Maak boetes inkomensafhankelijk

Met dank overgenomen van J.M.A.M. (Jan) de Wit i, gepubliceerd op dinsdag 2 november 1999.

Nederland moet het voorbeeld van een aantal andere Europese landen volgen en boetes inkomensafhankelijk maken. Dan wordt iedereen getroffen naar draagkracht. De Tweede Kamer praat er deze week over.

door Jan de Wit, Tweede Kamer-lid voor de SP

De rechter legt in Nederland steeds meer geldboetes op. Deze stijging is vooral een gevolg van de groeiende overtuiging dat van gevangenisstraf nog nooit iemand beter geworden is.

Meer geldboetes dus. Maar een geldboete wordt niet door iedere verdachte als straf ervaren. Een rijke ondernemer laat een boete door zijn bedrijf betalen, terwijl een bijstandsmoeder niet eens voldoende geld heeft om haar kapotte wasmachine te vervangen. Daarom moeten we boetes inkomensafhankelijk maken.

Het Openbaar Ministerie hanteert bij de meeste geldboetes richtlijnen. De rechters baseren zich daar ook meestal op. De standaardboete is gebaseerd op de gemiddelde draagkracht en deze komt weer overeen met de laagste inkomenscategorie, het minimum.

Nu moet de rechter bij het opleggen van een geldboete weliswaar rekening houden met de draagkracht van de verdachte, maar dit is in de wet onduidelijk en vrijblijvend geformuleerd. De rechter moet kijken naar het inkomen en naar de uitgaven "in de mate waarin hij dat nodig oordeelt", zo zegt de wet. Uit onderzoek onder rechters is gebleken dat zij van mening verschillen over wat er nu precies onder de draagkracht van de verdachte moet worden verstaan. De onenigheid betreft met name de lasten van de verdachte, zoals woonlasten, alimentatie en verzekeringspremies. De ene rechter houdt rekening met meer lasten dan de andere.

Een "arme" verdachte die aannemelijk maakt dat hij de door het Openbaar Ministerie geëiste geldboete niet kan betalen kan er wat vanaf krijgen, maar als hij het desondanks niet kan betalen moet hij een poos zitten (vervangende hechtenis). De "rijke" verdachte die vanwege zijn hogere inkomen meer kan betalen krijgt geen hogere boete. Er ontstaat zo een tweedeling. Boetes worden dus niet door iedereen in dezelfde mate als straf ervaren.

Boetes zijn in ons land niet inkomensafhankelijk. Dit is in een groot aantal andere Europese landen zoals Zweden, Finland, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Portugal, Griekenland, Oostenrijk en Hongarije wel het geval. In het verleden is al eens het invoeren van inkomensafhankelijke boetes aan de orde geweest. Zo hebben de commissie Vermogensstraffen uit 1966 en de commissie Korthals Altes in 1995 zich over deze kwestie gebogen. De commissie Korthals Altes erkende als voordeel van inkomensafhankelijke boetes dat rekening wordt gehouden met de werkelijke draagkracht van de verdachte, maar vond dat hier al in voldoende mate in voorzien was. "Wellicht moet er in de toekomst," aldus de commissie, "een grondiger onderzoek worden ingesteld naar de voordelen van inkomensafhankelijke boetes."

Nu is de tijd rijp om op dit gebied zaken te doen. De voordelen van inkomensafhankelijke boetes zijn overduidelijk. Het is een rechtvaardige straf omdat hij toegespitst is op de draagkracht van de verdachte. De geldboete komt daardoor bij iedereen even hard aan. Er gaat bovendien een grotere preventieve werking vanuit omdat men weet dat de correctie via de geldboete is afgestemd op de economische positie die men in de samenleving heeft. Kortom, de gesignaleerde tweedeling valt weg. Tenslotte wordt de bereidheid om de boete te betalen groter, omdat van tevoren duidelijk is dat met de werkelijke draagkracht van de verdachte rekening is gehouden.

De bezwaren tegen inkomensafhankelijke boetes die vanuit de commissies opkwamen zijn van technische aard en betrekkelijk eenvoudig op te lossen. Men vroeg zich bijvoorbeeld af hoe het inkomen bepaald moest worden, of ook rekening moest worden gehouden met vermogen enzovoort. Om een systeem van inkomensafhankelijke boetes in te kunnen voeren lijkt het me een goed idee om uit te gaan van het fiscale inkomen van de verdachte en af te spreken dat de eventuele partner buiten schot blijft. Dit systeem zou moeten gelden voor boetes die via de rechter worden geïnd, voor boetes die op andere manieren, bijvoorbeeld via acceptgiro"s worden betaald, zou dit niet op moeten gaan. De rechter zou de op te leggen boete kunnen vermenigvuldigen met een coëfficiënt die correspondeert met de inkomensgroep waartoe de betreffende verdachte behoort, waardoor iemand met een lager inkomen minder betaalt dan iemand met een hoger inkomen. Daarbij zou de rechter niet boven de maximummarges uit mogen gaan, zoals die nu in de wet voor geldboetes zijn vastgelegd.

Op deze manier wordt bereikt dat de geldboete door iedere verdachte op dezelfde wijze als straf wordt gevoeld. De huidige discussie over de grondslagen van ons strafstelsel is een mooie gelegenheid om het idee van inkomensafhankelijke boetes in die discussie te betrekken en knopen door te hakken.

Dit artikel verscheen in De Limburger op 2 november 1999