Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Samenvattend verslag over de staat van instandhouding van habitattypes en soorten, als vereist krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn

1.

Tekst

Belangrijke juridische mededeling

|

2.

52009DC0358

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement - Samenvattend verslag over de staat van instandhouding van habitattypes en soorten, als vereist krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn /* COM/2009/0358 def. */

[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 13.7.2009

COM(2009) 358 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Samenvattend verslag over de staat van instandhouding van habitattypes en soorten, als vereist krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT

Samenvattend verslag over de staat van instandhouding van habitattypes en soorten, als vereist krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn

Samenvatting

In het kader van een om de zes jaar plaatsvindende voortgangsrapportage is voor de allereerste keer een systematische beoordeling uitgevoerd van de staat van instandhouding van Europa’s meest kwetsbare habitats en soorten, die krachtens de Habitatrichtlijn bescherming genieten. Deze beoordeling heeft betrekking op 25 lidstaten en 11 biogeografische regio’s (zeven terrestrische en vier mariene). In Europa was nog nooit eerder sprake van rapportage op deze schaal, en de bevindingen vormen dan ook een primeur en een ijkpunt voor de beoordeling van toekomstige trends.

Uit de resultaten, die betrekking hebben op de periode 2001-2006, komt naar voren dat slechts een kleine fractie van de habitats en soorten van communautair belang zich in een gunstige staat van instandhouding bevindt. De verslagen van de lidstaten tonen aan dat grasland-, wetland- en kusthabitattypes het meest onder druk staan. Graslandhabitats zijn in hoge mate geassocieerd met traditionele landbouwpraktijken, die in heel de EU aan het verdwijnen zijn. Het proces waarbij wetlands moeten wijken voor andere vormen van bodemgebruik, gaat onverminderd voort; bovendien hebben deze habitats sterk te lijden van de gevolgen van klimaatverandering. Kusthabitats staan bloot aan de toenemende druk van toeristische ontwikkeling en verstedelijking. Voor sommige krachtens de richtlijn beschermde soorten zoals de wolf, de Euraziatische lynx, de bever en de otter zijn in delen van de EU bepaalde prille tekenen van herstel waarneembaar, maar zowel voor deze soorten als voor de meeste andere is van gezonde en duurzaam levensvatbare populaties nog lang geen sprake.

De resultaten bewijzen dat zowel de instandhoudingsmaatregelen van de richtlijn als de financierings- en andere instrumenten die in het kader van sectoraal beleid worden ingezet, positieve effecten kunnen sorteren. Er zijn echter nog grote inspanningen nodig om de tot dusver geboekte vooruitgang te consolideren. Met name dient het Natura 2000-netwerk te worden vervolledigd, zijn voor specifieke locaties herstelmaatregelen noodzakelijk en moeten zowel de afzonderlijke beschermde gebieden als het netwerk als geheel doeltreffend worden beheerd en in voldoende mate worden gefinancierd.

Ten slotte blijkt uit de verslagen die in het kader van de huidige verslagleggingsronde zijn ingediend, dat maar weinig lidstaten voldoende middelen uittrekken voor monitoring van de staat van instandhouding van de soorten en habitats op hun grondgebied. Een goed monitoringprogramma vereist deskundig personeel en aanzienlijke middelen. Zonder betrouwbare gegevens is het echter onmogelijk het effect van instandhoudingsmaatregelen in te schatten.

Nadere gegevens over de verslaglegging in het kader van artikel 17 kunnen worden geraadpleegd op de volgende website: http://biodiversity.eionet.europa.eu/article17.

  • 1. 
    INLEIDING

In 2001 heeft de Europese Unie zich als beleidsdoel gesteld het biodiversiteitsverlies in de EU tegen 2010 een halt toe te roepen. In het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit heeft de Europese Unie de mondiale doelstelling onderschreven om ‘het tempo waarin de biodiversiteit momenteel verloren gaat, tegen 2010 significant te doen afnemen’. In haar mededeling van 2006 ‘Het biodiversiteitsverlies tegen 2010 - en daarna - tot staan brengen’[1] heeft de Europese Commissie haar streefdoel om het biodiversiteitsverlies tegen 2010 een halt toe te roepen, herbevestigd en een stappenplan – het ‘actieplan inzake biodiversiteit’ – ontwikkeld om dat doel te bereiken.

Zonder betrouwbare gegevens over de biodiversiteitssituatie en –trends is een passend beleid, zowel op EU-niveau als in internationaal verband, onmogelijk. Op EU-niveau vormt de informatie die door de lidstaten uit hoofde van de Habitatrichtlijn[2] wordt verzameld en gerapporteerd, een belangrijke bron van gegevens over de toestand van sommige van de meest bedreigde habitattypes en meest kwetsbare dier- en plantensoorten.

  • 2. 
    VERSLAGLEGGINGSEISEN EX ARTIKEL 17 VAN DE HABITATRICHTLIJN

Wat de richtlijn voorschrijft

Krachtens artikel 17 van de Habitatrichtlijn dienen de lidstaten om de zes jaar verslag uit te brengen over de manier waarop de richtlijn wordt uitgevoerd. Voor de verslagperiode 2001-2006 hebben de lidstaten voor het eerst nadere bijzonderheden verstrekt over de staat van instandhouding van elk van de op hun grondgebied voorkomende habitattypes (216) en soorten (bijna 1 182) die in de richtlijn worden genoemd.

Op basis van de verslagen van de lidstaten moet de Commissie een samenvattend verslag opstellen (dit document), inclusief een beoordeling van de geboekte vooruitgang en van de bijdrage die het Natura 2000-netwerk heeft geleverd aan het bereiken van de in artikel 3 van de richtlijn omschreven doelstellingen.

Staat van instandhouding

Artikel 2 van de Habitatrichtlijn bepaalt dat ‘de op grond van deze richtlijn genomen maatregelen beogen de natuurlijke habitats en de wilde dier- en plantensoorten van communautair belang [de in bijlage I vermelde habitattypes en de in de bijlagen II, IV en V vermelde soorten] in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen’.

Artikel 1 van de richtlijn omschrijft wat in het geval van een habitattype respectievelijk een soort onder ‘ staat van instandhouding ’ wordt verstaan. Deze definities houden rekening met parameters zoals de grootte van het verspreidingsgebied van de habitat of de soort, alsook (in het geval van een habitattype) het daadwerkelijk door de habitat bezette areaal en de structuur en functies van de habitat, of (in het geval van een soort) de grootte en leeftijdsopbouw van de populatie en het sterfte- en voortplantingspatroon. Een en ander vormt de basis voor een gemeenschappelijke beoordelingsmethode en dito verslagleggingsformat, welke door het Comité habitats[3] in maart 2005[4] zijn aangenomen. In 2006 heeft de Commissie aanvullende richtsnoeren voor de beoordeling verstrekt[5].

Biogeografische regio’s

Habitats en soorten die vaak samen voorkomen, zijn ook geassocieerd met gebieden met vergelijkbare klimaatomstandigheden, hoogteligging en geologie. Vanuit een ecologisch gezichtspunt kan Europa worden opgedeeld in zeven terrestrische en vier mariene biogeografische regio’s. Daarom vormde bij de beoordeling van de staat van instandhouding van soorten of habitattypes door de lidstaten niet het hele grondgebied van de beoordelende lidstaat, maar slechts het binnen dat grondgebied vallende deel van de biogeografische regio in kwestie het referentiegebied. (Zie kader 1 voor meer informatie over de biogeografische regio’s).

Het verslagleggingsproces

De verslagen werden in elektronische vorm ingediend middels het ‘Reportnet’-systeem van het Europees Milieuagentschap (EMA). De nationale verslagen moesten tegen juni 2007 zijn ingediend. Slechts drie lidstaten hebben deze termijn nageleefd; tot in maart 2008 werden nog verslagen ingediend[6]. Zodra het verslag van een lidstaat was ingekomen, werd het door het Europees Thematisch Centrum voor biodiversiteit (ETC-BD) van het EMA gescreend op kwaliteit en volledigheid van de informatie. Verzoeken om verduidelijking, aanvulling en verbetering werden de lidstaat toegestuurd met een strakke termijn voor het overleggen van ontbrekende of geactualiseerde gegevens.

Raadpleging

In de loop van de beoordeling van de gegevens en de opstelling van dit document hebben de lidstaten drie keer inspraak gekregen. Om te beginnen is hun gevraagd de samenvattingen per lidstaat, die op basis van de nationale verslagen werden opgesteld, te toetsen. Ten tweede is van 28 juli tot 15 september 2008 een openbare raadpleging gehouden via het internet, waardoor een breed scala van belanghebbenden de gelegenheid is geboden om commentaar te geven. Er zijn circa 2 000 bezoekers vanuit 700 over de hele EU verspreide locaties geregistreerd en er zijn bijna 400 commentaren ontvangen. 75 % daarvan werd relevant bevonden en verwerkt in de online databankinformatie (‘Data Sheet Info’). Ten slotte is een concept-versie van dit document aan het Comité habitats voorgelegd.

Tekstkader 1: Biogeografische regio’s

[pic]

Betekenis van de codes voor de biogeografische regio’s:

ALP = alpien; ATL = Atlantisch; BOR = boreaal; CON = continentaal; MAC = Macaronesisch; MED = mediterraan; PAN = Pannonisch; MATL = marien Atlantisch; MBAL = marien Baltisch; MMAC = marien Macaronesisch; MED = marien mediterraan

  • 3. 
    VOLLEDIGHEID EN KWALITEIT VAN DE GEGEVENS

Ontbrekende informatie

Voor circa 13 % van de habitattypes en 27 % van de soorten luidde de conclusie van de door de lidstaten ingediende regionale beoordeling: ‘staat van instandhouding onbekend’. Het aantal soorten met ‘onbekende’ staat van instandhouding is bijzonder hoog in de Zuid-Europese landen: Cyprus, Griekenland, Spanje en Portugal gebruiken deze kwalificatie voor meer dan 50 % van de op hun grondgebied voorkomende soorten. In veel lidstaten ontbreken betrouwbare overzichtsgegevens over vleermuizen.

Een acuut probleem doet zich voor ten aanzien van het mariene milieu, waar 57 % van de beoordelingen van soorten en circa 40 % van de beoordelingen van habitattypes resulteerde in de kwalificatie ‘onbekend’. Veel lidstaten beschikken simpelweg niet over de vereiste informatie over de toestand van de in hun mariene wateren aangetroffen soorten en habitats.

Kwaliteit en samenhang

Zelfs wanneer informatie beschikbaar is, zorgen de uiteenlopende manieren waarop de gegevens werden verzameld en gepresenteerd vaak voor problemen. Het ETC-BD heeft dit soort anomalieën bij de gegevensverwerking en -analyse zoveel mogelijk gecorrigeerd. De Commissie en de lidstaten zijn nu reeds doende de lessen te trekken uit deze eerste verslagleggingsronde om de tijdens de volgende cyclus gegenereerde informatie te verbeteren.

  • 4. 
    BELANGRIJKSTE CONCLUSIES UIT DE VERSLAGEN EX ARTIKEL 17
  • A) 
    Inleiding

Het Thematisch Centrum voor biodiversiteit van het Europees Milieuagentschap heeft op basis van de verslagen van de lidstaten en volgens de overeengekomen methodiek voor elke biogeografische regio een geïntegreerde beoordeling opgesteld. De beoordelingen van de lidstaten zijn van een wegingsfactor voorzien die weergeeft welke fractie van het soortbestand of habitatareaal zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevindt. De resultaten zijn vervolgens samengevoegd tot één enkele geïntegreerde beoordeling voor elke biogeografische regio. In totaal zijn 701 beoordelingen van habitattypes en 2 240 beoordelingen van soorten op het niveau van de biogeografische regio opgesteld.

Op de website http://biodiversity.eionet.europa.eu/article17 zijn nadere bijzonderheden over de beoordelingen van de lidstaten en over de geïntegreerde beoordelingen in biogeografisch perspectief (inclusief kaarten en informatiebladen) alsook een uitvoerig technisch verslag te vinden.

In dit verslag wordt de uitkomst van de beoordelingen van de staat van instandhouding van habitats of soorten gepresenteerd middels een indeling in vier categorieën: ‘gunstig’ (groen), ‘ongunstig-ontoereikend’ (oranje), ‘ongunstig-slecht’ (rood) of ‘onbekend’ (grijs).

[pic]

  • B) 
    Staat van instandhouding van de habitattypes van bijlage I van de Habitatrichtlijn

Op het niveau van de biogeografische regio’s is de staat van instandhouding van bijna 65 % van de 701 habitattypes van bijlage I als ongunstig ingeschat. Slechts voor 17 % van de habitattypes viel de beoordeling gunstig uit (Fig.1.A).

[pic] | [pic] |

Figuur 1.A Figuur 1.B

Figuur 1.A: Overzicht van de staat van instandhouding van de habitattypes van bijlage I (de percentages zijn berekend op basis van het totale aantal beoordelingen)

Figuur 1.B: Overzicht van de staat van instandhouding van de habitattypes per biogeografische regio (de getallen tussen haakjes geven het aantal beoordelingen weer)

Een grafiek van de staat van instandhouding van habitats in de onderscheiden biogeografische regio’s (Fig. 1.B) brengt aanzienlijke verschillen tussen de regio’s aan het licht. In de Atlantische regio vertoonde geen enkel habitattype een gunstige staat van instandhouding, terwijl de beoordeling van habitattypes in de mediterrane en de alpiene regio in 20 tot 30 % van de gevallen gunstig uitviel.

Bijlage I van de Habitatrichtlijn omvat een breed scala van habitats, die in negen grote habitatcategorieën (zoals ‘bossen’ of ‘graslanden’) zijn gegroepeerd. Figuur 2 biedt een overzicht van het resultaat van de beoordelingen die voor deze negen habitatcategorieën zijn verkregen.

[pic]

Figuur 2: Beoordeling van de staat van instandhouding van habitattypes, uitgesplitst per habitatcategorie (de getallen tussen haakjes geven het aantal beoordelingen voor de onderscheiden categorieën weer)

De meeste Europese graslandhabitats vereisen een actief beheer. Op sommige plaatsen heeft het verdwijnen van traditionele beheersvormen geleid tot verlies van biodiversiteit, terwijl elders de overschakeling op intensievere landbouwpraktijken aan de basis ligt van het probleem. Graslandhabitats staan in de Atlantische, de Pannonische en de boreale regio zwaar onder druk.

Venen en moerassen bestaan alleen bij de gratie van specifieke hydrologische regimes. De toestand van deze habitattypes is bijzonder zorgwekkend in de Atlantische en de continentale biogeografische regio.

Duinhabitats zijn in de hele EU ernstig bedreigd en hun toestand wordt haast nergens als gunstig beoordeeld. De lidstaten zien in de ontwikkeling van het kusttoerisme de grootste bedreiging.

De instandhoudingssituatie van rotsachtige habitats en sclerofylle struikvegetaties (zoals vegetaties op puinhellingen) wordt over het algemeen positiever ingeschat dan die van andere habitatcategorieën. Een manifeste uitzondering op deze regel vormt het habitattype ‘permanente gletsjers’. Dat komt omdat gletsjers in heel de EU ernstig te lijden hebben van de klimaatverandering.

Wat de boshabitats betreft, is de toestand zeer verscheiden en tekenen zich geen duidelijke algemene trends af.

  • C) 
    Staat van instandhouding van de in de bijlagen van de Habitatrichtlijn opgenomen soorten

In de EU als geheel zijn in totaal 2 240 staat-van-instandhoudingsbeoordelingen van soorten uitgevoerd. Daarvan resulteerde 17 % in de beoordeling ‘gunstig’, 52 % in de beoordeling ‘ongunstig’ en 31 % in de conclusie ‘staat van instandhouding onbekend’ (Figuur 3.A).

[pic] | [pic] |

Figuur 3.A Figuur 3.B

Figuur 3.A: Overzicht van de staat van instandhouding van soorten (de percentages zijn berekend op basis van het totale aantal beoordelingen)

Figuur 3.B: Overzicht van de staat van instandhouding van soorten per biogeografische regio (de getallen tussen haakjes geven het aantal beoordelingen weer)

Het hoogste percentage staat-van-instandhoudingsbeoordelingen met een gunstige uitkomst doet zich voor in de boreale regio, gevolgd door de Macaronesische en de alpiene regio (Figuur 3.B). Dat de staat van instandhouding van een zeer groot aantal soorten in de mediterrane en de Atlantische regio als ‘onbekend’ is gerapporteerd, bemoeilijkt ten zeerste het maken van vergelijkingen.

In de mariene regio’s resulteerden de meeste beoordelingen in de kwalificatie ‘onbekend’, behalve in de Oostzee, waar de toestand van alle vier zoogdiersoorten slecht is.

Tussen de grote taxonomische groepen vallen qua staat van instandhouding in de EU geen systematische verschillen waar te nemen (Figuur 4).

[pic]

Figuur 4: Overzicht van de staat van instandhouding van soorten, gegroepeerd per hoger taxon (de getallen tussen haakjes geven het aantal beoordelingen voor ieder taxon weer)

  • D) 
    Staat van instandhouding van met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes

De resultaten van beoordelingen van met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes zijn vergeleken met die van habitattypes die samenhangen met andere vormen van bodemgebruik (Figuur 5). Duidelijk is dat van de landbouw afhankelijke habitattypes er in het algemeen slechter aan toe zijn: slechts in 7 % van de gevallen bleek hun staat van instandhouding gunstig, in vergelijking met 21 % voor ‘niet-landbouw’-habitattypes. Vooral in de Atlantische regio, waar de toestand van geen enkel met landbouwactiviteiten geassocieerd habitattype als gunstig wordt beschouwd, is de situatie uitermate zorgwekkend. In de Atlantische regio is de druk op de landbouwgrond het grootst. Hier bevinden zich sommige van de intensiefst geëxploiteerde landbouwgebieden van het hele continent. In de Pannonische en de mediterrane regio bedraagt het percentage met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes met een gunstige beoordeling 5 % respectievelijk 3 %. In de mediterrane regio bemoeilijkt het zeer hoge percentage beoordelingen met als uitkomst ‘onbekend’ evenwel een goed inzicht in de situatie. De resultaten voor deze verslagperiode bieden een vergelijkingsbasis waarnaar de effecten van de diverse biodiversiteitsbevorderende maatregelen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten uitvoer worden gelegd, kunnen worden afgemeten.

Figuur 5: Staat van instandhouding van al dan niet met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes: een vergelijking

Met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes (204 beoordelingen) | Niet met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes (497 beoordelingen) |

[pic] | [pic] |

  • E) 
    Invloed van klimaatverandering op habitattypes en soorten

In de verslagen van de lidstaten wordt van 42 habitattypes (19 %) en 144 soorten (12 %) gesteld dat klimaatverandering de staat van instandhouding ervan negatief beïnvloedt.

Wetlandhabitats zoals venen en moerassen hebben kennelijk het meest van de klimaatverandering te lijden, maar ook duinhabitats ondervinden een negatieve invloed.

Uit een vergelijking tussen de grote taxonomische groepen komt naar voren dat amfibieën kwetsbaarder zijn voor klimaatverandering dan de andere taxa. Amfibieën zijn sterk gebonden aan wetlandhabitats, die zoals gezegd het zwaarst door de klimaatverandering worden getroffen. Wellicht zijn klimaatverschuivingen ook van invloed op hun voortplantingssucces, aangezien bij deze organismen temperatuurveranderingen vaak het signaal vormen voor de start van het voortplantingsseizoen.

  • 5. 
    ENKELE CASUS NADER BEKEKEN

De verslaglegging uit hoofde van artikel 17 heeft uitvoerige informatie opgeleverd over de staat van instandhouding van meer dan 200 habitattypes en bijna 1 200 soorten in 25 lidstaten en 11 biogeografische regio’s. De Commissie heeft gepoogd in dit verslag de belangrijkste resultaten en conclusies onder de aandacht te brengen, maar bij de validatie en synthese van zo veel gegevens is het onvermijdelijk dat veel gedetailleerde informatie tussen de plooien valt.

Hoewel de algemene boodschap luidt dat de staat van instandhouding van veel habitattypes en soorten weinig rooskleurig is, blijkt uit gedetailleerde gegevens dat bepaalde soorten zoals de bruine beer, de wolf en de bever aan een herstelbeweging zijn begonnen en zich op vele plaatsen (zij het niet overal) opnieuw weten te vestigen. Dat dergelijke grote dieren erin slagen hun soortareaal weer uit te breiden, betekent dat geschikte habitats voorhanden zijn en dat de druk van bejaging en verontreiniging is afgenomen.

Voorts blijkt de situatie van veel soorten en habitattypes die op biogeografische-regioschaal in een ongunstige staat van instandhouding verkeren, bij nadere analyse van lidstaat tot lidstaat te verschillen. Regionale beoordelingen zijn gebaseerd op soms wel tien beoordelingen op lidstaatniveau, en het door een negatieve regionale beoordeling bestreken gebied omvat dus vaak landen waar de beoordeling tot andersluidende conclusies heeft geleid. Zo wordt de toestand van de groene glazenmaker ( Aeshna viridis ) voor de continentale regio als geheel als ‘ongunstig-slecht’ ingeschat, maar zoals blijkt uit Figuur 6 is de staat van instandhouding in elk van de drie landen waar deze soort voorkomt, verschillend.

[pic]..

Figuur 6: Beoordeling door de lidstaten van de toestand van de in bijlage IV opgenomen libel Aeshna viridis (groene glazenmaker) in de continentale regio. De staat van instandhouding van deze soort wordt voor de regio als geheel als ‘ongunstig-slecht’ ingeschat (ontleend aan http://biodiversity.eionet.europa.eu/article17 )

Een vergelijkbaar geval is dat van het valkruid ( Arnica montana ), waarvan de staat van instandhouding in de alpiene regio als ‘ongunstig-ontoereikend’ wordt beschouwd. Uit Figuur 7 valt echter af te leiden dat de staat van instandhouding op nationaal niveau varieert van ‘gunstig’ in het westen tot ‘ongunstig-slecht’ in het oosten. Deze conclusie geldt overigens alleen voor de alpiene regio; in het Atlantische deel van Frankrijk alsook in de Benelux-landen (Atlantische en continentale regio) is de toestand van deze soort ‘ongunstig-slecht’.

[pic]

Figuur 7: Beoordeling door de lidstaten van de toestand van de in bijlage IV opgenomen plant Arnica montana (valkruid) in de alpiene regio . De staat van instandhouding van deze soort wordt voor de regio als geheel als ‘ongunstig-ontoereikend’ ingeschat (ontleend aan http://biodiversity.eionet.europa.eu/article17 )

  • 6. 
    VERBAND TUSSEN STAAT VAN INSTANDHOUDING EN HET NATURA 2000-NETWERK
  • A) 
    Inleiding

De Habitatrichtlijn schrijft voor dat in het samenvattend verslag van de Commissie wordt ingegaan op de bijdrage van Natura 2000 tot de verwezenlijking van de in artikel 3 genoemde doelstellingen. Natura 2000 is er met name op gericht de habitattypes van bijlage I en de soorten van bijlage II ‘in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding [te] behouden of in voorkomend geval [te] herstellen’.

  • B) 
    Wat is Natura 2000?

Krachtens artikel 3 van de Habitatrichtlijn moeten de lidstaten een reeks beschermde gebieden aanwijzen. Die maken een integrerend deel uit van het Natura 2000-netwerk, dat zowel de Habitatrichtlijngebieden als de Vogelrichtlijngebieden omvat en het grootste ecologische netwerk ter wereld vormt. Vandaag de dag zijn in het kader van de Habitatrichtlijn bijna 22 000 beschermde gebieden aangewezen, die samen circa 13,3 % van het EU-grondgebied bestrijken. In zijn geheel omvat het Natura 2000-netwerk meer dan 25 000 beschermde gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden samen) die een breed spectrum van landgebruiksvormen – landbouwgebieden, bossen, wilde natuur – vertegenwoordigen en 17 % van het grondgebied van de EU beslaan.

  • C) 
    Bijdrage van het Natura 2000-netwerk aan de totstandbrenging van een gunstige staat van instandhouding

Het Natura 2000-netwerk is de voorbije 15 jaar gestaag gegroeid (Figuur 8) en de terrestrische component van het netwerk zou tegen 2010 af moeten zijn.

[pic]

Figuur 8. Ontwikkeling van het Natura 2000-netwerk (aantal gebieden)

Zodra een gebied officieel op de EU-lijst van gebieden van communautair belang is geplaatst, heeft de betrokken lidstaat overeenkomstig de richtlijn zes jaar de tijd om de natuurbehoudsmaatregelen uit te werken die nodig zijn om de ecologische waarde van het gebied te beschermen. Omdat het uitbouwen van het netwerk een zekere tijd vraagt en de instandhoudingsmaatregelen in vele gevallen nog niet operationeel zijn, valt in de huidige fase nog geen duidelijk, positief effect van het Natura 2000-netwerk op de staat van instandhouding van de onder de richtlijn vallende habitattypes (bijlage I) en soorten (bijlage II) te verwachten. Dat betekent geenszins dat er geen positieve voorbeelden te signaleren zijn (zie de paragrafen 3 en 4). Voor heel wat Natura 2000-gebieden, vooral dan die waarvoor financiële middelen ter beschikking zijn gesteld via de LIFE-programma’s of de programma’s voor plattelandsontwikkeling, heeft het netwerk op plaatselijk niveau manifest allerlei voordelen opgeleverd. Voorts is inmiddels wetenschappelijk aangetoond dat de Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen krachtens de Vogelrichtlijn – die 13 jaar eerder dan de Habitatrichtlijn werd aangenomen – een aanzienlijke bijdrage leveren tot de bescherming van de vogelstand[7]. Tegen de tijd dat het tweede en het derde verslag moeten worden ingediend (respectievelijk in 2013 en in 2019), zal de positieve bijdrage van Natura 2000 aan de staat van instandhouding van de krachtens de Habitatrichtlijn beschermde habitattypes en soorten duidelijk waarneembaar zijn.

  • D) 
    Financiële steun voor de uitvoering van de Habitatrichtlijn

In 2004 heeft de Europese Commissie de totale jaarlijkse kostprijs van het beheer van het Natura 2000-netwerk op 6,1 miljard euro geraamd[8]. Aan dit bedrag moeten de kosten worden toegevoegd van de natuurbehoudsmaatregelen die de lidstaten buiten de Natura 2000-gebieden nemen om de doelstellingen van de richtlijn te realiseren. Op EU-niveau zijn de meeste financieringsmiddelen ter ondersteuning van natuurbescherming afkomstig van plattelandsontwikkelingsprogramma’s in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het cohesiebeleid. Daarnaast hebben ook via LIFE gefinancierde projecten gericht bijgedragen tot een verbetering van de staat van instandhouding van specifieke habitats en soorten. Tussen de lidstaten bestaan grote verschillen wat betreft de mate waarin zij de mogelijkheden die door de EU-financieringsinstrumenten worden geboden om de biodiversiteit te ondersteunen, benutten. De in dit verslag gepresenteerde resultaten doen vermoeden dat in veel gevallen meer investeringen nodig zijn, willen de lidstaten hun verplichtingen uit hoofde van de Habitatrichtlijn nakomen.

  • 7. 
    CONCLUSIES

De EU heeft voor het eerst een allesomvattende beoordeling uitgevoerd van de staat van instandhouding van haar meest kwetsbare soorten en natuurlijke habitats. Deze exercitie betrof 25 lidstaten en 11 biogeografische regio’s (zeven terrestrische en vier mariene). De EU beschikt nu over een duidelijk ijkpunt voor de beoordeling van toekomstige trends wat betreft deze soorten en habitats. Nog nooit eerder was in Europa sprake van rapportage op deze schaal.

De bescherming van de biodiversiteit is voor de Europese Unie een prioriteit. Wil het EU-beleid ter zake succes kennen, dan dienen wij te kunnen beschikken over een algemeen toepasbare en betrouwbare maatstaf voor de toestand van de biodiversiteit. Daarom is het van cruciaal belang dat voldoende middelen worden uitgetrokken voor monitoring en verslaglegging in het kader van de Habitat- en de Vogelrichtlijn. Uit dit verslag blijkt dat veel lidstaten aanzienlijk meer middelen in deze activiteiten moeten investeren en dat de informatie over mariene habitats en soorten ontoereikend zo niet onbestaand is.

Uit de resultaten voor de verslagperiode 2001-2006 blijkt dat voor heel wat krachtens de Habitatrichtlijn beschermde habitats en soorten nog geen sprake is van een gunstige staat van instandhouding op lidstaat- of biogeografische-regioniveau. Toch zijn er in bepaalde gevallen aanwijzingen voor een gunstige tendens. Of deze positieve trends worden bewaarheid, zal moeten blijken uit de resultaten van de volgende monitoring- en verslagleggingsronde.

Het succes van de richtlijn zal in hoge mate worden bepaald door de mate waarin in bescherming van de biodiversiteit wordt geïnvesteerd. Het voorbije decennium kende de EU-financiering ter ondersteuning van de biodiversiteit een forse stijging. Nu is het zaak de praktische resultaten van deze extra financiering en van bijsturingen van het beleid te monitoren om te garanderen dat zij leiden tot een duurzame verbetering van de biodiversiteitssituatie. Het leidt geen twijfel dat het keren van het biodiversiteitsverlies een enorme opgave is, die de komende jaren nog grotere inspanningen zal vergen.

Uit de verslagen van de lidstaten blijkt dat de situatie van grasland-, wetland- en kusthabitattypes over het algemeen genomen erg slecht is. Graslandhabitats zijn in hoge mate geassocieerd met traditionele landbouwpraktijken, die in heel de EU aan het verdwijnen zijn. In het algemeen is de staat van instandhouding van álle met landbouwactiviteiten geassocieerde habitattypes aanzienlijk slechter dan die van andere habitattypes. In sommige delen van de EU moet de verklaring voor deze achteruitgang worden gezocht in de introductie van intensievere landbouwpraktijken; elders ligt de oorzaak bij plattelandsvlucht en het staken van elke vorm van beheer. Het proces waarbij wetlands moeten wijken voor andere vormen van bodemgebruik, gaat onverminderd voort; bovendien hebben deze habitats sterk te lijden van de gevolgen van klimaatverandering. Kusthabitats staan bloot aan de steeds toenemende druk van stedelijke ontwikkeling.

Het terrestrische gedeelte van het Natura 2000-netwerk nadert zijn voltooiing. Nu moet bij voorrang werk worden gemaakt van het vormgeven en ten uitvoer leggen van passende instandhoudingsmaatregelen voor alle Natura 2000-gebieden, inclusief toereikende financiering. Wat de mariene component betreft, valt nog een lange weg af te leggen alvorens het netwerk volledig zal zijn.

[1] COM(2006) 216 definitief van 22.5.2006.

[2] Richtlijn 92/43/EEG van de Raad inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

[3] Het regelgevend comité, bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, dat bij artikel 20 van de Habitatrichtlijn is ingesteld om de Commissie te assisteren bij de uitvoering van de richtlijn.

[4] ‘Assessment, monitoring and reporting of conservation status — Preparing the 2001-2006 report under Article 17 of the Habitats Directive.’ Nota voor het Comité habitats, DG Milieu, Brussel, 15 maart 2005. http://circa.europa.eu/Public/irc/env/monnat/library?l=/habitats_reporting/reporting_2001-2007/reporting_framework&vm=detailed&sb=Title.

[5] ‘Assessment, monitoring and reporting under Article 17 of the Habitats Directive: Explanatory Notes & Guidelines’, oktober 2006.http://circa.europa.eu/Public/irc/env/monnat/library?l=/habitats_reporting/reporting_2001-2007/guidlines_reporting&vm=detailed&sb=Title.

[6] Met na deze datum ontvangen informatie kon geen rekening meer worden gehouden.

[7] Zie het artikel ‘International Conservation Policy Delivers Benefits for Birds in Europe’, Science , 10 augustus 2007.

[8] COM(2004) 431 definitief. Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement — Financiering van Natura 2000.

 
 

3.

Uitgebreide versie

Van deze pagina bestaat een uitgebreide versie met de juridische context.

De uitgebreide versie is beschikbaar voor betalende gebruikers van de EU Monitor van PDC Informatie Architectuur.

4.

EU Monitor

Met de EU Monitor volgt u alle Europese dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.

De EU Monitor is ook beschikbaar in het Engels.