10 nov 2009

Met dank overgenomen van A.J. (Arend Jan) Boekestijn i, gepubliceerd op dinsdag 10 november 2009.

DERK JAN EPPINK schreef in de Belgische krant De Standaard het volgende stuk:

Derk Jan Eppink

NGO-industrie in crisis

Inzameling 11.11.11 behoeft herijking

Dit jaar krijgt 11.11.11 minder geld binnen dan vorige jaren. Bogdan Vandenberghe, directeur van deze NGO, schrijft dit toe aan de economische crisis. Maar hij lijdt aan tunnelvisie want de hele NGO-industrie is in crisis. Steeds minder geld komt terecht bij de armen, steeds meer geld wordt besteed aan politiek lobbywerk en projecten in Afrika blijken nauwelijks duurzaam. Ontwikkelingssamenwerking stuit op haar grenzen. De Afrikaanse samenleving is al evenmin maakbaar als de onze.

Volgens de eigen gegevens besteedt 11.11.11 maar liefst 25 procent aan politiek lobbywerk in Brussel onder de mom van educatie en bewustmaking. Slechts 22 procent van het geld gaat 'in een directe vorm' naar partners in de Derde wereld. Dat is karig. Veel gewone burgers vragen zich terecht af of het geld wel bij de armen terecht komt.

De problemen van 11.11.11 zijn maar het topje van de ijsberg. In de EU zit de NGO-industrie in de dieperik nadat het Europees Rekenhof, in rapport 4/2009, ernstige kritiek leverde op de gebrekkige wijze waarop NGO´s bijna 1 miljard euro uitgeven. Volgens het Rekenhof gaapt er 'een enorme kloof tussen de verplichtingen die NGO´s aangaan en de realisaties op het terrein'. Veel projecten worden niet goed uitgevoerd, terwijl 'volledige en betrouwbare gegevens ontbreken'. Het Rekenhof noemt dit 'uiterst betreurenswaardig'. Bovendien stelt het Rekenhof dat de 'kwantiteit' van de hulp belangrijker lijkt te zijn dan de 'kwaliteit'.

De NGO's willen steeds meer EU-gelden uitgeven. In 2006 was dat 836 miljoen euro, in 2007 915 miljoen euro en in 2008 1 miljard euro. Maar het Rekenhof kwam uiteindelijk met de vernietigende vaststelling dat veel projecten 'niet duurzaam' zijn. Tijdens een hoorzitting in het Europees Parlement op 5 oktober jl verwoordde Koos Richelle, directeur-generaal van het hulpbeleid bij de Europese Commissie, het probleem als volgt: 'Er is een grote kans dat een project in elkaar stort zodra hulpverleners vertrekken. De Commissie kan niet meer alles opvolgen. Geef mij meer ambtenaren'.

Het is tijd dat de EU NGO's de wacht aanzegt. De EU-begroting voor ontwikkelingshulp in 2008 verdient daarom geen kwijting en de hulp moet geleidelijk worden afgeschaft. Maar de rapporteur in de Begrotingscontrolecommissie van het Europees Parlement, Bart Staes, schiet zijn vrienden bij de NGO's te hulp. Hij heeft weliswaar de intellectuele eerlijkheid te erkennen dat er 'een probleem' is. Maar hij wil niet tornen aan de hoogte van de uitgaven en vindt dat 'meer EU-ambtenaren op Europese Delegaties in de Derde wereld' nodig zijn om het geld beter te besteden.

Dat is geen remedie. Het probleem is de hulpbureaucratie en Staes wil als oplossing: meer bureaucratie. Als NGO's niet in staat zijn 1 miljard euro zinnig te besteden, hoe kunnen zij dan meer geld wel goed besteden? NGO's zijn zelf geldverslaafd. De voorzitter van Concord, de koepel van NGO's, zei tijdens de hoorzitting: 'Wij hebben meer geld nodig'. In Brussel draaien circa 1500 NGO's om de Europese subsidiepotten. De meeste van hen weigeren zich bij de Commissie te registreren zoals commerciele lobbyisten moeten doen. Zij voelen zich met hun 'nobele intenties' verheven boven die doorsnee lobbyisten.

De maakbaarheid van de samenleving is beperkt. De Europese Commissie bestiert jaarlijks 40.000 projecten in de Derde wereld. Dat is bizar veel. Europees ontwikkelingsbeleid is een soort planeconomie op afstand. Ambtenaren bedenken projecten op de tekentafels in Brussel, terwijl NGO's deze op het terrein moeten uitvoeren. Dat lukt hen net zomin als het Staatsplanbureau dat de economie van de Sovjet-Unie wilde organiseren. Europees Commissaris voor Ontwikkelingsbeleid, Karel De Gucht, heeft de eerlijkheid om het aantal van 40.000 projecten te bekritiseren maar ook hij heeft niet de politieke moed het mes in de hulpbegroting te zetten. Hij vindt dat geld dat overblijft niet mag teruggaan naar de EU-belastingbetaler.

Staes als De Gucht beseffen niet dat ze op dood spoor zitten, terwijl de NGO-industrie sterker opkomen voor zichzelf dan voor de armen. Ze zouden beter luisteren naar de Zambiase econome Dambisa Moyo die dit jaar het boek 'Doodlopende Hulp' publiceerde. Zij zegt: 'Afrikaanse landen die ontwikkelingshulp ontvangen doen het slechter dan Afrikaanse landen die niet afhankelijk zijn van ontwikkelingshulp. Westerse landen moeten in 25 jaar hun hulp geleidelijk verminderen'. In sub-Sahara steeg buitenlandse hulp in de periode 1980 tot 1995 van 3,4 procent naar 16,3 procent terwijl zijn aandeel in de wereldhandel daalde van 3,1 naar 1,2 procent. Hulp helpt niet. Bovendien zitten Afrikaanse landen elkaar dwars met onderlinge invoerrechten die gemiddeld 34 procent bedragen. Zo ontstaat er nooit een echte handelsmarkt in Afrika. Moyo: 'Hoe zijn andere landen ontwikkeld? Niet door ontwikkelingshulp, maar door investeringen en handel.'

Staes en De Gucht moeten stoppen met pappen en nathouden en 11.11.11 moet ophouden met het organiseren van medelijden om vervolgens een flink deel van de inkomsten te besteden aan politiek lobbywerk. NGO's hebben een reality check nodig. De Europese politiek moet die geven. Daarom verdient de EU-begroting voor ontwikkelingsamenwerking van 2008 geen kwijting en moet het hulpbudget geleidelijk worden verlaagd naar het nulpunt.

(De auteur is Europees Parlementslid van LDD en behoort tot de fractie van Europese Conservatieven en Hervormers).