Brussel moet Nederlands strafrecht niet bepalen

Met dank overgenomen van J.M.A.M. (Jan) de Wit i, gepubliceerd op woensdag 3 mei 2006.

Met het aanpakken van merkenpiraterij betreedt Brussel nationale strafrechtstelsels. Onwenselijk.

Harry van Bommel en Jan de Wit, zijn respectievelijk woordvoerder Europese Zaken en Justitie van de Tweede Kamerfractie van de SP

In september vorig jaar oordeelde het Europese Hof van Justitie dat de Europese Unie ‘in beginsel’ niets te zeggen heeft over het strafrecht. Daarnaast oordeelde het dat de Europese Commissie in de toekomst tóch mag bepalen wat in Nederland en andere landen wel en niet strafbaar moet worden gesteld. De commissie liet weten dit oordeel aan te grijpen om op uiteenlopende gebieden strafsancties in te voeren.

Tijdens het Kamerdebat daarover sprak minister Donner zijn bezorgdheid uit ‘over de verbrokkeling van het nationale strafrecht’. De Socialistische Partij SP stelde voor om de opstelling van Brussel af te wijzen. Het voorstel werd, ondanks de steun van VVD en D66, uiteindelijk door een Kamermeerderheid verworpen.

Een gemiste kans, want de commissie heeft de eerste stappen op het strafrechtelijke pad gezet met het bepalen van minimumstraffen voor het produceren van namaakartikelen en merkenpiraterij. Als het aan Brussel ligt moeten lidstaten het illegaal namaken van goederen bestraffen met minimaal vier jaar cel en/of minimaal 100.000 euro boete.

Nederland heeft de aanpak van criminaliteit altijd op eigen wijze ingevuld. Zo wordt illegale immigratie en milieucriminaliteit veelal effectief door het bestuursrecht bestreden. De Europese Commissie fietst daar dwars doorheen en kan voortaan een heel andere aanpak eisen. Soms is strafrechtelijk handhaven echter helemaal niet efficiënt en sorteert een tegenovergesteld effect. Dat blijkt ook uit de praktijk in Italië, waar rechtbanken worden overstelpt door duizenden gerechtelijke procedures over soms relatief kleine zaken.

Het is ook onwenselijk dat de commissie in Nederland de minimumstraf introduceert. Nederland kent die niet, omdat rechters in rekening moeten kunnen houden met individuele omstandigheden van verdachten.

Een ander gevaar is dat het gedoogbeleid wordt opgerekt. Als Nederland bepaalde gedragingen helemaal niet strafrechtelijk wíl vervolgen, is de kans groot dat ze nooit voor de rechter komen. Het komt de geloofwaardigheid van het eigen strafrecht niet ten goede als veel feiten officieel strafbaar zijn, maar nooit worden vervolgd. We willen juist van dat gedoogbeleid af.

Nederland moet ferm stelling nemen tegen verdere aantasting van nationale bevoegdheden door Europa. We moeten voorkomen dat Europa gaat bepalen hoe hoog verkeersboetes moeten zijn of wat de minimumstraf is voor winkeldiefstal. De Oostenrijkse kanselier en EU-voorzitter Wolfgang Schüssel stelde onlangs dat rechters van het Europees Hof van Justitie meer oog moeten hebben voor nationale gevoeligheden. Nederland moet de hem steunen.Er moet een fundamenteel debat komen over de rol van het Europees Hof van Justitie. De positie van lidstaten moet worden versterkt en niet, zoals Frankrijk recent voorstelde, worden verzwakt door nationale veto’s in te leveren op het gebied van justitie. Het Verenigd Koninkrijk pleitte in 1996 bijvoorbeeld voor een procedure die de ongewenste gevolgen van uitspraken van het Hof in goede banen zou kunnen leiden. Er zijn vele manieren om Europa terug te fluiten zonder dat de onafhankelijkheid van het Hof van Justitie wordt geschonden. Alleen door nu een streep te trekken kan de juridisering en federalisering van de Europese Unie een halt toe geroepen worden.

Eerder verschenen in Het Financieele dagblad op 3 mei 2006