zij ‘maakt’ de samenleving niet, maar faciliteert haar en verdedigt haar tegen het kwaad.[10]
Er is een oeroude gedachte dat de samenleving wordt geschapen door de politiek. Die gedachte is al te vinden in het oude Nabije Oosten, waar het ontstaan van volken en staten werd teruggevoerd op een mythologische strijd van de goden tegen de chaos. Het resultaat van die strijd, zoals beschreven in de mythologie van het oude Babel of Ugarit, was de stichting van een stad en de vestiging van het koningschap. Daarmee was een eiland van orde geschapen in een zee van chaos. De taak van de koning was vervolgens dit domein van orde te beschermen en het bovendien uit te breiden ten koste van de chaos. In dit scenario is oorlogvoering een heilige zaak; het is een voortzetting van de oorspronkelijke schepping. Deze denklijn herleeft in de vroegmoderne tijd, bij denkers als Hobbes en Spinoza. Alles begint met een sociale chaos, waarin iedereen oorlog voert tegen iedereen. De sterfelijke god van de politiek brengt hierin orde aan. Vanzelfsprekend moet zo’n instantie worden bekleed met het gezag van de Schepper zelf.
In de christelijke traditie begint de wereld echter niet met oorlog, maar met een tuin en het in cultuur brengen van de aarde. Politiek is dus geen scheppende instantie, zoals in oudoosterse mythologieën en bij veel seculiere denkers. Politiek is in de klassieke christelijke visie een reactieverschijnsel, een noodzakelijke bijzaak. De overheid werd volgens de kerkvaders ingesteld in Genesis 4 (de bouw van de eerste stad) of in Genesis 9, als Noach uit de ark komt en er wetten moeten komen over moord en doodslag.
Dit is één van de meest fundamentele christelijke inzichten als het gaat om politiek. Aardse overheden zijn ingesteld ‘vanwege de zonde’. De klassieke christelijke traditie heeft zich altijd een prepolitieke samenleving kunnen voorstellen. In zo’n samenleving kon er sprake zijn van gecoördineerde actie, organisatie, van gezag zelfs. Maar politiek of de instelling van een overheid met een geweldsmonopolie werd alleen nodig door de infiltratie van het kwaad in deze samenleving. De samenleving had bescherming nodig. Dit stelt de klassiek-christelijke visie op politiek scherp: belangrijk, maar niet te belangrijk. Wij moeten politiek niet te serieus nemen. Als dat toch gebeurt, komen er brokken van, zoals bijvoorbeeld atheïstische regimes genoegzaam hebben aangetoond.
Op een andere manier nemen sommige moderne christelijke stromingen de politiek echter óók te serieus. In neogereformeerde politieke bezinning, vooral in Amerika, wordt nogal eens de nadruk gelegd op de rol van de overheid bij het tot ‘ontplooiing’ of ‘bloei’ brengen van de samenleving. Politieke activiteit is dan een vorm van rentmeesterschap en maakt deel uit van de cultuuropdracht in Genesis 1:26-28. Het leven in een politieke samenleving is een uniek middel waarmee God bepaalde dimensies in mensen tot bloei brengt die anders niet tot bloei hadden kunnen komen. Dit betekent dat de overheidstaak nooit beperkt kan blijven tot het bestrijden van misdaad en het beperken van de effecten van de zonde. De overheid doet niet alleen aan reparatie en onderhoud, maar zij bouwt ook mee aan het samenleven van mensen tot eer van God. Zelfs wanneer er geen zonde was geweest, zou er een overheid nodig zijn geweest. Politiek is een instrument in dienst van God om zijn toekomst te bewerken.
Ik wil graag benadrukken dat dit, voor zover mij bekend, geen klassiek christelijk denken is. We vinden het niet in het Nieuwe Testament, niet bij de kerkvaders en ook niet in de christelijke traditie tot de twintigste eeuw. Dat alles moet ons al enigszins argwanend maken tegen een dergelijke schoon klinkende visie. Het feit dat de politiek nobele doelen nastreeft en goede dingen doet, is niet voldoende reden om de vrijheid van de samenleving te beteugelen. Er zijn zoveel goede dingen die gedaan kunnen worden en zoveel nobele doelen om na te streven, maar dat is op zichzelf geen reden om ze door de overheid te laten doen. Overheidsactie is in zijn kern oordelen.[11] Het moet worden gelegitimeerd als een rechtshandeling, als het verhinderen of bestraffen van kwaad. Dit kan kwaad zijn dat al is verricht (misdaden), maar het kan ook kwaad zijn dat in de toekomst dreigt te ontstaan, bijvoorbeeld door consequente achterstelling van bepaalde groepen of regio’s.[12] In het laatste geval kan het toekennen van subsidies of het aanleggen van infrastructuur dus ook behoren tot de overheidstaak.
In haar verschijningsvormen kan de taak van de overheid dus tamelijk uitgebreid zijn. In haar aard is zij echter beperkt. Telkens draait het om de legitimatie van overheidsoptreden. Dit is niet bedoeld om, met een beroep op de zogenaamde ‘cultuuropdracht’ samenlevingen tot bloei te brengen. Bloeien moet de samenleving zelf doen. Het werk van de overheid is dit mogelijk te maken, door bescherming te bieden tegen het voortdurend dreigende kwaad.
In de tweede plaats moeten we politiek niet legitimeren vanuit Gods toekomst. Politici doen goed werk, maar zij bouwen niet aan Gods Koninkrijk. Politieke orde is geen voorsmaak van Gods volmaakte vrede en gerechtigheid. In herinnering aan Augustinus zou ik hier een ander kader willen introduceren: aardse politiek kan op zijn best een analogie vormen van Gods gerechtigheid en vrede.[13] Dat doet zij door van zichzelf af te wijzen, door zich niet op te werpen als de gids naar het heil en door de kerk in staat te stellen haar missiewerk zo goed mogelijk te doen. En op zijn slechtst is aardse politiek een parodie op Gods gerechtigheid en vrede. Dat is het geval wanneer overheden zich opwerpen als scheppers en goden, als de ultieme focus van loyaliteit. Aardse politiek bevindt zich zodoende tussen de beide polen van Romeinen 13 en Openbaring 13.
Ik concludeer dat een aardse overheid niet als taak heeft mensen tot het goede leven te leiden. Haar taak is het om een samenleving te beschermen en te faciliteren, waarin het goede leven te vinden is. Omdat dit goede leven voortdurend wordt bedreigd door erosie en trivialisering, moet de overheid waakzaam zijn. Zij moet erop blijven letten dat echte keuzes mogelijk zijn. Maximale individuele keuzevrijheid kan daarmee op gespannen voet staan. Het vermenigvuldigen van tv-zenders kan bijvoorbeeld leiden tot een vervlakking van het aanbod. Er is een zeker ‘beschermd aanbod’ nodig, waarin creativiteit, kunstzinnigheid en diepgang tot stand kunnen komen zonder de voortdurende druk van commerciële belangen (ofwel ‘kijkcijferterreur’). Tegelijk moet de overheid ervoor oppassen dat zij dit aanbod niet inhoudelijk censureert of bijstuurt via subsidies. Een overheid die de aard van haar taak beperkt opvat als bescherming van de samenleving tegen het kwaad, heeft daarom wel degelijk een visie op het goede leven nodig. Althans, zij moet een visie hebben op de voorwaarden die nodig zijn om dit goede leven mogelijk te maken en zij zal besef moeten hebben van de gevaren die het bedreigen. Dit, en niet een programmatisch uitgevoerde visie op het goede leven, is haar normatieve inzet. Om met Abraham Kuyper te spreken: de overheid zal moeten waken voor de dwang van eenvormigheid die het moderne leven zo vaak bedreigt.[14] Individuele keuzevrijheid kan alleen iets voorstellen in een kwalitatief hoogwaardige, gevarieerde samenleving.[15]
Concreet betekent dit dat de overheid investeert in gezinnen, in onderwijs en kunst, in een goede publieke omroep, en dat zij publiekelijk de waarde onderkent van religieuze tradities. Zij zal zorgen voor een eerlijke verdeling van welvaart en bescherming van de zwakken in de samenleving, omdat juist hun vrijheden zo gemakkelijk worden aangetast door de sterken. Zij zal waakzaam zijn tegen commercialisering en de daarmee gepaard gaande verplatting van keuzes. Maar het is niet haar taak om mensen voor te sorteren voor enige levensbeschouwing en zij moet steeds waakzaam zijn wanneer zij daartoe wordt uitgenodigd.
5. Zwakheid en zonde
Liberalen wordt vaak een te optimistische mensvisie verweten. Vaak is dat terecht. Er is echter een oude liberale denklijn die opkomt voor de vrijheid van het individu, juist vanuit de overtuiging dat de mens zwak is en zondig. Uit dit besef komt een diep wantrouwen voort ten aanzien van ambitieuze politieke projecten. Volgens de negentiende-eeuwse liberaal Lord Acton heeft het christelijk geloof de diepte, subtiliteit en alomtegenwoordigheid van het kwaad aangetoond. “Een christen is verlicht, gehard en gescherpt met betrekking tot het kwaad; hij ziet het waar anderen het niet zien.”[16]
Christenen gruwen vaak van goedkope praatjes als ‘mensen weten zelf wat het beste voor hen is’. Zij benadrukken dat mensen geneigd zijn tot het kwade. Het probleem is dat zij dit vaak niet verwerken in hun politieke visie. Zeker theocratisch gestemde christenen lijken soms te denken dat, ook al weten mensen niet wat goed is voor henzelf, christenen toch zeker wel weten wat goed is voor anderen. Een beroep op de zondigheid van mensen kan zo naadloos verbonden worden met een pleidooi voor vergaande overheidsinvloed. Van individuele vrijheid kan immers toch nauwelijks sprake zijn bij mensen die zelf niet weten wat goed voor hen is?
Het probleem is dat deze christenen de zonde niet serieus genoeg nemen. Als mensen werkelijk zondig zijn, dan zijn overheden dat ook. Van Lord Acton is ook de uitspraak afkomstig dat macht corrumpeert en dat absolute macht absoluut corrumpeert. Zijn steun voor democratie rechtvaardigde hij met de woorden: “Het gevaar is niet dat een bepaalde klasse niet geschikt is om te regeren. Geen enkele klasse is geschikt om te regeren.”[17] Wie serieus gelooft in de zondigheid van mensen, zou alleen al daarom de taak van de overheid beperkt willen houden.[18]
Liberalen in de lijn van Acton geloofden niet in de verbeterbaarheid van de mens. Mensen zijn zondige schepselen, diep afhankelijk van Gods genade. Daaruit volgt dat politiek enerzijds volop rekening moet houden met deze zondige natuur van mensen, anderzijds zichzelf moet beperken in de wetenschap dat zij niet kan leveren wat de mens echt nodig heeft.
Tegelijk is dit geen nihilistische politiek, die zich slechts kan neerleggen bij de omstandigheden. Mensen zijn zondaars, maar wel gevallen zondaars. Edmund Burke, een andere vertegenwoordiger van deze denklijn, zei het als volgt: “Er is iets waarvandaan we zijn gevallen, iets wat wij hadden moeten zijn, een morele orde die goedheid, schoonheid en harmonie inhoudt, en wij moeten ons nog steeds zoveel mogelijk oriënteren op deze orde.”[19] Een politiek die besef heeft van menselijke zwakheid zal daarom de hoop op hervorming niet opgeven, maar zal zich daarbij altijd laten leiden door de omstandigheden. Zij werkt niet met grootse, abstracte visies, maar durft ‘rommelig’ te werken, stap voor stap, dichtbij mensen. Zij zal met compassie en geduld handelen, in het besef van de beperktheid van menselijke mogelijkheden.
Kortom: vanuit de christelijke zondeleer is er een dubbel bezwaar tegen een overheid die zich opwerpt als gids tot het goede leven. Enerzijds is geen menselijke instantie, ook niet de overheid, vertrouwd met en bekwaam tot zo’n taak. Anderzijds verdient het individu, zwak en gevallen als het is, bescherming tegen alle pogingen van anderen om hem te domineren. Waarborging van de individuele vrijheid wordt zodoende niet gebaseerd op geloof in de vermeende goedheid van de mens, maar op de wetenschap dat voor ons teveel onmogelijk en onduidelijk is om overheden toe te staan zich te mengen in de levenskeuzen van burgers.
6. Conclusie
Er zijn sterke christelijke argumenten aan te voeren om individuele vrijheid een belangrijke, zo niet centrale plaats toe te kennen in christelijke politieke bezinning. Elke christelijke politieke partij zou zich moeten bezinnen op de vraag welke ruimte zij kan maken om niet-christenen van harte te gunnen hun eigen levenskeuzes in praktijk te brengen - ook wanneer die haaks staan op christelijke overtuigingen. Die ruimte kan alleen gemaakt worden, wanneer de taak van de overheid als beperkt wordt opgevat. Het is mijn overtuiging dat er voldoende christelijke redenen zijn om dat te doen.
[1] Vgl. ibidem, 332-334; Stefan Paas, “Geen huis zonder fundament” Wapenveld 57/3 (2007): 30-34 (zie http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=747); Stefan Paas, “Liberalen en ultra-liberalen” Wapenveld 57/4 (2007): 33-38 (zie http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=766); Stefan Paas, “Liberalen en religie Liberaal Reveil 48/4 ( 2008): 200-205.
[2] Robert Song, Christianity & Liberal Society (Oxford: OUP, 1997), 5-6.
[3] Te denken valt aan een regering in ballingschap.
[4] Isaiah Berlin, “Two Concepts of Liberty” in Isaiah Berlin, Four Essays on Liberty (Oxford: OUP, 1958), 118vv.
[5] Dit alles uitgebreid in Stefan Paas, Vrede stichten: Politieke meditaties (Zoetermeer: Boekencentrum, 2007), 197-204.
[6] Zie Lucas 15.
[7] H. Berkhof, Christelijk geloof (Nijkerk: Callenbach, 19732), 142.
[8] Job 38:7 (Nieuwe Bijbelvertaling).
[9] Zie Romeinen 14-15.
[10] Voor het vervolg, zie Stefan Paas, “Politiek en het kweken van begonia’s”, zie http://www.cvkoers.lamaquina.nl/kaders/200801/politiek_en_het_kweken_van_begonias.php
[11] Zie Romeinen 13:4.
[12] Zie Paas, Vrede stichten, 418-425.
[13] Vgl. De Civitate Dei, 5.13, 15.
[14] Over de ‘ban der eenvormigheid’, zie bijvoorbeeld zijn ‘Het Calvinisme en de historie’, in: Het Calvinisme: Zes Stone-lezingen (1898), Kampen 31959, 20.
[15] Een voorbeeld is het besluit van de rechter om de SGP niet langer toe te staan vrouwen te weren van de kieslijst. Zolang het vrouwen mogelijk is hun passief kiesrecht uit te oefenen in dit land en zolang SGP-vrouwen niet gedwongen worden SGP te stemmen, ben ik van mening dat de overheid er goed aan doet kwalitatieve keuzes in stand te houden. Het SGP-standpunt maakt dat er werkelijk wat te kiezen valt. Door het besluit van de rechter is het SGP-vrouwen in feite onmogelijk gemaakt zich te laten vertegenwoordigen door een partij die hun standpunt over de rol van de vrouw in praktijk brengt. Hun keuzemogelijkheden zijn teruggebracht, zonder dat er sprake is van ‘winst’ in de vorm van rechtvaardigheid. Hier heeft de overheid, met andere woorden, een visie op het goede leven opgelegd in plaats van mogelijk gemaakt.
[16] Uitspraak geciteerd in Christopher J. Insole, The Politics of Human Frailty: A Theological Defence of Political Liberalism (London: SCM, 2004), 23-24.
[17] Uitspraak geciteerd in Insole, The Politics of Human Frailty, 24.
[18] Zie Paas, Vrede stichten, 413.
[19] Uitspraak geciteerd in Insole, The Politics of Human Frailty, 34.
Literatuur
Berkhof, H. (21973). Christelijk geloof. Nijkerk: Callenbach
Berlin, Isaiah (1958). Two Concepts of Liberty. In Isaiah Berlin, Four Essays on Liberty. Oxford: OUP
Insole, Christopher J. (2004). The Politics of Human Frailty: A Theological Defence of Political Liberalism. London: SCM
Paas, Stefan (2007a). Vrede stichten: Politieke meditaties. Zoetermeer: Boekencentrum
Paas, Stefan (2007b). Geen huis zonder fundament. Wapenveld 57/3, 30-34. Zie http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=747
Paas, Stefan (2007c). Liberalen en ultra-liberalen. Wapenveld 57/4, 33-38. Zie http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=766
Paas, Stefan (2007d). Politiek en het kweken van begonia’s. Zie http://www.cvkoers.lamaquina.nl/kaders/200801/politiek_en_het_kweken_van_begonias.php
Paas, Stefan (2008). Liberalen en religie. Liberaal Reveil 48/4, 200-205
Song, Robert (1997). Christianity & Liberal Society. Oxford: OUP
Meer over ...