Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

1.

Tekst

Belangrijke juridische mededeling

|

2.

52009DC0489

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) /* COM/2009/0489 def. */

[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 21.9.2009

COM(2009) 489 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Verordening (EG) nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)

INLEIDING

Op 13 oktober 2006 is Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode, hierna "SGC" genoemd)[1] in werking getreden. In de SGC werd de in Verordening (EG) nr. 2133/2004 van de Raad[2] vastgestelde verplichting om bij in- en uitreis systematisch de reisdocumenten van onderdanen van derde landen af te stempelen, bevestigd. De SGC bevat ook een lijst van documenten waarin een in- of uitreisstempel moet worden aangebracht, alsook een lijst van documenten waarin geen stempel moet worden aangebracht. Bovendien mogen de bevoegde nationale autoriteiten, wanneer in het reisdocument van een onderdaan van een derde land geen inreisstempel is aangebracht, hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn. De onderdaan van een derde land kan dit vermoeden weerleggen. Wanneer hij dat vermoeden niet weerlegt, kan de betrokkene van het grondgebied van de betrokken lidstaten worden verwijderd.

Op 6 november 2006 heeft de Commissie een aanbeveling aangenomen tot vaststelling van een gemeenschappelijk “Praktisch handboek voor grenswachters”[3] (hierna "PHGW" genoemd) met specifieke richtsnoeren voor het afstempelen van reisdocumenten (Deel twee, hoofdstuk I, punt 4) en in het bijzonder de uitzonderingen daarop, de situaties waarin op het reisdocument geen plaats meer is om een stempel te zetten, het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen die aan de visumplicht zijn onderworpen, enz.

Op grond van artikel 10, lid 6, van de SGC brengt de Commissie uiterlijk eind 2008 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten .

Met dat doel heeft de Commissie de lidstaten in augustus 2008 een vragenlijst toegezonden om gegevens te verkrijgen over de uitvoering van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen. Diverse aanmaningen moesten worden gestuurd om de gevraagde gegevens te ontvangen. Dit verslag is opgesteld aan de hand van de antwoorden van vijfentwintig Schengenlidstaten. Twee lidstaten (Malta en Portugal) hebben de gevraagde gegevens niet verstrekt[4].

BELANGRIJKSTE ELEMENTEN VAN DE AFSTEMPELREGELING

Ten eerste moet de verplichting om bij in- en uitreis systematisch de reisdocumenten af te stempelen van onderdanen van derde landen die voor een kort verblijf van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden het Schengengebied binnenkomen, worden nagekomen.

Er zij nogmaals op gewezen dat de grenswachters ook in het geval van versoepeling van grenscontroles op grond van artikel 8 van de SGC verplicht zijn om zowel bij in- als bij uitreis de reisdocumenten van onderdanen van derde landen af te stempelen.

Artikel 10, lid 3, van de SGC voorziet in vrijstellingen van het systematisch afstempelen, zoals reisdocumenten van staatshoofden of hoogwaardigheidsbekleders wier aankomst vooraf langs diplomatieke weg officieel is aangekondigd, en andere categorieën documenten die in dat artikel worden vermeld.

Op reisdocumenten van onderdanen van de EU, Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland wordt geen in- of uitreisstempel aangebracht. Bovendien worden geen stempels aangebracht op de in het kader van de regeling inzake klein grensverkeer aan grensbewoners afgegeven documenten, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1931/2006[5]. Ook reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van een EU-burger, worden niet afgestempeld bij in- en bij uitreis, wanneer zij de op grond van artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven verblijfskaart kunnen overleggen[6].

De praktische regelingen voor het afstempelen zijn opgenomen in bijlage IV bij de SGC betreffende de afstempeling, waarin onder meer gemeenschappelijke regels worden vastgesteld inzake het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen die aan de visumplicht zijn onderworpen of de verplichting van de lidstaten om nationale contactpunten aan te wijzen die verantwoordelijk zijn voor de uitwisseling van gegevens over de veiligheidscodes van de bij de grensdoorlaatposten gebruikte inreis- en uitreisstempels.

Op grond van artikel 10, lid 3, laatste alinea, van de SGC kan op verzoek van een onderdaan van een derde land bij wijze van uitzondering worden afgezien van een stempel, wanneer de afstempeling voor deze onderdaan tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden (zoals problemen van politieke aard). In deze gevallen wordt de in- of uitreis op een afzonderlijk blad geregistreerd, dat de betrokken onderdaan van een derde land ter hand wordt gesteld.

Op grond van artikel 11 van de SGC mag worden vermoed dat een onderdaan van een derde land die zich zonder inreisstempel op het grondgebied van een Schengenlidstaat bevindt of het Schengengebied verlaat, illegaal op het grondgebied verblijft. In een dergelijke situatie kan de onderdaan van een derde land dat vermoeden weerleggen door op enigerlei wijze geloofwaardige bewijsmiddelen over te leggen, zoals vervoerbewijzen, hotelrekeningen of bewijzen van zijn aanwezigheid buiten het Schengengebied, waaruit blijkt dat hij de voorwaarde inzake de duur van een kort verblijf in het Schengengebied heeft nageleefd. In dat geval vermelden de bevoegde autoriteiten, overeenkomstig het nationaal recht en de nationale praktijken, in het reisdocument op welke datum en welke plaats de buitengrens van één van de lidstaten werd overschreden.

Aan de onderdaan van een derde land kan bovendien een formulier als vervat in bijlage VIII bij de SGC worden afgegeven. Het formulier wordt alleen afgegeven wanneer de onderdaan van een derde land aantoont dat hij de voorwaarde inzake de duur van een kort verblijf heeft nageleefd, zelfs al is in zijn reisdocument geen inreisstempel aangebracht.

Wanneer de betrokkene het vermoeden van illegaal verblijf niet weerlegt, kan hij door de bevoegde autoriteiten van het grondgebied van de betrokken lidstaten worden verwijderd.

De lidstaten zijn verplicht hun nationale praktijken met betrekking tot het vermoeden van illegaal verblijf en de weerlegging ervan ter kennis te brengen van de andere lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad.

ALGEMENE GEGEVENS OVER DE TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN BETREFFENDE HET AFSTEMPELEN VAN REISDOCUMENTEN VAN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN EN ONDERVONDEN MOEILIJKHEDEN

In hun antwoorden verklaren de lidstaten dat zij de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij in- en bij uitreis volledig, correct en systematisch afstempelen. Zij verklaren ook dat zij geen belangrijke problemen hebben ondervonden bij de uitoefening van deze taak. Derhalve werden geen specifieke problemen gemeld in verband met lange wachttijden aan de buitengrenzen of met het afstempelen wanneer de grenscontroles overeenkomstig artikel 8 van de SGC werden versoepeld.

De lidstaten hebben melding gemaakt van de volgende moeilijkheden:

  • Ontbrekende inreisstempels van andere lidstaten

De Commissie benadrukt dat alleen door het systematisch afstempelen met zekerheid kan worden vastgesteld op welke datum en welke plaats de buitengrens is overschreden en dat dit derhalve noodzakelijk is om de duur van het toegestane verblijf van een onderdaan van een derde land in het Schengengebied te kunnen verifiëren (zie ook punt 5 hieronder).

  • Moeilijkheden bij het lezen, stempels die niet correct zijn aangebracht (bv. op de visumsticker zodat de machineleesbare zone van het visum bedekt is en daardoor niet via optische lezers kan geverifieerd worden), die op vroegere stempels zijn aangebracht, die gedeeltelijk (een onderdeel van het stempel ontbreekt), ongeordend en niet chronologisch, onduidelijk en onlogisch zijn aangebracht (bv. over de rand van het paspoort of in onleesbare zones met onvoldoende inkt)

Om de duur van het verblijf van een onderdaan van een derde land in het Schengengebied gemakkelijk en correct te kunnen bepalen, herinnert de Commissie eraan dat aanbevolen praktijken over het afstempelen beschikbaar zijn, zoals vastgesteld in punt 4.6 van het PHGW en in het bijzonder:

  • stempels moeten, indien mogelijk, in chronologische volgorde worden aangebracht, zodat de datum waarop de betrokken persoon de grens voor het laatst heeft overschreden, gemakkelijker kan worden teruggevonden;
  • het uitreisstempel moet vlak bij het inreisstempel worden aangebracht;
  • het stempel moet horizontaal worden aangebracht, zodat dit gemakkelijk kan worden gelezen;
  • er mag geen stempel worden aangebracht over reeds bestaande stempels, met inbegrip van stempels die zijn aangebracht door andere landen.

Bovendien zij eraan herinnerd dat in punt 3 van bijlage IV bij de SGC regels worden vastgesteld betreffende het afstempelen van reisdocumenten die visa bevatten. Zo dient de afstempeling […] indien mogelijk op een zodanige wijze te geschieden, dat de rand van het visum is bedekt zonder dat daardoor de gegevens in het visum onleesbaar worden gemaakt en de zichtbare veiligheidskenmerken van de visumsticker in het gedrang worden gebracht . Wanneer meerdere afstempelingen nodig zijn […], worden deze op de bladzijde tegenover de visumbladzijde aangebracht. Als die bladzijde niet bruikbaar is, wordt het stempel op de volgende bladzijde aangebracht. Er mogen geen stempels worden aangebracht in de machineleesbare zone.

  • Er is geen plaats meer om het stempel aan te brengen op het reisdocument – met name in het geval van vrachtwagenbestuurders of forenzen die vaak de buitengrens overschrijden – en het ontbreken van EU-regelgeving over deze kwestie

Bij de voorstelling van het PHGW was de Commissie zich ervan bewust dat het kon gebeuren dat het document waarmee een onderdaan van een derde land de grens kan overschrijden, niet langer geschikt is om te worden afgestempeld, doordat er geen lege bladzijden meer zijn. In dat geval wordt de onderdaan van het derde land geadviseerd een nieuw paspoort aan te vragen, zodat er in de toekomst weer stempels in kunnen worden aangebracht. Wanneer het paspoort waarin geen plaats meer is voor stempels, een geldig visum bevat, moet om een nieuw visum worden verzocht en moet dat visum in het nieuwe paspoort worden aangebracht.

Sommige lidstaten vroegen zich af of artikel 10, lid 3, op grond waarvan bij wijze van uitzondering kan worden afgezien van een stempel, wanneer de afstempeling voor de onderdaan van een derde land tot ernstige moeilijkheden zou kunnen leiden, van toepassing is ingeval een onderdaan van een derde land in zijn reisdocument niet meer over lege bladzijden beschikt om af te stempelen. De Commissie is van oordeel dat deze bepaling in dat geval niet van toepassing is aangezien de vrijstelling alleen wordt verleend wegens moeilijkheden (bv. van politieke aard) die het afstempelen voor de betrokkene kan veroorzaken. Toch kan overeenkomstig de in het PHGW[7] vastgestelde aanbevelingen van de Commissie, bij wijze van uitzondering, en met name in het geval van forenzen die regelmatig de grens overschrijden, een apart blad worden gebruikt, waarop verdere stempels kunnen worden aangebracht. Het blad moet de betrokken onderdaan van een derde land ter hand worden gesteld en de in het PHGW opgesomde gegevens bevatten. In elk geval is het ontbreken van lege bladzijden in een paspoort op zichzelf geen geldige en voldoende grond om een persoon de toegang tot het grondgebied te weigeren.

Sommige lidstaten verklaren gebruik te maken van dergelijke afzonderlijke bladen om op verzoek van onderdanen van derde landen in- of uitreisstempels op aan te brengen, in het bijzonder van vrachtwagenbestuurders die regelmatig de buitengrens overschrijden. Er moet ook aandacht worden besteed aan grensoverschrijdende forenzen die niet voor een vergunning voor klein grensverkeer in aanmerking komen. Er zij op gewezen dat Hongarije en Slovenië afzonderlijke bladen afstempelen wanneer die bij een Kroatische identiteitskaart zijn gevoegd; deze twee lidstaten aanvaarden dat op grond van hun bilaterale overeenkomsten van 1997. Uit de door Slovenië verstrekte gegevens blijkt dat statistisch gezien, jaarlijks minder dan 0,5% van de vrachtwagenbestuurders vraagt om afzonderlijke bladen af te stempelen. De voornaamste reden die onderdanen van derde landen bij het indienen van dat verzoek opgeven, zijn de hoge kosten van een nieuw paspoort. In sommige gevallen willen onderdanen van derde landen één bladzijde leeg laten voor een toekomstig visum of een verblijfsvergunning.

De Commissie is van oordeel dat de hierboven beschreven gevallen niet als een vrijstelling van afstempeling mogen worden beschouwd aangezien zij niet onder de toepassing van artikel 10, lid 3, laatste alinea, van de SGC vallen.

  • Ontbreken van een meer uniforme procedure voor het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen die met kinderen reizen

De internationale organisatie voor burgerluchtvaart heeft een aantal niet-bindende aanbevelingen gedaan, waaronder de toepassing van het beginsel "één persoon – één paspoort" . Dit beginsel werd op Gemeenschapsniveau bevestigd[8]. Wanneer dit beginsel door derde landen wordt toegepast, zou het de toepassing van bepalingen over het afstempelen van reisdocumenten voor elke betrokkene afzonderlijk mogelijk maken.

  • Het in twijfel trekken van de noodzaak om de reisdocumenten van onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een door een Schengenlidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning, af te stempelen

De Commissie is van oordeel dat reisdocumenten van onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een door een Schengenlidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning, niet hoeven te worden afgestempeld. Het afstempelen van een paspoort heeft als doel vast te stellen of een onderdaan van een derde land de toegestane duur van een kort verblijf in het Schengengebied heeft nageleefd. Deze redenering kan niet worden toegepast op onderdanen van derde landen met een geldige verblijfsvergunning, aangezien de toegestane duur van het verblijf in de Schengenlidstaat die de vergunning heeft afgegeven, wordt bepaald door de geldigheid van de verblijfsvergunning. Het afstempelen van een paspoort bij uitreis en terugkeer kan geen invloed hebben op de duur van het verblijf die door de door een Schengenlidstaat afgegeven verblijfsvergunning is toegestaan. Voor de controle van het naleven van de duur van het verblijf van personen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, waarmee de buitengrenzen kunnen worden overschreden en naar andere Schengenlidstaten kan worden gereisd, moet worden vertrouwd op de melding van aanwezigheid in een andere Schengenlidstaat overeenkomstig artikel 22 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst[9]. Met dat instrument kan de duur van het verblijf wellicht niet zo gemakkelijk worden berekend als met het controleren van stempels. Dat is echter een gevolg van de totstandbrenging van een ruimte zonder controle aan de binnengrenzen. Er zij op gewezen dat de Commissie tot dusver nog geen gegevens heeft ontvangen over onderdanen van derde landen die houder zijn van een door een Schengenlidstaat afgegeven verblijfsvergunning en die hun recht om te reizen misbruiken om in een andere lidstaat langer dan drie maanden te verblijven.

GEGEVENS OVER ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN DIE VAN AFSTEMPELING WORDEN VRIJGESTELD (ARTIKEL 10, LID 3) EN GEVALLEN WAARIN VRIJSTELLING WORDT VERLEEND

De meeste lidstaten verzamelen geen statistische gegevens over het aantal verzoeken van onderdanen van derde landen om van de afstempelverplichting te worden vrijgesteld of registreren deze verzoeken zelfs helemaal niet. Sommige lidstaten maken melding van slechts enkele verzoeken van onderdanen van derde landen, die individueel worden behandeld.

Bovendien zijn vragen gerezen over het afstempelen van reisdocumenten en over de berekening van de duur van het verblijf van onderdanen van derde landen – die familieleden zijn van EU-burgers – die reizen met een verblijfskaart op grond van artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG.

De Commissie herinnert eraan dat de reisdocumenten van onderdanen van derde landen die familielid zijn van een EU-burger niet worden afgestempeld bij in- en bij uitreis, wanneer zij reizen met een op grond van artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG afgegeven verblijfskaart en zij begeleid worden door een EU-burger die zijn recht op vrij verkeer of vrij verblijf uitoefent. Een onderdaan van een derde land die een familielid is van een EU-burger, is daarentegen niet vrijgesteld van afstempeling wanneer hij alleen reist of wanneer de persoon die door een EU-burger wordt begeleid, de bovengenoemde verblijfskaart niet kan voorleggen (bv. de persoon leeft buiten de EU samen met een EU-burger en heeft geen verblijfskaart).

Het is onmogelijk om situaties te vermijden waarin een onderdaan van een derde land, die familielid van een EU-burger is, reizen waarin hij wordt begeleid door een EU-burger die zijn recht op vrij verkeer uitoefent of zich bij hem voegt, combineert met reizen waarin hij alleen reist. De Commissie is van oordeel dat deze situatie verwarrend kan zijn maar niet echt problemen veroorzaakt. Een onderdaan van een derde land die alleen reist, kan niet langer dan de maximale duur in het Schengengebied verblijven, namelijk drie maanden. Wanneer een onderdaan van een derde land door een EU-burger wordt begeleid, is de duur van het toegestane verblijf van een onderdaan van een derde land niet beperkt tot drie maanden per periode van zes maanden.

Ten slotte stellen sommige lidstaten voor om de lijst met categorieën personen van wie de reisdocumenten niet moeten worden afgestempeld aan te vullen met de bemanningsleden van passagiers- en goederentreinen op internationale verbindingen. De Commissie staat positief tegenover dit voorstel en zal een uitzondering op de afstempelverplichting voorstellen voor bemanningsleden van treinen in het kader van hun beroepsactiviteiten, die vergelijkbaar is met die van piloten en zeelieden, aangezien treinen een vaste uurregeling volgen.

GEGEVENS OVER ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN DIE ZICH ZONDER INREISSTEMPEL IN HET REISDOCUMENT OP HET GRONDGEBIED VAN EEN LIDSTAAT BEVINDEN OF HET SCHENGENGEBIED VERLATEN, MET EEN WEERLEGD OF NIET-WEERLEGD VERMOEDEN VAN ILLEGAAL VERBLIJF (ARTIKEL 11)

Een aanzienlijk aantal lidstaten verzamelt geen statistische gegevens over het aantal onderdanen van derde landen dat zich zonder inreisstempel op het grondgebied van een lidstaat bevindt of het Schengengebied verlaat of in het bijzonder over het aantal personen dat het vermoeden van illegaal verblijf al dan niet kan weerleggen.

Sommige lidstaten (Slovenië, België, Hongarije, Roemenië, Italië en Estland) hebben precieze statistische gegevens verstrekt met tabellen met het exacte aantal onderdanen van derde landen en de plaats waar en datum waarop zij het Schengengebied zijn binnengekomen. Andere lidstaten hebben alleen algemene gegevens verstrekt over een groot of klein aantal onderdanen van derde landen dat zich zonder inreisstempel in het reisdocument op het grondgebied bevond.

Op grond van artikel 11, lid 1, van de SGC mogen de bevoegde nationale autoriteiten, wanneer in een reisdocument geen inreisstempel is aangebracht, hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn. Niettemin blijkt niet duidelijk uit hun antwoorden of de autoriteiten van de lidstaten steeds het vermoeden van illegaal verblijf inroepen wanneer het inreisstempel ontbreekt in het paspoort van een onderdaan van een derde land.

De meeste lidstaten verklaren gebruik te maken van het formulier uit bijlage VIII van de SGC over de goedkeuring van de bewijsmiddelen voor de naleving van de voorwaarden inzake de duur van een kort verblijf wanneer in het reisdocument geen inreisstempel is aangebracht. Sommige lidstaten (Duitsland, Frankrijk, Slovenië en Denemarken) verklaren geen gebruik te maken van het formulier, maar het reisdocument van de onderdaan van een derde land af te stempelen met een rectificatiestempel waarop de datum en de plaats van binnenkomst in het Schengengebied zijn vermeld. Sommige lidstaten verklaren de twee instrumenten te gebruiken (het formulier en het stempel).

Hongarije verklaarde het nationale grensregistratiesysteem te hebben ontwikkeld waarin alle onderdanen van derde landen worden geregistreerd die via zijn buitengrenzen het grondgebied binnenkomen of verlaten. De gegevens kunnen worden gebruikt om het vermoeden van illegaal verblijf te weerleggen wanneer de betrokkene het Schengengebied via Hongarije is binnengekomen. Bulgarije beschrijft een soortgelijk geautomatiseerd informatiesysteem "grenscontrole" en Roemenië een gelijkaardige inreis/uitreis-databank.

De meeste lidstaten verklaren dat zij geen statistische gegevens verzamelen of databanken onderhouden over het aantal onderdanen van derde landen dat het vermoeden van illegaal verblijf niet kon weerleggen. Sommige lidstaten verklaren dat het niet mogelijk is om een onderscheid te maken tussen personen die worden verwijderd wegens de niet-weerlegging van het vermoeden van illegaal verblijf en verwijdering om andere redenen. De meeste lidstaten vermelden in het bijzonder dat zij nationale procedures hebben vastgesteld voor de verwijdering van illegale immigranten. De lidstaten die concrete informatie over het aantal teruggezonden onderdanen van derde landen gaven (Estland, Letland, Slovenië, Nederland en Litouwen), wezen erop dat de betrokkenen in alle gevallen uit het Schengengebied zijn verwijderd of uitgewezen.

ANDERE GEGEVENS OVER DE TOEPASSING VAN DE BEPALINGEN VAN DE ARTIKELEN 10 EN 11

Griekenland deelde mee dat het de veiligheidscode van in- en uitreisstempels dagelijks automatisch zou wijzigen via een daartoe te ontwikkelen elektronische applicatie.

Polen heeft recentelijk in de Groep grenzen van de Raad gevraagd hoe reisdocumenten moeten worden afgestempeld wanneer twee of meer Schengenvisa "type C" van een ouder en een kind zich in het paspoort van de ouder bevinden. Op basis van de door de lidstaten ter beschikking gestelde gegevens kan worden vastgesteld dat de procedurele praktijk in die gevallen tussen de lidstaten verschilt, bv. het vermelden van het aantal personen naast het stempel of de naam van het kind. De SGC bevat geen specifieke bepalingen over de procedure in een dergelijk geval. De Commissie is van oordeel dat elke in het paspoort aangebrachte visumsticker in beginsel systematisch bij in- en bij uitreis moet worden afgestempeld overeenkomstig artikel 10 van de SGC en punt 3 van bijlage IV bij de SGC. In het geval van een visum voor meervoudige inreizen en veelvuldig reizen van beide personen kunnen moeilijkheden rijzen om vast te stellen welke stempel overeenstemt met de inreis van welke persoon. Aangezien er echter geen gegevens van de lidstaten beschikbaar zijn over de frequentie waarmee deze gevallen aan de buitengrenzen voorkomen en over de ondervonden praktische moeilijkheden, vindt de Commissie het niet aangewezen om een harmonisering van de procedures voor het afstempelen van reisdocumenten in de hierboven beschreven gevallen te overwegen.

De Commissie zou graag de kwestie van het afstempelen van het reisdocument in het geval van een tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen overeenkomstig artikel 23 en volgende van de SGC ter sprake brengen. Artikel 28 bepaalt: " Wanneer het grenstoezicht aan de binnengrenzen wordt heringevoerd, zijn de desbetreffende bepalingen van titel II mutatis mutandis van toepassing ". Derhalve zullen bepaalde relevante bepalingen in verband met toezicht aan de buitengrenzen, zoals grenscontroles ten aanzien van personen of weigering van toegang, van toepassing worden. Er moet echter niet afgestempeld worden aan de gemeenschappelijke grenzen tussen Schengenlidstaten, aangezien de betrokkene in het Schengengebied blijft. Het feit dat het grenstoezicht aan de binnengrenzen tijdelijk wordt heringevoerd, kan geen invloed hebben op de duur van het toegestane verblijf van een onderdaan van een derde land in het Schengengebied. Het afstempelen zou misleidend zijn aangezien een tweede inreisstempel zou worden geplaatst zonder dat een uitreis heeft plaatsgevonden. Daarom is de Commissie van oordeel dat artikel 10 niet van toepassing is tijdens een tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen.

CONCLUSIES

Op basis van de verstrekte gegevens komt de Commissie tot de volgende conclusies:

  • 1. 
    De huidige Gemeenschapswetgeving voorziet in een verplichting om bij in- en bij uitreis systematisch reisdocumenten van onderdanen van derde landen af te stempelen. De SGC bevat een lijst van documenten waarin een in- of uitreisstempel moet worden aangebracht, alsook een lijst van documenten waarin geen stempel moet worden aangebracht. Bovendien mogen de bevoegde nationale autoriteiten, wanneer in een reisdocument geen inreisstempel is aangebracht, hier het vermoeden aan verbinden dat de houder niet voldoet aan de voorwaarden inzake verblijfsduur die in de betrokken lidstaat van toepassing zijn. Dit vermoeden kan door de betrokken onderdaan van een derde land worden weerlegd. Op grond van artikel 10, lid 6, van de SGC brengt de Commissie uiterlijk eind 2008 bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de werking van de bepalingen betreffende het afstempelen van reisdocumenten. De Commissie betreurt dat het niet mogelijk was deze termijn na te leven. Deze vertraging is te wijten aan het feit dat verscheidene lidstaten hun gegevens laat hebben ingediend.
  • 2. 
    De Commissie onderstreept, net als een groot aantal lidstaten, dat het noodzakelijk is dat de in de SGC en het PHGW vastgestelde regels betreffende het systematisch, chronologisch en correct afstempelen strikt worden nageleefd. Het naleven van deze regels vergemakkelijkt het correct uitvoeren van grenscontroles en draagt bij tot de beperking van de wachttijden aan de buitengrenzen van de EU.
  • 3. 
    De Commissie herinnert eraan dat de gemeenschappelijke regels voor het afstempelen van reisdocumenten van onderdanen van derde landen waarin een visumsticker is aangebracht, zijn vastgesteld in punt 3 van bijlage IV bij de SGC.
  • 4. 
    De Commissie onderstreept dat reisdocumenten van onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een door een Schengenlidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning, niet moeten worden afgestempeld bij in- en bij uitreis.
  • 5. 
    De Commissie is van oordeel dat artikel 10 van de SGC niet van toepassing is tijdens een tijdelijke herinvoering van grenstoezicht aan binnengrenzen overeenkomstig artikel 23 en volgende van de SGC.
  • 6. 
    De Commissie erkent de moeilijkheden die onderdanen van derde landen die de grens regelmatig overschrijden, hebben ondervonden, zoals vrachtwagenbestuurders of forenzen die de grens overschrijden. Moeilijkheden in verband met het ontbreken van lege bladzijden om af te stempelen, kunnen alleen worden overwonnen met een geautomatiseerd systeem voor de registratie van in- en uitreizen waardoor het afstempelen overbodig zou worden. De Commissie vindt niet dat het nodig is vrachtwagenbestuurders van het afstempelen vrij te stellen, met name gelet op de bezorgdheid die sommige lidstaten hebben geuit over het risico van illegale immigratie en arbeid.
  • 7. 
    De Commissie is van oordeel dat geen aanvullende vrijstellingen van afstempeling moeten worden overwogen, behalve één voor bemanningsleden van treinen in het kader van hun beroepsactiviteiten die vergelijkbaar is met die van piloten en zeelieden, aangezien treinen een vaste uurregeling volgen. De Commissie zal maatregelen voorstellen om voor deze categorie personen in een vrijstelling van afstempelen te voorzien.
  • 8. 
    Uit de antwoorden blijkt dat een aanzienlijk aantal lidstaten geen statistische gegevens verzamelt over het aantal onderdanen van derde landen dat zich zonder inreisstempel op het grondgebied van een lidstaat bevindt of het Schengengebied verlaat en over onderdanen van derde landen die het vermoeden van illegaal verblijf (niet) konden weerleggen. De Commissie verzoekt de lidstaten om deze gegevens te verzamelen en om deze beschikbaar te stellen zodat de werking van de bepalingen over afstempelen beter kan worden geanalyseerd.
  • 9. 
    Ten slotte is een aantal lidstaten hun verplichting uit hoofde van artikel 11, lid 2, laatste alinea, om hun nationale praktijken met betrekking tot het in dat artikel bedoelde vermoeden van illegaal verblijf en de weerlegging ervan ter kennis van de andere lidstaten, de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad te brengen, nog niet nagekomen. De Commissie verzoekt die lidstaten dit te doen binnen één maand na de goedkeuring van dit verslag.

[1] PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

[2] Verordening (EG) nr. 2133/2004 van de Raad van 13 december 2004 waarbij voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de verplichting wordt ingevoerd om in de reisdocumenten van onderdanen van derde landen bij het overschrijden van de buitengrenzen van de lidstaten systematisch een stempel aan te brengen, PB L 369 van 16.12.2004, blz. 5.

[3] Aanbeveling van de Commissie van 6 november 2006 tot vaststelling van een gemeenschappelijk “Praktisch handboek voor grenswachters (Schengenhandboek)” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de uitvoering van grenstoezicht op personen, C(2006) 5186 definitief.

[4] Gelet op het feit dat Zwitserland pas sinds 12 december 2008 het Schengenacquis toepast, werd dat land niet om zijn ervaring met afstempelen gevraagd.

[5] Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1.

[6] Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.

[7] Punt 4.5 van het PHGW.

[8] Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad van 13 december 2004 betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten, PB L 385 van 29.12.2004, blz. 1. Alle lidstaten behalve Oostenrijk en Nederland passen dit beginsel toe.

[9] PB L 239 van 22.9.2000, blz.19.

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.