Voorstel van wet - Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 32366 - Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen) ; Voorstel van wet; Voorstel van wet
Document­datum 21-04-2010
Publicatie­datum 23-04-2010
Nummer KST323662
Kenmerk 32366, nr. 2
Externe link originele PDF
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2009–2010

32 366

Regels voor het verlenen van vergunning voor de onrechtmatige bewoning van recreatiewoningen (Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is bewoners die een recreatiewoning onrechtmatig bewonen duidelijkheid te geven omtrent het verlenen van een vergunning ter zake van die bewoning; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. 
    recreatiewoning: woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf;
  • b. 
    bestemmingsplan: bestemmingsplan, bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening;
  • c. 
    beheersverordening: beheersverordening, bedoeld in artikel 3.38 van de Wet ruimtelijke ordening;
  • d. 
    omgevingsvergunning: omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor het bewonen van een recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan of de beheersverordening.

Artikel 2

De artikelen 3 en 4 zijn van toepassing op een bewoner die onrechtmatig een recreatiewoning bewoont, waarbij:

  • a. 
    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;
  • b. 
    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;
  • c. 
    de bewoner op 31 oktober 2003 die recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien tot in elk geval 1 januari 2010 ononderbroken heeft bewoond;
  • d. 
    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was, en
  • e. 
    met betrekking tot de bewoning van de recreatiewoning vóór 1 januari 2010 geen besluit is genomen:

1°. tot oplegging van een last onder dwangsom; 2°. tot oplegging van een last onder bestuursdwang, of 3°. inhoudende dat ter zake van de bewoning van de recreatiewoning voor bepaalde tijd wordt afgezien van handhaving.

Artikel 3

  • 1. 
    In afwijking van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt aan een bewoner als bedoeld in artikel 2 op diens aanvraag een omgevingsvergunning verleend, indien hij de bewoning aantoont met bewijsmiddelen die in ten minste twee van de hiernavolgende onderdelen a tot en met g zijn genoemd:
  • a. 
    een bewijs van inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie op het adres van de recreatiewoning;
  • b. 
    bescheiden waaruit blijkt dat de recreatiewoning in de aangifte inkomstenbelasting is opgegeven als eigen woning en door de Belastingdienst als zodanig is aangemerkt;
  • c. 
    een polis voor een ziektekostenverzekering waarbij als adres van de bewoner het adres van de recreatiewoning is vermeld, gevoegd bij een inschrijving van die bewoner bij een huisartsenpraktijk in de gemeente waarin de recreatiewoning is gelegen of een aangrenzende gemeente;
  • d. 
    bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door burgemeester en wethouders genomen besluit met betrekking tot bekostiging van leerlingenvervoer vanaf het adres van de recreatiewoning;
  • e. 
    door de werkgever van de bewoner aan die bewoner verstrekte jaaropgaven waaruit blijkt dat sprake is van een inkomen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning;
  • f. 
    bescheiden van een uitkeringsinstantie of pensioenfonds waaruit blijkt dat sprake is van een uitkering of pensioen van die bewoner op het adres van de recreatiewoning, of
  • g. 
    bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van een door die bewoner genoten huursubsidie, respectievelijk huurtoeslag op het adres van de recreatiewoning.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 3.9, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht beslist het bevoegd gezag binnen tien weken na de datum van ontvangst van de aanvraag en kan het bevoegd gezag deze termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.

Artikel 4

  • 1. 
    In afwijking van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan het bevoegd gezag aan een bewoner als bedoeld in artikel 2, die in onvoldoende mate of niet beschikt over de in artikel 3 genoemde bewijsmiddelen, op diens aanvraag een omgevingsvergunning verlenen indien hij de bewoning van de recreatiewoning met aanvullende of andere bewijsmiddelen naar genoegen van het bevoegd gezag aantoont.
  • 2. 
    In afwijking van artikel 3.9., eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht beslist het bevoegd gezag binnen veertien weken na de datum van ontvangst van de aanvraag en kan het bevoegd gezag deze termijn eenmaal met ten hoogste acht weken verlengen.
  • 3. 
    Artikel 3.9, derde en vierde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn niet van toepassing.

Artikel 5

Een door het bevoegd gezag voor de inwerkingtreding van deze wet genomen besluit, inhoudende dat ter zake van de bewoning van de recreatiewoning voor onbepaalde tijd wordt afgezien van handhaving, wordt aangemerkt als verlening van een omgevingsvergunning.

Artikel 6

Een omgevingsvergunning is niet overdraagbaar en vervalt zodra de bewoner de bewoning heeft beëindigd.

Artikel 7

De omstandigheid dat een recreatiewoning met een omgevingsvergunning rechtmatig permanent kan worden bewoond, wordt buiten beschouwing gelaten bij de toepassing van een wettelijk voorschrift ten aanzien van andere activiteiten, tenzij dit in strijd is met Europeesrechte-lijke of internationaalrechtelijke verplichtingen.

Artikel 8

Een omgevingsvergunning kan gedurende twee jaar na inwerkingtreding van deze wet worden aangevraagd.

Artikel 9

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 10

Deze wet wordt aangehaald als: Wet vergunning onrechtmatige bewoning recreatiewoningen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.