Hoofdstuk 5: Overgangsbepalingen

Artikel 139

  • 1. 
    De lidstaten ten aanzien waarvan de Raad niet heeft besloten dat zij voldoen aan de nodige voorwaarden voor de invoering van de euro, worden hierna "lidstaten die vallen onder een derogatie" genoemd.
  • 2. 
    De onderstaande bepalingen van de Verdragen zijn niet van toepassing op de lidstaten die onder een derogatie vallen:
  • a) 
    de aanneming van de onderdelen van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid die in algemene zin betrekking hebben op de eurozone (artikel 121, lid 2);
  • b) 
    dwingende maatregelen om buitensporige tekorten te verminderen (artikel 126, leden 9 en 11);
  • c) 
    doelstellingen en taken van het ESCB (artikel 127, leden 1, 2, 3 en 5);
  • d) 
    uitgifte van de euro (artikel 128);
  • e) 
    handelingen van de Europese Centrale Bank (artikel 132);
  • f) 
    maatregelen met betrekking tot het gebruik van de euro (artikel 133);
  • g) 
    monetaire overeenkomsten en andere maatregelen in verband met het wisselkoersbeleid (artikel 219);
  • h) 
    aanwijzing van de leden van de directie van de Europese Centrale Bank (artikel 283, lid 2);
  • i) 
    besluiten houdende gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de economische en monetaire unie van bijzonder belang zijn (artikel 138, lid 1);
  • j) 
    maatregelen die een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties verzekeren (artikel 138, lid 2).

Derhalve wordt in de onder a) tot en met j) genoemde artikelen onder "lidstaten" verstaan "de lidstaten die de euro als munt hebben".

  • 3. 
    De lidstaten die onder een derogatie vallen, alsmede hun nationale centrale banken, zijn uitgesloten van de rechten en plichten in het kader van het ESCB, overeenkomstig hoofdstuk IX van de statuten van het ESCB en van de ECB.
  • 4. 
    De stemrechten van de leden van de Raad die de lidstaten vertegenwoordigen welke onder een derogatie vallen, worden geschorst tijdens de aanneming door de Raad van de maatregelen bedoeld in de in lid 2 opgesomde artikelen, alsmede in de volgende gevallen:
  • a) 
    bij de vaststelling van aanbevelingen die in het kader van het multilaterale toezicht worden gericht tot de lidstaten die de euro als munt hebben, met inbegrip van aanbevelingen over de stabiliteitsprogramma's en waarschuwingen (artikel 121, lid 4);
  • b) 
    bij de aanneming van maatregelen inzake buitensporige tekorten ten aanzien van lidstaten die de euro als munt hebben (artikel 126, leden 6, 7, 8, 12 en 13).

De gekwalificeerde meerderheid van de overige leden van de Raad wordt bepaald overeenkomstig artikel 238, lid 3, onder a).

Artikel 140

  • 1. 
    Ten minste eens in de twee jaar of op verzoek van een lidstaat die onder een derogatie valt, brengen de Commissie en de Europese Centrale Bank aan de Raad verslag uit over de vooruitgang die door de onder een derogatie vallende lidstaten is geboekt bij de nakoming van hun verplichtingen met het oog op de totstandbrenging van de Economische en Monetaire Unie. Deze verslagen bevatten tevens een onderzoek naar de verenigbaarheid van de nationale wetgeving van elk van deze lidstaten, met inbegrip van de statuten van zijn nationale centrale bank, met artikel 130 en artikel 131 en de statuten van het ESCB en van de ECB. In deze verslagen wordt ook nagegaan of er een hoge mate van duurzame convergentie is bereikt, aan de hand van de mate waarin elke lidstaat aan de volgende criteria voldoet:
  • het bereiken van een hoge mate van prijsstabiliteit; dit blijkt uit een inflatiepercentage dat dicht ligt bij dat van ten hoogste de drie lidstaten die op het gebied van de prijsstabiliteit het best presteren;
  • het houdbare karakter van de situatie van de overheidsfinanciën; dit blijkt uit een begrotingssituatie van de overheid zonder een buitensporig tekort als bedoeld in artikel 126, lid 6;
  • de inachtneming van de normale fluctuatiemarges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, gedurende ten minste twee jaar, zonder devaluatie ten opzichte van de euro;
  • de duurzaamheid van de door de lidstaat die onder een derogatie valt, bereikte convergentie en van zijn deelneming aan het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel, hetgeen tot uitdrukking komt in het niveau van de rentevoet voor de lange termijn.

De vier in dit lid genoemde criteria en de betreffende perioden tijdens welke daaraan moet worden voldaan, worden nader uitgewerkt in een aan de Verdragen gehecht protocol. In de verslagen van de Commissie en de Europese Centrale Bank wordt ook rekening gehouden met de resultaten van de integratie van de markten, de situatie en de ontwikkeling van de lopende rekeningen van de betalingsbalansen, en een onderzoek naar de ontwikkeling van de loonkosten per eenheid product en andere prijsindicatoren.

  • 2. 
    Na raadpleging van het Europees parlement en na bespreking in de Europese Raad, besluit de Raad op voorstel van de Commissie, welke lidstaten met een derogatie volgens de criteria van lid 1, aan de noodzakelijke voorwaarden voldoen, en trekt hij de derogaties van de betrokken lidstaten in.

De Raad besluit na een aanbeveling te hebben ontvangen van een gekwalificeerde meerderheid van diegenen onder zijn leden die de lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben. Deze leden handelen binnen zes maanden nadat de Raad het Commissievoorstel heeft ontvangen.

De gekwalificeerde meerderheid van deze leden wordt bepaald overeenkomstig artikel 238, lid 3, onder a).

  • 3. 
    Indien overeenkomstig de procedure van lid 2, wordt besloten tot intrekking van een derogatie, stelt de Raad met eenparigheid van stemmen van de lidstaten die de euro als munt hebben en de betrokken lidstaat, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank, onherroepelijk de koers vast waartegen de munteenheid van de betrokken lidstaat wordt vervangen door de Euro, en neemt hij de overige maatregelen die nodig zijn voor de invoering van de Euro als enige munteenheid in de betrokken lidstaat.

Artikel 141

  • 1. 
    Indien en zolang er lidstaten met een derogatie zijn, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 129, lid 1, de in artikel 44 van de statuten van de ESCB en de ECB bedoelde Algemene Raad van de Europese Centrale Bank als derde besluitvormend orgaan van de Europese Centrale Bank gevormd.
  • 2. 
    Indien en zolang er onder een derogatie vallende lidstaten zijn, heeft de Europese Centrale Bank ten aanzien van die lidstaten de taak:
  • de samenwerking tussen de nationale centrale banken van de lidstaten te versterken;
  • de coördinatie van het monetair beleid van de lidstaten te versterken teneinde prijsstabiliteit te verzekeren;
  • toe te zien op de werking van het wisselkoersmechanisme;
  • overleg te plegen over aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de nationale centrale banken vallen en die van invloed zijn op de stabiliteit van de financiële instellingen en markten;
  • de vroegere taken uit te oefenen van het Europees Fonds voor monetaire samenwerking, die eerder waren overgenomen door het Europees Monetair Instituut.

Artikel 142

Iedere onder een derogatie vallende lidstaat behandelt zijn wisselkoersbeleid als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang. Daarbij houden de lidstaten rekening met de ervaring die is opgedaan bij de samenwerking in het kader van het wisselkoersmechanisme.

Artikel 143

  • 1. 
    In geval van moeilijkheden of ernstig dreigende moeilijkheden in de betalingsbalans van een onder een derogatie vallende lidstaat, die voortvloeien hetzij uit het ontbreken van het globaal evenwicht van zijn balans hetzij uit de aard van zijn beschikbare deviezen, en die met name de werking van de interne markt of de verwezenlijking van de gemeenschappelijke handelspolitiek in gevaar kunnen brengen, onderwerpt de Commissie de toestand in die staat en de maatregelen welke hij overeenkomstig het bepaalde in de Verdragen met gebruikmaking van alle hem ten dienste staande middelen heeft genomen of kan nemen, onverwijld aan een onderzoek. De Commissie geeft de maatregelen aan die zij de betrokken staat aanbeveelt.

Indien de door de onder een derogatie vallende lidstaat getroffen en de door de Commissie in overweging gegeven maatregelen niet voldoende blijken te zijn om de ondervonden of dreigende moeilijkheden uit de weg te ruimen, doet de Commissie, na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité, aan de Raad aanbevelingen tot wederzijdse bijstand en betreffende passende maatregelen om die moeilijkheden uit de weg te ruimen.

De Commissie houdt de Raad regelmatig van de toestand en de ontwikkeling daarvan op de hoogte.

  • 2. 
    De Raad kent de wederzijdse bijstand toe; hij stelt richtlijnen of besluiten vast die de voorwaarden en de wijze van toepassing daarvan bepalen. De wederzijdse bijstand kan met name de vorm aannemen van:
  • a) 
    een gezamenlijk optreden bij andere internationale organisaties waarop de onder een derogatie vallende lidstaten een beroep kunnen doen;
  • b) 
    maatregelen noodzakelijk om het zich verleggen van het handelsverkeer te vermijden, wanneer de onder een derogatie vallende lidstaat die in moeilijkheden verkeert, kwantitatieve beperkingen ten aanzien van derde landen handhaaft of wederinvoert;
  • c) 
    de verlening van beperkte kredieten door andere lidstaten, onder voorbehoud van hun toestemming.
  • 3. 
    Indien de door de Commissie aanbevolen wederzijdse bijstand door de Raad niet wordt goedgekeurd of wanneer de goedgekeurde wederzijdse bijstand en de getroffen maatregelen ontoereikend zijn, machtigt de Commissie de onder een derogatie vallende lidstaat die in moeilijkheden verkeert, vrijwaringsmaatregelen te nemen waarvan zij de voorwaarden en de wijze van toepassing bepaalt.

De Raad kan deze machtiging intrekken en deze voorwaarden en wijze van toepassing wijzigen.

Artikel 144

  • 1. 
    In geval van een plotselinge crisis in de betalingsbalans en indien een besluit in de zin van artikel 143, lid 2, niet onmiddellijk wordt genomen, kan een onder een derogatie vallende lidstaat te zijner bescherming de noodzakelijke vrijwaringsmaatregelen treffen. Die maatregelen moeten zo weinig mogelijk verstoringen in de werking van de interne markt teweegbrengen en mogen niet verder reiken dan strikt onvermijdelijk is om de plotseling opgetreden moeilijkheden te overwinnen.
  • 2. 
    De Commissie en de andere lidstaten moeten van die vrijwaringsmaatregelen uiterlijk op het tijdstip van hun inwerkingtreding op de hoogte worden gebracht. De Commissie kan de Raad wederzijdse bijstand overeenkomstig artikel 143 aanbevelen.
  • 3. 
    Op aanbeveling van de Commissie en na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité kan de Raad besluiten dat de betrokken lidstaat bovenbedoelde vrijwaringsmaatregelen moet wijzigen, schorsen of intrekken.