Financiële misdaad ontglipt de Tweede Kamer

Met dank overgenomen van J.M.A.M. (Jan) de Wit i, gepubliceerd op woensdag 29 oktober 2003.

Het ontbreekt de Tweede Kamer aan kennis op het gebied van de financiële misdaad. Daarom is een onafhankelijk wetenschappelijk instituut nodig dat rechtstreeks aan het parlement verslag uitbrengt.

door Petrus C. van Duyne, hoogleraar Strafrecht (Universiteit van Tilburg), en Jan de Wit, Tweede-Kamerlid voor de SP

Veel financiële misdaad (fraude, witwassen en corruptie) blijft ongestraft. De ophelderingkans wordt kleiner naar mate de zaken groter of de verdachten belangrijker zijn. En als er strafrechtelijk wordt ingegrepen, is er een verhoogde kans dat zo'n zaak als een nachtkaars uitgaat. Dat is treurig, maar kennelijk aanvaard.

Erger is dat onafhankelijk inzicht en kennis op dit gebied ontbreken. Veel kan daardoor ongemerkt mis gaan, zowel bij de aanpak van afzonderlijke zaken als bij de beleidsvorming. Pas wanneer een scheefgroei onbeheersbare vormen heeft aangenomen, blijkt deze aan de oppervlakte te komen.

Om deze ondoorzichtigheid tegen te gaan is het vereist dat er een onafhankelijk wetenschappelijk fraude-instituut komt. Dat dient los van de politieke waan van de dag en buiten de ministeriële muren de thans nog verbrokkelde kennis betreffende financieel-economische misdaad helder en stelselmatig vast te leggen en te analyseren. Alleen dan kan er eindelijk met inzicht opgetreden worden tegen deze groeiende en ontwrichtende vorm van misdaad.

Een greep uit een gestage stroom onthullingen op het gebied van de financiële misdaad is verhelderend. Neem de onduidelijkheid over het mogelijk witwassen van geld in Nederlandse casino's. Door handigheidjes zou daar een bedrag van tien tot twintig miljoen euro aan zwart geld per jaar worden gewit. Dit wordt weliswaar tegengesproken, maar belangrijker is dat we er geen zicht op hebben. Zoals we in het algemeen maar weinig zicht hebben op de stroom aan misdaadgelden, ondanks een breed opgezet en duur stelsel van het melden en verwerken van verdachte geldhandelingen.

Waarom weten we in onze kenniseconomie zo weinig op een terrein waarover zoveel politici zo vaak zoveel zorgen uitspreken en waarvoor we zo'n kostbaar stelsel van meldingen hebben opgezet?

Een ander bericht van de afgelopen weken over financiële onregelmatigheden: één van de veroordeelden in de destijds bekende vleesfraude van de Vleeschmeesters hoeft de in 1987 opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden niet te ondergaan. Althans, dat was de bedoeling. Alleen door uitspraken van een voormalige deelgenoot, Aad Dingjan, kwam dit aan het licht. In het administratieve geheugen van justitie was een `witte plek'.

Het verband tussen deze uiteenlopende berichten is het gebrek aan kennis, het gebrek aan behoorlijk inzicht in financiële kanten van de misdaad en het gebrek aan kunde om concrete zaken doeltreffend aan te pakken en de vinger op de pols te houden. Veel gemotiveerde fraudeofficieren moeten bovendien vaak werken in een niet op de fraudebestrijding ingestelde organisatie, zoals is gebleken uit de ongelukkig afgelopen Clickfonds-zaak. Vergelijken we de onduidelijkheid en ondoorzichtigheid op financieel-economisch misdaadgebied, tactisch zowel als strategisch, met de heldere aandacht voor de maatschappelijk lagergeplaatsten, uiteenlopend van georganiseerde `hakkelaren' tot draaideurboefjes, dan is het verschil toch wel erg groot.

Dit is niet nieuw. De misdaad aan de bovenkant van de samenleving wordt nu eenmaal minder belicht dan die aan de onderkant. Zonder veel tegenstand op te roepen kan de minister van Justitie stellen, dat fraude wel erg is, maar dat hij er nu even geen geld voor heeft. Bovendien heeft hij de Kamer pas een brief gestuurd over het fraudebeleid, die bij de lezer vooral het beeld oproept van verbrokkeling en gebrek aan overzicht. Wanneer de minister voorts vol vertrouwen meldt dat er wel belangrijke stappen gezet zijn in het overigens jammerlijk mislukte project Financieel Rechercheren, dan wordt het tijd kritisch en onafhankelijk naar de verschafte informatie te kijken.

De verbrokkelde aandacht, de spaarzame kennis en de regelmatig opduikende omvangrijke fraudes (in de bouw, het hbo, de zorg en de landbouw) vragen om een indringendere en inzichtelijkere aanpak. Daarbij gaat het niet allereerst om meer en hogere straffen. Er is al genoeg repressie. Nodig is een doorlopende en onafhankelijke kennisopbouw. Dit laatste is beslist noodzakelijk, gezien de normen en waarden van onze overheden ten opzichte van het belang van waarheidsvinding. Of het nu gaat om Schiphol, de bouwfraude, de hbo-fraude, de Betuwelijn, het beeld dringt zich op van een overheid die er regelmatig belang bij heeft om de onderste steen vooral niet boven te laten komen.

In plaats van hier schande van te spreken, is het beter om hieruit met een blijmoedig cynisme de juiste lering te trekken. Zo moet er een einde worden gemaakt aan de praktijk dat de Kamer voor maatschappelijk gericht wetenschappelijk onderzoek afhankelijk is van een minister. De wederwaardigheden rondom de wetenschappelijke commissie voor Schiphol is een helder voorbeeld van het dédain van een minister en zijn ambtelijke top voor wetenschappelijke onwelgevallige bevindingen. Waarom kan de Kamer niet zelf rechtstreeks onderzoek laten uitvoeren?

De gevolgtrekking is duidelijk: wil de Kamer een kennisopbouw op het gebied van financieel-economische misdaad bevorderen, dan is een onafhankelijk wetenschappelijk instituut nodig, dat rechtstreeks aan de Kamer verslag uitbrengt. Alleen zo kan de Kamer die wetenschappelijk onderbouwde, onafhankelijke kennis aangeleverd krijgen, die haar in staat stelt de toezichthoudende taak doeltreffend uit te oefenen.

(Dit artikel verscheen in NRC Handelsblad, 29 oktober 2003)