WMO brengt rechten van burgers in gevaar

Met dank overgenomen van H.P.J. (Henk) van Gerven i, gepubliceerd op woensdag 15 december 2004.

De Wet Maatschappelijke Ondersteuning werkt vrijblijvendheid in de hand, waarvan met name kwetsbare groepen de dupe dreigen te worden. Het verleden heeft juist uitgewezen dat een strakkere regie nodig is.

door Henk van Gerven, huisarts en SP-wethouder Volksgezondheid in de gemeente Oss

Bij de circa 500 wethouders Volksgezondheid van de Nederlandse gemeenten roept de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) gemengde gevoelens op. Vanaf 2006 verdwijnen uit de AWBZ naar de WMO de huishoudelijke hulp en de ondersteunende en activerende begeleiding voor de mensen met een beperking die niet in een instelling verblijven. Een grote operatie waar circa 1,6 miljard euro mee gemoeid is. Deze decentralisatie wordt met instemming begroet. De gemeente staat het dichtst bij de burger en dat is de beste garantie dat de zorg daar terechtkomt waar deze nodig is.

Aan de andere kant brengt de WMO grote risico’s doordat kostenbeheersing centraal staat. Zowel de gemeentelijke financiële huishouding dreigt te ontploffen als wel komt het voorzieningenniveau van honderdduizenden burgers onder zware druk te staan. De WMO kent een grote beleidsvrijheid voor gemeenten om hun zorgplicht in te vullen. Naar mijn mening is echter het landelijk vaststellen van een maatschappelijk gedragen en verantwoord basispakket met adequate financiering noodzakelijk om te voorkomen dat de WMO de geschiedenis in zal gaan als de Wet Maatschappelijke Onthouding.

In 1994 werd de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) met forse bezuinigingen gedecentraliseerd naar de gemeenten. De WVG werd neergelegd in een raamwet. Dit leidde tot drie belangrijke effecten: meer bureaucratie en ingewikkelde regelingen, groeiende verschillen tussen de gemeenten en een verlaging van het voorzieningenniveau. Bij de Wmo is een zelfde ontwikkeling te verwachten. Cijfers van het College voor Zorgverzekeringen wijzen hierop. In oktober voorspelde het CvZ een vrije val van de persoonsgebonden budgetten onder de WMO: van de 55.000 personen zullen minder dan 20.000 hun pgb behouden.

De WMO legt nog minder dan de WVG vast op welke terreinen de gemeente een voorzieningenbeleid moet voeren. Welke voorzieningen er komen is een zaak van gemeentelijke besluitvorming. Het landelijke WVG-protocol wordt weer afgeschaft, terwijl dit protocol juist tot stand gekomen is na een jarenlange strijd om uniforme afspraken over een minimaal pakket van WVG-voorzieningen. Dit om rechtsongelijkheid tussen burgers in plaats X en plaats Y te voorkomen.

De discussie over de WVG heeft juist geleerd dat landelijke wettelijke kaders nodig zijn om het recht van burgers met beperkingen op maatschappelijke ondersteuning vast te leggen. In een verantwoord basispakket in de WMO dienen de rechten van de burgers duidelijk te zijn omschreven en tevens de plicht die de gemeente heeft om deze voorzieningen te verstrekken.

Met de WMO slaat het kabinet weer de tegenovergestelde richting in.

Een ander wezenlijk punt zijn de eigen bijdragen. Staatssecretaris Ross heeft de eigen bijdragen weliswaar gemaximeerd, maar niet geüniformeerd. Voor gezinnen kunnen de verschillen tussen gemeenten honderden euro’s per jaar bedragen. Ook op dit punt is in het kader van het gelijkheidsbeginsel en het garanderen van de toegankelijkheid normering wenselijk. De relatie tussen eigen bijdragen en de bereikbaarheid van voorzieningen is immers evident. Uniformering is te meer gewenst omdat met name armlastige gemeenten om financiële redenen geneigd zullen zijn de eigen bijdragen te maximaliseren.

Bij het basispakket horen voldoende financiële middelen die afgestemd zijn op de reëel bestaande behoefte aan deze voorzieningen. De staatssecretaris wil de WMO koppelen aan het Gemeentefonds. Deze rijksuitkering aan de gemeenten groeit de komende jaren naar schatting met 1%. Berekeningen van de 26 grootste gemeenten in Nederland wijzen op een jaarlijks te verwachten groei van 5% voor de huishoudelijke hulp en ondersteunende en activerende begeleiding. Enerzijds door demografische ontwikkelingen, anderzijds door de extramuralisering van de zorg. Zo daalt de komende tien jaar het aantal mensen in de verzorgingshuizen met 50%. Het gat tussen wat moet en wat kan zal sterk groeien. Hier bekruipt je onmiddellijk een déjà vu gevoel. Voormalig minister Borst ging in het eerste paarse kabinet akkoord met een volumegroei van slechts 1,3% in de zorg. Met als gevolg groeiende wachtlijsten totdat burgers met de AWBZ in de hand via de rechter hun recht op zorg afdwongen. Nieuwe wachtlijsten en juridisering dreigen.

Het is een misvatting te rekenen op het maatschappelijk middenveld of ‘civil society’. (Wie heeft deze term in godsnaam verzonnen?) Als de landelijke overheid terugtreedt is het geen automatisme dat het maatschappelijk middenveld deze taken overneemt. Integendeel, ook slecht voorbeeld doet volgen. Zo is de overheid zelf medeschuldig aan de verharding die thans in de samenleving waarneembaar is.

In het belang van onze burgers met een beperking is een maatschappelijk gedragen verantwoord basispakket WMO noodzakelijk. ‘Hoe groter het huis, hoe groter het pgb’ is een bekend gegeven bij de indicatiemedewerkers van het RIO. Met name kwetsbare groepen ouderen, ggz-cliënten en gehandicapten waar vaak sprake is van een laag inkomen en fysieke of psychosociale beperkingen worden van het huidige WMO-voorstel de dupe. Deze groepen zijn sterk afhankelijk van goed georganiseerde, betaalbare dienst- en zorgverlening van de overheid. De WMO zal de tweedeling tussen hen en de rest van de samenleving bevorderen.

Voorkomen moet echter worden dat beleidsvrijheid verwordt tot vrijblijvendheid en uiteindelijk rechteloosheid voor die mensen in de samenleving die onze maatschappelijke ondersteuning ten volle verdienen.

Dit artikel verscheen in het blad Zorg + Welzijn op 15 december 2004