Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 31200 VIII - Vaststelling begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap 2008.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008; Memorie van toelichting  
Document­datum 18-09-2007
Publicatie­datum 14-03-2009
Nummer KST108428B
Kenmerk 31200 VIII, nr. 2
Van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2007–2008

31 200 VIII

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2008

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING

INHOUDSOPGAVE

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

 

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

3

1.

Leeswijzer

3

2.

Beleidsagenda

6

3.

De beleidsartikelen

38

 
  • 1. 
    Primair onderwijs

38

 
  • 3. 
    Voortgezet onderwijs

55

 
  • 4. 
    Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

70

 
  • 5. 
    Technocentra

85

 
  • 6. 
    en 7. Hoger onderwijs

87

 
  • 8. 
    Internationaal onderwijsbeleid

105

 
  • 9. 
    Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid

111

 
  • 10. 
    Informatie- en communicatietechnologie

120

 
  • 11. 
    Studiefinanciering

122

 
  • 12. 
    Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en school-
 
 

kosten

134

 
  • 13. 
    Lesgeld

143

 
  • 14. 
    Cultuur

145

 
  • 15. 
    Media

158

  • 16. 
    Onderzoek en wetenschapsbeleid
  • 24. 
    Kinderopvang
  • 25. 
    Emancipatie

De niet-beleidsartikelen

  • 17. 
    Nominaal en onvoorzien
  • 18. 
    Ministerie algemeen
  • 19. 
    Inspecties
  • 20. 
    Adviesraden

De bedrijfsvoeringsparagraaf

De diensten die een baten-lasten stelsel voeren

  • 1. 
    Centrale Financiën Instellingen
  • 2. 
    Nationaal Archief

Verdiepingshoofdstuk

Bijlagen

  • 1. 
    Moties en toezeggingen
  • 2. 
    RWT’s en ZBO’s
  • 3. 
    Afkortingenlijst
  • 4. 
    Begrippenlijst
  • 5. 
    Trefwoordenregister

166 178 187

193

193 195 196 198

201

207

207 210

213

261

261 287 288 291 302

2

4.

5.

6.

7.

8.

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2008 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten samen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2008. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2008.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2008 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat agentschappen)

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen (CFI) en het Nationaal Archief voor het jaar 2008 vastgesteld. De in de begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A. Plasterk

B. BEGROTINGSTOELICHTING 1. DE LEESWIJZER

De begroting 2008 bevat de volgende onderdelen:

  • a. 
    de beleidsagenda;
  • b. 
    de beleidsartikelen;
  • c. 
    de overzichtsconstructies;
  • d. 
    de niet-beleidsartikelen;
  • e. 
    de bedrijfsvoeringsparagraaf;
  • f. 
    de diensten die een baten-lasten stelsel voeren;
  • g. 
    het verdiepingshoofdstuk; h.  de bijlagen.
  • a. 
    De beleidsagenda

De beleidsagenda verbindt de belangrijkste beleidsdoelen van het ministerie van OCW. Nieuw is dat deze is onderverdeeld naar de drie beleidsterreinen onderwijs, cultuur en wetenschap. Bovendien staat aan het einde van de beleidsagenda een overzicht van de belangrijkste beleidsprioriteiten voor de komende periode, alsmede de instrumenten die daarvoor worden ingezet en de prestatiegegevens waarmee de voortgang op deze prioriteiten wordt gemeten. De belangrijkste aspecten van de kwaliteit en de prestaties van het onderwijsstelsel, waaronder de Lissabon-doelstellingen, zijn door middel van grafieken in beeld gebracht. Deze overzichtstabel en grafieken vormen de schakel tussen de beleidsagenda en de verschillende beleidsartikelen.

  • b. 
    De beleidsartikelen

Elk beleidsartikel is in principe opgebouwd volgens de standaardindeling:

+ algemene beleidsdoelstelling;

+ tabel budgettaire gevolgen van beleid;

+ operationele beleidsdoelstellingen;

+ overzicht beleidsonderzoeken.

Met ingang van de begroting 2008 is het artikel 10 (informatie- en communicatietechnologie afgekort Ict) opgeheven. De gelden voor de leerlinggebonden financiering voor Ict zijn thans opgenomen in de bekostiging van de onderwijssectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs en volwasseneneducatie. De centrale gelden voor Ict voor ondersteunings- en stimuleringsactiviteiten en innovatie zijn opgenomen in een apart artikelonderdeel van artikel 3 (voortgezet onderwijs). Daarmee blijft de informatieverstrekking aan de Staten-Generaal gewaarborgd.

In het Coalitieakkoord is afgesproken dat de dossiers kinderopvang en emancipatie worden overgeheveld van SZW naar OCW. In de begroting 2008 heeft OCW de onderdelen artikel 24 (kinderopvang) en artikel 25 (emancipatie) opgenomen na artikel 16.

Er is in deze begroting veel aandacht besteed aan de formulering van een samenhangend geheel van doelstellingen en bijbehorende prestatiegegevens, die een stabiele uitgangspositie vormt voor de beleidsverantwoording tijdens deze kabinetsperiode. De begroting 2008 bouwt voort op de verbeteringen die in de begroting 2007 ten aanzien van de prestatiegegevens zijn gerealiseerd. Vergeleken met de begroting 2007 is de

samenhang tussen de doelstellingen in de verschillende begrotingsartikelen verbeterd. In de doelstellingen staat de leerling, de docent, de wetenschapper of de cultuurparticipant centraal. In alle onderwijsartikelen zijn de belangrijkste functies van het onderwijs (kwalificatie, differentiatie, integratie), en de belangrijkste randvoorwaarden (toerusting, kwaliteit instellingen en docenten, toegankelijkheid) in de doelstellingen verwerkt. De doelstellingen in de cultuurartikelen maken een duidelijker onderscheid tussen de deelname aan cultuur en het aanbod daarvan. De doelstellingen zijn zoveel mogelijk onderbouwd met relevante en zinvolle prestatiegegevens (indicatoren of evaluatieonderzoek) waaraan streefwaarde of streefrichting is verbonden. Waar een onderbouwing van doelstellingen met prestatiegegevens zinvol wordt geacht, maar nog niet over gegevens wordt beschikt, is een ontwikkelperspectief geformuleerd.

In de gehele begroting is invulling gegeven aan motie Douma (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 949, nr. 11): beleidsdoelen zijn geformuleerd in termen van te realiseren maatschappelijke effecten en daarvan afgeleide prestatiegegevens. Waar hiervan is afgeweken, wordt in het artikel een motivering gegeven volgens het principe «pas toe of leg uit» (comply or explain). Voor de volgende beleidsartikelen kunnen (nog) geen zinvolle en relevante prestatiegegevens met streefwaarden worden weergegeven: + Art. 5 Technocentra. Het platform Bèta-Techniek evalueert nu de

werkzaamheden van de technocentra. De eerste resultaten, die inzicht kunnen geven in de gerealiseerde activiteiten van de technocentra en de effecten op de kennisinfrastructuur in de regio, komen in de tweede helft van 2007 beschikbaar. + Art. 8 Internationaal onderwijsbeleid. Het gaat hier om de ondersteuning van de Nederlandse belangenbehartiging bij internationaal opererende organisaties. De relatie tussen de Nederlandse inzet en het bereiken van internationale doelen is moeilijk objectief meetbaar. Wel brengt OCW jaarlijks verslag uit aan de Tweede Kamer over de internationale mobiliteit van lerenden middels het Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 452, nr. 30). Daarnaast zal in overleg met Nuffic, Cinop en het Europees platform in 2008 een maatstaf voor internationalisering worden ontwikkeld, die onder andere de participatie aan internationaliseringsprogramma’s en internationale mobiliteit van scholen en studenten in beeld brengt. + Art. 11, 12 en 13 Studiefinanciering, WTOS, Lesgelden. De doelstellingen op deze beleidsterreinen worden onderbouwd met kengetallen van onder andere de onderwijsdeelname en het verwachte rendement, en van het aantal ontvangers of gebruikers. Hierbij zijn geen streefwaarden vastgesteld. Het streven van de overheid is gericht op het waarborgen van de financiële toegankelijkheid van het onderwijs en niet dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van deze instrumenten. De onderwijsdeelname en het rendement zijn het resultaat van een breed scala van factoren, waarbij de beschikbaarheid van studiefinanciering of WTOS een relatief beperkte rol speelt.

De begroting 2008 verenigt ambitie met realiteitszin. De invloed van het beleid op de gewenste maatschappelijke situatie is niet altijd rechtstreeks of volledig vast te stellen, het betreft immers complexe beleidsproblemen en ingewikkelde causale relaties. Een van de belangrijkste functies van de opgenomen indicatoren is dat zij een positieve of negatieve trend, soms in internationaal perspectief, kunnen signaleren. In deze begroting zijn de prestaties van het beleid zo goed mogelijk in beeld gebracht, maar enige

terughoudendheid bij de beoordeling van de indicatoren is altijd geboden: het zijn indicaties van de uitkomsten van het beleid. Daarnaast speelt de inzet van de enveloppemiddelen een rol. Een belangrijk gegeven hierbij is dat de oploop van de enveloppe voor 2009 en verder conform de afspraak uit het Coalitieakkoord per departement gereserveerd is op de aanvullende post van het Rijk. De bedragen voor 2009 en verder worden jaarlijks bij Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld.

Niettemin zijn in deze begroting de maatschappelijke doelstellingen en prioriteiten op creatieve wijze en met ambitie geformuleerd en zo adequaat mogelijk onderbouwd met meetbare prestatie- en effectgegevens.

Naar aanleiding van de motie Bakker c.s. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 391, nr. 3) is per beleidsartikel een tabel opgenomen waarbij per operationele doelstelling vanaf 2007 wordt aangegeven hoeveel middelen juridisch verplicht zijn, hoeveel middelen bestuurlijk gebonden en hoeveel middelen niet juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden zijn.

  • c. 
    Niet-beleidsartikelen

Er zijn vier zogenaamde niet-beleidsartikelen: + nominaal en onvoorzien + ministerie algemeen + inspecties + adviesraden

  • d. 
    Bedrijfsvoeringsparagraaf

In deze paragraaf wordt ingegaan op de interne bedrijfsvoering. Hierin wordt een toelichting gegeven op de belangrijke ontwikkelingen op dit gebied. Daarnaast worden knelpunten toegelicht die mogelijk een risico vormen voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen en wordt aangegeven welke acties hierbij worden genomen.

  • e. 
    Diensten die een baten-lasten stelsel voeren

Dit onderdeel bevat de cijfermatige overzichten van de agentschappen Centrale Financiën Instellingen en het Nationaal Archief.

  • f. 
    Verdiepingshoofdstuk

In dit onderdeel worden per beleidsartikel de mutaties getoond tussen de stand ontwerpbegroting 2007 en de ontwerpbegroting 2008. De ondergrens voor het toelichten van mutaties is € 2,2 miljoen. Een aantal mutaties is centraal toegelicht (loonbijstelling, prijsbijstelling, intensiveringen, ombuigingen).

  • g. 
    Bijlagen

De volgende bijlagen zijn bij de begroting opgenomen:

+ Overzicht moties en toezeggingen

+ Overzicht RWT’s en ZBO’s

+ Afkortingen

+ Trefwoorden

+ Begrippen

  • 2. 
    BELEIDSAGENDA 2008

Inleiding

Goed onderwijs, excellente wetenschap en een rijk cultureel leven zijn van vitaal belang voor onze maatschappij. Dat geldt voor terreinen als onze economie, de sociale samenhang, culturele uitwisseling, emancipatie en het persoonlijke welbevinden van individuen. Er is dus alle reden om te investeren in onderwijs (inclusief kinderopvang), cultuur en wetenschap. Het huidige kabinet trekt hier dan ook ruim 2 miljard euro extra voor uit.

  • 1. 
    Onderwijs (inclusief kinderopvang)

Wij geloven in de kracht van goed onderwijs. Voor de economie van morgen, voor de samenleving van morgen maar vooral voor (jonge) mensen zelf, voor hun persoonlijke vorming en ontwikkeling, voor hun bestaanszekerheid, hun weerbaarheid en wendbaarheid op de (steeds internationaler wordende) arbeidsmarkt. Kennis, kwaliteit en ambitie zijn de kernwoorden hierbij. Goed onderwijs wordt in een prettige leeromgeving gegeven, waar leraren en leerlingen (en hun ouders) elkaar kennen en zich gekend weten. Goed onderwijs brengt waarden onder woorden en durft normen te stellen. Goed onderwijs bereidt leerlingen en studenten voor op hun rol in en bijdrage aan de samenleving. Goed onderwijs draagt, kortom, bij aan een betere samenleving.

Veel mensen zijn ongerust over de staat van het onderwijs. Ook in de eerste honderd dagen van het kabinet werden we regelmatig geconfronteerd met zorgen. Kinderen zouden van school komen zonder voldoende kennis en kunde. Kranten berichten dat een kwart van de leerlingen de basisschool verlaat zonder behoorlijk te kunnen lezen. Wie leert er nog jaartallen, hoofdsteden en tafels? Tegenwoordig lijken kinderen vooral te leren dat je alles wat er te weten valt kunt «googelen». Ouders beklagen zich dat lessen te vaak uitvallen en dat er ongekwalificeerd personeel voor de klas staat. Scholen zouden hun leerlingen te weinig gevoel voor gezagsverhoudingen bijbrengen. Te weinig studenten kiezen voor het leraarschap, omdat het een gering aanzien geniet en slecht betaald wordt. Een kwart van de pabostudenten scoort onvoldoende voor taal en rekenen. Deze gevoelens leven breed in de samenleving. Volgens velen zou de zorgelijke toestand van het onderwijs te wijten zijn aan vernieuwingen als het nieuwe leren, het studiehuis en competentiegericht leren.

Wij trekken ons deze kritiek aan, al gaan wij niet klakkeloos mee in alle grieven. Het onderwijs in Nederland behoort nog altijd tot de wereldtop, vooral waar het de prestaties van de zwakste leerlingen betreft (Minne et al., Excellence for Productivity?, CPB 2007). Van alle basisscholen verdient 93 procent tenminste het predicaat voldoende (Onderwijsverslag 2005/2006). Bemoedigend, maar het is niet genoeg. Wij rusten niet voordat die zeven procent zwakke scholen naar behoren functioneert. En ook voor de overgrote groep die voldoende scoort moet de norm omhoog. Ons onderwijs moet dus beter! Ook bestaat er veel discussie over het nieuwe leren. Dat is op zich een goed teken, want onderwijzen en leren gaat niet op routine. Wij achten het van groot belang dat de docent zelf in de positie is de keuzes voor de meest effectieve pedagogisch didactische aanpak te maken, in goede samenspraak met belanghebbenden, en ondersteund door hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek. Wij

streven daarbij uitdrukkelijk naar een herwaardering van kennisoverdracht binnen het onderwijs. Nederlandse taal en rekenvaardigheid hebben daarbij de hoogste prioriteit.

De kwaliteit van het onderwijs moet boven iedere twijfel verheven zijn. Er is ons dan ook alles aan gelegen om het publiek vertrouwen in het onderwijs te herstellen. En dat kan ook, als de overheid duidelijk aangeeft wat zij van scholen verwacht en als zij optreedt waar dat nodig is. Maar bovenal hebben we scholen nodig die trots en zelfbewust deze verwachtingen waarmaken, naar eigen inzicht werk maken van hun maatschappelijke opdracht en hierover duidelijk verantwoording afleggen aan ouders, leerlingen en overheid. Zónder nieuwe bureaucratie. Wij willen dat onderwijsgeld ten goede komt aan het onderwijs. Een toenemende verantwoordingslast past daar niet bij.

In scholen komen veel maatschappelijke ontwikkelingen samen. We maken daarom de praktische en principiële keuze om de school te benutten en toe te rusten voor meer dan leren alleen. Dit vraagt om samenspel tussen rijks-, gemeentelijke en andere overheden. Zo verwelkomen we jeugdzorg, schuldhulpverlening, justitie en andere instellingen binnen de schoolmuren. Zo kan de leraar zich concentreren op lesgeven. Daarnaast verwachten we veel van de uitbreiding van het aantal brede scholen. De maatschappelijke stage is een veelbelovend middel om leerlingen kennis te laten maken met facetten van de samenleving die vaak nog onbekend zijn voor hen. En naast het gezin blijft de school de aangewezen plaats om jongeren tot kritische (wereld-)burgers te vormen en respect voor gezag bij te brengen. Scholen hebben ook een voorbeeldfunctie. Daarom is het niet acceptabel dat er binnen het onderwijs sprake is van excessieve beloningen van bestuurders.

Bij al deze ambities past de overheid enige bescheidenheid. Goed onderwijs komt namelijk tot stand in de klas, tussen leerling en docent. En elke school is zo goed als zijn docenten. Goed onderwijsbeleid versterkt daarom de positie van de docenten. Zij zijn het die dag in dag uit het verschil maken, zij stimuleren en motiveren leerlingen het beste uit zichzelf te halen. Leraren zijn voor veel leerlingen ook een belangrijk rolmodel. Zij geven iedere dag vorm aan de pedagogische opdracht van de school.

Daarom willen we het vak weer glans geven. De leraren máken de school. Goede, bevlogen leraren verdienen meer waardering en respect. Leraren moeten trots zijn op hun vak, trots kunnen zijn op een stevige en gedegen lerarenopleiding. Ze moeten ten volle professional willen zijn, de ambitie hebben de beste te zijn in hun vak. Ze moeten zich daartoe blijvend scholen en het gevoel krijgen zelf «aan ’t stuur» te zitten. Dit vraagt iets van «Den Haag», van het schoolmanagement, maar zeker ook van leraren zelf. Alleen samen lukt het om de positie van de leraar te verstevigen. En dat is hard nodig, niet in de laatste plaats om het lerarentekort af te wenden dat als een zwaard van Damocles boven ons onderwijs hangt.

In het vervolg van deze paragraaf staan we eerst stil bij goed bestuur: hoe willen we sturen op goed onderwijs? Daarna gaan we in op de belangrijkste maatregelen die we per onderwijssector nemen om de geschetste ambities te bereiken.

+ Goed bestuur: sturen op goed onderwijs Wat goed gaat, moeten we behouden en wat beter kan, willen we verbeteren. Goed onderwijs van basisschool tot en met universiteit, is onderwijs dat maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het beleidsprogramma «Samen werken, samen leven» en in deze begroting hebben we veel maatregelen opgenomen die de kwaliteit van het onderwijs moeten verbeteren. Docenten van universiteit tot basisschool, begeleiders in stagebedrijven, gemeenteambtenaren, studenten en ouders: zíj «maken» het onderwijs. «Goed bestuur» verschaft hen de positie om maximaal bij te dragen aan de kwaliteit van het onderwijs: + De professionals in het onderwijs krijgen meer ruimte en verantwoordelijkheden. + De overheid formuleert heldere normen voor de onderwijsresultaten

en enkele andere aspecten die de onderwijskwaliteit bepalen. + Instellingen stellen de kwaliteit van hun onderwijs ter discussie in een

dialoog met belanghebbenden (horizontale verantwoording). + Instellingen verstrekken heldere informatie over de onderwijsresultaten aan belanghebbenden. + Instellingen zorgen voor transparant bestuur. + De overheid zorgt voor effectief toezicht op de onderwijskwaliteit, dat

is gebaseerd op verdiend vertrouwen. + Gemeenten kunnen hun verantwoordelijkheid nemen door met scholen te overleggen en afspraken te maken over onder andere het bredere jeugdbeleid via de Locale Educatieve Agenda.

Meer autonomie vraagt om heldere normen De afgelopen jaren hebben de onderwijsinstellingen meer ruimte gekregen om het onderwijs in te richten naar eigen professionele inzichten. Het onderwijs gaat over het «hoe», de overheid gaat over het «wat», is het uitgangspunt. Dat roept bij docenten, schoolleiders en bestuurders, maar ook in de samenleving de vraag op wat dan de eisen zijn waaraan onderwijsinstellingen moeten voldoen. In het Coalitieakkoord en het Beleidsprogramma is daarom afgesproken dat de overheid duidelijker moet omschrijven wat deelnemers/leerlingen moeten kennen en kunnen aan het eind van de verschillende schoolsoorten. Afgezien van regelgeving over contacturen en over de bekwaamheid van docenten is het «hoe» nadrukkelijk voorbehouden aan de school. Wel willen we de kwaliteit van het «hoe» bevorderen, bijvoorbeeld door meer wetenschappelijke fundering van de onderwijspraktijk te stimuleren, de leraar zijn vak terug te geven en de horizontale verantwoording en dialoog tussen de school en belanghebbenden te versterken.

Horizontale verantwoording

Goed onderwijs is alleen mogelijk als iedereen in en rond de school bijdraagt aan de onderwijskwaliteit van de «eigen» school of instelling. In de eerste plaats geldt dit voor de docenten, maar het geldt ook voor het «toeleverende onderwijs» en het vervolgonderwijs, voor bedrijven (stages), voor bestuurders, leerlingen/studenten en – in primair en voortgezet onderwijs en mbo – voor de ouders. Onderwijsinstellingen worden verplicht zich «horizontaal» te verantwoorden. Dit houdt in dat instellingen in gesprek gaan met genoemde belanghebbenden over het verbeteren van de onderwijskwaliteit en de te maken onderwijskundige keuzes. Daarbij kunnen ook afspraken worden gemaakt over de bijdrage daaraan door deze belanghebbenden. Onderwijsinstellingen hebben daarbij ruimte voor maatwerk. Wij zullen met maatregelen komen om

horizontale verantwoording steviger te verankeren en nemen het onder meer op in het wetsvoorstel «Goed onderwijs, goed bestuur in het PO en VO».

Horizontale verantwoording is complementair aan het verticale toezicht. Als scholen niet aan de inspectienormen voldoen, bekijkt de inspectie de kwaliteit van het bestuurlijk opereren van de instelling, inclusief de kwaliteit van de horizontale verantwoording. Scholen die voldoen aan de inspectienormen, krijgen minder bezoek van de inspectie. Horizontale verantwoording mag niet leiden tot meer bureaucratische lasten. Een goed instrument om dat tegen te gaan is het jaardocument. Scholen en instellingen hoeven vanaf 2008 nog slechts beperkte informatie aan te leveren, die bruikbaar is voor zowel de horizontale verantwoording als het verticale toezicht. Een andere mogelijkheid om de horizontale verantwoording te verbeteren, is de versterking van de medezeggen-schapspositie van ouders, leerlingen en studenten. Ook benchmarks en tevredenheidsonderzoeken dragen bij aan de horizontale verantwoording.

Transparante onderwijsresultaten

Als scholen en instellingen hun eigen resultaten kunnen afzetten tegen die van vergelijkbare scholen en instellingen, dan kan daarvan een sterke prikkel uitgaan om het onderwijs te verbeteren. We blijven daarom bevorderen dat de instellingen hun onderwijsresultaten openbaar maken en dat deze vergeleken kunnen worden met die van andere instellingen. Zo worden in alle sectoren benchmarksites ontwikkeld en publiceert de Inspectie van het Onderwijs haar kwaliteitskaarten. En ook Cfi publiceert op haar site «Onderwijs in cijfers» veel benchmarkgegevens over prestaties, leerlingenaantallen en de organisatie van onderwijsinstellingen. Voor het primair en voortgezet onderwijs is bovendien een ouderpor-tal in ontwikkeling. Wij willen de toegankelijkheid van deze sites verbeteren en het gebruik ervan door ouders, docenten en bestuurders stimuleren.

Transparant bestuur

Bestuurders van scholen en instellingen zijn als bevoegd gezag verantwoordelijk voor goed onderwijs op hun instelling. Zij zijn ervoor verantwoordelijk dat docenten goed kunnen presteren, dat de school zorgt voor onderwijskwaliteit en dat de organisatie op orde is. Wij willen de bestuurders daar meer dan tot nu toe op aanspreken. Wij willen ook dat bestuurders meer ruimte geven aan de professional. We ondersteunen daarom de monitoring en normering van de interne bureaucratie die in gang is gezet in de onderwijssectoren. Daarnaast bevorderen we «goed werkgeverschap»: besturen en schoolleiders moeten docenten in staat stellen om hun vakbekwaamheid te verbeteren en op een professionele manier te reflecteren op hun werkwijze en prestaties.

Goed bestuur vereist een transparante bestuurscultuur. Dat betekent dat

de onderwijsinstelling:

+ Een intern systeem van onafhankelijk toezicht kent.

+ Een medezeggenschapsraad en een klachtenprocedure heeft.

+ Werkt met een jaarplan en een jaarverslag.

+ Belanghebbenden op en rond de instelling voorziet van informatie over de onderwijsresultaten en het (kwaliteits)beleid van de onderwijsinstelling.

+ Regelmatig overlegt met deze belanghebbenden over de onderwijsresultaten en de aspecten van het onderwijs op de instelling die voor hen relevant zijn.

We verwachten in het bijzonder van de interne toezichthouders dat zij het management aansporen de kwaliteit te waarborgen en daarbij effectieve en uitvoerbare keuzes maken. Op dit moment ontwikkelen de onderwijssectoren zelf branchecodes. Wij zullen hen vragen om daarin normen op te nemen voor de inkomens van bezoldigde bestuurders. Mocht blijken dat bestuurders zich niet aan die normen houden, dan gaan we met de Kamer in gesprek over eventuele maatregelen.

Toezicht en verdiend vertrouwen

Instellingen die goed onderwijs verzorgen, en veel instellingen doen dat, hebben recht op vertrouwen van de politiek en de samenleving. Scholen die volgens de inspectie geen risico’s lopen, krijgen dan ook minder bezoek van de inspectie.

De inspectie zal in de toekomst veel capaciteit inzetten op de zwakke tot zeer zwakke scholen. Het andere deel van haar capaciteit zal de inspectie inzetten voor het toezicht op instellingen die gemiddeld of (zeer) goed presteren.

Instellingen die niet aan de eisen voldoen, zullen dus intensiever door de inspectie worden gevolgd dan voorheen. De inspectie ziet daarbij toe op de kwaliteit van het onderwijs en kijkt in het bijzonder naar de inspanningen van de bestuurders. Zij moeten verbeterplannen ontwikkelen die voldoende vertrouwen genieten bij de inspectie én bij betrokkenen ter plaatse.

Als instellingen te lang onder de maat presteren en als er geen uitzicht is op verbetering grijpen wij in. Met het oog hierop is de zogenaamde «interventiepiramide» ontwikkeld (Visie op toezicht, Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, Kamerstuk 30 183, nr. 11, d.d. 11 september 2006), die wij consequent zullen toepassen. Bovendien zal ook de inspectie zelf met de komende wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT) meer bevoegdheden krijgen om te handhaven. Ten slotte zullen we het lopende proces van integratie van het toezicht afronden. Wij zullen de Kamer in september 2007 nader informeren over de actuele ontwikkelingen in het toezicht, naar aanleiding van de evaluatie van de WOT.

+ Kinderopvang en Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE)

Harmonisering voorzieningen 0–4 jarigen en bestrijden taalachterstanden Het kabinet gaat de regels voor kinderopvang, peuterspeelzalen en voorschoolse educatie harmoniseren. Met het geharmoniseerde stelsel willen we alle kinderen met een taalachterstand bereiken. Het is uiterst belangrijk dat deze kinderen VVE volgen. Daarom mogen hun ouders geen belemmeringen kennen om hun kinderen aan een VVE-programma te laten deelnemen. Hierbij is het uitgangspunt dat ouders die arbeid en zorg combineren hun huidige recht op kinderopvangtoeslag behouden. In het geharmoniseerde stelsel willen we verder het laagdrempelige karakter bewaren van het huidige peuterspeelzaalwerk – ook voor kinderen die niet tot de hiervoor geschetste doelgroep behoren.

De harmonisering combineert de sterke onderdelen van de Wet kinderopvang (vraagfinanciering, keuzevrijheid, landelijke regelgeving, creativiteit van ondernemers) met een duidelijke rol voor gemeenten in het lokale achterstandenbeleid. Het rijk en de gemeenten zullen hierin gezamenlijk optrekken, zoals beschreven in het bestuursakkoord van het rijk met de VNG. Verder zetten we samen met de vier grote steden en een aantal plattelandsgemeenten (zoals in Oost-Groningen) acties op om de kinderen met een taalachterstand op het gewenste taalniveau te krijgen.

De harmonisatie krijgt zijn beslag in een wetsvoorstel dat in de loop van 2008 bij de Tweede Kamer wordt ingediend en per 1 januari 2010 van kracht zal worden.

Investeringen in kwaliteit

De kinderopvang groeit snel. Dat mag niet ten koste gaan van de kwaliteit. Uit onderzoek naar het kwaliteitsniveau (Bureau Bartels, 2006) blijkt dat de kwaliteit omhoog kan. Verhogen van het opleidingsniveau, verbeteren van de bestaande opleidingen en investeren in de deskundigheid van het zittende personeel worden door de sector zelf gezien als de beste mogelijkheden om de kwaliteit van de kinderopvang te verbeteren. Het kabinet wil onder andere dat in 2011 het aandeel van het pedagogisch personeel met een opleiding op hbo-niveau aanzienlijk is toegenomen. Verder zullen regionale convenanten van roc’s en kinderopvanginstellingen de aansluiting verbeteren tussen opleidingen en praktijk. Gezien de dreigende krapte op de arbeidsmarkt is dat een belangrijke maatregel. Het kabinet zal samen met het veld hier voorstellen voor ontwikkelen.

Ontwikkeling buitenschoolse opvang

Het gaat goed met de opvang. Steeds meer ouders maken er gebruik van. In verschillende regio’s overtreft de groeiende vraag naar opvang het aanbod, dit geldt vooral bij de buitenschoolse opvang (bso). Om de wachtlijsten terug te dringen zijn vooral investeringen in accomodtie nodig. Onder voorzitterschap van mr. drs. B. J. Bruins heeft een task-force advies uitgebracht aan het kabinet op 1 september. Een plan van aanpak voor de terugdringing van de wachtlijsten is gelijktijdig met de begroting naar de Tweede Kamer gestuurd.

+ Kwaliteit onderwijs PO

Scholen in het basisonderwijs presteren goed, zo rapporteert de Inspectie van het Onderwijs in het Onderwijsverslag 2005–2006. Toch verlaten nog te veel kinderen de basisschool met een taalen rekenachterstand. Ook bij de overgang van leerlingen van de basisschool naar het vervolgonderwijs ziet de Inspectie van het Onderwijs knelpunten. Daarnaast is het speciaal (basis)onderwijs te weinig opbrengstgericht. Kortom, als we alle kinderen goed willen toerusten voor de toekomst, dan moet het beter. Samen met de onderwijssector ontwikkelen we daarom een Kwaliteitsagenda PO. De prioriteit in deze agenda is betere resultaten voor taal en rekenen. Taalachterstanden bij driejarige kinderen worden weggewerkt met VVE. Samen met de sector bepalen we voor taal en rekenen duidelijker wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs moeten kennen en kunnen. Ten slotte passen we de gewichtenregeling aan, zodat scholen met een opeenstapeling van problemen of met specifieke plattelands-problematiek onderwijsachterstanden beter kunnen bestrijden.

Wat we willen, is de beste kansen voor élk kind. Het gaat niet om wat een kind níet kan, maar wat een kind wél kan. Scholen krijgen daarom meer mogelijkheden om hun leerlingen een rijke leeromgeving te bieden, die hun nieuwsgierigheid en leergierigheid prikkelt. Ook door de ontwikkeling van brede scholen nemen de ontwikkelingsmogelijkheden van kinderen toe. Partners uit de sport, cultuur, de welzijnsector en/of de kinderopvang werken hierbij samen. Het aantal combinatiefuncties in onderwijs, buitenschoolse opvang en sport vergroten we tot 2 500 fte. Voor iedere zorgleerling komt een passend onderwijstraject, gericht op een zo hoog mogelijk leerrendement. Hiertoe worden de verschillende

zorgstructuren in het onderwijs beter op elkaar afgestemd en worden leerdoelen voor alle leerlingen geformuleerd. Daarnaast wordt kwaliteitszorg op scholen gestimuleerd. Scholen bezitten een schat aan informatie doordat zij hun leerlingen volgen en toetsen. Deze informatie moet beter worden gebruikt om het onderwijs aan te passen aan de individuele ontwikkeling van de leerlingen. Zeer zwakke scholen moeten zich snel herstellen. Daarom bereiden we een wetsvoorstel voor dat aanvullende interventiebevoegdheden regelt als scholen er niet in slagen zichzelf te verbeteren. Daarnaast scherpt de Inspectie van het Onderwijs haar werkwijze en haar interventiebeleid aan voor zwakke scholen.

Te veel scholen zijn overwegend «zwart» of juist te «wit». Dat kan niet. Zo bevordert de school tweedeling in plaats van integratie. En wat op school begint, zet zich later door in de maatschappij. Daarom streven we naar zoveel mogelijk gemengde scholen in gemengde wijken. In de vier grootste gemeenten en een aantal andere gemeenten gaat een pilot van start om na te gaan welke maatregelen het meest effectief zijn. Op 23 mei 2007 is het Kenniscentrum Gemengde Scholen van start gegaan. Dit centrum zal scholen en gemeenten helpen, bijvoorbeeld door goede voorbeelden uit te wisselen en debatten te organiseren. Ouders die hun school meer gemengd willen maken, kunnen voor ondersteuning terecht bij de Stichting Kleurrijke School.

+ Kwaliteit onderwijs VO

Het voortgezet onderwijs is een cruciaal onderdeel in de onderwijsloopbaan van jongeren. Het is de schakel tussen het relatief homogene primair onderwijs en het zeer gedifferentieerde beroeps- en wetenschappelijk onderwijs. Jongeren moeten de kans krijgen een opleiding te volgen die ze gelukkig maakt en die ze een duurzame plek in de arbeidsmarkt garandeert. Ze hebben recht op een optimaal doorlopende leerlijn en een soepel schakelend voortgezet onderwijs dat maximaal bijdraagt aan succes in het vervolgonderwijs. Dat stelt hoge eisen aan de (verbetering van) de kwaliteit van het voortgezet onderwijs, zowel in termen van onderwijsopbrengsten («wat»), als in termen van vormgeving van het onderwijs («hoe»).

In het Onderwijsverslag 2005/2006 stelt de Inspectie van het Onderwijs vast dat de kwaliteit van het voortgezet onderwijs over het geheel genomen in orde is. Maar er zijn ook zorgen, onder meer over de hoogte van de uitval, over de balans tussen kennis en vaardigheden van leerlingen en over de kwaliteit van de zorg en begeleiding van leerlingen. De snel toenemende druk op de arbeidsmarkt voor leraren is een groot risico.

De sector, de scholen en de leraren worden dus aangesproken op hun vermogen om op alle niveaus systematisch de kwaliteit te verbeteren en daarvoor de voorwaarden te scheppen. Op dit terrein zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet, maar er moet ook nog heel veel gebeuren. In aansluiting op de kwaliteitsagenda PO vragen we daarbij bijzondere aandacht voor basiskennis en -vaardigheden op het gebied van rekenen, taal en de Canon van Nederland. Scholen en professionals moeten dus een cultuur van leren en verbeteren ontwikkelen, waarbinnen zij scherp naar hun eigen kwaliteit en leeropbrengsten kijken. Wij willen komen tot een partnership met alle betrokkenen waarin deze kwaliteitsagenda voor het voortgezet onderwijs centraal staat. We willen daar vanuit onze rol maximaal aan bijdragen, met prestatieafspraken en met de gerichte inzet van bestaande middelen en investeringen op basis van het Coalitieakkoord en het Beleidsprogramma van het kabinet.

We zullen scholen prikkelen en stimuleren om op deze terreinen alle zeilen bij te zetten en uit te blinken. Professionalisering van docenten en verankering van basiskennis en -vaardigheden in het leerplan moeten de inhoudelijke kwaliteit van het voortgezet onderwijs versterken.

De maatschappelijke stage biedt jongeren de gelegenheid om tijdens hun middelbare schooltijd kennis te maken met en bij te dragen aan de samenleving. Doel van de stage is om hun maatschappelijke betrokkenheid, sociale integratie en het besef van waarden en normen te vergroten. Zo worden ze gestimuleerd om zich als actieve burgers op te stellen en verantwoordelijkheid te nemen voor de samenleving. Uit de ervaringen van de scholen die de afgelopen schooljaren een maatschappelijke stage hebben aangeboden, blijkt daarnaast dat deze stages voor veel jongeren een motiverende leeromgeving bieden, waardoor ze minder geneigd zijn tot uitval en voortijdig schoolverlaten. De uitwerking van de maatschappelijke stage moet zoveel mogelijk passen bij de situatie van de school, de talenten en wensen van de leerlingen en de regionale behoefte aan stagiaires. De Tweede Kamer ontvangt in oktober/november 2007 een plan van aanpak maatschappelijke stage.

Het vmbo moet bijdragen aan de verdere versterking van de kwaliteit van het onderwijs in de beroepskolom vmbo-mbo-hbo. De ruimte voor praktijkgericht onderwijs, voor leerlingen die «met hun handen leren», wordt met kracht verder uitgebouwd. Samen met scholen, bedrijfsleven en gemeenten zetten we in op maatwerk en voldoende opleidingskansen voor jongeren die al werken.

De ervaringen die hiermee worden opgedaan, worden geanalyseerd door de Adviesgroep VMBO. Deze Adviesgroep komt eind dit jaar met concrete aanbevelingen.

In deze kabinetsperiode zullen de schoolboeken gratis worden. Daarmee worden de schoolkosten voor de ouders verder verlaagd. Bovendien komt er zo een eind aan het verschijnsel dat kinderen zonder schoolboeken op school komen, doordat hun ouders geen schoolboeken aanschaffen. Daarnaast geeft deze verandering scholen de gelegenheid om nieuwe leermiddelen te ontwikkelen. De docent als professional kan hiermee sterker in positie worden gebracht.

De leerling kennen, volgen en hem onderwijs op maat bieden is ook één van de grote uitdagingen waar het voortgezet onderwijs de komende periode voor staat. Een menselijke maat in de organisatie van het onderwijs is daarvoor een voorwaarde. We zullen bij nieuwe maatregelen bekijken wat het effect is op die «menselijke maat». We stimuleren verder de ontwikkeling en verspreiding van goede voorbeelden van de «menselijke maat» binnen grootschalige verbanden. We onderzoeken de mogelijkheden die een fusietoets biedt en we betrekken daarbij ook de mogelijkheden van andere wettelijke maatregelen en financiële impulsen om de «menselijke maat» te bevorderen. Deze en andere maatregelen werken we uit in een actieplan Menselijke Maat.

Het streven naar passend onderwijs geldt voor álle leerlingen: zowel voor leerlingen op het vmbo als leerlingen in havo/vwo. De samenwerkingsverbanden VO – die nu nog uitsluitend op vmbo en praktijkonderwijs zijn gericht -gaan ook zorg bieden aan leerlingen uit het havo/vwo. Deze scholen sluiten dus aan binnen deze samenwerkingsverbanden. De manier waarop de financiële middelen worden verstrekt en verdeeld, beïnvloedt de organisatie en kwaliteit van het onderwijs. Met het oog daarop onderzoeken we dit jaar in overleg met het veld hoe we de

bekostiging van het voortgezet onderwijs kunnen herijken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 119, d.d. 24 april 2007). Om de transparantie in de besteding van de middelen voor het voortgezet onderwijs te vergroten, gaan scholen zich verantwoorden over (onder meer) hun reservepositie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 183, nr. 16 d.d. 28 februari 2007).

+ Kwaliteit onderwijs BVE

Een groot deel van de Nederlandse jongeren (492 000 in 2006) en volwassenen ontvangt in het middelbaar beroepsonderwijs zijn vorming en voorbereiding, gericht op een zelfstandig functioneren in de samenleving en op een duurzame positie op de arbeidsmarkt. We willen dat de kwaliteit van de mbo-opleidingen verbetert en het competentiegericht beroepsonderwijs zorgvuldig wordt ingevoerd. Dat lukt als de instellingen de urennorm naleven, de kwaliteit van de examens bewaken, aantrekkelijk onderwijs aanbieden dat goed aansluit op de veranderende vraag op de arbeidsmarkt en de betrokkenheid van het bedrijfsleven vergroten. Door een intensieve samenwerking met het bedrijfsleven kunnen roc’s hun innovatieve vermogen versterken, zodat ze het competentiegericht beroepsonderwijs beter vorm kunnen geven.

Een competentiegerichte kwalificatiestructuur die meebeweegt met de wisselende eisen van de arbeidsmarkt en de behoeften van jongeren en volwassenen, biedt de basis voor maatwerk. Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met het startniveau van de individuele deelnemer. De onderwijsinstellingen krijgen voldoende ruimte om gedifferentieerd en flexibel onderwijs aan te bieden. Het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie moet een drempelloze instroom kennen voor alle potentiële deelnemers op de niveaus 1 of 2 (als niveau 1 niet voorhanden is) van het mbo.

Instellingen moeten ook nauw samenwerken met relaties buiten de instellingen om voortijdige schoolverlaters op te vangen. Het mbo kan zijn bereik of zorgbreedte vergroten door samen te werken met gemeenten, bedrijfsleven en andere relevante (regionale) partijen. Dit vraagt om aantrekkelijk onderwijs, dat een duidelijke relatie legt met de beroepspraktijk. Daarnaast is intensieve begeleiding nodig door mentoren, docenten en praktijkbegeleiders.

In het najaar van 2007 komen we met een strategische agenda waarin we

concrete doelstellingen uitwerken, op basis van het beleidsprogramma en

de beleidsagenda. Die doelstellingen zijn:

+ Meer kwaliteit en maatwerk (onder andere door invoering competentiegericht beroepsonderwijs, op orde hebben van onderwijstijd en examinering, doorlopende leerlijnen, bevordering leven lang leren).

+ Halvering aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters (onder andere door de loopbaanoriëntatie en -begeleiding te verbeteren, evenals de aansluiting tussen onderwijssectoren in de beroepskolom).

+ Beroepsonderwijs dat meebeweegt met de arbeidsmarkt (onder

andere door een intensievere begeleiding van deelnemers, samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijven, en meer en betere beroepspraktijkvormingsplaatsen).

+ Verhoging maatschappelijke participatie (onder andere door de

deelname van volwassenen aan de educatie en door vermindering van laaggeletterdheid).

+ Voortdurende aandacht voor innovatie (onder andere voor de

invoering van competentiegericht leren, kennisuitwisseling tussen onderwijsinstellingen en bedrijven, en het bevorderen van ondernemerschap). Deze strategische agenda is de opmaat voor een bestuursakkoord dat we in het najaar van 2007 willen afsluiten tussen overheid en veldpartijen (MBO Raad/AOC-Raad, Colo en Paepon). In dit bestuursakkoord maken we afspraken over inhoud, processtappen, fasering en verantwoordelijkheidsverdeling op de hiervoor genoemde thema’s. Daarnaast willen we in een bestuurlijk arrangement met betrokken partijen specifiek vastleggen hoe het mbo de komende jaren het competentiegerichte beroepsonderwijs invoert. Een belangrijk element daarin zijn de afspraken met individuele instellingen over tempo en realisatie van competentiegericht onderwijs. In 2010 is het competentiegericht beroepsonderwijs overal ingevoerd.

+ Stop de schooluitval

Ieder kind heeft ambitie, ieder kind heeft talent. Maar niet ieder kind krijgt de beste kansen om op school het beste uit zichzelf te halen. Eén op de vier leerlingen verlaat het voortgezet onderwijs met een opleiding onder mbo-2 niveau. Die jongeren zijn te kwetsbaar om een goede plek in onze maatschappij te veroveren.

Wij willen de schooluitval halveren: van 71 000 in 2002 tot 35 000 in 2012. Daarom versterken we in 2008 de «Aanval op de uitval», samen met ouders, scholen, bedrijfsleven (voor stages en leer/werkplekken), maatschappelijk werk, jeugdzorg, gemeenten en politie. Allereerst sluit het rijk opnieuw prestatieconvenanten met gemeenten en scholen. Bestaande maatwerktrajecten met bewezen meerwaarde verspreiden we als good practices. Daarnaast besteden we in 2008 en latere jaren aandacht aan verbeterde loopbaanoriëntatie en -begeleiding, in goede samenwerking met het bedrijfsleven.

Op de overgang tussen vmbo en mbo vallen veel leerlingen uit. Naast het bestaande preventieproject zoeken we vanaf het schooljaar 2007–2008 naar structurele oplossingen voor deze uitval. Daartoe zetten we experimenten op met verlengde vmbo-trajecten vanaf het derde leerjaar vmbo, waardoor leerlingen hun startkwalificatie kunnen halen zonder de vaak problematische overgang naar een groot roc en vice versa (geïntegreerd traject op roc om een startkwalificatie te behalen). Bij een verlengd vmbo-traject houden we aandacht voor het praktijkgericht leren op het vmbo. Het is onze ambitie om deze regeerperiode op alle scholen en opleidingen in voortgezet en beroepsonderwijs de zorgcomponent van de leerlingen (leerling-gebonden zorg) te versterken en de kwaliteit hiervan waar nodig te verhogen.

Daarnaast werken we de komende jaren intensief samen met andere departementen, zoals Jeugd en Gezin. Doel is uitval te voorkomen door de zorg op de scholen zelf te verbeteren. Verder werken we samen met de ministers van Defensie, Justitie, BZK (politie) en WWI. Samen met SZW pakt OCW groenpluk aan. Tijdens de participatietop heeft het rijk met de werkgevers afgesproken dat zij hun werknemers zonder startkwalificatie stimuleren om deze alsnog te behalen. Hierbij hoort ook dat werkgevers voldoende stage- en werkplekken scheppen. Een interessante maatregel die we de komende periode willen onderzoeken, is het gebruik van sport en cultuur om jongeren op school te houden. Voorwaarde is dat we een sluitende informatie-, registratie- en toezichtsketen hebben die scholen en gemeenten ondersteunt. Tot slot zullen we de komende jaren het onderzoek over VSV verder versterken. We zullen in samenwerking met WWI prioriteit geven aan het voorkomen

van onderwijsachterstanden in de 40 geselecteerde aandachtswijken. Het streven is om alle jonge doelgroepkinderen (2–6 jaar) te bereiken met de programma voor- en vroegschoolse educatie (VVE), te beginnen in de krachtwijken in de vier grote gemeenten. We willen samen met VWS (sport) een dekkend aanbod realiseren van brede scholen in de 40 wijken door het beschikbaar stellen van co-financieringsmiddelen voor combinatiefuncties. De schooluitval is in de aandachtswijken twee keer zo hoog als gemiddeld. We zullen met scholen en gemeenten (opnieuw) prestatiecon-venanten sluiten, waarbij middelen beschikbaar komen voor de preventieve aanpak.

+ De leraar op een voetstuk

Vanaf 2010 dreigt er door de vergrijzing een tekort aan leraren, vooral in het voortgezet onderwijs (3 300 leraren in 2011). In het primair onderwijs zal (zonder maatregelen) het tekort aan schoolleiders oplopen tot 500 in 2011 (op dit moment zijn er al 150 vacatures). De vervangingsvraag in het mbo stijgt in 2010 naar 1 860 leraren. De onderwijssector moet op grote schaal nieuw, goed gekwalificeerd personeel vinden op een moment dat de arbeidsmarkt aantrekt. Ook de kwaliteit van het onderwijspersoneel staat onder druk. Steeds vaker staat er een onbevoegde docent voor de klas. De reken- en taalvaardigheid van veel studenten die instromen op de pabo voldoen niet aan de gestelde eisen. En hoewel de arbeidstevredenheid onder leraren traditiegetrouw hoog is, willen leraren, in alle sectoren, wel meer betrokken worden bij het beleid van de eigen instelling.

We willen de kwaliteit van het onderwijs verhogen. Om dat te bereiken zijn voldoende gekwalificeerde leraren nodig. Mede op basis van het advies van de Commissie Leraren, onder leiding van de heer Rinnooy Kan, komen we met maatregelen om het tekort aan leraren en schoolleiders aan te pakken, de positie van de leraar te versterken en de kwaliteit van de leraar te verbeteren. In oktober komt OCW met een actieplan. Dit actieplan zal de komende jaren de OCW-agenda in hoge mate gaan bepalen. Het zal gericht zijn op vergroting van de aantrekkelijkheid van het beroep van leraar door middel van het aantrekkelijker maken van de inhoud van het vak en daarnaast selectieve financiële maatregelen.

+ Hoger onderwijs naar de top

Nederland wil tot de top van de Europese kenniseconomie behoren. Dit doet een sterk beroep op innovatieve vermogens van de Nederlandse samenleving. Het vraagt een hoogopgeleide beroepsbevolking, een stijgend belang van opleiding ten opzichte van werkervaring en de noodzaak om als land aantrekkelijk te zijn voor buitenlands toptalent. Nederland kampt echter met een tekort aan goed opgeleid personeel. Een tekort dat samengaat met hardnekkige vormen van werkloosheid onder mensen die laag zijn opgeleid. De sleutel voor een beter functionerende arbeidsmarkt ligt vooral in een verbetering van het opleidingsniveau op alle fronten. Mensen moeten volop mee kunnen draaien in de kennissamenleving. Speerpunten voor het hoger onderwijs zijn een goede doorstroom, minder uitval en een «leven lang leren». Maar ook het hoger onderwijs moet beter, vooral vanwege de ambitie om van Nederland een innovatieve, concurrerende economie te maken. De eerste twee jaren van de studie blijken nog veel studenten af te haken. We zien ook dat bijna de helft van de studenten zich niet uitgedaagd voelt. Het

huidige hoger onderwijs kent verder weinig excellentie. De top is nog niet in zicht. Dat mag onder andere worden afgeleid uit de verbeterpunten van accreditaties van opleidingen.

De meeste mensen die werken en leren in het hoger onderwijs delen onze visie op verminderen van uitval, verhogen van kwaliteit en meer differentiatie. We willen afstand nemen van de zesjescultuur. Het moet weer vanzelfsprekend worden dat elke student uit zichzelf wil halen wat erin zit, de eigen mogelijkheden maximaal benut. Het kabinet brengt daarom in goed overleg met de kennisinstellingen in het najaar van 2007 een strategische agenda uit voor het hogeronderwijsbeleid, en voor het onderzoeks- en wetenschapsbeleid, met onder meer de volgende maatregelen: + In de bachelorfase willen we het studiesucces verhogen en de uitval

verminderen, door extra te investeren in kleinschalig onderwijs (met

bijzondere aandacht voor allochtone studenten). + We willen de kwaliteit van docenten verhogen (vooral via verhoging

van de scholingsgraad). + We verhogen excellentie in het onderwijs, door te investeren in het

onderwijsaanbod en extra middelen voor beurzen aan talentvolle

studenten. + We bekostigen tijdelijke stimulering/subsidiering van nieuwe hbo-masteropleidingen. + We versterken de positie van kwetsbare opleidingen (kleine letteren en

collecties).

Deze maatregelen krijgen onder meer vorm in resultaatafspraken met de hogeronderwijssector. Daarnaast trekt het kabinet extra geld uit voor de eerste en tweede geldstroom voor wetenschappelijk onderzoek (zie verder onder Wetenschap). Overeenkomstig het Coalitieakkoord hebben we ten slotte een hoofdlijnenakkoord met het onderwijsveld bereikt, dat de basis vormt voor een geïntegreerd wetsvoorstel voor bekostiging en besturing van hoger onderwijs en onderzoek.

  • 2. 
    Wetenschap

Dit kabinet wil ruim baan geven aan ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek. Excellente wetenschap is de basis van een innovatieve, creatieve en concurrerende economie en van een vooruitstrevende, vitale samenleving. Onderzoeksgroepen met toponderzoekers zijn «magneten» voor jong talent. Het zijn «hotspots» voor het ontstaan van nieuwe bedrijven en voor de groei van bestaande bedrijven, bijvoorbeeld in de creatieve industrie. Maar toponderzoek leidt ook tot innovatieve oplossingen voor maatschappelijke problemen. Het Nederlandse wetenschappelijke onderzoek moet zich daarom kunnen meten met het beste in de wereld. Een hoog gemiddeld niveau is niet voldoende. De grote uitdaging voor het Nederlandse wetenschapsbeleid is daarom om op meer terreinen onderzoeksgroepen te kweken die de absolute wereldtop vormen en om meer onderzoek te realiseren op Nobelprijsniveau. Het moet dan wel gaan om excellente centra op de gebieden met de snelste wetenschappelijke ontwikkelingen en de breedste impact op wetenschap en toepassingen; gebieden die voor ons land en voor ons bedrijfsleven het belangrijkst zijn en/of gebieden waar Nederland een wetenschappelijke traditie en wereldnaam heeft.

Ruimte voor excellente onderzoekers

Het kabinet is ervan overtuigd dat dit niet kan worden bereikt via van bovenaf opgelegde thema’s of via instellingen, maar door ervoor te zorgen dat het geld rechtstreeks bij de beste mensen terechtkomt. Daarvoor is een radicalere selectie nodig van onderzoekers, naar analogie van de Amerikaanse situatie, waarin niet primair instellingen worden gefinancierd maar onderzoekers en onderzoek. Geselecteerde onderzoekers moeten meer ruimte krijgen om elkaar op te zoeken en zelf topgroepen te vormen, en ze moeten toegang hebben tot goede faciliteiten. Langs deze weg ontstaan vanzelf samenwerkingsverbanden van toponderzoekers en excellente onderzoekskernen.

We nemen daarvoor de volgende maatregelen:

+ De Vernieuwingsimpuls wordt uitgebreid. Die is gericht op vernieuwing van onderzoek, door (jonge) veelbelovende onderzoekers kansen te bieden. De verplichting dat universiteiten eigen middelen uit de eerste geldstroom moeten bijdragen (de matchingsverplichting) komt te vervallen. Zo krijgen geselecteerde onderzoekers meer ruimte om zelf hun onderzoekslijnen te bepalen, en wordt hun mobiliteit gevorderd.

+ We richten het promotiestelsel meer op excellentie, naar het model van de graduate schoolsin de Verenigde Staten.

+ De programma’s voor vrouwen en allochtoon onderzoekstalent zetten we voort. Daarnaast stimuleren we dat meer vrouwen hogere functies verwerven, zoals hoogleraar.

+ Voor grote infrastructurele voorzieningen voegen we een bedrag toe aan het NWO-budget. Voor dit doel stellen we een nationale roadmap-commissie in om voor eind 2007 prioriteiten in kaart te brengen voor grootschalige onderzoeksvoorzieningen. Dit in navolging van de Europese roadmap. De taak van deze roadmap commissie moet verbreed worden tot andere onderzoeksinfrastructuur zoals NWO-Middel en -Groot, om een betere benutting en doelmatigheid van de faciliteiten te realiseren voor zover de bevoegdheiden van NWO niet worden aangetast. Ook zullen TNO/GTI en het bedrijfsleven beter worden betrokken bij het kiezen van deze faciliteiten. NWO selecteert de voorstellen.

+ Wetenschappers en bedrijfsleven moeten elkaar meer opzoeken bij het doen van onderzoek. Focus op bepaalde onderzoeksterreinen die voor de Nederlandse kenniseconomie van belang zijn is hierbij belangrijk. Dit kabinet zet daarom in op een betere aansluiting van onderzoek op de lange termijn kennisbehoeften, zowel vanuit maatschappelijke vraagstukken als vanuit de markt.

Voor jong talent moet het aantrekkelijk zijn om in de wetenschap te werken. Zeker als het gaat om wetenschappers, moeten instellingen dus een personeelsbeleid voeren met ruimte voor talent en diversiteit.

Valorisatie

Wetenschappelijk onderzoek moet ingebed zijn in de samenleving. Door met een breed publiek te communiceren over wetenschap, moeten de instellingen ervoor zorgen dat de bevolking kennis van en belangstelling heeft voor wetenschap, al was het maar om draagvlak voor investeringen te verwerven. Ook verwachten we van het wetenschappelijk onderzoek een belangrijke bijdrage aan het oplossen van maatschappelijke problemen, innovatie in maatschappelijke sectoren en innovatie in het bedrijfsleven.

Daarom wil het kabinet dat onderzoek door bedrijven en in maatschappelijke sectoren beter wordt benut. De beste manier om dat te doen is investeren in de kwaliteit van het wetenschappelijk onderzoek. Het vertalen van wetenschappelijke ontdekkingen en onderzoeksresultaten naar toepassingen binnen het bedrijfsleven wordt gezien als één van de structurele knelpunten van het Europese kennissysteem en daarmee ook van het Nederlandse. Ons land heeft een goed onderzoeksbestel, maar is onvoldoende in staat om de kennis in dat bestel om te zetten in producten en diensten. Eén van de belemmeringen is dat onderzoekers zelf onvoldoende meeprofiteren van de commerciële opbrengsten van hun intellectuele eigendom.

We treffen daarom de volgende maatregelen:

+ In 2010 zal vraagprogrammering bij TNO en GTI’s (Groot Technologisch Instituten) volledig zijn ingevoerd. Hiermee komt de kennisvraag centraal te staan en geven overheid, bedrijven en maatschappelijke organisaties meer dan voorheen aan voor welke problemen er nieuwe kennis nodig is.

+ Om de kwaliteit van het toepassingsgerichte onderzoek te verbeteren, schenken we bij de financiering meer aandacht aan de kwaliteit en aan de mogelijkheden om onderzoek te benutten.

+ Onderzoekers krijgen meer mogelijkheden om mee te profiteren van de opbrengsten van het door henzelf gegenereerde intellectueel eigendom.

+ Wetenschappers en bedrijfsleven moeten elkaar meer opzoeken bij het doen van onderzoek. Focus op bepaalde onderzoeksterreinen die voor de Nederlandse kenniseconomie van belang zijn is hierbij belangrijk. Dit kabinet zet daarom in op een betere aansluiting van onderzoek op de lange termijn kennisbehoeften, zowel vanuit maatschappelijke vraagstukken als vanuit de markt.

Innovatieplatform en project Nederland Ondernemend Innovatieland (NOI)

Het innovatieplatform «nieuwe stijl» vervult een rol als onafhankelijke ijsbreker door, in dialoog met de samenleving, ideeën aan te reiken, innovaties aan te jagen, en een kritische bijdrage te leveren aan de strategie van het kabinet. Het innovatieplatform schenkt daarbij ook aandacht aan de kennisverspreiding. De leden van het innovatieplatform zijn hierbij geen vertegenwoordigers van een belangengroepering of achterban, maar uitgekozen om hun specifieke deskundigheid en ervaring.

Met het project NOI wordt een betere benutting van kennis en vernieuwend ondernemerschap ten behoeve van maatschappelijke vraagstukken beoogd. De interdepartementale programmadirectie Kennis en Innovatie zal hiertoe een lange termijn strategie opstellen. De in het Coalitieakkoord aangekondigde Taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt wordt tevens ingebed in deze interdepartementale programmadirectie.

De komende periode werkt het Innovatieplatform samen met de programmadirectie aan een maatschappelijke innovatieagenda. Tevens zal in gezamenlijkheid de start worden voorbereid van drie maatschappelijke innovatieprogramma’s: energie, zorg en water.

Binnen het NOI-programma «versterken innovatief vermogen» krijgen de speerpunten «Nederland als hotspot voor talent» (arbeidsmarkttekorten,

kennismigranten, ondernemerschap in onderwijs) en «kennis moet rollen» (kenniscirculatie MKB-onderiwjs-onderzoek/School als kenniscentrum en sociale innovatie) een plaats.

  • 3. 
    Cultuur en media

Cultuur en media: «glans aan het bestaan»

Een vrij, divers, toegankelijk en internationaal hoogstaand aanbod van kunst, cultureel erfgoed en media is waardevol. Het vertegenwoordigt onze immateriële rijkdom. Dit aanbod is onmisbaar voor de vitaliteit in de samenleving. Kunst begeeft zich net als wetenschap over de grenzen van het bekende. Het is van belang dat een internationaal concurrerend klimaat ontstaat dat uitdaagt tot optimale prestaties. Ruimtelijk ontwerp zit in onze cultuur. Dit blijkt uit de hedendaagse architectuur en uit de monumenten die er uit het verleden zijn overgebleven. Cultureel erfgoed herinnert ons eraan waar we vandaan komen en helpt ons begrijpen wie we zijn. Media zijn prominent aanwezig in ons dagelijks leven. Zij hebben een op zichzelf staande waarde als cultuurdrager en -maker. Samen met kunst en erfgoed laten media nieuwe inspirerende perspectieven zien. Ze ontroeren en houden ons een spiegel voor. Media zijn cruciaal voor informatievoorziening en meningsvorming in een democratie. Ze dragen bij aan de individuele ontplooiing van mensen en aan economische groei. De publieke omroep gaat verder meer zendtijd besteden aan cultuur. Want kunst is er voor iedereen, en de publieke omroep is van ons allemaal. Vanwege de intrinsieke waarde en het collectieve karakter van cultuur en vanwege de positieve maatschappelijke effecten zet het kabinet zich in voor een divers, hoogwaardig en toegankelijk aanbod waar zoveel mogelijk mensen gebruik van maken. Zij doet dat met behulp van vijf publieke belangen, die wettelijk zijn verankerd:

  • 1. 
    Ze stimuleert de diversiteit in het culturele leven.
  • 2. 
    Ze stimuleert een bepaalde kwaliteit, vanuit de gedachte dat dit aanbod de samenleving als geheel verrijkt.
  • 3. 
    Ze bewaakt de toegankelijkheid van cultuur en media voor alle burgers.
  • 4. 
    Ze borgt de onafhankelijkheid van de productie: onafhankelijkheid van onevenredige druk van de markt en van inhoudelijke bemoeienis van de overheid zelf.
  • 5. 
    Ze bewaart, beschermt en benut ons cultureel erfgoed.

Cultuur

Kunst maakt het leven mooier. We willen er dan ook zoveel mogelijk mensen van laten genieten. De doelstelling van het cultuurbeleid is te komen tot een bloeiend cultureel leven. Daar gaat het extra geld naartoe dat dit kabinet beschikbaar stelt. In de hoofdlijnennotitie Cultuur (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44) die in juni door dit kabinet naar de Tweede Kamer is gestuurd, is het beleid uitgewerkt langs vijf lijnen: cultuurparticipatie, excellentie, innovatie, een mooier Nederland en een sterke cultuursector.

Mensen beoefenen en ervaren kunst en cultuur. Dat is de basis van het culturele leven in ons land. Onze ambitie voor cultuurparticipatie onderstreept dat. Doelstelling is dat jongeren tot 18 jaar actief of passief vertrouwd raken met één of meerdere kunstvormen. Daarbij gaat het om amateurkunst en cultuureducatie. Een nieuw in te richten Programmafonds Cultuurparticipatiezal dit ondersteunen. Daarnaast onderzoeken we mogelijkheden en de wenselijkheid van een cultuurkaart. Verder komt er

een programma leesbevordering. Rijksmusea worden gratis voor jongeren tot en met 12 jaar. We streven ernaar dat ook alle andere musea gratis worden voor deze leeftijdscategorie. In Arnhem komt een Nationaal historisch museum.

Het beleid zal de komende tijd meer ruimte bieden aan excellentie, aan talent. We willen dat Nederland op de verschillende kunstgebieden zijn (kop)positie in internationaal opzicht verkrijgt, behoudt of versterkt. Toptalent en topinstellingen krijgen meer geld. Er komt meer aandacht voor innovatie, onder andere om de creatieve industrie, het gebruik van nieuwe media en de toegankelijkheid van het digitale culturele aanbod en erfgoed te versterken.

Cultuurhistorie en architectuur dragen bij aan een aantrekkelijke en herkenbare leefomgeving. Om tot een mooier Nederland te komen, werken we samen met andere departementen. Het is onze bedoeling dat de culturele factor in de ruimtelijke inrichting wordt versterkt, het architectuurbeleid wordt met kracht opgepakt. Het gaat om een integrale benadering. Modernisering van de monumentenzorg is daarbij onontbeerlijk. We beschermen ons erfgoed en trekken geld uit om objecten te conserveren, te restaureren en toegankelijk te maken. Om de intrinsieke waarde van cultuur te borgen en om maatschappelijke effecten te optimaliseren, moeten we zorgen voor een sterke cultuursector. Een sector waarin de rollen duidelijk zijn verdeeld, en die professioneel en ondernemend is. De veranderingen in de cultuurnotasystema-tiek sluiten daarbij aan. Het rijk financiert een beperkt aantal instellingen die behoren tot de basisinfrastructuur rechtstreeks. De overige instellingen worden betaald door cultuurfondsen en andere overheden. Daarnaast stimuleren we cultureel ondernemerschap en worden samen met de sector de mogelijkheden onderzocht om tot zakelijke verbeteringen te komen. De commissie Cultuurprofijt zal zich onder meer richten op differentiatie van toegangsprijzen en andere vormen van profijtbeginsel zoals sponsoring en marketing. Hierdoor kunnen instellingen meer eigen inkomsten genereren en wordt de zelfstandigheid van culturele instellingen vergroot.

Een modern medialandschap

Doelstelling van het mediabeleid is te zorgen dat burgers toegang hebben tot een breed en pluriform media-aanbod. Er zijn vaste waarden die het mediabeleid schragen en die de overheid veilig wil stellen: onafhankelijke en toegankelijke media van hoge kwaliteit, met een grote mate van verscheidenheid en die bijdragen aan de sociale samenhang. Onder invloed van digitalisering veranderen mediadistributie en mediagebruik ingrijpend. Vooral jongere generaties zitten meer achter de computer dan voor de televisie of met een boek op de bank. Digitalisering, commercialisering en internationalisering stellen nieuwe eisen aan het mediabeleid. Deze ontwikkelingen vragen om een mediabeleid dat zich niet beperkt tot omroep en pers, of tot publieke spelers, maar zich uitstrekt over de volle breedte van het medialandschap. Het mediabeleid richt zich daarom op alle hedendaagse vormen van contentproductie- en distributie; publieke en commerciële omroep, kranten en opiniebladen en journalistieke en culturele uitingen op internet.

Het kabinet hecht aan een sterke publieke omroep en een onafhankelijke en pluriforme pers. In een wetsvoorstel dat in 2008 in werking moet treden, wordt de multimedialetaak van de publieke omroep beter

geregeld. Een deel van de extra middelen van het kabinet komt juist hiervoor beschikbaar. Verder komt er extra geld vrij voor de kwaliteit en vernieuwing van het aanbod.

De eerste financiële impuls van het kabinet in 2008 staat geheel in het teken van het herstel van de programmering van de landelijke publieke omroep en dekking van de tekorten op hun begroting. Er komt apart budget voor meer Nederlands drama. In de mediabegroting 2008 wordt het financiële en beleidsmatige kader vastgelegd. Ook maken we met de publieke omroep prestatieafspraken voor de periode 2008–2010, onder andere over het cultureel aanbod.

De organisatie van de publieke omroepis complex. Het kabinet heeft zijn voorstellen voor de verbetering van de organisatie van de publieke omroep gepresenteerd. Grootscheepse hervorming van het bestel is niet nodig. Wel worden de taak en organisatie van de publieke omroep aan de eisen van deze tijd aangepast. 2008 staat in het teken van de uitwerking van die voorstellen in wetgeving. Voor 2009 moet de behandeling van de organisatiewet zijn afgerond.

We willen de gebruikers van media waar nodig beschermen. Vooral jongeren willen we beschermen tegen de negatieve invloeden van media. Tegelijkertijd moeten ze wel de mogelijkheden van media kunnen benutten. In overleg met organisaties die zich bezighouden met media-wijsheid, richten we een Media Educatie-Expertisecentrum in. Doel hiervan is om kinderen en jongeren, hun ouders en scholen te ondersteunen in het leren omgaan met de veelheid van media-uitingen en de samenhang en samenwerking te versterken tussen initiatieven op het terrein van mediawijsheid. We doen een beroep op media-aanbieders om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen via (zelf)regulering.

4 Emancipatie

Meer kansen voor vrouwen

Emancipatie betekent: gelijke rechten en kansen voor iedereen in onze samenleving. Voor vrouwen en mannen, hetero en homo. In de praktijk is dat nog niet vanzelfsprekend. Er is een grote kloof tussen gelijke rechten en ongelijke maatschappelijke uitkomsten.

Tweederde van de Nederlandse vrouwen verdient minder dan het wettelijk minimumloon en is niet economisch zelfstandig. Tweederde van de vrouwen van Turkse en Marokkaanse komaf heeft geen startkwalificatie. Het aantal vrouwen in topposities is internationaal gezien laag. Vrouwen verdienen minder dan mannen voor hetzelfde werk. Een trendbreuk is noodzakelijk. Er blijft veel vrouwelijk talent onbenut. Dat is vanuit oogpunt van emancipatie en vergrijzing ongewenst. Het talent van vrouwen moet meer ruimte en waardering krijgen. Het kabinet zal het voorbeeld geven door meer vrouwen te laten doorstromen en in topposities te benoemen. Het streven is het loonverschil bij het rijk in deze kabinetsperiode te halveren. Een Taskforce Deeltijdplus zal worden ingesteld om de arbeidsdeelname en arbeidsduur van vrouwen te vergroten en een breder draagvlak te geven. Werkende moeders moeten op maatschappelijke ondersteuning en waardering kunnen rekenen.

Emancipatie is nauw verbonden met zelfbeschikking van vrouwen, de ruimte om in vrijheid en veiligheid keuzes te maken. De veiligheid van vrouwen laat nog zeer te wensen over. Huiselijk geweld en seksueel geweld komt ook in Nederland op grote schaal voor. Ook zijn de omvang van onvrijwillige prostitutie en vrouwenhandel zorgelijk. Vrouwen zonder zelfstandig inkomen of verblijfsstatus zijn in het bijzonder kwetsbaar. Het

kabinet zet de aanpak gericht op vermindering van geweld actief voort en zal hiertoe de huidige aanpak intensiveren en verbreden. Ook jongeren zijn relatief kwetsbaar. Het kabinet acht het zo vroeg mogelijk herkennen en voorkomen van (seksueel) geweld van groot belang. In het beleid zal daarom meer aandacht komen voor deskundigheidsbevordering en voor seksuele vorming en weerbaarheid.

Het kabinet zal een nieuwe impuls geven in het emancipatiebeleid rijksbreed, maar ook op lokaal niveau. Provincies, gemeenten, maatschappelijke instellingen, emancipatiebureaus en vrouwenorganisaties kunnen daar allen een belangrijke rol in spelen. Het streven van het kabinet is om actieve samenwerking te realiseren op het emancipatiebeleid met minimaal 25 gemeenten.

De minister van OCW zal een actieve aanjagende en ondersteunende rol gaan vervullen. Die nieuwe emancipatie-impuls geldt ook het homo-emancipatiebeleid.

Je moet gewoon homo kunnen zijn

Acceptatie van homoseksualiteit in Nederland is niet voor iedereen vanzelfsprekend. In het homo-emancipatiebeleid zal de sociale acceptatie van homoseksuelen actief bevorderd worden. Respect voor verschil is een basiswaarde in onze samenleving. Discriminatie, intimidatie en geweld tegen homoseksuelen zal krachtig worden bestreden. Er zal actief worden gewerkt aan sociale acceptatie van homoseksualiteit onder jongeren (o.a. van leraren en leerlingen op scholen) en in religieuze en etnische gemeenschappen waarin homoseksualiteit nog nauwelijks bespreekbaar is. Het kabinet zal stimuleren dat maatschappelijke allianties, landelijk en lokaal, tot stand komen om sociale acceptatie van homoseksuelen te vergroten. Het streven van het kabinet is het aantal gemeenten met een actief homo-emancipatiebeleid met een kwart te vergroten.

Ook internationaal zal Nederland een actieve opstelling kiezen op emancipatiethema’s.

Om de noodzakelijke trendbreuk in het emancipatieproces te realiseren zal het kabinet extra middelen ter beschikking stellen voor actieve samenwerking met gemeenten, sociale partners en maatschappelijke organisaties op emancipatie en homo-emancipatie. In de emancipatienota en de homo-emancipatienota, die kort na Prinsjesdag zullen verschijnen, wordt de door het kabinet beoogde brede maatschappelijke impuls nader uitgewerkt.

5 Overzicht van prioriteiten, instrumenten en prestatiegegevens

Wat gaan we doen & wat willen we bereiken?

Prestatie-indicatoren van het beleid

Artikel

Doelstellingenen instrumenten

Indicatoren en streefwaarden

Doelstellingen gemarkeerd met een * zijn afkomstig uit het Beleidsprogramma Kabinet Balkenende IV 2007–2011 «Samen werken samen leven«

Dit overzicht toont de prestatiegegevens voor de belangrijkste beleidsprioriteiten. Achter dit overzicht worden in grafieken tevens enkele indicatoren van de kwaliteit en het functioneren van het onderwijsstelsel als geheel gepresenteerd. Deze indicatoren zijn ook opgenomen als prestatiegegevens in de diverse beleidsartikelen

PIJLER 2

Meer en meer excellente hoger opgeleiden*: hoger onderwijs met meer kwaliteit en minder uitval (met bijzondere aandacht voor allochtonen)* –Meer hoger opgeleiden, meer kwaliteit (minder uitval in de

bachelorfase, verbeteren doorstroom en leven lang leren)

met bijzondere aandacht voor verhogen rendement

allochtonen in de grote steden – Verhogen van excellentie door investeringen in het

onderwijsaanbod en extra middelen voor beurzen aan

talentvolle (buitenlandse) studenten – Het voorwaardelijk bekostigen van maatschappelijk

gewenste hbo-master opleidingen Kennis en innovatie voor maatschappelijke vraagstukken*: – Versterken van het praktijkgericht onderzoek (ontwerp- en

ontwikkelactiviteiten) aan hogescholen Wetenschappelijk onderzoek naar de top: w.o. het versterken van de internationale reputatievan Nederlandse wetenschappelijke instellingen en onderzoeksinstellingen* – Versterken universitair onderwijs en onderzoek in de

alfa/gamma sectoren en de drie Technische Universiteiten – Het richten van het promotiemodel op excellentie naar het

model van graduate schools in de VS – Uitbreiden en versterken van de Vernieuwingsimpuls (o.m.

voor het aantrekken van buitenlandse toponderzoekers

(Braingain), voor meer participatie van vrouwelijk en

allochtoon talent, en voor meer vrouwen in hogere functies – Versterken van grootschalige onderzoeksfaciliteiten met

internationale betekenis

  • 1) 
    In 2011 is het aantal studenten dat uitvalt in de bacheloropleiding met tenminste 30 procent gedaald ten opzichte van 2006 (bron: CBS/1-cijfer HO)
  • 2) 
    In 2011 behoort Nederland tot de mondiale top 3 op basis van de relatieve Nederlandse citatiescore (bron: NOWT/CWTS)
  • 3) 
    In 2010 is tenminste 15% van de hoogleraren vrouw (bron: VSNU/WOPI)

6, 16

PIJLER 4

Met een gerust hart naar de kinderopvang:

– Harmoniseren van de kinderopvang in kinderdagverblijven

en peuterspeelzalen in financiering en kwaliteit – Verbeteren taalprestaties door VVE: alle doelgroepkinderen

krijgen VVE en de kwaliteit van VVE wordt verhoogd. – Verhogen van de kwaliteit en het opleidingsniveau van het

personeel in de kinderopvang

  • 4) 
    In 2011 nemen alle doelgroepleerlingen onder 2 tot 6 jarigen deel aan een VVE-programma (bron: Sardes)
  • 5) 
    In 2011 is het aantal pedagogisch medewerkers in de kinderopvang met een HBO-niveau aanzienlijk toegenomen ten opzichte van 2007 (streefwaarde wordt in 2008 in overleg met het veld vastgesteld; bron: Landelijk Pedagogen Platform)

24

6

6

Wat gaan we doen & wat willen we bereiken?

Prestatie-indicatoren van het beleid

Artikel

Doelstellingenen instrumenten

Indicatoren en streefwaarden

Beteronderwijs op onze scholen:

het verhogen van de kwaliteit van onderwijs onder meer door

basis-, voortgezet- en beroepsonderwijs naadloos op elkaar

en op het hoger onderwijs aan te laten sluiten*

– Verbeteren van de resultaten op taal en rekenen; beschrijven van wat de leerlingen op verschillende momenten in hun onderwijsloopbaan (onder meer aan het einde van het basisonderwijs en van de verschillende soorten voortgezet onderwijs) moeten kennen en kunnen met betrekking tot taal en rekenen; hierover afspraken maken met de sectoren

– Faciliteren van eigentijdse leer- en hulpmiddelen voor scholen zodat zij een rijkere leeromgeving kunnen bieden

– Verhogen van de gewichtenmiddelen voor scholen met de hoogste opeenstapeling van problemen om onderwijsachterstanden te bestrijden

– Uitbreiden van het aantal brede scholen, te beginnen in de 40 probleemwijken door medefinanciering woningcorporaties

– Een passend onderwijstraject voor iedere zorgleerling, gericht op een zo hoog mogelijke kwalificatie

– Alle leerlingen die vanaf schooljaar 2007–2008 instromen in het voortgezet onderwijs volgen op een bepaald moment in hun schoolcarrière een maatschappelijke stage

– Het geleidelijk invoeren van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs met ingang van schooljaar 2008/2009

– Strenger en beter toezicht en handhaving van de kwaliteit van examens in het mbo

– Invoering van het competentiegerichte onderwijs in het mbo

– Naleving van de urennormen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs

Stop de schooluitval:

iedereen een voldoende opleidingsniveau om te participeren

op de arbeidsmarkt en in de samenleving*

– Voorkomen van uitval door verbeteren zorg op scholen zelf (vve, leerplus-arrangement, zorgadviesteams)

– Werkgevers creëren stage en werkplekken

– Experimenten met naadloze overgang vmbo – mbo

– Kwalificatieplicht tot 18 jaar

– Extra middelen aan gemeenten voor hun coördinerende rol bij verminderen vsv

– Eén landelijk digitaal loket voor registratie verzuim en voortijdig schoolverlaten

De leraar op een voetstuk:

w.o. voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel, nu en in

de toekomst*

– Concurrerende arbeidsvoorwaarden voor het onderwijspersoneel

– Verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen (implementatie van de afspraken uit de beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008)

– Verbetering van de taal- en rekenvaardigheid van aankomend Pabo-studenten door middel van diagnostische toetsing en remediëring

– Beleidsagenda o.b.v. voorstellen Commissie Leraren (o.l.v. de heer A. Rinnooy Kan) over aanpak lerarentekort en positie en kwaliteit van de leraar

De emancipatie is niet af:

– Samenwerking met departementen, provincies, gemeenten en maatschappelijke instellingen over versterking van het emancipatieproces in de samenleving

  • 6) 
    In 2011 zijn de gemiddelde vaardigheidsscores in taal en rekenen in groep 8 duidelijk hoger dan in 2007 (bron: NWO cohortonderzoek)
  • 7) 
    In 2011 is de taalachterstand van doelgroepleerlingen aan het einde van de basisschool verder gereduceerd tot 40% ten opzichte van 2001 (bron: NWO-cohortonderzoek)
  • 8) 
    In 2011 is het aantal combinatiefuncties in en om de brede school in onderwijs, buitenschoolse opvang en sport vergroot tot het niveau van 2 500 fte (bron: in ontwikkeling)
  • 9) 
    In 2011 is er een 100% dekkende infrastructuur van regionale verbanden voor zorgleerlingen (bron: CFI)
  • 10) 
    In 2011 bieden alle scholen in het voortgezet onderwijs hun leerlingen een maatschappelijke stage aan (bron: NTB)
  • 11) 
    In 2011 voldoen alle vo scholen en mbo opleidingen aan de normen voor onderwijstijd (bron: Inspectie van het Onderwijs)

1, 3, 4

  • 12) 
    In 2012 zijn er ten hoogste 35 000 nieuwe vsv-ers (bron: Onderwijsnummer)
  • 13) 
    In 2010 beschikt minstens 85% van de instellingen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs over een Zorg en Adviesteam (bron: Landelijk Centrum Onderwijs en Jeugdzorg)
  • 14) 
    In 2008 is het aantal openstaande vacatures kleiner dan 2 200 (d.w.z. minder dan 1%) (bron: Arbeidsmarktbarometer)
  • 15) 
    In 2011 werkt 65% van de vrouwen (bron: CBS)

4

9

2

Wat gaanwedoen&wat willenwebereiken?                                 Prestatie-indicatoren van het beleid                                                    Artikel

Doelstellingenen instrumenten                                                          Indicatoren en streefwaarden

PIJLER 6

Kunst en cultuur geven glans aan het bestaan:

w.o. alle jongeren tot 18 jaar raken actief of passief vertrouwd

met cultuur en kunstvormen en met de Nederlandse

geschiedenis*

– Excellentie: stimuleren toptalent, ook op het internationale 16) In 2011 is het aantal bezoeken aan musea van kinderen                 14

podium, onder meer door instellen staatsprijzen voor                      in de leeftijd tot en met 12 jaar met 30% toegenomen ten

kunstenaars                                                                                                 opzichte van 2008 (bron:inontwikkeling)

– Brede basis: gratis toegang rijksgesubsidieerde musea voor 17) In 2009 wordt 70% van de rechten die de cultuurkaart

kinderen tot en met 12 jaar; cultuurkaart voor alle leerlingen          geeft daadwerkelijk verzilverd (bron: uitvoerder

in het voortgezet onderwijs (per augustus 2008)                                cultuurkaart; in ontwikkeling)

– Mooier Nederland: modernisering monumentenzorg Een modern medialandschap:

het aanbod van de publieke omroep is kwalitatief hoogwaardig en crossmediaal en richt zich op een breed en divers publiek* – Sterke publieke omroep: herstel programmering publieke 18) In 2011 is er een breed netwerk op het terrein van

omroep met financiële impuls en multimediale taak                         media-educatie (bron: in ontwikkeling)

– Faciliteren van brede netwerken en activiteiten op het

terrein van media-educatie

Tabel 5: Indicatoren en kengetallen van (kwaliteit en prestaties van) het onderwijsstelsel

  • 1) 
    Lissabon-doelstelling: Opleidingsniveau Percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs (bron: Eurostat)
  • 2) 
    Lissabon-doelstelling: Voortijdig schoolverlaten Percentage 18–24 jarigen dat geen onderwijs volgt en geen startkwalificatie heeft behaald (bron: Eurostat)

90 80

50 40

0

 
 

20

 
                     
                                                     
                                                                           
                                                                                       
                                                                                         
                                                                                           
                                                                                           
                                                                                           
                                                                                           

N

ED

 

B

EL

 

D

EN

 

D

UI

 

FRA

 

VK

 

ZWE

 

EU-27

 

NED

 

BEL

 

DEN

 

DUI

 

FRA

 

VK

 

ZWE

1

EU-27

2000                                                    2006

Doelstelling: 85% in 2010; Zie artikel 3 en 4

2000                                                    2006

Doelstelling: 8% in 2010; Zie artikel 3 en 4

  • 3) 
    Lissabondoelstelling: Leesvaardigheid Percentage 15-jarige leerlingen met lage leesvaardigheden (bron: PISA)

0

NED BEL DEN DUI FRA         VK ZWE EU-15

2000                                                    2003

Doelstelling: 9% in 2010; Zie artikel 3 en 4

  • 5) 
    Lissabondoelstelling: Leven lang leren Percentage 25–64 jarigen dat deelneemt aan leeractiviteiten (bron: Eurostat)
  • 4) 
    Lissabondoelstelling: Bèta-Techniek

Verandering (% 2006 t.o.v. 2000) instroom en uitstroom

Natuur en Techniek (bron: CFI)

 
 
     
         
     
         
         
           
   
           
 
         
   
     
             

instroom

HBO

WO

uitstroom totaal HO

Doelstelling: 15% meer uitstroom in 2010 t.o,v. 2000; Zie artikel 6 en 7

  • 6) 
    Onderwijsuitgaven per deelnemer

Als aandeel van het Bruto Binnenlands Product per

hoofd, 2004 (bron: OESO)

NED BEL DEN DUI FRA VK ZWE EU-27

2000                                                    2006

Doelstelling: 20% in 2010; Zie artikel 4

 
   
     
                             
                                                       
                                                               
                                                               
                                                               
                                                               
 

N

E

D

 

B

E

L

 

D

E

N

   

DU

I

 

F

R

A

   

VK

   

Z

W

E

 

E

U-

19

primair onderwijs secundair onderwijs tertiair onderwijs

Kengetal, geen streefwaarde; Zie voor uitgaven/deelnemer artikelen 1–7

70

60

30

20

10

25

35

30

20

25

20

15

15

10

10

5

0

5

-5

-10

35

30

25

20

15

10

5

0

  • 7) 
    Toegevoegde waarde scholen

Percentage scholen met voldoende opbrengsten t.o.v. het niveau dat o.g.v. samenstelling leerlingpopulatie mag worden verwacht (bron: Inspectie van het Onderwijs)

50 40

0

Basisonderwijs                            Voortgezet onderwijs

2003/04                          2004/05                          2005/06

Kengetal, geen streefwaarde; Zie ook artikel 1 en 3

  • 9) 
    Oordeel ouders over kwaliteit school van hun kind Rapportcijfer ouders (bron: OCW Onderwijsmeter)

8,0 7,8 7,6 7,4 7,2 7,0 6,8 6,6 6,4

6,2

po                                                       vo

2001            2002            2003            2004            2005            2006

Doelstelling: tenminste rapportcijfer 7,5 in 2010; Zie artikel 1 en 3

  • 11) 
    Aansluiting onderwijs – arbeidsmarkt Percentage afgestudeerden dat aangeeft dat de opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt (bron: ROA)
  • 8) 
    Kwaliteitskenmerken scholen

Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerken kwaliteitszorg en didactisch handelen (bron: Inspectie van het Onderwijs)

 
 

Kwaliteitszorg

                   
       
       
       
 

Didactisch handelen

                   
                   
                   
 

Kwaliteitszorg

         
           
           
 

Didactisch handelen

                     
                   
                     
                       

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 2004/05                                  2005/06

Zie voor streefwaarden bij deze kwaliteitskenmerken artikel 1 en 3

  • 10) 
    Doorlopende leerlijn

Procentuele verdeling gediplomeerden naar bestemming

(bron: onderwijsmatrix)

100%

80%

60%

40%

20%

0%

2001 2005 2001 2005 2001 2005 2001 2005 2001 2005 vmbo               havo                vwo                mbo                 hbo

vo                  mbo             hbo              wo             geen onderwijs

Zie voor streefwaarden bij deze indicator artikel 3

  • 12) 
    Openstaande vacatures

Aantal vacatures voor leraren en managers in 3e

kwartaal in fte (bron: Arbeidsmarktmonitor)

60 50

20

10

0

2003                      2004                      2005                      2006

vo                         bol                        hbo                       wo

Doelstelling 50% in mbo en 60% in wo in 2011; Zie artikel 4, 6 en 7

800

0

PO

^^^

VO                                  BVE

2002                2003                2004                2005                2006

Doelstelling: totaal aantal vacatures < 2200 fte in 2008; Zie artikel 9

100

90

80

70

60

30

20

10

70

1600 —

1400 —

1200 —

1000 —

40

30

600

400

200

6 Aansluiting ontwerp-begroting 2007 naar 2008

De beleidsagenda wordt afgesloten met de financiële paragraaf Aansluiting ontwerp-begroting 2007 naar 2008.In deze paragraaf worden conform de rijksbegrotingsvoorschriften de belangrijkste budgettaire veranderingen op de OCW-begroting gepresenteerd en toegelicht. Deze budgettaire veranderingen zijn het gevolg van met name de kaderbriefbesluitvorming, het Coalitieakkoord (enveloppeverdeling) en augustus-besluitvorming (definitief kabinetsbesluit over de begrotingen). Als gevolg van de uitwerking van het advies van de commissie Rinnooy Kan wordt bezien of nadere herprioritering binnen de begroting noodzakelijk is. Een reactie van het kabinet op dit advies ontvangt u begin oktober.

 

Tabel 1 Bijstellingen t.o.v. geautoriseerde uitgavenbegroting 2007 (x € 1 miljoen)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2008 32009,2 Stand geautoriseerde ontwerpbegroting 2007 28 913,1

32 576,9 29 228,5

32 585,2 29 394,6

32 415,2 29 487,3

32 370,0 29 597,4

32 538,9 29 731,8

Totaal verschil 3096,1

3 348,4

3 190,6

2 927,8

2 772,7

2 807,1

Enveloppe

Ombuigingen

Overheveling kinderopvang en emancipatie van SZW

naar OCW

Ramingsbijstelling Wet kinderopvang

Ramingsbijstelling Wet kinderopvang

Invulling enveloppe kinderopvang

Beleidsmaatregelen kinderopvang

Leerlingenontwikkeling

Overheveling kindgebondenbudget van OCW naar

Jeugd en Gezin

Zorgmiddelen

FES-middelen

Studiefinanciering

Eindejaarsmarge 2006/2007

PIA-taakstelling Balkenende II

Transitietraject inburgering

Intertemporele compensatie

Meevallers/ramingsbijstellingen

 

0

513,0

771,0

732,0

689,0

653,0

0

  • 69,5
  • 309,2
  • 376,7
  • 432,9
  • 432,9

1 581,5

1 615,7

1 653,6

1 693,0

1 732,6

1 761,1

295,0

116,0

118,0

121,0

125,0

127,0

0

189,0

199,0

212,0

221,0

228,0

0

  • 61,0
  • 125,0
  • 125,0
  • 125,0
  • 94,0

0

0

  • 125,0
  • 128,0
  • 132,0
  • 134,0

51,4

49,7

-4,8

-45,8

-87,0

  • 118,1

0

0

30,0

-88,0

-88,0

  • 88,0

84,5

135,5

146,2

141,8

113,0

143,8

46,1

30,2

34,1

46,2

51,1

41,0

  • 52,3

-38,8

  • 11,8

32,8

63,7

67,1

74,3

0000

0

  • 0,6

-0,6

-0,6

-0,6

-0,6

-0,6

40,0

20,0

0

0

0

0

33,3

31,6

19,9

  • 20,6
  • 64,5

0,3

9,8

7,7

5,9

0,0

0,0

  • 69,0

Totaal bijstellingen

2 163,0

2 538,4

2 401,2

2 194,1

2 065,4

2 084,7

Technische verschillen: Loon- en prijsbijstellingen Overige technische verschillen

703,5 229,6

677,1 132,8

680,2 109,1

681,1 52,5

681,8 25,5

682,6 39,9

Totaal technisch

933,1

809,9

789,4

733,6

707,4

722,5

Totaal

3 096,1

3 348,4

3 190,6

2 927,8

2 772,7

2 807,1

Toelichting:

Enveloppe

Dit betreft het totaal aan middelen van alle enveloppen die zijn toegevoegd aan de OCW begroting. De oploop van de enveloppe voor 2009 en verder blijft conform de afspraak uit het Coalitieakkoord per departement

gereserveerd op de aanvullende post van het rijk. De bedragen voor 2009 en verder worden jaarlijks bij Kaderbrief/Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld.

Deze zijn inclusief het LNV aandeel. Bij Voorjaarsnota 2008 (VJN 2008) zal dit aandeel aan de begroting van LNV worden toegevoegd. De onderverdelingen van de enveloppen worden verderop in deze paragraaf toegelicht.

Ombuigingen

Het totaal aan taakstellingen uit het Coalitieakkoord. Deze worden in het

algemene deel van het verdiepingshoofdstuk verder toegelicht.

Overheveling kinderopvang/emancipatie SZW naar OCW

De middelen voor kinderopvang en emancipatie die met de overkomst

vanuit SZW aan de OCW-begroting zijn toegevoegd.

Ramingsbijstelling/invulling enveloppe kinderopvang De raming voor de Wet kinderopvang is opwaarts bijgesteld als gevolg van meer gebruik dan oorspronkelijk was verondersteld. De totale overschrijding van het jaar 2007 zal ten laste komen van het totale beeld van het rijk. Vanaf 2008 zal een deel van de overschrijding van het budget via een extra opslag van de werkgeversbijdrage gefinancierd worden. Daarnaast zal het restant van de overschrijding gedeeltelijk worden gefinancierd via de enveloppe kinderopvang en deels door middel van beleidsmaatregelen.

Beleidsmaatregelen kinderopvang

Vanaf 2009 zal door middel van beleidsmaatregelen de kosten voor de Wet kinderopvang met € 125 miljoen oplopend naar € 134 miljoen structureel naar beneden bijgesteld worden.

Leerlingenontwikkeling

Als gevolg van demografische ontwikkelingen zijn de ramingen met betrekking tot de deelname aan het regulier onderwijs bijgesteld. De ramingen laten ten opzichte van de begroting 2007 een hogere deelname in het vo, mbo en hbo zien en een lagere deelname in het po en wo. Vanaf 2010 is de daling in het po en wo en inmiddels ook in het vo zo sterk, dat het de stijging in de andere onderwijssectoren teniet doet. Vanwege de verruiming van de generaal pardonregeling is de leerlingenraming budgettair opwaarts bijgesteld.

Zorgmiddelen

Het aantal leerlingen in het (voortgezet) speciaal onderwijs en met ambulante begeleiding in het reguliere onderwijs (rugzakken) laat een forse groei zien ten opzichte van de begroting 2007. Het kabinet stelt extra middelen beschikbaar om de komende jaren de ontwikkeling van het aantal zorgleerlingen op te vangen en om de beheersing van het zorgstelsel op een verantwoorde wijze vorm te geven.

«Fonds Economische Structuur»-middelen (FES-middelen) Zie hiervoor de toelichting onder tabel 2 van deze paragraaf.

Studiefinanciering

Met name vanwege tegenvallers in de prestatiebeurs bij de bol (autonome ontwikkeling) zijn in 2012 extra middelen aan de OCW begroting toegevoegd.

Eindejaarsmarge 2006/2007

Dit betreffen middelen die in 2006 op de OCW begroting nog niet tot

uitgaven hebben geleid en worden doorgeschoven naar 2007.

PIA-taakstelling II

Dit betreft het laatste deel van de taakstelling «Professioneel Inkopen en

Aanbesteden» van het kabinet Balkenende II.

Transitietraject inburgering

Op de aanvullende post bij Financiën is in 2006 budget gereserveerd voor het transitiebudget voor roc’s in verband met de afschaffing van de gedwongen winkelnering bij het inkopen van inburgeringcursussen. Het budget wordt overgeheveld naar OCW.

Intertemporele compensatie

Dit betreft een aantal kleinere kasschuiven en één grotere: De kasschuif systeemvernieuwing Informatie Beheer Groep (IB-groep) van 2011 naar 2012. Deze kasschuif is nodig om de kasstromen van de systeemvernieuwing bij de IB-Groep per jaar mogelijk te maken.

Meevallers/ramingsbijstellingen

Dit is een saldering van de mee- en tegenvallers aan de uitgavenkant van

de begroting.

Loon- en prijsbijstellingen

Deze worden toegelicht in het algemene deel van het verdiepingshoofdstuk.

Overige technische verschillen

Deze post betreft ten eerste een verschuiving bij de studiefinanciering van relevante naar niet-relevante uitgaven. De overige technische bijstellingen betreffen grotendeels overboekingen met andere departementen en desalderingen met de ontvangsten.

Fonds Economische Structuurversterking

 

Tabel 2 Overzicht toegevoegde FES-middelen (x € 1 miljoen)

Artikel

Onderwerp

2007

2008

2009

2010

2011

2012

1

Funderend onderwijs

25,0

         

3

Funderend onderwijs

  • 6,4
         

3

Maatschappelijke sectoren & ICT

3,8

2,1

1,1

     

1

VVE

 

8,1

       

19

VVE

0,4

         

4

Beroepsonderwijs in bedrijf

2,0

3,0

       

5

Technocentra

0,1

   

9,2

   

7

Transitie samenwerking TU’s

       

10,1

 

7

Rendement & excellentie

  • 5,0

5,0

       

14

Hermitage

2,5

         

14

Archeologisch bodemonderzoek

1,0

         

14

Beelden voor de toekomst

Besluit subsidies investeringen kennis-

  • 0,2
         

16

infrastructuur (BSIK)

International Tokamak Experimental Reactor

7,9

         

16

(ITER)

15,0

         

16

Genomics

 

12,0

33,0

37,0

41,0

41,0

Totaal bijstellingen

46,1

30,2

34,1

46,2

51,1

41,0

Toelichting

Funderend onderwijs

De ontwikkeling van brede scholen wordt extra gestimuleerd.

Funderend onderwijs

De aanvragen voor de regeling «praktijkgerichte leeromgeving vmbo/pro» zijn achtergebleven bij de raming. Deze middelen worden nu ingezet voor de ontwikkeling van brede scholen (zie de vorige toelichting).

Maatschappelijke sectoren&ICT (MS&ICT)

Dit zijn de bijdragen van de minister van Economische Zaken voor het

project «opschaling Contentstimulering» en het project «prijsvraag

Gamingprojecten».

Voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

Dit betreft middelen die uit het FES beschikbaar komen voor intensivering

en uitbreiding van de voor- en vroegschoolse educatie.

Beroepsonderwijs in bedrijf

Deze middelen maken onderdeel uit van de 1e tranche FES middelen die beschikbaar zijn gekomen voor beroepsonderwijs in bedrijf. Ze worden ingezet ten behoeve van de tijdelijke stimuleringsregeling Leren en Werken. Met deze regeling wordt regionale samenwerking bevorderd en het gebruik van EVC-trajecten en duale trajecten gestimuleerd.

Technocentra

Deze middelen zijn bestemd voor de uitvoering van de Kaderregeling Technocentra (2006–2010). Het doel van deze regeling is het versterken en vernieuwen van de kennisinfrastructuur en het verbetering van de aansluiting van het beroepsonderwijs op het bedrijfsleven in de technische sector.

Transitie samenwerking TU’s

De reeks van 5 x € 10,1 miljoen over de jaren 2006 – 2010 is een jaar doorgeschoven en bestrijkt thans de periode 2007 – 2011. Dit verklaart de boeking van het bedrag van € 10,1 miljoen in 2011.

Rendement&excellentie

In 2007 zullen prestatieafspraken voor het FES-project Rendement en Excellentie worden opgesteld. De voor 2007 begrote uitgaven zullen pas in 2008 worden gedaan.

Hermitage

De stichting Hermitage heeft bezwaar aangetekend tegen de subsidiebeschikking. Dat bezwaar richt zich op de voorwaarde dat geen gebruik mag worden gemaakt van restauratiesubsidie voor monumenten. Aangezien de bezwaarprocedure nog loopt, gebeurt de betaling niet in

2006 maar in 2007.

Archeologisch bodemonderzoek

Door een vertraging kunnen de laatste kosten in plaats van in 2006 pas in

2007 betaald worden.

Beelden voor de toekomst

In 2006 zijn al aanloopkosten gemaakt voor de voorbereidingsperiode van Beelden voor de Toekomst. In 2006 was hiervoor geen budget beschikbaar, daarom wordt dit budget geschoven van 2007 naar 2006.

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (BSIK) en International Tokamak Experimental Reactor (ITER)

Dit zijn desalderingen in verband met de realisatie van de FES projecten 2006.

Genomics

Dit betreft middelen voor het voortzetten van het Netherlands Genomics

Initiative in een tweede fase.

 

Tabel 3 Bijstellingen t.o.v. geautoriseerde ontvangstenbegroting 2007 (x € 1 miljoen)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2008

Stand geautoriseerde ontwerpbegroting 2007

1 520,4 1 344,7

1 207,8 1 138,6

1 225,4 1 159,0

1 211,1 1 155,5

1 118,9 1 037,1

1 137,0 1 066,7

Totaal verschil

175,7

69,2

66,5

55,6

81,7

70,4

Bestaande uit:

Leerlingenontwikkeling

Studiefinanciering

FES-middelen

Intertemporele compensatie: zero base

Overheveling kinderopvang van SZW naar OCW

Commissie Schutte

Meevallers/ramingsbijstellingen

-3,7 -5,7 -7,5 -8,8 -10,0 -2,5 -1,5 -0,2 -0,9 -1,3 46,1 30,2 34,1 46,2 51,1

1,0 0 0 0 0 41,8 23,3 17,7 17,7 17,7

5,2 2,5 2,0 1,0 1,0 13,0 0 0 0 0

  • 10,8
  • 1,9

41,0

0

17,7

1,0

0

Totaal autonome en beleidsmatige bijstellingen

100,8

48,8

46,1

55,2

58,5

47,0

Technische bijstellingen

74,8

20,4

20,4

0,4

23,3

23,4

Totaal

175,7

69,2

66,5

55,6

81,7

70,4

Toelichting

Commissie Schutte

Deze post betreft de meerjarige raming van de terugvorderingsontvangsten naar aanleiding van de Commissie Schutte die vanaf 2007 nog worden verwacht. De reeks loopt na 2012 nog een aantal jaren door. In totaal wordt vanaf 2007 naar de huidige raming een ontvangst van circa € 25 miljoen verwacht.

Technische bijstellingen

Het betreft hier een bijstelling van de autonome ramingen en desalderin-gen met de uitgaven.

Tot slot volgt hieronder de meerjarenraming per beleidsartikel.

 
               

Tabel 4 De uitgavenkant van de ontwerpbegroting

2008 per beleidsartikel (x € 1 miljoen)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs

8 631,1

8 699,9

8 659,5

8 563,1

8 455,3

8 425,7

Voortgezet onderwijs

6 056,5

6 022,2

6 091,7

6 021,6

5 945,7

5 963,3

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

3 210,8

3 189,5

3 016,8

3 006,1

3 006,4

3 005,1

Technocentra

9,3

9,2

9,2

9,2

0

0

Hoger beroepsonderwijs

2 032,8

2 086,0

2 128,4

2 146,0

2 192,2

2 213,7

Wetenschappelijk onderwijs

3 517,3

3 482,6

3 514,5

3 556,7

3 616,7

3 635,5

Internationaal beleid

18,3

19,0

19,0

18,6

18,6

18,6

Onderwijspersoneel

142,9

177,7

190,0

190,1

190,1

190,1

Informatie- en communicatietechnologie

38,3

0000

0

Studiefinanciering

3 283,3

3 651,6

3 757,5

3 836,4

3 915,6

4 077,7

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

293,2

306,4

336,3

216,6

213,6

212,8

Lesgelden

6,0

6,0

6,2

6,0

5,3

4,9

Cultuur

897,5

872,7

871,3

861,5

851,3

850,2

Media

791,1

843,2

848,1

852,8

854,1

858,4

Onderzoek en wetenschappen

983,8

1 044,1

1 061,2

990,8

955,3

954,3

Kinderopvang

1 895,3

1 984,0

1 909,6

1 993,2

2 037,5

2 068,6

Emancipatie

13,2

14,8

14,6

14,4

14,4

14,4

Subtotaal beleidsartikelen

31 820,6

32 408,9

32 433,8

32 282,8

32 272,1

32 493,3

Nominaal en onvoorzien

0

  • 4,3
  • 16,8

-33,6

  • 67,2
  • 118,8

Ministerie algemeen

131,4

117,2

113,2

111,0

111,0

110,1

Inspecties

49,5

47,4

47,3

47,3

47,3

47,3

Adviesraden

7,8

7,6

7,7

7,7

6,9

6,9

Subtotaal niet-beleidsartikelen

188,6

168,0

151,4

132,3

98,0

45,5

Totaal ontwerpbegroting 2008

32009,2

32 576,9

32 585,2

32 415,2

32 370,0

32 538,9

Enveloppen

De totale bijdrage uit de verschillende enveloppen aan de OCW begroting is volgens de onderstaande tabel verdeeld over de enveloppen. Per begrotingsartikel worden hieronder een aantal voorstellen toegelicht. De oploop van de enveloppe voor 2009 en verder blijft conform de afspraak uit het Coalitieakkoord per departement gereserveerd op de aanvullende post van het Rijk. De bedragen voor 2009 en verder worden jaarlijks bij Kaderbrief/Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld. De concrete invulling van de oploop van de enveloppe voor 2009 en verder is vooralsnog indicatief. De verdeling over de verschillende maatregelen is onder andere afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek van de Commissie Leraren onder leiding van Rinnooy Kan. De beleidsambities in deze begroting zijn uitgaande van deze indicatieve invulling geformuleerd.

 

Tabel 5 Enveloppe (x € 1 miljoen)

 
 

2008

2009

2010

2011

2012

Enveloppe Innovatie, Kennis en Onderzoek: onderzoek (Pijler 2)

30,0

62,0

100,0

137,0

137,0

Enveloppe Kinderopvang (Pijler 4)

158,5

321,5

480,7

643,5

643,5

Enveloppe Kinderopvang: accres GF (Pijler 4)

16,5

28,5

44,3

56,5

56,5

Enveloppe Onderwijs/MBO (Pijler 4)

249,5

503,5

744,3

981,5

981,5

Enveloppe Onderwijs/MBO: accres GF (Pijler 4)

8,5

21,5

30,7

43,5

43,5

Enveloppe Publieke omroep (Pijler 6)

50,0

50,0

50,0

100,0

100,0

Enveloppe Cultuur en monumenten (Pijler 6)

25,0

50,0

75,0

100,0

100,0

Enveloppe Lastenverlichting kinderen, jeugd en gezin

0,0

59,0

53,0

44,0

44,0

Enveloppe Lastenverlichting koopkracht

0,0

118,0

106,0

88,0

88,0

Totaal uitdeling

538,0

1 214,0

1 684,0

2 194,0

2 194,0

w.v. op OCW-begroting

513,0

771,0

732,0

689,0

653,0

w.v. op Aanvullende Post

0,0

393,0

877,0

1 405,0

1 441,0

w.v. naar Gemeentefonds

25,0

50,0

75,0

100,0

100,0

Het totaal aan middelen wordt conform onderstaande tabel als volgt over de verschillende artikelen verdeeld, waarbij zoals gezegd de oploop vanaf 2009 vooralsnog indicatief is.

 

Tabel 6 Enveloppe-verdeling per artikel (x € 1 miljoen)

 
 

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs (Pijler 4)

84,8

100,8

122,1

185,1

185,1

Voortgezet onderwijs (Pijler 4)

96,1

329,5

344,3

371,4

371,4

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (Pijler 4)

34,5

78,8

119,6

151,8

151,8

Hoger beroepsonderwijs (Pijler 2 en 4)

19,7

48,0

93,7

128,7

128,7

Wetenschappelijk onderwijs (Pijler 2 en 4)

25,3

57,0

90,3

142,3

142,3

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid (Pijler 4)

57,9

144,0

203,0

240,0

240,0

Cultuur (Pijler 6)

24,7

48,9

73,3

97,2

97,2

Media (Pijler 6)

50,0

50,0

50,0

100,0

100,0

Onderzoek en wetenschapsbeleid (Pijler 2)

13,0

23,0

24,0

24,0

24,0

Kinderopvang (Pijler 4)

105,0

280,0

480,7

643,5

643,5

Emancipatie (Pijler 4)

2,0

4,0

8,0

10,0

10,0

Totaal uitdeling

513,0

1 164,0

1 609,0

2 094,0

2 094,0

w.v. op OCW-begroting

513,0

771,0

732,0

689,0

653,0

w.v. op Aanvullende Post

0

393,0

877,0

1 405,0

1 441,0

Per artikel worden vervolgens de maatregelen toegelicht waaraan voor de komende jaren wordt gedacht.

Artikel1Primair onderwijs

+ De ontwikkeling van het taal- en rekenonderwijs en het opstellen van een beschrijving wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs voor taal en rekenen moeten kennen en kunnen.

+ Maatregelen die volgen uit de Kwaliteitsagenda PO die in samenwerking met de sector wordt opgesteld. Daarbij wordt gefocust op versterking van het taal- en rekenonderwijs en de kwaliteitszorg.

+ Voortgaande financiering van innovatieprojecten via het PO-platform Kwaliteit en Innovatie.

+ Begeleiding van het proces naar passend onderwijs.

+ Versterking van het onderwijsachterstandenbeleid, waarbij er enerzijds voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft, en anderzijds meer geld beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke plattelandsproblematiek.

+ Versterking van het aanbod van voorschoolse educatie en vroeg-schoolse educatie.

+ Stimulering van de ontwikkeling van brede scholen, met name in de zogenaamde 40 krachtwijken.

+ Lerarenbeleid in het primair onderwijs. Zie de maatregelen bij artikel 9, Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.

Artikel3Voortgezet onderwijs

+ Uitbreiding eerstelijns zorgvoorziening naar havo/vwo.

+ Kwaliteit onderwijs VO (waaronder taal en rekenen).

+ Lerarenbeleid VO. Betreffende middelen maken een onderdeel uit van de enveloppe maatregelen bij artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.

+ Gratis schoolboeken.

+ Maatschappelijke stage.

Artikel4Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

+   Bedrag per deelnemer mbo.

+   Competentiegericht onderwijs.

+   Leerling gebonden financiering.

+   Voortijdig schoolverlaten.

+   Loopbaan oriëntatie en begeleiding.

+   Leven lang leren.

Artikel6Hoger beroepsonderwijs

+   Tijdelijke stimulering/subsidiering van nieuwe hbo-masteropleidingen.

+   Kwaliteitsverbetering docenten.

+   Excellentie in onderwijs-binnen- en buitenlands talent.

+   Minder uitval en kwaliteitsimpuls.

+   Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten.

+   Praktijkgericht onderzoek hbo Raak.

+   Praktijkgericht onderzoek hbo Lectoren.

Artikel7Wetenschappelijk onderwijs

+   Alfa- en gammaonderzoek bij de universiteiten.

+   Graduate schools.

+   3TU’s.

+   Minder uitval en kwaliteitsimpuls.

+   Excellentie in onderwijs-binnen- en buitenlands talent.

+   Kwetsbare opleidingen.

Artikel 14 Cultuur + Mooier Nederland. + Participatie. + Sterke sector. + Innovatie.

Artikel 15 Media

+ Herstel programmering van de landelijke publieke omroep en dekking tekorten op hun begroting.

+ Apart budget Nederlands drama.

+ Crossmediale programmaontwikkeling.

+ Verbetering bereik onder jeugd en jongeren.

Artikel 16 Onderzoek en Wetenschapsbeleid

+ Voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen wordt subsidie

verstrekt aan NWO. + Extra middelen ten behoeve van een persoonsgerichte subsidie voor

vrouwelijke hoogleraren. + Het voortzetten van het Netherlands Genomics Initiative in een tweede

fase.

Artikel 24 Kinderopvang

+ Verhogen opleidingsniveau personeel kinderopvang/verbeteren

kwaliteit opleidingen/verbeteren kwaliteit personeel. + Stimulering buitenschoolse opvang en sport. + Huisvesting buitenschoolse opvang. + Harmonisering kinderopvang, peuterspeelzalen en VVE.

Artikel 25 Emancipatie

+ Taskforce Deeltijdplus.

+ Kennisinfrastructuur (homo) emancipatie.

+ Project tijdenbeleid 7 tot 7.

+ Project 1001Kracht.

+ Stimulering homo-emancipatie.

  • 3. 
    DE BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 1. PRIMAIR ONDERWIJS

1.1 Algemene doelstelling: het primair onderwijs zorgt dat leerlingen in de eerste fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het beste past bij hun talenten. Het legt bovendien de basis voor de huidige en toekomstige deelname van deze leerlingen aan de samenleving.

Omschrijving                                           Alle kinderen hebben recht op passend en kwalitatief goed primair

onderwijs in voldoende toegeruste scholen (Grondwet, art 23: Stb. 2002, 200). De overheid houdt daarvoor een stelsel van (speciale) basisscholen en scholen voor (voortgezet) speciaal onderwijs in stand en waarborgt de kwaliteit van het onderwijs. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, heeft de overheid als taak om ondersteuning te bieden en onderwijsachterstanden te voorkomen (Wet op het Primair Onderwijsen Wet op de Expertisecentra). De overheid verplicht ouders door middel van de Leerplichtwet om hun kinderen onderwijs te laten volgen.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is er verantwoordelijk voor dat het onderwijsstelsel zodanig

functioneert dat het onderwijs aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen en bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige besteding van onderwijsmiddelen en het borgen van de onderwijskwaliteit. De instrumenten die hem ter beschikking staan, zijn wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister in een positie gebracht die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur.

Externe factoren                                      Het onderwijs ter plaatse wordt mede bepaald door de inzet van leerlin-

gen, ouders, leraren, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg), andere overheden en bedrijven. De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen (zoals veranderingen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie en het lerarenbestand) en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 1.1 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Laatste

Streefwaarde

Streefwaarde

 

peildatum

waarde

peildatum 1

peildatum 2

  • 1. 
    Positie op internationale ranglijst «gemiddelde wiskunde-
       

prestaties» in groep 6 van het basisonderwijs

5/6

6

Top 5

Top 5

Bron: TIMSS

Peildatum:

Peildatum:

Peildatum:

Peildatum:

 

1995

2003

2007

2011

  • 2. 
    Positie op internationale ranglijst «gemiddelde leesvaardig-
       

heid» in groep 6 van het basisonderwijs

21

2

Top 5

Top 5

Bron: PIRLS

Peildatum:

Peildatum:

Peildatum:

Peildatum:

 

1995

2001

2007

2011

  • 3. 
    Percentage scholen waar de resultaten van de leerlingen
       

aan het einde van de schoolperiode ten minste liggen op

       

het niveau dat op grond van de samenstelling van de

       

leerlingpopulatie mag worden verwacht.

89%

93%

-

-

Bron: Inspectie van het Onderwijs

Peildatum:

Peildatum:

-

 

2003/2004

2005/2006

   
  • 4. 
    Percentage leerlingen op basisscholen met havo of vwo
       

advies

-

38%

40%

-

Bron: NWO Cohortonderzoek

 

Peildatum: 2005

Peildatum 2010

-

     

Tenminste een

Tenminste een

  • 5. 
    Tevredenheid ouders over de school van hun kind

7,5

7,6

7,5

7,5

Bron: Onderwijsmeter

Peildatum:

Peildatum:

Peildatum

Peildatum:

 

2001

2006

2007

2011

Toelichting:

1 en 2:Deze indicator brengt het nationale prestatieniveau in vergelijking met andere landen in beeld. Het is de ambitie dat het Nederlandse basisonderwijs tot de top vijf van de wereld behoort als het gaat om wat leerlingen presteren op gebieden als taal en rekenen. Minder goede internationale prestaties zijn aanleiding tot een grondige evaluatie.

3: Deze maatstaf van toegevoegde waarde wordt door de Inspectie van het Onderwijs bepaald door te kijken of de gemiddelde prestaties van de school over een reeks van drie jaar op, onder of boven het niveau liggen dat op grond van sociaaleconomische status en etniciteit van de leerlingen verwacht kan worden. Bij deze relatievenormering zullen er altijd scholen zijn waarvan de resultaten onder, dan wel boven het verwachte niveau liggen. Een streefwaarde koppelen aan een relatieve norm is weinig zinvol. Omdat met deze indicator wel een goed zicht ontstaat op de scholen die langdurig zeer zwakke of juist zeer goede opbrengsten hebben, is deze indicator opgenomen als kengetal. Onderzocht zal worden of het mogelijk en zinvol is om in de toekomst een absolute maatstaf van de toegevoegde waarde van het onderwijsstelsel te ontwikkelen.

4: Nederland streeft ernaar dat op termijn (na 2020) bijna de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger

opgeleid is. Om deze doelstelling te bereiken, is het gewenst dat meer leerlingen in het primair onderwijs een hoger prestatieniveau bereiken en dat zij dat niveau ook vasthouden in het voortgezet onderwijs.

5: Ouders worden jaarlijks gevraagd naar hun tevredenheid met de school van hun kind. In 2006 is het rapportcijfer 7,6. Het is de ambitie om dit cijfer in de toekomst ten minste op een 7,5 te houden. Of deze ambitie gerealiseerd wordt, zal niet alleen beïnvloed worden door het departementale beleid, zoals het beleid voor ouderbetrokkenheid, maar ook door factoren waar het departement minder direct invloed op kan en wil uitoefenen.

1.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000)

           
       
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

12 891 139

8 629 856

8 698 738

8 658 291

8 561 867

8 454 109

8 424 510

Waarvan garantieverplichtingen

000000

0

Totale uitgaven

8 314 990

8 631 072

8 699 919

8 659 507

8 563 083

8 455 325

8 425 726

Programma-uitgaven:

8 309 235

8 624 077

8 693 879

8 653 485

8 556 981

8 449 222

8 419 623

Leerlingen volgen onderwijs opvol-

             

doende toegeruste scholen voor primair

             

onderwijs

7 891 891

7 986 347

8 103 980

8 109 678

8 074 780

7 982 083

7 951 122

+ Personele bekostiging

6 797 658

6 870 639

6 986 302

6 997 485

6 972 531

6 886 641

6 865 304

+ Materiële bekostiging

1 041 296

1 072 382

1 076 475

1 075 556

1 069 397

1 062 572

1 052 948

  • • 
    Onderwijspersoneelsbeleid1

26 600

9 400

7 240

5 015

5 015

5 015

5 015

+ Invoering onderwijsnummer

5 838

10 954

9 224

5 924

1 024

1 024

1 024

+ Versterken positie ouders

2 625

3 055

3 346

3 294

1 604

1 604

1 604

+ Overig

17 874

19 917

21 393

22 404

25 209

25 227

25 227

Leerlingen volgen onderwijs van hoge

             

kwaliteit

80 417

66 644

33 962

17 620

13 001

13 139

13 018

+ Ontwikkeling taal- en rekenonderwijs

441

1 104

2 440

1 875

1 875

1 500

1 500

+ Leer- en hulpmiddelen

0

0

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

+ Innovatie in het primair onderwijs

3 940

2 021

5 850

5 500

5 500

5 500

5 500

+ Vergroten kwaliteitszorg

505

600

600

600

600

600

600

+ Verbreding techniek in het basisonder-

             

wijs

230

7 420

8 600

4 550

0

0

0

+ Cultuur en school

7 605

15 150

8 400

0

0

0

0

  • • 
    Schoolbegeleiding2

66 736

39 246

5 969

2 995

2 835

2 675

2 515

+ Overig

960

1 103

1 103

1 100

1 191

1 864

1 903

Leerlingen kunnen zonderdrempels het

             

primair onderwijs volgen dat het beste

             

past bij hun talenten en specifieke

             

behoeften

229 715

262 418

353 953

336 352

281 901

270 523

270 686

+ Passend onderwijs, WSNS en LGF

34 244

29 073

48 413

49 255

49 321

49 549

49 772

+ Onderwijsachterstandenbeleid (o.a

             

gewichtenregeling en VVE)

170 480

203 056

275 201

256 658

202 141

190 535

190 476

+ Eerste opvang aan leerplichtige

             

asielzoekers

1 073

1 166

1 151

1 151

1 151

1 151

1 151

+ Faciliteiten zieke leerlingen

6 126

6 227

6 227

6 227

6 227

6 227

6 227

+ Veiligheid op school

15 906

21 450

21 450

21 450

21 450

21 450

21 450

+ Overig

1 886

1 446

1 511

1 611

1 611

1 611

1 611

Tabel 1.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Leerlingen krijgen een beter aanbod van

             

aansluitende voorzieningen in en om de

             

school

68 238

100 170

17 178

6 890

6 890

6 745

6 715

+ Brede scholen

28 520

49 668

3 650

3 650

3 650

3 505

3 475

+ Dagarrangementen en combinatie-

             

functies

18 466

14 960

9 980

0

0

0

0

+ Tussenschoolse opvang

3 298

3 012

3 215

3 215

3 215

3 215

3 215

+ Buitenschoolse opvang

17 954

32 330

145 0 0 0

0

+ Overig

0

200

188

25

25

25

25

Voorcalculatorische uitdelingen

0

170 165

152 541

151 569

148 963

145 356

146 735

Programmakosten overig

38 974

38 333

32 265

31 377

31 447

31 376

31 346

+ Uitvoeringsorganisatie IBG

10 936

14 095

13 340

13 036

13 108

13 038

13 010

+ Uitvoeringsorganisatie CFI

28 038

24 238

18 925

18 341

18 339

18 338

18 336

Apparaatsuitgaven:3

5 754

6 996

6 040

6 021

6 102

6 103

6 103

Ontvangsten

115 932

117 548

41 106

19 606

2 006

2 006

2 006

De vergoeding aan scholen voor kinderopvang t.b.v. personeel wordt vanaf 2007 niet apart uitgekeerd, maar via een opslag op de gemiddelde

personele lasten. In deze tabel verschuiven deze middelen dan naar het onderdeel «personele bekostiging»

Met ingang van 1 augustus 2006 is er een vraaggestuurde financiering van schoolbegeleidingsdiensten en worden de middelen stapsgewijs

opgenomen in de vergoeding aan scholen. In deze tabel verschuiven deze middelen dan naar het onderdeel «personele bekostiging»

De apparaatskosten kinderopvang zijn niet op artikel 24 geraamd, maar op artikel 01.

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor artikel 1 (Primair Onderwijs) enveloppe-gelden gereserveerd. Uit de enveloppe onderwijs gaat het om een bedrag van € 31,3 miljoen in 2008 oplopend tot indicatief € 185,1 miljoen in 2011. Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Daarnaast komt met de begroting 2008 voor artikel 1 een bedrag uit de enveloppe kinderopvang beschikbaar ter grootte van € 53,5 miljoen in 2008, € 41,5 miljoen in 2009. Met deze enveloppemiddelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien:

+ De ontwikkeling van het taal- en rekenonderwijs en het opstellen van een beschrijving wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs voor taal en rekenen moeten kennen en kunnen. + Maatregelen die volgen uit de kwaliteitsagenda PO die in samenwerking met de sector wordt opgesteld. Daarbij wordt gefocust op versterking van het taal- en rekenonderwijs en de kwaliteitszorg. + Voortgaande financiering van innovatieprojecten via het PO-platform

Kwaliteit en Innovatie. + Begeleiding van het proces naar passend onderwijs. + Versterking van het onderwijsachterstandenbeleid, waarbij er enerzijds voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft, en anderzijds meer geld beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke plattelandsproblematiek. + Versterking van het aanbod van voorschoolse educatie en vroeg-schoolse educatie. + Stimulering van de ontwikkeling van brede scholen, met name in de

zogenaamde 40 krachtwijken. + Lerarenbeleid in het primair onderwijs. Zie de maatregelen bij artikel 9, Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid.

2

3

 

Tabel 1.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

 
 

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)1

8 509 073

8 470 539

8 376 571

8 272 490

8 241 542

Totaal juridisch verplicht

8 365 361

8 338 113

8 293 761

8 201 082

8169 964

Totaal bestuurlijk gebonden2

143 712

132 401

82 360

70 333

70 134

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

25

450

1 075

1 444

Leerlingen volgen onderwijs opvoldoende toegeruste scholen voor

         

primair onderwijs

8 103 980

8 109 678

8 074 780

7 982 083

7 951 122

+ Juridisch verplicht

8 088 844

8 097 842

8 067 469

7 974 661

7 943 320

+ Bestuurlijk gebonden

15 136

11 836

6 986

6 936

6 986

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

325

486

816

Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

33 962

17 620

13 001

13 139

13 018

+ Juridisch verplicht

9 853

1 100

0

0

0

+ Bestuurlijk gebonden

24 109

16 520

13 001

12 775

12 615

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

0

364

403

Leerlingen kunnen zonderdrempels het primair onderwijs volgen

         

dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

353 953

336 352

281 901

270 523

270 686

+ Juridisch verplicht

256 351

239 272

226 293

226 421

226 643

+ Bestuurlijk gebonden

97 602

97 180

55 508

43 902

43 843

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

0

100

200

200

Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen

         

in en om de school

17 178

6 890

6 890

6 745

6 715

+ Juridisch verplicht

10 313

0

0

0

0

+ Bestuurlijk gebonden

6 865

6 865

6 865

6 720

6 690

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0

25

25

25

25

Exclusief de voorcalculatorische uitdelingen en de programmakosten overig. De enveloppemiddelen zijn opgenomen als bestuurlijk gebonden.

1.3 Operationele doelstellingen

1.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor primair onderwijs

Motivering

De overheid heeft de verantwoordelijkheid om scholen goed toe te rusten. Daarmee moeten scholen in staat zijn om te voldoen aan eisen voor toegankelijkheid en kwaliteit.

Scholen en schoolbesturen moeten kunnen inspelen op de specifieke omstandigheden en onderwijs op maat bieden. In de lumpsumbekosti-ging zijn hiervoor budgetten voor personele en materiële kosten opgenomen. Het geld kan vrij worden besteed aan onderwijs en zorg. Op dit moment wordt onderzocht of de bestaande budgetten voor personele en materiële bekostiging kunnen worden samengevoegd. Schoolbesturen ontvangen dan één budget per school.

Instrumenten

+ Personele bekostiging

De basis voor de personele bekostiging van scholen is het aantal leerlingen, de gemiddelde leeftijd van de leraren en het opleidingsniveau van de ouders. Voor de bekostiging van vervangers van bijvoorbeeld zieke leraren (vervangingsfonds) en voor de verzekering van de wachtgelden (participatiefonds) geldt een verzekeringsplicht. De premiebetaling is verplicht en voor de bekostiging van de vervangers moeten scholen declaraties indienen. Dat brengt veel regels en administratie met zich

2

mee. Daarom zal in deze kabinetsperiode een eerste experimentele stap worden gezet naar decentralisatie van vervanging. De uitkomst van het experiment is bepalend voor de vervolgstappen. Naar een herziening van het participatiefonds vindt nader onderzoek plaats.

+ Materiële bekostiging

Het rijk verstrekt schoolbesturen een lumpsumbekostiging voor de materiële instandhouding van scholen, die gebaseerd is op programma’s van eisen. Eens per vijf jaar vindt een evaluatie van de programma’s van eisen plaats die toetst of de bekostiging adequaat is. De eerstvolgende evaluatie is in 2011.

+ Onderwijspersoneelsbeleid

De instrumenten en activiteiten die voor specifiek onderwijspersoneels-beleid worden ingezet, worden toegelicht in artikel 9, Arbeidsmarkt- en Personeelsbeleid. Mede op basis van het advies van de Commissie Leraren, worden maatregelen genomen om het tekort aan leraren en schoolleiders aan te pakken, de positie van de leraar te versterken en de kwaliteit van de leraar te verbeteren.

+ Invoering onderwijsnummer

Het streven is om vanaf 2010 alle scholen te bekostigen op basis van het onderwijsnummer. In 2008 zullen scholen de gelegenheid krijgen om de kwaliteit van de gegevens in hun leerlingenadministratie te verbeteren en daarna om kennis te maken met de nieuwe manier van uitwisseling van persoonsgegevens met de IB-Groep. Tegelijkertijd zullen de softwareleveranciers, CFI en de IB-Groep hun systemen zo testen en verbeteren, dat het zo gemakkelijk mogelijk wordt gemaakt voor de scholen. Scholen worden geïnformeerd – onder andere via www.pgno.nl/po/ – en krijgen ondersteuning via een helpdesk. OCW en de besturenorganisaties werken daarin samen.

+ Versterken positie ouders

Door de betrokkenheid van ouders te versterken, worden de onderwijskansen en het welzijn van de kinderen binnen het funderend onderwijs vergroot. De landelijke ouderorganisaties versterken de medezeggen-schapsfunctie van ouders door het geven van cursussen en ondersteuning. Daarnaast voeren zij projecten uit die de deskundigheid van ouders bevorderen en de samenwerking tussen ouders, school en andere opvoeders verbetert. Er is bijzondere aandacht voor de positieverbetering van kwetsbare groepen ouders en de verdere uitbouw van de informatie-en servicefunctie voor alle ouders. Tot slot brengt het ministerie jaarlijks de Onderwijsgids uit voor ouders en verzorgers.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 1.4 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde peildatum

Laatste waarde

Streefwaarde peildatum 1

Het percentage scholen waar de leraren efficiënt gebruik maken van de geplande onderwijstijd Bron: Inspectie van het onderwijs

96,2% Peildatum: 2003/2004

96,6% Peildatum: 2005/2006

96% Peildatum: 2007/2008

Toelichting:

Deze indicator wordt door de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks in beeld gebracht en geeft een indicatie van de mate waarin scholen gebruik maken van de onderwijstijd.

In 2007 is een start gemaakt met de ontwikkeling van een bureaucratiemonitor (www.ecorys.nl). De uitkomsten van de nulmeting volgen in het najaar 2007: in het jaarverslag over 2007 zullen ze beschreven worden. Het is de bedoeling in de begroting 2009 streefwaarden op te nemen.

Meetbare gegevens over de personele bekostiging zijn opgenomen in artikel 9 (Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid).

Naast kwantitatieve gegevens, zijn voor de mate waarin deze operationele doelstelling wordt behaald ook kwalitatieve gegevens relevant. In het «overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid» (tabel 1.11) zijn de geplande kwalitatieve onderzoeken opgenomen. Zo wordt eens per vijf jaar de materiële bekostiging geëvalueerd en getoetst of de bekostiging adequaat is geweest.

 

Tabel 1.5 Leerlingen primair onderwijs (x 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Leerlingen basisonderwijs

             

– geen gewicht

1 228,4

1 259,1

1 279,9

1 293,2

1 283,2

1 267,4

1 249,2

  • 0.25

117,0

75,9

39,4

0,0

0,0

0,0

0,0

  • 0.3

39,1

77,6

113,9

151,9

149,7

146,9

143,9

  • 0.4

1,0

0,6

0,4

0,0

0,0

0,0

0,0

  • 0.7

2,2

1,3

0,7

0,0

0,0

0,0

0,0

  • 0.9

137,5

88,1

45,9

0,0

0,0

0,0

0,0

  • 1.2

23,6

46,8

68,7

91,6

90,6

89,2

87,6

Subtotaal

1 548,6

1 549,6

1 549,0

1 536,6

1 523,5

1 503,5

1 480,7

Leerlingen trekkende bevolking

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

Totaal

1 549,0

1 550,1

1 549,5

1 537,1

1 524,0

1 504,0

1 481,2

Leerlingen in het speciaal basisonderwijs

46,3

44,6

43,3

42,3

41,6

40,7

39,7

– waarvan anderstalige leerlingen

8,8

8,5

8,3

8,2

8,1

8,0

7,8

Leerlingen in het (voortgezet) speciaal

             

onderwijs

63,4

64,9

66,0

66,8

67,5

67,9

68,3

– waarvan anderstalige leerlingen

11,5

11,7

11,8

11,8

11,8

11,7

11,7

Ambulant begeleide leerlingen

29,2

38,0

40,2

40,2

40,2

40,2

40,2

Aantal leerlingen in eerste opvang

             

leerplichtige asielzoekers

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

0,9

Bron: Referentieraming 2007, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren

NB: De gewichtenregeling is herzien per 1 augustus 2006. Hierdoor zijn twee nieuwe gewichten (0.3 en 1.2) ingevoerd en zal geleidelijk tot en met 1 oktober 2009 de oude gewichtenregeling worden afgebouwd. De leerlingen in het (v) so zijn inclusief visueel gehandicapten leerlingen (ca 700 leerlingen). Voor de overige (v)so-leerlingen wordt m.i.v. teldatum 01-10-2008 de zorgbekostiging gebaseerd op het aantal van 64200 leerlingen.

 

Tabel 1.6 (Gesaldeerde) uitgaven per

leerling, excl. IBG, CFI

en apparaatskosten (x 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

WPO: basisonderwijs en speciaal

basisonderwijs

WEC: (voortgezet) speciaal onderwijs

Primair onderwijs

4,4

17,4

4,9

4,5

18,8

5,1

4,6

19,8

5,2

4,6

19,8

5,2

4,6

19,7

5,2

4,6

19,4

5,2

4,6

19,6

5,3

Bron: Referentieraming 2007, raming op teldatum 1 oktober van de respectievelijke jaren

NB: De berekeningswijze is als volgt: gesaldeerde uitgaven in de respectievelijke jaren in constante prijzen gedeeld door het aantal leerlingen per 1

oktober van de respectievelijke jaren.

 

Tabel 1.7 Aantal scholen in het primair

onderwijs

 
 

2006 2007

2008

2009

2010

2011

2012

Scholen voor basisonderwijs

Scholen voor speciaal basisonderwijs

Scholen voor (voortgezet) speciaal

onderwijs

Totaal Primair onderwijs

6 929 6 929 320 320

319 319

7 280 7 280

6 929 320

319

7 280

6 929 320

319

7 280

6 929 320

319

7 280

6 929 320

319

7 280

6 929 320

319

7 280

Bron: CFI-tellingen, op teldatum 1 augustus van de respectievelijke jaren

1.3.2 Leerlingen volgen onderwijs van hoge kwaliteit

Motivering

Het primair onderwijs moet het voor de leerling mogelijk maken naar die vorm van voortgezet onderwijs te gaan die het beste aansluit bij de capaciteiten van de leerling. Dit vraagt om kwalitatief goed primair onderwijs. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van het onderwijs en rapporteert hierover in het Onderwijsverslag. De meeste scholen in het primair onderwijs doen het goed. Zo is het eindniveau van 93% van de basisscholen voldoende. Maar de Inspectie wijst ook op een paar hardnekkige problemen. Scholen verschillen in de ontwikkelingsmogelijkheden die zij hun leerlingen bieden en in de resultaten die zij met hun leerlingen bereiken. Sommige scholen bereiken gemiddeld voldoende eindopbrengsten, maar slagen er niet in om alle leerlingen optimaal te stimuleren. Het advies van de Onderwijsraad «Presteren naar vermogen» (www.onderwijsraad.nl) geeft aan dat 10% van de leerlingen niet presteert op het niveau dat op grond van hun cognitieve capaciteiten verwacht mag worden.

Om de kwaliteit van het primair onderwijs duurzaam te verbeteren, wordt in samenwerking met de sector de Kwaliteitsagenda PO opgesteld. Deze wordt in het najaar van 2007 landelijk gepresenteerd. Twee dingen staan daarin centraal: «zichtbare verbeteringen in taal en rekenen» en «scholen en leraren leren van elkaar». Dit is de kern van de kwaliteitsagenda.

De kwaliteit van het taal- en rekenonderwijs moet omhoog. Dat blijkt uit het Onderwijsverslag 2005–2006 (inspectie.nl/

#www.onderwijsinspectie.nl). 4% van de basisscholen behaalt onvoldoende leerresultaten voor rekenen en taal. Ook technisch lezen blijft een aandachtspunt. Een kwart van de leerlingen in het basisonderwijs verlaat de basisschool met een vaardigheid in technisch lezen op het niveau van groep 6. Uit het PRIMA-cohort (www.sco-kohnstamminstituut.uva.nl) blijkt

dat allochtone achterstandsleerlingen de basisschool verlaten met een achterstand van maximaal een half jaar bij rekenen en één à twee jaar bij taal.

De Inspectie van het Onderwijs constateert in het Onderwijsverslag dat 1,5% van de basisscholen (ongeveer 100 scholen) als zeer zwak zijn beoordeeld en dat de groep risicoscholen aanzienlijk is (12%, ongeveer 850 scholen). Al deze scholen staan onder verscherpt toezicht. De helft van alle scholen in het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs staat onder verscherpt toezicht. Zie ook paragraaf 1.3.3.

De omgeving van scholen is continu in ontwikkeling en dit vraagt om innovaties van inhoud en organisatie van het onderwijs. Van scholen in het primair onderwijs wordt daarom verwacht dat zij de kwaliteit van het onderwijs evalueren en zonodig verbeteren en vernieuwen. Bij onderwijsvernieuwing gaat het niet alleen om de kernvakken taal en rekenen, maar ook om de brede ontwikkeling van leerlingen (cultuur, techniek en burgerschap).

Instrumenten                                           + Ontwikkeling taal-enrekenonderwijs

Uit de enveloppe is structureel € 1,5 miljoen beschikbaar voor de ontwikkeling van het taal- en rekenonderwijs en voor het opstellen van een beschrijving wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs moeten kennen en kunnen voor taal en rekenen. Deze middelen worden ingezet voor het uitvoeren van een aantal programma’s en het ontwikkelen van nieuwe didactische modellen om het leesniveau en het reken-niveau te verhogen. In samenwerking met het onderwijsveld worden landelijke beschrijvingen ontwikkeld wat leerlingen aan het eind van het basisonderwijs op het terrein van taal en rekenen moeten beheersen. Dit biedt scholen meer duidelijkheid en focus bij het taal- en rekenonderwijs. Om leraren te ondersteunen worden leerlijnen taal en rekenen/wiskunde ontwikkeld die rekening houden met het verschil in uitstroom van leerlingen naar het vervolgonderwijs.

+ Leer- en hulpmiddelen

Vanuit de tranche 2008 van de enveloppe wordt alvast geïnvesteerd in de aanpassing van leermiddelen aan de nieuwe spelling. Eind 2007 zal de commissie taal en rekenen aanbevelingen doen voor het versterken van het taal- en rekenonderwijs.

+ Zeer zwakke scholen

De Inspectie van het Onderwijs monitort de kwaliteitsverbetering van zeer zwakke scholen intensief. Als de scholen zich niet verbeteren, worden ze gemeld voor een bestuurlijk natraject. Er is een wetsvoorstel en bijpassend interventiebeleid in voorbereiding waarmee scholen gedwongen kunnen worden om zich sneller te verbeteren en waarmee ingegrepen kan worden als de situatie zeer ernstig is of als scholen er niet in slagen zichzelf te verbeteren.

+ Innovatie in het primair onderwijs

Het PO Platform Kwaliteit en Innovatie stimuleert en ondersteunt scholen om de kwaliteit van het onderwijs systematisch te bewaken en te verbeteren. Scholen kunnen via het PO Platform Kwaliteit en Innovatie aanvragen doen om hun eigen innovatieprojecten te financieren. Uit de enveloppe wordt vanaf 2008 structureel € 5,5 miljoen aan het platform toegekend. Deze middelen worden zo ingezet en verdeeld dat ze de opbrengsten die afgesproken worden in de kwaliteitsagenda voor het

primair onderwijs, maximaal ondersteunen. Ze zijn bedoeld voor scholen om van elkaar te leren (breedteprojecten) en om met experts te leren (diepteprojecten).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 1.8 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde peildatum

Laatste waarde

Streefwaarde peildatum 1

Streefwaarde peildatum 2

  • 1. 
    Gemiddelde vaardigheidscores taal in groep 8 Bron: NWO Cohortonderzoek

1 115

Peildatum:

2003

1 114

Peildatum:

2005

1 116

Peildatum:

2007

«hoger»

Peildatum:

2011

  • 2. 
    Gemiddelde vaardigheidscores begrijpend lezen in groep 8 Bron: NWO Cohortonderzoek

53

Peildatum:

1999

54

Peildatum:

2005

55

Peildatum:

2008

«hoger»

Peildatum:

2011

  • 3. 
    Gemiddelde vaardigheidscores rekenen in groep 8 Bron: NWO Cohortonderzoek

116

Peildatum:

1999

117

Peildatum:

2005

118

Peildatum:

2008

«hoger»

Peildatum:

2011

  • 4. 
    De school evalueert systematisch de kwaliteit van haar

opbrengsten en het leren en onderwijzen Bron: Inspectie van het Onderwijs

45,4 Peildatum: 2004/2005

39,2 Peildatum: 2005/2006

45 Peildatum: 2006/2007

«hoger» Peildatum: 2010/2011

  • 5. 
    Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk didactisch handelen Bron: Bestel in Beeld 2006

96,4 Peildatum: 2004/2005

96,1 Peildatum: 2005/2006

97,0 Peildatum: 2006/2007

«hoger» Peildatum: 2010/2011

  • 6. 
    Rapportcijfers ouders over de kwaliteit van de leraar van het

kind Bron: Onderwijsmeter

7,7

Peildatum:

2005

7,7

Peildatum:

2006

7,7

Peildatum:

2008

7,7

Peildatum:

2011

Toelichting:

1 t/m 3:De gemiddelde vaardigheidscores voor taal, begrijpend lezen en rekenen zijn de laatste jaren stabiel gebleven. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) meet dit aan de hand van informatie van het CITO en het leerlingvolgsysteem. Het streven is om die scores omhoog te krijgen. De ambities voor de middellange termijn worden in overleg met het onderwijsveld vastgesteld.

4: Met een stapsgewijze aanpak is de ambitie om uiteindelijk het

overgrote deel van de scholen een voldoende te laten scoren op kwaliteitszorg volgens de normen van de Inspectie van het Onderwijs. Kwaliteitszorg is een belangrijke voorwaarde voor kwalitatief goed onderwijs. De ambities voor de middellange termijn worden in overleg met het onderwijsveld vastgesteld.

5: De meeste leraren beschikken over voldoende didactische

kwaliteiten die vanouds belangrijk zijn bij de ontwikkeling van leerlingen. De ambities worden in overleg met het onderwijsveld bepaald.

6: De tevredenheid van ouders is hoog. Het streven is om dat zo te houden.

1.3.3 Leerlingen kunnen zonder drempels het primair onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Instrumenten

Sommige leerlingen zijn zonder extra zorg niet of niet goed in staat om onderwijs te volgen. Het gaat hier bijvoorbeeld om leerlingen met leermoeilijkheden of grote leerachterstanden of om leerlingen met een handicap of stoornis die een belemmering kan zijn bij het volgen van regulier onderwijs. De overheid houdt voor deze kinderen een stelsel van speciale basisscholen en speciaal (voortgezet) onderwijs in stand. Daarnaast zijn er leerlingen die met een rugzakje (leerlinggebonden financiering, LGF) toch in staat zijn om op een reguliere basisschool onderwijs te volgen.

In het primair onderwijs bestaan verschillende systemen voor extra ondersteuning van leerlingen, met elk een eigen toegang, bekostiging en verantwoordelijkheden. Het systeem is complex en sterk aanbodgericht. Resultaat van dit alles is dat (te) veel leerlingen niet het onderwijs krijgen dat bij hen past. Daarnaast is het aantal leerlingen met ernstige gedragsproblemen («cluster 4») sterk gegroeid. Het vinden van voldoende huisvesting en personeel kost veel tijd en aandacht van cluster-4-scholen, wat ten koste gaat van de aandacht voor de kwaliteit van het onderwijs.

De Inspectie van het Onderwijs stelt in het Onderwijsverslag dat het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) en het speciaal basisonderwijs (sbao) te weinig doel- en opbrengstgericht zijn. De Inspectie van het Onderwijs kan de opbrengsten van veel scholen niet beoordelen, doordat de ontwikkelingsperspectieven en handelingsplannen niet concreet genoeg zijn. Slechts vier op de tien sbao-scholen kunnen zich verantwoorden over de effectiviteit van de inzet. De helft van alle scholen in het (voortgezet) speciaal (basis)onderwijs staat onder verscherpt toezicht.

+ Passend onderwijs

In de voorjaarsnota 2007 is een forse verhoging van het meerjarige zorgbudget opgenomen. Deze reeks gaat evenwel uit van beheersmaatregelen die ertoe leiden dat de zorgbekostiging meerjarig niet uitkomt boven het geraamde zorgniveau (voortgezet) speciaal onderwijs 2008/ 2009, en dat de kosten van de rugzakleerlingen niet uitkomen boven circa € 350 miljoen. Dit is het budgettair kader waarbinnen de voorstellen voor passend onderwijs zich dienen af te spelen. Met de ministers van VWS en SZW zal in de komende periode worden bezien hoe kan worden voorkomen dat de problemen worden verplaatst naar aanpalende gebieden. Schoolbesturen krijgen vanaf 2011 de verantwoordelijkheid om voor elke leerling een passend onderwijszorgaanbod te ontwikkelen op de eigen school of elders. Er wordt ingezet op preventie en zo vroeg mogelijke adequate ondersteuning wanneer er problemen zijn. Er komt een dekkende zorgstructuur in elke regio waarin alle reguliere en speciale scholen voor primair en voortgezet onderwijs participeren. Regio’s zorgen daarbij voor één loket voor de indicatiestelling. Verder moet de kwaliteit van het onderwijs aan zorgleerlingen omhoog door duidelijker te maken wat zij precies gaan leren. Hiervoor wordt het kwalificatiesysteem aangepast en worden leerlijnen ontwikkeld. Elke regio biedt daarbij elke leerling een meerjarig traject aan dat leidt tot een passende eindkwalificatie. De positie van ouders wordt versterkt, als collectief en individueel.

Het netwerk met onderwijsconsulenten wordt uitgebreid. Tot slot wordt vanaf 2011 regionaal gewerkt met vaste budgetten. Daarbij worden de middelen voor het onderwijs aan zorgleerlingen gebudgetteerd. Hierdoor ontstaat maximale ruimte in de regio om maatwerk te bieden. Het rijk zorgt in elke regio voor voldoende begeleiding bij dit proces naar passend onderwijs. Voor passend onderwijs bedraagt de tranche 2008 uit de enveloppemiddelen € 20 miljoen.

+ Onderwijsachterstandenbeleid

Onderwijsachterstanden bij kinderen kunnen zijn ontstaan door sociale, culturele en economische omstandigheden. Om deze achterstanden te voorkomen en te bestrijden, kunnen basisscholen hun eigen onderwijsachterstandenbeleid vormgeven met het geld dat zij op basis van de gewichtenregeling ontvangen. Deze middelen zijn opgenomen in de lumpsum. In het najaar van 2007 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de mogelijkheden om het onderwijsachterstandenbeleid zo te versterken dat er enerzijds voldoende geld in de grote steden beschikbaar blijft en anderzijds meer geld beschikbaar komt voor een aantal plattelandsgemeenten met specifieke plattelandsproblematiek zoals een grote spreiding van doelgroepkinderen en veel lage inkomens en/of uitkeringen.

De gemeenten hebben een regierol in het onderwijsachterstandenbeleid. Met de 31 grootste gemeenten zijn in het kader van de «Brede Doeluitkering Sociaal Integratie Veiligheid» in 2006 prestatieafspraken gemaakt over voorschoolse educatie en in 2007 over schakelklassen. De overige gemeenten ontvangen hiervoor een specifieke uitkering. De eerste effecten van schakelklassen zijn voorzichtig positief beoordeeld.

In maart 2007 is begonnen met het professionaliseringstraject voor voor-en vroegschoolse educatie (VVE) waarvoor in 2006 € 18 miljoen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) ter beschikking is gekomen. Eind 2008 zullen 6 500 personeelsleden uit de kinderopvang, de peuterspeelzalen en het basisonderwijs (groep 1 en 2) zijn geschoold in het geven van speciale VVE-programma’s.

Het is de bedoeling dat alle kinderen bij wie op driejarige leeftijd een taalachterstand wordt vastgesteld, deel kunnen nemen aan kwalitatief hoogwaardige VVE-programma’s, te beginnen in de probleemwijken in de vier grote steden en een aantal plattelandsgemeenten met een opeenstapeling van problemen. Bekeken wordt hoe op termijn de financiering van het peuterspeelzaalwerk, kinderopvang en VVE kan worden geharmoniseerd. In beleidsartikel 24, Kinderopvang, is dit verder toegelicht. Vanuit de enveloppe is in 2008 en in 2009 € 70 miljoen beschikbaar voor voorschoolse educatie en voor vroegschoolse educatie. Van deze incidentele investeringen wordt € 16,5 miljoen respectievelijk € 28,5 miljoen als onderdeel van het accres van het Gemeentefonds ingezet. De resterende bedragen (€ 53,5 miljoen en € 41,5 miljoen) zijn toegevoegd aan beleidsartikel 1.

Met de gemeenten en de sector zullen afspraken worden gemaakt over de verdeling van deze middelen, het bereiken van de doelgroepkinderen, de kwaliteit van voorzieningen en voldoende spreiding van voorzieningen over de gemeente. Naast het bereiken van de doelgroep kunnen de middelen bijvoorbeeld ingezet worden voor een betere toeleiding naar voor- en vroegschoolse educatie, voor het uitbreiden van het aantal

dagdelen dat VVE aangeboden wordt, voor meer en beter geschoold personeel en meer gebruik van kwalitatief betere VVE-pakketten.

+ Veiligheid op school

OCW subsidieert het Centrum School en Veiligheid. Dit centrum informeert en adviseert onderwijsinstellingen, besturen, ouders en leerlingen over school en veiligheid. Daarnaast houdt OCW door het regelmatig laten uitvoeren van de «quick scan veiligheid» zicht op de ontwikkelingen van het veiligheidsbeleid op scholen. Ook zijn er structurele middelen beschikbaar voor inzet van schoolmaatschappelijk werk in het kader van veiligheid en opvang van risicoleerlingen en plaatsen voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen. Een actualisatie van het Plan van Aanpak Veiligheid wordt beoogd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 1.9 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde peildatum

Laatste waarde

Streefwaarde peildatum 1

Streefwaarde peildatum 2

  • 1. 
    Dekkende infrastructuur van regionale verbanden voor

zorgleerlingen Bron: CFI

0%

Peildatum:

2006

0%

Peildatum:

2006

20%

Peildatum:

2009

100%

Peildatum:

2011

  • 2. 
    Percentage scholen onder intensief toezicht voor speciaal

basisonderwijs Bron: Inspectie van het Onderwijs

50%

Peildatum:

2006

50%

Peildatum:

2006

-

12%

Peildatum:

2011

  • 3. 
    Percentage scholen onder intensief toezicht voor (voortgezet) speciaal onderwijs Bron: Inspectie van het Onderwijs

60%

Peildatum:

2006

60%

Peildatum:

2006

-

12%

Peildatum:

2011

  • 4. 
    Percentage doelgroepleerlingen onder 4- en 5-jarigen dat

feitelijk deelneemt aan een vve programma Bron: Landelijke monitor VVE, Sardes

68%

Peildatum:

2005

68%

Peildatum:

2007

70%

Peildatum:

2009

100%

Peildatum:

2011

  • 5. 
    Reductie taalachterstand doelgroepleerlingen aan het einde

van de basisschool Bron: NWO cohortonderzoek

0%

Peildatum:

2002

– 21%

Peildatum:

2005

– 30%

Peildatum:

2007

– 40%

Peildatum:

2011

Toelichting:

1: Het is de bedoeling dat er uiteindelijk een dekkende infrastructuur is van regionale verbanden voor zorgleerlingen.

2 en 3:Uit het Onderwijsverslag blijkt dat het percentage risicoscholen in het speciaal basisonderwijs en het (voortgezet) speciaal onderwijs veel hoger is dan in het basisonderwijs. Het streven is dat het percentage risicoscholen op een vergelijkbaar niveau komt als in het basisonderwijs. De ambities worden in overleg met het onderwijsveld vastgesteld.

4: Hier is deze indicator opgenomen voor doelgroepkinderen van 4 en 5 jaar. In het beleidsartikel 24, Kinderopvang, staat de indicator

5:

voor doelgroepkinderen van 2 en 3 jaar. Het is de bedoeling dat het percentage doelgroepleerlingen onder 2 t/m 5-jarigen dat feitelijk deelneemt aan de voor- of vroegschool, in deze kabinetsperiode groeit naar 100%. Voor de vier grote steden geldt dat deze doelstelling al in 2009 gehaald moet worden. De realiteit is dat een bereik van 100% nooit helemaal realiseerbaar is. Langdurig zieke kinderen, kinderen met een geestelijke en/of (zware) lichamelijke handicap of kinderen die door de ouders om principiële redenen thuis worden gehouden, kunnen namelijk niet deelnemen aan een programma van voor- en vroegschoolse educatie. De doelgroep bestaat uit achterstandsleerlingen op basis van de nieuwe gewichtenregeling.

De doelgroep bestaat uit allochtone leerlingen en autochtone achterstandsleerlingen op basis van de oude gewichtenregeling. Het doel is om de taalachterstand in de komende jaren nog verder te reduceren met 10%.

1.3.4 Leerlingen krijgen een beter aanbod van aansluitende voorzieningen in en om de school

Motivering

De school is de centrale schakel in een keten van voorzieningen voor alle kinderen van 0 tot 12 jaar. Het is van belang dat op lokaal en op landelijk niveau samenhangend jeugdbeleid wordt gerealiseerd. Door meer samenhang te bewerkstelligen in de voorzieningen voor 0- tot 12-jarigen worden de ontwikkelingskansen van kinderen vergroot. Een sluitend, afwisselend dagprogramma bieden aan kinderen, al dan niet binnen een brede school, vergemakkelijkt de combinatie van arbeid en zorg voor de ouders van jonge kinderen. Vanaf 1 augustus 2007 zijn de schoolbesturen verantwoordelijk voor de aansluiting met de buitenschoolse opvang. Samenhang draagt ook bij aan het voorkomen van achterstanden, uitval, leer- en gedragsmoeilijkheden. Verschillende voorzieningen sluiten nog onvoldoende op elkaar aan: scholen, opvang- en zorginstellingen, sporten cultuuraanbieders en medeoverheden (gemeenten en provincies) stuiten op problemen bij het realiseren van meer samenhang in het aanbod. Sluitende dagarrangementen en combinatiefuncties kunnen hier een oplossing bieden. Het kabinet ondersteunt lokale initiatieven en stimuleert dat er meer brede scholen ontstaan.

Instrumenten

+ Brede scholen

Brede scholen ontstaan vanuit lokale initiatieven. OCW steunt deze initiatieven door middel van onderzoek en verschillende activiteiten op het terrein van voorlichting en communicatie, bijvoorbeeld via www.brede-school.nl.

In 2007 wordt er vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) € 29 miljoen geïnvesteerd in multifunctionele accommodaties. De komende tijd zullen initiatieven genomen worden om de ontwikkeling van brede scholen, met name in de zogenaamde 40 krachtwijken, waar nodig te stimuleren. Vanuit de enveloppe worden hiervoor middelen beschikbaar gesteld. Tranche 2008 daarvan bedraagt € 5 miljoen, waarvan € 1,7 miljoen als onderdeel van het accres van het Gemeentefonds wordt ingezet. Er zijn ook middelen beschikbaar vanuit het voortgezet onderwijs (artikel 3), cultuur (artikel 14) en op de begroting van VWS. Aan gemeenten wordt een structurele bijdrage gevraagd voor deze impuls. Met deze gebundelde inzet van middelen is het streven het aantal combinatiefuncties in onderwijs, buitenschoolse opvang, cultuur en sport te vergroten tot het niveau van 2500 fte. De middelen zullen in eerste

instantie ten goede komen aan de G31, te beginnen met de krachtwijken. Met de gemeenten zullen nadere afspraken worden gemaakt over de te bereiken resulaten.

+ Dagarrangementen en combinatiefuncties

Voor de regeling Dagarrangementen en Combinatiefuncties is voor de periode 2006–2008 € 100 miljoen beschikbaar gesteld. In 2006 zijn echter veel minder aanvragen ingediend dan verwacht. Voor de periode 2007–2008 is nog € 25 miljoen beschikbaar. Met deze regeling wordt een doorlopend aanbod van opvang, onderwijs en activiteiten gestimuleerd in gemeenten en provincies. In 2008 zullen de activiteiten van dit project worden afgerond.

+ Tussenschoolse opvang

Scholen zijn verantwoordelijk voor het (laten) organiseren van een overblijfvoorziening. Dit wordt via de lumpsum bekostigd. Daarnaast zijn aparte financiële middelen beschikbaar voor de scholing van overblijf-medewerkers en voor voorlichting, onderzoek en communicatie.

+ Buitenschoolse opvang

Alle basisscholen zijn sinds 1 augustus 2007 verplicht om aansluiting met buitenschoolse opvang georganiseerd te hebben wanneer ouders dit wensen. Voor de voorbereidingen is in 2006 en 2007 eenmalig € 50 miljoen ter beschikking gesteld aan de basisscholen. Onderzocht wordt wat de structurele kosten zijn. In het najaar van 2007 zijn de resultaten beschikbaar van de eerste meting. In september 2008 volgt de eindrapportage.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 1.10 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde peildatum

Laatste waarde

Streefwaarde peildatum 1

Streefwaarde peildatum 2

  • 1. 
    Aantal brede scholen

Bron: Jaarbericht brede scholen in Nederland

600

Peildatum:

2005

650

Peildatum:

2006

900

Peildatum:

2008

1 200

Peildatum:

2011

  • 2. 
    Het aantal combinatiefuncties in fte in en om de brede

school Bron: in ontwikkeling

-

-

-

2 500

Peildatum:

2011

  • 3. 
    Aantal geschoolde overblijfmedewerkers tussenschoolse

opvang per schooljaar Bron: CFI

7 167

Peildatum:

2006

7 167

Peildatum:

2006

5 000

Peildatum:

2007

5 000

Peildatum:

2008

  • 4. 
    Percentage scholen dat buitenschoolse opvang laat

organiseren voor ouders die dit wensen. Bron: Rapport kinderopvang van acht tot half zeven? Een onderzoek onder basisschooldirecteuren, november 2005 / monitor implementatie wetswijziging bso

29%

Peildatum:

2005

Peildatum:

2006

100%

Peildatum:

2007

100%

Peildatum:

2008

Toelichting

1: Het kabinet ondersteunt de gemeentelijke ambitie om in 2010 1200 brede scholen te hebben.

2: Deze indicator betreft het aantal combinatiefuncties. Dit zijn

functies voor professionals die bij één werkgever in dienst zijn, maar werkzaam zijn inof ten behoeve vanmeerdere sectoren. Het betreft met name het primair onderwijs, het voortgezet onderwijs, de buitenschoolse opvang en de cultuur- en sportorganisaties. Deze indicator wordt verder ontwikkeld met VWS en de sector. Er worden nog afspraken gemaakt over hoe het aantal wordt gemeten en gemonitord.

3: Onderzoek van Research voor Beleid (bijlage bij brief van

19 oktober 2004, Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 17) geeft aan dat gebruik van de «regeling scholing overblijfmedewerkers» (Staatscourant 9 mei 2007, nr. 89) bijdraagt aan de deskundigheidsbevordering van overblijfmedewerkers en daarmee aan de verbetering van de kwaliteit van tussenschoolse opvang (Research voor Beleid, 2004: Evaluatie van de subsidieregelingen scholing overblijfkrachten 2002, 2003). Het aantal medewerkers dat is geschoold, geeft aan in hoeverre er gebruik is gemaakt van de regeling. De streefwaarde is gebaseerd op de beschikbare middelen die voor dit doel bestemd zijn.

4: Het genoemde startpercentage is afkomstig van onderzoek onder

251 directeuren eind 2005 (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 300 VIII en 30 000, nr. 137). Voor 2006 zijn geen exacte cijfers bekend. Na de wetswijziging waarmee basisscholen verantwoordelijk zijn voor het organiseren van een voorziening voor buitenschoolse opvang moet 100% van de scholen hieraan voldoen. De verplichting is ingegaan per 1 augustus 2007.

1.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 1.11

 
 

Onderzoek

Nr. operationele

A. Start

Vindplaats

 

Onderwerp

doelstelling

B Afgerond

 

Beleidsdoorlichting

Innovatie en kwaliteitszorg

2

B. 2008–2009

 
 

Institutionele context van

3

B. 2008–2009

 
 

scholen

     

Effectenonderzoek ex post

Schakelklassen

3

A. 2005

B. 2009

 
 

Brede scholen

4

B. 2008

 
 

Zeer zwakke scholen

2

B. 2007

 
 

Aanname- en plaatsingsbeleid

3

B. 2007

www .iva.nl

 

rugzakleerlingen

     
 

Invloed ouders op onderwijs

3

B. 2007

www. sco-

 

rugzakleerlingen

   

kohnstamminstuut.uva.nl

 

Tussenschoolse opvang

4

B. 2007

 

Overig evaluatieonderzoek

Herziening PF/VF

1

A. 2007

 
 

Leerlingstromen PO

1

B. 2008

 
 

Lump sum

1

A. 2007

B. 2010

 
 

Materiële bekostiging

1

B. 2008

 
 

Onderwijshuisvesting

1

B. 2008

 
 

Beleidsvoerend vermogen

1

B. 2008

 
 

basisscholen

     
 

Kwaliteit en vertrouwen:

1

B. 2007

www. its-nijmegen.nl

 

Onderzoek naar outputsturing in

     
 

basisscholen.

     
 

Convenant sponsoring

1

B. 2008

 
 

Begrijpend lezen (PIRLS)

2

B. 2007–08

 
 

Interne en externe kwaliteitszorg

2

B. 2007

 
 

Professionalisering

2

B. 2007

www. its-nijmegen.nl

 

Netwerken van scholen en

2

B. 2008

 
 

leraren voor innovatie

     
 

Monitor samenhangende

3, 4

B. 2008–09

 
 

voorzieningen

     
 

Analytische evaluatie herziening

3

B. 2007

www. sco-

 

zorg PO en VO

   

kohnstamminstuut.uva.nl

 

Voor- en vroegschoolse

3

B. 2008

 
 

programma’s

     
 

Competenties leraren voor zorg-

3

B. 2007

www. its-nijmegen.nl

 

en achterstandsleerlingen

     
 

Rol ouders WSNS

3

B. 2007

 
 

Onderwijspositie Molukse

3

B. 2007

 
 

leerlingen

     
 

Veiligheid PO en VO

3

B. 2008

 
 

Succesvolle aanpakken

3

B. 2007

www. its-nijmegen.nl

 

hoogbegaafde leerlingen PO/VO

     
 

Review verhouding regulier en

3

B. 2008

 
 

speciaal (basis) onderwijs

     
 

Monitor buitenschoolse opvang

4

B. 2008

 
 

Administratieve lasten en taken

4

B. 2008

 
 

buitenschoolse opvang

     

ARTIKEL 3. VOORTGEZET ONDERWIJS

3.1 Algemene doelstelling: het voortgezet onderwijs zorgt dat leerlingen in deze fase van de doorlopende leerlijn hun talenten maximaal kunnen ontplooien en vervolgonderwijs kunnen volgen dat het best past bij hun talenten. Het bereidt hen voor op volwaardige deelname aan de samenleving en een bij hun talenten passende (toekomstige) positie op de arbeidsmarkt.

Omschrijving                                           Alle leerlingen doorlopen in de periode waarin ze van 12-jarig kind

opgroeien tot jong-volwassene van 16 à 19 jaar, het voortgezet onderwijs. Daarin worden 900 000 leerlingen toegeleid naar en gekwalificeerd voor een voor hen passende vervolg- en/of beroepsopleiding. Het voortgezet onderwijs biedt de leerlingen daarvoor verschillende leerroutes aan (van vwo tot praktijkonderwijs) en heeft de taak hen naar een diploma te leiden dat past bij hun talenten en wensen. Dat vraagt niet alleen bijzondere aandacht voor leerlingen met gedrags- en opvoedingsproblemen, maar zeker ook voor leerlingen met speciale talenten of leerlingen die in meer algemene zin uitblinken. Daarnaast heeft het voortgezet onderwijs de taak om kwalitatief goed onderwijs te waarborgen. Scholen worden in de komende periode gestimuleerd om leerlingen te laten excelleren op het gebied van algemene ontwikkeling en cognitief talent. De school biedt een unieke mogelijkheid om leerlingen op verschillende manieren te laten kennismaken met maatschappelijke ontwikkelingen. De beoogde maatschappelijke stage voor alle leerlingen in het voortgezet onderwijs staat nadrukkelijk in dat perspectief.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is er verantwoordelijk voor dat het onderwijsstelsel zodanig

functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de onderwijsmiddelen en het borgen van de onderwijskwaliteit. De middelen die hem ter beschikking staan zijn wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister in een positie gebracht die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen ten aanzien van goed bestuur.

Externe factoren                                      Het onderwijs ter plaatse wordt mede bepaald door de inzet van leerlin-

gen, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijv. jeugdzorg), andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting op de arbeidsmarkt). De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingen- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 3.1 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentage 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair

onderwijs Bron: Eurostat, Lissabondoelstelling

71,9% Peildatum: 2000

75,6% Peildatum: 2005

85% Peildatum: 2010

  • 2. 
    Percentage 15 jarige leerlingen met lage leesvaardigheden Bron: PISA, Lissabondoelstelling

9,6% Peildatum: 2000

11,5% Peildatum: 2003

9% Peildatum: 2010

  • 3. 
    Het percentage vsv’ers van de totale bevolking 18–24 jaar Bron: Eurostat, Lissabondoelstelling

15,5% Peildatum: 2000

12,9% Peildatum: 2006

8% Peildatum: 2010

  • 4. 
    Rapportcijfer van ouders over de kwaliteit van de school

van hun kind Bron: OCW, Onderwijsmeter

7,3 Peildatum: 2005

7,5 Peildatum: 2006

7,5 Peildatum: 2008

  • 5. 
    Percentage leerlingen in het derde leerjaar vo dat een hoger

advies had van de basisschool (afstroom) Bron: Inspectie van het onderwijs, Aansluiting vo op het po

11,5% Peildatum: 2004

11,4% Peildatum: 2005

Lager

  • 6. 
    Percentage vo-scholen met voldoende opbrengsten ten opzichte van het niveau dat op grond van de kenmerken van de leerlingpopulatie mag worden verwacht

Bron: Inspectie van het onderwijs, Onderwijsverslag

84,7% Peildatum: 2004

81,8% Peildatum: 2006

Zie toelichting

Toelichting:

1: De streefwaarde van 85% van de 20–24 jarigen met tenminste hoger secundair onderwijs is een Europese afspraak waaraan Nederland zich heeft gecommitteerd. Gegeven de trend van de afgelopen jaren zal het lastig zijn de streefwaarde al in 2010 te halen. Het behalen van een startkwalificatie (hoger secundair onderwijs) is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4). In 2006 heeft 89% van de leerlingen in het hoogste leerjaar van het havo/vwo, het diploma havo/vwo gehaald.

2: De stijging van 2003 ten opzichte van 2000 heeft een statistische reden: door de invoering van het vmbo zijn leerlingen, die voorheen in het speciaal onderwijs zaten, in 2000 niet meegerekend in het onderzoek en vanaf 2003 wel. Het percentage dat er voor 2000 staat, is daarom te laag.

3: Het onderwijsbeleid is erop gericht de aantallen voortijdig schoolverlaters te reduceren. Het beleid om uitval te voorkomen is opgenomen in het beleidsterrein beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (artikel 4). In 2006 heeft 13% van de voortijdig schoolverlaters uit het vmbo wel een diploma, maar stroomt niet door in het vervolgonderwijs. Een vmbo-gediplomeerde heeft nog geen startkwalificatie.

4: Ouders worden jaarlijks gevraagd naar hun tevredenheid met de school van hun kind. In 2006 is het rapportcijfer 7,5. Het is de ambitie om dit cijfer in de toekomst op z’n minst te behouden. Daarbij zal het toekomstige realisatiecijfer overigens niet alleen beïnvloed worden door het departementale beleid, maar ook door factoren waar het departement minder direct invloed op kan en wil uitoefenen.

5: Nederland heeft als doelstelling dat op termijn (in 2020) bijna de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. Om dit te bereiken, is het gewenst dat meer leerlingen in het primair onderwijs een hoger prestatieniveau bereiken en dat zij dat niveau ook vasthouden in het voortgezet onderwijs.

6: Deze maatstaf van toegevoegde waarde wordt door de inspectie

bepaald door te kijken of de gemiddelde prestaties van de school over een reeks van drie jaren op, onder of boven het niveau liggen dat op grond van sociaal economische status en etniciteit van de leerlingen verwacht kan worden. Bij deze relatieve normering zullen altijd scholen zijn waarvan de resultaten onder, dan wel boven het verwachte niveau liggen. Een streefwaarde koppelen aan een relatieve norm is weinig zinvol. Omdat met deze indicator wel een goed zicht ontstaat op de scholen die langdurig zeer zwakke of juist zeer goede opbrengsten hebben, nemen we deze op als kengetal. Wij zullen onderzoeken of het mogelijk en zinvol is om in de toekomst een absolute maatstaf van de toegevoegde waarde van het onderwijsstelsel te ontwikkelen.

Mate van succes in het eerste jaar van het vervolgonderwijs: in 2007 is een start gemaakt met het onderzoek naar de mate van succes in het eerste jaar van het vervolgonderwijs. Dit gegeven geeft de kwaliteit van het voorbereidend onderwijs weer. De resultaten van het onderzoek worden in de begroting 2010 verwerkt.

3.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
                 

Tabel 3.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

5 964 651

6 023 617

5 989 329

6 060 226

5 990 118

5 915 051

5 932 429

Totale uitgaven

5 735 256

6 056 509

6 022 206

6 091 718

6 021 554

5 945 733

5 963 346

Programma-uitgaven:

5 729 541

6 051 182

6 017 375

6 086 886

6 016 622

5 940 800

5 958 413

Leerlingen volgen onderwijs opvol-

             

doende toegeruste scholen voor

             

voortgezet onderwijs

5 666 788

5 965 739

5 942 882

6 027 583

5 960 968

5 885 928

5 903 886

+ Personele en materiële bekostiging

5 594 570

5 890 529

5 746 453

5 630 655

5 598 875

5 568 497

5 586 504

+ Efficiency in het onderwijs (FES)–

 

3 750

6 250

2 500

-

-

+ Onderwijsverzorging en projecten

72 218

71 460

68 938

68 744

67 778

68 066

68 066

+ Gratis schoolboeken

-

-

90 000

295 000

265 000

220 000

220 000

  • • 
    Belangenbeht.dienstverl. ICT (po,vo,be)

0*

0*

31 241

30 684

29 315

29 365

29 316

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs

             

van hoge kwaliteit

14 119

21 456

23 298

23 126

22 809

22 859

22 809

+ Kwaliteitsprojecten via VO-Raad

5 214

6 842

6 939

6 767

6 450

6 500

6 450

+ Kwaliteitsbeleid vo

8 905

14 614

16 359

16 359

16 359

16 359

16 359

Leerlingen kunnen zonderdrempels het

             

voortgezet onderwijs volgen dat het beste

             

past bij hun talenten en specifieke

             

behoeften

0

13 750

17 240

3 490

990

990

990

+ Uitbreiding zorgstructuur naar

             

havo/vwo

-

-

990

990

990

990

990

+ Deltaplan bèta en techniek (FES)

-

10 000

10 000

-

-

-

-

+ Doeltreffendheid hoogbegaafde

             

leerlingen (FES)

-

3 750

6 250

2 500

-

-

Leerlingen ervaren een goede aansluiting

             

tussen onderwijsfases in hun doorlo-

             

pende leerlijn

23 076

23 367

2 203

2 256

1 780

1 780

1 780

+ Onderbouw

2 733

2 138

1 366

1 801

1 500

1 500

1 500

+ Bovenbouw: tweede fase havo/vwo +

             

doorontw vmbo

260

1 229

837

455

280

280

280

+ Doorontwikkeling vmbo t.b.v. betere

             

voorber. vervolgonderwijs

20 083

20 000

   

-

 

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod

             

gericht op sociale en maatschappelijke

             

vaardigheden

0

0

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

+ Maatschappelijke stage

-

-

4 985

4 985

4 985

4 985

4 985

+ Brede school

-

-

3 500

3 500

3 500

3 500

3 500

Programmakosten overig

25 558

26 870

23 267

21 946

21 590

20 758

20 463

+ Uitvoeringsorganisatie IBG

15 147

18 208

14 642

13 239

12 884

12 052

11 758

+ Uitvoeringsorganisatie CFI

10 411

8 662

8 625

8 707

8 706

8 706

8 705

Apparaatsuitgaven:

5 715

5 327

4 831

4 832

4 932

4 933

4 933

Ontvangsten

99 675

132 346

73 740

55 190

49 137

1 361

1 361

  • In 2006 en 2007 zijn deze posten onderdeel van beleidsterrein ICT (artikel 10). Met ingang van 2008 zijn deze posten in de begroting van dit artikel verwerkt.

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor het voorgezet onderwijs enveloppe-middelen gereserveerd die oplopen van € 130 miljoen in 2008 tot

indicatief € 476 miljoen in 2011. Met uitzondering van de middelen

bestemd voor de schoolboeken is vanaf 2009 de oploop van deze

middelen op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Met de

oploop van de enveloppemiddelen worden onder andere de volgende

maatregelen voorzien:

+ Uitbreiding eerstelijns zorgvoorziening naar havo/vwo;

+ Kwaliteit onderwijs VO;

+ Lerarenbeleid VO. Betreffende middelen maken een onderdeel uit van de enveloppe maatregelen bij artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid;

+ Schoolboeken;

+ Maatschappelijke stage, oplopend van € 5 miljoen in 2008 tot

indicatief € 100 miljoen in 2011 en 2012 en voor de tussenliggende jaren indicatief € 25 miljoen in 2009 en € 50 miljoen in 2010.

Tabel 3.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

5 994 108       6 064 940       5 995 032

5 759 197        5 639 098       5 605 219

234 724          425 473          389 459

187                  369                  354

5 920 042         5 937 950

5 573 605         5 590 131

346 082            347 464

355                   355

Leerlingen volgen onderwijs opvoldoende toegeruste scholen voor

voortgezet onderwijs

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Leerlingen kunnen zonderdrempels het voortgezet onderwijs

volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijsfases in

hun doorlopendeleerlijn

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en

maatschappelijke vaardigheden

+ juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

 

5 942 882

6 027 583

5 960 968

5 885 928

5 903 886

5 759 197

5 639 098

5 605 219

5 573 605

5 590 131

183 498

388 116

355 395

311 968

313 400

187

369

354

355

355

23 298

23 126

22 809

22 859

22 809

23 298

23 126

22 809

22 859

22 809

17 240

3 490

990

990

990

17 240

3 490

990

990

990

2 203

2 256

1 780

1 780

1 780

2 203

2 256

1 780

1 780

1 780

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

8 485

3.3 Operationele doelstellingen

3.3.1 Leerlingen volgen onderwijs op voldoende toegeruste scholen voor voortgezet onderwijs

Motivering

Instrumenten

De school krijgt de ruimte om zelf invulling te geven aan de manier waarop voor haar doelgroep leerlingen het meest effectief geleerd wordt (het hoe). De centrale overheid legt op hoofdlijnen vast wát geleerd moet worden. Het voortgezet onderwijs kent al 10 jaar de lumpsumbekostiging voor de reguliere uitgaven. Deze bekostigingswijze garandeert de scholen een grote mate van vrijheid in de bestedingen.

+ Personele en materiële bekostiging

Voor de leerlingen ontvangen de scholen van de rijksoverheid een bedrag

voor de personele en materiële kosten. Hiermee worden de scholen in

staat gesteld om (onderwijs)personeel aan te stellen en te voorzien in

kosten van de materiële instandhouding, zoals onderhoud van het

gebouw, inventaris en leermiddelen, energiekosten, ICT-voorzieningen en

schoonmaak.

+ Leren door te experimenteren in het onderwijs: Efficiency in het onderwijs (FES)

Met het FES-project Leren door te experimenteren worden experimenten gestart om meer «evidence-based» kennis (wat werkt wel, wat werkt niet) te verwerven over effectief en efficiënt onderwijs. De experimenten bestrijken de thema’s 1) efficiency en 2) hoogbegaafdheid (zie operationele doelstelling 3.3.2) en zijn in beginsel gericht op het funderend onderwijs. Ten aanzien van efficiency in het onderwijs zal worden aangesloten bij de prioriteiten uit de beleidsagenda van het kabinet. Medio 2007 is gestart met een experiment naar het gebruik van ICT in het onderwijs in relatie tot de werkdruk van leraren. Eind 2007, begin 2008 zal er een oproep worden gedaan aan het veld en de wetenschap om experiment-voorstellen in te dienen. Deze zullen door het Centraal Planbureau worden beoordeeld.

+ Gratis schoolboeken

Met ingang van het schooljaar 2008–2009 zal gestart worden met de geleidelijke invoering van de gratis schoolboeken. In 2007–2008 zal, ter voorbereiding van de invoering, een ronde tafel conferentie worden gehouden met alle betrokken partijen. Nagegaan wordt in hoeverre, gebruikmakend van de ICT-mogelijkheden, de kwaliteit van het lesmateriaal nog beter kan worden.

+ Onderwijsverzorging en projecten

De SLOA-middelen (middelen die ter beschikking worden gesteld op grond van de wet Subsidiering Landelijke Onderwijsondersteunende Activiteiten) worden deels overgedragen van OCW naar de VO-Raad. De SLOA-instellingen (instellingen die scholen ondersteunen bij de vormgeving van hun onderwijs) zullen daarom meer uit moeten gaan van de (expliciete) vraag van scholen/sector. Het proces van gedeeltelijke reallocatie van middelen in de richting van de sectororganisatie zal in 2009 starten en in 2013 afgerond zijn (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 8). Medio 2007 dienen de SLOA-instellingen de subsidieverzoeken 2008 voor hun projecten in, op basis van de Hoofdlijnenbrief 2008–2009. De subsidieverzoeken krijgen meer een «Research & Development»-karakter.

+ Belangenbehartiging en dienstverlening op het gebied van ICT voor de sectoren po, vo en bve (ICT)

OCW ondersteunt scholen bij het integreren van ICT in het onderwijs. Bovenschoolse en bovensectorale ondersteuning, waar alle scholen iets aan hebben, ontlast scholen bij het verwezenlijken van hun ICT-ambitie. De uitvoering vindt plaats door de stichting Kennisnet ICT op school. Op basis van het jaarlijkse activiteitenplan subsidieert OCW de ICT-onder-steuningsfunctie van de stichting Kennisnet ICT op school. Aanvullend gefinancierd worden: a) het actieplan 2006–2008 «Verbonden met ICT», b) het Innovatieprogramma van Surf en Kennisnet waarin wordt geïnvesteerd in kennis om innovatieve voorzieningen voor leerlingen en docenten in de gehele onderwijskolom te realiseren en c) het interdepartementale programma Maatschappelijke Sectoren en ICT.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 3.4 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Verwachte slaagkans, in procenten van de instroom in de

onderwijssector Bron: CFI

78% Peildatum: 2001

82% Peildatum: 2005

handhaving hoge percentage

Tabel 3.5: diverse kerncijfers voortgezet onderwijs

 
   
 

200

6 2007

2008

2009

2010

2011

2012

  • 1. 
    Totaal aantal ingeschreven leerlingen
             

(*)

906 10

0 903 400

892 600

886 000

880 800

882 400

888 200

Nader te verdelen in:

             

1a. vmbo, incl. lwoo

418 60

0 411 900

402 800

397 800

393 200

392 400

394 600

1b. havo

223 50

0 225 400

224 500

223 700

223 000

223 200

224 000

1c. vwo

236 70

0 239 600

239 700

239 600

239 700

241 300

243 300

1d. pro

27 30

0 26 500

25 600

24 900

24 900

25 400

26 300

  • 2. 
    Uitgaven per onderwijsdeelnemer
             

(x € 1)

6 28

6 6 656

6 658

6 789

6 751

6 707

6 684

  • 3. 
    Totaal aantal scholen

65

2 647

645

645

645

645

645

  • 4. 
    Gemiddeld aantal leerlingen per school

1 39

0 1 396

1 384

1 374

1 366

1 368

1 377

  • Op de teldatum. T.b.v. de nadere verdeling in de diverse schoolsoorten zijn de leerlingen uit de brugklassen toebedeeld.

Toelichting:

1 (tabel 3.4): Van de leerlingen die jaarlijks in het voortgezet onderwijs instromen, behaalt naar verwachting uiteindelijk rond de 80% een diploma. Het streven is het hoge percentage gediplomeerden op z’n minst te handhaven.

3 en 4 (tabel 3.5): Een school bestaat uit meerdere vestigingen. Het aantal vestigingen is ruim het dubbele van het aantal scholen naar BRIN-nummers. Het gemiddeld aantal leerlingen per vestiging is derhalve veel lager dan het aantal leerlingen per school.

Onderwijstijd: op 1 augustus 2006 zijn de wettelijke normen voor onderwijstijd gewijzigd. Sinds schooljaar 2006–2007 vindt daarom een verscherpt toezicht- en handhavingsbeleid plaats op de naleving van de

normen. Dit is niet eerder stelselmatig gedaan, zodat er geen goede gegevens beschikbaar zijn over de naleving van de urennormen vóór 1 augustus 2006. Medio 2007 heeft de Inspectie een representatieve groep van 76 scholen van het voortgezet onderwijs bezocht om de naleving van de urennormen te controleren. Op basis van dit onderzoek zal duidelijk worden hoeveel scholen aan de wettelijke normen voor onderwijstijd voldoen. (Bij het ter perse gaan van de begroting zijn de uitkomsten van het Inspectieonderzoek nog niet beschikbaar.)

3.3.2 Leerlingen volgen voortgezet onderwijs van hoge kwaliteit

Motivering

De kwaliteit van het voortgezet onderwijs staat hoog in het vaandel. Bijzondere aandacht is nodig voor de basiskennis en -vaardigheden op het gebied van rekenen en taal (grammatica en begrijpend lezen). Verder is, voor kwaliteitsverbetering van het onderwijs, een voortdurende dialoog tussen (het bevoegde gezag van) scholen en hun omgeving, directe belanghebbenden als ouders, leerlingen, vervolgonderwijs en bedrijfsleven een essentiële randvoorwaarde.

Instrumenten

+ Kwaliteitsprojecten via de VO-Raad

Kwaliteitsverbetering is een verantwoordelijkheid van de school. Daar waar landelijke impulsen nodig zijn, kunnen die gegeven worden door de vereniging van de scholen in het voortgezet onderwijs, de VO-Raad. Deze organisatie voert op landelijk niveau een strategie die de hierboven beschreven beweging op schoolniveau ondersteunt en versterkt. OCW verleent – op basis van een jaarlijks activiteitenplan van de VO-Raad – financiële ondersteuning aan die strategie. Daarbij geldt als belangrijke voorwaarde dat dit plan maatschappelijk (door belanghebbenden bij goed voortgezet onderwijs) en wetenschappelijk gelegitimeerd is.

+ Kwaliteit vo

Daarnaast is het van belang dat leerlingen een gedegen algemene ontwikkeling verwerven en dat zij de kernvaardigheden rekenen en taal en andere intellectuele basisvaardigheden uitstekend beheersen. In de komende periode wordt daarom geïnvesteerd voor een «Impuls inhoudelijke kwaliteit voortgezet onderwijs» (in 2008 € 2,7 miljoen). Hiermee worden diverse maatregelen getroffen die erop zijn gericht de inhoudelijke kwaliteit van het voortgezet onderwijs («wat leren leerlingen») te verbeteren en de plek van basiskennis en basisvaardigheden in het curriculum te versterken. Daarbij is bijzondere aandacht voor basiskennis en basisvaardigheden op het gebied van rekenen en taal. Op 9 mei 2007 is de Expertgroep Doorlopende leerlijnen Rekenen en Taal geïnstalleerd. Deze expertgroep zal adviseren over een betere aansluiting van de niveaus reken- en taalvaardigheid in het primair onderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs naar een vervolgopleiding. Eind december 2007 komt de expertgroep, in de vorm van referentieniveaus voor rekenen en taal, met aanbevelingen hoe de aansluiting in de praktijk te realiseren. Deze worden in 2007 ontwikkeld door de Expertgroep Rekenen en Taal. Vanaf 2008 vindt de implementatie van deze aanbevelingen plaats.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 3.6 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk kwaliteitszorg Bron: Inspectie van het onderwijs, Onderwijsverslag

30,7% Peildatum: 2005

31,4% Peildatum: 2006

hoger

  • 2. 
    Percentage scholen dat voldoende scoort op kwaliteitskenmerk didactisch handelen Bron: OCW, Bestel in Beeld

90,5% Peildatum: 2005

92,4% Peildatum: 2006

handhaving hoge percentage

  • 3. 
    Rapportcijfer van ouders over de kwaliteit van de leraar van

het kind Bron: OCW, Onderwijsmeter

7 Peildatum: 2005

7,1 Peildatum: 2006

7,1 Peildatum: 2008

Toelichting:

1: Met stapsgewijze aanpak is de ambitie er op gericht om uiteindelijk het

overgrote deel van de scholen een voldoende te laten scoren op

kwaliteitszorg volgens de normen van de inspectie. 2: De meeste leraren beschikken over voldoende didactische kwaliteiten.

Het streven is om de kwaliteit van didactisch handelen hoog te

houden. 3: Ouders worden jaarlijks gevraagd een rapportcijfer te geven voor de

kwaliteit van de leraren. Het streven is om in de toekomst de huidige

waardering op z’n minst te handhaven.

3.3.3 Leerlingen kunnen zonder drempels het voortgezet onderwijs volgen dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Instrumenten

Eén van de grote uitdagingen waarvoor het voortgezet onderwijs de komende periode staat is de leerling kennen, volgen en hem passend onderwijs bieden. Het voortgezet onderwijs heeft als taak om ondersteuning te bieden voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, voor leerlingen met speciale talenten én voor leerlingen die in meer algemene zin uitblinken. Voor leerlingen die extra zorg nodig hebben, wordt in de beleidsuitvoering nauw aangesloten bij het beleidsprogramma van het programmaministerie van Jeugd en Gezin.

+ Uitbreiding regionale zorgverbanden havo/vwo Voor zorgleerlingen die op het havo/vwo zitten, bestaat op dit moment geen eerstelijns voorziening, die nu nog uitsluitend op het vmbo en praktijkonderwijs zijn gericht. Lange tijd is gedacht dat extra zorg voor de havo/vwo leerlingen niet nodig is. Dat blijkt niet zo te zijn. Hierdoor bestaat er een kans dat deze leerlingen uitstromen, dan wel afstromen (d.w.z. doorstromen naar een lager niveau). Met een eerstelijns voorziening zou dit kunnen worden voorkomen. Een eerstelijnsvoorziening in havo/vwo betekent dat de taken van de samenwerkingsverbanden vo worden uitgebreid met de zorgstructuur voor havo/vwo-leerlingen. Hiervoor wordt het regionale zorgbudget opgehoogd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

+ Deltaplan bèta en techniek (FES)

Meer leerlingen worden gemotiveerd en in staat gesteld om een vervolgstudie in bèta en techniek te kiezen en af te ronden door het onderwijs meer uitdagend en stimulerend te maken. In het Deltaplan Bèta en Techniek (Tweede Kamer 2003–2004, 29 200 VIII, nr.140) is de intentie neergelegd om het aantal afgestudeerden in het hoger onderwijs met een bèta/technische opleiding te verhogen met 15% per 2010, en aldus uitvoering te geven aan de in Lissabon gemaakte afspraken in EU-verband. Het in gang gezette beleid heeft betrekking op de gehele onderwijsketen van het primair onderwijs t/m het hoger onderwijs. Voor het voortgezet onderwijs zijn, in dit kader, de programma’s Universum (havo/vwo) en Ambitie (vmbo) opgezet. Een aanvullende actie in 2007 en 2008 is het beschikbaar stellen van aanvullende bekostiging uit de FES-middelen voor de inrichting en kleine bouwkundige aanpassingen van lokalen voor de bètavakken op havo en vwo. De behoefte aan het verbeteren van deze voorzieningen en de omvang van de hiermee gemoeide middelen is in kaart gebracht (EB Management: Bouwen aan beter bèta, Driebergen, 2006). Scholen kunnen deze middelen aanvragen op basis van de Regeling aanvullende bekostiging lokalen bètavakken havo/vwo (Staatscourant 30 maart 2007, nr. 64).

+ Leren door te experimenteren in het onderwijs: doeltreffendheid hoogbegaafde kinderen (FES)

Subsidie wordt beschikbaar gesteld voor het (laten) uitvoeren van experimenten in de voorschoolse sector, het basis- en voortgezet onderwijs naar de effectiviteit van maatregelen voor de signalering en begeleiding van hoogbegaafde leerlingen. Dit is nodig om te voorkomen dat leerlingen met specifieke begaafdheden en talenten afstromen naar een lagere vorm van onderwijs of dat hun specifieke talenten niet of nauwelijks tot ontwikkeling komen. De experimenten kunnen worden gedaan door scholen of samenwerkingsverbanden tussen scholen, kinderopvang en peuterspeelzalen, alsook door experts op het gebied van hoogbegaafdheid.

 

Tabel 3.7 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentage uitval havo/vwo Bron: OCW, Kerncijfers 2002–2006

4%

Peildatum:

2005

5%

Peildatum:

2006

4%

Peildatum:

2008

Toelichting:

1: Het streven is om te voorkomen dat uitval bij havo/vwo-leerlingen verder zal stijgen.

Bèta en techniek: In EU-verband is de intentie neergelegd om het aantal afgestudeerden in het hoger onderwijs met een bèta/technische opleiding te verhogen met 15% per 2010. Om uitvoering te geven aan dit streven, heeft het voortgezet onderwijs de programma’s Universum en Ambitie opgezet. Het onderzoek naar de uitkomsten van deze programma’s is in 2010 beschikbaar.

3.3.4 Leerlingen ervaren een goede aansluiting tussen onderwijs-fases in hun doorlopende leerlijn

Motivering

Een goede aansluiting tussen en binnen de onderwijsfases en schoolsoorten is om verschillende redenen van belang. Zo leren leerlingen daadwerkelijk wat zij nodig hebben voor persoonlijk, beroepsmatig en maatschappelijk functioneren en voor vervolgonderwijs. Talenten worden beter benut en uitval wordt voorkomen. De beschikbare onderwijstijd wordt efficiënter en effectiever benut doordat hiaten en ongewenste dubbelingen in de leerlijn worden voorkomen. Op stelselniveau worden waarborgen geboden om aansluiting en doorlopende leerlijnen te bevorderen, aangezien scholen een grote mate van autonomie hebben.

Instrumenten

+ Onderbouw

Met de regeling onderbouw vo (Tweede Kamer, 2005–2006, 30 323, nrs. 2 en 3) wordt aan scholen sinds 1 augustus 2006 meer ruimte geboden voor variëteit en voor professionaliteit van het onderwijspersoneel. De kerndoelen beschrijven de voor alle leerlingen verplichte leerstof. Scholen en leraren kunnen deze kerndoelen op grond van hun eigen professionele afwegingen in concrete onderwijsprogramma’s uitwerken op de manier(en) die passen bij de leerstof, de leerlingen en de school. De eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs moeten daarbij dusdanig worden ingevuld, dat leerlingen in beginsel alle sectoren respectievelijk profielen nog kunnen kiezen als zij instromen in het derde leerjaar vmbo of het vierde leerjaar havo/vwo. Hiernaast spreekt de regeling zich uit over een aantal andere kwaliteitscriteria, zoals met betrekking tot onderwijstijd, de inzet van onderwijspersoneel en de rol van de medezeggenschap bij de invulling van de beleidsruimte. De doelstelling is dat scholen optimaal gebruik maken van de vergrote beleidsruimte om zodoende maatwerk te bieden voor leerlingen.

+ Bovenbouw: tweede fase havo/vwo en doorontwikkeling vmbo Eindtermen voor vmbo, havo en vwo beschrijven wat leerlingen per leerroute moeten leren. Per 1 augustus 2007 is de nieuwe regelgeving met betrekking tot de tweede fase van kracht. Hiermee wordt scholen meer ruimte geboden om onderwijsprogramma’s op maat te realiseren. Ook het vmbo wordt in de gelegenheid gesteld zich verder te ontwikkelen, zowel programmatisch als in termen van aansluiting op en samenwerking met het mbo.

+ Doorontwikkeling vmbo ten behoeve van betere voorbereiding op vervolgonderwijs

Via de regeling «doorontwikkeling vmbo» zijn in 2005, 2006 en 2007 middelen beschikbaar gesteld waarmee de scholen de moderniseringsslag, de regionale samenwerking en de afstemming met de kwalificatiestructuur kunnen operationaliseren. In het kader van het verbeteren van de overgang van vmbo en mbo is het van belang loopbaan en beroepsoriëntatie (LOB) op scholen te versterken. In 2008 worden er door OCW (in overleg met de VO-Raad) activiteiten ondernomen dan wel intensiveringen gedaan om scholen te stimuleren hier meer aandacht aan te besteden. Zo worden specifieke activiteiten op het terrein van leerbaan-begeleiding en beroepsoriëntatie bekostigd. Ruimte voor regionale programmering onder voorwaarde van samenwerking vmbo-mbo en het bedrijfsleven zal (afhankelijk van het advies van de adviesgroep vmbo) verleend worden per 1 augustus 2008. De laatste analyses worden in 2007 afgerond. Vanuit de platforms leraren beroepsgerichte vakken wordt ondersteuning verleend bij de aansluiting vmbo-mbo.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 3.8 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Gediplomeerden naar bestemming: overgang vmbo naar

mbo Bron: OCW, Kerncijfers 2002–2006

83,3% Peildatum: 2004

77,4% Peildatum: 2005

80 – 85% Peildatum: 2011

  • 2. 
    Gediplomeerden naar bestemming: overgang vmbo naar

havo Bron: OCW, Kerncijfers 2002–2006

6,6% Peildatum: 2004

7,4% Peildatum: 2005

5–10% Peildatum: 2011

Vmbo doorstroom totaal

89,9%

84,8%

90%

  • 3. 
    Gediplomeerden naar bestemming overgang havo/vwo

naar ho Bron: OCW, Kerncijfers 2002–2006

84,3% Peildatum: 2004

86,2% Peildatum: 2005

85–90% Peildatum: 2011

  • 4. 
    Gediplomeerden naar bestemming: overgang havo/vwo

naar mbo Bron: OCW, Kerncijfers 2002–2006

2,8% Peildatum: 2004

1,8% Peildatum: 2005

0–5% Peildatum: 2011

Havo/vwo doorstroom totaal

87,1%

88%

90%

Toelichting:

1 t/m 4:Daarnaast is het streven om zo min mogelijk leerlingen te laten

afstromen of voortijdig te laten uitstromen. Het beleid om uitval te voorkomen is opgenomen in artikel 4 (beroepsonderwijs en volwasseneneducatie).

Motivering

Instrumenten

3.3.5 Leerlingen krijgen een beter leeraanbod gericht op sociale en maatschappelijke vaardigheden

Leerlingen halen niet alleen een diploma: daarnaast ontwikkelen ze zich ook tot volwassen en zelfstandige mensen. De leefomgeving en de ervaringen die kinderen daarin op doen zijn mede bepalend voor de ontwikkelingsmogelijkheden.

+ Maatschappelijke stage

De maatschappelijke stage biedt jongeren de gelegenheid om tijdens hun middelbare schooltijd kennis te laten maken met en bij te dragen aan de samenleving. Doel van de stage is maatschappelijke betrokkenheid, sociale integratie en het besef van waarden en normen te vergroten, actief burgerschap en het nemen van verantwoordelijkheid voor de samenleving te stimuleren. Uit de ervaringen van de 481 scholen die de afgelopen schooljaren een maatschappelijke stage hebben aangeboden, blijkt daarnaast dat maatschappelijke stages voor jongeren een motiverende leeromgeving zijn. De komende vier jaar (vanaf 2008) wordt toegewerkt naar een situatie waarbij alle vo-leerlingen gedurende hun schoolloopbaan een maatschappelijke stage volgen. De Kamer ontvangt in oktober/november 2007 een plan van aanpak maatschappelijke stage.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

+ Brede scholen

Brede scholen ontstaan vanuit lokale initiatieven. Binnen een Brede vo-school leggen de scholen verbindingen met ondermeer sport- en cultuurinstellingen om de ontwikkelkansen van kinderen te vergroten. De komende tijd zullen initiatieven genomen worden om de ontwikkeling van brede scholen te stimuleren. Er is speciale aandacht voor de 40 WWI-wijken. Op dit artikel is € 3,5 miljoen beschikbaar, die samen ingezet zullen worden met het primair onderwijs (artikel 1), beleidsterrein Cultuur (artikel 14) en Sport (VWS). Deze middelen worden ingezet via de gemeenten om te komen tot 2500 combinatiefuncties in 2011. Dit betreft functies voor professionals die bij één werkgever in dienst zijn, maar werkzaam zijn in of ten behoeve van meerdere sectoren. Hierdoor kan de samenwerking tot stand komen met de instanties rondom de school. In de loop van de tijd kunnen steeds (structurele) middelen worden toegekend voor functies om inhoudelijke verbindingen te leggen en activiteiten te ontplooien.

 

Tabel 3.9 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Laatste waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentages van alle vo-scholen dat maatschappelijke stage

aan hun leerlingen aanbiedt Bron: n.t.b.

0

Peildatum:

2004

60%

Peildatum:

2006

> 75%

Peildatum:

2008

  • 2. 
    Aantal brede vo-scholen

Bron: Jaarbericht brede scholen in Nederland

260

Peildatum:

2005

390

Peildatum:

2007

460

Peildatum:

2009

Toelichting:

Het streven is dat alle leerlingen die vanaf schooljaar 2007–2008 instromen in het voortgezet onderwijs op een bepaald moment in hun schoolloopbaan een maatschappelijke stage volgen. In 2008 wordt gestart met een gefaseerde invoer. In het overzicht onderzoeken naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid (tabel 3.10) is het onderzoek naar de effecten van de maatschappelijke stage opgenomen.

3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 3.10

 
 

Onderzoek

AD of OD

A. Start

Vindplaats

 

onderwerp

 

B. Afgerond

 

Beleidsdoorlichting

1.

Vakantiespreiding

OD 3.3.5

A 2006 B 2006

Regioplan

 

2.

Evaluatie onderbouw en tweede fase

OD 3.3.4

A. 2007

B. 2011

GION

Effectenonderzoek ex post

3.

Evaluatie effecten praktijklokalen

OD 3.3.1

A. 2007

B. 2009

EB management en CFI

 

4.

Evaluatie experiment naar het gebruik van ICT in het onderwijs in relatie tot de werkdruk van leraren

OD 3.3.1

A 2007 B 2008

Kennisnet ICT op school

 

5.

Onderzoek effecten innovaties

OD 3.3.2

A. mrt 2007

B. dec 2007

RISBO

 

6.

Evaluatie effecten leerplus-arrangement

OD 3.3.3

A. 2007

B. 2008, daarna vervolg

Regioplan

 

7.

Effecten nieuwe indicatieprocedure zorgleerlingen

OD 3.3.3

A 2007 B 2008

EIM

 

8.

Evaluatie experiment hoogbegaafdheid

OD 3.3.3

A. 2007

B. 2010

CPS

 

9.

Onderzoek naar effecten maatschappelijke stage

OD 3.3.5

A 2006 B 2007

Bureau Onderweg

Overig evaluatieonderzoek

10.

PISA onderzoek naar rekenen, taal, science

AD 3.1

A. 2000

B. 2015

OECD

 

11.

COOL cohortonderzoek

AD 3.1

A. 2007

B. 2015

NWO GION/CITO

 

12.

Indicators teaching and learning

AD 3.1

A 2005 B 2007

U Twente

 

13.

Aansluiting vo – ho enquête 1e jaars studenten

AD 3.1

2 jaarlijks

IOWO

 

14.

Succes in 1e jaar vervolgonderwijs

AD 3.1

A 2007 B 2009

ROA

 

15.

Toereikendheid materiële bekostiging

OD 3.3.1

A 2006 B 2007

Twijnstra en Gudde

 

16.

Onderzoek nieuwe leren

OD 3.3.1

A. 2006

B. 2007

SCO

 

17.

ICT in het onderwijs: Monitor «4 in balans»

OD 3.3.1

A. 2007

B. 2008

Kennisnet

 

18.

IEA onderzoek TIMSS advanced (int vgl beste bèta leerlingen)

OD 3.3.2

A 2007 B 2009

UT Twente

 

19.

Universum Programma: monitoring & auditing

OD 3.3.3

A. 2008

B. 2010

Platform bèta/techniek,

 

20.

Internationale leerwegen

OD 3.3.3

A/B 2007

SLO

 

21.

Doorontwikkeling vmbo en mbo

OD 3.3.4

A. aug 2007

B. aug 2009

Max Goothe

 

22.

Betere doorstroom naar geëigend niveau

OD 3.3.4

A. sep 2007 en sep 2008

B. jun 2008 en jun 2009

Evaluatie via CINOP

 

23.

Scholierenonderzoek

OD 3.3.4 en 3.3.5

2 jaarlijks

Regioplan

 

24.

IEA Onderzoek naar burgerschap

OD 3.3.5

A. 2007

B. 2010

IEA GION/EP

Toelichting:

2: In 2007 is een groot evaluatieonderzoek gestart naar de uitwerking van de nieuwe wet- en regelgeving voor de onderbouw (regeling onderbouw vo per 1/8/2006) en de tweede fase (nieuwe profielen per 1/8/2007). Dit zal in 2011 afgerond worden.

17: Jaarlijks wordt de «4 in balans» monitor gepubliceerd waar een

beschrijving van de staat van ICT in het onderwijs wordt gepresenteerd.

ARTIKEL 4. BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

4.1 Algemene doelstelling: het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie zorgen ervoor dat deelnemers hun talenten maximaal kunnen ontplooien en volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving. Deelnemers worden voorbereid op passend vervolgonderwijs en/of een positie op de arbeidsmarkt die optimaal aansluit bij hun talenten.

Omschrijving                                           De instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (bve)

verzorgen onderwijs van hoge kwaliteit voor een zeer diverse groep mensen en zijn een belangrijke toeleverancier voor de arbeidsmarkt. Een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt betekent aansluiting in kwalitatieve en kwantitatieve zin. Kwalitatieve aansluiting vraagt onder andere om goede informatie over de behoeften van de arbeidsmarkt, samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers en goede begeleiding van leerlingen bij de selectie van de beroepskeuze. In kwantitatieve zin zouden meer leerlingen het onderwijs moeten verlaten met opleidingen die aansluiten bij de vraag op de arbeidsmarkt. Voortijdig schoolverlaten is een belangrijk aandachtspunt evenals aandacht voor generieke vaardigheden.

Ongeveer 40% van de beroepsbevolking heeft een middelbare beroepsopleiding gevolgd. Aan de ene kant leidt het mbo vaklieden op die onmisbaar zijn voor de Nederlandse economie en voor die deelnemers die dat willen en kunnen, zorgt het mbo voor doorstroom naar het hoger beroepsonderwijs. Aan de andere kant vervult het mbo een belangrijke maatschappelijke functie voor jongeren en volwassenen die extra steun nodig hebben om alsnog een startkwalificatie te behalen. Daarnaast kunnen volwassenen in de volwasseneneducatie opleidingen en cursussen volgen. Van groot belang binnen de instellingen voor bve is het kenmerkende onderscheid tussen de beroepsopleidende leerweg (bol) en de beroepsbegeleidende leerweg (bbl): beide opleidend tot hetzelfde civiel effect, maar via een eigen leerweg, hetzij «schoolzwaar», hetzij «werk-zwaar». In alle gevallen is de leerling tenminste één dag in de week aan het werk, een kenmerk van het bve-stelsel dat in internationaal verband doorgaans erg aanspreekt. Het onderscheid blijkt in de praktijk goed in staat om wisselingen in de economische conjunctuur op te vangen, ook op het punt van de beschikbaarheid van praktijkruimten. Bij een teruggang neemt deelname aan de bol toe en aan de bbl af, bij vooruitgang gebeurt het omgekeerde.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is er verantwoordelijk voor dat het onderwijsstelsel zodanig

functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele deelnemers én bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de onderwijsmiddelen en het borgen van de onderwijskwaliteit. De middelen die hem ter beschikking staan zijn wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, integraal toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister in een positie gebracht die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen voor goed bestuur. Gemeenten ontvangen een rijksbijdrage educatie voor de inkoop van educatieve activiteiten bij roc’s. Gekozen is de verantwoordelijkheid voor de educatie te decentraliseren naar gemeenten omdat zij het beste zicht hebben op de lokale behoefte.

Externe factoren

Het onderwijs ter plaatse wordt mede bepaald door de inzet van schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, deelnemers, ouders, docenten, bedrijven, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties (bijvoorbeeld jeugdzorg) en andere overheden. De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de leerlingendeel-nemer- en studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 4.1 Indicatoren

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Het percentage 20 – 24 jarigen met tenminste hoger

secundair onderwijs. Bron: Eurostat

75,6% 2005

74,7% 2006

85% 2010

  • 2. 
    Het percentage voortijdig schoolverlaters van de totale

bevolking van 18–24 jaar. Bron: Eurostat

15,5% 2000

12,9% 2006

8 % 2010

  • 3. 
    Het percentage afgestudeerde mbo 4-deelnemers dat

succesvol een opleiding op HBO niveau afrondt. Bron: Cfi

62% 2006

 

62% 2011

  • 4. 
    Werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers, (exclusief bbl)

anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding. Bron: ROA

15% 2000

9% 2006

2011

  • 5. 
    Het percentage gediplomeerden dat aangeeft dat hun opleiding voldoende basis was om te starten op de arbeidsmarkt.

Bron: ROA

43% 2006

 

50% 2011

Toelichting:

  • 2. 
    De EU-indicator betreft het aandeel jongeren van 18–24 jaar zonder startkwalificatie dat niet op school zit ten opzichte van het totale aantal jongeren in deze leeftijd in Nederland. Dit percentage wordt gemeten op basis van de enquête beroepsbevolking (EBB) van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
  • 3. 
    De streefwaarde bij de indicator «percentage afgestudeerde mbo 4-deelnemers dat succesvol een opleiding op hbo-niveau afrondt» is gelijk aan de basiswaarde in 2006. Het beleid is er niet op gericht om alle mbo’ers op niveau 4 door te geleiden naar het hbo. De arbeidsmarkt heeft ook behoefte aan goede vaklieden.
  • 4. 
    Voor de indicator «werkloosheid van gediplomeerde mbo’ers anderhalf jaar na het beëindigen van de opleiding» is geen streefwaarde geformuleerd omdat deze sterk afhankelijk is van de conjuncturele ontwikkeling.

4.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 4.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 (x € 1 000)

           
     

2006*** 2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

3 249 105

3 173 929

3 005 436

3 007 096

3 052 420

3 052 724

Waarvan garantieverplichtingen

           

Totale uitgaven

3 210 771

3 189 536

3 016 759

3 006 079

3 006 423

3 005 074

Programma-uitgaven:

3 207 202

3 186 031

3 013 253

3 002 571

3 002 913

3 001 566

Deelnemers volgen onderwijs in vol-

           

doende toegeruste instellingen voor

           

beroepsonderwijs en volwasseneneduca-

           

tie

2 658 617

2 594 937

2411 818

2 400 628

2 404 728

2 403 454

+ Bekostiging roc’s

2 528 322

2 459 817

2 423 952

2 414 880

2 418 147

2 419 880

+ Bedrag per mbo-deelnemer/huisvesting

           

(coalitieakkoord) **

0

8 000

8 000

8 000

8 000

8 000

+ Korting 2e teldatum (coalitieakkoord)

0

0

  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000

+ Bekostiging KBB’s

111 990

111 990

111 990

111 990

111 990

111 988

+ Overige

18 305

15 130

15 876

13 758

14 591

11 586

Deelnemers volgen onderwijs van hoge

           

kwaliteit in innovatieve instellingen en via

           

hoogwaardige stageplekken van beroeps-

           

onderwijs en volwasseneneducatie

179 477

110 959

107 313

107 313

107 311

107 313

+ Innovatiearrangement

17 000

20 000

20 000

20 000

20 000

20 000

+ Innovatiebox regulier

33 947

37 793

36 897

36 897

36 895

36 897

+ Innovatiebox FES

71 750

         

+ Regeling stagebox

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

35 000

+ Competentiegericht beroepsonderwijs*

5 000

4 966

2 966

2 966

2 966

2 966

+ Kwaliteit examens mbo

11 733

11 499

11 499

11 499

11 499

11 499

+ Overige

5 047

1 701

951

951

951

951

Deelnemers kunnen zonder drempels

           

beroepsonderwijs en volwasseneneduca-

           

tie volgen dat het best past bij hun

           

talenten en specifiekebehoeften

268 951

290 783

308 696

308 744

304 635

304 636

+ Aanvalsplan Laaggeletterdheid

4 000

4 000

4 000

4 000

   

+ Leerlinggebonden financiering (LGF)*

9 662

6 162

6 162

6 162

6 162

6 162

+ Educatie

189 608

189 609

189 610

189 610

1 89 610

189 611

+ Leven Lang Leren en EVC*

28 851

4 500

1 500

1 500

1 500

1 500

+ Versterken zorgstructuur mbo (IBO bve)

26 500

76 494

97 409

97 409

97 409

97 409

+ Overige

10 330

10 018

10 015

10 063

9 954

9 954

Er vallen minder leerlingen gedurende

           

hun schoolloopbaan voortijdig uit het

           

onderwijs

85 483

176 185

175 203

175 750

176 307

176 307

  • • 
    RMC’s

17 354

17 440

18 120

18 667

19 224

1 9 224

  • • 
    GSB

21 780

21 780

21 780

21 780

21 780

21 780

+ Kwalificatieplicht tot 18 jaar

40 000

112 000

112 000

112 000

112 000

112 000

+ Convenanten met RMC-regio’s*

4 985

13 597

11 935

11 935

11 935

11 935

+ vsv middelen uit onderwijsenvelop**

 

10 100

10 100

10 100

10 100

10 100

+ Overige

1 364

1 268

1 268

1 268

1 268

1 268

Programmakosten overig

           

Uitvoeringsorganisatie IBG

7 501

6 020

3 022

2 937

2 735

2 698

Uitvoeringsorganisatie CFI

7 173

7 147

7 201

7 201

7 200

7 199

Apparaatuitgaven:

3 596

3 505

3 506

3 506

3 507

3 507

Ontvangsten

84 250

3 000

       
  • Deze reeks bestaat voor een deel uit enveloppemiddelen (Coalitieakkoord).

** Deze reeks bestaat geheel uit enveloppemiddelen (Coalitieakkoord).

*** Vanwege herformulering van de operationele doelstellingen is deze kolom niet te construeren.

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor artikel 4 enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 38,4 miljoen in 2008 naar indicatief € 171 miljoen in 2011 (inclusief aandeel voortijdig schoolverlaten gemeentefonds). Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien:

bedrag per deelnemer mbo/huisvesting

competentiegericht onderwijs

leerling gebonden financiering

voortijdig schoolverlaten

loopbaan oriëntatie en begeleiding

leven lang leren, Erkennen van Verworven competenties (EVC)

Tabel 4.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen exclusief

IBGenCFI)                                                                                                            3172 864       3003 030       2992 433       2992 978         2991 709

Totaal juridisch verplicht                                                                                    3015 691       2974 482       2907 998       2871 146         2872 430

Totaal bestuurlijk gebonden                                                                                  157 061            28442            83758          121 296            120 278

Totaal niet-juridisch verplichtofbestuurlijk gebonden                                           112                  106                  677                  536                –999

Deelnemers volgen onderwijs in voldoende toegeruste instellingen

voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie                                         2594 937       2411 818       2400 628       2404 728        2403 454

+ Juridisch verplicht                                                                                           2581 096       2545 487       2535 327       2536 887         2538 171

+ Bestuurlijk gebonden* 13728       –133 775       –135 377       –132 698         –133 718

+ Niet-juridisch verplichtofbestuurlijk gebonden 112                  106                  677 536                –999

Deelnemers volgen onderwijs van hogekwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardigestageplekken van beroepsonder-wijsen volwasseneneducatie + Juridisch verplicht + Bestuurlijk gebonden + Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

110 959 107 313 107 313 107 311             107 313

105 208 103 612 46 715 11715              11715

5 751 3 701 60 598 95 596              95 598

0000                        0

Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en

volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en

specifieke behoeften

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Er vallen minder leerlingen gedurendehun schoolloopbaan

voortijdig uit het onderwijs

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

290 783 308 696 308 744 304 635            305 636

206 505 203 482 203 510 199 539            199 540

84 279 105 213 105 234 105 095            105 095

0000                        0

176 185 175 203 175 750 176 307            176 307

122 882 121901 122 446 123 005            123 004

53 303 53 303 53 303 53 303              53 303

0000                        0

Deze reeks heeft betrekking op de maatregel, korting tweede teldatum van: – € 148 miljoen (exclusief aandeel LNV) en € 25 miljoen mbo deelnemers/huisvesting (Coalitieakkoord). Tevens gaat het bij deze operationele doelstelling om een deel overig bestuurlijk gebonden.

4.3 Operationele doelstellingen

4.3.1 Deelnemers volgen onderwijs in voldoende toegeruste instellingen voor beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Motivering

Het stelsel van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie wordt zodanig toegerust dat regionale opleidingencentra (roc’s) en kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (kbb’s) kunnen voldoen aan de door de

Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) gestelde toegankelijkheids-, doelmatigheids- en kwaliteitseisen bij het verzorgen van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie.

Instrumenten                                           +Bekostiging

De bekostiging van onderwijsinstellingen, kbb’s en gemeenten is gebaseerd op de WEB en de rekenregels zijn uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit WEB. Er zijn aparte bekostigingsmodellen voor de onderwijsinstellingen en de kbb’s. Gemeenten ontvangen jaarlijks de rijksbijdrage educatie (zie ook paragraaf 4.3.3). De middelen voor het beroepsonderwijs (het vastgestelde macrobudget) worden verdeeld over de onderwijsinstellingen aan de hand van het aantal ingeschreven deelnemers en het aantal diploma’s. Bij de verdeling wordt rekening gehouden met de opleidingen, de leerweg en het niveau van het diploma. OCW bekostigt de kbb’s op basis van het aantal kwalificaties dat ze hebben ontwikkeld, het aantal leerbedrijven dat ze hebben erkend en het aantal beroepspraktijkvorming plaatsen (bpv-plaatsen) bij leerbedrijven dat door deelnemers is bezet. Vanaf het bekostigingsjaar 2007 wordt voorzien in een overgangsbekostiging als gevolg van de ontwikkeling van een nieuwe kwalificatiestructuur (zie paragraaf 4.3.2). Aanpassing van het macrobudget voor de onderwijsinstellingen en de kenniscentra kan plaatsvinden op grond van beleidsmatige overwegingen en in verband met autonome ontwikkelingen (deelnemersontwikkelingen). Het historisch bepaalde budget vormt de basis (Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven, beoordeling allocatiesysteem mbo, eindrapport 2005). Naar aanleiding van het Coalitieakkoord is in de rijksbegroting een korting op de mbo-bekostiging ingeboekt van € 155 miljoen structureel vanaf 2009. De maatregel betreft de introductie van een tweede teldatum voor de bekostiging van instellingen (ROC’s, vakinstellingen en het mbo deel van de AOC’s). Er wordt een nieuwe tweede teldatum per 1 februari geïntroduceerd. Instellingen worden in het huidige stelsel niet gestimuleerd deelnemers binnen het onderwijs te houden na de huidige teldatum van 1 oktober omdat de bekostiging voor deze deelnemers dan al ontvangen is. Verwacht wordt dat een nieuw telmoment in hetzelfde studiejaar dit ongewenste effect kan ondervangen. Wanneer instellingen in staat zijn deelnemers op beide teldata binnen de instelling te houden worden zij gecompenseerd voor de ingeboekte korting. De realisatie op 1 februari (het tweede telmoment) bepaalt de eventuele bijstelling van het macrobudget mbo. Deze werkwijze, waarbij instellingen die erin slagen deelnemers binnen het stelsel te houden en hiervoor worden gecompenseerd, is toegelicht in het debat over de regeringsverklaring op 1 maart 2007. Er is een wetswijziging in voorbereiding om te komen tot een doorvertaling van deze maatregel. In 2006 zijn de voorbereidingen gestart voor het groot onderhoud van het bekostigingsmodel voor het mbo (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 27 451, nr. 44). Het groot onderhoud moet leiden tot wetgeving die erop gericht is om uiterlijk 2011 een integraal vernieuwd allocatiemodel beschikbaar te hebben. Dit jaartal is het richtpunt, omdat de nieuwe kwalificatiestructuur dan volledig is ingevoerd en het herontwerp mbo is gerealiseerd.

+ Positie leraren

Vanaf 2010 dreigt er door de vergrijzing een tekort aan leraren te ontstaan. Vanuit OCW worden middelen ingezet zodat de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers. Uit de onderwijsenveloppe worden vanaf 2008 voor het lerarenbeleid in de

bve-sector extra middelen beschikbaar gesteld. De maatregelen en de bedragen zijn op hoofdlijnen vermeld in artikel 9 (arbeidsmarkt en personeelsbeleid).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 4.4 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Deelnemersucces per niveau

niveau 1: 37%

niveau 1: 42%

niveau 1: 50%

 

niveau 2: 47%

niveau 2: 48%

niveau 2: 60%

 

niveau 3: 68%

niveau 3: 67%

niveau 3: 75%

 

niveau 4: 70%

niveau 4: 74%

niveau 4: 75%

Bron: Benchmark Mbo Raad/Cfi

2005

2006

2011

Toelichting:

  • 1. 
    Het percentage ingestroomde deelnemers dat de opleiding afrondt is een indicator of er sprake is van een voldoende toerusting van instellingen. Vanwege de invoering van de kwalificatieplicht is een stijging te verwachten met name bij de opleidingen op niveau 1 en 2.
 

Tabel 4.5 Kengetallen

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Aantal deelnemers mbo (x € 1000)*

bol-vt

bbl

bol-dt

Bron: Referentieraming 2007***

476,9

329,0

133,9

14,0

493,7

339,3

140,3

14,1

496,2

342,2

139,8

14,2

497,3

344,7

138,4

14,2

497,6

346,9

136,5

14,2

  • 2. 
    Gemiddelde prijs per mbo-deelnemer**

Bron: Lumpsum budget en gewogen bekostigingsdeelnemers mbo.

€ 6 046

€ 6 169

€ 6 218

€ 6 220

€ 6 231

Het gaat om aantallen per kalenderjaar (omgerekend uit aantallen per schooljaar op 1 oktober).

Bij de berekening van de gemiddelde prijs per mbo-deelnemer in bovenstaand overzicht is geen rekening gehouden met de veronderstelde

daling van het aantal deelnemers als gevolg van de introductie van een tweede teldatum in het mbo. Ook de bezuiniging zelf is in deze

berekening buiten beschouwing gelaten. Pas na de telling van het aantal deelnemers op beide peilmomenten (1 oktober en 1 februari) is

duidelijk hoeveel de bezuiniging werkelijk zou moeten zijn.

Exclusief de extra deelname als gevolg van de pardonregeling asielzoekers.

4.3.2 Deelnemers volgen onderwijs van hoge kwaliteit in innovatieve instellingen en via hoogwaardige stageplekken van beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Motivering

Om de kwaliteit van het onderwijs te garanderen, dienen instellingen aan de minimumnormen van onderwijstijd en aan uniforme eisen van examinering te voldoen. De invoering van het competentiegericht onderwijs zorgt ervoor dat het middelbaar beroepsonderwijs beter kan inspelen op de behoeften en talenten van de deelnemers en ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. De middelen vanuit de innovatiebox en het innovatiearrangement geven instellingen de ruimte om binnen samenwerkingsverbanden van onderwijsinstellingen en bedrijven in te spelen op de nodige innovaties binnen de regio.

Instrumenten                                           + Meer innovatie door samenwerking tussen instellingen en hun

omgeving

Door de bundeling van afzonderlijke budgetten voor innovatie in het middelbaar beroepsonderwijs in de innovatiebox kunnen instellingen in overleg met hun samenwerkingspartners in de regio innovatie vorm geven. Het gaat om innovatieprojecten die breed worden opgepakt met als doel het innovatieresultaat te laten verankeren in de eigen organisatie. Daarnaast is er nog een afzonderlijke innovatiestimulering, het innovatiearrangement, bedoeld om nog niet eerder ontwikkelde, experimentele innovatieprojecten op regionaal dan wel sectoraal niveau financieel te ondersteunen, die zonder aanvullende middelen onvoldoende kans zouden hebben. Alleen samenwerkingsverbanden tussen onderwijsinstellingen en bedrijven kunnen een beroep doen op dit arrangement. Voor zowel de innovatiebox als het innovatiearrangement zijn de landelijke thema’s zoals vastgelegd in de landelijke innovatieagenda leidend.

+ Toezicht en handhaving kwaliteit examens

Deelnemers moeten hun opleiding afronden met een waardevol en landelijk erkend mbo-diploma, dat een goede aansluiting biedt op de arbeidsmarkt. Goede examinering draagt hieraan bij. De school of de exameninstelling is hiervoor verantwoordelijk. Het KwaliteitsCentrum Examinering (KCE) beoordeelt jaarlijks de kwaliteit van examinering van mbo-opleidingen. (Tweede Kamer vergaderjaar, 2006–2007, 27 451, nr. 68 en 70). Het KCE ontvangt hiertoe subsidie voor de bureaukosten. Scholen en exameninstellingen betalen zelf voor het kwaliteitsonderzoek van KCE. Als uit dit kwaliteitsonderzoek blijkt dat de kwaliteit van de examinering niet voldoende is, krijgt de desbetreffende opleiding een waarschuwing en een verbetertijd. Als de kwaliteit daarna nog niet goed is, kan uiteindelijk de examenlicentie in worden getrokken. Een school moet in dat geval de volledige examinering van die opleiding uitbesteden aan een andere school waar de kwaliteit van examinering wel voldoende is.

+ Nieuwe stijl: kwaliteit van het onderwijs & geïntegreerd toezicht Instellingen die onderwijs verzorgen van voldoende niveau, hebben recht op vertrouwen van de politiek en de samenleving. Als de basiskwaliteit goed is (o.a. voldoende toegankelijk, voldoende opbrengsten, voldoende contacturen), er sprake is van goed bestuur en de rechtmatigheid van besteding van de gelden is gewaarborgd, is er alle reden om de onderwijsinstelling vertrouwen te schenken en meer ruimte te geven. Het toezicht van de Inspectie van het Onderwijs zal dan afnemen. De ingezette ontwikkeling naar proportioneel toezicht, op basis van risicoanalyses per instellingen, wordt doorgezet. Instellingen die niet aan de eisen voldoen, worden juist intensiever door de Inspectie van het Onderwijs gevolgd. De Inspectie van het Onderwijs ziet daarbij toe op de kwaliteit van het onderwijs, en kijkt in het bijzonder naar de inspanningen van de bestuurders op dit punt. Aan hen wordt gevraagd om verbeterplannen te ontwikkelen die voldoende vertrouwen genieten bij de Inspectie van het Onderwijs en bij betrokkenen ter plaatse. Als instellingen te lang onder de maat presteren én geen uitzicht bieden op verbetering grijpt het ministerie van OCW in. Met het oog hierop is de zogenaamde «interventiepiramide» ontwikkeld (Kamerstuk 30 183, nr. 11). De Inspectie van het Onderwijs zal bovendien met de komende wijziging van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT; Stb. 2002, 378) meer interventiemogelijkheden krijgen. Het vorige kabinet heeft maatregelen genomen om te komen tot integratie van toezichtprocessen en van toezichtorganisaties in het onderwijs. Het ministerie van OCW zal dit proces van integratie van het toezicht voortzetten en de Tweede Kamer rond oktober 2007 informeren. Deze

informatie heeft betrekking op de ontwikkelingen en maatregelen inzake toezicht en goed bestuur in de toekomst, mede op basis van de evaluatie van de Wet op het Onderwijstoezicht (WOT, artikel 34).

+ Invoering van competentiegericht onderwijs (CGO) Vanaf 1 augustus 2010 moeten alle instellingen hun opleidingen op basis van de nieuwe kwalificatiedossiers hebben vormgegeven. De invoering van competentiegericht beroepsonderwijs (CGO) heeft een vierledig doel:

  • 1. 
    een betere toerusting als beroepsbeoefenaar op een bewegelijke arbeidsmarkt;
  • 2. 
    aantrekkelijker onderwijs aanbieden aan mbo’ers en daardoor beter gemotiveerde deelnemers en minder voortijdige uitval;
  • 3. 
    meer doorstroom naar vervolgonderwijs stimuleren;
  • 4. 
    grotere betrokkenheid van het bedrijfsleven nastreven.

De invoering van CGO voltrekt zich langs twee lijnen. Ten eerste worden de nieuwe kwalificaties goed en op een transparante wijze beschreven. In de kwalificaties staat beschreven wat deelnemers moeten leren om een diploma te behalen. De kwalificatiedossiers moeten voldoen aan de criteria van het «Toetsingskader Kwalificaties mbo» (bijlage 1b van «Kwalificaties voor competentiegericht beroepsonderwijs», Stuurgroep Competentiegericht beroepsonderwijs, april 2006)

(http://www.kwalificatiesmbo.nl/home.php) en worden getoetst door het Coördinatiepunt Kwalificaties mbo (http://www.kwalificatiesmbo.nl/ home.php). Ten tweede bieden onderwijsinstellingen nieuwe opleidingen aan, gericht op deze nieuwe kwalificatiedossiers. Tijdens de experimenteerperiode (tot 1 augustus 2010) doen ze dit op vrijwillige basis. Zij bepalen zelf het tempo van vernieuwing en ook hoe geleerd en onderwezen wordt. De experimenteerperiode is verlengd met 2 jaar. Om een succesvolle implementatie van CGO tot 2010 te realiseren is het de intentie om meer in te zetten op de planmatige invoering en de gerichte ondersteuning van individuele instellingen bij de vernieuwing. Deze ondersteuning zal zich richten op: + inhoud/curriculum (inclusief bpv en examinering); + scholing van (onderwijs)personeel; + administratieve processen/bedrijfsvoering.

Deze taak wordt belegd bij het (opnieuw ingerichte) procesmanagement. Uit de onderwijsenveloppe is vanaf 2008 € 3 miljoen extra beschikbaar.

+ Regeling stagebox

Het doel van de regeling is te zorgen dat elke deelnemer, in het bijzonder de moeilijk plaatsbare deelnemer, over een geschikte stageplaats dan wel simulatieplek beschikt en voldoende begeleid wordt naar en op de stage-of simulatieplaats. Instellingen en kbb’s ontvangen op basis van deze regeling een aanvullende vergoeding om dit doel samen met leerbedrijven te bereiken.

+ Onderwijs en ondernemerschap

In 2007 zijn FES-gelden beschikbaar gesteld voor de oprichting van centers of entrepreneurship in het hoger onderwijs en voor het stimuleren van ondernemerschapsprojecten in het primair, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs in 2007 en 2008. De ambitie is om het ondernemend leren structureel te verankeren via een doorlopende leerlijn van het basisonderwijs tot en met het hoger onderwijs. De maatregelen zijn vermeld in de begroting van het ministerie van Economische Zaken, beleidsartikel 3, operationele doelstelling 2, «meer en beter ondernemerschap».

+ Invoering van onderwijstijd, de 850 urennorm In 2006 bleek dat onderwijsinstellingen de minimale urennormen niet altijd naleven. In reactie op deze constatering van de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst van OCW zijn maatregelen aangekondigd om de naleving van de urennormen in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs op orde te brengen. Extra onderzoek door de Inspectie van het Onderwijs en de Auditdienst van OCW maakt deel uit van die maatregelen. In het voorjaar van 2007 voeren zij onderzoek uit bij scholen voor voortgezet onderwijs en mbo-opleidingen naar de naleving van de urennormen in het studiejaar 2006–2007 en eventuele oorzaken van tekortkomingen op dit punt. Op basis van de uitkomsten wordt besloten welke acties vanuit OCW in 2008 nodig zijn om de naleving van de minimale urennormen nog verder op orde te brengen en/of te behouden. OCW beoogt uiteindelijk te bereiken dat de samenleving, in het bijzonder deelnemers en hun ouders, bij publiek gefinancierde onderwijsinstellingen daadwerkelijk kunnen rekenen op een minimaal aantal uren begeleide onderwijstijd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 4.6 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentage opleidingen met voldoende examenkwaliteit Bron: Examenverslag mbo

52% 2005

60% 2007

70% 2010

  • 2. 
    Percentage deelnemers dat positief is over de beroeps-praktijkvormingsplek (BPV) Bron: ODIN-4

48% 2005

48% 2007

50% 2011

  • 3. 
    Het oordeel van de deelnemer over de opleiding Bron: ODIN-4

6,7 2005

6,6 2007

7,0 2011

  • 4. 
    Het percentage opleidingen dat onderwijs geeft volgens de

richtlijnen van de 850 urennorm (BOL) Bron: Inspectie van het Onderwijs

75% 2006

 

100% 2008

  • 5. 
    Het percentage nieuwe opleidingen, ingericht op basis van

de nieuwe kwalificatiedossiers Bron: Cfi

8% 2006

38% 2007

100% 2011

  • 6. 
    Het percentage deelnemers in nieuwe opleidingen Bron: Cfi

9% 2006

43% 2007

100% 2011

Toelichting:

  • 1. 
    De basiswaarde 2005 betreft de kwaliteitsbeoordeling van al langer bestaande eindtermgerichte opleidingen. In 2007 zal voor de eerste keer een verklaring worden uitgereikt aan (experimentele) competentiegerichte opleidingen. Deze opleidingen zijn nieuw, scholen zijn nog volop bezig met het bepalen en ontwikkelen van passende examinering. Er zijn verschillende acties gestart om de kwaliteit van de examens te stimuleren. Dat past ook bij de verlenging van de experimenteerperiode van het competentie gericht onderwijs. Verwacht wordt dat het percentage mbo-opleidingen met voldoende examenkwaliteit in de periode 2008–2010 licht zal stijgen.
  • 3. 
    Het betreft hier een oordeel van de deelnemer uitgedrukt in een rapportcijfer op de schaal 1–10.

4.3.3 Deelnemers kunnen zonder drempels beroepsonderwijs en volwasseneneducatie volgen dat het best past bij hun talenten en specifieke behoeften

Motivering

Deelnemers aan het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie moeten de mogelijkheid krijgen om hun talenten te ontplooien in een leeromgeving en op een manier die het beste past bij hun specifieke behoeften. Het gaat daarbij ook om jongeren die een extra steuntje in de rug nodig hebben bij het volgen van een mbo-opleiding. En om volwassenen die door het volgen van een cursus of opleiding beter in staat zijn te participeren op de arbeidsmarkt en in de samenleving.

Instrumenten

+ Bevorderen Leven Lang Leren

Met behulp van de stimuleringsregeling «leren en werken» worden in regio’s en sectoren samenwerkingsverbanden gevormd. Er worden afspraken gemaakt om duale trajecten, EVC-trajecten (Erkennen van Verworven Competenties) en regionale leerwerkloketten te realiseren. EVC is een methode om eerder verworven competenties zichtbaar te maken en te erkennen. De informatie over EVC-aanbieders wordt inzichtelijk gemaakt door de ontwikkeling van een EVC-register waarmee informatie over alle EVC-aanbieders in Nederland toegankelijk wordt. Om een «Leven Lang Leren» te stimuleren is het belangrijk dat werkenden en werkzoekenden goed geïnformeerd zijn over de mogelijkheden. Daarom wordt veel aandacht besteed aan communicatieactiviteiten, onder andere door middel van een publiekscampagne. Burgers en werkgevers kunnen veel informatie op het gebied van leren en werken vinden op het internetportal www.opleidingenberoep.nl en ze kunnen met alle vragen terecht bij de telefonische helpdesk met het nummer: 0800 – 1618 (gratis). Vanaf 2008 zijn extra enveloppemiddelen beschikbaar. Het gaat om een bedrag van € 1,5 miljoen structureel.

+ De rijksbijdrage voor educatie

De Nederlandse gemeenten ontvangen jaarlijks rijksmiddelen educatie. Op grond van de WEB zijn zij verplicht overeenkomsten te sluiten met roc’s voor de inkoop van educatieve activiteiten. Ambities op het terrein van de educatie zijn bijvoorbeeld het terugdringen van het aantal laaggeletterden (aanvalsplan laaggeletterdheid), VAVO (tweede kans onderwijs), de doorstroom naar het middelbaar beroepsonderwijs en het vergroten van de sociale redzaamheid. Op het terugdringen van het aantal laaggeletterden gaat het volgende instrument nader in.

+ Het verminderen van laaggeletterdheid

In Nederland hebben ongeveer 1,5 miljoen mensen moeite met lezen, schrijven of rekenen. De uitvoering van het «Aanvalsplan Laag-geletterdheid 2006–2010 Van A tot Z betrokken» (Tweede Kamer 2005– 2006, 30 300 VIII, nr. 142) wordt in 2008 daarom met kracht voortgezet. Tot en met 2010 is hiervoor per jaar € 4,0 miljoen beschikbaar. Eind april 2007 heeft de Tweede Kamer de eerste voortgangsrapportage over het kalenderjaar 2006 ontvangen, inclusief de monitor van het aantal deelnemers aan een lees-, schrijf- of rekencursus in het cursusjaar 2005–2006 (Tweede Kamer 2006–2007, 28 760, nr. 9). De voortgangsrapportage is uitgevoerd door Cinop en uitgebracht tegelijk met een landelijk onderzoek naar het bewustzijn bij volwassenen van laaggeletterdheid in onze samenleving. Deze publicaties laten zien dat het aantal volwassenen

dat een basiscursus lezen, schrijven of rekenen volgt de afgelopen jaren min of meer stabiel is gebleven (ongeveer 5 500 cursisten per schooljaar). De problematiek van laaggeletterdheid is in 2006 breed onder de aandacht gebracht van provinciale, regionale en lokale overheden en tal van organisaties. In 2006 heeft dit geleid tot zes gemeentelijke aanvalsplannen van de G31 en tot zes regionale aanvalsplannen, waarbij ruim 80 gemeenten betrokken zijn.

+ De subsidieregeling leerlinggebonden financiering Met de subsidieregeling «leerlinggebonden financiering middelbaar beroepsonderwijs» is per 1 januari 2006 leerlinggebonden financiering (LGF) ingevoerd in het mbo. Met LGF wordt de toegankelijkheid voor deelnemers met een beperking bevorderd en wordt de positie van deze deelnemers in het beroepsonderwijs gelijk gesteld aan de positie van deze leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs. Daardoor wordt de doorlopende leerlijn voor gehandicapte leerlingen die vanuit het voortgezet onderwijs doorstromen naar het middelbaar beroepsonderwijs, gewaarborgd. Voor het schooljaar 2006–2007 is aan 2 100 deelnemers een subsidie verstrekt.

+ De invoering van een samenhangende zorgstructuur in het mbo Een deel van de deelnemers, met name niveau 1 en 2, van het mbo heeft vanwege leerachterstanden of psychosociale problematiek extra begeleiding nodig om de opleiding met succes te kunnen doorlopen. Daarom wordt gewerkt aan de invoering van een samenhangende zorgstructuur in het mbo die moet leiden tot een versterking van de zorg voor risicodeelnemers op roc’s en vakinstellingen (Tweede Kamer, 2005–2006, 27 451, nr. 53). Daarnaast wordt het Landelijk Centrum Onderwijs Jeugdzorg gesubsidieerd voor het vergroten van de kennis van psychosociale zorg in de scholen (zie tevens paragraaf 4.3.4 over voortijdig schoolverlaten).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 4.7 Indicatoren

 

Prestatie – indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Aantal nieuwe duale – trajecten Bron: monitoring door Cinop

7 796 2006

15 000 2007

25 000 2008

  • 2. 
    Aantal nieuwe EVC – trajecten Bron: monitoring door Cinop

3 779 2006

20 000 2007

40 000 2008

  • 3. 
    Deelname aan leeractiviteiten door 25–64 jarigen Bron: Eurostat

15,5% 2000

15,6% 2006

20% 2010

  • 4. 
    Het percentage deelnemers dat tevreden is over de

begeleiding bij de studie Bron: ODIN-4

38% 2005

 

50% 2011

  • 5. 
    Dekkingsgraad zorg- en adviesteams

Bron: Landelijk Centrum Onderwijs&Jeugdzorg

42% 2003

72% 2006

100% 2011

Toelichting:

  • 1. 
    Naar aanleiding van de tijdelijke stimuleringsregeling «leren en werken» moeten samenwerkingsverbanden leiden tot in totaal 10 000 extra duale trajecten in 2008.
  • 2. 
    Daarnaast is het streven dat er 20 000 extra EVC trajecten gerealiseerd worden in 2008.

4.3.4 Er vallen minder leerlingen gedurende hun schoolloopbaan voortijdig uit het onderwijs

Motivering

Uit oogpunt van maatschappelijke cohesie en economische ontwikkeling is het van belang dat zoveel mogelijk jongeren minimaal een startkwalificatie halen. De nationale doelstelling is halvering van het jaarlijks aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters in 2012 ten opzichte van 2002. Een voortijdig schoolverlater is een jongere van 12 tot 23 jaar die langer dan vier weken geen onderwijs volgt en nog geen startkwalificatie heeft. Een startkwalificatie is een vwo-, havo-, of mbo-diploma op niveau 2. In «Aanval op de uitval» (Tweede Kamer, 2005–2006, 26 695, nr. 32) staat op welke wijze voortijdig schoolverlaten (vsv) wordt aangepakt. De uitval van jongeren kent verschillende oorzaken waardoor een brede benadering noodzakelijk is. Daarom plaatst het kabinet de aanpak van voortijdig schoolverlaten in een breder kader: de pijler Sociale Samenhang. Binnen deze geïntegreerde aanpak is OCW verantwoordelijk voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten door met name kwalitatief goed onderwijs te bieden en inzet voor jongeren die een extra steun in de rug nodig hebben. Vanaf 2008 zijn extra enveloppemiddelen van € 22 miljoen beschikbaar.

Instrumenten

Preventieve maatregelen

De maatregelen voor het voorkomen van voortijdig schoolverlaten zijn in

de volgende drie thema’s in te delen:

+ Aanpakken bij de bron

Taal- en leerachterstanden moeten zo vroeg mogelijk in de leerloopbaan aangepakt worden. Zorgleerlingen worden door een gezamenlijke aanpak van scholen en (zorg)instellingen (o.a. door adequate aansluiting met jeugdzorg) geholpen met hun problemen. Deze preventieve maatregelen zoals voor- en vroegschoolse educatie en de gewichtenregeling in het primair onderwijs en het leerplusarrangement en het leerwegondersteunend onderwijs in het voortgezet onderwijs zijn vermeld in artikel 1 (primair onderwijs) en artikel 3 (voortgezet onderwijs) van deze begroting. Tot slot worden de in 2006 met 14 gemeenten afgesloten convenanten voor de aanpak van voortijdig schoolverlaten geëvalueerd met als doel te bezien welke effectief gebleken maatregelen landelijk verspreid kunnen worden. In de vervolgaanpak worden nieuwe conve-nanten (prestatieafspraken) afgesloten. Daarnaast worden er maatregelen genomen voor de verdere versterking van de zorgstructuur in het onderwijs. Het versterken van deze zorgcomponent sluit aan op de sluitende jeugd- en zorgketen in samenwerking met Jeugd en Gezin, ook op het gebied van gegevensuitwisseling (o.a. elektronisch kinddossier (EKD), verwijsindex, onderwijsnummer).

+ Soepele overgangen

Voor een betere overgang van het vmbo naar het mbo wordt ingezet op de versterking van loopbaanoriëntatie en begeleiding (LOB) (zie paragraaf 4.3.2). In de nota «Aanval op de Uitval» wordt door de Kafka-brigade

aangegeven dat de overgangen in de loopbaan van leerlingen de meest riskante momenten zijn. De meeste jongeren blijken moeilijk in staat om duidelijk te krijgen welke studierichting ze moeten kiezen maar vooral ook hoe ze dat moeten doen. Er worden daarom projecten gestimuleerd waarbij vmbo scholen en roc’s nauw met elkaar samenwerken. Hierbij moet gedacht worden aan het verankeren van succesvolle initiatieven met loopbaanoriëntatie en begeleiding, via voorhoedescholen en samenwerkingsverbanden. Tevens wordt ingezet op een kwaliteitsverhoging van LOB en de communicatie hierover. Tenslotte gaan experimenten plaatsvinden met een nieuw 4-jarig opleidingstraject tot startkwalificatie dat de bovenbouw van de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo en de niveaus 1 en 2 van het mbo omvat.

+ Bij de les blijven

In 2008 ligt het accent op de implementatie van de kwalificatieplicht tot 18 jaar. Er worden maatregelen genomen om de leerlingen op de mbo-niveaus 1 en 2 geschikt onderwijs aan te bieden zodat deze jongeren een zo groot mogelijke kans krijgen om een startkwalificatie te halen. Tevens worden sport en cultuuractiviteiten op scholen en instellingen georganiseerd om zo jongeren te motiveren om op school te blijven. Samen met de ministeries van VWS en Jeugd en Gezin wordt onderzocht welke mogelijke relatie er is tussen drankmisbruik door jongeren en voortijdig schoolverlaten. Op basis hiervan wordt nader bekeken welke gezamenlijke actie noodzakelijk is. Verder wordt gewerkt aan de ontwikkeling en implementatie van één landelijk digitaal loket voor registratie van verzuim en voortijdig schoolverlaten (Tweede Kamer, 2006–2007, 26 695, nr. 37). Ten slotte adviseren eind 2007 de samenwerkende inspecties in het kader van Integraal Toezicht Jeugd over een effectieve uitvoering van de leerplicht en de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC-functie) op lokaal niveau.

Curatieve maatregelen

Nadat een jongere is uitgevallen, worden inspanningen geleverd deze jongeren alsnog op te leiden tot een startkwalificatie. Hiervoor is nauwe samenwerking tussen onderwijs, zorg en werk noodzakelijk. De maatregelen voor jongeren die het onderwijs hebben verlaten zonder startkwalificatie zijn in twee thema’s in te delen.

+ Opstappers

Van de groep jongeren zonder startkwalificatie met een vaste arbeidsrelatie moet het opleidingsniveau omhoog. Dat willen we niet bereiken door ze tegen wil en dank terug naar school te sturen. Leerkansen op de werkvloer staan voorop. Bovendien zijn in de participatietop afspraken gemaakt met werkgevers over het opleiden van werknemers tot het niveau van een startkwalificatie.

+ Uitvallers

De groep voortijdig schoolverlaters zonder een vaste arbeidsrelatie vormt een zeer diverse groep met diverse achtergronden en problematiek. Hier komt de integrale aanpak uit de pijler Sociale Samenhang met behulp van scholing, zorg en werk tot uitdrukking. Bijvoorbeeld door samen met onder andere gemeenten, succesvolle reïntegratietrajecten te organiseren voor werkloze jongeren zonder startkwalificatie (het zogenaamde 2e kans beroepsonderwijs).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 4.8 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Het aantal nieuwe vsv’ers per kalenderjaar (nationale

indicator) Bron: Tweede Kamer, 2006–2007, 26 695, nr. 37

71 000 2002

56 500 2006

35 000 2012

  • 2. 
    Aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters (inclusief oude

voortijdig schoolverlaters) Bron: RMC-effect rapportages 2005–2006; Sardes

20 000 2002

30 500 2006

 

Toelichting:

  • 1. 
    Op 13 februari 2007 is de Tweede Kamer uitgebreid geïnformeerd (Tweede Kamer, 2006–2007, 26 695, nr. 37) over de nieuwe basis voor monitoring van de landelijke doelstelling voor halvering van het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters. Vanaf 2007 vindt dit niet langer plaats op basis van de gemeentelijke RMC-effectrapportages, maar op basis van het Basisregister Onderwijs (BRON).
  • 2. 
    Het aantal herplaatste voortijdig schoolverlaters is het aantal vsv’ers dat door RMC’s gedurende een geheel schooljaar terug is geleid naar school, werk of andere voorzieningen (bijvoorbeeld zorg). Voor deze indicator is geen landelijke streefwaarde afgesproken. Wel wordt aan de RMC’s gevraagd om het aantal herplaatsers binnen het onderwijs specifieker in kaart te brengen.

4.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 4.9

 
 

Onderzoek

AD of OD

A. Start

Vindplaats

 

Onderwerp

 

B. Afgerond

 

Beleidsdoorlichting

Stimuleren van leerwerktrajecten en EVC-trajecten m.b.v. (regionale) infrastructuur

OD 3

Voorjaar 2008 en najaar 2009

FES/OCW

Effectenonderzoek

Analyse effectrapportage RMC

OD 4

Afgerond

n.n.b.

ex post

   

voorjaar 2007

 
 

Vooronderzoek evaluatiedesign

OD 4

Afgerond 30 juni

TU Delft/Berenschot

 

vsv

 

2007

 
 

Onderzoek ROA vsv Arbeids-

OD 4

Afgerond eind

ROA

 

monitor ex post

 

2007

 

Overig evaluatieonderzoek

Project Onderwijs-Arbeidsmarkt 2006

AD

Jaarlijks in juli

ROA

 

Registratie en bestemming

AD

Jaarlijks in

ROA

 

uitstroom schoolverlaters bve

 

september

 
 

(SIS)

     
 

Monitor alfabetisering

OD 3

Jaarlijks in het voorjaar

Cinop

 

Monitor leerlinggebonden

OD 3

Jaarlijks in het

RISBO

 

financiering

 

najaar

 
 

Monitor competentiegericht

OD 2

Jaarlijks in het

Cinop

 

beroepsonderwijs

 

najaar

 
 

Deelnemersmonitor bve

AD

Najaar 2007

KBA

 

ODIN-5

OD 2

Najaar 2008

ResearchNed

 

Analyse innovatiebox en

OD 2

Juni 2007

KBA

 

stagebox

     
 

Evaluatie van de WVA (Wet

OD 2

Februari 2007

SEOR

 

Vermindering Afdrachtloon-

     
 

belasting)

     
 

De kracht van het herontwerp

OD 2

April 2007

Berenschot

 

Op weg naar een passende

OD 2

November 2006

IVA

 

organisatie van competentie-

     
 

gericht beroepsonderwijs in

     
 

roc’s

     
 

Typologieën onderzoek

OD 4

Offerte verstuurd

n.n.b

 

Onderzoek naar vsv op de

OD 4

Afgerond

Organise to Learn

 

werkvloer

 

september 2007

 

ARTIKEL 5. TECHNOCENTRA

5.1 Algemene doelstelling: het ondersteunen van technocentra ter versterking van de kennisinfrastructuur in de regio ter verbetering van de aansluiting tussen het technisch beroepsonderwijs en het bedrijfsleven.

Omschrijving

De technocentra zijn intermediaire organisaties, opgericht om knelpunten op de regionale arbeidsmarkt binnen de technische sector aan te pakken. De focus van de technocentra richt zich op het makelen en schakelen tussen onderwijsinstellingen en bedrijven. De activiteiten zijn gericht op het faciliteren en stimuleren van uitdagingen en het oplossen van regionale knelpunten. Tevens geven technocentra aandacht aan de landelijke prioriteit van bèta en techniek. Het uitgangspunt van het Deltaplan bèta/techniek is een integrale aanpak van de tekorten aan bèta’s en technici, bijdragend aan de in Europees verband onderschreven doelstelling van 15% meer uitstroom van gediplomeerden uit hogere bèta- en technische opleidingen in 2010.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister houdt toezicht op een rechtmatige en doelmatige verstrekking

en besteding van middelen.

Externe factoren

Conjuncturele ontwikkelingen in de technische sector.

5.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
   

Tabel 5.1 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

2006*

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

Waarvan garantieverplichtingen

9 398

9 217

9 217

9 176

0

0

Totale uitgaven (programma + apparaat)

Programma-uitgaven:

Basissubsidie

Speerpuntsubsidie

Overig

9 317

9 317

7 000

1 700

617

9 217

9 136

7 000

1 700

517

9 217

9 136

7 000

1 700

517

9 176

9 136

7 000

1 700

476

0

0

0 0 0

0

0

0 0 0

Ontvangsten

9 236

9 136

9 136

9 176

0

0

  • Vanwege herformulering van de operationele doelstellingen is deze kolom niet te construeren.

Tabel 5.2 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

9 217               9 217               9 176                      0

9 217               9 217               9176                      0

0000 0000

5.3 Doelstellingen nieuwe Kaderregeling

Motivering

Voor de jaren 2006 tot en met 2010 is een nieuwe Kaderregeling Technocentra (Stb. 2006. nummer 50) vastgesteld met als (hoofd)doel het versterken en vernieuwen van de kennisinfrastructuur en verbetering van de aansluiting tussen beroepsonderwijs en bedrijfsleven in de technische sector. De drie daarvan afgeleide doelstellingen zijn:

  • a. 
    het bevorderen van de circulatie en de toepassing van kennis tussen instellingen, tussen instellingen en ondernemingen of tussen instellingen, ondernemingen en derden;
  • b. 
    een gezamenlijke benutting door verschillende instellingen van hoogwaardige en moderne apparatuur ten behoeve van technisch beroepsonderwijs;
  • c. 
    het bevorderen van een goede aansluiting van technisch beroepsonderwijs op opleidingsbehoeften van de arbeidsmarkt.

Binnen deze doelstellingen dienen de technocentra zich te laten leiden door de regionale knelpunten en uitdagingen. Ook moet daarbij een duidelijke focus zijn op de landelijke prioriteit van bèta en techniek.

Instrumenten

In 2008 zal op basis van de Kaderregeling Technocentra 2006–2010 aan 14 technocentra een basissubsidie worden verleend ter ondersteuning van de basisactiviteiten van de technocentra. De aanvragen dienen te voldoen aan één van de drie subsidiedoelstellingen zoals hierboven genoemd en vastgelegd in de Kaderregeling. Daarnaast kan een technocentrum een aanvraag indienen voor een speerpuntsubsidie. Een project waarvoor het technocentrum speerpuntsubsidie aanvraagt dient een realisatie te zijn van eveneens één van de drie subsidiedoelstellingen zoals hierboven genoemd en daarnaast dient deze te voldoen aan een additionele doelstelling. Voor de jaren 2007 tot en met 2010 adviseert het bestuur van het Platform bèta/techniek de minister over de te kiezen inhoudelijke thema’s voor de speerpuntsubsidie voor deze jaren. Het Platform bèta/techniek heeft advies uitgebracht om de inhoudelijke thema’s voor de speerpuntsubsidie voor het jaar 2008 niet te wijzigen. De minister stelt de thema’s voor de betreffende jaren vast.

Meetbare gegevens

Het Platform bèta/techniek evalueert de werkzaamheden van de technocentra. De evaluatie heeft betrekking op de resultaten van de Technocentra met betrekking tot hun ontvangen basissubsidie in het jaar 2006 en indien van toepassing de ontvangen speerpuntensubsidie in het jaar 2006. Tevens geeft de evaluaties inzicht in de bijdrage aan de versterking en vernieuwing van de kennisinfrastructuur in de regio en de verbetering van de aansluiting tussen het technische beroepsonderwijs en het bedrijfsleven. Het rapport verschijnt na de zomer 2007.

ARTIKELEN 6 EN 7 HOGER ONDERWIJS

6.1 Algemene doelstelling: het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zorgt dat studenten en (wetenschappelijk) personeel hun talenten en onderzoekend vermogen maximaal kunnen ontwikkelen. Het leidt hen op voor een positie op de nationale en internationale arbeidsmarkt en het vervullen van hun rol in de intellectuele voorhoede van onze samenleving.

Omschrijving                                           De Nederlandse welvaart is in belangrijke mate afhankelijk van kennis,

technologie en innovatie. Om internationaal te kunnen concurreren, zijn hoogwaardige diensten en producten, ondernemende geesten en een goed opgeleide bevolking doorslaggevend. Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek speelt daarin een rol. De studenten van vandaag zijn de intellectuele voorhoede van morgen, zijn cruciaal in het maatschappelijk debat, en dragen bij aan de vernieuwing van wetenschappen en de overdracht van culturele waarden en tradities. Het hoger onderwijs moet studenten dan ook motiveren om tijdens hun studie het beste uit zichzelf te halen, zodat zij zich optimaal ontplooien en zich breed kunnen oriënteren. Ter versterking van het innovatief vermogen van Nederland zullen bedrijfsleven en maatschappelijke sectoren optimaal moeten profiteren van de publieke kennisinfrastructuur.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is er verantwoordelijk voor dat het onderwijsstelsel zodanig

functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten én bij wat de maatschappij nodig heeft.

In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor de toegankelijkheid van het onderwijs, de rechtmatige en doelmatige besteding van de middelen voor het hoger onderwijs en onderzoek en het borgen van de kwaliteit. De middelen die hem ter beschikking staan, zijn wet- en regelgeving, bekostiging, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister in een positie gebracht die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs. Hij doet dat door wetten en regels uit te vaardigen ten aanzien van goed bestuur.

Externe factoren                                      Het onderwijs ter plaatse wordt mede bepaald door de inzet van studen-

ten, docenten, onderzoekers, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties, andere overheden en bedrijven (stages en aansluiting arbeidsmarkt). De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren.

Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: ontwikkelingen op de (internationale) arbeidsmarkt, demografische ontwikkelingen in de studentenpopulatie en conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene De indicatoren 2, 3, en 4 geven een beeld of de student optimaal is doelstelling                                              voorbereid op deelname aan de samenleving en een positie op de

nationale en internationale arbeidsmarkt.

Bij indicator 2 en 3 worden geen streefwaarden geformuleerd omdat deze sterk samenhangen met de conjunctuurontwikkeling. De verwachting is dat het aantal afgestudeerden dat in het buitenland werkt, zal stijgen door het stimuleren van internationale mobiliteit onder studenten.

Een meer gedetailleerd beeld van het hoger onderwijs kan worden verkregen in Bestel in Beeld 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–

2007, 31 031 VIII, nr 5) en Kennis in Kaart 2006 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 29 410, nr 43).

 

Tabel 6.1 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentage hoger opgeleiden in de leeftijdsgroep 25–44
     

jarigen van de beroepsbevolking

32,5%

34,3%

46,0%

Bron: CBS Statline

Peildatum: 2003

Peildatum: 2005

Peildatum: 2020

  • 2. 
    Percentage afgestudeerden met een eerste baan op
     

tenminste hbo- respectievelijk wo-niveau

     

Hbo

77%

82%

-

Wo

62%

65%

-

Bron: Hbo en Wo-monitor

Peildatum: 2005

Peildatum: 2006

 
  • 3. 
    Percentage afgestudeerden dat anderhalf jaar na afstuderen
     

in het buitenland werkt

     

Hbo

3%

3%

-

Wo

4%

5%

Bron: Hbo en Wo-monitor

Peildatum: 2005

Peildatum: 2006

 
  • 4. 
    Percentage werkenden dat aangeeft dat opleiding vol-
     

doende basis was om te starten op arbeidsmarkt

     

Hbo

48%

53%

Stijging

Wo

52%

57%

Stijging

Bron: Hbo en Wo-monitor

Peildatum: 2005

Peildatum: 2006

Peildatum: 2011

Toelichting:

  • 1. 
    Streefwaarde: Nederland streeft ernaar dat op afzienbare termijn (in 2020) bijna de helft van de Nederlandse beroepsbevolking tussen de 25 en 44 jaar hoger opgeleid is. De beleidsinzet is gericht op het bereiken van meer hoger opgeleiden door verbetering van rendement en door stijgende deelname in het hoger onderwijs in Nederland. In deze begroting zijn budgetten ter beschikking gesteld, waarmee wordt beoogd de uitval in het toeleidend onderwijs en in het hoger onderwijs verder te verminderen zodat meer hoger opgeleide werknemers voor de arbeidsmarkt beschikbaar zijn. Dat het aandeel hoger opgeleiden economisch van groot belang is, blijkt ook uit het CPB-rapport «excellence for producti-vity» (juni 2007).

6.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
                 

Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

2 039 503

2184199

2115 625

2 154 539

2 189 951

2 214 143

2 213 727

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

1 881 795

2 032 760

2 085 981

2 128 384

2 145 978

2 192 189

2 213 727

Programma-uitgaven:

1 876 798

2 027 693

2 081 186

2 123 587

2141 182

2 187 393

2 208 931

Studenten volgen onderwijs, en

             

(wetenschappelijk) personeel doet

             

onderzoek, in voldoende toegeruste

             

instellingen voor hoger onderwijs

1 776 730

1 870 240

1 917 723

1 952 238

1 981 365

2 025 338

2 047 292

+ Reguliere bekostiging (lumpsum)1

1 776 730

1 870 240

1 912 723

1 947 238

1 976 365

2 020 338

2 042 292

+ Nieuwe hbo-masteropleidingen

   

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

Binnen- en buitenlandse studenten

             

volgen hoger onderwijs, en (wetenschap-

             

pelijk) personeel doet onderzoek, van

             

hoge en excellente kwaliteit

4 570

7 416

9 638

8 138

8 138

8 138

8 138

+ Kwaliteitsverbetering docenten2

1 500

4 083

9 638

8 138

8 138

8 138

8 138

+ Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs

             

(«Ruim baan voor talent»)

759

3 333

         

+ Voortzetting Deltabeurzen

2 000

           

+ Internationalisering in het hoger

             

onderwijs

311

           

Studenten volgen zonder drempels het

             

hoger onderwijs dat het beste past bij hun

             

talenten en specifiekebehoeften,en

             

worden gestimuleerd om hun opleiding

             

succesvol af te ronden

7 428

3 980

20 667

19 403

19 167

19 167

19 167

+ Minder uitval en kwaliteitsimpuls

   

6 667

6 667

6 667

6 667

6 667

+ Verhogen studierendement niet-

             

westerse allochtone studenten3

1 448

1 500

6 500

5 236

5 000

5 000

5 000

+ Studiekeuze informatie voor het hoger

             

onderwijs

2 580

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

2 400

+ Erkenning van verworven competenties

   

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

+ Emancipatie

100

80

100

100

100

100

100

  • • 
    E-learning

3 300

           

De samenleving (bedrijven en maatschap-

             

pelijke organisaties) benut optimaal de

             

kennis van het hoger onderwijs en

             

onderzoek en vice versa

72 796

131 193

119 385

129 885

118 885

121 885

121 885

+ Praktijkgericht onderzoek (lectoren en

             

kenniskringen)

36 961

50 585

50 585

50 585

50 585

50 585

50 585

+ Praktijkgericht onderzoek (Raak)

8 800

13 300

11 300

11 300

11 300

11 300

11 300

+ Deltaplan bèta/techniek4

27 035

61 308

51 500

60 000

57 000

60 000

60 000

+ FES: Investeringsagenda bèta en

             

techniek hoger onderwijs

 

6 000

6 000

8 000

     

Tabel 6.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Programmakosten overig5 + Uitvoeringsorganisatie IBG + Uitvoeringsorganisatie CFI

Apparaatsuitgaven Hoger Onderwijs

15 274 7 865 7 409

4 997

14 864 9 566 5 298

5 067

13 773 9 061 4 712

4 795

13 923 9 161 4 762

4 797

13 627 8 865 4 762

4 796

12 865 8 103 4 762

4 796

12 449 7 687 4 762

4 796

Ontvangsten

46 848

6 017

6 017

8 017

17

17

17

In de middelen voor reguliere bekostiging zijn ook enkele posten voor overige uitgaven verwerkt.

Vanaf 2008 is hierin begrepen € 3 miljoen per jaar uit de enveloppe van het Coalitieakkoord.

Deze middelen zijn bestemd voor het gehele hoger onderwijs. Vanaf 2008 is hierin begrepen € 5 miljoen per jaar voor allochtonenbeleid voor

ho-instellingen in de Randstad uit de enveloppe van het Coalitieakkoord.

De middelen voor het Deltaplan bèta/techniek hebben niet alleen betrekking op het hbo maar zijn onderwijsbreed.

De middelen hebben betrekking op de sector hoger onderwijs.

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor artikel 6 hoger beroepsonderwijs enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 19,7 miljoen in 2008 tot indicatief € 128,7 miljoen in 2011. Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij het ministerie van Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien:

Tijdelijke stimulering/subsidiëring nieuwe hbo-masteropleidingen.

Kwaliteitsverbetering docenten.

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent.

Minder uitval en kwaliteitsimpuls.

Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten.

Praktijkgericht onderzoek hbo (Raak).

Praktijkgericht onderzoek hbo (Lectoren en kenniskringen).

4

5

 

Tabel 6.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 Wetenschappelijk onderwijs en

onderzoek (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

3 480 306

3 523 494

3 522 001

3 548 289

3 627 297

3 608 259

3 635 392

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

3 396 597

3 517 293

3 482 611

3 514 483

3 556 656

3 616 698

3 635 517

Programma-uitgaven:

3 396 597

3 517 293

3 482 611

3 514 483

3 556 656

3 616 698

3 635 517

Studenten volgen onderwijs, en

             

(wetenschappelijk) personeel doet

             

onderzoek, in voldoende toegeruste

             

instellingen voor hoger onderwijs

3 373 733

3 476 789

3 424 049

3 463 466

3 500 974

3 560 991

3 604 876

+ Reguliere bekostiging (lumpsum)

3 367 733

3 470 789

3 409 049

3 448 466

3 485 974

3 545 991

3 589 876

+ Alfa/Gamma-onderzoek

6 000

6 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

Binnen- en buitenlandse studenten

             

volgen hoger onderwijs, en (wetenschap-

             

pelijk) personeel doet onderzoek, van

             

hoge en excellente kwaliteit

14 469

27 548

42 308

37 283

42 283

42 308

27 308

+ Kwaliteitsverbetering docenten

1 000

3 000

5 000

5 000

5 000

5 000

5 000

+ Toelatingsbeleid in het hoger onderwijs

             

(«Ruim baan voor talent»)

1 567

1 667

         

+ Excellentie in onderwijs: FES

   

10 000

10 000

15 000

15 000

 

+ Excellentie in onderwijs: binnen- en

             

buitenlands talent1, 2

4 650

13 100

14 025

10 000

10 000

10 000

10 000

+ Graduate schools

   

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

+ Nederlandse Instituten in het Buiten-

             

land (NIB’s), Netherlands Education

             

Support Offices (NESO’s), Beeldmerk1

3 057

6 411

7 913

6 913

6 913

6 938

6 938

+ Noodfonds voor internationale

             

hulpacties1

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

+ Internationale samenwerking en

             

beurzenprogramma’s1

2 195

2 370

2 370

2 370

2 370

2 370

2 370

+ Voortzetting Deltabeurzen1

1 000

           

Studenten volgen zonder drempels het

             

hoger onderwijs dat het beste past bij hun

             

talenten en specifiekebehoeften,en

             

worden gestimuleerd om hun opleiding

             

succesvol af te ronden

8 395

2 890

6 188

3 668

3 333

3 333

3 333

+ Minder uitval en kwaliteitsimpuls

   

3 333

3 333

3 333

3 333

3 333

+ SURF Educatiefonds in het hoger

             

onderwijs

4 000

           
  • • 
    E-learning

1 700

           

+ Verhoging deelname studenten met

             

een handicap1

2 695

2 890

2 855

335

     

De samenleving (bedrijven en maatschap-

             

pelijke organisaties) benut optimaal de

             

kennis van het hoger onderwijs en

             

onderzoek en vice versa

 

10 066

10 066

10 066

10 066

10 066

 

+ 3TU’s samenwerking

 

10 066

10 066

10 066

10 066

10 066

 

Ontvangsten

1 478

11 466

21 466

21 466

26 466

26 466

1 400

1   De middelen hebben betrekking op het gehele hoger onderwijs.

2   Vanaf 2008 is hierin begrepen € 5 miljoen per jaar uit de enveloppe van het Coalitieakkoord voor HSP.

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor artikel 7 wetenschappelijk onderwijs en onderzoek enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 25,3 miljoen

in 2008 tot indicatief € 142,3 miljoen in 2011. Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij het ministerie van Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien:

Alfa- en gammaonderzoek bij de universiteiten.

Graduate schools.

3TU’s.

Minder uitval en kwaliteitsimpuls.

Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent.

Kwetsbare opleidingen.

 

Tabel 6.4: Middelen toerusting wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (x € 1 000)

 
       
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Universiteiten:

3 300 736

3 438 917

3 355 166 3 424 666

3 461 066

3 512 966

3 560 366

Onderwijsdeel1

1 263 872

1 320 932

1 343 000 1 373 700

1 388 800

1 411 200

1 431 300

Onderzoekdeel1

1 522 910

1 591 402

1 488 200 1 522 200

1 538 900

1 563 800

1 586 100

Academische ziekenhuizen

513 954

526 583

523 966 528 766

533 366

537 966

542 966

Overige organisaties hoger onderwijs

18 876

18 209

17 853

17 853

17 500

17 500

17 500

United Nations University (UNU)

787

802

801

801

800

800

800

Europees Universitair Instituut Florence

             

(EUI)

1 159

1 407

1 448

1 447

1 447

1 447

1 447

Stichting Nederlandse Organisatie voor

             

Internationale Samenwerking in het

             

Hoger Onderwijs (Nuffic)

9 889

8 353

7 966

7 966

7 964

7 964

7 964

European University Association (EUA)

16

16

16

16

16

16

16

Stichting Handicap en Studie

741

786

785

785

435

435

435

Stichting UAF Steunpunt (SUS) / UAF

2 640

2 664

2 663

2 663

2 663

2 663

2 663

Interstedelijk Studentenoverleg (ISO)

232

234

234

234

234

234

234

Landelijke Studenten Vakbond (LSVb)

232

234

234

234

234

234

234

Nederlands Vlaamse Accreditatie

             

Organisatie (NVAO)

3 180

3 713

3 706

3 707

3 707

3 707

3 707

Overige

48 121

13 663

36 030

5 947

7 408

15 525

12 010

Totaal instellingen

3 367 733

3 470 789

3 409 049 3 448 466

3 485 974

3 545 991

3 589 876

1 Hierin zijn tevens begrepen:

a. het deel leraartraject, het investeringsdeel, het deel internationaal onderwijs en RU/UvT: katholiek theologisch onderwijs,

b. internationale en levensbeschouwelijke instellingen waarmee afzonderlijk afspraken zijn gemaakt. Deze categorieën werden in de begroting 2007 nog afzonderlijk gepresenteerd.

Tabel 6.5 Budget

flexibiliteit per

operationele doelstelling artikel 6: Hoger beroepsonderwijs (x € 1 000)

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

 

2 067 413

2 109 664

2 127 555

2 174 528

2 196 482

1 991 524

2 025 073

2 051 228

2 095 301

2 117 255

75 889

84 591

76 027

79 027

79 027

0

0

300

200

200

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk)

personeel doet onderzoek, in voldoende toegerusteinstellingen

voor hoger onderwijs

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en

(wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge én

excellente kwaliteit

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Studenten volgen zonder drempels het hogeronderwijs dat het

beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden

gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut

optimaal de kennis van het hoger onderwijs en vice versa

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

 

1 917 723

1 917 496

227

0

1 952 238

1 952 011

227

0

1 981 365

1 980 838

227

300

2 025 338

2 024 911

227

200

2 047 292

2 046 865

227

200

9 638 8 138 8 138 8 138

8138 8138 8138 8138

1 500 0 0 0

0000

8 138

8 138

0

0

20 667 19 403 19 167 19 167

15 305 14 339 11 667 11 667

5 362 5 064 7 500 7 500

0000

19 167

11 667

7 500

0

119 385 129 885 118 885 121885

50 585 50 585 50 585 50 585

68 800 79 300 68 300 71300

0000

121 885

50 585

71 300

0

Tabel 6.6 Budgetflexibiliteit per operationele doelstel

l 7: Wetenschappelijk onderwijs en onderzoek (x € 1 000)

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

 

3 482 611

3 514 483

3 556 656

3 616 698

3 635 517

3 440 845

3 478 068

3 515 311

3 575 228

3 609 047

41 766

36 015

40 945

40 970

25 970

0

400

400

500

500

Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet

onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger

onderwijs

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en

(wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge én

excellente kwaliteit

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Studenten volgen zonder drempels het hogeronderwijs dat het

beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden

gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties)benut

optimaal de kennis van het hoger onderwijs en vice versa

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

 

3 424 049

3 409 049

15 000

0

3 463 466

3 448 066

15 000

400

3 500 974

3 485 574

15 000

400

3 560 991

3 545 491

15 000

500

3 604 876

3 589 376

15 000

500

42 308 37 283 42 283 42 308

19 696 19 671 19 671 19 671

22 612 17 612 22 612 22 637

0000

27 308

19 671

7 637

0

6 188 3 668 3 333 3 333

2 034 265 0 0

4 154 3 403 3 333 3 333

0000

3 333 0

3 333 0

10 066 10 066 10 066 10 066

10 066 10 066 10 066 10 066

0000

0000

0 0 0 0

6.3 Operationele doelstellingen

Het uitgangspunt voor het beleid beschreven onder de operationele

doelstellingen wordt nader uitgewerkt in de Strategische agenda hoger

onderwijs en onderzoek die in het najaar aan de Tweede Kamer wordt

gepresenteerd.

De belangrijkste prioriteiten zijn:

  • 1. 
    Hoger onderwijs in een internationale context.
  • 2. 
    De onderwijskwaliteit en het rendement wordt verbeterd.
  • 3. 
    Kennis wordt beter benut.
  • 4. 
    Sturing van het stelsel.

6.3.1 Studenten volgen onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, in voldoende toegeruste instellingen voor hoger onderwijs

Motivering

Het stelsel van hoger onderwijs en onderzoek zodanig toerusten dat voldaan wordt aan de door de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) gestelde toegankelijkheid-, doelmatigheiden kwaliteiteisen bij het verzorgen van hoger onderwijs en het verrichten van onderzoek.

Instrumenten                                           + Reguliere bekostiging (lumpsum): de rijksbijdrage, die de instellingen

van hoger onderwijs en onderzoek ontvangen, is gebaseerd op de WHW. In het Bekostigingsbesluit WHW zijn bepalingen opgenomen op basis waarvan deze rijksbijdrage wordt bepaald. Zie voor een nadere toelichting: http://www.minocw.nl/, de sector hoger onderwijs, dossier bekostiging hoger onderwijs. De tabellen 6.2, 6.3, en 6.4 geven een verdeling van de middelen over hogescholen, universiteiten en academische ziekenhuizen.

+ Via subsidies aan de overige organisaties van hoger onderwijs: door deze organisaties wordt bijgedragen aan coördinatie van kennis en het stimuleren van ontwikkelingen op het gebied van internationale samenwerking en uitwisseling. Zie voor nadere specificatie van de betreffende subsidies tabel 6.4.

+ Nieuwe hbo-masteropleidingen: studenten moeten meer mogelijkheden krijgen om na de bachelorfase een hernieuwde beslissing te nemen of en waar zij een masteropleiding volgen. Nieuwe master-opleidingen in het hbo worden tijdelijk bekostigd, mits zij voldoen aan de criteria, die in de Strategische agenda worden opgenomen. Hiervoor is vanaf 2008 structureel € 5 miljoen beschikbaar.

+ Subsidie voor alfa- en gammaonderzoek bij de universiteiten: vanaf 2008 is € 15 miljoen structureel beschikbaar. Een speciale commissie gaat in 2008 plannen maken waarbij middelen zodanig worden ingezet dat de kwaliteit van onderzoek, die essentieel is voor het wetenschappelijke alfa- en gammaonderwijs (omvat tweederde van alle wo-studenten), wordt geborgd.

Kerngegevens bij de operationele         De aantallen eerstejaars, ingeschreven studenten en gediplomeerden zijn

doelstelling                                              stelselindicatoren. Ze geven een beeld van de ontwikkeling van de in- en

uitstroom. In 2007 is een start gemaakt met de ontwikkeling van een

overheadmonitor hbo en wo. Het is het voornemen om hiervoor in de

begroting 2009 een indicator op te nemen.

Specifieke indicatoren over uitval en rendement zijn opgenomen in tabel

6.9.

 

Tabel 6.7 Kerngegevens (x 1000)

 
 

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

  • 1. 
    Eerstejaars aantal studenten (excl. landbouw)
         

Hbo-voltijd

77,8

78,7

80,5

82,1

82,8

Hbo-deeltijd

13,6

13,5

13,4

13,4

13,3

Wo

41,2

42,5

45,2

47,4

48,7

  • 2. 
    Ingeschrevenen aantal studenten (excl. landbouw)
         

Hbo-voltijd

293,9

303,7

312,7

321,3

328,5

Hbo-deeltijd

59,8

58,1

56,8

56,0

55,4

Wo

201,8

205,3

211,2

218,6

226,3

  • 3. 
    Gediplomeerden (excl. landbouw)
         

Hbo-voltijd

48,7

50,4

51,8

53,1

54,2

Hbo-deeltijd

13,9

13,4

13,1

12,9

12,8

Wo

27,3

27,2

27,4

27,8

28,2

Bron: OCW Referentieraming 2007, telling oktober 2006 (hbo is

         

conform de OCW-begrotingsraming)*

         
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 4. 
    Onderwijsuitgaven per student
         

Hbo

5,6

5,6

5,6

5,6

5,6

Wo

5,7

5,8

5,8

5,8

5,8

Exclusief de extra deelname als gevolg van de pardonregeling asielzoekers.

Toelichting

  • 4. 
    Onderwijsuitgaven per student: berekend in nominale prijzen, aantal studenten conform de Referentieraming 2007 en excl. collegegeldontvangsten.

Hbo: Exclusief de middelen voor het Deltaplan bèta/techniek, omdat deze op meerdere onderwijssectoren betrekking hebben en exclusief de FES-middelen voor Investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs.

6.3.2 Binnen- en buitenlandse studenten volgen hoger onderwijs, en (wetenschappelijk) personeel doet onderzoek, van hoge en excellente kwaliteit

Motivering

De kwaliteit van het Nederlandse hoger onderwijs moet beter en het excellente talent onder studenten moet meer gestimuleerd worden. Aan de basis is deze in orde, maar in relatie tot de ambities van Nederland als innovatieve, concurrerende economie moet de kwaliteit verbeteren. Het hoger onderwijs moet intensiever en persoonlijker worden. Het Nederlandse hoger onderwijs is ook internationaal hoger onderwijs. Door verschillende landen, waaronder Nederland, wordt hard gewerkt aan een Europese onderwijsruimte, waarin studenten mobieler zijn en instellingen intensief over grenzen heen samenwerken. De concurrentie om de beste studenten neemt toe. Ook wordt de arbeidsmarkt meer internationaal. Studenten moeten daarom worden voorbereid op werken in een internationale context.

De overheid wil daarbij stimuleren:

– door opleidingen die bewezen hebben een bijzondere meerwaarde te

hebben, te belonen en door de beste (internationale) studenten

beurzen te geven; – door toe te staan dat meer onderscheid gemaakt wordt tussen

studenten binnen de instelling.

Instrumenten                                           + Kwaliteitsverbetering docenten: de docent is de bepalende factor in de

onderwijskwaliteit. De kwaliteit van de docent en van de lerarenopleiding moet dus uitstekend zijn. Instellingen krijgen in 2008 € 14,6 miljoen en vanaf 2009 structureel € 13,1 miljoen om het scholingsniveau van docenten, waaronder het werken aan promoties, te verhogen.

+ Excellentie in onderwijs: tijdelijke impuls (FES: Fonds Economische Structuurversterking): de beste studenten moeten tot een voor hen hoogst mogelijk niveau worden gebracht, zodat zij zich kunnen meten met de beste studenten van andere landen. Instellingen worden uitgenodigd met voorstellen te komen voor investeringen in excellentie. Hiervoor is totaal € 50 miljoen beschikbaar. Deze middelen worden toegekend aan de beste voorstellen.

+ Excellentie in onderwijs: binnen- en buitenlands talent: het aantrekken van internationaal toptalent en het stimuleren van excellent talent onder studenten is een voorwaarde om de Nederlandse instellingen in de groeiende Europese concurrentiestrijd een goede uitgangspositie te bieden. In 2008 is € 14 miljoen beschikbaar voor de beloning van opleidingen die bewezen hebben een kwalitatieve meerwaarde te hebben en voor beurzenprogramma’s (zoals het Huygens Scholarship Programme) voor excellente buitenlandse studenten en Nederlandse studenten naar het buitenland. Vanaf 2009 zijn de beschikbare middelen structureel € 10 miljoen.

+ Subsidie voor graduate schools: na de master moeten de beste jonge onderzoekers terecht komen bij de voor hen meest geschikte promotieopleiding. Om dit te bevorderen wordt gestart met het inrichten van graduate schoolsnaar het model van Amerikaanse topuniversiteiten. Hiervoor is vanaf 2008 structureel € 2 miljoen uitgetrokken.

+ Subsidie voor Nederlandse instituten in het buitenland (NIB’s),

Netherlands Education Support Offices (NESO’s) en Beeldmerk: voor een goede internationale positionering van het Nederlands hoger onderwijs worden 3 maatregelen ingezet:

  • 1. 
    Nuffic (Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs) heeft met de koepels en OCW een «Beeldmerk Nederland» ontwikkeld en gaat dit in 2008 invoeren.
  • 2. 
    Representatiekantoren verspreid over de wereld (de NESO’s) ondersteunen de generieke promotie van het Nederlands hoger onderwijs.
  • 3. 
    De instituten in Marokko, Turkije en Syrië (NIB’s) spelen een rol in de versterking van de internationaliseringactiviteiten en de profilering van het Nederlands hoger onderwijs.

Voor deze instrumenten is in 2008 € 7,9 miljoen en vanaf 2009 structureel € 6,9 miljoen beschikbaar.

+ Subsidie voor een noodfonds (Libertas) voor internationale hulpacties op het gebied van hoger onderwijs (voor studenten uit Wit-Rusland en Zimbabwe). Vanaf 2008 is structureel € 1 miljoen beschikbaar.

+ Subsidie voor projecten internationale samenwerking en beurzenprogramma’s: ten behoeve van de internationalisering voert Nuffic taken uit. Daarnaast beheert Nuffic Europese en Nederlandse

onderwijsprogramma’s (zoals Leven Lang Leren, Tempus en Erasmus Mundus). Zie ook artikel 8 Internationaal Beleid.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Zolang internationale benchmarks van de kwaliteit van het hoger onderwijs niet robuust zijn, is het lastig om doelstellingen voor kwaliteit op output-niveau te hanteren. Daarom zal gemonitord worden op «throughput»-indicatoren, zoals de kwaliteit van docenten en de onderwijstijd en -intensiteit die nauw samenhangen met kwaliteit. De indicator kwaliteit docenten wordt nog ontwikkeld. Het is gewenst dat er voortgang wordt geboekt rond deze indicatoren die van belang zijn voor de kwaliteit van het onderwijs. Er zijn geen concrete targets geformuleerd. De indicatoren zijn relevant, maar er is geen sprake van een één op één relatie met de kwaliteit van het onderwijs. Deze indicatoren moeten in samenhang bezien worden en ingebed in een kwalitatief oordeel.

 

Tabel 6.8 Indicatoren

 

Indicator Kwaliteit en excellentie

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Percentage studenten dat als «gemotiveerd» kan worden
     

beschouwd

18%

18,6%

Stijging

Bron: studentenmonitor 2006

Peildatum: 2004

Peildatum: 2006

Peildatum: 2010

  • 2. 
    Studietijd, contacturen en schaal
     
  • a. 
    Onderwijsintensiteit: gem. tijdsbesteding aan studie-
     

gerelateerde activiteiten in uren per week (perceptie

     

student)

     

Hbo

33

36

Stijging

Wo

31

32

Stijging

  • b. 
    Onderwijstijd: gem. aantal uren per week (contacturen;
     

perceptie student)

     

Hbo

13

14

Stijging

Wo

11

12

Stijging

Bron 2a en b: studentenmonitor 2006

Peildatum: 2005

Peildatum: 2006

 
  • c. 
    Student/stafratio
     
  • • 
    Hbo: student/onderwijzend personeel

25

25,7

Daling

  • • 
    Wo: student/wetenschappelijk personeel onderwijs

16,6

17,2

Daling

Bron: kerncijfers 2002–2006

Peildatum

Peildatum

 
 

Hbo: 2004

Hbo: 2005

 
 

Wo: 2001

Wo: 2003

 
  • 3. 
    Aantal Nederlandse instellingen in top 100 van beste

2 in top 100

2 in top 100,

3 in top 100 en

instellingen ter wereld

 

waarvan 1 in top 40

hoogste omhoog

Bron: Sjanghai-ranking

Peildatum: 2005

Peildatum: 2006

Peildatum: 2011

Indicator internationalisering

     
  • 4. 
    Percentage buitenlandse studenten in NL

3,7%

4,9%

Groei

Bron: mobiliteitsmonitor 2006

Peildatum:

Peildatum:

 
 

2002/2003

2003/2004

 
  • 5. 
    Percentage NL studenten in het buitenland

2,3%

2,4%

Groei

Bron: mobiliteitsmonitor 2006

Peildatum:

Peildatum:

 
 

2002/2003

2003/2004

 

Toelichting

  • 1. 
    De indicator «gemotiveerde student» is een samengestelde

indicator, opgebouwd uit variabelen uit de studentenmonitor. Het gaat om het aandeel van voltijd studenten, jonger dan 26 jaar, die

meer dan 35 uur per week aan hun studie besteden, die zelf aangeven «zeer» gemotiveerd te zijn, en die hoog scoren op de indicator studie-inzet. In de studentenmonitor 2006 wordt hier een uitgebreidere toelichting op gegeven. Motivatie kan gezien worden als indicator voor de kwaliteit van het onderwijs (hoe inspirerend is het onderwijs) maar zegt tegelijkertijd ook iets over de studie-cultuur van studenten en de manier waarop zij zich inzetten. Gemotiveerde studenten zijn het meest te vinden in de hbo-kunstopleidingen, in wo- en hbo-gezondheidsopleidingen en hbo-agogische en pedagogische-opleidingen.

2c. Wo: Over deze indicator vindt nader overleg plaats met de VSNU. Onderwijzend personeel is moeilijk te scheiden van wetenschappelijk personeel, door de samenhang onderzoek- en onderwijstaken. 3. De Sjanghai-ranking wordt elk jaar opgesteld door het Institute of Higher Education van de Sjanghai Jiao Tong University en heeft betrekking op wetenschappelijk onderzoek. De positionering van de instellingen is gebaseerd op een samengestelde score van een aantal gewogen indicatoren: aantal Nobelprijzen en Fields Medals behaald door alumni en stafleden, aantal hoog geciteerde onderzoekers, aantal artikelen in tijdschriften «Nature» en «Science» (alleen bèta-disciplines), aantal artikelen gerefereerd in citatie-indexen, aantal fte’s wetenschappelijke staf.

4 en 5.Mobiliteitsmonitor: met het toegenomen belang van internationalisering wordt het huidige monitoringssysteem (mobiliteitsmonitor, voorheen Bisonmonitor) niet langer toereikend geacht. Momenteel wordt gewerkt aan vervanging hiervan. De eerste onderzoeken in dit kader worden medio 2007 uitgevoerd. De eerste resultaten zullen een jaar later bekend zijn.

Aantallen buitenlandse studenten in Nederland geven wel een indicatie van de aantrekkelijkheid van het hoger onderwijs in Nederland, maar niet van het gevoerde beleid. Dit richt zich namelijk meer op kwaliteit dan op kwantiteit (zie «Koers op Kwaliteit»;Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 29 800 VIII, nr. 72). De indicatoren om de effecten van het beleid (met name de kwalitatieve effecten) te meten, worden ontwikkeld. Deels zullen deze uit de vervanging van de mobiliteitsmonitor (zie boven) komen, deels uit de evaluaties van Kennisbeurzen (2010) en het Huygens Scholarship Programme (2008). Om deze reden is de streefwaarde ook niet in kwantitatieve termen weer te geven.

6.3.3 Studenten volgen zonder drempels het hoger onderwijs dat het beste past bij hun talenten en specifieke behoeften, en worden gestimuleerd om hun opleiding succesvol af te ronden.

Motivering

In het streven naar meer en betere hoger opgeleiden, liggen er specifiek

voor het hoger onderwijs de volgende opdrachten:

+ een goede doorstroom binnen het onderwijs;

+ minder uitval uit het hoger onderwijs;

+ een leven lang leren.

Bovenstaande punten vormen de basis van een gezonde kenniseconomie

en een goed opgeleide beroepsbevolking.

Instrumenten

Minder uitval en kwaliteitsimpuls: dit kabinet gaat extra investeren in kleinschalig onderwijs door instellingen in staat te stellen meer en betere docenten aan te stellen, zodat de onderwijsintensiteit kan worden versterkt, en uitval van studenten kan worden verlaagd. Hiervoor is vanaf 2008 structureel € 10 miljoen beschikbaar.

Naast de extra middelen van het kabinet moeten de instellingen hun lumpsum en de middelen ter versterking van de kenniseconomie (Voorjaarsnota 2006) hiervoor inzetten. Laatstgenoemde middelen en de extra middelen van het kabinet worden via de lumpsum aan de instellingen uitgekeerd. Op sectorniveau worden met de VSNU en de HBO-raad over uitvalvermindering en kwaliteitsverhoging resultaatafspraken gemaakt.

In deze kabinetsperiode ligt daarbij de focus op de bachelorfase omdat daar de uitval relatief hoog is. Voor de wijze van monitoring wordt verwezen naar de in het najaar uit te brengen Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek.

+ Verhogen studierendement niet-westerse allochtone studenten: naast investeren in kleinschaligheid en meer contacturen voor studenten zal het kabinet extra investeren in de begeleiding en het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten. Deze investeringen richten zich uitsluitend op ho-instellingen in de Randstad, omdat deze studenten zich daar concentreren en instellingen daar voor grotere uitdagingen staan. Hiervoor is vanaf 2008 structureel € 5 miljoen uitgetrokken. Voor de wijze van monitoring wordt verwezen naar de in het najaar uit te brengen Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek.

+ Subsidie voor verhogen deelname studenten met een handicap door verlaging uitval: de ho-instellingen en de Stichting Handicap en Studie ontvangen tot en met 2009 subsidie om concrete knelpunten aan te pakken en de voorwaarden voor goed beleid voor de student met een handicap te verbeteren. Hiervoor is in 2008 € 3,2 miljoen beschikbaar.

+ Subsidie voor studiekeuze informatie voor het hoger onderwijs: zorgen dat aanstaande studenten beschikken over deugdelijke vergelijkingsinformatie via onder andere een website over opleidingsmogelijkheden in het hoger onderwijs. De website wordt beheerd door SURF. De onderliggende database, die met ingang van 1 januari 2008 door SURF wordt beheerd, is publiek en dus ook beschikbaar voor andere marktpartijen. Hiervoor is vanaf 2008 structureel € 2,4 miljoen beschikbaar.

+ Subsidie voor Elders Verworven Competenties (EVC): in het kader van een leven lang leren is de belangrijkste opdracht voor de komende jaren het realiseren van op EVC’s aansluitende maatwerktrajecten voor werkenden. De nieuwe regeling «EVC en maatwerktrajecten werkend leren in het hbo» geeft hier ruimte voor. Vanaf 2008 is structureel € 5 miljoen beschikbaar.

+ Verhogen deelname vrouwen aan de opleidingen in de ho-sectoren bèta en techniek: De ondersteuning van de Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs (VHTO) ten behoeve van algemene ondersteuning van de instellingen en van beleidsadvisering wordt voortgezet.

Meetbare gegevens bij de                      Het aantal studenten met een aanvullende beurs geeft een indicatie van

operationele doelstelling                        de financiële toegankelijkheid. Zie hiervoor artikel 11 Studiefinanciering,

paragraaf 11.3.2 «waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders».

 

Tabel 6.9 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Meest recente

Streefwaarde

     

waarde

 

Uitval en rendement

       
  • 1. 
    Uitvalpercentage voltijd-studenten in de bachelor-
       

opleidingen

       

Hbo (uitval na 4 jaar, cohort 2002)

 

gelijk

aan basis-

 
 

20

 

waarde

14

Wo (uitval na 3 jaar, cohort 2003)

10

 

Idem

7

Bron: CBS/1 cijfer HO

Peildatum: cohort 2002/2003

   

Peildatum: 2011

  • 2. 
    Percentage studierendement na 6 jaar van voltijd-studenten
       

Hbo (cohort 2000) en na 7 jaar van wo (cohort1999)

       

Hbo autochtoon

67

 

Idem

-

Hbo niet-westers allochtoon

49

 

Idem

-

Wo autochtoon

71

 

Idem

-

Wo niet-westers allochtoon

55

 

Idem

-

Bron: CBS/1 cijfer HO

Peildatum: cohort 1999/2000

   

Peildatum: 2014

Toelichting:

  • 1. 
    Het gaat hier om uitval uit de initiële opleidingsfase (bachelor en ongedeeld). Een cohort eerstejaars in hbo of wo wordt gevolgd, zolang er een ononderbroken inschrijving is in het ho. Studenten die overstappen van hbo naar wo of omgekeerd blijven dus deel uitmaken van het oorspronkelijke cohort.

Streefwaarde: voor 2014 is dat de uitval met 50% is verlaagd. Het realiseren van deze streefwaarden wordt gemonitord aan de hand van de percentages uitval van studenten met bijzondere aandacht voor hbo-studenten met een mbo-achtergrond en de onderwijstijd (gemiddeld aantal uren per week).

Daarnaast zijn er meer specifieke indicatoren voor het verbeteren van de kwaliteit, die ook zeer relevant zijn voor dit onderwerp, zie de indicatoren bij de operationele doelstelling 6.3.2.

  • 2. 
    Een cohort eerstejaars in hbo of wo wordt gevolgd tot een eerste einddiploma is behaald en zolang er een ononderbroken inschrijving is in het ho. Studenten die overstappen van hbo naar wo, of omgekeerd, blijven deel uitmaken van het oorspronkelijke cohort, waardoor een deel van het wo-rendement hbo-diploma’s betreft en een deel van het hbo-rendement wo-diploma’s.

Streefwaarde: rendement niet-westerse allochtone en autochtone studenten van gelijk niveau in 2014.

6.3.4 De samenleving (bedrijven en maatschappelijke organisaties) benut optimaal de kennis van het hoger onderwijs en onderzoek en vice versa.

Motivering

Om adequaat in te kunnen spelen op de eisen die de samenleving en het bedrijfsleven stellen, is de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt en de maatschappelijke vraag. Door deze kruisbestuiving worden beter opgeleide studenten afgeleverd die kunnen en willen samenwerken en moderne technieken kunnen en willen hanteren.

Instrumenten                                           + Praktijkgericht onderzoek (lectoren en kenniskringen, en Raak): voor de

ontwikkeling en instandhouding van het praktijkgericht onderzoek richten de hogescholen lectoraten in en voeren projecten in het kader van de Raak-regeling uit. De lectoraten (inclusief kenniskringen) zorgen voor de interne kennisinfrastructuur en voor de eerste verbanden met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Via de Raak-regeling worden lectoraten aan externe netwerken gekoppeld en krijgt praktijkgericht onderzoek via vraagsturing vorm. In de huidige Raak-aanpak ligt het accent op netwerkvorming en kenniscirculatie. Deze aanpak zal worden uitgebreid naar programmatisch praktijkgericht onderzoek. Vanaf 2008 is hiervoor structureel € 61,9 miljoen beschikbaar.

+ Deltaplan bèta/techniek; subsidie aan het Platform bèta/techniek: dit platform voert de activiteiten uit in het kader van het Deltaplan bèta/techniek. Basis voor het beleid in 2008 is het beleidskader 2007–2008 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 111). Uit de evaluatie (midterm-review) van het beleid die in 2006 is gehouden, blijkt dat meer aandacht nodig is voor de instroom in het hbo, de deelname van meisjes en vrouwen en de arbeidsmarkt. Gegeven het oplopende tekort aan technici en technologen richt het kabinet begin 2008 de Taskforce Technologie, Onderwijs en Arbeidsmarkt op, waarin het bedrijfsleven een leidende rol krijgt.

+ FES; investeringsagenda bèta en techniek hoger onderwijs: vanuit het FES wordt over drie jaar in totaal extra € 20 miljoen geïnvesteerd om randvoorwaardelijk knelpunten van het onderwijs in bèta en techniek aan te pakken. Voor het hoger onderwijs gaat het om projecten gericht op uitwisseling van docenten vo en ho en het bijscholen van pabo-studenten.

+ 3TU’s: er wordt extra geïnvesteerd in de drie Technische Universiteiten, TU Delft, TU Eindhoven en Universiteit Twente. Doel is meer focus en massa in het onderzoek. De 3TU’s krijgen uit het FES voor de periode 2007–2011 € 50,3 miljoen uit het FES voor de oprichting van vijf gezamenlijke toponderzoeksinstituten (centers of excellence). In de vijf centers of excellence bundelt de 3TU-federatie het toponderzoek op een aantal belangrijke gebieden, te weten: Nanotechnology, ICT, Sustainable Energy, High Tech Systems and Materials en Fluid and Solid Mechanics.

+ Ondernemerschap: met FES-gelden wordt onder meer de oprichting van centers of entrepreneurship in het hoger onderwijs en ondernemerschapsprojecten in po, vo en bve gestimuleerd. Dit alles biedt een goede basis. De volgende fase is het verankeren en professionaliseren. Zie voor nadere toelichting de begroting van het ministerie van Economische Zaken, beleidsartikel 3, operationele doelstelling 2 «meer en beter ondernemerschap».

Meetbare gegevens bij de                      Indicator 4 is een goede graadmeter voor de «olievlekwerking» van de

operationele doelstelling                        activiteiten van de lectoren en kenniskringen op met name het onderwijs-

gebied in de hogescholen.

De nadruk bij de indicatoren ligt nu op kwantitatieve gegevens. Daarnaast moet juist ook de impact van deze functie in kwalitatieve zin zichtbaar worden: hoe dragen lectoraten en Raak bij aan onderwijs en innovatie? Dat moet ook de basis zijn voor de ontwikkeling van een kwaliteitszorgsysteem voor praktijkgericht onderzoek aan hogescholen, dat vanaf 2009 operationeel zal zijn. De formulering van kwalitatieve indicatoren wordt onderdeel van de jaarlijkse evaluaties en de voorbereiding van het kwaliteitszorgsysteem. Op basis van de indicatoren zoals beschreven en gemeten in de nulmeting van april 2006 (Tweede Kamer 2005–2006,

30 300 VIII, nr. 220) vindt in 2008 een beleidsdoorlichting van de lectoren plaats. Deze wordt gecombineerd met een beleidsdoorlichting van de Raak-regeling.

 

Tabel 6.10 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Meest recente waarde

Streefwaarde

Raak-regeling

  • 1. 
    In projecten betrokken bedrijven en professionals

1 075 Peildatum: 2006

2 200 Peildatum: 2007

7 900 Peildatum 2011

Samenhang Raak-lectoren

  • 2. 
    Percentage lectoren die in Raak-projecten zijn betrokken

Bron: SIA, augustus 2006

85% Peildatum: 2006

87% Peildatum: 2007

90% Peildatum: 2011

Lectoren

  • 3. 
    Gemiddelde omvang kenniskring extern en intern – in fte – in personen

0,6

4

Peildatum: 2003

1,7

9,2

Peildatum: 2006

Max. 2,0

Max. 10

Peildatum: 2008

Deltaplan bèta/tehniek

  • 4. 
    Percentage instroom t.o.v. 2000

Hbo

Wo

Totaal hbo+wo (gewogen gemiddelde) Bron: Cfi, tellingen 1 cijfer ho

0 0

Peildatum: 2000

– 7,5%

21,7%

1,6%

Peildatum: 2006

15,0%

15,0%

Peildatum: 2010

  • 5. 
    Percentage uitstroom t.o.v. 2000

Hbo

Wo

Totaal hbo+wo ( gewogen gemiddelde) Bron: Cfi, tellingen 1 cijfer ho

0 0

Peildatum: 2000

– 1,25%

29,5%

7,1%

Peildatum: 2006

15,0%

15,0%

Peildatum: 2010

Toelichting:

2 en 3.Schatting meest recente waarde op basis van eerdere meetgegevens. Cijfers zijn voorjaar 2008 definitief bekend.

  • 3. 
    Er is een grens aan het aantal kenniskringleden dat een lector kan aansturen. Deze is gesteld op 10 personen met een aanstellingsomvang van 0,2 fte.

6.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 6.11

 
 

Onderzoek Onderwerp

AD of OD

Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Gecombineerd: Raak en lectoren/kenniskringen

OD 6.3.4

2008/2009

 

Effectenonderzoek ex post

N.v.t.

     

Overig evaluatieonderzoek

Bachelor-Masterstructuur Accreditatie Ruim baan voor talent HSP (Huygens Scholarship Programme)

EVC (Erkenning elders verworven competenties) Platform bèta/techniek

OD 6.3.1 OD 6.3.1 OD 6.3.2 OD 6.3.2

OD 6.3.3

OD 6.3.4

2008 2008 2008 2008

2008

2008

 

ARTIKEL 8. INTERNATIONAAL BELEID

8.1 Algemene beleidsdoelstelling: het bevorderen van internationale samenwerking, om daarmee de kwaliteit van onderwijs, cultuur en wetenschap een impuls te geven en de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

Omschrijving                                           De samenleving mondialiseert: economie, arbeidsmarkt, bestuur,

wetenschap en cultuur krijgen een steeds internationaler karakter. Het is zeker voor Nederland – als open handelsland dat zich profileert als aantrekkelijk land van kennis en cultuur – cruciaal dat de generaties van de toekomst in het onderwijs van nu een internationale oriëntatie meekrijgen en de noodzakelijke internationale competenties verwerven. Bij deze competenties gaat het om de noodzakelijke kennis en vaardigheden om in een internationale omgeving te kunnen werken en leven. Uiteindelijk is dat een taak voor onderwijsinstellingen en hun docenten en lerenden en hun ouders, maar ook de overheid heeft hier een verantwoordelijkheid.

OCW stimuleert onderwijsinstellingen, lerenden en docenten tot internationale oriëntatie en samenwerking, bevordert culturele en wetenschappelijke uitwisseling en ondersteunt organisaties en instellingen die internationaal opereren. Tevens werkt OCW aan de internationale bestuurlijke randvoorwaarden en benut internationale kennis voor het eigen nationale beleid. Daartoe participeert OCW in multilaterale organisaties als de Europese Unie, de Organisatie voor Economische samenwerking en Ontwikkeling, de Raad van Europa en de UNESCO en werkt bilateraal samen met diverse andere landen.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van goede randvoorwaarden voor een verdere internationalisering van onderwijs, cultuur en wetenschap, zowel nationaal als internationaal.

Externe factoren                                      Behalen van dedoelstelling hangt af van:

+ Inzet van instellingen, organisaties, lerenden, docenten, wetenschappers en kunstenaars zelf. + De buitenlandpolitieke situatie.

Meetbare gegevens bij de algemene Goed meetbaar is de internationale mobiliteit van lerenden. OCW brengt doelstelling                                              hier jaarlijks verslag over uit aan de Tweede Kamer via het Rapport

Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (IMON) , dat wordt

opgesteld door organisaties die mobiliteitsprogramma’s uitvoeren (Nuffic,

CINOP en Europees Platform).

Het IMON-rapport over het jaar 2006 is per brief van 27 juni 2007 (Tweede

Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 22 452, nr. 30) aan de Voorzitters van de

Eerste en Tweede Kamer der Staten-Generaal gezonden.

In 2008 zal een internationaliseringsindex worden ontwikkeld die ook in de

begroting wordt opgenomen (zie verder onder operationele doelstelling

8.3.1).

8.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
   

Tabel 8.1 Budgettaire gevolgen artikel 8 (x € 1 000)

2006 2007 2008

2009

2010

2011

2012

HGIS-deel 2008

Verplichtingen 17815 14880 17990

Waarvan garantieverplichtingen

18 170

17 750

18 502

18 552

1 254

Totale uitgaven (programma

+ apparaat)                                         16507            18289            19004            18970            18550            18552            18552

Programma-uitgaven                       13592            15227            16242            16207            15787            15789            15789

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten + Mobiliteitsprogramma’s + Bilaterale samenwerking

met andere landen                          2490              3421              3431              3281              3281              3281              3281

 

8 802

9 671

10 574

10 397

10 297

10 297

10 297

6 312

6 250

7 143

7 116

7 116

7 116

7 116

1 254

670

In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationalekennis voor de kwaliteit van nationaal beleid + OCW-vertegenwoordiging

in het buitenland + Participeren in multilaterale organisaties + Stimuleren van internationale uitwisseling van kennis en cultuur, beleidsonderzoek en benchmarking

Apparaatsuitgaven

 

4 790

5 556

5 668

5 810

5 490

5 492

5 492

1 436

1 837

1 777

1 771

1 471

1 449

1 449

3 043

3 129

3 282

3 232

3 232

3 232

3 232

311

590

609

807

787

811

811

2 915

3 062

2 762

2 763

2 763

2 763

2 763

584 250

334

Ontvangsten

81

879

99

99

99

99

99

 
       

Tabel 8.2 Budget flexibiliteit p

er operationele doelstelling (x € 1 000)

 

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

16 242

16 207

15 787

15 789

15 789

Totaal juridisch verplicht

7 435

5 751

4 577

3 827

3 777

Totaal bestuurlijk gebonden

8 532

10 160

10 934

11 662

11 712

Totaal niet-juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden

275

296

276

300

300

Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit

         

en institutionele samenwerking teneinde de internationale compe-

       

tenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te

         

vergroten

10 574

10 397

10 297

10 297

10 297

+ Juridisch verplicht

2 637

974

800

50

 

+ Bestuurlijk gebonden

7 937

9 423

9 497

10 247

10 297

+ Niet-juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden

         

In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en

         

benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal

         

beleid

5 668

5 810

5 490

5 492

5 492

+ Juridisch verplicht

4 798

4 777

3 777

3 777

3 777

+ Bestuurlijk gebonden

595

737

1 437

1 415

1 415

+ Niet-juridisch verplicht of niet bestuurlijk gebonden

275

296

276

300

300

Toelichting:

De niet juridisch of niet bestuurlijk gebonden middelen zijn wel beleidsmatig geoormerkt. Deze middelen zijn bestemd voor activiteiten en projecten in EU-verband en voor internationaal beleidsonderzoek, kennisuitwisseling en benchmarking.

8.3 Operationele doelstellingen

8.3.1 Stimuleren van internationalisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

Motivering

Het vergroten van internationale mobiliteit en grensoverschrijdende samenwerking tussen instellingen draagt in belangrijke mate bij aan de algemene beleidsdoelstelling. Het betreft beleid dat niet alleen op dit artikel wordt gerealiseerd. Veel internationaliseringsbeleid is elders ondergebracht binnen de OCW-begroting, derhalve is hieronder in de eerste plaats een overzicht opgenomen van de totale internationale uitgaven van OCW per beleidsartikel en daaraan gekoppeld welk deel daarvan deel uitmaakt van de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS), die wordt gecoördineerd door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Instrumenten

Mobiliteitsprogramma’s (beurzen e.d.).

Bilaterale samenwerking met andere landen (via organisaties en

instellingen).

 

Tabel 8.3 Internationale uitgaven OCW (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs (artikel 1)

15 806

16 462

16 640

16 640

16 640

16 640

16 640

Voortgezet onderwijs (artikel 3)

2 539

2 752

2 752

2 752

2 752

2 752

2 752

Beroepsonderwijs en volwasseneneduca-

             

tie (artikel 4)

728

871

751

701

701

641

641

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6)

4 006

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7)

72 340

73 641

72 089

72 064

72 052

72 052

72 052

Internationaal beleid (artikel 8)

13 592

15 227

16 242

16 207

15 787

15 789

15 789

Informatie en communicatietechnologie

             

(artikel 10)

100

100

         

Studiefinanciering (artikel 11)

577

32 300

53 200

55 500

57 900

60 900

60 700

Internationaal cultuurbeleid (artikel 14) *

2 430

           

Kunsten (artikel 14)

6 864

7 330

7 976

7 976

7 976

7 976

7 976

Cultureel erfgoed (artikel 14)

1 049

1 634

1 634

1 409

1 409

1 409

1 409

Media (artikel 14 en 15)

44 468

44 250

44 890

45 540

46 199

46 868

46 868

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

74 940

75 748

75 769

76 340

75 900

75 949

76 240

Totaal

239 439

273 768

295 396

298 582

300 769

304 429

304 520

  • De gelden voor internationaal cultuurbeleid zijn met ingang van het jaar 2007 verdeeld over de artikelen 08, 14, en 15.

Toelichting:

De uitgaven in de tabel zijn toegelicht bij de betreffende beleidsartikelen.

Tabel 8.4 Homogene groep internationale samenwerking ( x € 1 000)

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Hoger beroepsonderwijs (artikel 6) Wetenschappelijk onderwijs (artikel 7) Internationaal beleid (artikel 8)

Internationaal cultuurbeleid (artikel 14)*

Kunsten (artikel 14)

Cultureel erfgoed (artikel 14)

Media (artikel 14)

Onderzoek en wetenschappen (artikel 16)

 

3 762

3 762

3 453

3 453

3 453

3 453

3 453

55 368

56 293

56 504

56 504

56 492

56 492

56 492

143

1 254

1 254

1 481

1 481

1 481

1 481

1 270

           
 

86

86

86

86

86

86

110

145

145

35

35

35

35

 

45

45

45

45

45

45

454

454

454

454

454

454

454

Totaal

61 107

62 039

61 941

62 058

62 046

62 046

62 046

  • De gelden voor internationaal cultuurbeleid zijn met ingang van het jaar 2007 verdeeld over de artikelen 08 en 14.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Toelichting:

De uitgaven op de Homogene Groep Internationale Samenwerking maken deel uit van de uitgaven opgenomen in tabel 8.3 «Internationale uitgaven OCW».

De eerder genoemde Internationaliseringsindex zal in overleg met Nuffic, CINOP en het Europees Platform worden ontwikkeld. Aandacht wordt besteed aan definitiekwesties (hoe bijv. om te gaan met onderscheid tussen diplomamobiliteit, studiepuntenmobiliteit en programmamobiliteit) en aan meetproblemen. Doelstelling is tot een realistische en beperkte set indicatoren te komen voor het gehele stelsel: bijvoorbeeld de volgende (getallen bij wijze van voorbeeld zijn ontleend aan IMON 2006):

+ Participatiegraad po-scholen in Internationaliseringsprogramma’s (6%)

+ Participatiegraad vo-scholen in Internationaliseringsprogramma’s (70%)

+ Percentage mobiele bve-leerlingen (0,58%) + internationale benchmark (middenmoot)

+ Percentage mobiele Nederlandse studenten in buitenland + internationale benchmark

+ Percentage buitenlandse studenten in Nederland + benchmark (onder EU-gemiddelde)

 
                 

Tabel 8.5 Middelen toedeling op artikel 8 aan

organisaties

voor het stimuleren van

internationalisering (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Europees Platform:

5 704

5 388

5 316

5 289

5 289

5 289

5 289

+ Nationale programma’s

2 900

2 900

2 900

2 900

2 900

2 900

2 900

+ Overige programma’s (w.o. KANS)

1 914

1 565

1 493

1 466

1 466

1 466

1 466

+ Kerntaken, ontwikkeling en analyse

890

923

923

923

923

923

923

Nuffic:

200

518

1 419

1 419

1 419

1 419

1 419

+ Programma Leven Lang Leren

200

518

1 419

1 419

1 419

1 419

1 419

Duitsland Instituut Amsterdam:

750

800

800

800

800

800

800

Frans Nederlands Netwerk:

71

77

77

77

77

77

77

EVD bureau CROSS:

1 619

1 800

1 824

1 724

1 624

1 624

1 624

+ Programma’s Centraal- en Oost-Europa

1 324

1 519

1 519

1 419

1 319

1 319

1 319

+ Uitvoeringskosten EVD bureau CROSS

295

281

305

305

305

305

305

Fulbright Center:

408

408

408

408

408

408

408

Vlaams Nederlands Huis:

 

500

500

500

500

500

500

Totaal

8 752

9 491

10 344

10 217

10 117

10 117

10 117

8.3.2 In internationaal verband waarborgen van de OCW-belangen en benutten van internationale kennis voor de kwaliteit van nationaal beleid

Motivering

Om de Nederlandse belangen die gepaard gaan met het internationalisering-proces in het buitenland te behartigen, is een strategische inzet noodzakelijk in de EU, in multilaterale organisaties als de OESO en UNESCO, in samenwerkingsverbanden als de Nederlandse Taalunie en in bilaterale samenwerking. Tevens biedt de internationale omgeving een schat aan kennis die kan worden benut voor nationaal beleid (bijv. benchmarks, best practicesin andere landen, OESO-reviews/ rapporten etc). Het gaat er hierbij steeds om de internationale agenda optimaal aan te sluiten op de nationale.

Instrumenten

OCW-vertegenwoordiging in het buitenland.

Participeren in multilaterale organisaties.

internationale uitwisseling van kennis en cultuur, internationaal

beleidsonderzoek en benchmarking (government to government).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Prestatie-indicatoren zijn hier weinig zinvol, het is niet goed mogelijk om een kwantitatieve relatie te leggen tussen de Nederlandse inzet in internationaal overleg met vele actoren en het bereiken van internationale doelen.

8.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het beleid

Het jaarlijkse Rapport Internationale Mobiliteit in het Onderwijs in Nederland (IMON) dat hiervoor reeds is genoemd.

De EU-programma’s Socrates en Leonardo zijn in 2007 geëvalueerd, het EU-programma Leven Lang Leren zal in 2009 voor het eerst worden geëvalueerd. Deze evaluatie is verplicht.

 

Tabel 8.6

 

Onderzoek

Operationele doelstelling

A. Start

Vindplaats

 

Onderwerp

 

B. Afgerond

 

Overig evaluatieonderzoek

Onderzoek naar

Stimuleren van internationa-

A. 2008

Rapport Internationale

 

internationale mobiliteit

lisering, grensoverschrijdende mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

B. 2008

Mobiliteit in het Onderwijs (IMON)nuffic.nl/# http:/www.nuffic.nl

Overig evaluatieonderzoek

Onderzoek naar

Stimuleren van internationa-

A. 2009

 
 

EU-programma Leven

lisering, grensoverschrijden-

B. 2009

 
 

Lang Leren

de mobiliteit en institutionele samenwerking teneinde de internationale competenties van lerenden, docenten, kunstenaars en wetenschappers te vergroten.

   

ARTIKEL 9. ARBEIDSMARKT- EN PERSONEELSBELEID

9.1 Algemene doelstelling: de kwaliteit van het onderwijs wordt gewaarborgd door de beschikbaarheid van voldoende personeel van voldoende kwaliteit voor alle onderwijsdeelnemers

Omschrijving                                           Voor goed onderwijs zijn voldoende goed opgeleide leraren een eerste

voorwaarde. Vanaf 2010 dreigt er een tekort aan leraren, vooral in het voortgezet onderwijs. In het primair onderwijs wordt een tekort aan schoolleiders verwacht. Onderwijsinstellingen staan voor de uitdaging nieuw, hoog opgeleid personeel te werven. Ze moeten daarbij concurreren met andere maatschappelijke sectoren.

Om onderwijsinstellingen te helpen voldoende goed gekwalificeerd personeel aan te trekken, zal in de komende Kabinetsperiode geïnvesteerd worden op de volgende drie thema’s: + De aanpak van het tekort aan leraren; + De verbetering van de positie van leraren; + De versterking van de kwaliteit van leraren.

In mei jongstleden is als uitwerking van het coalitieakkoord een commissie onder leiding van Alexander Rinnooy Kan ingesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 800, nr. 125). Deze commissie is gevraagd een advies uit te brengen over het verder professionaliseren van het beroep van leraar, het tegengaan van werkdruk en het terugdringen van het lerarentekort. De regering heeft op het moment van schrijven het advies nog niet ontvangen, en zal na ontvangst komen met een reactie.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is er verantwoordelijk voor dat het onderwijsstelsel zodanig

functioneert dat het onderwijs maximaal aansluit bij de talenten en ambities van individuele leerlingen/studenten en bij wat de maatschappij nodig heeft. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor voldoende en goed gekwalificeerd onderwijspersoneel en voor de (borging van de) kwaliteit van de opleiding van het onderwijspersoneel. De middelen die hem hiervoor ter beschikking staan zijn wet- en regelgeving, subsidies, toezicht en dialoog met belanghebbenden. Deze belanghebbenden worden door de minister in een positie gebracht die hen in staat stelt maximaal bij te dragen aan goed onderwijs.

Externe factoren                                      Het onderwijs ter plaatse is mede afhankelijk van de inzet van leerlingen

en studenten, ouders, docenten, schoolleiders, bestuurders, toezichthouders, brancheorganisaties, maatschappelijke organisaties, gemeenten en bedrijven (aansluiting arbeidsmarkt). De minister is daarom mede afhankelijk van de beschikbaarheid, capaciteiten en faciliteiten van deze actoren. Andere factoren die de minister slechts beperkt kan beïnvloeden, maar waarvan hij wel afhankelijk is, zijn: + De invloed van de conjunctuur op de onderwijsarbeidsmarkt en de

loonontwikkeling; + Demografische ontwikkelingen in de leerlingenpopulatie en het

lerarenbestand.

Meetbare gegevens bij de algemene Elke arbeidsmarkt kent mobiliteit: vacatures ontstaan en worden vervuld.

doelstelling                                              Als in het onderwijs echter het aantal openstaande vacatures te ver

uitstijgt boven de gebruikelijke «frictievacatures», dan ontstaat het risico dat lessen uitvallen en leerlingen naar huis worden gestuurd. De kwaliteit van het onderwijs is in het geding als het vacaturepercentage van leraren en schoolleiders groter dan 1% van de werkgelegenheid wordt. Voor de sectoren po, vo en bve bedroeg het vacaturepercentage van leraren en schoolleiders in 2006 gemiddeld respectievelijk 0,3%, 0,3% en

0,5%. Deze percentages vallen ruim binnen de risicogrens van 1%. In het vo en bve vond in 2006 wel een flinke toename plaats, in beide sectoren was eind 2006 het aantal vacatures bijna dubbel zo hoog als eind 2005. Over alleen het vierde kwartaal van 2006 was het vacaturepercentage in het vo 0,5% en in het bve over alleen het (laatst bekende) derde kwartaal van 2006 zelfs 0,9%.

Vooral in het vo wordt voor de komende jaren bij overigens gelijkblijvende omstandigheden een aanzienlijk tekort van leraren voorzien: in 2011 bij hoogconjunctuur een tekortpercentage van 6,1%, bij laagconjunctuur is dit 1,5%. Met beleidsmaatregelen zullen de omstandigheden beïnvloed moeten worden om het tekortpercentage binnen de risicogrens van 1% te kunnen houden.

 
       

Tabel 9.1 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde 2006

Streefwaarde 2008

  • 1. 
    Aantal openstaande vacatures voor leraren en managers in po, vo en bve, fte’s Bron: Arbeidsmarktbarometer po, vo, bve

900 (0,3%)

Kleiner dan 2 200 (< 1%)

  • 2. 
    Aandeel lessen dat verzorgd wordt door gekwalificeerd personeel Bron: IPTO

Zie toelichting

Zie toelichting

Toelichting:

  • 1. 
    Het gaat bij de streefwaarde van het aantal openstaande vacatures om de nog te vervullen vraag. Elk jaar ontstaan vacatures door de vraag naar nieuw personeel in verband met uitbreiding of vervanging. Daar waar de instroom onvoldoende is om aan deze vraag te voldoen wordt gesproken van de nog te vervullen vraag; zie ook bijgevoegde Nota Werken in het onderwijs (Nota WIO).
  • 2. 
    Onder gekwalificeerde leraren wordt verstaan: + leraren die benoembaar zijn op basis van een bevoegdheid en die

hun bekwaamheid onderhouden; + leraren die nog geen bevoegdheid hebben maar wel benoembaar zijn omdat zij een opleiding volgen naar een bevoegdheid.

Per 1 augustus 2006 is de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO, Stbl. 2004, nr. 344) ingevoerd. Met het inwerking treden van deze wet zijn de regels ten aanzien van het benoemen van leraren verscherpt. De meest recente cijfers over bevoegdheid/benoembaarheid zijn nog gebaseerd op oude wetgeving. In het najaar 2007 komen gegevens beschikbaar over het schooljaar 2006/2007. Deze indicator wordt vanaf de begroting 2009 opgenomen.

9.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
                 

Tabel 9.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 9 (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

160 342

142 937

177 707

189 965

190 123

190 131

190 131

waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

160 342

142 937

177 707

189 965

190 123

190 131

190 131

Programma-uitgaven:

157 312

139 199

174 720

187 008

187 027

187 034

187 034

Zorgen voor de beschikbaarheid van

             

voldoende personeel

57 078

55 339

95 897

104 736

104 416

104 416

104 416

+ Arbeidsmarkt

33 708

35 431

17 055

24 319

24 319

24 319

24 319

+ Arbeidsvoorwaarden

12 725

9 778

10 548

12 123

11 803

11 803

11 803

+ Sociale zekerheid

10 645

10 130

10 400

10 400

10 400

10 400

10 400

Enveloppe lerarenbeleid

   

57 894

57 894

57 894

57 894

57 894

Versterken van de positie van leraren en

             

zorgen voor personeel van voldoende

             

kwaliteit

39 892

49 821

44 833

48 279

48 616

48 623

48 623

+ Opleiding en scholing

33 486

42 094

36 836

40 003

40 313

40 313

40 313

+ Versterking beroepsgroep

6 406

7 727

7 997

8 276

8 303

8 310

8 310

Programmakosten overig

             
  • • 
    ZVOO *

58 195

31 951

31 910

31 913

31 915

31 915

31 915

  • • 
    CFI

2 147

2 088

2 080

2 080

2 080

2 080

2 080

3 097

Apparaatsuitgaven:

3 030

3 738

2 987

2 957

3 096

3 097

Ontvangsten

463

           
  • in 2006 zijn de laatste ZVOO-uitkeringen betaald, vanaf 2007 bij de scholen/instellingen.

worden de middelen in het kader van de nieuwe zorgverzekeringswet ondergebracht

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor het artikel 9 enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 58 miljoen in 2008 tot indicatief € 240 miljoen in 2011. Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Mede op basis van het advies van de Commissie Leraren, onder leiding van de heer Rinnooy Kan, worden maatregelen genomen om het tekort aan leraren en schoolleiders aan te pakken, de positie van de leraar te versterken en de kwaliteit van de leraar te verbeteren. In oktober publiceert OCW een actieplan. In dit actieplan worden de gereserveerde bedragen concreet ingevuld.

 

Tabel 9.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

 
 

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) 140 730

153 015

153 032

153 039

153 039

Totaal juridisch verplicht 48143

23 283

22 956

22 956

22 956

Totaal bestuurlijk gebonden 92437

129 582

129 926

129 933

129 933

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

150

150

150

150

150

Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

       

19 456

+ Juridisch verplicht 25000

19 456

19 456

19 456

+ Bestuurlijk gebonden 70747

85 130

84 810

84 810

84 810

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

150

150

150

150

150

Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van

         

voldoende kwaliteit

         

+ Juridisch verplicht 23143

3 827

3 500

3 500

3 500

+ Bestuurlijk gebonden 21690

44 452

45 116

45 123

45 123

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

         

Motivering

Instrumenten

9.3 Operationele doelstelling

9.3.1 Zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende personeel

Schoolbesturen voeren en ontwikkelen toekomstgericht personeelsbeleid. Om daarin effectief te zijn moeten ze (regionaal) samenwerken. OCW ondersteunt de schoolbesturen daarbij. Ook zijn concurrerende arbeidsvoorwaarden en een goed stelsel van sociale zekerheid van belang voor de aantrekkelijkheid van beroepen in het onderwijs. Daarbij komt dat er vanaf 2010 tekorten dreigen aan schoolleiders (po) en leraren (vo en mbo), terwijl ook de kwaliteit van het onderwijspersoneel onder druk staat.

+ Arbeidsmarkt

Voor een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt is nodig dat onderwijsinstellingen professionele arbeidsorganisaties zijn die zelfstandig en vernieuwend opereren. Zij moeten een eigen invulling geven aan integraal personeelsbeleid, gebaseerd op een visie op de onderwijskundige inrichting en met oog voor de toekomst. Daarbij hoort dat ze een aandeel nemen in het opleiden van onderwijspersoneel en het personeel in staat stellen te voldoen aan bekwaamheidseisen en die ook te onderhouden. Scholen en lerarenopleidingen voeren binnen regionale platforms gezamenlijk arbeidsmarktbeleid.

Daarnaast geven ramingen inzicht in toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsmarktposities van de sector onderwijs. Hiermee onderbouwt OCW zijn beleid, bovendien worden de ramingen beschikbaar gesteld aan de scholen. Zie ook Nota Werken in het onderwijs.

Om de samenwerking tussen het voortgezet en het hoger onderwijs te intensiveren en de dreigende tekorten aan eerstegraders in het voortgezet onderwijs aan te pakken, wordt er mobiliteit mogelijk gemaakt tussen docenten van deze onderwijssectoren. Tot 2010 kunnen in totaal 800 universitaire (hoofd)docenten in bètatechniek met behulp van een mobiliteitsregeling worden ingezet in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Tegelijkertijd worden 400 bètatechnische docenten uit het voortgezet onderwijs ingezet in het wetenschappelijk onderwijs.

+ Arbeidsvoorwaarden

Het lerarenbeleid richt zich primair op bestrijding van het dreigende lerarentekort, verbetering van de kwaliteit van de leraar en versterking van de positie van de leraar binnen de school. Voor de wervingspositie van het onderwijs op de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden en voor het algemene maatschappelijke imago van onderwijsberoepen is het van cruciaal belang dat de sector goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden kan bieden.

Met uitzondering van de sector primair onderwijs, is de arbeidsvoorwaardenvorming in het onderwijs volledig gedecentraliseerd. In de andere onderwijssectoren voeren branche/ sectororganisaties, namens de aangesloten instellingen, het cao-overleg met de daarvoor in aanmerking komende vakbonden. Het kabinet stelt voor deze sectoren vooraf vast wat de kabinetsbijdrage in de arbeidsvoorwaardenontwikkeling is. Werkgevers en werknemers bepalen vervolgens in onderling overleg hoe zij de beschikbaar gestelde arbeidsvoorwaardenruimte inzetten.

Voor het primair onderwijst stelt de minister van OCW de primaire arbeidsvoorwaarden, na overleg met de vakbonden (centrales) vast. De huidige centrale cao 2005–2007 is per 1 juli 2007 geëxpireerd. De secundaire arbeidsvoorwaarden zijn, gelijktijdig met invoering van de lumpsum, al gedecentraliseerd. In overleg met de Werkgeversvereniging PO en de centrales wordt op dit moment bezien aan welke condities en randvoorwaarden moet worden voldaan om ook in het primair onderwijs tot volledige decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming te komen. Belangrijk aandachtspunt daarbij is de mogelijke invloed van verdere decentralisatie op de bestuurlijke schaal en bureaucratisering.

+ Sociale zekerheid

De ontwikkelingen en regelingen op het terrein van arbeidsomstandigheden, ziekteverzuim en re-integratie (AVR) is van invloed op de kwantiteit en de kwaliteit van het onderwijspersoneel. De intensivering van het beleid op het terrein van AVR – vooral door het Arboconvenant O&W – heeft tot duidelijke en positieve resultaten geleid en tot een grotere bewustwording bij instellingen van het belang hiervan. De gemiddelde daling van het ziekteverzuim in de hele sector onderwijs in de periode 2000–2006 bedraagt ruim 28 procent. In 2006 is het verzuim (licht) blijven dalen, de verwachting voor komende jaren is dat het verzuim in het onderwijs stabiliseert.

In 2005 is het zogeheten arbo«plus»convenant afgesloten in de sector primair- en voortgezet onderwijs (po/vo) en in de sector bve. Doelstelling is de reductie van psychosociale belasting en het stimuleren van verzuimen re-integratiebeleid. De convenanten worden in 2007 afgerond en geëvalueerd. Het doel voor de jaren daarna is het borgen van de resultaten en de verdere brede inbedding van het ontwikkelde beleid, maatregelen en instrumenten binnen de onderwijssector. Dit kan gerealiseerd worden door middel van maatwerk per sector, bijvoorbeeld door het opnemen van AVR-onderwerpen in decentrale cao’s. Voor de sectoren bve en het hoger onderwijs geldt al dat de sectororganisaties volledig verantwoordelijk zijn voor het AVR beleid.

De inzet van OCW is dat ook de sectoren po en vo verantwoordelijkheid krijgen over de invulling van het AVR beleid. Dit uit zich door de Arbocata-logi die in de komende periode door sociale partners binnen deze sectoren zelf worden opgezet en uitgevoerd. OCW ondersteunt het

AVR-beleid door de Stichting Vervangingsfonds voor het primair onderwijs en het Arboservicepunt VO («Arbo VO») voor het voortgezet onderwijs te subsidiëren. Deze organisaties ontwikkelen en implementeren het AVR- beleid, (preventief) verzuimbeleid, en landelijke adviestaken voor de eigen sector. Daarnaast zullen zij in 2007, in het kader van flankerend beleid ziekteverzuim, de «workability index» invoeren.

+ Enveloppe lerarenbeleid

Het aanpakken van de dreigende tekorten aan schoolleiders (po) en

leraren (vo en mbo), de verbetering van de positie van leraren en de

versterking van de kwaliteit van leraren vragen om een voortvarende

aanpak. Het kabinet heeft de Commissie Leraren onder leiding van

Alexander Rinnooy Kan gevraagd hierover advies uit te brengen. Dit

advies wordt nadrukkelijk betrokken bij de nadere uitwerking van beleid

en de inzet van middelen. Op hoofdlijnen zal het beleid zich in de

komende Kabinetsperiode richten op:

+ Beloning en ondersteuning schoolleiders;

+ Beloning en scholing leraren;

+ Maatregelen voor werving en behoud.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 9.4 Indicatoren

     
   

Indicator

Basiswaarde 2005

Streefwaarde 2008

  • 1. 
    Het aandeel afgestudeerden aan de lerarenopleiding met een baan (≥ 12 uur) in het onderwijs, anderhalf jaar na afstuderen: primair onderwijs voortgezet onderwijs

79% 73%

gelijk of hoger gelijk of hoger

Bron: Loopbaanmonitor Ecorys

Basiswaarde 2006

Streefwaarde 2008

  • 2. 
    Ziekteverzuimpercentage + primair onderwijs + voortgezet onderwijs + speciaal Onderwijs + bve

5,9% 5,0% 6,3% 5,8%

gelijk of minder gelijk of minder gelijk of minder gelijk of minder

Bron: Regioplan Onderwijs en Arbeidsmarkt, Arboservicepunt BVE en VO-raad.

9.3.2 Versterken van de positie van leraren en zorgen voor personeel van voldoende kwaliteit

Motivering

Voor goed onderwijs zijn leraren nodig die zelfbewust en kritisch zijn en voldoen aan eisen van kwaliteit, zoals onder andere vastgelegd in de bekwaamheidseisen voor leraren. Het gaat om mensen die in de school een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van het onderwijs en in staat zijn het onderwijs zo in te richten dat kinderen, jongeren en volwassenen hun talenten optimaal kunnen benutten en ontwikkelen. Dit vraagt om een sterke beroepsgroep, lerarenopleidingen waarvan de kwaliteit niet ter discussie staat en scholen die goed personeels- en opleidingsbeleid voeren.

Instrumenten                                           + Opleiding en scholing

De lerarenopleidingen hbo en wo werken in de periode 2006–2008 aan de implementatie van de afspraken die zijn gemaakt over verbetering van kwaliteit en samenwerking van de lerarenopleidingen in de gezamenlijke beleidsagenda «Meer kwaliteit en differentiatie: de lerarenopleidingen aan zet». Eén van de afspraken betreft de verbetering van de reken- en taalvaardigheid van instromers in de opleiding tot leraar basisonderwijs door middel van diagnostische toetsing en remediëring, zowel in de lerarenopleiding basisonderwijs als in instellingen voor vo en bve.

In de periode 2006–2008 investeren lerarenopleidingen ook in versterking van de onderlinge samenwerking in regionale samenwerkingsverbanden en landelijke expertisecentra. In de samenwerkingsverbanden wordt gewerkt aan onderlinge afstemming van het opleidingenaanbod op de vraag van scholen, aan het behoud van een toegankelijk aanbod in onder andere de «kleine vakken» en verbetering van de doorstroom van leraren binnen de onderwijskolom. De landelijke expertisecentra werken aan bundeling en ontwikkeling van inhoudelijke en didactische expertise en overdracht van die expertise aan lerarenopleidingen en scholen.

Onderwijsinstellingen voor po, vo en bve leiden steeds vaker hun eigen personeel op de werkplek op. Een deel van de scholen voorziet met opleiden in de school in meer dan de eigen personeelsbehoefte. Andere scholen, de zogenoemde academische scholen, verbinden opleiden in de school met schoolontwikkeling, innovatie en onderzoek. In de dieptepilot voor de opleidingsschool en academische school 2005–2008 wordt onderzocht onder welke voorwaarden die scholen een succes kunnen zijn, welke investeringen, zowel in personele als materiële zin, deze scholen moeten doen en hoe financiering vanuit OCW op termijn vorm kan krijgen. Er nemen 37 samenwerkingsverbanden van scholen/instellingen voor po, vo en bve deel aan de dieptepilot, die daarvoor subsidie ontvangen van OCW. In deze projecten werken verschillende scholen samen met verschillende opleidingen, universiteiten, en onderzoeksinstituten.

In het basisonderwijs doen ruim 1 900 scholen mee in het Programma Verbetering Techniek Basisonderwijs (VTB). De komende jaren zullen de natuur- en techniek en rekencompetenties van 5 000 VTB-docenten uit het basisonderwijs worden vergroot. Hierdoor wordt de kwaliteit van het basisonderwijs verbeterd, vooral in de domeinen natuur en techniek. Ook lopen hbo- en wo-studenten stage in het basisonderwijs. Op die manier wordt bestaande bèta- en techniekkennis vanuit de buitenwereld het primair onderwijs binnengebracht.

+ Versterking beroepsgroep

Om het aanzien van het beroep te verhogen en innovaties in het onderwijs succesvol door te kunnen voeren is het noodzakelijk de positie en rol van de onderwijsprofessional te versterken. Leraren en ander onderwijspersoneel moeten meer zeggenschap krijgen over het beleid van de school en tevens de kans krijgen hun professionaliteit, zowel vakinhoudelijk als onderwijskundig, te vergroten. Om de professional beter in positie te brengen, ondersteunt OCW de uitvoering van deze agenda via een subsidie aan de Stichting Beroepskwaliteit leraren en ander onderwijspersoneel (SBL).

De Commissie Rinnooy Kan brengt onder andere advies uit over de meest kansrijke aanpak om te komen tot een volwaardige professionele verantwoordelijkheid en rol van de leraar binnen de onderwijsinstelling.

Over maatregelen om de beroepsgroep te versterken zal op basis van dit advies worden besloten. De uitvoering van maatregelen die uit het advies van de lerarencommissie voortvloeien gebeurt in overleg met de beroepsgroep.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 9.5 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde 2006

Streefwaarde 2008

  • 1. 
    Lerarenopleidingen

Zie toelichting

Zie toelichting

  • 2. 
    Tevredenheid ouders over kwaliteit leraren + primair onderwijs + voortgezet onderwijs Bron: Onderwijsmeter

7,7 7,1

te behouden te behouden

Toelichting:

  • 1. 
    Er wordt een indicator ontwikkeld die de prestaties van lerarenopleidingen in beeld brengt.
  • 2. 
    Ouders beoordelen jaarlijks de kwaliteit van de leraar van hun kind met een rapportcijfer. Het is de ambitie om de waardering 2006 in de toekomst ten minste te behouden.

9.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 9.6

 

Onderzoek

AD of OD

A. Start

Vindplaats

 

onderwerp

 

B. Afgerond

 

Beleidsdoorlichting

Programma Onderwijspersoneel

AD + OD 9.3.2

B. December 2007

Brief TK

Effectenonderzoek ex post

N.v.t.

     

Overig evaluatieonderzoek

Arbeidsmarktbarometers po, vo, bve 2007–2008

OD 9.3.1

A. Juli 2007

B. September 2008

Zie toelichting

 

Loopbaanmonitor 2005–2008

OD 9.3.1

A. 2005

B. September 2008

 
 

2008 Monitor Arbeid, Zorg en

OD 9.3.1

A. Juli 2007

Zie toelichting

 

Levensloopfaciliteiten 2007

 

B. September 2008

 
 

Lesuitval en onderwijstijd in het

OD 9.3.1

A. Oktober 2007

Zie toelichting

 

vo 2007/2008

 

B. September 2008

 
 

Vakmensen voor de klas

OD 9.3.1

A. Juli 2007

Zie toelichting

 

2006-2009

 

B. September 2008

 
 

Ziekteverzuimonderzoek

OD 9.3.1

A. Mei 2007

B. September 2008

Zie toelichting

 

Integrale Personeelstelling vo

OD 9.3.2

A. September 2007

B. Februari 2008

Zie toelichting

 

Onderzoek eindexamencijfers in

OD 9.3.2

A. Juni 2007

Zie toelichting

 

het vo

 

B. September 2008

 

Toelichting:

De resultaten van alle onderzoeken op het terrein van de onderwijsmarkt en het onderwijspersoneel worden ieder jaar gepubliceerd in de Nota Werken in het onderwijs die samen met de andere begrotingsstukken op Prinsjesdag wordt aangeboden aan de Tweede Kamer. De onderliggende eindrapportages worden gepubliceerd in de reeks Beleidsonderzoek Arbeidsmarkt en Personeelsbeleid Onderwijs en op de internetsite van OCW (www.minocw.nl/publicaties/index.html) bij het onderwerp «werken in het onderwijs».

ARTIKEL 10. INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE

10.1 Algemene beleidsdoelstelling: een verbeterde kwaliteit van het onderwijs door de inzet van ict

Informatie- en communicatietechnologie (ict) kan voor de kwaliteit van het onderwijs een krachtig middel zijn om leren, toegespitst op individuele capaciteiten en behoeften, plaats- en tijdsonafhankelijk mogelijk te maken. Ict ondersteunt onderwijs dat met maatwerk leerlingen en docenten uitdaagt en een motiverende context biedt. Ict stelt onderwijsinstellingen in staat leerlingen en studenten voor te bereiden op de arbeidsmarkt van morgen. Nederland heeft ook internationale afspraken gemaakt die vragen om een hoogwaardige kennismaatschappij. Daartoe stimuleert en faciliteert de minister de integratie van ict in het onderwijs.

Omschrijving                                           Het begrotingsartikel Informatie- en communicatietechnologie als apart

artikel wordt met ingang van de begroting 2008 opgeheven. De Voorzitter van de Tweede Kamer heeft bij brief van 21 november 2005 aangegeven de status van het groot project van het project ICT in het onderwijs (25 733) te beëindigen. Om de integratie van ict in het onderwijs te bevorderen is 90% van de ict middelen als ict vergoeding via de desbetreffende begrotingsartikelen (art. 1, 3, en 4) in de bekostiging van de onderwijsinstellingen in het primaire-, het voortgezette- en het beroepsonderwijs opgenomen. Het restant van het begrotingsartikel betreft de inzet van de resterende 10% (structureel ruim € 30 miljoen) aan centrale uitgaven voor dienstverlening en belangenbehartiging en projecten stimuleringssubsidie voor innovatie Ict. Gezien het geringe bedrag van de Ict-begroting is thans besloten de beschikbare middelen onder te brengen bij artikel 3 voortgezet onderwijs. Dit is logisch omdat de beleidsmatige en budgettaire verantwoordelijkheid, na de opheffing van de aspectdirectie ICT, al op 1 september 2005 bij de directie voortgezet onderwijs is ondergebracht. Hieronder worden in de tabel budgettaire consequenties het financiële effect aangegeven.

10.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
       

Tabel 10.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 10 (x € 1 000)

 

2006

2007

2008 2009 2010 2011

2012

Verplichtingen

Waarvan garantieverplichtingen

35 619

38 265

0000

0

Totale uitgaven

35 623

     

Programma-uitgaven:

35 619

38 265

0000

0

Integratie van ICT in het onderwijs bevorderen door ondersteunings-en stimuleringsfaciliteiten

21 323

21 323

21 323 21 323 21 323 21 323

21 323

Scholen ondersteunen bij hetrealiseren van onderwijsinhoudelijke doelstellingen en docenten en leerlingen laten excelleren via ICT innovaties

14 296

16 942

10 218 9 827 8 775 8 775

8 775

Overboeking ten gunste van artikel 3 Leerlingen volgen onderwijs op doelmatig toegerustescholen voor voortgezet onderwijs + Belangenbeh. dienstverl. ICT (po,vo,be)

   

- 31 541 - 31 150 30 098 - 30 098

- 30 098

Apparaatsuitgaven:

       

Ontvangsten

48 261

53 584

49 879 48 829 47 776 0

0

Overboeking ontvangsten ten gunste van artikel 3

   
  • 49 879 - 48 829 - 47 776 0

0

ARTIKEL 11. STUDIEFINANCIERING

11.1 Algemene doelstelling: studiefinanciering zorgt dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (vanaf 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om onderwijs te volgen

Omschrijving                                           Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een

duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met studiefinanciering de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen weg te nemen voor de volgende doelgroepen: + deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg; + studenten in het hoger beroepsonderwijs; + studenten in het wetenschappelijk onderwijs.

De overheid zet haar middelen voor studiefinanciering zo in, dat het onderwijs voor iedereen toegankelijk is, ook voor mensen met een lager inkomen. Van de ouders wordt verwacht dat zij, wanneer mogelijk, bijdragen in de financiering van de studie van hun kinderen. Hiervoor zijn richtbedragen maar de hoogte van de bijdrage is een zaak tussen ouders en kinderen. Ten slotte is er de student zelf. Omdat de studie ook een investering in de eigen toekomst is, is het redelijk dat ook de student een bijdrage levert. Het stelsel is zo ingericht dat er een prikkel bestaat voor de studerenden om de studie af te ronden met een diploma (prestatiebeurs).

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is direct verantwoordelijk voor de ontwikkeling en het

onderhoud van het bestel door het scheppen van kaders voor toegankelijkheid en doelmatigheid. Met de invoering van inkomensafhankelijke studiefinanciering waarborgt de minister de financiële toegankelijkheid.

Externe factoren                                      +   Demografische ontwikkelingen

+   De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik)

+   De conjuncturele ontwikkeling

+   Het studiefinancieringsbeleid van andere landen

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Tabel 11.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

Leeftijd                                                                                    18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30

Deelnamepercentage 2006                                              82,4 76,0 67,1 56,7 44,3 34,3 26,0 18,9 13,3 9,5 7,2 5,8 4,9

Bron: OCW (CFI), Leerlingen- en studententellingen 2006

De absolute aantallen studerenden mbo en ho zijn gepresenteerd bij de operationele doelstellingen van de beleidsartikelen bve (artikel 4.3.1) en ho (artikel 6.3.1).

 

Tabel 11.2 Verwachte rendementen

 

Studie begonnen in

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

wo

hbo

bol

67 67 58

69 68 58

71 68 54

73 75 60

74 74 63

70 73 61

67

71

n.n.b.

Bron: OCW (CFI), Onderwijsmatrices 2000–2005, berekeningen OCW

Toelichting:

Het verwachte rendement is in dit verband het verwachte percentage van de ingestroomde studerenden dat uiteindelijk een diploma haalt. Van bijvoorbeeld de eerstejaars hbo in 2005 wordt verwacht dat circa 73% uiteindelijk de studie af zal ronden met een diploma. Voor bovenstaande indicatoren zijn in relatie tot studiefinanciering geen streefwaarden geformuleerd omdat het rendement afhankelijk is van een breed scala van maatregelen en niet alleen van studiefinanciering.

Het beleid is gericht op de optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. Studiefinanciering draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. Voor de positie op de arbeidsmarkt is het afronden van een opleiding ook van groot belang. De voorwaarden waaronder studiefinanciering aan studerenden wordt verstrekt kunnen een belangrijke rol spelen bij de inzet van studerenden gedurende hun studieperiode. De invoering van het prestatiebeursregime in het ho (1996) en niveau 3 en 4 van de bol (2005) stimuleert studerenden tot verbetering van de studieresultaten, waardoor het studierendement zal verbeteren. Daarnaast is er specifiek beleid om de «aanval op de uitval» in het ho en mbo uit te breiden. Zie hiervoor beleidsartikelen 4.3.4 en 6.3.3.

11.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
       

Tabel 11.3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 11 (x € 1 000)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

Waarvan garantieverplichtingen

3 572 761 3 283 279 3 651579 3 757 516 3 836 393 3 915 574

000000

4 077 699

0

Totale uitgaven

3 572 761

3 283 279

3 651 579

3 757 516

3 836 393

3 915 574

4 077 699

Programma-uitgaven:

3 571 741

3 282 098

3 650 484

3 756 420

3 835 240

3 914 421

4 076 546

Waarborgen van de algemene financiële

toegankelijkheid van het onderwijs voor

studenten

+ Basisbeurs

+ Reisvoorziening

1 893 030 963 855 929 175

1 416 348

1 018 351

397 997

1 661 797 992 453 669 344

1 684 228 997 456 686 772

1 688 105

1 020 946

667 159

1 695 360

1 035 151

660 209

1 806 315

1 057 695

748 620

Waarborgen toegankelijkheidvan het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders + Aanvullende beurs

628 252 628 252

653 864 653 864

681 936 681 936

701 526 701 526

716 539 716 539

730 804 730 804

743 523 743 523

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende + Bijverdiengrens + Leenfaciliteit

942 940 1 034 000 1 035 800 1 062 800 1 092 500 1 129 700

000000

942 940 1 034 000 1 035 800 1 062 800 1 092 500 1 129 700

1 169 500

0

1 169 500

Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren + Collegegeldkrediet

0 0

50 000 50 000

120 000 120 000

150 000 150 000

180 000 180 000

200 000 200 000

200 000 200 000

Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

0

14 000

34 000

36 000

35 000

38 000

38 000

Overige uitgaven Studiefinanciering

35 846

42 599

45 470

48 470

51 060

53 800

55 600

Programmakosten overig + Uitvoeringsorganisatie IBG

71 673 71 673

71 287 71 287

71 481 71 481

73 396 73 396

72 036 72 036

66 757 66 757

63 608 63 608

Totaal programma-uitgaven

– waarvan relevant

– waarvan niet-relevant

3 571 741

1 928 014 1 643 727

3 282 098

1 300 646 1 981 452

3 650 484

1 655 684 1 994 800

3 756 420

1 904 220 1 852 200

3 835 240

2 101 040 1 734 200

3 914 421

2 251 221 1 663 200

4 076 546

2 426 646 1 649 900

Apparaatsuitgaven:

1 020

1 181

1 095

1 096

1 153

1 153

1 153

Totaal ontvangsten

+ Flexibiliteit financiering studerende + Overige ontvangsten

340 897

298 257 42 640

388 900

345 860 43 040

408 100

364 970 43 130

442 900

400 263 42 637

480 300

437 670 42 630

519 300

476 655 42 645

559 000

516 355 42 645

Totaal ontvangsten

– waarvan relevant

– waarvan niet-relevant

340 897

190 042 150 855

388 900

195 300 193 600

408 100

203 600

204 500

442 900

215 400 227 500

480 300

230 600 249 700

519 300

248 000 271 300

559 000

266 700 292 300

Toelichting:

Onder de niet-relevante uitgaven vallen de rentedragende leningen en de uitgaven voor de prestatiebeurs (zolang deze nog niet zijn omgezet in een gift). De niet-relevante ontvangsten betreffen de aflossingen op de rentedragende leningen. Een nadere specificatie van de raming van de uitgaven per instrument is opgenomen in paragraaf 11.3 (operationele doelstellingen).

 

Tabel 11.4 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellin-

           

gen)

3 210 811

3 579 003

3 683 024

3 763 204

3 847 664

4 012 938

Totaal juridisch verplicht

3 210 811

3 579 003

3 683 024

3 763 204

3 847 664

4 012 938

Waarborgen van de algemene financiële toegankelijk-

           

heid van het onderwijs voor studenten

1 416 348

1 661 797

1 684 228

1 688 105

1 695 360

1 806 315

+ Juridisch verplicht

1 416 348

1 661 797

1 684 228

1 688 105

1 695 360

1 806 315

Waarborgen toegankelijkheidvan het onderwijs voor

         

studerenden met minder draagkrachtige ouders

653 864

681 936

701 526

716 539

730 804

743 523

+ Juridisch verplicht

653 864

681 936

701 526

716 539

730 804

743 523

Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering

         

door de studerende

1 034 000

1 035 800

1 062 800

1 092 500

1 129 700

1 169 500

+ Juridisch verplicht

1 034 000

1 035 800

1 062 800

1 092 500

1 129 700

1 169 500

Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie

         

te investeren

50 000

120 000

150 000

180 000

200 000

200 000

+ Juridisch verplicht

50 000

120 000

150 000

180 000

200 000

200 000

Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

14 000

34 000

36 000

35 000

38 000

38 000

+ Juridisch verplicht

14 000

34 000

36 000

35 000

38 000

38 000

Overige uitgaven Studiefinanciering

42 599

45 470

48 470

51 060

53 800

55 600

+ Juridisch verplicht

42 599

45 470

48 470

51 060

53 800

55 600

Toelichting:

Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijke uitgaven, namelijk gebaseerd op de WSF 2000. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden.

11.3 Operationele beleidsdoelstellingen

11.3.1 Waarborgen van de algemene financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor de studerenden

Motivering

Een basisbeurs en een reisvoorziening dragen ertoe bij dat studenten in het hoger onderwijs en deelnemers van 18 jaar en ouder in de beroepsopleidende leerweg financieel in staat zijn om onderwijs te volgen.

Instrumenten

Een basisbeurs en een reisvoorziening in de vorm van een OV-studenten-kaart. Met deze instrumenten levert OCW een bijdrage aan het normbudget van studerenden. De IB-groep informeert de doelgroep over de OV-studentenkaart.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 
                   

Tabel 11.5 Totaal aantal studerenden met studiefinanciering (raming)

 
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

wo

104 613

107 367

108 900

111 600

115 600

120 300

124 900

129 600

hbo

221 627

232 363

241 400

249 300

256 400

262 800

268 000

272 200

bol

195 689

213 791

219 600

220 700

224 900

228 500

231 300

233 600

Studerenden met basis-

               

beurs

521 929

553 521

569 900

581 600

596 900

611 600

624 200

635 400

wo

38 497

39 477

40 000

41 000

42 500

44 200

45 900

47 700

hbo

31 537

29 801

31 000

32000

32 900

33 700

34 400

34 900

Alleen ov-kaart en/of lening

70 034

69 278

71 000

73 000

75 400

77 900

80 300

82 600

Totaal

591 963

622 799

640 900

654 600

672 300

689 500

704 500

718 000

Bron 2005 en 2006: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2007–2012: referentieraming 2007/ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de regeling. Het aantal studerenden met studiefinanciering volgt logischerwijs de ontwikkeling van het aantal studerenden in het ho en de bol in Nederland. Dit laatste ligt hoger, omdat niet iedere studerende die is ingeschreven en onderwijs volgt ook daadwerkelijk aanspraak heeft op studiefinanciering. De raming van de studerenden met een basisbeurs ligt ten grondslag aan het niveau van de uitgaven en vertoont een stijging in de komende jaren. Daarnaast is er een groep studenten in het ho die geen aanspraak meer kan maken op een basisbeurs (maximale duur is verbruikt), maar nog wel recht heeft op een OV-studentenkaart en een lening.

Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven is van de overheid dat zoveel mogelijk studerenden gebruik maken van de basisbeurs en/of de reisvoorziening. Indien studerenden op een andere wijze hun studie kunnen financieren is de toegankelijkheid van het onderwijs ook gewaarborgd. Uit onderzoek blijkt dat slechts een klein percentage scholieren met voldoende vooropleiding niet (onmiddellijk) kiest voor een opleiding in het hoger onderwijs. Financiële motieven spelen bij deze keuze nauwelijks een rol.

 
   

Tabel: 11.6 Normbedragen basisbeurs per maand in euro’s*

 

ho

bol

Thuiswonend Uitwonend

90,77 252,73

71,57 233,53

Peildatum 1 januari 2007

De hoogte van de basisbeurs is genormeerd en wordt verstrekt gedurende de nominale studieduur. De normbedragen voor de basisbeurs worden jaarlijks geïndexeerd.

Raming uitgaven basisbeurs

 

Tabel 11.7 Uitgaven basisbeurs (x € 1 miljoen)

 
 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Bol giftregime *

Bol prestatiebeursregime

prestatiebeurs ho **

Totaal basisbeurs

+ waarvan relevant

+ waarvan niet-relevant

242,4

70,4

651,1

963,9

622,6 341,3

167,5 153,4 697,5

1 018,4

589,6 428,8

108,7 202,4 681,4

992,5

593,2 399,3

89,1 222,0 686,4

997,5

699,5 298,0

86,1 231,5 703,3

1 020,9

799,5 221,4

87,2 236,2 711,8

1 035,2

871,0 164,2

88,2 239,8 729,7

1 057,7

914,0 143,7

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel SF

  • Inclusief bol niveau 3 en 4 met cohortgarantie

** inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs tot 2010

Naast de prijscomponent is het verloop van de uitgaven voor een zeer groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden. De verwachte ontwikkeling van het aantal studerenden met studiefinanciering is opgenomen bij de meetbare gegevens. De invoering van het prestatiebeursregime voor bol niveau 3 en 4 vanaf studiejaar 2005–2006 zorgt voor een stijgende lijn in uitgaven voor de reeks «Bol prestatiebeursregime».

Deze prestatiebeurs bol niveau 3 en 4 gaat gepaard met een daling van de uitgaven aan de bol-beurs (direct gift). In deze laatste groep zijn de uitgaven basisbeurs voor de deelnemers bol niveau 1 en 2 opgenomen, evenals de uitgaven aan de deelnemers bol niveau 3 en 4 die vóór het studiejaar 2005–2006 al studiefinanciering ontvingen.

Raming uitgaven reisvoorziening

 

Tabel 11.8 Uitgaven reisvoorziening (x € 1 miljoen)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

OV-kaart 617,0 Kasschuiven 299,1 Reisvoorziening overig 13,1

633,1

  • 250,2

15,1

617,2 37,3 14,8

660,3 11,6 14,9

686,1

-33,7

14,8

710,2

  • 65,0

15,0

733,3

0,0

15,3

Totaal reisvoorziening 929,2

398,0

669,3

686,8

667,2

660,2

748,6

+ waarvan relevant 638,4 + waarvan niet-relevant 290,8

84,5 313,5

412,1 257,2

477,3 209,5

499,8 167,4

523,2 137,0

621,5 127,1

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel SF

De toelichting op de ontwikkeling van de uitgaven reisvoorziening is voor een groot deel vergelijkbaar met die op de uitgaven basisbeurs. Ten behoeve van de optimalisering van kasritmes van de Staat is een reeks «Kasschuiven» opgenomen. Deze wordt gerealiseerd door een gedeelte van de verplichtingen aan de vervoersbedrijven voor de OV-kaart in het jaar voorafgaand aan de verplichting te voldoen.

11.3.2 Waarborgen toegankelijkheid van het onderwijs voor studerenden met minder draagkrachtige ouders

Motivering

Het huidige stelsel van studiefinanciering gaat uit van een gedeelde verantwoordelijkheid. Van de ouders wordt verwacht dat zij, indien zij dat (financieel) kunnen, een bijdrage leveren aan de studie van hun kind. De minister stelt zich ten doel daar waar ouders niet of onvoldoende in staat zijn een bijdrage te leveren aan de studie van hun kind, de eventuele financiële belemmering om te gaan studeren voor een studerende weg te nemen.

Instrumenten

Het verstrekken van een aanvullende beurs indien de ouders van een studerende minder draagkrachtig zijn. Het betreft studerenden met recht op studiefinanciering, waarvan de ouders gezamenlijk een belastbaar inkomen hebben dat minder bedraagt dan circa € 30 000. Het bestaan van de regeling wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij de doelgroep.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 11.9 Totaal aantal studerenden met

een aanvullende beurs (raming)

   
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

wo

hbo

bol

24 785

77 052

103 657

25 867

83 258

118 437

27 700

89 800

118 600

28 400

92 700

119 200

29 400

95 400

121 500

30 600

97 800

123 400

31 800

99 700

124 900

33 000 101 300 126 100

Totaal

205 494

227 562

236 100

240 300

246 300

251 800

256 400

260 400

Bron 2005 en 2006: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2007–2012: referentieraming 2007/ramingsmodel SF

Toelichting:

Het aantal studerenden met een aanvullende beurs geeft een indicatie van het gebruik van deze regeling. Uit de vergelijking van deze gegevens met de aantallen basisbeurs uit tabel 11.5 blijkt dat in 2007 ongeveer 40% van de studerenden met een basisbeurs een aanvullende beurs ontvangt. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat mag worden aangenomen dat het gebruik van de aanvullende beurs, vanwege de bekendheid van de regeling, al optimaal is.

Tabel: 11.10 Normbedragen maximale aanvullende beurs per maand in euro’s*

ho

bol

Thuiswonend Uitwonend

204,66 223,58

291,46 310,38

Peildatum 1 januari 2007

Toelichting:

De hoogte van de aanvullende beurs is genormeerd. De aanvullende beurs wordt verstrekt bovenop de basisbeurs. Deze is naast het inkomen van de ouders en het aantal schoolgaande kinderen in het gezin ook afhankelijk van de woonsituatie van de studerende (thuis- of uitwonend). De normbedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Raming uitgaven aanvullende beurs

 

Tabel 11.11 Uitgaven aanvullende beurs (x € 1 miljoen)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Bol giftregime *

303,1

217,0

183,8

175,7

176,7

179,5

182,2

Bol prestatiebeursregime

77,9

177,1

231,8

252,6

258,2

262,7

267,2

Ho **

247,2

259,8

266,3

273,2

281,6

288,6

294,1

Totaal aanvullende beurs

628,2

653,9

681,9

701,5

716,5

730,8

743,5

+ waarvan relevant

559,5

509,7

529,4

595,6

660,6

710,5

737,9

+ waarvan niet-relevant

68,7

144,2

152,5

105,9

55,9

20,3

5,6

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel SF

  • Inclusief bol niveau 3 en 4 met cohortgarantie

** Inclusief de beperkte uitgaven tempobeurs tot 2010

Toelichting:

In tabel 11.11 worden de geraamde uitgaven voor de aanvullende beurs gepresenteerd. Naast de prijscomponent is het verloop van deze uitgaven voor een groot deel afhankelijk van de ontwikkeling in het aantal studerenden met minder draagkrachtige ouders. Naast de deelname aan het onderwijs spelen hierbij exogene factoren een rol, zoals de ontwikkeling van de conjunctuur en de daarmee samenhangende inkomensontwikkeling.

Door de invoering van de prestatiebeurs bol niveau 3 en 4 vanaf studiejaar 2005–2006 stijgen de uitgaven voor de aanvullende beurs bol prestatiebeursregime. De toename van de uitgaven prestatiebeurs bol gaat gepaard met een daling van de uitgaven aan de bol-beurs (direct gift).

11.3.3 Waarborgen flexibiliteit in de wijze van financiering door de studerende

Motivering

In het stelsel van studiefinanciering is verondersteld dat studerenden ook zelf een bijdrage leveren aan de financiering van het normbudget. De minister stelt zich ten doel studerenden in staat te stellen op een flexibele wijze invulling te kunnen geven aan deze veronderstelde bijdrage.

Instrumenten

Leenfaciliteit

Studerenden krijgen hiermee de mogelijkheid om hun eigen bijdrage

te lenen bij de overheid.

Bijverdiengrens in regelgeving

Studerenden met een toekenning studiefinanciering krijgen hiermee

de mogelijkheid hun eigen bijdrage met werken te verdienen. De WSF

2000 staat toe dat studerenden tot circa € 10 600 per jaar bijverdienen

(peildatum 2007) zonder dat dit consequenties heeft voor hun

aanspraak op studiefinanciering. De hoogte van de bijverdiengrens

wordt jaarlijks geïndexeerd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Het bestaan van deze regelingen wordt via de IB-Groep onder de aandacht gebracht bij de doelgroep. De voorlichting van de IB-Groep en het ministerie van OCW, over de regelingen en de keuzemogelijkheden die studerenden hebben bij de invulling van hun studietijd, is geïntensiveerd.

Tabel 11.12 Aantal studerenden dat gebruik maakt van de leenfaciliteit

2004

2005

Wo

Hbo

bol

Totaal

Bron: IB-Groep

2006

 

58 784

65 240

69 353

59 581

68 764

77 527

18 414

22 913

28 421

136 779

156 917

175 301

Raming uitgaven en ontvangsten leenfaciliteit

 

Tabel 11.13 Bedrag aan uitstaande leningen ultimo

van het jaar (x € 1 miljoen)

 
 
 

2004

2005

2006

Renteloze voorschotten verstrekt t/m 1986 Rentedragende leningen verstrekt vóór 1992 Rentedragende leningen verstrekt na 1992

Totaal

79,8 203,2

3 988,5

4 271,5

62,5 170,2

4 767,6

5 000,3

51,0

137,5

5 611,6

5 800,1

Bron: IB-Groep

Toelichting:

Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de desbetreffende regelingen. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het niet het streven van de overheid is dat zoveel mogelijk studerenden een zo hoog mogelijk bedrag lenen of zoveel mogelijk werken naast de studie. De overheid wil wel deze mogelijkheden bieden en studerenden een reëel alternatief geven voor betaalde arbeid.

In de eerste jaren van de studie (gedurende de nominale studieduur) is het maximum bedrag dat een studerende kan lenen gelijk aan het verschil tussen het normbudget en de optelsom van de basisbeurs en de aanvullende beurs. De maximale lening in de 36 maanden na de nominale duur van de studie bedraagt € 809 per maand (peildatum 1 januari 2007).

De uitgaven voor de leningen zijn niet-relevante uitgaven. Het rentepercentage op de leningen is gelijk aan de rente op staatsleningen. De maximale terugbetalingstermijn is 15 jaar. Gedurende deze periode geldt er een draagkrachtregeling. Resterende schulden na afloop van de aflosfase worden kwijtgescholden.

Raming Niet-relevante uitgaven rentedragende lening

 
           

Tabel 11.14 Niet-relevante uitgaven rentedragende lening (x € 1 miljoen)

 

2006 2007 2008

2009

2010

2011

2012

Rentedragende lening 942,9 1034,0 1035,8

1 062,8

1 092,5

1 129,71

1 169,5

IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel SF

Met deze leningen gaan tevens ontvangsten gepaard, zoals rente en aflossingen. Deze nemen de komende jaren toe. Daarnaast zijn er ook nog ontvangsten die betrekking hebben op leenfaciliteiten uit eerdere jaren die thans niet meer verstrekt worden. Deze ontvangsten zijn aflopend.

Raming ontvangsten leenfaciliteit

 

Tabel 11.15

Ontvangsten leenfaciliteit (x € 1 miljoen)

 
     
   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Renteloze voorschotten (t/m 1986)

6,8

5,1

3,8

2,9

2,2

1,7

1,3

Rentedragende lening

291,5

340,8

361,2

397,4

435,5

475,0

515,1

Totaal

 

298,3

345,9

365,0

400,3

437,7

476,7

516,4

+ waarvan

relevant

147,4

152,3

160,5

172,8

188,0

205,4

224,1

+ waarvan

niet-relevant

150,9

193,6

204,5

227,5

249,7

271,3

292,3

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel SF

11.3.4 Studenten in staat stellen meer tijd in de eigen studie te investeren

Motivering

Het stelsel van studiefinanciering wordt met ingang van studiejaar

2007–2008 aangepast om studenten in het hoger onderwijs in staat te

stellen:

+ sneller en kwalitatief beter af te studeren doordat zij minder hoeven bij

te verdienen en dus meer tijd aan hun studie kunnen besteden; + zelf meer te investeren in de eigen studie.

Instrumenten

Collegegeldkrediet, waarmee de student het verschuldigde collegegeld kan lenen, met een plafond van 5 keer het wettelijke collegegeld.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 11.16 Indicatoren aanpassing studiefinancieringsstelsel

 
   

2004

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

  • 1. 
    De snelheid waarmee studenten

afstuderen (in jaren) Bron: OCW (CFI), onderwijsmatrix 2004, berekeningen OCW

wo hbo

6,01 4,46

       

< 6,01

< 4,46

   
  • 2. 
    Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan de studie Bron: Studentenmonitor; deelnemersmonitor

wo hbo

29 37

30 38

31 38

33 39

35 39

37 40

38

40

38

40

  • 3. 
    Het aantal uren dat een student gemiddeld per week besteedt aan werk Bron: 2004–2006: Studentenmonitor en Deelnemersmonitor 2007–2012: raming

wo hbo

13 13

13 12

12 12

11 11

11 11

10 10

10 10

10 10

Toelichting:

De snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gemeten als de gemiddelde totale verblijfsduur van gediplomeerden in hele jaren.

De cijfers van 2004 zijn de basiswaarden. Met betrekking tot de snelheid waarmee studenten afstuderen wordt gestreefd naar een verblijfsduur die de wettelijke studieduur benadert. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan de studie wordt gestreefd naar 40 uur per week in 2010 voor hbo-studenten en 38 uur in 2012 voor wo-stu-denten. Met betrekking tot het aantal uren dat een student gemiddeld besteedt aan werk wordt gestreefd naar een maximum van 10 uur per week in 2010 voor hbo- en wo-studenten. Voor beide streefwaarden is in tabel 11.16 een ingroeitraject opgenomen. Op basis van de studenten-monitor zal worden gemonitord hoeveel tijd per week studenten besteden aan hun studie en aan werk.

Twee indicatoren die daarnaast een beeld geven van het gebruik van de

regeling zijn:

+ Het leenvolume collegegeldkrediet (aantal studenten en bedragen).

Bron: IB-Groep. Hiervoor zijn nog geen meetbare gegevens te leveren

omdat het collegegeld-krediet vanaf september 2007 wordt ingevoerd. + Het totale leenvolume studiefinanciering (aantal studenten en

bedragen). Bron: IB-Groep. Zie hiervoor ook de meetbare gegevens bij

onderdeel 11.3.3.

Voor het leenvolume worden geen basiswaarden en geen streefwaarden vastgesteld. Het is niet het streven van de overheid dat zoveel mogelijk studenten een zo hoog mogelijk bedrag lenen. De overheid wil door het leenstelsel studenten een reëel alternatief bieden voor betaalde arbeid.

11.3.5 Stimuleren van internationale studentenmobiliteit

Motivering

Het beleid is erop gericht om internationale studentenmobiliteit te stimuleren door studenten in staat te stellen een volledige opleiding in het buitenland te volgen (zie ook beleidsdoelstelling 6.3.5).

Instrumenten

Studiefinanciering kan overal ter wereld gebruikt worden voor het volgen van hoger onderwijs dat qua niveau en kwaliteit gelijkwaardig is aan het Nederlandse hoger onderwijs. Als aanvullende voorwaarde wordt aan studenten die aanspraak hebben op Nederlandse studiefinanciering de eis gesteld dat zij op het moment dat zij studiefinanciering in het buitenland willen gebruiken ten minste drie van de zes jaar daaraan voorafgaand in Nederland hebben gewoond.

Overeenkomstig de aanbevelingen van de Bologna-werkgroep «Portability of grants and loans» (voor de aanbevelingen zie

OCWNetRoot/index.asp#http://www.ond.vlaanderen.be/hogeronderwijs/ bologna/«London comunique»en«Portability of Grants and Loans Working Group Final Report») hebben de Ministers van Onderwijs van de Bologna-landen afgesproken om een netwerk van studiefinanciering-experts in het leven te roepen om informatie uit te wisselen over elkaars systemen van hoger onderwijs en studiefinanciering en te helpen obstakels voor de meeneembaarheid van beurzen en leningen te identificeren en op te ruimen.

In het netwerk moeten door Nederland concrete afspraken worden gemaakt om samen te werken met de bestemmingslanden van de studenten met meeneembare studiefinanciering.

Vanaf studiejaar 2007–2008 is de meeneembare studiefinanciering in het mbo uitgebreid naar alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland, en unieke opleidingen in de hele EER. In 2009 wordt de meeneembare studiefinanciering in het mbo geëvalueerd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Aantal en percentage (Nederlandse) studenten in het ho dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. Aangezien de wereldwijde meeneembare studiefinanciering vanaf het studiejaar 2007–2008 wordt ingevoerd zijn hierover nog geen gegevens beschikbaar. Op dit moment studeren er in het buitenland ongeveer 3000 studenten in het ho met Nederlandse studiefinanciering.

Aantal en percentage buitenlandse studenten dat in Nederland (met studiefinanciering uit het thuisland) studeert in het ho. Hierover zijn nu nog geen gegevens bekend.

Aantal en percentage deelnemers in het mbo dat (met meeneembare studiefinanciering) in het buitenland studeert. In het studiejaar 2006–2007 volgden er 130 mbo-deelnemers met Nederlandse studiefinanciering een opleiding in het buitenland.

11.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 
           

Tabel 11.9

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

-

     

Effectenonderzoek ex post

Meeneembare studiefinanciering in het mbo

OD 11.3.5

A: november

2006

B: mei 2007

Tweede Kamer, 2006–2007, 24 724, nr. 68

Overig evaluatieonderzoek

Financiële positie deelnemers (Deelnemersmonitor) Financiële positie studenten (Studentenmonitor)

OD 11.3.1 OD 11.3.1

A: februari 2007 B: najaar 2007 A: 2008 B: 2008

Nog niet beschikbaar

www.studenten monitor.nl

ARTIKEL 12. TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

12.1 Algemene doelstelling: de tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten zorgt dat (ouders van) leerlingen in het voortgezet onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) de financiële mogelijkheden hebben om toegang te krijgen tot het onderwijs.

Omschrijving                                           Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een

duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie en de maatschappelijke participatie van burgers. OCW waarborgt met de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) de toegankelijkheid van en de deelname aan het onderwijs door de financiële belemmeringen van deelname weg te nemen voor de volgende doelgroepen: + Ouders van scholieren in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg tot 18 jaar (TS17-). Per 1 januari 2010 zal hoofdstuk drie van de WTOS worden geïntegreerd in de Wet op het kindgebonden budget. Zie hiervoor paragraaf 12.3.1, + Scholieren in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder (vo18+), + Studenten (ook deeltijd) in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+, vavo), + Studenten aan de lerarenopleiding die geen recht (meer) hebben op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 (TS 18+, tlo).

Verantwoordelijkheid van de minister De toegankelijkheid van het onderwijs in Nederland is de directe

verantwoordelijkheid van de overheid. Ouders zijn er verantwoordelijk voor dat hun kind onderwijs volgt. Daar waar ouders gezien hun inkomen niet draagkrachtig genoeg zijn om de kosten van hun schoolgaande (minderjarige) kinderen alleen te dragen, voorziet de overheid in een (gedeeltelijke) tegemoetkoming. Vanaf 18 jaar ligt de verantwoordelijkheid voor het volgen van onderwijs primair bij de leerling of student zelf. Hij/zij komt dan zelf in aanmerking voor een tegemoetkoming.

Externe factoren

+   Demografische ontwikkelingen

+   De conjuncturele ontwikkeling (gebruik van de regeling)

+   De beheersing van het prijsniveau van de schoolkosten

+   De attitude ten opzichte van de regeling (wel of niet gebruik)

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 12.1 Onderwijsdeelname naar leeftijd

 

15 jaar

16 jaar

17 jaar

Deelnamepercentage 2005

99,9

97,2

91,7

Bron OCW (CFI), Leerlingen- en studententelling 2005

Toelichting:

Het beleid is gericht op optimalisering van de deelname van burgers aan het onderwijs. De WTOS draagt hieraan bij door de financiële toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen. De onderwijsdeelname geeft hierbij een indicatie van de toegankelijkheid. Voor bovenstaande indicator is voor de WTOS geen streefwaarde geformuleerd, omdat de resultaten het gevolg zijn van verschillende factoren en niet alleen de WTOS.

12.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
       

Tabel 12.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 12 (x € 1 000)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen*

286 358

293 216

306 359

336 275

216 583

213 552

212 811

Waarvan garantieverplichtingen

000000

0

Totale uitgaven*

286 358

293 216

306 359

336 275

216 583

213 552

212 811

Financiële toegankelijkheid onderwijs

             

voor leerlingen vo en deelnemers bol

256 628

264 100

276 400

306 100

187 100

185 800

186 000

  • • 
    TS 17-

197 136

202 700

210 300

237 200

117 900

117 300

117 600

  • • 
    Vo 18+

58 141

60 100

64 800

67 600

67 900

67 200

67 100

waarvan niet-relevante uitgaven

594

600

700

700

700

700

700

  • • 
    TS 18+ vavo

1 351

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

1 300

Financiële toegankelijkheid onderwijs

             

voor studenten aan delerarenopleiding

12 600

12 700

12 700

12 700

12 700

12 700

12 700

  • • 
    TS 18+ tlo

12 600

12 700

12 700

12 700

12 700

12 700

12 700

Beheersen schoolkosten in het vo en de

             

bol

   

Onderdeel van stelselonderhoud

   

Programma-uitgaven overig

17 130

16 416

17 259

17 475

16 783

15 052

14 111

+ Uitvoeringsorganisatie IBG

17 130

16 416

17 259

17 475

16 783

15 052

14 111

Totale ontvangsten

11 559

9 500

9 500

9 500

9 500

9 500

9 500

  • • 
    TS 17-

4 398

3 100

3 100

3 100

3 100

3 100

3 100

  • • 
    VO 18+

6 608

6 000

6 000

6 000

6 000

6 000

6 000

  • • 
    TS 18+

553

400

400

400

400

400

400

  • Inclusief de integratie van hoofdstuk 3 van de WTOS in het Kindgebonden budget per 1 januari 2010.
 

Tabel 12.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

         
       
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

276 800

276 800

289 100

289 100

318 800

318 800

199 800

199 800

198 500

198 500

198 700

198 700

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol + Juridisch verplicht

264 100 264 100

276 400 276 400

306 100 306 100

187 100 187 100

185 800 185 800

186 000 186 000

Financiële toegankelijkheid onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding + Juridisch verplicht

12 700 12 700

12 700 12 700

12 700 12 700

12 700 12 700

12 700 12 700

12 700 12 700

Toelichting:

Alle uitgaven onder dit artikel zijn wettelijke uitgaven, namelijk gebaseerd op de WTOS. De mate van budgetflexibiliteit wordt bepaald door de mate waarin de wet en de daarop gebaseerde regelingen gewijzigd kunnen worden.

12.3 Operationele doelstellingen

12.3.1 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor leerlingen vo en deelnemers bol

Motivering

Scholieren in het voortgezet onderwijs en deelnemers in de beroepsopleidende leerweg (tot 18 jaar) financieel in staat stellen om onderwijs te volgen.

Instrumenten

+ Scholieren tot 18 jaar (TS 17-)

Een genormeerde inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de schoolkosten en de onderwijsbijdrage om minder draagkrachtige ouders bij te staan. Het betreft leerlingen waarvan het ouderlijk gezinsinkomen in 2005 maximaal circa € 30 000 bedroeg. Boven dit inkomen wordt een glijdende schaal gehanteerd en kunnen ouders in aanmerking komen voor een gedeeltelijke tegemoetkoming. Een beperkte groep leerlingen komt in aanmerking voor de tegemoetkoming onderwijsbijdrage.

+ Scholieren van 18 jaar en ouder (tot en met 30 jaar) in het voortgezet onderwijs (VO 18+)

Een inkomensafhankelijke basistoelage voor de kosten van levensonderhoud en een ouderinkomensafhankelijke toelage voor de schoolkosten (bij een gezinsinkomen in 2005 van maximaal circa € 30 000, daarboven wordt een glijdende schaal gehanteerd).

+ (Deeltijd)studenten in het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (TS 18+ vavo)

Een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor minder draagkrachtige (deeltijd)studenten in het vavo. Dit is een specifieke regeling waarvoor een beperkte groep studenten in aanmerking komt.

De IB-Groep informeert de doelgroepen over bovengenoemde regelingen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 
                   

Tabel 12.4 Aantal gebruikers

per regeling (raming)

 
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

  • 1. 
    Aantal gebruikers TS 17-

363 679

338 267

337 100

348 900

346 400

344 100

343 000

343 500

+ waarvan vo

290 496

271 342

268 200

271 800

269 400

267 800

267 500

268 900

+ waarvan bol

73 183

66 925

68 900

77 100

77 000

76 300

75 500

74 600

  • 2. 
    Percentage gebruikers TS
               

17-

               
  • • 
    vo

29,9%

27,8%

27,4%

28,0%

28,0%

28,0%

28,0%

28,0%

+ bol

41,5%

37,9%

37,9%

40,0%

40,0%

40,0%

40,0%

40,0%

  • 3. 
    Aantal gebruikers vo 18+

29 597

30 529

32 100

34 700

36 200

36 400

36 000

36 000

  • 4. 
    Percentage gebruikers vo
               

18+ naar onderwijssoort

               

en soort toelage

               

+ vso thuiswonend

74,7

75,1

75,1

   

-

 

-

+ vso uitwonend

25,3

24,9

24,9

   

-

 

-

+ waarvan lesgeld/ov.

               

schoolkst.

14,4

0,0

0,0

   

-

 

-

+ vo thuiswonend

92,9

93,1

93,1

   

-

 

-

+ vo uitwonend

7,1

6,9

6,9

   

-

 

-

+ waarvan lesgeld/ov.

               

schoolkst.

33,3

32,9

32,9

   

-

 

-

  • 5. 
    Aantal gebruikers TS 18+
               

vavo

2 742

2 752

2 800

2 800

2 800

2 800

2 800

2 800

Bron 2005 en 2006: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2007–2012: referentieraming 2007 / ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze gegevens verstrekken een indicatie van het gebruik van de regeling. Voor de inkomensafhankelijke regelingen komen alleen ouders van leerlingen met een inkomen beneden de vastgestelde inkomensgrens in aanmerking. Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is. Om meer zicht te krijgen op het niet-gebruik van de WTOS is aangesloten bij een onderzoek naar niet-gebruik van inkomensregelingen door het SCP. Op 5 juni 2007 werd de SCP-publicatie «Geld op de plank. Niet-gebruik van inkomensvoorzieningen» door het SCP aangeboden aan de staatssecretaris van SZW (zie ook de brief van de staatssecretaris van SZW aan de Tweede Kamer (Tweede Kamer, 2006–2007, 24 515, nr. 114)). Het onderzoek is vanwege de omvang van de groep beperkt tot TS17- (bijna 90% van de WTOS-ontvangers valt onder TS17-). Op grond van de onderzoeksresultaten zal worden bezien of de formulering van een basiswaarde en een streefwaarde op het onderdeel «niet-gebruik» zinvol en relevant is.

De hoogte van de tegemoetkoming is genormeerd. De normbedragen voor de tegemoetkoming worden jaarlijks geïndexeerd.

Tabel 12.5 Normbedragen WTOS hoofdstuk III (TS 17-) in euro’s (in schooljaar 2007/2008)*

Vo-onderbouw Vo-bovenbouw

Bol

Vso

Schoolkosten

587,65

666,94

984,54

  • Het betreft de normbedragen bij een maximale tegemoetkoming.

+ Integratie WTOS (TS17-) in het kindgebonden budget

In 2008 wordt het kindgebonden budget stapsgewijs ingevoerd. Een volgende stap in dit proces is de integratie van een deel van de WTOS (voor leerlingen tot en met 17 jaar) met het kindgebonden budget per 1 januari 2010. Voor een groot deel wordt de WTOS dan overbodig.

Voor ouders met kinderen tussen de 12 en 18 jaar betekent deze integratie een administratieve lastenverlichting. De burger kan bij één loket terecht voor het kindgebonden budget waar de tegemoetkoming voor schoolkosten een integraal onderdeel van is. Daardoor wordt het gebruik van de regeling verruimd en zal het niet-gebruik dalen. Bovendien leidt deze integratie tot efficiencyvoordelen in de uitvoering.

De regering heeft bij de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget rekening gehouden met de aankondiging in het coalitieakkoord dat de schoolboeken in het voortgezet onderwijs «gratis» worden voor ouders. Na invoering van de «gratis» schoolboeken en integratie van het resterende deel van de tegemoetkoming in het kindgebonden budget, vervalt de WTOS voor ouders met kinderen in het voortgezet onderwijs. Voor ouders met kinderen in het mbo blijft de WTOS uitkering voor een deel in stand.

Bij de verhoging van het kindgebonden budget wordt onderscheid gemaakt naar leeftijd van het kind. Daarmee vervalt de voorwaarde voor het volgen van voltijd onderwijs. Het kindgebonden budget wordt uitgevoerd door de Belastingdienst; het bijbehorende begrotingsbedrag staat op de begroting van de minister van Jeugd en Gezin. Op de begroting van OCW zal een budget blijven bestaan voor de WTOS TS 17-voor het mbo.

 

Tabel 12.6 Uitgaven TS17- naar onderwijssoort (x € 1 miljoen)*

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

vo 151,7 bol 45,4 Integratie kindgebonden budget 0,0

156,9

45,8

0,0

159,7

50,6

0,0

156,9 50,3 30,0

156,1

49,8

-88,0

155,9

49,4

-88,0

156,9

48,7

  • 88,0

Totaal 197,1

202,7

210,3

237,2

117,9

117,3

117,6

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007 – 2012: referentieraming 2007/ramingsmodel WTOS.

  • Inclusief de integratie van hoofdstuk 3 van de WTOS in het kindgebonden budget. Er heeft nog geen toerekening naar de onderwijssoorten

plaatsgevonden.

De toelage voor vo 18+ bestaat uit een inkomensonafhankelijke basistoelage (tabel 12.7) waar alle leerlingen in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder voor in aanmerking komen. Deze wordt eventueel

aangevuld met de ouderinkomensafhankelijke tegemoetkoming. De meeste leerlingen wonen nog bij hun ouders en krijgen dus een basistoelage voor thuiswonenden.

Tabel 12.7 Basistoelage WTOS hoofdstuk IV (VO18+) in euro’s (in schooljaar 2007/2008)

Basistoelage per maand                                                                                                      vo/vso

thuiswonenden                                                                                                                        98,51

uitwonenden                                                                                                                          229,67

Raming uitgaven vo 18+                         De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.8. Naast de uitgaven die

voortvloeien uit de verstrekte tegemoetkoming worden er nog beperkt leningen verstrekt. Het niveau van de uitgaven wordt bepaald door het aantal leerlingen in het voortgezet onderwijs van 18 jaar en ouder.

 

Tabel 12.8 Uitgaven vo

18+ (x € 1 miljoen)

 
   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

vo / vso (gift) leningen

 

57,6 0,6

59,5 0,6

64,1 0,7

66,9 0,7

67,2 0,7

66,5 0,7

66,4 0,7

Totaal

 

58,2

60,1

64,8

67,6

67,9

67,2

67,1

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: referentieraming 2007 / ramingsmodel WTOS

De tegemoetkoming 18+ vavo (tabel 12.9) bestaat uit de onderdelen schoolkosten en onderwijsbijdrage. Deze tegemoetkoming is afhankelijk van het eigen inkomen en van het aantal lesminuten per week.

Tabel 12.9 normbedragen WTOS hoofdstuk V, TS18+ vavo in euro’s (in schooljaar 2007/2008)

Lesminuten per week

Schoolkosten                                                                                       270–540 min            184,44

> 540 min            273,75 Onderwijsbijdrage 270–540 min            201,60

> 540 min            302,40

Raming uitgaven TS18+ vavo                De totale uitgaven voor TS18+ vavo zijn begroot in tabel 12.10. Het niveau

van de uitgaven is over de jaren constant.

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel WTOS

vavo

12.3.2 Waarborgen financiële toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten aan de lerarenopleiding

Motivering

Studenten aan de lerarenopleiding financieel in staat stellen de overstap naar het onderwijs te maken om zodoende bij te dragen aan de oplossing van het lerarentekort. (Voor meer beleid ten aanzien van het lerarentekort zie artikel 9 Arbeidsmarkt- en personeelsbeleid, paragraaf 3.1).

Instrument

Een inkomensafhankelijke tegemoetkoming in de studiekosten en/of de onderwijsbijdrage voor studenten aan de lerarenopleiding die niet in aanmerking komen voor studiefinanciering op grond van de WSF 2000. De IB-Groep en de lerarenopleidingen brengen bovengenoemde regeling onder de aandacht bij de doelgroep.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 12.11 Aantal gebruikers van de regeling TS 18+ tlo (raming)

 

2005 2006 2007

2008

2009

2010

2011

2012

Aantal gebruikers 9688 10817 10800

10 800

10 800

10 800

10 800

10 800

Bron 2005 en 2006: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2007–2012: referentieraming 2007 / ramingsmodel WTOS

Toelichting:

Deze indicator geeft een beeld van het gebruik van de regeling. Bij de meetbare gegevens per operationele doelstelling zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld. Uitgangspunt is dat de WTOS wordt benut door de groepen voor wie ze bedoeld is.

De tegemoetkoming voor TS18+ tlo (tabel 12.12) bestaat uit de onderdelen schoolkosten en onderwijsbijdrage.

Tabel 12.12 Normbedragen WTOS hoofdstuk V, ts18+ tlo in euro’s (schooljaar 2007/ 2008)

Ho

639,84 567,23

Schoolkosten Onderwijsbijdrage

De totale uitgaven zijn begroot in tabel 12.13.

Raming uitgaven TS18+ tlo

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: ramingsmodel WTOS

12.3.3 Beheersen schoolkosten in het vo en de bol

Motivering

De kosten voor ouders en overheid beheersbaar houden (in relatie tot de WTOS).

Instrumenten

Periodiekmonitoren van de kwantitatieve ontwikkeling van de schoolkosten in het vo en de bol (ongeveer om de twee jaar). Gedragscode schoolkosten: deze gedragscode is het resultaat van landelijke afspraken die organisaties van schoolbesturen, schoolleiders en ouders gemaakt hebben. De gedragscode is bedoeld om de schoolkosten voor ouders van leerlingen in het voortgezet onderwijs beter beheersbaar en meer transparant te maken. Op dit moment hebben 349 scholen de gedragscode ondertekend. De «witte lijst» waar deze scholen op vermeld staan is gepubliceerd op de site van de VO-raad en op de website van het ministerie (zie http://www.minocw. nl/documenten/witte-lijst-gedragscode-eind-juni-2007.pdf).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

In het tweede kwartaal van 2007 is de Schoolkostenmonitor 2006 naar de Tweede Kamer verstuurd (bijlage 2 bij Kamerstuk: Tweede Kamer 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 142). Deze monitor laat een stijging zien van de meeste schoolkosten in het vo en mbo-bol (behalve de kosten voor vrijwillige ouderbijdrage).

De meetbare gegevens bij deze doelstelling zijn de procentuele ontwikkelingen van de schoolkosten. De procentuele ontwikkeling van de schoolkosten is lastig te bepalen aangezien er in de Schoolkostenmonitor 2006 op een andere manier onderzoek is gedaan dan in voorgaand onderzoek. Van de schoolkosten is de grootste kostenpost voor ouders de schoolboeken, zowel in het vo als in het mbo-bol. Vanaf het schooljaar 2008/2009 worden schoolboeken in het vo voor een deel gratis en vanaf het schooljaar 2009/2010 worden de gratis schoolboeken integraal ingevoerd. Vanaf dat moment zullen de kosten voor ouders van vo-leerlingen met 42% dalen.

In de Schoolkostenmonitorbrief (Tweede Kamer, 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 142) is aangegeven dat de WTOS-tegemoetkoming voor 25 tot 50% van de ouders met kinderen in het vo en voor iets meer dan 50% van de ouders met kinderen in het mbo-bol kostendekkend is indien zij een maximale tegemoetkoming WTOS ontvangen. Uit voorgaand onderzoek kwamen ongeveer dezelfde percentages naar voren.

De beleidsdoorlichting WTOS is een evaluatie van het beleid op het niveau van de algemene en operationele doelstellingen van de WTOS over de afgelopen vijf jaar. Deze doorlichting zal eind 2007 naar de Tweede Kamer worden gezonden.

12.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 12.9

 
 

Onderzoek onderwerp

Algemene Doelstelling of Operationele Doelstelling

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

WTOS

AD 12

A. December 2006

B. Eind 2007

Nog niet beschikbaar

Effectenonderzoek ex post

-

     

Overig evaluatieonderzoek

-

     

ARTIKEL 13. LESGELD

Omschrijving

13.1 Algemene doelstelling: het genereren van inkomsten voor de financiering van het onderwijs.

Onderwijs levert een belangrijke bijdrage aan de bevordering van een duurzame groei van de Nederlandse (kennis)economie. Maar burgers hebben ook persoonlijk profijt van scholing. Daarom vraagt de overheid een bijdrage in de kosten van het onderwijs. OCW vraagt lesgeld aan de deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Deze groepen worden geacht zelf in de kosten van de bijdrage te voorzien, al dan niet met behulp van een tegemoetkoming in de bijdrage of door compensatie via de studiefinanciering.

Verantwoordelijkheid van de minister Omdat de maatschappij baat heeft bij geschoolde burgers draagt de

overheid een groot deel van de kosten voor het volgen van kwalitatief goed onderwijs. Het individu heeft echter ook profijt van scholing.

Externe factoren

Demografische ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

Deze zijn opgenomen in paragraaf 13.3.1.

13.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 13.1 Budgettaire gevolgen van

beleid artikel 13 (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

– Waarvan garantieverplichtingen

5 527 5 999 6 016 6 173 5 960 5 310

000000

4 952

0

Totale uitgaven

+ Uitvoeringsorganisatie IBG

5 527

5 527

5 999

5 999

6 016

6 016

6 173

6 173

5 960

5 960

5 310

5 310

4 952

4 952

Ontvangsten lesgeld

181 013

184 800

185 300

187 900

194 200

199 900

205 300

Motivering

Instrumenten

Toelichting:

Een andere specificatie van de raming van de ontvangsten is opgenomen in paragraaf 13.3 (operationele doelstellingen).

13.3 Operationele doelstellingen

13.3.1 Vragen van een bijdrage in de kosten van het onderwijs aan deelnemers van 18 jaar en ouder

De individuele burgers hebben persoonlijk profijt van scholing. Daarom kan aan hen een bijdrage in de kosten van onderwijs worden gevraagd.

De overheid vraagt lesgeld aan deelnemers in de bol en het vavo die op 1 augustus van het schooljaar 18 jaar of ouder zijn. Met ingang van schooljaar 2007/2008 wordt voor deelnemers die slechts een gedeelte van het schooljaar zijn ingeschreven de te betalen lesgeldtermijnen beter afgestemd op de periode waarvoor men is ingeschreven. Dit betekent dat

deelnemers die later instromen (of met een geldige reden eerder uitstromen) nog meer dan nu verhoudingsgewijs een lesgeld verschuldigd zijn naar rato van de duur van de inschrijving.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 13.2: Aantal gebruikers lesgeldplichtigen (raming)

 
 

2005 2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Aantal lesgeldplichtigen 187 249 193 081

195 900

199 400

203 500

207 000

209 700

211 900

Bron 2005 en 2006: realisatiegegevens IB-Groep, Bron 2007–2012: referentieraming 2007 / ramingsmodel SF

Toelichting:

Deze indicator geeft een beeld van het bereik van de regeling. Er zijn geen basiswaarden en streefwaarden vastgesteld, omdat het aantal lesgeld-plichtigen een afgeleide is van de demografische ontwikkelingen en de keuze van opleiding door de studerenden / leerlingen.

In de les- en cursusgeld wet is vastgelegd voor wie, wanneer en op welke wijze het lesgeld wordt vastgesteld. De hoogte van dit lesgeld wordt jaarlijks geïndexeerd op basis van de algemene prijsontwikkeling. In onderstaande tabel is de verwachte ontwikkeling van het lesgeld aangegeven.

 

Tabel 13.3: lesgeldbedrag (x € 1)

2006/07

2007/08

2008/09

20 009/10

2010/11

2011/12

2012/13

963

975

990

1 004

1 020

1 035

1 050

Vanaf 2008/09: raming

Raming ontvangsten lesgeld

Bron 2006: realisatiegegevens IB-Groep. Bron 2007–2012: referentieraming 2007 / ramingsmodel lesgeld

13.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Voor 2008 en verder staan geen onderzoeken gepland.

ARTIKEL 14 CULTUUR

14.1 Algemene doelstelling: een bloeiend cultureel leven

Omschrijving                                           De overheid ondersteunt cultuur vanwege de intrinsieke waarde en de

positieve maatschappelijke effecten: cultuur is cruciaal voor informatieverwerving en meningsvorming in de democratie, draagt bij aan de individuele ontplooiing van mensen en aan de economische groei. Het overheidsbeleid is erop gericht positieve effecten van cultuur te bevorderen. Zij doet dat door zeven publieke belangen te waarborgen, deels verankerd in de wet op het specifiek cultuurbeleid (artikel 2). Ze borgt de diversiteit, de kwaliteit en de onafhankelijkheid van het culturele leven. Ze bevordert ook het sociale en geografische bereik van cultuur, dat wil zeggen de toegankelijkheid voor alle burgers en hun vermogen actief en passief te participeren. Verder bewaart en beschermt de overheid ons cultureel erfgoed in Nederland en in den vreemde. Welk beleidsinstrument het meest effectief is, verschilt per sector. Om de algemene doelstelling van het cultuurbeleid te kunnen realiseren draagt het rijk (mede) verantwoordelijkheid voor de instandhouding van zeven stelsels van onderling samenhangende wetten en regels, geldstromen en publieke voorzieningen. Dit zijn archieven, archeologie, monumenten, musea, kunsten, bibliotheken (alle artikel 14) en media (zie artikel 15). Daarnaast krijgen beleidsprioriteiten vorm in specifieke beleidsprogramma’s (zie beleidsagenda). Bij uitvoering van het beleid is samenwerking met de decentrale overheden van groot belang, terwijl bij de uitvoering van de verschillende beleidsprogramma’s samenwerking met andere departementen en andere maatschappelijke partijen aan de orde is. De Raad voor Cultuur heeft een belangrijke rol als het wettelijk onafhankelijk adviesorgaan van regering en beide Kamers. De raad adviseert over kwaliteit, diversiteit en samenhang van het cultuurbeleid. Bij de kwaliteitsbewaking speelt ook de erfgoedinspectie een rol.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is verantwoordelijk voor:

+ Scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen,

sociaal en geografisch spreiden van cultuuruitingen; + Bevorderen van de publieke belangstelling voor cultuuruitingen. Het grootste gedeelte van het cultuuraanbod komt ongesubsidieerd tot stand in de markt en door particulier initiatief. De overheid staat waar mogelijk op afstand, en is pas betrokken wanneer de genoemde publieke belangen onder druk staan.

Externe factoren                                      Ontwikkelingen in de cultuurparticipatie zijn in belangrijke mate afhanke-

lijk van maatschappelijke ontwikkelingen die de (rijks)overheid in beperkte mate kan beïnvloeden. Het rijk levert een bijdrage via het in stand houden van de stelsels, gecombineerd met aanvullende beleidsinspanningen in de vorm van specifieke programma’s. Naast het rijk spelen met name gemeenten een belangrijke rol (accommodaties, ondersteuning amateurkunst en buitenschoolse kunsteducatie). De volgende externe factoren zijn van invloed op de resultaten van het cultuurbeleid: + Economische ontwikkeling (besteedbaar inkomen, beschikbare vrije

tijd); + Ontwikkeling van het gemiddelde opleidingsniveau; + Condities voor creatieve bedrijvigheid (juridische en fiscale condities,

omvang van de administratieve lasten); + Ontwikkelingen in de internationale verhoudingen (internationale

uitwisseling);

+ Ontwikkelingen in de integratie- en inburgering van nieuwkomers; + Inzet van decentrale overheden.

Meetbare gegevens bij de algemene Geïndexeerde ontwikkeling trends in de cultuurparticipatie (beoefening, doelstelling                                              kunstprogramma’s radio/tv, bezoek). Gebaseerd op percentage mensen

dat minimaal één maal per jaar participeerde.

 

Tabel 14.1 Indicatoren

 
 

1983

1987

1995

2003

Amateurkunst:

       

Zelf theater spelen

100

98

66

58

Zelf musiceren en/of zingen

100

102

96

95

Zelf beeldende kunst maken

100

97

72

85

Radio/tv

       

Kunstprogramma’s radio / tv

100

114

100

99

Bezoek:

       

Cinema

100

93

101

118

Populaire muziek

100

113

138

172

Klassieke muziek

100

113

133

106

Cabaret

100

97

101

127

Ballet

100

124

99

115

Beroepstoneel

100

102

109

115

Toneel (inclusief uitvoeringen amateurtoneel)

100

102

110

111

Monumenten

100

103

100

104

Musea

100

111

98

107

Bron: Cultuurminnaars en Cultuurmijders SCP 2005

Toelichting:

De cijfers wijzen op een teruggang van de actieve participatie (amateurkunst). Het bezoek aan cultuuruitingen blijft over de hele linie gelijk of groeit licht, met een sterke groei van de genres cabaret en populaire muziek. Recentere onderzoeksgegevens dan 2003 zijn niet beschikbaar. In 2007 zal het SCP met nieuwe gegevens komen. De algemene beleidsinzet is dat de participatie aan cultuur minimaal gelijk blijft.

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
                 

14.2 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

1 348 621

697 251

671 788

1 035 042

1 025 233

1 015 018

1 013 877

Totale uitgaven

932 844

897 485

872 729

871 325

861 516

851 301

850 160

Programma-uitgaven

963 342

844 754

817 783

825 169

816 859

806 639

805 500

Bevorderen van de deelname van de

             

burgers aan kunsten

510 927

519 252

528 134

527 337

527 458

527 458

527 506

+ Cultuurnota 2005–2008

439 388

435 989

435 137

428 781

427 861

427 861

427 910

– Cultuurproducerende instellingen

290 033

299 008

298 017

285 975

285 055

285 055

295104 50 552

– Cultuur ondersteunende instellingen

53 354

54 145

54 279

50 552

50 552

50 552

– Fondsen

82 501

82 836

82 840

82 254

82 254

82 254

82 254

+ Film

13 500

18 100

20 000

20 000

20 000

20 000

20 000

+ Verbreden inzet Cultuur

56 579

64 887

72 721

78 280

79 320

79 320

79 320

+ Internationaal Cultuurbeleid (HGIS)

1 460

276

276

276

276

276

276

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed

300 256

220 884

201 864

206 016

204 576

203 688

202 798

+ Subsidies Monumentenzorg

207 423

70 547

69 447

69 447

69 447

69 447

69 447

+ Archieven

22 994

22 663

22 565

24 565

24 565

24 565

24 565

+ Beelden voor de toekomst

0

24 540

23 810

22 922

22 032

21 144

20 254

+ Huisvesting

54 656

68 248

70 789

74 969

74 969

74 969

74 969

+ Musea (niet cultuurnota)

6 906

14 106

2 614

2 614

2 364

2 364

2 364

+ Behoud en Beheer (overig)

6 024

4 288

2 389

1 249

949

949

949

+ Verdrag van Malta en subsidies

             

Archeologie

2 253

16 492

10 250

10 250

10 250

10 250

10 250

Bibliotheken

29 272

40 988

35 340

34 531

34 531

34 531

34 531

+ Subsidies

14 537

671

668

668

668

668

668

+ Monitoring en evaluatie

1 368

00000

0

+ Provinciale vernieuwingsplannen

0

26 873

21 227

21 228

21 228

21 228

21 228

+ RVP blinden en slechtzienden

13 367

13 444

13 445

12 635

12 635

12 635

12 635

Programmakosten Overig (w.o. Enve-

           

loppe, taakstelling en loon- en prijs-

             

bijstelling)

36 030

37 150

34 690

39 981

32 998

23 663

23 368

Nationaal Archief

15 318

26 480

17 755

17 304

17 296

17 299

17 297

Apparaatsuitgaven

54 441

52 731

54 946

46 156

44 657

44 662

44 660

+ bestuursdepartement

10 955

14 215

10 656

9 231

9 084

9 009

9 010

+ uitvoeringsdiensten

43 486

38 516

44 290

36 925

35 573

35 653

35 650

Ontvangsten

12 101

39 666

24 304

23 416

22 526

21 638

20 748

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor artikel 14 cultuur enveloppegelden

gereserveerd die oplopen van € 25 miljoen in 2008 tot indicatief € 100

miljoen in 2011. Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen (met

uitzondering van de middelen voor het Nationaal Historisch Museum) op

de aanvullende post bij het ministerie van Financiën gereserveerd. Met de

oploop van deze middelen zal in de volgende prioriteiten worden

geïnvesteerd:

+ Mooier Nederland

+ Participatie

+ Sterke sector

+ Innovatie

Daarnaast is in het Coalitieakkoord de taakstelling profijtbeginsel cultuur opgenomen. Deze loopt op van € 15 miljoen in 2008 tot € 50 miljoen in 2011.

De taakstelling wordt ingevuld door een combinatie van maatregelen op terreinen waar privaat profijt is van kunst: cultuurproducerende instellingen (€ 10 miljoen), aankoop beeldende kunst (€ 0,8 miljoen) en enkele overige subsidies (€ 21,2 miljoen). Ook wordt voor een deel van de taakstelling de enveloppe ingezet (€ 18 miljoen); de taakstelling 2008 wordt hieruit volledig gedekt.

 

Tabel 14.3 budgetflexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

         
       
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven

+ Totaal juridisch verplicht + Totaal bestuurlijk gebonden

844 754

789 287

55 467

817 783 707 667 110 116

825 169 299 915 525 254

816 859 211 829 605 030

806 639 211 825 594 814

805 500 211 828 593 672

Cultuurnota 2005–2008

+ Waarvan juridisch verplicht

+ Waarvan bestuurlijk gebonden

454 089

454 089

0

455 137

455 137

0

448 781

0

448 781

447 861

0

447 861

447 861

0

447 861

447 910

0

447 910

Behoud en Beheer Cultureel Erfgoed + Waarvan juridisch verplicht + Waarvan bestuurlijk gebonden

196 344

155 287

41 057

178 054

150 486

27 568

183 094

154 666

28 428

182 544

154 666

27 878

182 544

154 666

27 878

182 544

154 666

27 878

Bibliotheken

+ Waarvan juridisch verplicht

+ Waarvan bestuurlijk gebonden

40 988

40 988

0

35 340 12 635 22 705

34 531

0

34 531

34 531

0

34 531

34 531

0

34 531

34 531

0

34 531

Verbreden inzet cultuur

+ Waarvan juridisch verplicht

+ Waarvan bestuurlijk gebonden

89 703 74 866 14 837

96 807 36 537 60 270

101 478 34 337 67 141

101 628 34 277 67 351

100 740 34 277 66 463

99 850 34 277 65 573

Programmakosten overig (wo loon- en prijsbijstelling) + Waarvan juridisch verplicht + Waarvan bestuurlijk gebonden

37 150

37 150

0

34 690

34 690

0

39 981

5 163

34 818

32 998

5 163

27 835

23 663

5 156

18 507

23 368

5 161

18 207

Nationaal Archief

+ Waarvan juridisch verplicht

+ Waarvan bestuurlijk gebonden

26 480 26 480

17 755 17 755

17 304 17 304

17 296 17 296

17 299 17 299

17 297 17 297

14.4 Operationele beleidsdoelstellingen

14.4.1 Bevorderen dat burgers deelnemen aan een kwalitatief hoogwaardig, divers en onafhankelijk aanbod van kunsten door de aanwezigheid van dit aanbod te waarborgen

Motivering

Het goed functioneren van een kunstenstelsel (podiumkunsten, film, beeldende kunst, bouwkunst, vormgeving en nieuwe media) dat in onafhankelijkheid tot stand komt en kwalitatief hoogwaardig en divers is, is een voorwaarde voor een bloeiend cultureel leven. Maar geen kunsten zonder participerende burgers: als toeschouwer of als actief (amateur) beoefenaar.

Instrumenten                                            Cultuurnota

Het uitvoeren van de Cultuurnota 2005–2008, door het verstrekken van

subsidies aan:

+ Producerende instellingen (zoals gezelschappen, ensembles, orkesten, festivals, podia, presentatie-instellingen), zodat deze in staat zijn een hoogwaardig en divers aanbod te verzorgen, en het maken van (prestatie)afspraken hierover. Ook de musea vallen binnen de Cultuurnota (zie ook artikel 14.3.2.).

+ Ondersteunende instellingen, die voor deelsectoren een aantal functies vervullen (educatie, informatie en reflectie; documentatie en archivering; (inter)nationale vertegenwoordiging en collectieve promotie, ontsluiten van erfgoed en coördinatie; culturele diversiteit).

+ Cultuurfondsen (Fonds voor de Letteren, Fonds voor de Scheppende Toonkunst, Fonds voor Beeldende Kunsten, Vormgeving en Bouwkunst, Nederlands Literair Productie- en Vertalingen Fonds, Mondriaan Stichting, Stimuleringsfonds voor Architectuur, Nederlands Fonds voor de Film, Fonds voor Podiumprogrammering en Marketing, Fonds voor Amateurkunst en Podiumkunsten), ten behoeve van producties of projecten van instellingen of individuele kunstenaars.

+ Daarnaast is in juni 2007 – als opvolger van de fiscale Filmstimule-ringsaftrek – het nieuwe filmstimuleringsbeleid in werking getreden.

In de afgelopen periode is besloten de cultuurnotasystematiek te herijken. Dit is nodig omdat de huidige werkwijze zowel door de culturele sector als door de Tweede Kamer als te ingewikkeld en te bureaucratisch werd beoordeeld. Bij politiek (maar ook departement) zouden niet zozeer de subsidierelaties maar de (hoofdlijnen van) het cultuurbeleid centraal moeten staan. De aanpassingen moeten meer flexibiliteit mogelijk maken (Verschil MakenTweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 28 989, nr. 22 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 28 989, nr. 35). In juni 2007 keurde de Eerste Kamer de bijbehorende wetswijziging goed (Eerste Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 847). In het nieuwe subsidiestelsel neemt de minister directe verantwoordelijkheid voor een «landelijke basisinfrastructuur». Daarvan wordt een deel aangewezen in een langjarig subsidieperspectief gecombineerd met visitatie (m.n. rijksgesubsidieerde musea, orkesten en opera, grote dansgezelschappen en sectorinstituten), en een ander deel komt in aanmerking voor een vierjarige subsidierelatie. De overige culturele instellingen (meer dan het huidige aantal) kunnen voor project- en meerjarige subsidies terecht bij de cultuurfondsen. In 2008 wordt verder gewerkt aan de implementatie van Verschil Maken. Dat betekent onder meer de vorming van twee nieuwe fondsen (één voor podiumkunsten en één voor cultuurparticipatie), uit drie oude fondsen, en het uitvoeren van de aanvraagprocedure voor de nieuwe periode 2009–2012.

Door middel van internationale culturele uitwisseling en samenwerking kunnen de Nederlandse kunsten zich spiegelen aan en laten inspireren door voorbeelden uit het buitenland. In het kader van de recente Kamerbrieven over het cultuurbeleid en het internationaal cultuurbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, resp. nr. 44 en nr. 45) zullen de beschikbare middelen in toenemende mate worden ingezet ten behoeve van strategische programma’s en projecten gericht op internationalisering. Aangezien fondsen (verdeling van middelen) en sectorinstituten (internationale promotie) daarbij een belangrijke rol spelen, zal internationalisering expliciet onderdeel uitmaken van de dialoog met deze organisaties. Daar waar opportuun zal ook bij de beoordeling van andere, direct door OCW te financieren instellingen, internationalisering worden meegewogen.

Overige instrumenten

+ Geldstroom Beeldende kunst en Vormgeving

De huidige Geldstroom Beeldende kunst en Vormgeving loopt eind 2008 af. De Hoofdlijnenbrief cultuurbeleid Kunst van leven(Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44, 27 juni 2007) bevat voorstellen voor een andere inzet van deze middelen met ingang van 2009. + Participatie

De programma’s Cultuur en School en Actieprogramma Cultuurbereik worden voortgezet in 2008 en krijgen daarna hun vervolg in de beleidsprioriteit «Een brede basis voor cultuur: cultuurparticipatie», onder meer met de instelling van een programmafonds cultuurparticipatie, het onderzoeken van de mogelijkheid en de wenselijkheid van een cultuurkaart voor scholieren in het voortgezet onderwijs, en de bevordering van de culturele dialoog. Verder worden middelen uitgetrokken voor leesbevordering. Dit programma beoogt de literaire participatie te vergroten. Leesbevordering draagt ook bij aan de strijd tegen laaggeletterdheid. In het programma, dat in het najaar van 2007 verder wordt ontwikkeld, zal een belangrijke rol zijn weggelegd voor de openbare bibliotheken. + Een sterke sector

Om het financiële en maatschappelijke draagvlak van culturele instellingen te vergroten worden in 2008 voorstellen ontwikkeld in samenspraak met de sector. + Excellentie

Er wordt geïnvesteerd in de begeleiding en ontwikkeling van (top)-talent en voor een versterking van de internationale positie van het Nederlandse culturele leven. Nederland gaat zijn meest excellente kunstenaars eren met een jaarlijkse Vermeerprijs. + Innovatie

Met het Programma voor de Creatieve Industriebevorderen OCW en EZ in samenwerking met andere departementen de economische benutting van cultuur en creativiteit. Waar nodig wordt eerst onderzoek verricht. Speerpunten van het programma zijn: innovatie en ondernemerschap binnen creatieve bedrijfstakken; de toegang tot kapitaal; marktontwikkeling, met name internationaal; de ontwikkeling van creatieve clusters en een zorgvuldige benutting van intellectueel eigendom. Een landelijke digitale infrastructuur voor de cultuursector wordt duurzaam ontwikkeld met behulp van subsidies, programma’s en stimuleringsmaatregelen, in lijn met Europese ontwikkelingen op dit vlak. Belangrijke speerpunten zijn de digitalisering van audiovisuele collecties en archiefstukken, inclusief de ontsluiting ervan en een onderzoeksprogramma naar het gebruik van het digitale culturele aanbod. Tenslotte wordt geïnvesteerd in nieuwe media als kunstvorm en e-Cultuur gericht op talentontwikkeling, experiment, onderzoek en vernieuwing (de zogenaamde ontwikkelfunctie) en er komt een matchingregeling voor nieuwe media-instellingen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 14.4 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde 2005

Waarde 2006

Streefwaarde 2009

  • 1. 
    Uitvoeringen gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland) Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen

16 318

16 213

16 000

  • 2. 
    Bezoeken gesubsidieerde podiumkunsten (incl. buitenland) Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen

3 605 000

3 645 000

3 600 000

  • 3. 
    Verhouding publieksinkomsten/ subsidie (norm podiumkunsten
  • 15%) Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen

27%

28%

15%

  • 4. 
    Aantal Nederlandse Filmproducties

Bron: Nederlandse Vereniging Bioscoopexploitanten (NVB)

39

29

20-25

  • 5. 
    Marktaandeel publiek Nederlandse Film

Bron: Nederlandse Vereniging Bioscoopexploitanten (NVB)

13,2%

11,1%

12% 2008

  • 6. 
    Cultuur en school: percentage bestede vouchers Bron: CJP

76%

79%

n.v.t.

  • 7. 
    Percentage verzilverde waarde cultuurkaart Bron: uitvoerder cultuurkaart

n.v.t.

n.v.t.

70%

  • 8. 
    Culturele diversiteit: percentage bestuurders met cultureel

diverse achtergrond Bron: Risbo

12,5% 2004

 

15% 2008

  • 9. 
    ICB: aantal Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het

buitenland Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen

2 042

1 883

1 850

  • 10. 
    ICB: aantal bezoeken aan Nederlandse uitvoeringen podiumkunsten in het buitenland Bron: Verslagen gesubsidieerde instellingen

680 000

754 000

700 000

Toelichting:

+ Podiumkunsten

Het betreft hier uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen in binnen en buitenland (exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen). Prestatieafspraken worden gemaakt voor de cultuurnotaperiode 2005–2008. De «15%-norm» geeft de relatie tussen de publieksinkomsten en de totale subsidie (van alle overheden samen). Deze verhouding is minimaal 15: 85. Overige inkomsten blijven buiten beschouwing. Per instelling worden onder meer prestatieafspraken gemaakt over de publieksinkomsten over de periode 2005–2008. Voor festivals, jeugdtheater, podia, werkplaatsen, productiehuizen en enkele orkesten gelden aangepaste normen. Deze zijn in de indicator niet meegenomen.

In overleg met de branche en het CBS wordt een monitor podiumkunsten ontwikkeld, om feiten en cijfers ten behoeve van (sector)analyses van de podiumkunsten beter te kunnen onderbouwen en te komen tot

een verbeterde indicator (cf. marktaandeel gesubsidieerde podiumkunst). De monitor moet in 2009 operationeel zijn (aanvang vierjarige periode 2009–2012).

+ Cultuur en School

Percentage bestede vouchers: het maximaal haalbare percentage is rond de 80%. Onderzoek naar bestedingscijfers ckv-vouchers door CJP is beschikbaar medio 2007. De indicator «besteding cultuurkaart» is het percentage van de rechten die de cultuurkaart geeft, dat daadwerkelijk verzilverd wordt. Schooljaar 2009 gaat om schooljaar 2008/2009, dus het eerste schooljaar dat de cultuurkaart is ingevoerd. Streefwaarden in 2010 en 2011 zijn respectievelijk 75% en 80%.

+ Internationaal cultuurbeleid

Het betreft hier uitsluitend de door OCW gesubsidieerde uitvoeringen van gezelschappen, ensembles en orkesten (exclusief voorstellingen gesubsidieerd door de cultuurfondsen). Om de kwaliteit van de Nederlandse culturele prestaties beter te kunnen beoordelen in internationaal verband zal in 2008 een nieuwe indicator worden ontwikkeld voor één of meer sectoren.

14.4.2 Bevorderen dat burgers kennis nemen van het culturele erfgoed door het te behouden, te beheren en te ontsluiten

Motivering                                                De komende jaren wordt een aantal actiesingang gezet omhet bereik

van cultureel erfgoed in Nederland te vergroten. De rijksgesubsidieerde musea worden gratis toegankelijk gemaakt voor kinderen tot en met 12 jaar. Bovendien is het de bedoeling dat ook alle andere, ca. 440 geregistreerde musea, gratis toegankelijk worden voor deze leeftijdscategorie. Zo zal in het gehele land museumbezoek voor het basisonderwijs aantrekkelijker worden. Er zal dan ook geïnvesteerd worden in vernieuwingen en dan vooral in de educatieve programma’s.

Ten tweede wordt in Arnhem een Nationaal Historisch Museum opgericht, dat als doel heeft om het historisch besef bij een breed publiek te vergroten. Het Nationaal Historisch Museum zal een overzicht geven van de Nederlandse geschiedenis op basis van de canon. Voor het Nationaal Historisch Museum is in 2008 een rijksbijdrage van 2 miljoen euro beschikbaar, oplopend tot 12 miljoen in 2011 en verder. Cultureel erfgoed, in de vorm van monumenten, cultuurlandschap en archeologie, draagt wezenlijk bij aan de ruimtelijke kwaliteit van Nederland. De ambitie voor de komende jaren is een Mooier Nederland. We willen dit bereiken door bevordering en borging van de ruimtelijke kwaliteit vanuit een cultureel perspectief. Dit krijgt in 2008 zijn beslag in een integrale visie op architectuur-, Belvedère-, en ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Dit is het vervolg op het Actieplan Ruimte en Cultuur (2005–2008) waarvan de resultaten, o.a. stimuleringsprogramma’s en investeringen in ISV en ILG, eind 2008 worden gepresenteerd. In 2008 nemen de departementen, betrokken bij het Belvedèrebeleid (LNV, OCW, VROM en V&W) een besluit over de beleidsmatige en financiële invulling van deze beleidsverantwoordelijkheid na 2009.

Behoud van monumentaal erfgoed blijft de aandacht vragen. Eind vorig jaar rapporteerde het vorige kabinet de Tweede Kamer over de toestand van de rijksmonumenten. Daaruit bleek dat de categorie kerkgebouwen verreweg de grootste subsidiebehoefte hebben en dat het huidige BRIM-budget daar niet op berekend is. In lijn met het regeerakkoord zal het structurele subsidiebudget BRIM daarom verhoogd worden in verband met behoud van religieus erfgoed.

Door de Tweede Kamer is in het verleden aandacht gevraagd voor de zogenaamde groene monumenten. Deze rijksmonumenten (parken,

buitenplaatsen enz.) zijn wel beschermd maar kunnen geen aanspraak maken op subsidie. Daardoor is bij deze categorie rijksmonumenten sprake van ernstig verval. De groene monumenten krijgen daarom toegang tot de BRIM. Het BRIM-budget zal met het oog daarop versterkt worden. Hetzelfde geldt voor de archeologische monumenten, wel beschermd maar niet beheerd, met als gevolg degradatie van belangrijk erfgoed. Hiervoor zal een aparte regeling getroffen worden. Monumenten van de toekomst zijn monumenten uit de wederopbouwperiode. De minister van OCW heeft bij de Tweede Kamer aangekondigd binnenkort over te gaan tot de eerste aanwijzingen. Ook met het oog hierop zal het BRIM-budget versterkt worden. Voorts zullen middelen ingezet worden voor herbestemming en exploitatie van beeldbepalende potentiële monumenten in de 40 wijken van de minister van Integratie. Hoe de uitvoering vorm moet krijgen zal in overleg met VROM en VNG nader worden uitgewerkt.

Ten slotte zullen middelen uitgetrokken worden om de monumentenzorg op de Nederlandse Antillen te ondersteunen.

Het borgen van de kwaliteit van de Nederlandse archieven is de doelstelling van het archiefbeleid van OCW. Voor archieven is in 2008 € 22 miljoen begroot, dit is exclusief de bekostiging van het Nationaal Archief, een agentschap van OCW (zie onder 6.2). Sinds 2002 zijn door archiefinstellingen stappen gezet op het gebied van publiekstoegankelijkheid, onder andere door digitalisering en de vorming van de regionale historische centra.

In 11 provincies is door een fusie van het rijksarchief van de betreffende provincie met andere cultuurhistorische instellingen een regionaal historisch centrum ontstaan. De hoogte van de bijdragen aan de RHC’s is vastgelegd in de instellingsbesluiten voor de Gemeenschappelijke Regelingen die ten grondslag liggen aan de RHC’s. Vernieuwing en verbetering van de toegankelijkheid is nodig om het bereik te vergroten. Ook de Taskforce Archieven, een tijdelijke organisatie met als partners het Nationaal Archief, Erfgoed Nederland en IPO en VNG, speelt een belangrijke rol bij het beter digitaal toegankelijk maken van archieven. Het monumentenbeleid wordt uitgevoerd op basis van de Monumentenwet 1988 en het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding Monumenten (BRIM). Kern van de nieuwe subsidieregeling is het wegnemen van het onderscheid tussen onderhoud en herstel en erop sturen dat voor monumenten een zesjarig instandhoudingsplan wordt gemaakt. Het kabinetsbeleid is sinds 1994 gericht op het inhalen van achterstanden. De plannen voor de modernisering van de monumentenzorg, inclusief aanpassing van de wetgeving en financiering, worden begin 2009 aan de Tweede Kamer voorgelegd.

De wet op de archeologische monumentenzorg, waarmee het Verdrag van Valletta (Malta) in Nederland is ingevoerd, is per 1 september 2007 in werking getreden. De wet is gericht op behoud van het bodemarchief. Waar behoud niet mogelijk is kan de besluitvormende overheid (rijk, provincie of gemeente) besluiten tot het laten uitvoeren van archeologische maatregelen. Bij de financiering hiervan geldt het uitgangspunt dat «de verstoorder betaalt». Daar waar uiteindelijk overheden (provincies en gemeenten) worden geconfronteerd met excessieve opgravingkosten, kan de minister van OCW besluiten tot een financiële bijdrage. Het gaat dan om een specifieke uitkering gebaseerd op de Wet specifiek cultuurbeleid. Deze uitkering zal binnenkort gedecentraliseerd worden naar het Gemeentefonds. Aan 26 musea worden subsidies verstrekt zodat zij doorlopend in staat

zijn een hoogwaardig en divers aanbod te garanderen. En zoals hiervoor vermeld zal geïntensiveerd worden op vernieuwingen en met name op educatieve activiteiten voor scholen.

Het nieuwe museale beleid biedt een helder kader voor de musea, opdat zij hun rol in de veranderende samenleving kunnen vervullen. De kern van de museale strategie vormt continuïteit in en beweging van de museale sector. (Nota «Bewaren om teweeg te brengen», Tweede Kamer, vergaderjaar 28 989, nr. 27 en Brief van de staatssecretaris aan de Tweede Kamer, vergaderjaar 28 989, nr.33 ). In het kader van de Herijking Cultuurnota-systematiek (Verschil Maken) is de bekostiging van de museumsector herzien.

Het project Beelden voor de Toekomst heeft tot doel om belangrijke delen uit de audiovisuele collecties van Beeld en Geluid, het Filmmuseum en het Nationaal Archief te conserveren en te digitaliseren en vervolgens beschikbaar te maken voor het algemeen publiek, de creatieve industrie en voor educatieve doeleinden. Het gaat in totaal om 137 200 uur video, 123 900 uur audio, 22 510 uur film en 2,9 miljoen foto’s. Het project is gestart in 2007 en loopt tot 2014. Vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) heeft het kabinet een bijdrage van € 154 miljoen beschikbaar gesteld. Van het project zijn in de periode 2014–2025 baten te verwachten tot een bedrag van € 64 miljoen die terugvloeien naar het FES.

Instrumenten                                            Archieven

+ Bekostiging Regionale Historische Centra;

+ Selectie van over te dragen archiefmateriaal;

+ Conserveren van archiefmateriaal;

+ Toegankelijk maken van archieven voor de gebruiker.

Mooier Nederland

+ Actieprogramma Ruimte en Cultuur (2005–2008);

+ Stimuleringsprogramma’s en voorbeeldprojecten;

+ Projectbureau Belvedere.

Monumenten en archeologie

+ Het beperkt aanwijzen van (archeologische) monumenten door

Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten

(RACM); + Het adviseren van lokale overheden door RACM; + Subsidie woonhuisrestauraties via het Revolving Fund van het

Nationaal Restauratiefonds (NRF); + Overige monumentensubsidie door RACM; + Beschikbaar stellen van hoogwaardige kennis door RACM; + Financiële ondersteuning van lokale overheden bij opgravingen; + Ondersteuning sectorinstituut Erfgoed Nederland en enkele andere

(vrijwilligers)organisaties en steunpunten. Musea

+ Subsidie meerjarig, en visitatie (subsidieplan) van 26 musea; + Incidentele subsidies en vernieuwingsmiddelen; + Beschikbaar stellen van kennis; + Het Nationaal Historisch Museum. Beelden voor de Toekomst + Subsidies ten behoeve van conservering en digitalisering.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 14.5 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Streefwaarde peildatum 1

Streefwaarde peildatum 2

  • 1. 
    Aantal monumenten met een restauratie-achterstand Bron: RACM

33% 2005

17,1% 2007

10% 2010

  • 2. 
    Percentage van de bevolking dat eens in de 12 maanden

een bezoek brengt aan een archief Bron: SCP

2,9% 1995

3% 2007

4% 2008

  • 3. 
    Percentage beschikbaar materiaal Nationaal Archief van het

totaal Bron: Nationaal Archief

Totaal: 97%

Digitaal: 1%

2007

Totaal: 97%

Digitaal: 1%

2008

Totaal: 97%

Digitaal: 1%

2009

  • 4. 
    Aantal bezoekers rijksgesubsidieerde musea Bron: SCP

5,2 miljoen 2007

 

6,0 miljoen 2009

  • 5. 
    Aantal 0–12 jarigen dat jaarlijks een museum bezoekt
 

Nog te bepalen 2008

Nog te bepalen 2011

  • 6. 
    Aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten Bron: RACM

12 949 2005

12 690 2006

12 700 2009

  • 7. 
    Beelden voor de Toekomst

+ uren video

+ uren audio

+ uren film

aantal foto’s

Bron: jaarverslag consortium Beelden voor de

Toekomst

0 0 0 0

2007

78 400

70 800

12 863

1 657 143

2010

137 200

123 900

22 510

2 900 000

2013

Toelichting:

Monumenten

Niet alle kosten voor restauratie komen voor subsidie in aanmerking. De rijksbijdrage aan de restauraties van rijksmonumenten bedraagt de afgelopen jaren circa 50 procent van de subsidiabele kosten. Archieven

Het aanbod van het Nationaal Archief en de regionale historische centra groeit jaarlijks door het overdragen van archiefmateriaal. Het percentage beschikbaar materiaal zegt iets over de toegankelijkheid van de archieven. Het streven is dit percentage tenminste constant te houden. Musea

+ Het aantal bezoeken aan rijksgesubsidieerde musea is een onderdeel van de prestatieafspraken die met de betreffende musea worden gemaakt. Gezien de andere functies die een museum heeft, naast de publieksfunctie, geeft dit slechts een beperkt beeld van de prestaties van musea. + In 2011 is het aantal bezoeken van kinderen in de leeftijd tot en met 12 jaar met 30% toegenomen ten opzichte van 2008. Om de bezoeken van 0–12-jarigen te volgen zal in 2008 een nulmeting worden opgezet. Op basis van deze nulmeting zal het streefpercentage in de begroting 2009 definitief worden vastgesteld.

Motivering

Archeologie

In het licht van de doelstelling om het bodemarchief te behouden zal het

aantal «in situ» bewaarde archeologische monumenten de komende jaren

qua streefwaarde in ieder geval hetzelfde aantal moeten bedragen als in

2006. In welke mate dit aantal feitelijk toe- of afneemt is moeilijk te

zeggen. Dit hangt enerzijds sterk af van het aantal nieuwe archeologische

monumenten dat wordt gevonden en anderzijds van de noodzaak c.q.

onvermijdelijkheid tot opgraving van deze monumenten.

Beelden voor de Toekomst

Jaarlijks zal het Consortium Beelden voor de Toekomst in het jaarverslag

een opgave doen van het aantal uren materiaal dat is geconserveerd en

gedigitaliseerd.

14.3.3. Mensen toegang bieden tot een kwalitatief hoogwaardig, multimediaal toegankelijk stelsel van openbare bibliotheken

De vernieuwing van de openbare bibliotheken tot een centrale, actuele publieke voorziening in de kennissamenleving draagt bij tot een bloeiend cultureel leven. De vernieuwing vindt plaats langs drie sporen: + Inhoudelijke vernieuwing van bibliotheekdiensten (onder andere via

ICT), c.q. van de culturele, educatieve, sociaal-maatschappelijke en

publieksinformatieve kernfunctie; + Stelselversterking: bestuurlijke schaalvergroting & netwerkvorming,

uitbouw van kwaliteitszorg (INK) en het HRM-beleid, herpositionering

ondersteunende instellingen op provinciaal niveau. + De integratie van de blindenbibliotheken in het stelsel van de openbare

bibliotheken.

Instrumenten

Subsidies:

– Instellingssubsidie aan de VOB; hierin begrepen de subsidie voor het uitvoeren van de stelseltaken door de VOB;

– Subsidies ten behoeve van de herstructurering van het openbaar bibliotheekwerk, zowel regulier als uit enveloppengelden Balkenende II;

– Subsidies in het kader van de provinciale vernieuwingsplannen («marsrouteplannen»);

– Subsidies aan een geïntegreerd blindenbibliotheekstelsel.

Monitoring en evaluatie van processen en instellingen.

Bestuurlijk overleg en daaruit voortvloeiende afspraken met IPO en

VNG.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Onderdeel van de bibliotheekvernieuwing is het vormen van basisbibliotheken. Vanaf 2008 is de specifieke uitkering, die hiervoor via provincies aan gemeenten werd verstrekt overgedragen aan het gemeentefonds. In de begroting van OCW zullen daarom vanaf 2008 de indicatoren voor «aantal basisbibliotheken» en «percentage gecertificeerde basisbibliotheken» niet meer worden opgenomen. Verder zal de Tweede Kamer, zolang de bibliotheekvernieuwing nog niet is afgerond, jaarlijks door middel van een beleidsbrief worden geïnformeerd over de voortgang.

Omdat de integratie van de blindenbibliotheken in het stelsel van openbare bibliotheken eerst vanaf 2007 plaatsvindt, zijn voor de blindenbibliotheken op dit moment nog geen indicatoren vastgesteld.

14.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 14.6

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Cultuurparticipatie

OD (14.1.1)

2010

 

Effectenonderzoek ex post

Evaluatie BTW tarief cultuur en media

AD (14.1)

A. 2007

B. 2008

 
 

Evaluatie van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (BRIM)

OD (14.4.2)

2009

 

Overig evaluatieonderzoek

Internationale positie van de Nederlandse cultuur (inz. Podiumkunsten) Statistiek BK regelingen

De openbare bibliotheek in de

toekomst

Integratie blindenbibliotheken in

de openbare basisbibliotheken

AD (14.1)

OD (14.4.1) OD (14.4.3) OD (14.4.3)

A. 2007

B. 2008

A. 2007

B. 2008

A. 2008

B. 2008

A. 2007

B. 2008

Stuurgroep integratie blindenbibliotheken.

ARTIKEL 15. MEDIA

15.1 Algemene doelstelling: een divers media-aanbod

Omschrijving                                           Het mediabeleid van de overheid richt zich op televisie, radio, kranten,

opiniebladen en journalistieke en culturele uitingen via internet. Al deze media hebben een prominente rol in de samenleving. Mensen besteden gedurende hun leven meer tijd aan media dan aan werk, opleiding en andere activiteiten. Alleen slapen legt een nog groter beslag op onze tijd. Media zijn bovendien meer dan een bron van vermaak. Zij zijn een bron van kennis en informatie en podia voor democratisch debat. Ook geven ze mede vorm aan cultuur – internationaal, nationaal, lokaal en binnen groepen – en zijn zij dragers van kunst (verhalen, documentaires, drama, muziek e.d.).

Omdat media bovengenoemde democratische en culturele functies vervullen, is het belangrijk dat media redactioneel onafhankelijk zijn van overheden, bedrijven en andere belangenpartijen. Cruciaal is ook dat media de diversiteit aan opvattingen en interesses binnen de bevolking weerspiegelen en dat zij kwaliteit hoog in het vaandel dragen. Tot slot telt dat dit diverse media-aanbod onder handbereik is voor iedereen; voor jong en oud, stad en land, hoge en lage inkomens. Deze vier publieke belangen – onafhankelijkheid, verscheidenheid, kwaliteit en toegankelijkheid – waarborgt de overheid.

Het merendeel van het media-aanbod komt op de markt tot stand, maar publieke belangen zijn daarbij niet vanzelfsprekend verzekerd. Zelfs nu door digitalisering het aantal distributiekanalen toeneemt, blijft «publieke» audiovisuele inhoud schaars. Bovendien is op veel deelmarkten sprake van concentratie van marktmacht in handen van enkele mediabedrijven. Dit is een risico voor de verscheidenheid en de toegankelijkheid van het aanbod en daarom intervenieert de overheid. Daarnaast beschermt de overheid burgers, in het bijzonder minderjarigen, tegen mogelijke schadelijke effecten van media.

Om effect te sorteren, strekt het mediabeleid zich uit over de volle breedte van het medialandschap. Grofweg valt het beleid in zeven onderdelen uiteen:

  • 1. 
    Financiering en wetgeving voor publieke omroepen. De rijksoverheid financiert de landelijke publieke omroep; provincies en gemeenten de regionale en lokale omroepen. Voor alle publieke omroepen stelt de Mediawet globale eisen aan de organisatie en aan het programmaaanbod.
  • 2. 
    Wetgeving voor commerciële omroep. Eisen aan commerciële radio hangen samen met de uitgifte van etherfrequenties. Eisen aan commerciële televisie vloeien voornamelijk voort uit de Europese Televisierichtlijn en gaan o.a. over het aandeel Europees en onafhankelijk product, reclame en bescherming van minderjarigen.
  • 3. 
    Wet- en regelgeving voor de distributie van elektronische media. De Mediawet regelt onder meer de verplichte doorgifte van publieke kanalen via de kabel en inspraak van burgers bij de samenstelling van het basispakket. Ook de Telecommunicatiewet bevat bepalingen die relevant zijn voor (elektronische) mediadistributie, zoals toezicht op tarieven en de openheid van netwerken voor derden.
  • 4. 
    Financiële steun voor dagbladen en opinieweekbladen en voor journalistiek en meningsvorming op internet. Hiervoor bestaat het Stimuleringsfonds voor de Pers en een experimentele subsidieregeling (Digitale Pioniers).
  • 5. 
    Wetgeving die concentratie op mediamarkten tegengaat. Deze wetgeving is onlangs gewijzigd.
  • 6. 
    Aanmoedigen van zelfregulering door media. Voorbeelden zijn de Kijkwijzer van het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM), de Reclame Code, de Raad voor Journalistiek. De Mediawet verplicht publieke en commerciële omroepen deel te nemen aan het NICAM en de Reclame Code. Voor het overige is deelname van media zelfregulering vrijwillig.
  • 7. 
    Bescherming en educatie van mediagebruikers, in het bijzonder de jeugd.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister van OCW heeft specifieke zorg voor het stelsel van landelijke,

regionale en lokale publieke omroepen en de wet- en regelgeving op dat terrein. Hij is tevens verantwoordelijk voor de financiering van de landelijke publieke omroep, wereldomroep en enkele andere aan de omroep verbonden instellingen. Sinds 1 januari 2006 is de verantwoordelijkheid voor de financiering van de regionale omroep overgedragen aan de provincies. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de financiering van lokale omroep.

De minister van OCW is verder verantwoordelijk voor het Stimuleringsfonds voor de Pers, dat steun verleent aan dagbladen, opinieweekbladen en internetjournalistiek. Tevens is hij verantwoordelijk voor tijdelijke subsidies aan diverse non-profit initiatieven op het terrein van de media (uit het budget subsidies mediabeleid).

De minister van OCW is tot slot verantwoordelijk voor naleving van de Mediawet en het Mediabesluit door de diverse publieke en commerciële media. Het toezicht op de naleving is de taak van het Commissariaat voor de Media.

De minister van OCW is, afgezien van naleving van de Mediawet, niet verantwoordelijk voor de vorm en inhoud van het media-aanbod. Dat zijn de omroepen, de pers en andere aanbieders zelf. Op deze manier is redactionele onafhankelijkheid van media tegenover de overheid beschermd.

Externe factoren                                      Het Nederlandse overheidsbeleid is slechts één van de factoren die het

medialandschap beïnvloeden. Andere invloeden zijn Europese regels, technologie (met name digitalisering), economische trends (zoals reclamebestedingen, diversificatie en concentratie van mediabedrijven) en uiteraard veranderingen in het mediagebruik van mensen. Vanwege deze veelheid aan invloeden kan de overheid slechts verantwoordelijkheid dragen voor het systeemvan financiering en regulering van media. De overheid is niet verantwoordelijkheid voor de uitkomst: het aanbod en het gebruik van media. Dit geldt eens te meer omdat de overheid zich niet mengt in de inhoud, in verband met de uitingsvrijheid (artikel 7 van de Grondwet).

In het vervolg van deze begroting zijn niettemin gegevens opgenomen over aanbod en gebruik van media. Hoewel onderhevig aan diverse invloeden, geven zij wel een indicatie of de doelen van mediabeleid gerealiseerd worden.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 15.1 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde peildatum

Waarde 2006

Streefwaarde peildatum 1

1a. Aantal Nederlandstalige televisiekanalen 1b. Aantal Nederlandstalige radiokanalen Bron: Commissariaat voor de media (monitor mediaconcentratie)

19 21

2005

19 22

 
  • 2. 
    bereik landelijke publieke televisie Bron: Stichting Kijkonderzoek

85% 2003

86%

P.M.

  • 3. 
    Aantal redactioneel zelfstandige dagbladen Bron: Persmediamonitor

24 2006

24

22 2008

  • 4. 
    Dagbladconcentraties (maximum % oplagemarkt) Bron: Persmediamonitor

33% 2006

33%

35% (Max) 2008

  • 5. 
    Distributie elektronische media in huishoudens

+ % met kabelaansluiting

+ % analoge en digitale ether

+ % satelliet

+ % IPTV (televisie via internet)

Bron:TNO

88,5% 3,7%

10,1% 1,7% 2006

88,5% 3,7%

10,1% 1,7%

 

Toelichting:

  • 1. 
    Het aantal radio- en televisiekanalen voor het Nederlandse publiek is een grove indicator voor de diversiteit van de audiovisuele media. Het betreft hier de landelijke zenders met uitzondering van de themakanalen.
  • 2. 
    Het maatschappelijke effect van de publieke omroep hangt mede af van het aantal mensen dat kijkt en/of luistert. Gezien de vele commerciële alternatieven en de digitalisering zijn de marktaandelen van de publieke radio en televisiezenders hiervoor een minder goede indicator. In plaats daarvan is het weekbereik genomen: het percentage mensen (boven de 6 jaar) dat per week minimaal 15 minuten aaneengesloten heeft gekeken naar de publieke televisie. Voor de genoemde indicator kan op dit moment nog geen streefwaarde worden opgenomen. Hiermee zou vooruitgelopen worden op de nog met de publieke omroep af te sluiten prestatiecontracten.
  • 3. 
    Het aantal redactioneel zelfstandige kranten is een grove indicator voor de diversiteit van de pers. Na de fusie van het Algemeen Dagblad met 7 regionale dagbladen is het aantal titels gedaald naar 22 in 2007. Daarnaast zijn er vanaf 2006 4 gratis kranten bijgekomen. Voor de streefwaarden worden de gratis kranten niet meegeteld.
  • 4. 
    Om diversiteit van de meningsvorming te beschermen, gaat wetgeving mediaconcentratie (door fusies) tegen. Het streven is dat dagbladondernemingen niet meer dan 35% van de totale oplagemarkt in handen hebben. In 2006 had de grootste uitgever een marktaandeel van 33%.
  • 5. 
    Concurrentie tussen en op distributienetwerken is gunstig voor toegankelijkheid: zowel eindgebruikers als aanbieders van inhoud hebben meer te kiezen en de prijzen voor distributie worden door-

gaans lager. In 2006 is de kabel nog steeds het dominante netwerk voor de distributie van televisie en ether het belangrijkst voor radio. Breedband heeft de Nederlandse huishoudens veroverd; in 2006 heeft 70% van de huishoudens een breedbeeldaansluiting.

15.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 

Tabel 15.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 15 (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

Waarvan garantieverplichtingen

797 288

801 123

853 393

848 122

852 796

854 080

858 379

Totale uitgaven

758 453

791 052

843 193

848 122

852 796

854 080

858 379

Programma-uitgaven:

758 453

791 052

843 193

848 122

852 796

854 080

858 379

Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriformmedia-aanbod + Financiering publieke omroep + Stimuleringsfonds

755 606

739 828

15 778

783 990

767 976

16 014

838 740

822 226

16 514

843 663

827 149

16 514

848 337

831 823

16 514

851 623

835 109

16 514

855 922

839 408

16 514

Programmakosten overig

+ Overige uitgaven (geen Mediawet)

2 847 2 847

7 062 7 062

4 453 4 453

4 459 4 459

4 459 4 459

2 457 2 457

2 457 2 457

Ontvangsten

252 909

232 878

232 234

232 234

252 570

197 318

197 318

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor artikel 15 media enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 50 miljoen in 2008 tot indicatief € 100 miljoen in 2011. Vanaf 2008 wordt de rijksomroepbijdrage structureel verhoogd met € 50 miljoen per jaar. Dit bedrag is bestemd voor het herstel van de programmering van de landelijke publieke omroep en voor de dekking van de tekorten op hun begroting. Vanaf 2011 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij het ministerie van Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien: + Apart budget Nederlands drama + Verdere crossmediale programmaontwikkeling + Verdere verbetering bereik onder jeugd en jongeren

 

Tabel 15.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

 
 

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

843 193

848 122

852 796

854 080

858 379

Totaal juridisch verplicht

843 193

847 404

852 078

853 362

857 661

Totaal bestuurlijk gebonden

-

718

718

718

718

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

   

-

 

-

Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief

         

hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

838 740

843 663

848 337

851 623

855 922

+ Juridisch verplicht

838 740

843 663

848 337

851 623

855 922

+ Bestuurlijk gebonden

   

-

 

-

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

   

-

 

-

Programmakosten overig

4 453

4 459

4 459

2 457

2 457

+ Juridisch verplicht

4 453

3 741

3 741

1 739

1 739

+ Bestuurlijk gebonden (cultuurnota)

 

718

718

718

718

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

   

-

 

-

15.3 Operationele beleidsdoelstelling

15.3.1 Bevorderen dat alle burgers toegang hebben tot een kwalitatief hoogwaardig, onafhankelijk en pluriform media-aanbod

Motivering

Uitgaand van het algemene doel van mediabeleid, legt het kabinet de komende jaren het accent op drie terreinen. Ten eerste bevordert het kabinet goede en gevarieerder radio en televisie. Hier ligt vooral een taak voor de landelijke publieke omroep. Hij krijgt meer geld, er komen nieuwe spelregels voor zijn multimediale taak, de raad van bestuur behoudt de regie en de regels voor erkenning van omroepen veranderen. Commerciële televisie zal naar verwachting profiteren van een soepeler reclameregime. Daartegenover staat het wegvallen van inkomsten voor het uitzenden van alcoholreclame op radio en televisie tussen 6.00 uur en 21.00 uur.

Ten tweede wil het kabinet bijdragen aan een levendig journalistiek klimaat. Steun voor de geschreven pers is daarbij niet het enige instrument. Het gaat ook om stimulansen voor kwaliteit van journalistiek via radio, televisie en internet.

Ten derde hecht het kabinet er aan dat de jeugd bewust omgaat met media. Het gaat dan zowel om het positieve gebruik van media voor informatie, discussie en expressie – als om weerbaarheid tegenover mogelijk schadelijke inhoud. Dit vergt ook deelname van media-organisaties aan de Kijkwijzer en zelfregulering via gedragscodes.

Instrumenten

Publieke omroep

+ Financiering van de publieke omroep geschiedt uit de mediabegroting. Vanaf 2008 wordt de rijksomroepbijdrage structureel verhoogd met € 50 miljoen per jaar. Dit bedrag is bestemd voor het herstel van de programmering van de landelijke publieke omroep en voor de dekking van de tekorten op hun begroting. Bij de inzet van de extra middelen worden ook plannen voor een media-expertisecentrum in de vorm van een breed netwerk voor media-educatie betrokken.

+ De minister van OCW maakt voor de periode vanaf 2008–2010

meerjarige afspraken over de prestaties van de landelijke publieke omroep. Daaronder vallen afspraken over de besteding van de extra middelen en cultureel aanbod.

+ In 2008 komen er nieuwe spelregels voor de multimediale taak van de publieke omroep (inclusief lokale en regionale omroep).

+ Het kabinet heeft in september zijn voorstellen voor de organisatie van de publieke omroep gepresenteerd. 2008 staat in het teken van de uitwerking van die voorstellen in wetgeving. Voor 2009 moet de behandeling van deze Organisatiewet zijn afgerond.

+ Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties bevordert de ontwikkeling en productie van artistiek hoogwaardige culturele programma’s van de publieke landelijke en regionale omroep. Vanaf 2008 reserveert de minister jaarlijks € 500 000 extra ter ondersteuning van de regionale culturele programmering.

+ Eind december 2008 lopen de conventanten tussen de vier grote

steden en de overheid af die de afgelopen 8 jaar ten grondslag hebben gelegen aan het multiculturele publieke radiostation FunX en televisieproducent MTNL. In het najaar 2007 moet duidelijkheid komen over de toekomst van beide multiculturele initiatieven.

Pers en journalistieke producties

+ Met behulp van jaarlijks onderzoek door het Commissariaat voor de Media volgt de minister de ontwikkeling van diversiteit en concentratie in de media.

+ Het Stimuleringsfonds voor de Pers stimuleert de pluriformiteit van de pers, voor zover die van belang is voor de informatie en opinievorming. Als gevolg van digitalisering en convergentie gaat persbeleid meer over de pluriformiteit van journalistieke content, dan om een strikt sectorale benadering. De functies nieuws, informatievoorziening, opinie en debat worden op meer wijzen en via meer platformen vervuld, al dan niet innovatief. Het beleid moet hierbij aansluiten.

Bewust mediagebruik

+ De overheid rekent het tot haar taak kinderen en jongeren te beschermen voor te veel seks en geweld op televisie, en stimuleert het dat zij zich kritisch, actief en bewust kunnen bewegen in onze van media doordrenkte samenleving.

+ In 2008 moet er een netwerk zijn opgestart van organisaties die zich bezig houden met mediawijsheid. Doel van het netwerk is meer samenhang te brengen in het beleid en de activiteiten op het gebied van mediawijsheid.

+ Media, zowel publiek als commercieel, worden gestimuleerd hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen. In de vorm van zelfregulering kunnen bestaande gedragscodes worden verbeterd en nieuwe geïnitieerd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 15.4 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde peildatum

Waarde 2006

Streefwaarde peildatum 1

  • 1. 
    Waardering publieke omroep: % mensen dat uitzendingen

betrouwbaar vindt Bron: Nederlandse Publieke Omroep

 

71%

75% 2008

  • 2. 
    Onderscheidende programmering publieke televisie: %

zendtijd informatie en jeugd Bron: Stichting Kijkonderzoek

 

77%

75% 2008

  • 3. 
    Aantal culturele documentaires regionale omroep Bron: Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties
 

40

60 2008

  • 4. 
    Bekendheid Kijkwijzer

Bron: Nederlandse Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media

 

79%

80% 2008

Toelichting:

De publieke omroep onderzoekt of het Nederlandse publiek zijn aanbod onderscheidend vindt. De belangrijkste dimensie hierin is of de kijkers de uitzendingen van de publieke omroep betrouwbaar vinden.

  • 1. 
    Het onderscheidende karakter van het publieke aanbod laat zich verder aflezen uit de verdeling van televisiezendtijd over de diverse genres. De publieke omroep bracht aanzienlijk meer informatie en programma’s voor de jeugd: 77% van de publieke zendtijd, tegenover een streefwaarde van 75%.1
  • 2. 
    Het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties ontvangt vanaf 2008 € 500 000 extra subsidie voor culturele programmering door regionale omroepen. Als streefwaarde is genomen dat hiermee per jaar 20 extra documentaires worden gemaakt boven de 40, die de regionale omroep nu al produceert.
  • 3. 
    De Kijkwijzer is een belangrijk hulpmiddel voor bewust mediagebruik door kinderen en hun opvoeders. Pictogrammen geven informatie over de inhoud van het mediaproduct en er is een indicatie opgenomen vanaf welke leeftijd de inhoud niet schadelijk is. De leeftijdsgrenzen zijn bovendien bepalend voor het uitzendtijdstip van programma’s op televisie. Het streven is dat 80% van de Nederlandse bevolking bekend is met de Kijkwijzer. In 2006 was dit 79%.

1 Alleen de Stichting Kijk Onderzoek produceert deze gegevens. Omdat hij werkt voor de branche, volgt de indeling in genres ook de behoeften en gebruiken in de mediawereld. Zij kunnen daardoor niet één op één worden vergeleken met de rapportage over naleving van de wettelijke programmavoorschriften ten behoeve van het Commissariaat voor de Media.

15.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 15.5

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. Start

B. Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Visitatie landelijke publieke omroep

OD 1

A: 2007 B: 2009

 

Beleidsdoorlichting

Visitatie wereldomroep

OD 1

A: 2007 B: 2009

 

ARTIKEL 16. ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

16.1 Algemene beleidsdoelstelling: het scheppen van een internationaal concurrerende onderzoeksomgeving die onderzoekers uitdaagt tot optimale wetenschappelijke prestaties en die voldoende aansluit op maatschappelijke behoeften.

Omschrijving                                           Door te zorgen dat de omvang, het vernieuwende vermogen en de

kwaliteit van het publiek gefinancierde Nederlandse onderzoek op peil zijn, kan het onderzoeksbestel goed en doelmatig functioneren binnen de maatschappij. Daarom wordt bevorderd dat wetenschap en wetenschappers van hoog niveau zijn, dat er voldoende ruimte is voor onafhankelijk en vernieuwend wetenschappelijk onderzoek, en dat de wetenschap kan bijdragen aan ontwikkelingen in het hoger onderwijs en aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken.

Het Nederlandse onderzoeksstelsel in zijn totaliteit (publiek en privaat) bestaat uit een variëteit aan instellingen en organisaties, die in het stelsel elk hun eigen functie hebben. Dit varieert van het uitvoeren van fundamenteel onderzoek tot ontwikkelingswerk op alle terreinen van wetenschap.

De minister zet een aantal instrumenten in om in overeenstemming met de strategische beleidsvisie op het onderzoeksbestel te streven naar het realiseren van deze algemene doelstelling. De strategische beleidsvisie voor de komende jaren zal onderdeel uitmaken van de Strategische Agenda voor het Hoger Onderwijs en het Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid die de Tweede Kamer dit najaar voor de begrotingsbehandeling ontvangt.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is verantwoordelijk voor het scheppen van voorwaarden voor

het doelmatig functioneren van een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder onderzoeksorganisaties en wetenschappelijke bibliotheekinstellingen, die binnen het onderzoeksbestel zowel eigenstandig als in relatie tot de universiteiten en bedrijven een belangrijke plaats innemen. In het bijzonder is hij verantwoordelijk voor het vernieuwende vermogen en de kwaliteit van het Nederlandse onderzoek en van de onderzoeksfaciliteiten. Hij is verantwoordelijk voor de coördinatie van het wetenschapsbeleid in nationale en internationale context. Daarnaast ziet hij toe op een efficiënte inzet van de middelen en op voldoende kennisdiffusie naar de maatschappij.

De middelen die hem ter beschikking staan zijn wet- en regelgeving, bekostiging van instellingen, subsidies, en toezicht en dialoog met de onderzoeksinstellingen en andere belanghebbenden.

Externe factoren                                      De mogelijkheid voor vernieuwing en excellentie in het onderzoek wordt

in belangrijke mate bepaald door de met de arbeidsmarktsituatie samenhangende aantrekkingskracht van een wetenschappelijke functie en van loopbaanmogelijkheden in het onderzoeksbestel voor (jonge) talentvolle mensen, zowel nationaal als internationaal. De minister kan deze factoren slechts beperkt beïnvloeden, maar is er wel afhankelijk van. Een andere factor waarop de minister maar beperkte invloed heeft is de mate waarin prioriteitskeuzen in het onderzoek aansluiten bij internationale ontwikkelingen in de wetenschap en bij de maatschappelijke vraag naar kennis.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 16.1 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Internationale wetenschappelijke kwaliteit op basis van de relatieve Nederlandsecitatiescore (mondiale gemiddelde = 1)

Bron: NOWT/CWTS

(= mondiaal top-3) 1,26

peildatum: 2000–2003

Beschikbaar eind 2007

Behorende tot de top-3 mondiaal

  • 2. 
    Wetenschappelijke productiviteit (aantal wetenschappelijke

publicaties per onderzoeker in de publieke sector) Bron: NOWT/CWTS

0,95

peildatum: 2000–2003

Beschikbaar eind 2007

Top-5 positie binnen de EU

  • 3. 
    Promotiegraad (aantal promoties per 1000 personen in de

leeftijdsgroep 25–34 jarigen) Bron: VSNU (aantallen promoties) en CBS (leeftijdsgroep)

0,95 peildatum: 2000

1,36 peildatum: 2005

Verhoging relatief aantal promoties

Toelichting:

De relatie tussen de beleidsinzet en de waarden van de indicatoren is een indirecte, de resultaten zijn in afgeleide zin het resultaat van de voorwaarden die de overheid creëert voor het functioneren van wetenschappelijke instellingen en onderzoekers die in dienst zijn van die instellingen. In die zin zeggen de indicatoren slechts in globale zin iets over de doeltreffendheid van het overheidsbeleid. Daarnaast zijn de resultaten van wetenschappelijk onderzoek veelal onvoorspelbaar en moet er met doorlooptijden van soms vele jaren rekening worden gehouden, vooral waar het gaat om citaties naar wetenschappelijke publicaties. Het streven bij de promotiegraad is om het aantal promoties te vergroten, maar concrete cijfers zijn niet genoemd (bron: Onderzoekstalent op waarde geschat, OCW 2005, http://www.minocw.nl/documenten/emancipatie-doc-2005-onderzoekstalent.pdf).

Voor de indicatoren die betrekking hebben op de citatiescore (een positie in de mondiale top-3) en de wetenschappelijke productiviteit (een positie in de top-5 van de EU) gaat het om het handhaven van de zeer goede prestatie die in internationaal perspectief is bereikt. Uit diverse bronnen blijkt dat Nederland zich in de top-5 van de EU bevindt, waar het gaat om indicatoren voor wetenschappelijke publicaties en daarop gebaseerde citaties (European Commission, Key Figures 2005, ftp://ftp.cordis.europa. eu/pub/indicators/docs/2004_1857_en_web.pdf (pagina 59); NOWT 2005, http://www.nowt.nl/docs/NOWT-WTI-2005.pdf (hoofdstuk 4)). Recenter materiaal dan 2003 komt aan het eind van 2007 beschikbaar.

16.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
     

Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van beleid (x € 1 000)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

991 753

909 188

951 727

952 463

951 893

876 404

876 427

Waarvan garantieverplichtingen

000000

0

Totale uitgaven (programma + apparaat)

926 202

983 793

1 044 108

1 061 169

990 790

955 313

954 313

Programma-uitgaven

922 965

980 567

1 040 676

1 057 235

987 357

951 880

950 880

Zorgen voor een voldoende toerusting

             

van het onderzoeksstelsel

742 703

754 442

743 595

735 752

715 540

715 938

715 938

  • • 
    NWO

308 115

310 345

302 701

297 678

288 591

288 591

288 591

  • • 
    KNAW

87 779

90 126

87 769

86 508

83 870

83 870

83 870

+ Koninklijke Bibliotheek (KB)

36 240

42 570

42 912

42 917

42 917

42 917

42 917

+ Stichting Anno

2 300

00000

0

+ KNAW bibliotheek

2 352

2 406

2 365

2 336

2 265

2 265

2 265

+ LF TUD bibliotheek

6 997

7 146

7 146

7 146

7 146

7 146

7 146

  • • 
    IISG

270

273

273

273

273

273

273

+ SURF

2 270

2 270

2 270

2 270

2 270

2 270

2 270

  • • 
    CPG

463

476

476

476

476

476

476

+ TNO

197 257

193 336

191 693

190 019

186 621

186 621

186 621

+ BPRC / Stichting AAP

13 286

12 008

9 183

9 184

9 184

9 184

9 184

+ Nationaal Herbarium

1 103

1 147

1 147

1 147

1 147

1 147

1 147

  • • 
    NLR

797

865

865

865

865

865

865

+ Waterloopkundig Laboratorium

1 316

1 340

1 340

1 340

1 340

1 340

1 340

+ Grondmechanica Delft

785

800

800

800

800

800

800

  • • 
    MARIN

866

903

903

903

903

903

903

  • • 
    STT

188

192

192

192

192

192

192

  • • 
    EMBC

543

724

724

724

724

724

724

  • • 
    EMBL

2 857

3 148

3 248

3 248

3 248

3 248

3 248

+ ESA

33 745

31 953

32 101

32 107

32 107

32 107

32 107

+ CERN

27 989

30 425

30 535

31 035

31 035

31 035

31 035

  • • 
    ESO

4 955

5 915

5 915

5 915

5 915

5 915

5 915

+ EG-Liaison

214

230

230

230

230

230

230

  • • 
    NTU/INL

1 409

1 540

2 039

2 040

2 040

2 040

2 040

  • • 
    EIB

1 192

1 215

1 215

1 215

1 215

1 215

1 215

+ Montesquieu Instituut

0

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

+ Nationale coödinatie

2 972

6 255

8 817

8 819

4 663

5 092

5 092

+ Bilaterale samenwerking

4 387

4 977

5 538

5 121

4 258

4 383

4 383

+ Nader te verdelen

56

857

198

244

245

89

89

Het bevorderen van wetenschappelijke

             

activiteiten die bijdragen aan de

             

ontwikkeling van specifieke kennis en/of

             

aan het oplossen van belangrijke

             

maatschappelijke vraagstukken

156 377

198 239

118 197

145 096

94 930

67 055

66 055

+ FES – BSIK

67 298

64 510

44 741

64 594

17 018

0

0

+ FES – cleanrooms nanotechnologie

17 000

00000

0

+ FES – TNO automotive

10 800

00000

0

+ FES – ITER

0

15 000

0000

0

+ FES – GATE

1 066

2 000

2 000

2 000

2 000

1 000

0

+ FES – grootschalige researchfaciliteiten

29 472

30 462

22 822

10 162

3 902

1 830

1 830

+ FES – Parelsnoer

0

11 750

7 750

7 750

7 750

0

0

  • • 
    Genomics

11 345

22 345

17 000

38 000

42 000

46 000

46 000

+ Smart-mix

14 764

43 585

4 865

4 065

4 035

0

0

+ EET

2 985

4 962

994

400

0

0

0

+ NEMO

1 647

1 725

1 725

1 725

1 725

1 725

1 725

+ Talentenkracht

0

0

300

400

500

500

500

+ Kust- en zeeonderzoek

0

1 900

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

  • • 
    ASTRON/ LOFAR

0

0

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

+ Grootschalige research infrastructuur

   

12 000

12 000

12 000

12 000

12 000

Tabel 16.2 Budgettaire gevolgen van

beleid (x € 1 000)

 
   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Ruimte voor excellente onderzoekers en

             

excellente wetenschap

 

23 613

27 613

178 613

176 613

176 613

168 613

168 613

+ Vernieuwingsimpuls

 

13 613

13 613

163 613

163 613

163 613

163 613

163 613

  • • 
    VI-vrouwencomponent
 

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

+ Talent Mozaiek

 

2 000

2 000

2 000

0

0

0

0

+ Talent Rubicon

 

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

0

0

  • • 
    Aspasia
 

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

+ Creatieve promovendi

 

0

4 000

4 000

4 000

4 000

0

0

+ Vrouwelijke hoogleraren

 

0

0

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

Programmakosten overig

               
  • • 
    CFI
 

272

273

271

274

274

274

274

Apparaatsuitgaven

 

3 237

3 226

3 432

3 434

3 433

3 433

3 433

Ontvangsten

 

204 008

201 345

167 475

195 678

145 846

122006

121 006

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor de wetenschap enveloppenmiddelen gereserveerd die oplopen van € 26 miljoen in 2008 tot indicatief € 67 miljoen in 2011. Met uitzondering van Genomics is vanaf 2009 de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien: + Voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen wordt subsidie

verstrekt aan NWO; + Extra middelen ten behoeve van een persoonsgerichte subsidie voor

vrouwelijke hoogleraren; + het voortzetten van het Netherlands Genomics Initiative in een tweede

fase (€ 12 miljoen in 2008 oplopend tot € 41 miljoen in 2012 en € 40,5

miljoen in de jaren 2013 en 2014 (FES-middelen)). Voor onderzoek zijn ook nieuwe middelen op artikel 6 en 7 te vinden (hoger onderwijs).

Tabel 16.3. Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

1 040 676 1 057 735 987 357 951 880            950 880

850 967 846 451 771376 731695            715 041

189709 211284 215981 220 185            235 839

0000                        0

Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan

de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van

belangrijke maatschappelijkevraagstukken

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

743 595 735 752 715 540 715 938            715 938

740 457 732 142 711 333 711 527            711 486

3 138 3 610 4 207 4 411                 4 452

0000                        0

118 197 145 096 94 930 67 055              66 055

84 897 90 696 36 430 4 555                3 555

33 300 54 400 58 500 62 500              62 500

0000                        0

178 613 176 613 176 613 168 613            168 613

25 613 23 613 23 613 15 613                        0

153 000 153 000 153 000 153 000            168 613

0000                        0

16.3 Operationele beleidsdoelstelling

16.3.1 Zorgen voor een voldoende toerusting van het onderzoeksstelsel

Motivering

Om voldoende ruimte te kunnen geven aan excellent ongebonden en zuiver wetenschappelijk en toegepast onderzoek en aan een betere aansluiting bij maatschappelijke vraagstukken, is een adequate toerusting en bekostiging van onderzoeksorganisaties vereist. Daarnaast creëert innovatieve, hoogwaardige kennis de voorwaarden voor structurele en duurzame economische groei en het oplossen van maatschappelijke vraagstukken, waaronder vraagstukken met een internationaal karakter (zoals veiligheid, migratie, klimaatverandering, energievoorziening etc.). Een bijdrage aan internationale wetenschappelijke organisaties en deelname aan Europese onderzoeksprogramma’s verhoogt de doelmatigheid en doeltreffendheid van het wetenschappelijk onderzoek. Voor Nederland is internationale wetenschappelijke samenwerking zowel essentieel voor de wetenschapsbeoefening als ook belangrijk vanuit een politiek, maatschappelijk en economisch oogpunt. Samenwerking in grote netwerken en internationale instituten en programma’s biedt schaalvoordelen waardoor onze onderzoekers toegang krijgen tot geavanceerde onderzoeksfaciliteiten.

Op deze wijze kan Nederland bijdragen aan de Europese ambitie de meest concurrerende economie van de wereld te worden. Het streven is er in algemene zin op gericht binnen Europa tot de koplopers te behoren.

Instrumenten

Inzet van financiële middelen voor activiteiten ter versterking van de nationale coördinatie wetenschapsbeleid, waaronder diverse activiteiten ter ondersteuning van de implementatie van de Strategisch Agenda voor het Hoger Onderwijs en het Onderzoeks- en Wetenschapsbeleid (voorheen Wetenschapsbudget) en van beleidsondersteunend onderzoek.

Bekostiging van de nationale onderzoeksinstellingen NWO, KNAW, TNO en KB.

Contributies aan de grote internationale onderzoeksorganisaties (ESA, ESO, CERN, EMBL, EMBC).

Subsidie aan een aantal wetenschappelijke instellingen, waaronder wetenschappelijke bibliotheken, met een belangrijke instellingoverstij-gende functie.

Subsidie aan Senter/EG-Liaison voor het ondersteunen en stimuleren van een zo groot mogelijke Nederlandse participatie in het EU-Kader-programma voor onderzoek en ontwikkeling.

Bijdragen aan de KNAW en NWO voor de in het kader van lopende Memoranda of Understanding (MOU’s) uitgevoerde bilaterale samenwerkingsprogramma’s met China, Indonesië en Rusland. Financiering van het universitaire onderzoek (via beleidsartikel 7: Wetenschappelijk Onderwijs).

Activiteiten

Ambtelijke en bestuurlijke dialoog met NWO, TNO, KNAW en KB over begroting, verantwoording, en strategische planvorming. Verdere implementatie van het interdepartementale proces van vraagprogrammering van het onderzoek TNO en de GTI’s. Vanuit de maatschappelijke thema’s en vraagstukken wordt in kennisarena’s meer specifiek de richting bepaald voor kennis voor beleid, grote faciliteiten en kennis als vermogen.

Via de strategische en bestuurlijke dialoog met de onderzoeksinstellingen en universiteiten bevorderen van wisselwerking tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten door in te zetten op wetenschappelijke excellentie en valorisatie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 16.4 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    R&D-investeringen als % BBP, gefinancierd door

– de overheid

– bedrijven Nederland

– overig (waaronder buitenland)

Bron: CBS

1,82% 0,62% 0,93% 0,27% peildatum: 2000

1,76% 0,67% 0,89% 0,20% peildatum 2005

3%

0,90%

1,90%

0,20%

peildatum 2010

  • 2. 
    Inzet wetenschappelijk personeel voor R&D (nderzoekers

per 1000 personen van de beroepsbevolking) Bron: CBS

5,2 peildatum: 2000

5,5 peildatum 2005

Verhoging van de waarde 2005

  • 3. 
    Nederlandse deelname in EU-Kaderprogramma

(opbrengst in % minus bijdrage in %) Bron: SenterNovem / EG Liaison

0%

+ 1%

peildatum: KP6 (2002–2006)

> 0%

peildatum: KP7 (2007–2013)

Toelichting:

Indicator 1 en 2: de indicatoren zijn niet gekoppeld aan specifieke

instrumenten, maar het resultaat van het totaal aan investeringen van overheid en bedrijfsleven in R&D. Nederland heeft zich in relatie tot indicator 1 uitgesproken voor het realiseren van de EU-ambities, waaronder

een R&D-investeringsniveau van 3% in 2010, waarvan 2% private investeringen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 21 501-20, nr. 308). Indicator 3:          de basiswaarde is de relatieve Nederlandse financiële

opbrengst uit de EU-Kaderprogramma’s minus de relatieve Nederlandse bijdrage aan de EU-begroting (de Nederlandse bijdrage ten opzichte van het totaal van de bijdragen van de andere EU-landen). De inzet voor KP7 (2007–2013) zal zijn de Nederlandse streefwaarde te realiseren. OCW bevordert dit via EG-liaison.

16.3.2 Het bevorderen van wetenschappelijke activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van specifieke kennis en/of aan het oplossen van belangrijke maatschappelijke vraagstukken

Motivering

Om te zorgen dat het Nederlandse onderzoeksbestel beter in staat is (funderend) onderzoek te verrichten en op een aantal terreinen de aansluiting met de internationale top te bereiken of behouden, investeert de overheid naast de bestaande geldstromen in een aantal specifieke thema’s. Deze thema’s vragen vanwege hun potenties om bijzondere prioriteitsstelling en financiering. Bij de meeste thema’s is sprake van cofinanciering door de betreffende onderzoeksinstelling en/of andere departementen. De thema’s sluiten aan bij de grote nationale onderzoeksprioriteiten en bij prioriteiten die voortkomen uit de kennis en innovatieagenda van het kabinet en anticiperen op de maatschappelijke kennisbehoeften (zorg, energie, water, duurzaamheid etc.).

Instrumenten

Bijdragen uit het Fonds Economische Structuurversterking (FES) in het kader van het Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur (Bsik) aan veertien ICES/KIS-3 projecten waarvoor OCW penvoerder is. Het hele traject van fundamenteel tot toegepast onderzoek zal hierdoor een impuls worden gegeven aan samenwerkingsprojecten tussen bedrijven, universiteiten en technologische instituten, waardoor hoogwaardige kennisnetwerken ontstaan, waarbinnen onderzoek wordt uitgevoerd dat aansluit op de maatschappelijke behoefte. Door het kabinet voor toponderzoek en innovatieprogramma’s uit de FES impulsen 2005 en 2006 beschikbaar gestelde middelen aan de volgende door OCW getrokken projecten: + uitbreiding van geavanceerde cleanrooms voor nanotechnologie bij

het TNO-instituut Industrie en Techniek in Delft; + bijdrage aan TNO voor de verplaatsing van TNO-Wegtransportmid-delen naar Zuidoost Brabant voor het versterken van de kennisinfrastructuur rond het automotive cluster van kennisinstellingen en bedrijven in deze regio; + bijdrage aan NWO voor de uitvoering van het project Game

Research for Training and Entertainment (GATE). Naast onderzoek gericht op het gebied van gaming en simulatie richt dit programma zich op kennistransfer naar MKB-bedrijven en de uitvoering van pilots die de potentie van serious gaming zullen tonen; + bijdrage aan TNO voor het in het consortium samen met de

onderzoeksinstituten FOM en NRG realiseren van een frontlinie de Nederlandse bijdrage aan het internationale kernfusieproject ITER; + bijdrage aan de Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra voor het opzetten van een infrastructuur voor prospectieve Nationale Biobanken (Parelsnoer project). Bijdrage aan NWO uit de FES impuls 2005 voor de investering in vijf grootschalige researchfaciliteiten: een digitale databank voor kranten

bij de KB, een e-science GRID voor Nederland, een geadvanceerde multidisciplinaire faciliteit voor het doen van metingen en experimenten in de sociale wetenschappen, de oprichting/inrichting van een centrum voor geadvanceerde spectroscopie te Nijmegen, een Nationaal hersenonderzoekfaciliteit (New frontiers in imaging the brain).

Subsidie aan NWO voor het voortzetten van het Netherlands Genomics Initiative (NGI) in een tweede fase (2008–2012) voor het verankeren, uitbouwen en benutten van de in Nederland aanwezige kennisbasis op dit terrein. Vanaf 2008 zullen hiervoor middelen uit de Pijler 2-enveloppe Innovatie, Kennis en Onderzoek worden ingezet samen met de reeds bestaande middelen. Bijdrage ten behoeve van het programma Economie, Ecologie Technologie (EET) die voortvloeit uit bestaande verplichtingen. Subsidie voor het uitvoeren van wtc-activiteiten via NEMO ten behoeve van ondermeer Kennislink, de continuïteit van de kleine science centra, en de Wetenschap- en techniekweek. Subsidie aan het interdisciplinaire onderzoeksproject Talentenkracht. Het project richt zich op onderzoek naar het van nature bij kinderen van 3–5 jaar oud aanwezige exploratiegedrag en onderzoekstalent op gebieden als logisch denken, redeneren en ruimtelijk inzicht. Resultaten kunnen worden gebruikt bij de inrichting van het onderwijs aan jonge kinderen.

Subsidie aan ASTRON ter waarborging van een adequate financiering van de exploitatie van de LOFAR activiteit, waardoor ASTRON haar vooraanstaande positie in de radiosterrenkunde kan behouden. Voor grote infrastructurele onderzoeksvoorzieningen wordt uit de Pijler 2- enveloppe Innovatie, Kennis en Onderzoek vanaf 2008 € 12 miljoen per jaar verstrekt aan NWO. De selectie van concrete voorstellen zal in aansluiting op de resultaten van de nationale roadmap commissie door NWO worden gedaan op basis van gebleken kwaliteit.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Naast een structurele financiering van een groot aantal organisaties, investeert de overheid ook via het financieren van een aantal projecten en programma’s en onderzoek op thema’s die aansluiten bij de nationale prioriteiten. Algemene streefwaarden zijn niet van toepassing, maar zo nodig afgesproken per programma. De monitoring van de in het kader van het FES uitgevoerde projecten en programma’s wordt uitgevoerd door SenterNovem. Veel van de projecten liggen op het gebied van het biomedische onderzoek en de moleculaire biologie. De Nederlandse wetenschappelijke positie op deze gebieden is, blijkend uit citatiescores, internationaal sterk (NOWT 2005; http://www.nowt.nl/docs/NOWT-WTI-2005.pdf).

16.3.3 Ruimte voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap

Motivering

Om een kwalitatief hoogwaardig en op vernieuwing gericht onderzoeks-stelsel in stand te kunnen houden en verder te ontwikkelen is voldoende ruimte nodig voor excellente onderzoekers en excellente wetenschap. Er moet voorkomen worden dat de lage instroom van jong wetenschappelijk talent (vooral in de bèta disciplines) en de vergrijzing van vooral het universitaire wetenschappelijke personeel uitmondt in een tekort aan wetenschappelijk personeel. Het beleid is daarom gericht op een hogere in- en doorstroom van (jonge) veelbelovende onderzoekers en op het verbeteren van loopbaanperspectieven in het onderzoek, met speciale aandacht voor het verhogen van het aantal allochtone wetenschappers en

het aantal vrouwen in hoge wetenschappelijke stafposities (zie ook artikel 25 Emancipatie). Het promotiestelsel zal meer worden gericht op excellentie naar het model van graduate schools in de Verenigde Staten (zie ook artikel 7 HO). Het kabinet wil excellente wetenschap verder bevorderen en het primaat van ongebonden en zuiver wetenschappelijk onderzoek versterken. Het kiest er daarbij voor te zorgen dat het geld zo veel mogelijk bij de beste mensen terecht komt. Daarom wordt ingezet op versterking van de persoonsgerichte financiering van onderzoek.

Instrumenten                                           + Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van een versterkt en uitgebreid

programma «Vernieuwingsimpuls» dat beoogt ruimte te geven aan (jonge) veelbelovende onderzoekers door deze kansen te bieden middels persoonsgebonden subsidies. De vernieuwingsimpuls wordt vanaf 2008 uitgebreid en versterkt en de bestaande eenderde bijdrag voor universiteiten komt daarbij te vervallen. De precieze invulling zal plaatsvinden mede op basis van de uitkomst van de recent uitgevoerde evaluatie. Hiervoor worden de middelen ingezet die vrijkomen door het stopzetten van de Smart-mix en door de overheveling van de middelen voor de Strategische Overwegingen Component («kleine dynamisering») naar de tweede geldstroom. De Smart-mix wordt stopgezet omdat het een programma is gebleken met hoge uitvoeringslasten en waarin bovendien de alfa en gammaweten-schappen relatief weinig kansen krijgen. Het afschaffen van de dynamiserings-grondslag wordt vooral ingegeven door de bureaucratische en lastige uitvoeringsmethodiek die een gevolg is van herverdeling (dynamisering) op basis van 2e en 3e geldstroomuitgaven. Door de overheveling ontstaat ruimte voor een extra stimulans voor persoonsgericht en excellent onderzoek via een versterking van de Vernieuwingsimpuls. Deze overheveling heeft een aantal positieve effecten (in aansluiting op het rapport van de commissie Dynamisering) namelijk:

  • 1. 
    het verminderen van de matchingdruk voor universiteiten doordat de huidige eenderde bijdrage aan de vernieuwingsimpuls wordt overgenomen door NWO;
  • 2. 
    overheveling van de 1ste naar de 2de geldstroom (versterking van ongebonden wetenschappelijk onderzoek;
  • 3. 
    onderzoeker krijgt meer ruimte (geld naar de beste onderzoeker en niet naar de instelling);
  • 4. 
    meer prestatiegerichte financiering omdat de beoordeling plaatsvindt op basis van wetenschappelijke excellentie en in competitie.

+ Subsidie aan NWO voor het honoreren van extra aanvragen van

vrouwen met een subsidiabel voorstel in de vidi en vici rondes van de Vernieuwingsimpuls die vanwege budgettaire beperking niet voor een reguliere honorering in aanmerking komen.

+ Subsidie aan NWO voor het beschikbaar stellen van Aspasia premies voor het permanent bevorderen van vrouwelijke Vernieuwingsimpuls-laureaten tot universitair hoofddocent of hoogleraar.

+ Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het programma «Mozaïek», waarmee wordt beoogd meer allochtone afgestudeerden in de wetenschap te laten doorstromen. Dit instrument loopt tot en met 2008.

+ Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van het Rubicon-programma waarmee jonge veelbelovende onderzoekers na hun promotie ervaring kunnen opdoen door een verblijf van 2 jaar aan een buitenlandse onderzoeksinstelling of voor één jaar aan een Nederlandse onderzoeksinstelling.

+ Subsidie aan NWO voor het uitvoeren van een programma voor

«toptalent». Dit is een programma waarin talentvolle afgestudeerden kunnen starten met hun promotie op een onderwerp naar keuze. Dit programma past in het streven om talentvolle onderzoekers met innovatieve ideeën de ruimte te geven en is tevens een aanvulling op de reeds bestaande programma’s. Dit programma loopt tot en met 2008.

+ Om een nieuwe stevige impuls te kunnen geven aan het oplossen van het hardnekkige probleem van onderbenut vrouwelijk potentieel en in het bijzonder aan het in internationaal vergelijk in Nederland erg lage percentage vrouwelijke hoogleraren wordt vanaf 2008 € 1 miljoen per jaar ingezet uit de Pijler 2- enveloppe Innovatie, Kennis en Onderzoek ten behoeve van een persoonsgerichte subsidie voor vrouwelijke hoogleraren via NWO.

+ Zie tevens het overzicht instrumenten jonge wetenschappers en doelgroepenbeleid in de overzichtsconstructie arbeidsmarkt en personeelsbeleid (artikel 9), en de instrumenten in artikel 6 en 7 (hoger onderwijs).

OCW maakt in het kader van de beleidsrijke dialoog met de universiteiten prestatieafspraken over het versterken van hun HRM-beleid. Deze zijn gericht op betere loopbaanperspectieven voor jonge onderzoekers, vrouwen en allochtonen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 16.5 Indicatoren

 

Indicator

Basiswaarde

Waarde

Streefwaarde

  • 1. 
    Het aandeel universitair WP ouder dan 50 jaar

(procenten)

(procenten)

 
  • WP-totaal

25,0

21,4

Lager dan de waarde

– Hoogleraar

64,0

61,1

van het voorgaande

  • UHD

55,8

52,8

jaar

  • UD

33,8

26,8

 

Bron: VNSU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2006

 
  • 2. 
    Het aandeel vrouwen in wetenschappelijke functies

(procenten)

(procenten)

 
  • WP-totaal

27,7

32,7

Hoger dan de waarde

– Hoogleraar

6,3

10,3

van het voorgaande

  • UHD

10,7

16,4

jaar tot een uitein-

  • UD

22,4

29,0

delijk niveau van ±

– promovendi

43,0

42,0

50-50;

– overig WP

32,8

37,9

Specifieke streef-

     

waarde voor vrou-

   

welijke hoogleraren

     

is 15% in 2010

Bron: VSNU/WOPI

peildatum: dec. 2000

peildatum: dec. 2006

 
  • 3. 
    Verschuiving in functie van gehonoreerden in de

Gezien de nog korte

(verschuiving in

 

Vernieuwingsimpuls (na 2,5 à 3 jaar)

historie van de

procentpunten)

 
 

Vernieuwingsimpuls

man/vrouw

 

is er geen basiswaarde

   

– Postdoc

 
  • 29 /-25

Afname

  • UD
 

+ 3/+8

Toename

  • UHD
 

+ 14/ +12

Toename

– Hoogleraar

 

+ 12 / +4

Toename

Bron: NWO jaarboek 2005

 

peildatum: 2005

 

Toelichting:

Het personeelsbeleid van de universiteiten is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van de universiteiten zelf, maar kunnen daar wel op worden aangesproken door de minister.

Ad 1) en 2) Het gaat om totaalcijfers voor alle universiteiten per functiecategorie, waardoor onderliggende ontwikkelingen per universiteit of per discipline niet zichtbaar zijn. De cijfers geven vooral een indicatie of de gewenste streefrichting, namelijk een verjongd personeelsbestand en een vergroot aandeel vrouwelijke wetenschappers, in algemene zin wordt bereikt. Het reeds door de vorige minister gehanteerde streefpercentage van 15 voor het aandeel vrouwelijke hoogleraren blijft gehanteerd (voor de EU geldt een streefpercentage van 25).

Hoewel de leeftijdgegevens in 2006 ten opzichte van 2000 een verjonging laten zien, valt op dat er tussen 2005 en 2006 weer sprake is van een toename van het aandeel 50-jarigen in alle functiecategorieën. Ad 3) Het gewenste effect van de Vernieuwingsimpuls, namelijk vernieuwing van het onderzoek, o.a. door kansen te bieden aan talentvolle onderzoekers die carrière kunnen maken, begint nu voor de eerste keer zichtbaar te worden en moet de komende jaren verder tot ontwikkeling komen. De cijfers betreffen de gehonoreerden in de Vernieuwingsimpuls voor de jaren 2000 en 2001 (oude stijl) en 2002 (nieuwe stijl). Overigens is de verschuiving in posities verschillend per doelgroep van de Vernieuwingsimpuls. Veni’s stromen postdocs vooral door naar UD-posities en in mindere mate naar UHD-posities en nauwelijks naar hoogleraarposities. Vidi’s stromen door naar UHD- en hoogleraarposities en vici’s stromen alleen door naar hoogleraarposities. Het aantal bevorderingen van vrouwelijke onderzoekers loopt wat achter bij dat van de mannelijke collega’s.

3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 16.6

 

Onderzoek

AD of OD

A. Start

Vindplaats

onderwerp

 

B. Afgerond

 

Beleidsdoorlichting Beleidsdoorlichting talentvolle

OD 16.3.3

A. december

 

onderzoekers

 

2006

B. oktober 2007

 

Overig evaluatieonderzoek Evaluatie KNAW

OD 16.3.1

A. najaar 2007

B. begin 2008

 

Evaluatie NWO

OD 16.3.1

A. najaar 2007

B. begin 2008

 

Bilaterale samenwerking

OD 16.3.1

A. januari 2007

 

Rusland

 

B. juni 2007

 

Bilaterale samenwerking China

OD 16.3.1

A. eind 2006

B. eind 2007

 

Bilaterale samenwerking

OD 16.3.1

A. eind 2008

 

Indonesië

 

B. voorjaar 2009

 

BSIK-projecten

OD 16.3.2

A. eind 2007

B. medio 2008

 

Evaluatie NROG (NGI) fase 1

OD 16.3.2

A. oktober 2006

genomics.nl/

   

B. maart 2007

#www.genomics.nl

Mid-term review ICT Regie-

OD 16.3.2

A. zomer 2007

 

orgaan

 

B. eind 2007

 

Eindevaluatie ICT Regieorgaan

OD 16.3.2

A. 2008

B. eind 2008

 

Vernieuwingsimpuls (VI)

OD 16.3.3

A. najaar 2006

B. juli 2007

www.nwo.nl/vi

Mozaïek

OD 16.3.3

A. voorjaar 2008

B. juni 2008

 

Rubicon

OD 16.3.3

A. voorjaar 2007

B. eind 2007

 

Aspasia

OD 16.3.3

A. voorjaar 2008

B. eind 2008

 

Creatieve promovendi

OD 16.3.3

A. voorjaar 2010

B. eind 2010

 

ARTIKEL 24 KINDEROPVANG

24.1 Algemene doelstelling: kinderopvang zorgt ervoor dat ouders beter arbeid en zorg kunnen combineren en draagt er toe bij dat kinderen hun talenten beter kunnen ontwikkelen. Voor de kinderen van 0 tot 4 jaar biedt kinderopvang de mogelijkheid beter toegerust te beginnen aan het primair onderwijs.

Omschrijving                                           Kinderopvang zorgt ervoor dat ouders arbeid en zorg beter kunnen

combineren, zodat ouders die willen combineren dat ook feitelijk kunnen. Ouders kunnen gebruikmaken van dagopvang, buitenschoolse opvang en/of gastouderopvang. Om de financiële toegankelijkheid van de kinderopvang te garanderen biedt de Wet kinderopvang (Staatsblad 2004, 455) werkende ouders een recht op een inkomensafhankelijke bijdrage: de kinderopvangtoeslag. Met de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage is deze toegankelijkheid verder versterkt. Kinderopvang van goede kwaliteit is van groot belang, zodat ouders hun kind met een gerust hart naar de kinderopvang kunnen laten gaan. De Wet kinderopvang garandeert een goed kwaliteitsniveau. Kwalitatief goede kinderopvang zorgt er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling, zowel op het gebied van taal als sociale vaardigheden.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en werking van het

wettelijk stelsel van kinderopvang, waaronder begrepen zowel de (financiële) toegankelijkheid als de kwaliteit van de kinderopvang. De minister van Financiën is verantwoordelijk voor de uitvoering van de rijksbijdrage voor de financiering van de kinderopvang (kinderopvang-toeslag).

Externe factoren                                      Behalen van deze doelstelling hangt af van:

+ De mate waarin werkende ouders gebruik maken van kinderopvang.

+ Het adequaat functioneren van de markt voor kinderopvang.

+ Cultuuraspecten, waaronder het vertrouwen dat ouders hebben in de

kwaliteit van de kinderopvang. + Conjuncturele ontwikkelingen.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 24.1 Indicatoren

 

Kengetallen

Waarde 2005

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2011

  • 1. 
    Percentage kinderen van 0 tot 4 jaar
       

dat gebruik maakt van formele

       

kinderopvang

   

35

 
  • 2. 
    Percentage kinderen van 4 tot 12
       

jaar dat gebruik maakt van formele

       

kinderopvang

   

10

 

Bron: CBS, Belastingdienst. Bewerking

       

OCW, voorlopige cijfers 2007.

       
  • 3. 
    Percentage huishoudens, waarvan
       

het jongste kind in de leeftijd van

       

0–3 jaar is, waarbij beide ouders

       

werken (tenminste 12 uur per week)

61

64

   
  • 4. 
    Percentage huishoudens, waarvan
       

het jongste kind in de leeftijd van

       

4–11 jaar is, waarbij beide ouders

       

werken (tenminste 12 uur per week)

57

61

   

Bron: CBS, maatwerktabel (uitbreiding

       

tabel 4.7 Emancipatiemonitor 2006)

       

Toelichting:

  • 1. 
    en 2. Deze cijfers geven een beeld van het percentage kinderen dat gebruik maakt van formele kinderopvang, uitgesplitst naar de leeftijdscategorie 0–4 jaar en 4–12 jaar.
  • 3. 
    en 4. Deze cijfers geven een beeld van hoeveel huishoudens arbeid en de zorg voor jonge kinderen daadwerkelijk combineren. In de percentages zijn ook de huishoudens begrepen waarbij gebruik wordt gemaakt van informele kinderopvang of waarbij de ouders hun werktijden zo hebben weten af te stemmen dat zij geen gebruik van kinderopvang (formeel noch informeel) hoeven te maken.

In 2008 zal de indicator «oudertevredenheid kinderopvang» worden ontwikkeld. Ouders zullen gevraagd worden naar hun tevredenheid met de kinderopvang van hun kind. Bij de begroting 2009 zullen de resultaten hiervan beschikbaar komen.

24.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
       

Tabel 24.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 24 (x € 1 000)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

 

1 893 829

1 983 956

1 909 609

1 993 237

2 037 512

2 068 584

Waarvan garantieverplichtingen

             

Totale uitgaven

931 114

1 895 304

1 983 956

1 909 609

1 993 237

2 037 512

2 068 584

Programma-uitgaven:

931 114

1 895 304

1 983 956

1 190 609

1 993 237

2 037 512

2 068 584

Kinderopvang is van goede kwaliteit,

             

passend bij de leeftijd, mogelijkheden en

             

behoeften van kinderen

8 815

6 836

50 399

50 294

50 086

50 086

50 086

+ Subsidies

8 815

6 836

11 399

11 294

11 086

11 086

11 086

+ Kwaliteit en opleidingen

   

10 000

10 000

10 000

10 000

10 000

+ Taskforce wachtlijsten

   

29 000

29 000

29 000

29 000

29 000

Kinderen kunnen gebruik maken van

             

kinderopvang zonder financiële drempels

             

voor de ouders

921 060

1 887 334

1 932 812

1 858 570

1 911 906

1 961 181

1 997 253

  • • 
    Kinderopvangtoeslag

921 060

1 887 334

1 932 812

1 858 570

1 911 906

1 961 181

1 997 253

Harmonisatieregelgeving kinderopvang

             

en peuterspeelzalen omalle kinderen te

             

bereiken die VVE nodig hebben

 

0

0

0

30 500

25 500

20 500

+ Harmonisering kinderopvang,

             

peuterspeelzalen en VVE

 

0

0

0

30 500

25 500

20 500

Programmakosten overig

1 239

1 134

745

745

745

745

745

Apparaatsuitgaven:

 

00000

0

Ontvangsten

 

41 768

23 313

17 736

17 736

17 736

17 736

Coalitieakkoord

In het coalitieakkoord zijn voor kinderopvang enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 175 miljoen in 2008 naar indicatief € 700 miljoen in 2011. De oploop vanaf 2009 is op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien:

¶ Bestrijding van taalachterstanden door middel van VVE. Het hiervoor bestemde bedrag is onder artikel 1 (primair onderwijs) ondergebracht ¶ Verhogen opleidingsniveau personeel kinderopvang/verbeteren

kwaliteit opleidingen/verbeteren kwaliteit personeel. ¶ Acties uit het advies van de Taskforce wachtlijsten, onder voorzitterschap van mr. drs. B.J. Bruins ¶ Harmonisering kinderopvang, peuterspeelzalen en VVE Het gaat goed met de kinderopvang. Het gebruik groeit sterk waardoor ook de uitgaven groeien. De nu geraamde meeruitgaven worden gefinancierd uit een eenmalige aanpassing van de opslag op de sector-premies cf. de wet Kinderopvang, uit een aanpassing van de regeling en uit de enveloppe kinderopvang. Structureel resteert indicatief 606 miljoen euro in deze enveloppe.

Een bedrag bestemd voor VVE, exclusief een bedrag dat als accres in het Gemeentefonds wordt ingezet is onder artikel 1 (Primair onderwijs) ondergebracht.

Begrotingsjaar 2006

Om de uitgavenontwikkeling van kinderopvang helder te presenteren is er voor gekozen om de uitgaven van 2006 op te nemen in de begroting van OCW terwijl het jaar 2006 nog onder verantwoordelijkheid van SZW hoort.

 

Tabel 24.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

         
     
 

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen)

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

1 983 211

1 934 893 4 818

1 908 864

1 859 620 4 944

1 992 492

1 911 906 8 086

2 036 767

1 961 181 7 586

2 067 839

1 997 253 7 586

Kinderopvang is van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd,

mogelijkheden en behoeften van kinderen

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

50 399

2 081

48 318

50 294

1 050

49 244

50 086 50 086

50 086 50 086

50 086 50 086

Kinderen kunnen gebruik maken van kinderopvang zonder financiële

drempels voor de ouders

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

1 932 812 1 932 812

1 858 570 1 858 570

1 911 906 1 911 906

1 961 181 1 961 181

1 997 253 1 997 253

Harmonisatieregelgeving kinderopvang en peuterspeelzalen om

alle kinderen te bereiken die VVE nodig hebben

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0 0

0 0

30 500 30 500

25 500 25 500

20 500 20 500

24.3 Operationele doelstellingen

24.3.1 Kinderopvang is van goede kwaliteit, passend bij de leeftijd, mogelijkheden en behoeften van kinderen

Motivering

Voor ouders is de kwaliteit van kinderopvang een belangrijke factor bij de afweging om hier gebruik van te maken. Kinderopvang is een voorziening voor jonge kinderen. Het kabinet wil dat ouders met een gerust hart hun kinderen aan de kinderopvang kunnen toe vertrouwen. De overheid voelt, juist omdat het om jonge kinderen gaat, een verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van kinderopvang en het toezicht daarop. De komende jaren zal ingezet worden op een verbetering van de kwaliteit van de kinderopvang, zowel voor de dagopvang als de buitenschoolse opvang. Onderdeel van de verhoging van de kwaliteit is verhoging van het opleidingsniveau van medewerkers in de kinderopvang en het stimuleren van samenwerking tussen kinderopvangorganisaties en sport- en cultuurorganisaties.

Instrumenten

+ Normen kwaliteit kinderopvang

De Wet kinderopvang stelt eisen aan de aanbieders van kinderopvang opdat sprake is van verantwoordekinderopvang. Verantwoorde kinderopvang wil zeggen kinderopvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. In aanvulling op de eisen van de wet zijn er landelijke normen ontwikkeld door de vertegenwoordigers van de ouders en de ondernemers in de kinderopvang. Deze normen zijn door de overheid overgenomen in

beleidsregels en in toetsingskaders voor het gemeentelijk toezicht. Hiermee wordt een basiskwaliteit van de kinderopvang gegarandeerd.

+ Toezicht op kinderopvang

Op grond van de Wet kinderopvang is de gemeente verantwoordelijk voor het eerstelijnstoezicht op de kinderopvang; dit toezicht wordt uitgevoerd door de GGD. De Inspectie Werk en Inkomen (IWI) ziet namens de minister van OCW toe op de rechtmatigheid en doeltreffendheid van het eerstelijnstoezicht door de gemeente.

+ Verhogen opleidingsniveau personeel kinderopvang/verbeteren kwaliteit opleidingen/verbeteren kwaliteit personeel De kwaliteit van de pedagogisch medewerkers («leidsters»), de groepsgrootte en de leidster-kind-ratio zijn bepalende factoren voor de kwaliteit van de kinderopvang. Bijvoorbeeld voor- en vroegschoolse educatie (VVE) wordt veel beter inzetbaar als het opleidingsniveau van de pedagogisch medewerkers hoger is.

OCW is met het veld in gesprek over de wijze waarop de kwaliteit van de opleidingen kan worden verbeterd en wat de mogelijkheden zijn voor deskundigheidsbevordering van het zittend personeel en om het aantal pedagogisch medewerkers met een hbo-opleiding te verhogen. Doel is het geven van een incidentele impuls aan werkontwikkeling en opleidingen (2008–2010) en structurele inzet op deskundigheidsbevordering en op een voldoende aantal pedagogische medewerkers met een hbo-niveau.

+ Subsidies

Met de Subsidieregeling kinderopvang stimuleert het Rijk verdere kwaliteitsverbetering boven de wettelijk gegarandeerde basiskwaliteit. Via deze subsidieregeling wordt geld beschikbaar gesteld voor specifieke, breed overdraagbare en landelijk toepasbare projecten, die passen binnen één van de thema’s in de subsidieregeling. De komende jaren zullen de belangrijkste thema’s zijn: kwaliteit, samenwerking met andere jeugdvoorzieningen en leuke, spannende buitenschoolse opvang voor kinderen van 4–12 jaar. In 2008–2010 wordt een extra impuls gegeven van jaarlijks € 5 miljoen.

+ Taskforce wachtlijsten

Vanwege de verplichting van scholen per 1 augustus 2007 om aansluiting met buitenschoolse opvang te organiseren en als gevolg van het aantrekken van de economie, is het gebruik van buitenschoolse opvang toegenomen. Voor een voldoende aanbod aan buitenschoolse opvang is de taskforce Wachtlijsten geïnstalleerd (Instellingsbesluit d.d. 16 juli 2007, Staatscourant d.d. 25 juli 2007, nr. 141) die volgens de motie Rutte/ Tichelaar met Prinsjesdag zal rapporteren. De taskforce heeft de opdracht te inventariseren welke knelpunten leiden tot het ontstaan van wachtlijsten bij buitenschoolse opvang. De taskforce verzamelt goede voorbeelden en doet suggesties voor oplossingen. Uit de enveloppe kinderopvang is een bedrag van € 29 miljoen beschikbaar voor de taskforce Wachtlijsten. Gelijktijdig met deze begroting is het rapport van de taskforce aan de Tweede Kamer aangeboden met daarbij de kabinetsreactie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 24.4 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Waarde 2005

Streefwaarde 2011

  • 1. 
    Percentage onderzoeken door de GGD bij kinderopvang waarin geen handhavings-instrument hoefde te worden toegepast Bron: IWI, Jaarverantwoording toezicht en handhaving Wet kinderopvang door gemeenten 2005, bewerkingen OCW

88

93

  • 2. 
    Percentage pedagogisch medewerkers met een HBO-niveau in de kinderopvang Bron: Landelijk Pedagogen Platform, ledenbestand per 2006

< 1

Nog niet vastgesteld

Toelichting:

1: Bij de GGD-inspecties bij kinderopvanglocaties maakt de inspecteur gebruik van het wettelijk toetsingskader. In het inspectierapport kan de GGD zonodig een voorstel opnemen aan de gemeente om een handhavingsinstrument/-maatregel toe te passen.

2: In de kinderopvang werken circa 57 000 mbo-opgeleide pedagogisch medewerkers. Het percentage pedagogisch medewerkers met een HBO-niveau is verwaarloosbaar. Het kabinet wenst dit aanzienlijk te verhogen. Naar aanleiding van gesprekken met het veld zal in 2008 een streefwaarde worden vastgesteld.

 

Tabel 24.5

 

Kengetallen

Waarde 2005

Score proceskwaliteit

Bron: Kwaliteit van kinderdagverblijven: trends in kwaliteit in de jaren

1995–2005, NCKO, augustus 2005

3,1

Toelichting:

De score proceskwaliteit geeft de gemiddelde totaalscore aan bij 6 verschillende onderwerpen op een 7-puntsschaal, gemeten door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO). De 6 onderwerpen betreffen: ruimte/meubilering, individuele zorg, taal, activiteiten, interacties en programma. Het onderzoek van het NCKO gaat verder dan de kwaliteitseisen die in de Wet kinderopvang worden gesteld. Zodoende is geen streefwaarde opgenomen. Dit betreft ook geen jaarlijks onderzoek. De volgende meting gaat over het jaar 2007 en wordt in 2008 gepubliceerd. Naar aanleiding van het onderzoek van het NCKO heeft het kabinet het kinderopvangveld subsidie gegeven om de proceskwaliteit te verbeteren.

24.3.2 Kinderen kunnen gebruik maken van kinderopvang zonder (financiële) drempels voor de ouders

Motivering

Voor het verhogen van de arbeidsparticipatie in personen en uren is het van belang dat ouders geen onoverkomelijke financiële belemmeringen kennen om gebruik te maken van kinderopvang.

Instrumenten

+ Kinderopvangtoeslag

Werkende ouders ontvangen van het Rijk een bijdrage in de kosten van formele kinderopvang. Door de aanpassing van de ouderbijdragentabel en de invoering van de verplichte werkgeversbijdrage per 1 januari 2007 is de kinderopvang voor ouders goedkoper geworden. Op dit moment bestaan er in principe voor werkende ouders dus geen onoverkomelijke financiële belemmeringen meer om gebruik te maken van formele kinderopvang.

In deze uitgaven is voor 2008 en 2009 begrepen € 28,2 miljoen voor kinderopvang op basis van sociaal medische indicatie. Bij voorjaarsnota 2008 zullen deze bedragen worden overgeboekt naar het Gemeentefonds om de financiering 2007 te continueren in 2008 en 2009.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Door de aantrekkende economie, de bovengenoemde aanpassingen vanwege de verantwoordelijkheid die bij scholen is neergelegd om te zorgen voor een goede aansluiting van school op de voor- en naschoolse opvang en vanwege het inhalen van achterstanden bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag, stijgen de uitgaven van de kinderopvangtoeslag harder dan geraamd. De tegenvaller loopt op van 305 miljoen euro in 2008 oplopend tot 344 miljoen in 2012.

 

Tabel 24.6 Indicatoren

 
         

Streef-

 

Waarde

Waarde

Waarde

Waarde

waarde

 

2004

2005

2006

2007

2009

  • 1. 
    Het aantal huishoudens dat gebruik maakt van formele kinderop-
         

vang

227 000

252000

259 000

314 000

  • 227 000
  • 2. 
    Het aantal huishoudens met een inkomen tot anderhalf modaal
         

dat gebruik maakt van formele kinderopvang

111 000

105 000

119 000

144 000

  • 111 000

Bron: 2004: geraamde realisatie o.b.v. het aanbod van kinderopvang

         

per eind 2004, Research voor Beleid, 2005; De klant in beeld,

         

rapportage gebruikersonderzoek nulmeting, Vyvoj, 2005 (Kamerstuk-

         

ken II, 2005/2006, 28 447, nr. 128).

         

2005–2007: Belastingdienst Toeslagen; bewerkingen OCW, voorlo-

         

pige cijfers

         

Toelichting:

De invoering van de Wet kinderopvang in 2005 betrof een ingrijpende stelselwijziging. In de begroting werd als indicator opgenomen dat het gebruik voor twee inkomenscategorieën minstens gelijk zou blijven. Deze streefwaarde is gecontinueerd tot het jaar 2009. Met invoering van de harmonisering per 1 januari 2010 zal voor dat jaar een nieuwe streefwaarde ontwikkeld worden voor het gebruik van kinderopvang. Uit de cijfers blijkt dat het gebruik van kinderopvang toeneemt. De definitieve gegevens van 2006 worden pas eind 2007 verwacht. De cijfers

2005 t/m 2007 zijn onderling niet goed vergelijkbaar. De hiervoor genoemde maatregelen van afgelopen jaren zorgden er voor dat huishoudens die gebruik maakten van formele kinderopvang, maar geen kinderopvangtoeslag ontvingen en dus niet bekend waren bij de Belastingdienst, nu wel bekend zijn. Dit geldt met name in de hoogste inkomensgroepen.

 
   

Tabel 24.7 Kosten voor ouders per kind/per uur

 

2006 2007

Gemiddelde uurprijs

Eerste kind

130% van het wettelijk minimumloon

1,5 x modaal

3 x modaal

€ 5,39           € 5,65

0,33               0,34

1,30               0,88

3,06                2,28

Bron: Belastingdienst Toeslagen, bewerkingen OCW

Toelichting:

In tabel 24.7 staan de kosten voor ouders voor drie verschillende inkomensklassen. Voor de laagste inkomensklassen zijn de kosten van kinderopvang voor ouders slechts een fractie van de werkelijke kosten. Voor de hogere inkomensklassen is de ouderbijdrage minder dan de helft.

24.3.3 Harmonisatie regelgeving kinderopvang en peuterspeelzalen om alle kinderen te bereiken die VVE nodig hebben

Motivering

Het kabinet gaat de regels voor kinderopvang, peuterspeelzaalwerk en voorschoolse educatie harmoniseren. Met het geharmoniseerde stelsel wil het kabinet alle kinderen met een taalachterstand bereiken. Het is uiterst belangrijk dat deze kinderen voor- en vroegschoolse educatie (VVE) volgen. Daarom mogen hun ouders geen belemmering kennen om hun kinderen aan een VVE-programma te laten deelnemen. Hierbij is het uitgangspunt dat ouders die arbeid en zorg combineren hun huidige recht op kinderopvangtoeslag behouden. In het geharmoniseerde stelsel wil het kabinet verder het laagdrempelige karakter bewaren van het huidige peuterspeelzaalwerk, ook voor kinderen die niet tot de hiervoor geschetste doelgroep behoren. De maatregelen voor het harmoniseren van voorzieningen voor 0 tot 4-jarigen laten ruimte voor verschillende manieren van uitwerking, afhankelijk van de lokale situatie. De middelen om dit voornemen van harmonisering ten uitvoer te brengen zijn opgenomen op een aanvullende post bij de begroting van Financiën. In de Hoofdlijnennotitie «Samen spelen, samen leven» heeft het kabinet in juli 2007 de hoofdlijnen van zijn plannen gepresenteerd. Het kabinet zal in de loop van 2008 een wetsvoorstel hiertoe indienen.

Instrumenten

+ Wet harmonisering kinderopvang

Het streven is dat het wetsvoorstel Harmonisering met ingang van 1 januari 2010 in werking treedt. Het kabinet zal peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen hierop voorbereiden via een implementatietraject.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 24.8 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde 2005

Waarde 2006

Streefwaarde 2009

Streefwaarde 2011

Percentage doelgroepleerlingen onder 2- en 3-jarigen dat feitelijk deelneemt aan een vve-programma Bron: 2005: Quick scan VVE, Sardes; 2006: Landelijke monitor voor- en vroegschoolse educatie 2007, Sardes

46

51

70

100

Toelichting:

Deze indicator betreft het VVE-bereik onder doelgroepkinderen vanaf 2,5 jaar tot 4 jaar. Op beleidsartikel 1, Primair Onderwijs, is deze indicator voor doelgroepkinderen van 4 en 5 jaar opgenomen. Het is de bedoeling dat het percentage doelgroepkinderen in de leeftijd van 2 tot en met 5 jaar, dat feitelijk deelneemt aan de voor- of vroegschool in deze kabinetsperiode groeit naar 100%. Voor de vier grote steden geldt dat deze doelstelling al in 2009 gehaald moet worden. De realiteit is dat een bereikt van 100% nooit helemaal realiseerbaar is. Langdurig zieke kinderen, kinderen met een geestelijk en/of (zware) lichamelijke handicap of kinderen die door de ouders om principiële redenen worden thuis gehouden kunnen namelijk niet deelnemen aan een VVE-programma.

3.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Het gehele Arbeid & Zorg-beleid, waaronder kinderopvang, is in 2006 doorgelicht en in september 2006 aan de Tweede Kamer aangeboden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 30 982, nr. 1 Herdruk). Vooralsnog zullen in 2007/2008 geen andere evaluatieonderzoeken plaatsvinden. In 2011 zal een nieuwe beleidsdoorlichting plaatsvinden op het beleidsterrein Kinderopvang/VVE.

ARTIKEL 25. EMANCIPATIE 25.1 Algemene doelstelling:

A.  Gelijke rechten en kansen voor vrouwen en mannen.

B.  Gelijke behandeling en sociale acceptatie van homoseksuelen.

Omschrijving                                           Het Verdrag van Amsterdam (art. 13) en de Algemene Wet Gelijke

Behandeling vormen het juridische kader voor het emancipatiebeleid en homo-emancipatiebeleid in Nederland. Hierin is het recht op gelijke behandeling ongeacht geslacht en seksuele geaardheid vastgelegd. Daarnaast is het VN Vrouwenverdrag belangrijk. Dit verdrag verplicht lidstaten tot gelijkheid van vrouwen en mannen voor de wet en tot het realiseren van gelijkheid voor vrouwen en mannen in de praktijk op alle maatschappelijke terreinen.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar:

+ Uitbannen van discriminatie naar geslacht en seksuele geaardheid;

+ Verbeteren van de positie van meisjes en vrouwen;

+ Veranderen van stereotype beeldvorming.

In het Beijing Platform for Action (1995) zijn hier internationaal afspraken over gemaakt. Deze zijn voor Nederland uitgewerkt in het Meerjaren-beleidplan Emancipatie. Dit meerjarenplan is in 2006 geactualiseerd voor de periode tot en met 2010 (Kamerstukken II, 2005/2006, 30 420, nrs. 1 en 2).

Het kabinet heeft in het Coalitieakkoord aangekondigd met een nieuwe emancipatienota te komen. Deze zal kort na Prinsjesdag verschijnen. Er zal een nieuwe impuls aan het emancipatiebeleid en aan het homo-emancipatie-beleid worden gegeven. Hiervoor zullen ook extra middelen worden uitgetrokken.

Verantwoordelijkheid van de minister De minister is verantwoordelijk voor het aanjagen en ondersteunen van:

  • 1. 
    het emancipatiebeleid op de departementen;
  • 2. 
    het emancipatieproces in de samenleving.

De bijdragen van de departementen aan het emancipatiebeleid worden opgenomen in de nieuwe emancipatienota.

De verantwoording aan de Tweede Kamer over de behaalde resultaten vindt plaats:

Ad 1.

+ Via de jaarlijkse begrotingen van de departementen;

+ Via een midterm review in 2009.

Ad 2.

+ Tweejaarlijks via de Emancipatiemonitor;

+ Tweejaarlijks via de Homo-emancipatiemonitor;

+ Tweejaarlijks via een gemeentemonitor homo-emancipatie.

Externe factoren                                      Behalen van de algemene doelstelling hangt af van:

+ Bestuurlijke inzet; + Individuele en collectieve initiatieven; + Maatschappelijk draagvlak; + Economische conjunctuur.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Tabel 25.1 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Streefwaarde 2011

Arbeidsparticipatie van vrouwen

Toelichting: Arbeidsdeelname van vrouwen met een

baan van ten minste twaalf uur per week

Bron: CBS, EBB module -arbeid en zorg; CBS,

Statline

57% (2006)

> 65%

Vrouwen in topposities (rijksoverheid) Toelichting: het aandeel van vrouwen in de ambtelijke top (=hoge ambtenaren schaal 15–17) Bron: ministerie van BZK

17% (2006)

25%

Ongelijke beloning van mannen en vrouwen

(overheid)

Toelichting: het gecorrigeerde beloningsverschil

tussen vrouwen en mannen bij de overheid

Bron: Emancipatiemonitor 2006

4% (2004)

2%

Sociale acceptatie van homoseksuelen Bron: SCP

85% (2006)

> 85%

25.2 Budgettaire gevolgen van beleid

 
       

Tabel 25.2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 25 (x € 1 000)

 

2006*

2007*

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

19 945

13 292

14 746

14 618

14 363

14 363

14 363

Totale uitgaven

13 635

13 218

14 820

14 618

14 363

14 363

14 363

Programma-uitgaven:

11 181

11 358

12 988

12 786

12 531

12 531

12 531

Emancipatie

             

Het verankeren van het emancipatie-

             

perspectief in het beleid van

             

departementen

   

2 488

2 286

2 031

2 031

2 031

Stimuleringsuitgaven:

             

+ Emancipatie algemeen

   

1 988

1 786

1 531

1 531

1 531

+ Onderzoek

   

500

500

500

500

500

Het versterken van het emancipatieproces

             

in de samenleving

   

8 000

8 000

8 000

8 000

8 000

Subsidies

             

+ Kennisinfrastructuur

   

3 500

3 500

3 500

3 500

3 500

+ Emancipatieprojecten

   

4 500

4 500

4 500

4 500

4 500

Homo-emancipatie

             

Het verankeren van het emancipatie-

             

perspectief in het beleid van

             

departementen

   

500

500

500

500

500

Stimuleringsuitgaven:

             

+ Homo-emancipatie algemeen

   

500

500

500

500

500

Het versterken van het emancipatieproces

             

in de samenleving

   

2000

2000

2000

2000

2000

Subsidies:

             

+ Homo-emancipatie

   

2000

2000

2000

2000

2000

Apparaatsuitgaven

2 454

1 860

1 832

1 832

1 832

1 832

1 832

Ontvangsten

53

           
  • Voor de jaren 2006 en 2007 wordt verwezen naar artikel 35 van de begroting SZW.

Coalitieakkoord

In het Coalitieakkoord zijn voor het artikel 25 enveloppegelden gereserveerd die oplopen van € 2 miljoen in 2008 naar indicatief € 10 miljoen in 2011. Vanaf 2009 is de oploop van deze middelen op de aanvullende post bij Financiën gereserveerd. Met de oploop van deze middelen worden onder andere de volgende maatregelen voorzien: + Taskforce Deeltijdplus; + Kennisinfrastructuur (homo)emancipatie; + Project tijdenbeleid 7 tot 7; + Project 1001Kracht; + Stimulering (homo)emancipatie.

 

Tabel 25.3 Budget flexibiliteit per operationele doelstelling (x € 1 000)

 
 

2008

2009

2010

2011

2012

Programma-uitgaven (totaal operationele doelstellingen) 1

Totaal juridisch verplicht

Totaal bestuurlijk gebonden

Totaal niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

2 988

5 000 7 988

12 786

4 500 8 286

12 531

4 000 8 531

12 531

3 500 9 031

12 531

3 500 9 031

Het verankeren van het emancipatieperspectief in het beleid van

departementen

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

0000 2 988 2 786 2 531 2 531

0 2 531

Het versterken van het emancipatieproces in desamenleving

+ Juridisch verplicht

+ Bestuurlijk gebonden

+ Niet-juridisch verplicht of bestuurlijk gebonden

5 000 5 000

4 500

5 500

4 000 6 000

3 500 6 500

3 500 6 500

25.3 Operationele doelstellingen

25.3.1 Het ontwikkelen en verankeren van emancipatiebeleid op de departementen

Motivering

Het onderkennen van en rekening houden met verschillen tussen burgers, waaronder verschillen in seksuele geaardheid, leidt tot een verhoging van de kwaliteit en de effectiviteit van het beleid.

Instrumenten

De belangrijkste instrumenten zijn:

+ Een nieuwe emancipatienota en homo-emancipatienota waarin

bijdragen van de departementen aan het emancipatiebeleid zijn

opgenomen; + Een samenwerkingsprogramma met de departementen ter versterking

van emancipatiedeskundigheid en (homo)emancipatie in nationaal en

internationaal beleid; + Een midterm review in 2009 op het emancipatiebeleid van de

departementen; + Internationale rapportages over de implementatie en uitvoering van

verdragsbepalingen, Europese afspraken en richtsnoeren. De minister

zal elke vier jaar aan de VN rapporteren over de voortgang in het kader

van de implementatie van het VN Vrouwenverdrag.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Tabel 25.4 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Streven 2008/2009

Streven 2011

Aantal departementen dat concrete doelen en acties op het emancipatieterrein heeft geformuleerd Bron: Emancipatienota 2007

13 (2008)

13

Aantal departementen waarmee samenwerkingsafspraken zijn

gemaakt

Bron: Midterm review 2009

-

13 (2008)

13

Motivering

25.3.2 Het stimuleren en ondersteunen van het emancipatieproces in de samenleving

Emancipatie levert een belangrijke bijdrage aan de persoonlijke ontwikkeling van burgers, aan respect voor individuele verschillen en aan de kwaliteit van de samenleving.

Instrumenten

De belangrijkste instrumenten zijn:

+ Taskforce Deeltijdplus gericht op het bevorderen van de arbeidsparticipatie van vrouwen, zowel het vergroten van het aantal uren per week als het bevorderen van de arbeidsdeelname van niet-werkende vrouwen;

+ Kennisinfrastructuur om overheden, bedrijven en maatschappelijke instellingen te ondersteunen bij de ontwikkeling en implementatie van het emancipatie- en homo-emancipatiebeleid;

+ Bestuurlijke afspraken met provincies en gemeenten over de ontwikkeling en implementatie van emancipatie- en homo-emancipatiebeleid;

+ Landelijke uitrol van het project 1001Kracht gericht op het vergroten van de maatschappelijke participatie van 50 000 vrouwen uit etnische minderheden;

+ Project koplopers tijdenbeleid 7 tot 7 gericht op het bevorderen van betere combineerbaarheid van arbeid en zorg;

+ Stimulering en ondersteuning emancipatie en homo-emancipatie.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 
         

Tabel 25.5 Indicatoren

 

Prestatie-indicator

Basiswaarde

Streven 2008

Streven 2011

Aantal bestuurlijke afspraken met gemeenten over

emancipatiebeleid

Bron: OCW administratie

-

10

25

Aantal gemeenten dat participeert in project 1001Kracht Bron: OCW administratie

6 (2007)

10

25

Aantal koplopers tijdenbeleid 7 tot 7 Bron: OCW administratie

6 (2007)

6

25

Aantal gemeenten met homo-emancipatiebeleid Toelichting: Het aantal gemeenten dat actief ( = twee of meer beleidsmaatregelen) homo-emancipatiebeleid voert Bron: SCP

42 gemeenten (2006)

42

50

Toelichting:

Het ministerie van OCW kiest ervoor om het aantal bestuurlijke afspraken en aantal deelnemers als streefcijfer op te nemen omdat hier een vrij directe invloed op kan worden uitgeoefend, door middel van directe contacten en onderhandelingen met gemeenten, provincies en andere partijen. Het ministerie van OCW kan niet rechtstreeks invloed uitoefenen op het aantal personen dat met de afspraken en met stimulering van emancipatie wordt bereikt.

25.4 Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid

 

Tabel 25.6

 
 

Onderzoek Onderwerp

AD of OD

A. Start

B.  Afgerond

Vindplaats

Beleidsdoorlichting

Artikel 35 van de Rijksbegroting SZW 2006 «Emancipatie»

AD en OD’s

A. 2006

B.  2007

1

Effectenonderzoek ex post

Overig evaluatieonderzoek

Evaluatie subsidieregeling emancipatieprojecten Evaluatie E-Quality Evaluatie Dagindeling ESF-3 Emancipatiemonitor Homo-emancipatiemonitor Gemeentemonitor homo-emancipatie

De beleidsdoorlichting zal – tegelijkertijd met de Emancipatienota – kort na Prinsjesdag 2007 worden uitgebracht.

  • 4. 
    DE NIET-BELEIDSARTIKELEN

ARTIKEL 17. NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Doel van dit artikel is het tijdelijk boeken van sectoroverschrijdende

middelen. Zodra een exacte verdeling over de betrokken beleidsartikelen

bekend is worden de middelen naar deze artikelen overgeboekt. Het

betreft:

+ Loonbijstelling;

+ Prijsbijstelling;

+ Nader te verdelen.

Op deze onderdelen worden dus geen feitelijke uitgaven verantwoord.

17.1 Budgettaire gevolgen

 

Tabel 17.1 Budgettaire gevolgen artikel 17 (x € 1 000)

 
 

2006 2007

2008 2009 2010 2011

2012

Verplichtingen

Waarvan garantieverplichtingen

0 0

-4 308 -16 807 -33 616 -67 232

  • 118 803

Uitgaven

  • 1. 
    Loonbijstelling
  • 2. 
    Prijsbijstelling
  • 3. 
    Nader te verdelen

0 0 -4 308 -16 807 -33 616 -67 232

000000 000000 0 0-4 308 -16 807 - 33 616 - 67 232

  • 118 803

0 0

  • 118 803

Ontvangsten

0 5 188

2 488 1 978 957 957

957

17.2  Loonbijstelling

De verdeling van de loonbijstelling vindt plaats volgens een verdeelsleutel die gebaseerd is op de loongevoeligheid van de uitgaven. Binnen OCW is de loonbijstelling naar de verschillende artikelonderdelen uitgedeeld. Zie voor de exacte verdeling de verdiepingsbijlage.

17.3 Prijsbijstelling

Ook hier vindt de verdeling van de prijsbijstelling plaats volgens een verdeelsleutel op basis van de prijsgevoeligheid van de uitgaven. Voor 2007 is de prijsbijstelling uitgedeeld naar de departementen. Binnen OCW is bij de prijsbijstelling naar de verschillende artikelonderdelen rekening gehouden met het afwijkende (hogere) wettelijk verplichte bijstellingspercentage op het materiële budget van het primair onderwijs. Zie voor de exacte verdeling de verdiepingsbijlage.

17.4 Nader te verdelen

Indien er een maatregel wordt getroffen die een financieel effect heeft op meer dan één artikel, wordt het totale financiële effect op dit artikel geplaatst totdat de verdeling over de beleidsartikelen kan worden gemaakt. Het kan daarbij zowel gaan om beleidsintensiveringen als om bezuinigingen. Nader te verdelen bevat nu drie onderdelen: + De efficiencytaakstelling Rijk/ZBO’s en efficiencytaakstelling materiële budgetten zijn nog niet doorvertaald naar de verschillende beleids-

artikelen. In het najaar van 2007 vindt binnen het departement de afronding van de taken-middelen-discussie plaats. Op basis daarvan moet duidelijk worden, gegeven de nieuwe taken die op OCW afkomen en de te boeken efficiencywinst, welke taken in de toekomst met een krimpend personeelsbestand niet meer vervuld zullen kunnen worden. De concrete invulling van de opgelegde efficiencytaakstelling zal in de begroting 2009 worden verwerkt.

+ De aanvullende subsidietaakstelling is centraal geparkeerd en de verdeling naar de verschillende beleidsartikelen zal in de begroting 2009 worden verwerkt

+ Taakstellende huiswerkopdracht: In het kabinet is afgesproken dat OCW nog een taakstellende huiswerkopdracht heeft. Dit bedrag is nog niet ingevuld met concrete maatregelen en is daarom voorlopig op dit artikel geboekt.

17.5 Ontvangsten

Ontvangsten die niet aan een beleidsartikel kunnen worden toegerekend, worden op dit artikel geraamd en verantwoord. Het bedrag in 2008 betreft de geraamde ontvangsten voortvloeiend uit de maatregelen van de Commissie Schutte.

ARTIKEL 18. MINISTERIE ALGEMEEN 18.1 Budgettaire gevolgen

 

Tabel 18.1 Budgettaire gevolgen artikel 18 (x € 1 000)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen 115 221

131 387

117 232

113 186

110 967

110 965

110 098

Uitgaven 116 042

Niet toe te rekenen uitgaven bestuursdepartement

Apparaatskosten onverdeeld

131 387

114 904

16 483

117 232

111 323

5 909

113 186

111 292

1 894

110 967

109 739

1 228

110 965

109 701

1 264

110 098

108 840

1 258

Ontvangsten 303

567

567

567

567

567

567

Toelichting:

In de tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van artikel 18 ministerie algemeen geraamd.

18.2  Bestuursdepartement

Op het artikel ministerie algemeen, onderdeel bestuursdepartement, staan apparaatskosten van de niet beleidsdirecties. Daarnaast worden hier de centrale kostenposten voor onder andere huisvesting, automatisering, voorlichting, bezwaarschriftencommissie enz. begroot. Dit is exclusief de personele taakstelling uit het Coalitieakkoord. De taakstelling is nog niet doorvertaald naar de directies en is nu zichtbaar op artikel 17. In de begroting van 2009 zal de taakstelling wel een zichtbare daling van de apparaatskosten weergeven.

18.3  Apparaatskosten onverdeeld

Op dit artikelonderdeel worden de kosten geraamd die het bestuursdepartement en de uitvoeringsorganisaties maken voor de invoering van OCW brede projecten.

18.3.1 Projecten

OCW verandert!

In de loop van 2007 wordt het programma OCW Verandert! beëindigd. In 2008 worden diverse taken belegd binnen de staande organisatie en worden deze waar mogelijk gekoppeld aan nieuwe taken zoals de vernieuwing van de Rijksdienst (VRD). Meer informatie over het vervolg van OCW verandert! is opgenomen in de bedrijfsvoeringsparagraaf.

ARTIKEL 19. INSPECTIES

Op dit artikel worden de apparaatuitgaven geraamd voor de inspecties van het ministerie: de Inspectie van het Onderwijs en de Erfgoedinspectie. In de apparaatskosten van de inspecties zijn begrepen alle kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de inspecties, zowel kosten van personeel, materieel en huisvesting als uitbesteed onderzoek. Door het uitvoeren van onderzoeken bij scholen en instellingen beoordeelt de Inspectie van het Onderwijs de kwaliteit van het onderwijs. De Erfgoedinspectie houdt toezicht op de naleving van specifieke wetten en levert een bijdrage aan een juist gebruik, beheer en bewaring van cultureel erfgoed.

In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van artikel 19 Inspecties geraamd.

19.1 Budgettaire gevolgen

 

Tabel 19.1 Budgettaire gevolgen artikel

19 (bedragen x

€ 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

48 976

49 459

47 436

47 334

47 325

47 323

47 318

Uitgaven

Erfgoedinspectie Inspectie van het onderwijs

47 219

2 831 46 145

49 459

3 106 46 353

47 436

2 733 44 703

47 334

2 733 44 601

47 325

2 733 44 592

47 323

2 734 44 589

47 318

2 734 44 584

Ontvangsten

123

437 0 0 0 0

0

19.2 Erfgoedinspectie

De Erfgoedinspectie waakt op nationaal niveau over het behoud en beheer van roerend cultureel erfgoed, onroerende monumenten en de kwaliteit van archeologisch onderzoek en ziet toe op de vorming van rijksarchieven.

De Erfgoedinspectie houdt toezicht op onder andere:

+ de naleving van de Wet behoud cultuurbezit; de rijkscollecties in beheer bij de musea, het verlenen van vergunning voor de uitlening van beschermde cultuurvoorwerpen en het verlenen van exportvergunningen voor cultuurgoederen;

+ de naleving van de Archiefwet; de kwaliteit van archiefvorming en beheer van de Hoge Colleges van Staat, de ministeries en de zelfstandige bestuursorganen;

+ de naleving van de Monumentenwet; enerzijds ten aanzien van

archeologische monumenten, opgravingen en vondsten en anderzijds ten aanzien van de gebouwde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten.

Als gevolg van de taakstelling uit het Coalitieakkoord en de nieuwe visie op toezicht zal het toezicht meer dan nu gebaseerd worden op risicoanalyse, selectiviteit en prioriteitsstelling. De keuzes zullen openbaar zijn. De Erfgoedinspectie zal hierbij overschakelen van eerste- naar tweedelijns

toezicht, daar waar dat mogelijk is als gevolg van de introductie van kwaliteitszorgsystemen of alternatieve (horizontale) toetsingsarrangementen.

In 2007 is – in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs – het project Digitalisering gestart, gericht op de digitalisering van poststromen en archieven enerzijds, en de verbetering van inspectieprocessen anderzijds. Dit project zal leiden tot een verhoging van de administratieve kwaliteit van beide inspecties en daarmee vergroting van de zorgvuldigheid en transparantie van het werk naar geïnspecteerde en burger. De Erfgoedinspectie zal dan ook vanaf 2008 in een digitale omgeving haar werk kunnen uitvoeren.

Het jaarlijkse inspectieverslag over de vier sectoren van het cultureel erfgoed wordt aangeboden aan zowel Eerste als Tweede Kamer. Het jaarwerkplan voor 2008 van de Inspectie, dat tot stand komt op basis van risicoanalyse, zal vanaf november 2007 openbaar zijn.

19.3. Inspectie van het Onderwijs

Voor het kalenderjaar 2008 zijn uitgaven voor een bedrag van € 44,7

miljoen opgenomen.

In het Coalitieakkoord en in het Beleidsprogramma staan een aantal

activiteiten beschreven die uitmonden in een nieuwe positionering en

werkwijze van het toezicht. Onder het motto «meer effect en minder last»

zijn de nieuwe uitgangspunten van het toezicht geformuleerd. De

uitwerking van het Coalitieakkoord en het Beleidsprogramma heeft

consequenties voor de toekomstige organisatie van de inspectie (zie ook

de bedrijfsvoeringparagraaf). In 2008 zijn de drie hoofdpunten:

+ de Inspectie van het Onderwijs start met het nieuwe proportionele

toezicht; + met ingang van het jaarwerkplan 2008 van de Inspectie van het

Onderwijs wordt programmatisch handhaven breder toegepast binnen

de onderwijssectoren; + de integratie van het financiële toezicht van de Auditdienst van OCW

met de Inspectie van het Onderwijs. Door deze ontwikkelingen kan de Inspectie adequaat inspelen op ontwikkelingen in de samenleving en veranderingen in haar omgeving.

ARTIKEL 20. ADVIESRADEN

Op dit artikel worden de apparaatuitgaven geraamd voor de adviesraden van het ministerie: de Onderwijsraad, de Raad voor Cultuur en de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT). De apparaatskosten van de adviesraden zijn opgebouwd uit de kosten die gemoeid zijn met het functioneren van de adviesraden, waaronder de vacatiegelden voor de leden van de raden, personele en materiële kosten voor de ondersteunende secretariaten en kosten van (uit te besteden) onderzoek.

De adviesraden verstrekken als onafhankelijke organen adviezen en voeren verkenningen uit ten behoeve van regering en Staten Generaal. Zij kunnen in verschillende fasen van de beleidsontwikkeling een rol spelen, variërend van een verkenning over toekomstige ontwikkelingen tot en met een advies over een afgerond wetsontwerp.

Over de financiële consequenties van de herziening van het adviesstelsel rijksbreed en de specifieke gevolgen hiervan voor onderstaande adviesraden zal in de loop van 2008 meer duidelijkheid ontstaan.

In onderstaande tabel worden de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten aan apparaatskosten (personeel en materieel) geraamd.

20.1 Budgettaire gevolgen

 

Tabel 20.1 Budgettaire gevolgen artikel 20 (x € 1 000)

 
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

7 615

7 784

7 600

7 653

7 653

6 934

6 934

Uitgaven

Onderwijsraad

Raad voor Cultuur

Adviesraad voor Wetenschaps- en

Technologiebeleid*

7 615

2  620

3 402

1 593

7 784

2 737

3 355

1 692

7 600

2  627

3 325

1 648

7 653

2  645

3 351

1 657

7 653

2  645

3 351

1 657

6 934

2 645

3 351

938

6 934

2  645

3 351

938

Ontvangsten

000000

0

20.2 Onderwijsraad

De Onderwijsraad is het adviesorgaan voor de regering en de Staten Generaal. De raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over de hoofdlijnen van het beleid en de wetgeving op het gebied van het onderwijs. Gedurende de huidige zittingsperiode (2005–2008) werkt de Onderwijsraad op basis van de hoofdlijnen van een meerjaren adviesprogramma. Bij de voorbereiding van dit programma zijn alle relevante actoren binnen en buiten het onderwijs betrokken. Het gaat om de volgende programmalijnen: + Markt, staat en maatschappij: kenniseconomie; + Markt, staat en maatschappij: maatschappelijke opdracht van het

onderwijs; + Financiering en bekostiging; + Organisatie: ontwikkeling van scholen en leraren; + Aanbod, speciale groepen en sectoren.

De Onderwijsraad brengt in 2008 naar verwachting 7 adviezen en verkenningen aan de minister van OCW, 2 adviezen aan de Tweede Kamer en 3 studies uit. Ook publiceert de raad het vierjaarlijkse verslag Stand van educatiefNederland. Hierin wordt ingegaan op actuele informatie over input, proceskenmerken en opbrengsten van het Nederlandse onderwijs. Daarnaast besteed de Onderwijsraad in dit rapport aandacht aan thema’s als internationalisering, de kern van kennisgebieden, leraren en de socialiserende functie van het onderwijs. Het werkprogramma voor 2008 wordt op Prinsjesdag aan de Staten Generaal aangeboden. Ook buiten het werkprogramma om kunnen gedurende het jaar zowel door de minister als door de Tweede Kamer adviesvragen aan de Onderwijsraad worden voorgelegd.

20.3  Raad voor Cultuur

De Raad voor Cultuur is het wettelijk adviesorgaan van de regering en de Staten Generaal op het terrein van kunst, cultuur en media. De raad adviseert, gevraagd en ongevraagd, over algemeen bindende voorschriften en het te voeren beleid op het terrein van cultuur. In 2008 brengt de Raad voor Cultuur het vierjaarlijkse Cultuurnota-advies (nu: Subsidieplan) uit voor de periode 2009–2012. Daarnaast geeft de Raad voor Cultuur invulling aan de voorgenomen overdracht van adviestaken met betrekking tot meerjarige subsidieverlening naar de betreffende fondsen.

Als gevolg van de hoofdlijnennotitie cultuurbeleid «Kunst van Leven» (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006–2007, 28 989, nr. 44) brengt de Raad voor Cultuur enkele beleidsadviezen uit, alsmede de in het werkprogramma 2008 geplande adviezen, zoals «Bibliotheekvernieuwing» en «Distributiefunctie in de filmsector».

Naast de beleidsadvisering brengt de Raad voor Cultuur veel uitvoeringsadviezen uit op het gebied van archiefvorming en monumentenzorg. Ook adviseert de Raad voor Cultuur in het kader van de wet tot behoud van cultuurbezit.

20.4  AWT

De AWT is een strategische adviesraad. De raad adviseert de regering en de Staten Generaal over het wetenschaps- en technologiebeleid, zowel in nationaal als in internationaal verband. Het onderwerp wetenschappelijke en technologische informatievoorziening is daarbij inbegrepen. De AWT brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over de hoofdlijnen van het onderzoeks- en innovatiebeleid. Met het merendeel van deze adviezen beweegt de AWT zich op de beleidsterreinen van de minister van OCW (wetenschapsbeleid) en de minister van EZ (innovatiebeleid). De helft van het budget van de AWT is dan ook afkomstig van de minister van OCW, de andere helft van de minister van EZ. Kennis, onderzoek en innovatie zijn ook van belang op andere beleidsterreinen. Daarom adviseert de AWT met enige regelmaat andere ministers en de Tweede Kamer. Naast het uitbrengen van adviezen hanteert de AWT ook andere manieren om zijn inzichten te verspreiden, zoals het organiseren van seminars of werkbezoeken.

De AWT verwacht in 2008 4 tot 6 adviezen en enkele achtergrondstudies uit te brengen. Met behoud van ruimte voor spoedadviezen zal de AWT zich in ieder geval buigen over de Europese Onderzoeksruimte, e-science, de basis van de kennissamenleving en regionaal innovatiebeleid. Deze onderwerpen zijn zorgvuldig afgestemd met de ministers van OCW en EZ,

vertegenwoordigers van andere departementen en met andere adviesraden.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

  • 1. 
    Inleiding

De bedrijfsvoering van OCW is in het afgelopen jaar opnieuw verbeterd. Dit uit zich onder andere in de resultaten van het rechtmatigheidsonder-zoek van de Algemene Rekenkamer over 2006 en in het feit dat alle OCW managers voor het eerst een verklaring over de rechtmatigheid hebben afgelegd. De Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat het ministerie van OCW in algemene zin veel beter functioneert dan voorheen, doordat de afgelopen jaren veel energie is gestoken in het op orde brengen van het ministerie. Problemen worden vaker door directies zelf gesignaleerd. De aanpak van de eenmaal gesignaleerde problemen wordt gevolgd door een regieteam onder leiding van de SG.

Van de twee onvolkomenheden die de Algemene Rekenkamer over 2005 rapporteerde, is er inmiddels één (interne controle bij het agentschap CFI) opgelost. Voor wat betreft de andere, het beheer van kunstvoorwerpen van het Rijk, zijn in 2006 belangrijke stappen gezet om deze op te lossen. De getroffen maatregelen zullen zich vanaf 2007 in de praktijk moeten gaan bewijzen.

De Algemene Rekenkamer heeft over 2006 als nieuwe onvolkomenheid gerapporteerd dat subsidiedossiers van de directie onderzoek en wetenschapsbeleid onvolledig en slecht toegankelijk zijn. Om het beheer van deze dossiers te verbeteren werkt de directie aan een nieuw subsidiebeheersysteem. Op aanbeveling van de Algemene Rekenkamer en ook in lijn met het IBO Regeldruk en Controletoren is het ministerie van OCW daarnaast gestart met een operatie om de eigen subsidieregelingen zoveel mogelijk te reduceren en standaardiseren. In verband met de waarschijnlijk benodigde aanpassing van de wetgeving, zal deze operatie naar verwachting doorlopen tot 2009.

  • 2. 
    Externe sturing

Sturen op prestatie

In de aanloop naar de begroting 2008 is het geheel aan algemene en operationele doelstellingen van de OCW begroting opnieuw tegen het licht gehouden. In het verlengde hiervan is tevens naar instrumenten en indicatoren gekeken. De begroting 2008 levert hiermee een stabiele basis voor een transparante verantwoording over het gevoerde beleid door middel van reële en inspirerende doelstellingen en zinvolle prestatiegegevens. Belangrijk hierbij is «comply or explain», wat betekent dat er ook helderheid wordt gegeven over datgene wat niet gemeten kan worden.

In de beleidsagenda worden de prioriteiten voor de komende periode toegelicht, waarbij in het «overzicht van prioriteiten, instrumenten en prestatiegegevens» de verbinding tussen de prioriteiten en de begrotingsartikelen is aangebracht.

Toezicht en handhaving

In 2006 is de nota Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht (Visie op toezicht OCW 2007–2011) uitgebracht. Ook in het in 2007 opgestelde Coalitieakkoord is ruime aandacht voor toezicht. Het toezicht dient plaats

te vinden uitgaand van vertrouwen in instellingen en burgers. De op te richten toezichthouder zal opereren conform de eisen van het Coalitieakkoord, namelijk: + Als de onderwijskwaliteit tekort schiet moet snel en effectief kunnen

worden ingegrepen. + Bij goed presteren van onderwijsinstellingen zal sprake zijn van

vermindering van toezicht.

Ontwikkelingen in het geïntegreerd toezicht: van samenwerking naar samenvoeging

In 2004 is het project Geïntegreerd Toezicht (GT) gestart om de toezicht-functies van de Inspectie van het Onderwijs, Auditdienst en Centrale Financiële Instellingen (CFI) te bundelen. Conform de eerder geformuleerde eisen van het Coalitieakkoord zal het middel van de bundeling van de toezichthouders verschuiven van samenwerking naar samenvoeging, waarmee de GT- doelstelling is geworden: Realiseer een nieuwe geïntegreerde onderwijstoezichthouder die voldoet aan de OCW-Visie op Toezicht.

De evaluatie van de Wet op het OnderwijsToezicht

Bovenstaande principes worden verder uitgewerkt bij de evaluatie van de huidige Wet op het Onderwijstoezicht (WOT), waarover vóór oktober 2007 wordt gerapporteerd aan de Tweede Kamer. In het verlengde van deze evaluatie wordt ook aangegeven welke wijzigingen in de WOT nodig zijn gelet op de gevolgen van Geïntegreerd Toezicht, Visie op Toezicht en Coalitieakkoord. Deze ontwikkelingen vergen een wijziging van de WOT onder andere gericht op:

+ Nieuw risicogericht en proportioneel toezicht met een toezicht-arrangement gebaseerd op onderwijsopbrengsten en proportionaliteit. + Het borgen van het financiële toezicht inclusief verbetering van het

toezicht op de jaarstukken. + Grondslag in de WOT voor het samenwerken met andere toezichthouders in het onderwijs, waarbij op termijn op onderdelen kan worden overgaan tot integratie van werkzaamheden. + Uitwerking van interventie (mogelijkheden) in lijn met de Visie op

Toezicht . Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de gewijzigde WOT (gepland per 1-1-2009) zal bij de Inspectie van het Onderwijs een reorganisatie worden gestart, waarbij ook de gevolgen van de taakstelling op het toezicht binnen de Rijksdienst verwerkt zullen worden.

Zeer zwakke scholen

Sinds een aantal jaren is duidelijk aan het licht gekomen dat er een niet te verwaarlozen aantal zeer zwakke scholen bestaat (op dit moment ruim 100), dat intensieve aandacht van de Inspectie van het Onderwijs behoeft. Gebleken is dat het instrumentarium om deze scholen aan te pakken beperkt is. In de huidige situatie is de procedure dat de school een verbeterplan moet opstellen. Een groot gedeelte van de scholen weet zich op deze manier te verbeteren.

Als de interventies van de Inspectie van het Onderwijs niet leiden tot het gewenste resultaat wordt overgegaan tot het zogenoemde bestuurlijk natraject, waarbij de minister dwingende maatregelen kan opleggen

(interventie). Een voorbeeld hiervan zijn de maatregelen die de minister van OCW heeft getroffen ten aanzien van het Islamitisch college Amsterdam (ICA).

Het bestaande interventiebeleid voor deze kwalitatief zeer zwakke scholen zal worden aangescherpt.

Gebleken is dat al in een eerder stadium kan worden ingegrepen en dat er meer mogelijkheden voor de Inspectie van het Onderwijs zijn om te interveniëren. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de interventiepiramide zoals deze in de nota Toezicht in vertrouwen, vertrouwen in toezicht (Visie op toezicht OCW) is ontwikkeld.

Intensiever zal ook worden ingezet op het nemen van (preventieve) bestuurlijke maatregelen, die worden getroffen om specifieke onderdelen van de sector te verbeteren die slecht scoren, zoals de vrije scholen, het speciaal onderwijs, het islamitisch onderwijs en de kleine plattelands-scholen in het noorden van het land (geldt vooral voor het primair onderwijs).

Beleidwijzer

De Beleidwijzer is een standaardwerkwijze voor de beleidsontwikkeling binnen OCW. Het beschrijft aan welke minimumeisen de ontwikkeling van beleid door OCW-medewerkers moet voldoen en welke stappen daarvoor minimaal moeten worden ondernomen. OCW wil beleid dat voldoet aan de eisen van deze tijd: niet alleen juridisch correct, maar ook als nuttig en noodzakelijk ervaren, uitvoerbaar, naleefbaar, handhaafbaar, enzovoorts. De Beleidwijzer draagt aan dit doel bij door aan te geven op welke vragen in het kader van de beleidsontwikkeling een antwoord moet worden gegeven. Ook worden aanwijzingen gegeven over het proces van beleidsontwikkeling (wie behoort wat wanneer te doen en worden controles inbouwd in het proces van de beleidsontwikkeling).

OCW Ontregelt en administratieve lastendruk

Conform het Coalitieakkoord richt OCW zich op een hernieuwde 25% administratieve lastenverlichting. Daartoe wordt in 2008 een nieuwe meting opgeleverd die inzicht geeft in de regeldruk die OCW-instellingen vanuit OCW ervaren. Deze meting geeft ook inzicht in de wíe last heeft van de regeling (de manager of de docent op de werkvloer) en de mate van irritatie die de regeling oplevert. Bij de selectie van de reductiemaatrege-len wordt rekening gehouden met díe wet- en regelgeving waar de instellingen de meeste last van hebben en irritatie van ondervinden. Ook de beeldvorming rondom regelgeving wordt aangepakt: er wordt meer ingezet op de boodschap dat niet alle regelgeving negatief is: soms zijn de instellingen juist gebaat bij uitgebreide regelgeving. Bovendien wordt het inzetten van het instrument wet- en regelgeving voor het realiseren van beleid zoveel mogelijk beperkt tot die situaties waarin geen alternatieven beschikbaar zijn. Opties hiervoor zijn: de Beleidwijzer een rol laten spelen, een advies- en toetscommissie instellen, reductie van subsidieregelingen bewerkstelligen en kappen Dor Hout.

Ontwikkelen en implementeren informatiebeleid

Doel van het informatiebeleid is bijdragen aan de beleidsdoelstellingen (bijv. aanval uitval, doorlopende leerlijn), verbeterde dienstverlening aan burger en bedrijf, vermindering administratieve lasten, en het verbeteren van transparantie en doelmatigheid. Vanuit een eigen rol werken zowel

OCW, andere overheden als de instellingen aan betere informatie-uitwisseling. Binnen de sectoren onderwijs, cultuur en wetenschap zijn er drie centrale ICT-thema’s geformuleerd:

+ Standaardisatie. Hierbij gaat het bijvoorbeeld over de gegevensuitwisseling tussen verschillende actoren (bij overdracht van een leerling van de ene school naar de andere) en het overdraagbaar maken van gegevens (zodat een gemeente bijvoorbeeld gemakkelijk overzichten op haar website kan presenteren met aantallen leerlingen in het basisonderwijs in de desbetreffende gemeente). + Digitalisering. Dit is een thema dat gevoed wordt door de enorme hoeveelheid materiaal binnen het cultureel erfgoed, de ontwikkeling van digitaal lesmateriaal en de digitalisering van gegevensuitwisseling voor verticale verantwoordingsprocessen. + E-vaardigheden. Dit is er op gericht ict geïntegreerd te kunnen toepassen en speelt een rol bij alle doelgroepen van OCW in de verschillende rollen die zij vervullen, zoals bijvoorbeeld bij leerlingen en studenten die «digiwijs» moeten zijn in de informatiemaatschappij.

Rijksbreed Informatiebeleid

In 2008 levert OCW een bijdrage aan het nationale beleid door de ontwikkelingen rond het basisregister onderwijs en het eventuele diplomaregister i.o., en het gebruik van Digid in de sector onderwijs voor te bereiden. In 2008 wordt daarnaast de loketfunctie van OCW voor ontwikkelingen rond de e-overheid actief ingezet richting uitvoeringsorganisaties om een nog betere aansluiting en gebruik van die e-overheid te waarborgen. Hieronder valt bijvoorbeeld de ontwikkeling rond de overheidsservicebus, die de uitwisseling van gegevens binnen de rijksoverheid faciliteert. Ook vindt in 2008 verdere afstemming plaats ten behoeve van de implementatie van de wetgeving op basisregistraties (GBA, NHR, BAG, Kadaster, etc.).

Informatiebeleid Onderwijs

Belangrijke acties voor het informatiebeleid onderwijs zijn het (verder) benutten van het onderwijsnummer voor het creëren van beleidsinformatie en het inzetten van standaarden voor gegevensuitwisseling. Daarnaast is het (door)ontwikkelen en samen met de instellingen – implementeren van een onderwijsarchitectuur een thema binnen het informatiebeleid onderwijs. Deze architectuur is gericht op het verbeteren van de elektronische communicatie binnen het domein maar ook met actoren daar buiten.

Informatiebeleid Publiek

OCW zet in op het actief openbaar maken van informatie. In 2008 volgt de (verdere en laatste) ontsluiting van de OCW-informatie die in 2007 geoormerkt is als informatie die interessant is voor de samenleving. Centraal uitgangspunt hierbij is het (overdraagbaar) ontsluiten daarvan via de openbare database van OCW. Belanghebbenden zijn vervolgens in staat daarmee te voldoen aan de eigen specifieke informatiebehoefte.

  • 3. 
    Interne sturing

Extern Waarderings–en Behoeftenonderzoek

Het werken met het INK-managementmodel raakt steeds verder verankerd in de departementale organisatie. Zo vindt er in 2008 weer een medewer-kertevredenheidsonderzoek plaats en komen er ook verbeteracties tot stand naar aanleiding van het tweede Extern Waarderings- en Behoeften-onderzoek (EWB).

Deze tweede enquête van begin 2007 onder de «medeproducenten» van het OCW-beleid liet zien dat er over de volle breedte verbetering is geboekt sinds 2005. Het gaat dan om het ambtelijk functioneren uit de oogpunten van respectievelijk transparantie, begrijpelijkheid, kwaliteit van beleidsuitingen en van medewerkers, klantgerichtheid en consequentheid. De uitslag leidt ertoe dat er in 2008 verbeteracties zullen worden ondernomen ten behoeve van vooral transparantie, en de begrijpelijkheid en kwaliteit van beleidsuitingen. Het departement draagt er zorg voor dat de omgeving de ontwikkelingen kan volgen via publicatie op het internet. Openbaarheid brengt in zichzelf immers al een stimulans voor verbetering.

Intern werken de ondersteunende eenheden met onderzoek naar de klanttevredenheid. Met opleidingsacties en bijstellingen naar aanleiding van positiebepalingen en verbetergesprekken krijgt de focus op «voortdurend verbeteren» ook in 2008 gestalte.

IBOControletoren

In het kader van het IBO Regeldruk en Controletoren is bij OCW met ingang van het verslagjaar 2006 de rechtmatigheidsverklaring nieuwe stijl ingevoerd. Dit betekent dat op diverse niveaus de manager als onderdeel van de deelmededeling bedrijfsvoering een rechtmatigheidsverklaring over 2006 heeft opgesteld. Vervolgens heeft de Auditdienst na controle een getrouwbeeldverklaring over 2006 afgegeven. Na afloop van het verantwoordingsproces 2006 is de implementatie van de rechtmatigheids-verklaring 2006 geëvalueerd. Daarbij bleek de werkdruk en de planlast in het invoeringsjaar door overleg over definities, verantwoordelijkheden en procedures te zijn toegenomen. Bovendien waren de meeste rechtmatig-heidsbevindingen nog afkomstig van de AD. Na deze evaluatie heeft OCW besloten voor het verslagjaar 2007 de gelaagde opbouw van de rechtmatig-heidsverklaring te handhaven omdat na het invoeringsjaar een lagere planlast wordt verwacht.

OrganisatieopzetOCW

OCW wil beter en slagvaardiger kunnen reageren op de politieke en maatschappelijke vragen. Het heeft daarom een nieuwe organisatievorm gekozen die aansluit bij de bestuurlijke verhoudingen en is toegespitst op de kansen en problemen op onze beleidsvelden. Schotten tussen de verschillende beleidsprocessen worden zoveel mogelijk opgeheven. Belangrijk ijkpunt is dat de organisatie herkenbaar en aanspreekbaar blijft voor het veld. Daartoe wordt de beleidsorganisatie ingericht in stelseldirecties die verantwoordelijk zijn voor het staande beleid en beheer, en themadirecties voor de grote actuele thema’s.

Flexibilisering

Om snel op de politieke doelen in te spelen moet OCW ook snel de juiste mensen vrij kunnen maken. Daarnaast wil OCW medewerkers met een brede manier van denken en werken. In overleg met de medezeggenschap heeft OCW instrumenten ontwikkeld om een flexibele organisatie mogelijk te maken, waarin medewerkers regelmatig van baan wisselen en zo hun kennis en ervaring uitbouwen.

Bundeling

Een slagvaardiger beleid vraagt ook om een goede ondersteuning. De politieke en ambtelijke top, zowel als de beleidsdirecties en medewerkers moeten snel en doeltreffend ondersteund kunnen worden. Daartoe worden de bedrijfsprocessen op elkaar afgestemd en een aantal ondersteunende functies gebundeld.

Taakstelling

OCW zal de taakstelling uit het Regeerakkoord Balkenende IV invullen op basis van de beleidsaccenten die voor de komende jaren zijn vastgesteld, en langs de lijnen die in het programma OCW Verandert! zijn uitgezet. Op basis van een taken-middelendiscussie wordt vastgesteld welke taken bemenst kunnen worden en welke noodgedwongen moeten vervallen. Vervolgens zal de taakstelling zodanig worden uitgerold dat medewerkers die in hun eigen functie overbodig worden, op andere, openvallende functies in het departement worden geplaatst. OCW zal daarbij gebruik maken van het natuurlijk verloop en het flexibiliseringsinstrumentarium inzetten, waarin opleiding en training belangrijke elementen zijn. Gestreefd wordt naar een werk-naar-werkgarantie.

Overdracht van nieuwe taken naar OCW

In het Regeerakkoord is vastgelegd dat de verantwoordelijkheid voor het beleid ten aanzien van emancipatie en kinderopvang overgaat van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Met deze overgang zijn de aan deze twee beleidsterreinen gekoppelde medewerkers en financiële middelen naar OCW overgegaan. Ook de taken van homo-emancipatie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zijn overgeheveld naar OCW.

Voor het uitvoeren van de kinderopvangtaken komen circa 12 fte en voor de emancipatietaken circa 34 fte van SZW over. Van het ministerie van VWS komt 1 medewerker over voor het dossier homo-emancipatie. Deze inhuizing is in een coöperatieve samenwerking naar volle tevredenheid in een zeer korte termijn gelukt.

  • 6. 
    DE DIENSTEN DIE EEN BATEN-LASTEN STELSEL VOEREN 1. CENTRALE FINANCIËN INSTELLINGEN

Tabel 1: Begroting 2008 CFI (x € 1 000)

2008

Totaal baten Totaal lasten Saldo van baten en lasten

Totaal kapitaalontvangsten Totaal kapitaaluitgaven

44 805

44 805

0

0 2 580

CFI begroot voor 2008 een exploitatiesaldo van nul. De kapitaalontvangsten zijn gelijk aan nul; de kapitaaluitgaven zijn gelijk aan de aflossing leningen. De investeringen zijn niet in de begroting opgenomen; CFI zal daarvoor begin 2008 leenfaciliteit aanvragen.

 
       

Tabel 2: Begroting baten en

lasten CFI

(x € 1 000)

   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

               

Opbrengst moederdepartement

70 892

43 318

43 755

43 422

42 748

41 672

41 672

Opbrengst overige departementen

1 346

0

350

200

200

200

200

Opbrengst derden

 

1 336

800

650

650

650

650

650

Rentebaten

 

130

50

50

50

50

50

50

Buitengewone baten

 

734 0 0 0 0 0

0

Totale baten

 

74 438

44168

44 805

44 322

43 648

42 572

42 572

Lasten

               

Apparaatskosten

 

73 636

39 388

40 757

40 325

39 698

38 396

38 475

– Personele kosten

 

27 83

26 838

24 890

24 573

23 568

22 500

22 500

– Materiele kosten

 

45 79

9 12 550

15 867

15 752

16 130

15 896

15 975

Rentelasten

 

157

500

429

390

359

343

317

Afschrijvingskosten

 

2 721

3 600

3 468

3 457

3 441

3 682

3 630

– Materieel

 

2 72

1 3 600

3 468

3 457

3 441

3 682

3 630

– Immaterieel

 

000000 0

Overige lasten

 

1 263

680

150

150

150

150

150

– Dotaties voorzieningen

 

12

5 680

150

150

150

150

150

– Buitengewone lasten

 

1 13

8 00000 0

Totale lasten

 

77 777

44168

44 805

44 322

43 648

42 572

42 572

Saldo van baten en lasten

 

-3 339

00000

0

Toelichting op de begroting van baten en lasten:

Baten

Opbrengst moederdepartement

De diensten die CFI verricht voor de in de begroting opgenomen bedragen zullen jaarlijks worden vastgesteld in een prestatiecontract met de opdrachtgever OCW. Het betreft een beleidsarme begroting, de voorlopige taakstellingen (personeel en materieel) zijn technisch verwerkt. In de

opbrengst moederdepartement is geen dekking voor de beoogde interne projectcapaciteit CFI voorzien. Dit normaalvolume van 35 fte wordt incidenteel gedekt. Over een structurele oplossing zijn OCW en CFI nog in gesprek.

Opbrengst overige departementen

Het betreft hier werkzaamheden inzake de uitvoering inburgering (minister voor Wonen, Wijken en Integratie) en bekostiging groen onderwijs (LNV).

Opbrengst derden

Het betreft hier diensten voor andere opdrachtgevers dan het ministerie van OCW, de stichting Participatiefonds voor het onderwijs (sector PO).

Rentebaten

Het betreft hier een raming op basis van de realisatie uit voorgaande jaren.

Buitengewone baten

Buitengewone baten zijn baten die geen betrekking hebben op het lopende boekjaar. De buitengewone baten zijn op nul gesteld.

Lasten

Personele kosten

De formatie CFI voor 2008 bedraagt 430 fte. De personeelskosten zijn gebaseerd op een gemiddelde bezetting going concern van 395 fte in 2008 (de projectcapaciteit van 35 fte wordt incidenteel gedekt). De gemiddelde prijs per fte in 2008 is € 63 000 (€ 61 000 salariskosten excl. prijsbijstelling 2007 en € 2000 opleiding en bewust belonen). De salarisbijstelling 2007 is nog niet verwerkt. De personele taakstelling is conform het taakstelling-plan OCW doorgevoerd.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan grotendeels uit vaste lasten. Majeure posten zijn huur gebouw € 3,4 miljoen, facilitaire kosten € 2,3 miljoen en de kosten informatievoorziening en automatisering € 9,0 miljoen. De subsidietaakstelling is technisch (beleidsarm) verwerkt, de prijsbijstelling 2007 is nog niet verwerkt in de lasten.

Rentelasten

De rentelasten CFI vloeien voort uit rente en aflossingsdragend vermogen.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten betreffen alleen materiële vaste activa. De gehanteerde afschrijvingstermijnen bedragen 10 jaar voor meubilair, 3 jaar voor hardware en 5 jaar voor bedrijfsondersteunende systemen.

Dotaties voorzieningen

De dotaties voorzieningen betreffen personeel. De dotatie is per 2008 neerwaarts bijgesteld en is in lijn met de uitgangspunten van sociaal beleid OCW (werk-naar-werk en dergelijke).

Buitengewone lasten

Buitengewone lasten zijn lasten die geen betrekking hebben op het lopende boekjaar. De buitengewone lasten zijn op nul gesteld.

 

Tabel 3: Kasstroomoverzicht CFI (x € 1 000)

 
 

2006

2007 2008 2009 2010 2011

2012

  • 1. 
    Rekening courant RHB 1 januari (incl.
     

deposito)

17 084

14 780 15 423 16 761 18 488 20 866

23 898

  • 2. 
    Totaal operationele kasstroom

-1 068

3 150 3 918 3 907 3 891 4 132

4 080

  • 3. 
    Totaal investeringskasstroom
  • 6 538

00000

0

3a. Totaal investeringen (-) –6538

00000 0

3b. Totaal boekwaarde desinvesteringen

     

(+)

000000

0

  • 4. 
    Totaal financieringskasstroom

5 302

- 2 507 - 2 580 - 2 180 - 1 513 - 1 100

  • 550

4a. Eenmalige uitkering aan moederde-

     

partement (-)

  • 250 0 0 0 0 0

0

4b. Eenmalige storting door moederde-

     

partement (+)

000000

0

4c. Aflossingen op leningen (-)

-1 448

  • 2 507 - 2 580 - 2 180 - 1 513 - 1 100
  • 550

4d. Beroep op leenfaciliteit (+)

7 000

00000 0

Rekening courant RHB 31 december

14 780

15 423 16 761 18 488 20 866 23 898

27 428

Toelichting op het kasstroomoverzicht van CFI:

CFI heeft voor 2008 en verder nog geen leenfaciliteit aangevraagd. Derhalve zijn in het kasstroomoverzicht de investeringen CFI voor deze jaren op nul gesteld. CFI heeft in de begroting wel de geraamde afschrijvingskosten opgevoerd voor een zo getrouw mogelijk beeld.

Archief)

  • 2. 
    NATIONAAL ARCHIEF
 

Tabel 2 Begroting Nationaal Archief van

baten en lasten (x € 1 000)

   
 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

             

Opbrengst OCW

15 422

25 866

17 264

16 820

16 819

16 820

16 820

Opbrengst overige departementen

000000

0

Opbrengst derden

1 294

700

700

700

700

700

700

Rentebaten

69

15

50

50

50

50

50

Buitengewone baten

2 023

964

171

151

0

0

0

Exploitatiebijdrage

000000

0

Totaal baten

18 808

27 545

18 185

17 721

17 569

17 570

17 570

Lasten

             

Apparaatskosten

17 372

26 441

17 010

16 499

16 387

16 392

16 392

– personele kosten

7 760

8 006

7 985

7 960

7 931

7 931

7 931

– huisvesting

3 685

3 691

3 697

3 703

3 709

3 715

3 715

– materiële kosten

5 927

14 744

5 328

4 836

4 747

4 746

4 746

Rentelasten

64

82

75

72

101

101

101

Afschrijvingskosten

700

1 022

1 100

1 150

750

650

650

– materieel

700

1 022

1 100

1 150

750

650

650

– immaterieel

000000 0

Dotaties voorzieningen

36 0 0 0 0 0

0

Buitengewone lasten

352

0

0

0

331

427

427

17 570

Totaal lasten

18 524

27 545

18 185

17 721

17 569

17 570

Saldo van baten en lasten

284 0 0 0 0 0

0

Toelichting op de baten:

+ Opbrengst OCW: deze bestaat uit een bijdrage voor de producten van het Nationaal Archief.

De verhoging van de bijdrage vanaf 2007 is het gevolg van het bij Voorjaarsnota verkregen incidentele (2007) en structurele (vanaf 2008) budget voor het digitale depot en het uitbreiden van de fysieke depotcapaciteit.

+ Opbrengsten derden: deze bestaan uit detacheringen (€ 100 000), verhuur van depots en kantoorruimte (€ 200 000), inkomsten uit dienstverlening aan publiek (€ 150 000) en inkomsten uit zakelijke dienstverlening en declarabele uren (€ 250 000).

+ Rentebaten: deze baten zijn begroot op basis van een vergoeding van 2%.

Archief)

+ Buitengewone baten: deze bestaan uit vrijval van voorzieningen (voorziening wachtgelden voormalige medewerkers) en subsidies/ bijdragen.

Toelichting op de lasten:

+ Personele kosten: deze post is gebaseerd op de vaste formatie van 127,9 fte. Tevens zijn de wachtgelden voor voormalige medewerkers en bijkomende personele kosten als reiskosten en opleidingen in deze post meegenomen.

De gemiddelde loonsom per personeelslid binnen de vaste formatie bedraagt hierbij € 60 400 per fte.

+ Huisvesting: deze post bevat de kosten voor huur van het gebouw van het Nationaal Archief alsmede de met dit gebouw samenhangende exploitatiekosten.

+ Materiële kosten: de piek in deze post in 2007 wordt veroorzaakt door de projecten voor het inrichten van een digitaal depot en het uitbreiden van de fysieke depotcapaciteit.

+ Rentelasten: deze vloeien voort uit het beroep op de leenfaciliteit in voorgaande jaren. De gehanteerde rentepercentages zijn conform de rentebrief van het ministerie van Financiën.

+ Afschrijvingskosten: verhoging van deze kostenpost vanaf 2007 wordt veroorzaakt door de investeringen in het digitale en fysieke depot.

Kasstroomoverzicht

 
   

Tabel 3 Kasstroomoverzicht 2008 Nationaal Archief (x € 1 000)

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Rekening-courant RHB 1 januari (incl. deposito)

4 222

3 329

3 369

4 323

5 327

5 931

  • 2. 
    Totaal operationele kasstroom
  • 506

1 022

1 100

1 150

750

650

3a –/- totaal investeringen

  • 190

-750

-

-

-

-

3b + /+ totaal boekwaarde desinvesteringen

   

-

   

-

  • 3. 
    Totaal investeringskasstroom
  • 190

-750

-

-

-

-

4a –/- eenmalige uitkering aan OCW

           

+/+ Eenmalige storting door OCW

           

-/- aflossing op leningen

  • 297

-982

  • 146
  • 146
  • 146
  • 104

+/+ beroep op leenfaciliteit

100

750 -

-

+/+ investeringsbudget depots

   

-

   

-

  • 4. 
    Totaal financieringskasstroom
  • 197
  • 232
  • 146
  • 146
  • 146
  • 104
  • 5. 
    Rekening courant RHB per 31 december (incl. deposito)

3 329

3 369

4 323

5 327

5 931

6 477

Toelichting op het kasstroomoverzicht

De liquiditeitspositie (rekening courant) van het Nationaal Archief zal de komende jaren een licht stijgende lijn vertonen. Voornaamste oorzaak hiervoor is gelegen in een verschil tussen afschrijvingen (onderdeel van de operationele kasstroom) en de aflossingen op leningen. Dit verschil is het gevolg van investeringen waarvoor geen beroep op de leenfaciliteit wordt gedaan, maar die worden gefinancierd vanuit het budget voor het digitale en fysieke depot.

Archief)

Met dit budget hangen ook de hoge investeringen in 2007 samen. Verder hebben de investeringen vanaf 2006 voornamelijk betrekking op vervangingsinvesteringen op het gebied van ict en inrichting van kantoor en studiezaal.

  • 7. 
    VERDIEPINGSHOOFDSTUK Algemeen

Algemeen

In het verdiepingshoofdstuk worden de bijstellingen van de begroting op het niveau van het artikel gepresenteerd. Het gaat hier om de veranderingen van de begroting ten opzichte van de ontwerpbegroting 2007. De bijstellingen die worden toegelicht gaan een bedrag van € 2,2 miljoen te boven en zijn beleidsmatig van aard. Dit betekent dat niet elk bedrag wordt toegelicht.

Voor de uitgaven en ontvangsten geldt dat de tabellen alleen zijn opgenomen als er mutaties hebben plaatsgevonden. Voor de verplichtingen zijn de tabellen opgenomen als de mutaties afwijken van de mutaties in de uitgaven. De FES-middelen zijn conform de richtlijnen opgenomen als technische mutaties (desalderingen). Het totaaloverzicht is toegelicht in de beleidsagenda.

De begroting bevat een aantal veranderingen die een gelijke toelichting kennen, maar op meerdere artikelen betrekking hebben. Het betreft hier de volgende onderwerpen:

  • 1. 
    Loonbijstelling tranche 2007;
  • 2. 
    Prijsbijstelling tranche 2007;
  • 3. 
    Ombuigingen uit het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV: + Efficiencytaakstelling rijksdienst/ZBO’s; + Efficiencytaakstelling materiële budgetten; + Taakstelling subsidies; + Rente rijkshuisvestingsprojecten op 6,5%; + Fusieprikkels VO; + Teldatum MBO; + Profijtbeginsel Cultuur.
  • 4. 
    PIA taakstelling Balkenende II;
  • 5. 
    Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep;
  • 6. 
    Gevolgen generaal pardonregeling.

Loonbijstelling tranche 2007

De loon- en prijsbijstelling tranche 2007 is uit de zogenaamde aanvullende posten in de Miljoenennota aan de OCW-begroting toegedeeld. Vervolgens worden deze bijstellingen over de verschillende artikelen verdeeld. De kabinetsbijdrage is bij Voorjaarsnota 2007 vastgesteld. Voor de loonbijstelling betreft het een bedrag van € 613,4 miljoen voor 2007 aflopend tot € 587,2 miljoen in 2012.

De uitdeling van de loonbijstelling over de beleidsartikelen is als volgt verwerkt:

 

Tabel 1 Verdeling loonbijstelling (x € 1 000)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs

216 896

207 491

206 905

205 985

205 135

203 928

Voortgezet onderwijs

153 847

142 702

140 464

139 682

139 347

139 952

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

63 327

62 386

62 768

62 752

62 908

62 968

Hoger beroepsonderwijs

41 402

39 774

40 756

41 197

42 021

42 447

Wetenschappelijk onderwijs

67 911

65 159

66 138

67 136

68 123

68 634

Internationaal beleid

291

262

263

263

263

263

Onderwijspersoneel

804

135

442

451

451

451

Studiefinanciering

1 227

1111

1 150

1 148

993

1 168

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

302

271

277

270

224

264

Lesgelden

104

93

96

94

75

93

Cultuur

12 746

12 556

12 460

12 561

12 540

12 559

Media

645

608

608

608

606

606

Onderzoek en wetenschappen

15 560

15 032

15 112

13 976

13 215

13 195

Kinderopvang

27 590

28 003

28 654

29 396

29 970

30 510

Emancipatie

62

62

62

62

62

62

Nominaal en onvoorzien

7 618

7 604

7 640

7 532

7 465

7 465

Ministerie algemeen

1 840

1 604

1 586

1 556

1 556

1 542

Inspecties

1 089

954

952

951

951

951

Adviesraden

144

127

127

127

127

127

Totaal uitdeling

613 405

585 934

586 460

585 747

586 032

587 185

Prijsbijstelling tranche 2007

In de Voorjaarsnota 2007 is de prijsbijstelling tranche 2007 uitgedeeld over de departementale begrotingen. Voor OCW betreft dit, exclusief indexering WSF/WTOS, € 80,5 miljoen in 2007 oplopend naar € 84,2 miljoen in 2012. Bij de uitdeling van de prijsbijstelling over de verschillende artikelen is rekening gehouden met het afwijkende (hogere) wettelijk verplichte bijstellingspercentage met name op het materiële budget van het primair onderwijs. De prijsbijstelling tranche 2007 wordt als volgt over de beleidsartikelen verdeeld:

 

Tabel 2 Verdeling prijsbijstelling (x € 1 000)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs

16 893

16 723

16 708

16 717

16 666

16 566

Voortgezet onderwijs

6 861

7 645

7 772

7 874

7 851

7 887

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

6 026

5 973

6 005

6 001

6 017

6 034

Technocentra

81

81

81

0

0

0

Hoger beroepsonderwijs

6 112

6 195

6 318

6 377

6 484

6 545

Wetenschappelijk onderwijs

9 207

9 315

9 440

9 574

9 713

9 801

Internationaal beleid

74

76

75

75

75

75

Onderwijspersoneel

517

517

517

517

517

517

Informatie- en communicatietechnologie

277 0 0 0 0

0

Studiefinanciering

10 910

11 152

11 602

11 999

12 362

12 793

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

80

81

83

81

67

79

Lesgelden

27

28

29

28

22

28

Cultuur

4 928

4 958

4 990

4 988

4 982

4 985

Media

9 271

9 297

9 359

9 420

9 447

9 499

Onderzoek en wetenschappen

2 816

2 754

2 769

2 621

2 536

2 536

Kinderopvang

5 457

5 537

5 663

5 807

5 918

6 025

Emancipatie

70

70

70

70

70

70

Ministerie algemeen

659

616

590

586

586

584

Inspecties

168

167

166

166

166

167

Adviesraden

26

26

26

26

26

26

Totaal

80 460

81 211

82 263

82 927

83 505

84 217

Consequenties Coalitieakkoord

De ombuigingen die voor OCW voortvloeien uit het coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV worden hier toegelicht. Het gaat om een vertaling van de financiële gevolgen van het Coalitieakkoord.

Efficiencytaakstelling Rijksdienst/ZBO’s

De «efficiencytaakstelling op de Rijksdienst en de ZBO’s» is voor de ZBO’s die meelopen in deze taakstelling, de NOS, de IB-Groep en TNO, reeds in de begroting verwerkt.

Het resterende deel van deze taakstelling (zie de regel «nominaal en onvoorzien» in onderstaande tabel) is nog niet doorvertaald naar de verschillende artikelen. In het najaar van 2007 vindt binnen het departement een taken-middelen-discussie plaats. Op basis daarvan moet duidelijk worden, gegeven de nieuwe taken die op OCW afkomen en de te boeken efficiencywinst, welke taken in de toekomst met een krimpend personeelsbestand niet meer vervuld zullen kunnen worden. De concrete invulling van de opgelegde efficiencytaakstelling zal in de begroting 2009 worden verwerkt.

 

Tabel 3 Efficiencytaakstelling rijksdienst/ZBO’s (x € 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs 0

-35

  • 68
  • 136
  • 271
  • 271

Voortgezet onderwijs 0

  • 109
  • 219
  • 438
  • 875

-875

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 0

  • 25
  • 50
  • 100
  • 202
  • 202

Hoger beroepsonderwijs 0

  • 59
  • 118
  • 236

-471

-471

Studiefinanciering 0

-471

-943

  • 1 885
  • 3 769

-3 769

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0

  • 126
  • 252
  • 505
  • 1 010
  • 1 010

Lesgelden 0

-42

-84

  • 168
  • 337

-337

Cultuur 0

-3

  • 5
  • 11
  • 21
  • 21

Media 0

  • 186

-373

  • 745
  • 1 490
  • 1 490

Onderzoek en wetenschappen 0

  • 687
  • 1 374
  • 2 748
  • 5 497
  • 5 497

Nominaalenonvoorzien 0

-3 991

-7 981

  • 15 962

-31 924

-31 924

Ministerie algemeen 0

0

  • 1
  • 1

-3

-3

Totaal 0

-5 734

-11 468

  • 22 935
  • 45 870
  • 45 870

Efficiencytaakstelling materiële budgetten

De aanvullende efficiencytaakstelling materiële budgetten voor de ZBO’s die meelopen in deze taakstelling, de NOS, de IB-Groep en TNO, is reeds in de begroting verwerkt. Het resterende deel van deze taakstelling (zie de regel «nominaal en onvoorzien» in onderstaande tabel) is nog niet doorvertaald naar de verschillende artikelen.

 

Tabel 4 Efficiencytaakstelling materiële budgetten (x € 1 000)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs 0

-1

  • 1

-3

  • 5
  • 5

Voortgezet onderwijs 0

-9

  • 18

-35

-71

-71

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 0

  • 2

-4

-8

  • 16
  • 16

Hoger beroepsonderwijs 0

  • 5
  • 10
  • 19

-38

-38

Studiefinanciering 0

-38

-76

  • 152

-305

-305

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten 0

  • 10
  • 20

-41

-82

-82

Lesgelden 0

-3

-7

  • 14
  • 27
  • 27

Media 0

  • 15

-30

  • 60
  • 121
  • 121

Onderzoek en wetenschappen 0

  • 52
  • 105
  • 209

-418

-418

Nominaalenonvoorzien 0

-317

  • 634
  • 1 268
  • 2 536
  • 2 536

Totaal 0

-452

-905

  • 1 809
  • 3 619

-3 619

Taakstellingsubsidies&Rente huisvestingsprojecten op 6,5%

Zowel de subsidietaakstelling als de taakstelling «Rente huisvestingsprojecten op 6,5%» zijn door OCW conform de door het kabinet gehanteerde verdeelsleutels naar de diverse artikelen doorvertaald. Op de artikelen is deze taakstelling zoveel waar mogelijk ingevuld door te korten op subsidies. Zo slaat de subsidietaakstelling bij Onderzoek en wetenschappen met name neer bij de KB, KNAW en het NWO. Daarom zijn deze instellingen ook uitgezonderd in de efficiencytaakstelling op de Rijksdienst en de ZBO’s. Wanneer concrete invulling op subsidies of huisvesting niet mogelijk was, is binnen het artikel gezocht naar alternatieve dekking. De aanvullende subsidietaakstelling staat centraal geparkeerd op beleids-artikel nominaal en onvoorzien en wordt bij 1e suppletore begroting 2008

verdeeld over de verschillende beleidsartikelen.

 
   

Tabel 5 Taakstelling subsidies (x € 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs

0

  • 2 345
  • 2 470
  • 5 900
  • 5 680
  • 5 815

Voortgezet onderwijs

0

  • 2 113

-4 226

  • 5 235
  • 5 455
  • 5 320

Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie

0

-4 133

-4 517

-4 625

  • 4 960

-4 690

Hoger beroepsonderwijs

0

  • 2 906

-4 306

-7 238

  • 7 155

-7 238

Wetenschappelijk onderwijs

0

-4 706

-7 493

  • 12 598
  • 12 453
  • 12 598

Internationaal beleid

0

  • 206

-412

  • 832
  • 832

-832

Cultuur

0

  • 233
  • 233
  • 233
  • 233
  • 233

Onderzoek en wetenschappen

0

-3 354

  • 12 258
  • 30 579
  • 30 472

-30 514

Kinderopvang

0

  • 104
  • 209
  • 418
  • 418

-418

Emancipatie

0

  • 126
  • 255
  • 510
  • 510
  • 510

Ministerie algemeen

0

  • 133
  • 243
  • 451
  • 451

-451

Nominaal en onvoorzien

0

0

-8 192

  • 16 386

-32 772

-32 772

Totaal

0

  • 16 004
  • 40 459
  • 80 650
  • 97 036
  • 97 036

Tabel 6 Rente huisvestingsprojecten

op

6,5% (x € 1 000)

 
     
   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Primair onderwijs

Wetenschappelijk onderwijs

Cultuur

Ministerie algemeen

   

0 0 0 0

  • 2 256
  • 1 838 - 233
  • 28
  • 2 256
  • 1 838 - 233
  • 28
  • 2 256
  • 1 838 - 233
  • 28
  • 2 256
  • 1 838 - 233
  • 28
  • 2 256
  • 1 838 - 233
  • 28

Totaal

   

0

-4 355

-4 355

-4 355

  • 4 355

-4 355

Fusieprikkels VO

Het betreft de taakstelling fusieprikkels in het voortgezet onderwijs. Deze taakstelling wordt als volgt ingevuld:

 
               

Tabel 7 Fusieprikkels VO (x € 1 000)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Voortgezet onderwijs

           

+ formatiekorting bovenbouw brede scholengemeen-

           

schappen

0

  • 12 300
  • 35 000
  • 35 000
  • 35 000
  • 35 000

+ budget voor aanvullend schoolbudget

0

  • 12 900
  • 12 927
  • 12 927
  • 12 927
  • 12 927

+ budget voor arbeidsmarktknelpunten

0

0

-8 945

-8 945

  • 8 945

-8 945

+ budget voor kwaliteit/innovatie

0

0

  • 5 000
  • 6 500
  • 6 500
  • 6 500

+ budget voor de Beroepskolom (vmbo-aandeel)

0

0

  • 18 128
  • 16 628
  • 16 628
  • 16 628

+ restbudget reservering vereenvoudiging BSM

0

  • 2 800

-4 000

-4 000

  • 4 000

-4 000

Totaal

0

  • 28 000
  • 84 000
  • 84 000
  • 84 000
  • 84 000

Teldatum MBO

Dit betreft de invoering van een 2e telmoment in de mbo-sector. Deze maatregel beoogt een prikkel om het voortijdig schoolverlaten tegen te gaan. Wanneer de instellingen in staat zijn deelnemers op beide teldata binnen de instelling te houden, worden zij gecompenseerd voor deze ingeboekte taakstelling.

 

Tabel 8 Teldatum MBO (x € 1 000)

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 0

0

  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000

Totaal

0

0

  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000

Profijtbeginsel Cultuur

De taakstelling profijtbeginsel cultuur wordt ingevuld door een combinatie van maatregelen op terreinen waar privaat profijt is van kunst: cultuur-producerende instellingen, aankoop beeldende kunst en enkele overige subsidies.

 

Tabel 9 Profijtbeginsel Cultuur (x € 1 000)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Cultuur

0

  • 15 000
  • 20 000
  • 35 000
  • 50 000
  • 50 000

Totaal

0

  • 15 000
  • 20 000
  • 35 000
  • 50 000
  • 50 000

PIA taakstelling Balkenende II

Dit betreft het laatste deel van de taakstelling «Professioneel Inkopen en Aanbesteden» van het kabinet Balkenende II. Deze taakstelling als volgt verdeeld over onderstaande beleidsartikelen.

 

Tabel 10 PIA taakstelling Balkenende II (x € 1 000)

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Cultuur

Onderzoek en wetenschappen

Ministerie algemeen

Inspectie

-427

  • 66 -98
  • 21

-427

  • 66 -98
  • 21

-427

  • 66 -98
  • 21
  • 427
  • 66 -98
  • 21
  • 427
  • 66 -98
  • 21

-427

  • 66
  • 98
  • 21

Totaal

-612

-612

-612

  • 612
  • 612

-612

Kasschuif systeemvernieuwing IB-Groep

Deze mutatie wordt centraal toegelicht, omdat het een mutatie betreft die op meerdere artikelen betrekking heeft en op een aantal artikelen de € 2,2 miljoen overschrijdt.

De kasschuif is nodig om de kasstromen van een systeemvernieuwing bij de IB-Groep per jaar mogelijk te maken. In totaal gaat het om een verschuiving van € 11,2 miljoen in 2012 naar 2011. De vernieuwing zal op termijn leiden tot een besparing op het budget van de IB-Groep door een efficiencyverhoging. Deze besparing wordt vanaf 2012 weer overgeheveld naar de artikelen 1, 3, 4, 6, 11, 12 en 13.

Gevolgengeneraal pardonregeling

Op basis van de nieuwe generaal pardonregeling wordt de leerlingen- en studentenraming opwaarts bijgesteld. Voor 2007 en 2008 zijn de uitgaven op de OCW-begroting verhoogd met € 11 miljoen in 2007 en € 20,9 miljoen in 2008. Dit is als volgt over de artikelen verdeeld:

Tabel 11 Gevolgen generaal pardonregeling (x € 1 000)

2007              2008

Primair onderwijs

Voortgezet onderwijs

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie

Hoger beroepsonderwijs

Wetenschappelijk onderwijs

Studiefinanciering

Tegemoetkoming studiekosten

Totaal uitgaven                                                                                                11053           20936

 

1 047

987

346

413

3 060

3 236

1 200

3 600

800

2 300

3 100

8 800

1 500

1 600

ARTIKEL 1: PRIMAIR ONDERWIJS

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

8 238 646

139 961

252 465

8 230 887

160 485

308 547

8 199 649

158 679

301 179

8 168 826

139 800

254 457

8 136 577

89 442

229 306

 

Stand ontwerpbegroting 2008

8 631 072

8 699 919

8 659 507

8 563 083

8 455 325

8 425 726

Specificatie nieuwe mutaties

             
     
     

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
 

261 262

233 997

225 296

224 485

223 606

  • 2. 
    Autonome mutaties
 
  • 28 953

-4 013

  • 1 000
  • 1 000
  • 3 000
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
 

20 156

78 563

76 883

30 972

8 700

1.

Brede Scholen

 

6 000

       

2.

Cfi: Prestatiecontract 2007

 

1 450

       

3.

Efficiencytaakstelling Rijksdienst/zbo’s

 

-36

  • 69
  • 139
  • 276

4.

Enveloppe Kinderopvang

   

53 500

41 500

   

5.

Enveloppe Onderwijs

   

31 300

31 300

31 300

31 300

6.

Begin- en tussentoets

 
  • 11 900
 

11 250

11 250

 

7.

Betaalritme regeling bestuur en management

24 272

-7 633

  • 599
  • 1 441
  • 11 233

8.

Flankerend beleid schoolbegeleidingsdiensten

  • 250
 

250

   

9.

Personele uitgaven

 

411

       

10.

Service gericht uitvoeren

 

733

       

11.

Systeemvernieuwing IB-groep

         

56

12.

Weer Samen Naar School

 

190

       

13.

OCW-herschikking

 
  • 6 682

-4 434

  • 6 614
  • 6 800
  • 6 675

14.

Onderwijsnummer

 

6 700

7 700

5 900

   

15.

Rente Rijkshuisvestingsprojecten

op 6,5%

 
  • 2 256
  • 2 256
  • 2 256
  • 2 256

16.

Taakstelling Subsidies

   

-89

  • 214

-3 644

  • 3 424

17.

Beperking budget Personeels- en beleid

Arbeidsmarkt-

       
  • 9 000

18.

Zorgmiddelen

         

9 000

19.

Inzet BAPO voor zorg

 
  • 18
  • 239

-3 565

2 702

1 208

20.

Invoering jaarverslag

 

-750

750

     

Totaa

l

 

252 465

308 547

301 179

254 457

229 306

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Ter stimulering van experimenten op het gebied van brede scholen wordt € 6 miljoen in 2007 ingezet. Daarnaast is door een overboeking van artikel 3, Voortgezet Onderwijs, € 23 miljoen beschikbaar voor multifunctionele accommodaties en € 2 miljoen voor extra huisvesting naar aanleiding van beroepen. Deze twee overboekingen betreffen FES-middelen.

3.3

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.4

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 1.

3.5

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 1.

3.6

Het budget voor begin- en tussentoets wordt gebruikt als dekking voor het flankerend beleid aanpassing gewichtenregeling (compensatieregeling). De kosten van de compensatieregeling vallen vooral in 2009 en 2010. Met deze mutatie wordt de in 2007 beschikbare ruimte naar die jaren verschoven.

3.7

Deze mutatie betreft een aanpassing van het betaalritme van de regeling Bestuur en Management. Per saldo kunnen de scholen hierdoor de komende periode eerder over deze middelen beschikken.

3.11

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.13

Deze mutatie betreft het aandeel binnen het artikel primair onderwijs aan de oplossing van de totale OCW-problematiek die is vastgesteld bij het opstellen van de begroting 2008. Daarnaast wordt vanuit dit artikel bijgedragen aan de taakstellingen «rente rijkshuisvestingsprojecten op 6,5%» (zie mutatie 3.15) en «subsidies» (zie mutatie 3.16). Om het totaal van deze taakstellingen te dekken, wordt de reservering ingezet voor de zogenaamde BAPO-regeling en wordt een beperkt deel van de loonbijstelling 2007 ingezet. Deze laatste inzet betreft met name het niet indexeren met de loonbijstelling 2007 van de bedragen die de scholen ontvangen voor de regeling «bestuur en management».

3.14

Na een jaar ervaring met het invoeringsproces van het onderwijsnummer in het primair onderwijs, blijkt dat invoering aldaar complexer is dan in andere sectoren. Dit leidt tot hogere kosten voor de betrokken partijen.

3.15

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.16

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.17

De toevoeging van de laatste middelentranche voor Integraal Personeelsbeleid wordt verschoven van 1 januari 2011 naar 1 augustus 2011. Het daarbij incidenteel vrijvallende bedrag van € 9 miljoen wordt ingezet voor de zorgbekostiging.

3.18

Naast de in de Voorjaarsnota opgenomen structurele verhoging van het

zorgbudget, vindt in 2011 incidenteel een verhoging plaats met € 9

miljoen.

3.19

De in de begroting opgenomen reservering voor de BAPO-regeling, is

structureel ingezet als dekking voor de taakstellingen die voorvloeien uit

de begrotingsvoorbereiding 2008 (zie de toelichting bij mutatie 3.13). In de

jaren 2008 tot en met 2010 resteerde incidenteel nog enige ruimte. Deze

wordt naar 2011 en 2012 verschoven en gebruikt ter verhoging van het

zorgbudget.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

51 906

40 642

25 000

33 006 8 100

19 606

2 006

2 006

 

Stand ontwerpbegroting 2008

117 548

41 106

19 606

2 006

2 006

2 006

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Desalderingen

25 000

25 000

8 100

8 100

     

Totaal

25 000

8 100

     

ARTIKEL 3: VOORTGEZET ONDERWIJS

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

5 869 481

55 202

131 826

5 744 990

31 650

245 566

5 678 111

24 074

389 533

5 662 934

3 655

354 965

5 648 328

  • 12 521

309 926

 

Stand ontwerpbegroting 2008

6 056 509

6 022 206

6 091 718

6 021 554

5 945 733

5 963 346

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

134 152

179 666

177 764

175 632

175 296

  • 1. 
    Overboeking art. 10.02 naar 03.05
 

31 541

31 150

30 098

30 098

  • 2. 
    Bijstellingen uit aanvullende posten

160 708

150 347

148 236

147 556

147 198

  • 3. 
    Desalderingen
  • 23 000
       
  • 4. 
    Overboekingen intern

-3 134

  • 1 600
  • 1 600
  • 2 000
  • 2 000
  • 5. 
    Overboekingen extern

-422

  • 622
  • 22
  • 22
 
  • 2. 
    Autonome mutaties

346

413

     
  • 1. 
    Leerlingen volume (pardonregeling)

346

413

     
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties

-2 672

65 487

211 769

179 399

134 630

  • 1. 
    Fusieprikkels VO
 
  • 28 000
  • 84 000
  • 84 000
  • 84 000
  • 2. 
    Taakstelling subsidies
 
  • 2 113

-4 226

  • 5 235
  • 5 455
  • 3. 
    OCW-herschikking
  • 2 441
  • 1 78 7

-873

  • 2 064
  • 1 645
  • 4. 
    Efficiencytaakstelling Rijksdienst
 
  • 118
  • 237
  • 473
  • 946
  • 5. 
    Enveloppe Onderwijs
 

96 105

301 105

271 105

226105

  • 6. 
    Intertemporale compensaties
  • 231

1 400

   

571

Totaal

131 826

245 566

389 533

354 965

309 926

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.1.

De eerste technische mutatie bij zowel de uitgaven- als de ontvangstenraming betreft de overboeking van de budgetverantwoordelijkheid van de projectdirectie Informatie en communicatietechnologie naar de directie voortgezet onderwijs en hangt tevens samen met het besluit van de voorzitter van de Tweede Kamer de status van het Groot Project te beëindigen.

2.1

Zie het algemene deel in de verdiepingsbijlage.

3.1, 3.2 en 3.4

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.5

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 3.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

129 196

22 550

  • 19 400

23 861 49 879

6 361 48 829

1 361 47 776

1 361

1 361

Stand ontwerpbegroting 2008

132 346

73 740

55 190

49 137

1 361

1 361

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Overboeking van art. 10.90 naar 03.90
  • 2. 
    Desaldering
  • 2. 
    Autonome mutaties
  • 1. 
    Bijstelling ontvangsten
  • 23 000 3 600

49 879

48 829

47 776

 

Totaal

  • 19 400

49 879

48 829

47 776

 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.1

Zie de eerste alinea onder de toelichting op de nieuwe mutaties bij de uitgaven.

2.1

Extra ontvangsten in verband met terugvorderingen voor risicoleerlingen

vo-bve.

ARTIKEL 4: BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENEDUCATIE

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

3 057 301

72 700

80 770

3 038 432

44 340

106 764

3 057 368

12 122

  • 52 731

3 056 009

4 540

  • 54 470

3 061 617

1 873

  • 57 067
 

Stand ontwerpbegroting 2008

3 210 771

3 189 536

3 016 759

3 006 079

3 006 423

3 005 074

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

70 769

70 187

67 601

67 581

67 775

  • 1. 
    Bijstellingen uit aanvullende posten

69 353

68 359

68 773

68 753

68 925

  • 2. 
    Desalderingen

2000

3 000

     
  • 3. 
    Overboekingen intern

-796

  • 1 140
  • 1 140
  • 1 140
  • 1 140
  • 4. 
    Overboekingen extern

212

-32

-32

-32

  • 10
  • 2. 
    Autonome mutaties

3 060

3 236

     
  • 1. 
    Leerling volume (pardonregeling)

3 060

3 236

     
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties

6 941

33 341

  • 120 332
  • 122 051
  • 124 842
  • 1. 
    Effciencytaakstelling Rijksdienst/zbo’s
 
  • 27
  • 54
  • 108
  • 218
  • 2. 
    Enveloppe mbo
 

8 000

8 000

8 000

8 000

  • 3. 
    Enveloppe onderwijs
 

26 501

26 501

26 501

26 501

  • 4. 
    Intertemporele compensatie

991

   

3 000

147

  • 5. 
    Leerlinggebonden financiering (LGF)

3 500

       
  • 6. 
    Onderwijsnummer

3 000

3 000

     
  • 7. 
    Risico ESF

1 500

       
  • 8. 
    Taakstelling subsidies/begrotingsproblematiek
  • 2 050

-4 133

  • 6 779
  • 11 444
  • 11 272
  • 9. 
    Teldatum mbo
   
  • 148 000
  • 148 000
  • 148 000

Totaal

80 770

106 764

  • 52 731
  • 54 470
  • 57 067

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.2 en 3.3

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 4.

3.5

Om de toename van het aantal gehandicapte mbo deelnemers in 2007 op

te kunnen vangen is het beschikbare budget in dit jaar verhoogd met € 3,5

miljoen.

3.6

Omdat zowel instellingen als IBG bij de invoering van het onderwijsnummer extra kosten moeten maken (bijvoorbeeld het wijzigen van accountantsprocedures en testen), is het budget in de jaren 2007 en 2008 opgehoogd met € 3 miljoen.

3.7

Naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State over de vaststelling van ESF subsidie is ROC Twente in het gelijk gesteld. Er zijn een aantal gelijksoortige zaken waarbij tevens van te voren ingehouden subsidiebedragen alsnog uitgekeerd moeten worden. Ingeschat wordt dat het totaal uitkomt op minimaal € 1,5 miljoen.

3.8 en 3.9

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

82 250 2 000

3 000

       

Stand ontwerpbegroting 2008

84 250

3 000

       

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Desalderingen

2 000

2 000

3 000

3 000

     

Totaal

2 000

3 000

     

ARTIKEL 5: TECHNOCENTRA

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

9 136

100

81

9 136 81

9 136 81

9 176

   

Stand ontwerpbegroting 2008

9 317

9 217

9 217

9 176

   

Specificatie nieuwe mutaties

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Desalderingen
  • 2. 
    Aanvullende post

81

81

81

81

81

81

9 176

9 176

 

Totaal

81

81

81

9 176

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

9 136

100

9 136

9 136

9 176

   

Stand ontwerpbegroting 2008

9 236

9 136

9 136

9 176

   

Specificatie nieuwe mutaties

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Desalderingen
     

9 176

9 176

 

Totaal

     

9 176

 

ARTIKEL 6: HOGER BEROEPSONDERWIJS

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

1 968 462

9 804

54 494

2 003 145

12 127

70 709

2 050 982

9 796

67 606

2 072 498

11 433

62 047

2 112 257

13 319

66 613

 

Stand ontwerpbegroting 2008

2 032 760

2 085 981

2 128 384

2 145 978

2 192 189

2 213 727

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

49 706

50 412

52 373

52 873

53 804

  • 1. 
    Bijstellingen uit aanvullende posten

47 514

45 969

47 074

47 574

48 505

  • 2. 
    Overboekingen intern

2 192

4 443

5 299

5 299

5 299

  • 2. 
    Autonome mutaties

1 200

3 600

     
  • 1. 
    Studentenvolume (pardonregeling)

1 200

3 600

     
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties

3 588

16 697

15 233

9 174

12 809

  • 1. 
    Efficiencytaakstelling Rijksdienst/zbo’s
 
  • 64
  • 128
  • 255
  • 509
  • 2. 
    Enveloppe Onderwijs (p 4)
 

19 667

19 667

19 667

19 667

  • 3. 
    Intertemporele Compensatie

3 588

   

-3 000

806

  • 4. 
    Taakstelling Subsidies
 
  • 2 906

-4 306

-7 238

  • 7 155

Totaal

54 494

70 709

67 606

62 047

66 613

Toelichting op de nieuwe mutaties:

2.1

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.1 en 3.4

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.2

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 6 en 7.

3.3

Om de doelstelling van 15% meer instroom (vooral in het hbo) te halen, vindt er in 2007 een versnelling plaats ad € 3 miljoen van het mbo-programma. (Omdat de middelen voor bèta/techniek voor de gehele onderwijskolom op begrotingsartikel 6 staan, is de versnelling voor het mbo-programma op dit artikel verwerkt).

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

6 017

6 017

8 017

17

17

 

Stand ontwerpbegroting 2008

6 017

6 017

8 017

17

17

17

ARTIKEL 7: WETENSCHAPPELIJK ONDERWIJS

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

3 467 043

  • 24 866

75 116

3 518 086

  • 42 183

6 708

3 568 432

  • 54 239

290

3 619 674

  • 61 335
  • 1 683

3 670 381

  • 65 337

11 654

 

Stand ontwerpbegroting 2008

3 517 293

3 482 611

3 514 483

3 556 656

3 616 698

3 635 517

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

74 316

81 781

78 450

79 582

90 774

  • 1. 
    Bijstellingen uit aanvullende posten

77 118

74 474

75 578

76 710

77 836

  • 2. 
    Desalderingen
  • 5 000

5 000

   

10 066

  • 3. 
    Bijstelllingen budgettair neutraal

1 447

1 365

1 365

1 365

1 365

  • 4. 
    Overboekingen intern

751

942

1 507

1 507

1 507

  • 2. 
    Autonome mutaties

800

2 300

     
  • 1. 
    Studenten volume (pardonregeling)

800

2 300

     
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
 
  • 77 373
  • 78 160
  • 81 265

-79 120

  • 1. 
    Decentralisatie Huisvesting AZ-en
 

2 000

4 000

6 000

8 000

  • 2. 
    Enveloppe Innovatie, kennis en onderzoek (p 2)
 

17 000

17 000

17 000

17 000

  • 3. 
    Enveloppe Onderwijs (p 4)
 

8 333

8 333

8 333

8 333

  • 4. 
    Taakstelling Subsidies & Rente Rijkshuisves-
         

tingsprojecten op 6,5%

 

-4 706

-7 493

  • 12 598
  • 12 453
  • 5. 
    Programma Vernieuwingsimpuls (soc)
 
  • 100 000
  • 100 000
  • 100 000
  • 100 000

Totaal

75 116

6 708

290

  • 1 683

11 654

Toelichting op de nieuwe mutaties:

2.1

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.1

Het betreft hier de budgettaire vertaling van het convenant Decentralisatie Huisvesting Academische Ziekenhuizen (DHAZ) van 9 december 2003 tussen de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Raden van Bestuur van de academische ziekenhuizen en de toen zogeheten Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ, thans Nederlandse Federatie van Universitaire Medische Centra, NFU).

De hier opgenomen bedragen komen bovenop het structurele bedrag van € 2,0 miljoen per jaar vanaf 2007 dat al in de ontwerpbegroting 2004 was verwerkt. Daardoor komt de bijdrage van het ministerie van OCW aan DHAZ op € 2,0 miljoen in 2007, € 4,0 miljoen in 2008, € 6,0 miljoen in 2009, € 8,0 miljoen in 2010, € 10,0 miljoen in 2011 met een structurele doorwerking naar 2012 en volgende jaren van € 12,0 miljoen.

3.2 en 3.3

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 6 en 7.

3.4

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.5

De onderzoekbekostiging is gedynamiseerd via de bepaling «dynamisering smart mix», waarbij een deel van onderzoekmiddelen (ca 10%) wordt herverdeeld op basis van financiële middelen die universiteiten uit de tweede geldstroom (NWO) en derde geldstroom (subsidies en EU-programma) ontvangen. Deze kleine dynamisering wordt stopgezet. Het bedrag dat daarmee gemoeid is, zal volledig worden overgeheveld naar NWO (tweede geldstroom), waar het op basis van kwaliteit en excellentie in competitie zal worden ingezet.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

16 466 -5 000

16 466 5 000

21 466

26 466

16 400 10 066

 

Stand ontwerpbegroting 2008

11 466

21 466

21 466

26 466

26 466

1 400

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Desalderingen

-5 000

  • 5 000

5 000

5 000

   

10 066

10 066

Totaal

-5 000

5 000

   

10 066

ARTIKEL 8: INTERNATIONAAL BELEID

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

16 604

1 143

542

16 933

1 063

1 008

16 878

1 290

802

16 878

1 290

382

16 880

1 290

382

 

Stand ontwerpbegroting 2008

18 289

19 004

18 970

18 550

18 552

18 552

Specificatie nieuwe mutaties

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties 3. Beleidsmatige mutaties 1. Taakstelling subsidies

542

1 214

  • 206
  • 206

1 214 -412 -412

1 214

  • 832
  • 832

1 214

  • 832
  • 832

Totaal

542

1 008

802

382

382

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

99 780

99

99

99

99

 

Stand ontwerpbegroting 2008

879

99

99

99

99

99

ARTIKEL 9: ARBEIDSMARKT EN PERSONEELSBELEID

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletoire begroting

Nieuwe mutaties

157 004

  • 17 445

3 378

140 930

  • 20 369

57 146

151 381

  • 18 869

57 453

151 730

  • 18 969

57 362

151 738

  • 18 969

57 362

 

Stand ontwerpbegroting 2008

142 937

177 707

189 965

190 123

190 131

190 131

Specificatie nieuwe mutaties

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties 3. Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Diverse kasschuiven
  • 2. 
    Enveloppe onderwijs

1 542 1 836 1 836

-748 57 894

57 894

-441 57 894

57 894

  • 532 57 894

57 894

  • 532 57 894

57 894

Totaal

3 378

57 146

57 453

57 362

57 362

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.2

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 9.

ARTIKEL 10: INFORMATIE- EN COMMUNICATIETECHNOLOGIE

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010 2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

31 102

7 044

119

29 438

2 103

  • 31 541

30 097

1 053

  • 31 150

30 098 30 098 - 30 098 - 30 098

 

Stand ontwerpbegroting 2008

38 265

0000

0

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Prijsbijstelling
  • 2. 
    Overboeking art. 10.02 naar 03.05
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    OCW-herschikking

277 - 158

  • 31 541
  • 31 150
  • 30 098
  • 30 098

Totaal

119

  • 31 541
  • 31 150
  • 30 098
  • 30 098

Opbouw ontvangsten beleidsartikelen

 
 
 

2007

2008

2009

2010 2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

47 776

5 808

47 776

2 103

  • 49 879

47 776

1 053

  • 48 829

47 776 - 47 776

 

Stand ontwerpbegroting 2008

53 584

0000

0

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Overboeking van art. 10.90 naar 03.90
 
  • 49 879
  • 48 829
  • 47 776
 

Totaal

 
  • 49 879
  • 48 829
  • 47 776
 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

De technische mutaties voor de uitgaven- en ontvangstraming betreft de overboeking van de budgetverantwoordelijkheid van de projectdirectie

Informatie en communicatietechnologie naar de directie voortgezet onderwijs en hangt tevens samen met het besluit van de voorzitter van de Tweede Kamer de status van het Groot Project te beëindigen.

ARTIKEL 11: STUDIEFINANCIERING

 
   

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

3 060 586

3 483 070

3 616 043

3 742 063

3 843 695

 

Nota van wijziging

           

Amendementen

           

1e suppletore begroting

208 558

151 955

135 240

88 720

61 110

 

Nieuwe mutaties

14 135

16 554

6 233

5 610

10 769

 

Stand ontwerpbegroting 2008

3 283 279

3 651 579

3 757 516

3 836 393

3 915 574

4 077 699

             

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

11 035

8 263

7 252

7 647

7 855

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling

12 137

12 263

12 752

13 147

13 355

  • 2. 
    Overboeking intern

-995

-3 787

  • 5 208
  • 5 208
  • 5 208
  • 3. 
    Overboeking LNV
  • 107
  • 213
  • 292
  • 292
  • 292
  • 2. 
    Autonome mutaties

3 100

8 800

0

0

0

  • 1. 
    Leerlingenvolume pardonregeling

3 100

8 800

     
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties

0

-509

  • 1 019

-2 037

2 914

  • 1. 
    Efficiencytaakstelling IB-Groep
 
  • 509

1 019

  • 2 037
  • 4 074
  • 2. 
    Systeemvernieuwing IB-Groep
       

6 988

Totaal

14 135

16 554

6 233

5 610

10 769

Toelichting op de nieuwe mutaties:

2.1, 3.1 en 3.2

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 
 

2007

2008 2009 2010 2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

367 700

20 800

400

400 700 436 800 474 800 514 100

6 900 6 100 5 500 5 200

500 0 0 0

 

Stand ontwerpbegroting 2008

388 900

408 100 442 900 480 300 519 300

559 000

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008 2009 2010 2011

 
  • 2. 
    Autonome mutaties
  • 1. 
    Leerlingenvolume

400

400

500 0 0 0

500 0 0 0

 

Totaal

400

500 0 0 0

 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

2.1

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

ARTIKEL 12: TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN SCHOOLKOSTEN

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

307 796

  • 16 462

1 882

312 754

-8 211

1 816

313 192

-7 005

30 088

311 180

  • 6 402

-88 195

307 032

  • 6 505
  • 86 975
 

Stand ontwerpbegroting 2008

293 216

306 359

336 275

216 583

213 552

212 811

Specificatie nieuwe mutaties

 

2007

2008

2009

2010

2011

 
  • 1. 
    Technische mutaties

382

352

360

  • 87 649
  • 87 709
 
  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling
  • 2. 
    Overboeking J&G (integratie in kindgebonden

382

352

360

351

291

 
           

budget

     
  • 88 000
  • 88 000
 
  • 2. 
    Autonome mutaties

1 500

1 600

0

0

0

 
  • 1. 
    Leerlingenvolume pardonregeling

1 500

1 600

0

0

0

 
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Efficiencytaakstelling IB-Groep
  • 2. 
    Systeemvernieuwing IB-Groep

0

  • 136

29 728

-546

734

 
 
  • 136
  • 272
  • 546
  • 1 092
 
       

1 826

 
  • 3. 
    Integratie in kindgebonden budget
   

30 000

     

Totaal

1 882

1 816

30 088

-88 195

  • 86 975
 

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.2 en 3.3

Per 1 januari 2010 wordt hoofdstuk 3 van de WTOS geïntegreerd in het kindgebonden budget. Hiertoe wordt vanaf 2010 een bedrag van 88 miljoen overgeboekt naar de begroting van J&G. Het budget voor de WTOS is in 2009 éénmalig verhoogd in verband met de overgangsfinanciering.

2.1, 3.1 en 3.2

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

9 500

9 500

9 500

9 500

9 500

 

Stand ontwerpbegroting 2008

9 500

9 500

9 500

9 500

9 500

9 500

ARTIKEL 13: LESGELDEN

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

5 896

  • 28

131

6 006

  • 66

76

6 196

  • 57

34

6 060

-40

-60

4 798

  • 27

539

 

Stand ontwerpbegroting 2008

5 999

6 016

6 173

5 960

5 310

4 925

Specificatie nieuwe mutaties

           
       
     

2007

2008

2009

2010

2011

1.

Technische mutaties

131

121

125

122

97

 

1.

Loon- en prijsbijstelling

131

121

125

122

97

3.

Beleidsmatige mutaties

0

-45

-91

  • 182

442

 

1.

Efficiencytaakstelling IB-Groep

 

-45

-91

  • 182
  • 364
 

2.

Systeemvernieuwing IB-Groep

       

806

Totaal

 

131

76

34

-60

539

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1 en 3.2

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007 2008 2009 2010 2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

199 600 200 200 202000 209 700 216 700

 

Nota van wijziging

   

Amendementen

   

1e suppletore begroting

  • 14 800 - 14 900 - 14 100 - 15 500 - 16 800
 

Nieuwe mutaties

00000

 

Stand ontwerpbegroting 2008

184 800 185 300 187 900 194 200 199 900

205 300

ARTIKEL 14: CULTUUR

 

Opbouw uitgaven vanaf beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

866 692

12 599

18 194

864 305

  • 5 172

13 596

861 385

594

9 346

865 325

594

-4 403

863 653

594

  • 12 946
 

Stand ontwerpbegroting 2008

897 485

872 729

871 325

861 516

851 301

850 160

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

19 312

3 194

2 054

2 553

2 526

  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 1 118

10 402

7 292

-6 956

  • 15 472
  • 1. 
    Enveloppe Cultuur en Monumenten
 

23 000

23 000

23 000

23 000

  • 2. 
    Enveloppe NHM
 

2 000

3 000

5 000

12 000

  • 3. 
    Profijtbeginsel Cultuur
 
  • 15 000
  • 20 000
  • 35 000
  • 50 000
  • 4. 
    Cultuur brede school
 

-300

-300

  • 300
  • 300
  • 5. 
    Intertemporele compensatie
  • 1 033

1 946

2 916

1 900

1 300

  • 6. 
    Herschikkingen OCW
  • 158
  • 581
  • 659
  • 885
  • 791
  • 7. 
    Efficiency taakstelling Rijksdienst/ZBO’s
 

-3

  • 5
  • 11
  • 21
  • 8. 
    Rente Rijkshuisvestingsprojecten 6,5%
 
  • 233
  • 233
  • 233
  • 233
  • 9. 
    Frictiekosten «Verschil Maken»

500

       
  • 10. 
    Afwikkeling PIA-taakstelling

-427

-427

-427

  • 427
  • 427

Totaal

18 194

13 596

9 346

-4 403

  • 12 946

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1, 3.2, 3.3 en 3.4

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 14.

3.5

Het gaat hier om twee kasschuiven;

Voor de afhandeling van het restitutiedossier is € 10 miljoen beschikbaar.

Het ritme van de uitgaven wordt hierbij aangepast. Er is voor de komende

jaren nog geld nodig voor het voortbestaan van de Restitutie Commissie,

de afhandeling door ICN en het (nieuwe) museumonderzoek. De middelen

blijven hiermee ingezet voor hetzelfde beleidsdoel als ze destijds

toegekend zijn door kabinet: oorlogskunst.

Ook de gelden voor het project vermissingen van ICN worden verdeeld

over de jaren aan de hand van een realistisch kasritme.

3.6

Een deel van de uitgekeerde prijsbijstelling wordt ingezet voor OCW-problematiek.

3.7, 3.8, 3.9 en 3.10

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw uitgaven vanaf beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

34 194

3 372

2 100

24 304

23 416

22 526

21 638

 

Stand ontwerpbegroting 2008

39 666

24 304

23 416

22 526

21 638

20 748

ARTIKEL 15: MEDIA

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

759 036

22 100

9 916

761 389

22 100

59 704

766 458

22 100

59 564

771 473

22 100

59 223

773 538

22 100

58 442

777 785

22 100

58 494

Stand ontwerpbegroting 2008

791 052

843 193

848 122

852 796

854 080

858 379

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1 000)

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

9 916

9 905

9 967

10 028

10 053

  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling

9 916

9 905

9 967

10 028

10 053

  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties

0

49 799

49 597

49 195

48 389

  • 1. 
    Enveloppe publieke omroep
 

50 000

50 000

50 000

50 000

  • 2. 
    Taakstelling rijksdienst/ZBO’s (NOS)
 
  • 201
  • 403
  • 805
  • 1 611

Totaal

9 916

59 704

59 564

59 223

58 442

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 15.

3.2

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

212 681

20 197

212 999

19 235

212 999

19 235

253 335

19 235

  • 20 000

175 218

22 100

 

Stand ontwerpbegroting 2008

232 878

232 234

232 234

252 570

197 318

197 318

               

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

 
  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Verkoop en dividend NOB
     
  • 20 000
  • 20 000
   

Totaal

     
  • 20 000
   

Toelichting op de nieuwe mutaties:

1.1.

Voor de verkoop van het NOB is in 2010 een bedrag begroot van ruim

€ 40 miljoen. Van dit bedrag is in 2006 reeds € 20 miljoen ontvangen,

deels als dividend. Het bedrag voor 2010 wordt hierdoor met € 20 miljoen

verlaagd.

ARTIKEL 16: ONDERZOEK EN WETENSCHAPPEN

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

934 162

22 738

26 893

909 118

343

134 647

913 531

352

147 286

858 231

  • 1 144

133 703

822 445

  • 1 138

134 006

 

Stand ontwerpbegroting 2008

983 793

1 044 108

1 061 169

990 790

955 313

954 313

Specificatie nieuwe mutaties

           
     
   

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

17 830

30 428

51 523

54 239

57 393

1.

Loonbijstelling

15 560

15 032

15 112

13 976

13 215

2.

Prijsbijstelling

2 816

2 754

2 769

2 621

2 536

3.

Interne overboekingen

  • 130

114

114

114

114

4.

Overboeking naar EZ

-350

       

5.

Desaldering Ministerie EZ ivm TNO

 

594

594

594

594

6.

Desaldering ivm Genomics

 

12 000

33 000

37 000

41 000

7.

PIA taakstelling Balkenende II

  • 66
  • 66
  • 66
  • 66
  • 66
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties

9 063

104 219

95 763

89 464

76 613

1.

Genomics

11 000

       

2.

Enveloppe Innovatie, kennis en onderzoek

 

13 000

13 000

13 000

13 000

3.

Subsidietaakstelling

 

-4 093

  • 13 737
  • 33 536
  • 35 387

4.

Strategische overwegingen component

 

100 000

100 000

100 000

100 000

5.

Intertemporele compensatie

363

       

6.

OCW herschikkingen

  • 2 300

-4 688

-3 500

   

Totaal

 

26 893

134 647

147 286

133 703

134 006

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Genomics: aanvullende financiering 2007

3.2

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 16.

3.3

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.4

De onderzoekbekostiging is gedynamiseerd via de bepaling «dynamisering smart mix», waarbij een deel van onderzoekmiddelen (ca.10%) wordt herverdeeld op basis van financiële middelen die universiteiten uit de geldstroom (NWO) en derde geldstroom (subsidies en EU-programma) ontvangen. Deze kleine dynamisering wordt stopgezet. Het bedrag dat daarmee gemoeid is, zal volledig worden overgeheveld naar NWO (tweede geldstroom), waar het op basis van kwaliteit en excellentie zal worden ingezet.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

177 587

23 758

0

154 017

864

12 594

161 211

873

33 594

107 37

877

37 594

579 535

877

41 594

 

Stand ontwerpbegroting 2008

201 345

167 475

195 678

145 846

122006

121 006

Specificatie nieuwe mutaties

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Desaldering ministerie EZ ivm TNO
  • 2. 
    Desaldering ivm FES Genomics

0

0 0

12 594

594 12 000

33 594

594 33 000

41 594

594 41 000

41 594

594 41 000

Totaal

0

12 594

33 594

41 594

41 594

ARTIKEL 17: NOMINAAL EN ONVOORZIEN

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

-7 500

-7 462

-7 977

-7 983

  • 7 988
 

Nota van wijziging

           

Amendementen

           

1e suppletore begroting

734 662

656 555

658 901

657 588

659 670

 

Nieuwe mutaties

  • 727 162
  • 653 401
  • 667 731
  • 683 221

-718 914

 

Stand ontwerpbegroting 2008

0

-4 308

  • 16 807

-33 616

  • 67 232
  • 118 803

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 2. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Efficiencytaakstelling rijksdienst/ZBO’s
  • 2. 
    Efficiencytaakstelling materiële budgetten
  • 3. 
    Taakstelling subsidies
  • 4. 
    Herschikkingen binnen de OCW-begroting
  • 5. 
    Eindejaarsmarge 2006/2007
  • 682 929
  • 44 233

0

0

0

  • 1 053
  • 43 180

-657 312 -658 868 -658 876 -659 775 3 911 -8 863 -24 345 -59 139

-3 991 -7 981 -15 962 -31924 -317 -634 -1268 -2 536

0 -8 192 -16 386 -32 772 8 219 7 944 9 271 8 093

0000

Totaal

-727 162

  • 653 401
  • 667 731
  • 683 221

-718 914

Toelichting op de nieuwe mutaties:

2.1 t/m 2.3

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

2.4

De mutatie wordt grotendeels verklaard door een aantal kasschuiven op de OCW-begroting en de invulling van de geparkeerde herschikkingen binnen de onderwijsbegroting. Deze herschikking waren op dit beleidsterrein ingeboekt om de voorjaarsnotabesluitvorming over de jaren heen sluitend te krijgen.

2.5

Het betreft de gedeeltelijke uitdeling van het eindejaarsmarge 2006/2007.

De eerste uitdeling heeft bij de 1e suppletore begroting plaatsgevonden.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

00000

5 188               2 488               1978                  957                  957

00000

Stand ontwerpbegroting 2008

5 188

2 488

1 978

957

957

957

ARTIKEL 18: MINISTERIE ALGEMEEN

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

118 173

5 128

8 086

114 227

977

2 028

110 637

976

1 573

109 266

976

725

109 228

976

761

108 383

976

739

Stand ontwerpbegroting 2008

131 387

117 232

113 186

110 967

110 965

110 098

Specificatie nieuwe mutaties

             
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

  • 1. 
    Technische mutaties 3. Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 2. 
    PIA taakstelling Balkenende II

-2 208 10 294

10 392 -98

375 1 653

1 751 -98

365 1 208

1 306 -98

398 327

425 -98

398 363

461 -98

382 357

455 - 98

Totaal

8 086

2 028

1 573

725

761

739

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Het project wegwerken archieven 1976 valt met ingang van 2007 onder verantwoordelijkheid van de minister van BZK. De hiervoor beschikbare middelen op de OCW begroting worden overgeboekt naar het ministerie van BZK.

3.2

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 
 

2007 2008 2009 2010 2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

567 567 567 567 567 00000

 

Stand ontwerpbegroting 2008

567 567 567 567 567

567

ARTIKEL 19: INSPECTIES

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

46 745

1 058

1 656

46 412

-76

1 100

46 313

-76

1 097

46 305

-76

1 096

46 303

-76

1 096

46 297

-76

1 097

Stand ontwerpbegroting 2008

49 459

47 436

47 334

47 325

47 323

47 318

Specificatie nieuwe mutaties

             
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Bijstellingen uit aanvullende post
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Intertemporele compensatie
  • 2. 
    PIA taakstelling Balkenende II

1 257

420 - 21

1 121 - 21

1 118 - 21

1 117 - 21

1 117 - 21

1 118 - 21

Totaal

1 656

1 100

1 097

1 096

1 096

1 097

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

2007

2008

2009

2010

2011

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

00000

437

00000

Stand ontwerpbegroting 2008

437                      0                      0                      0                      0

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.2

Zie de toelichting in het Algemene deel van de verdiepingsbijlage.

ARTIKEL 20: ADVIESRADEN

 

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

6 755

1 578

-549

6 728

719

153

6 781

719

153

6 781 872

6 781 153

 

Stand ontwerpbegroting 2008

7 784

7 600

7 653

7 653

6 934

6 934

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties
  • 1. 
    Bijstellingen uit aanvullende post
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Intertemporele compensatie

170 170

-719

-719

153 153

153 153

153 153

719

719

153 153

Totaal

-549

153

153

872

153

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Bij voorjaarsnota 2007 is tussen EZ en OCW overeengekomen dat EZ voor een periode van 4 jaar (2007 t/m 2010) haar bijdrage aan de subsidiering van de AWT (719) zal overboeken naar het begrotingshoofdstuk van OCW. Vanwege technische oorzaken is in 2007 een totaal bedrag van € 1 438 miljoen overgeboekt naar 2007, € 719 miljoen naar 2008 en € 719 miljoen naar 2009. Het bedrag bestemd voor 2010 is dus toegevoegd aan de begroting 2007. Met deze temporele compensatie wordt het bedrag voor 2007 gecorrigeerd en toegevoegd aan het budget voor 2010.

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

2007

2008

2009

2010

2011

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

00000

Stand ontwerpbegroting 2008

00000

0

0

ARTIKEL 24: KINDEROPVANG

 
   

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

1 567 168

328 136

1 601 520

382 436

1 639 501

270 108

1 678 952

314 285

1 718 542

318 970

 

Stand ontwerpbegroting 2008

1 895 304

1 983 956

1 909 609

1 993 237

2 037 512

2 068 584

Specificatie nieuwe mutaties

           
   
 

2007

2008

2009

2010

2011

  • 1. 
    Technische mutaties

33 047

33 540

34 317

35 203

35 888

  • 1. 
    Bijstellingen uit aanvullende post

33 047

33 540

34 317

35 203

35 888

  • 2. 
    Autonome mutaties

295 089

305 000

317 000

333 000

346 000

  • 1. 
    Ramingsbijstelling Wet kinderopvang

295 000

116 000

118 000

121 000

125 000

  • 2. 
    Ramingsbijstelling Wet kinderopvang
 

189 000

199 000

212 000

221 000

  • 3. 
    Diversen

89

       
  • 3. 
    Beleidsmatige mutaties
 

43 896

  • 81 209

-53 918

-62 918

  • 1. 
    Enveloppe kinderopvang
 

105 000

169 000

199 500

194 500

  • 2. 
    Beleidsmaatregelen kinderopvang
   
  • 125 000
  • 128 000
  • 132 000
  • 3. 
    Invulling enveloppe kinderopvang
 
  • 61 000
  • 125 000
  • 125 000
  • 125 000
  • 4. 
    Taakstelling Subsidies
 
  • 104
  • 209
  • 418
  • 418

Totaal

328 136

382 436

270 108

314 285

318 970

Toelichting op de nieuwe mutaties:

2.1

De raming voor de Wet kinderopvang is opwaarts bijgesteld als gevolg van meer gebruik dan oorspronkelijk was verondersteld. De totale overschrijding van het jaar 2007 zal ten laste komen van het totale beeld van Financiën. Vanaf 2008 zal een deel van de overschrijding van het budget via een extra opslag van de werkgeversbijdrage gefinancierd worden.

2.2/3.3

De raming voor de Wet kinderopvang is opwaarts bijgesteld als gevolg van meer gebruik dan oorspronkelijk was verondersteld. Dit gedeelte zal deels via de envelop kinderopvang en deels door middel van beleidsmaatregelen gefinancierd worden.

3.1

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 24.

3.2

Vanaf 2009 zal door middel van beleidsmaatregelen de kosten voor de Wet kinderopvang met € 125 miljoen oplopend naar € 132 miljoen structureel naar beneden bijgesteld worden.

3.4

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

 

Opbouw ontvangsten beleidsartikel

 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

41 768

23 313

17 736

17 736

17 736

 

Stand ontwerpbegroting 2008

41 768

23 313

17 736

17 736

17 736

17 736

ARTIKEL 25: EMANCIPATIE

 
   

Opbouw uitgaven beleidsartikel

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

Nota van wijziging

Amendementen

1e suppletore begroting

Nieuwe mutaties

11 052

306

10 793

2 195

10 720

2 066

10 720

1 811

10 720

1 811

10 720

1 811

Stand ontwerpbegroting 2008

13 218

14 820

14 618

14 363

14 363

14 361

Specificatie nieuwe mutaties

 
 
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

  • 1. 
    Technische mutaties 3. Beleidsmatige mutaties
  • 1. 
    Taakstelling subsidies
  • 2. 
    Enveloppe onderwijs

306

0

321

1 874

  • 126 2000

321

1 745

  • 255 2000

321

1 490

  • 510 2000

321

1 490

  • 510 2000

321

1 490

  • 510 2000

Totaal

306

2 195

2 066

1 811

1 811

1 811

Toelichting op de nieuwe mutaties:

3.1

Zie de toelichting in het algemene deel van de verdiepingsbijlage.

3.2

Zie de toelichting in de beleidsagenda en het beleidsartikel 25.

SAMENVATTEND OVERZICHT NAAR ARTIKELONDERDEEL

Onderstaand treft u aan een overzicht van de standen ontwerpbegroting 2008 per artikelonderdeel.

 
           

Meerjarenrami

ng verplichtingen (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

   

TOTAAL

31 901 558

32 312 060

32 655 317

32 622 165

32 482 418

32 640 077

01

 

Primair onderwijs

8 629 856

8 698 738

8 658 291

8 561 867

8 454 109

8 424 510

 

01

Personele uitgaven

7 403 981

7 530 800

7 516102

7 428 693

7 328 446

7 306 163

 

02

Materiële uitgaven

1 134186

1110 967

1 089 515

1 079 152

1 072 124

1 064 998

 

03

Onderwijsverzorging

39 246

5 969

2 995

2 835

2 675

2 515

 

04

Stimuleringsuitgaven

7 114

12 698

12 281

13 638

13 385

13 385

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

14 095

13 340

13 036

13 108

13 038

13 010

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

24 238

18 925

18 341

18 339

18 338

18 336

 

50

Apparaatsuitgaven

6 996

6 039

6 021

6 102

6 103

6 103

5 932 429

03

 

Voortgezet onderwijs

6 023 617

5 989 329

6 060 226

5 990 118

5 915 051

 

01

Personele uitgaven

5 103 316

5 057 253

4 931 713

4 900 186

4 875 089

4 891 539

 

02

Materiële uitgaven

818 309

804 671

1 003 188

967 007

917 521

918 793 50 474

 

03

Onderwijsondersteuning

51 050

50 273

50 273

50 274

50 474

 

04

Projectuitgaven

18 745

17 793

17 590

16 814

16 911

16 911

 

05

ICT uitgaven

 

31 241

30 684

29 315

29 365

29 316

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

18 208

14 642

13 239

12 884

12 052

11 758

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

8 662

8 625

8 707

8 706

8 706

8 705

 

50

Apparaatsuitgaven

5 327

4 831

4 832

4 932

4 933

4 933

04

01

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 3 249 105

Secundair beroepsonderwijs en landelijke

3 173 929

3 005 436

3 007 096

3 052 420

3 052 724

   

organen

2 901 172

2 811 002

2 648 692

2 651 958

2 700 197

2 703 584

 

02

Educatie en inburgering

195 330

189 610

189 610

189 610

189 617

189 617

 

03

Specifieke stimulering

105 509

152 145

151 905

150 384

147 664

144 659

 

04

Leren en werken

28 851

4 500

1 500

1 500

1 500

1 500

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

7 501

6 020

3 022

2 937

2 735

2 658

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

7 173

7 147

7 201

7 201

7 200

7 199

 

50

Apparaatsuitgaven

3 569

3 505

3 506

3 506

3 507

3 507

05

 

Technocentra9 398

9 217

9 217

9 176

0

0

 

01

Technocentra

9 398

9 217

9 217

9 176

0

0

06

 

Hoger beroepsonderwijs

2 184 199

2 115 625

2 154 539

2 189 951

2 214 143

2 213 727

 

01

Reguliere bekostiging

2 071 491

2 022 633

2 051 424

2 095 397

2 117 351

2 117 351

 

02

Stimuleringsuitgaven

92 777

74 424

84 395

76 131

79 131

79 131

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

9 566

9 061

9 161

8 865

8 103

7 687

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

5 298

4 712

4 762

4 762

4 762

4 762

 

50

Apparaatsuitgaven

5 067

4 795

4 797

4 796

4 796

4 796

07

 

Wetenschappelijk onderwijs

3 523 494

3 522 001

3 548 289

3 627 297

3 608 259

3 635 392

 

10

Reguliere Bekostiging

3 506 444

3 490 751

3 524 559

3 598 902

3 579 864

3 621 997

08

11

Stimulerings- en overige uitgaven

17 050

31 250

23 730

28 395

28 395

13 395

 

Internationaal beleid

14 880

17 990

18 170

17 750

18 502

18 552

 

11

Internationaal beleid

11 818

15 228

15 407

14 987

15 739

15 789

09

50

Apparaatsuitgaven

3 062

2 762

2 763

2 763

2 763

2 763

 

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid

142 937

177 707

189 965

190 123

190 131

190 131

 

11

Arbeidsmarkt

105160

140 730

153 015

153 032

153 039

153 039

 

12

ZVOO

31 951

31 910

31 913

31 915

31 915

31 915

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

2 088

2 080

2 080

2 080

2 080

2 080

 

50

Apparaatsuitgaven

3 738

2 987

2 957

3 096

3 097

3 097

10

 

ICT

38 265

0

0

0

0

0

 

02

Generiek beleid

38 265

0000

0

Meerjarenraming verplichtingen (x € 1 000)

 

Artikel

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

11

 

Studiefinanciering

3 283 279

3 651 579

3 757 516

3 836 393

3 915 574

4 077 699

 

01

Relevante basis- en aanvullende beurs 1 088 313

1114 552

1 297 072

1 472 101

1 607 500

1 685 900

 

02

Relevante reisvoorziening

84 447

412 152

477 252

499 803

523 164

621 538

 

03

Relevante overige uitgaven

56 599

57 499

56 500

57 100

53 800

55 600

 

04

Niet relevante prestatiebeurs (RL63)

953 452

899 000

703 400

529 700

405 500

356 400

   

Niet relevante reguliere rentedragende

         
 

05

leningen (RL64)

1 028 000

1 095 800

1 148 800

1 204 500

1 257 700

1 293 500

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

71 287

71 481

73 396

72 036

66 757

63 608

 

50

Apparaatsuitgaven

1 181

1 095

1 096

1 153

1 153

1 153

12

 

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en

         
   

schoolkosten

293 216

306 359

336 275

216 583

213 552

212 811

 

01

TS 17-

202 700

210 300

237 200

117 900

117 300

117 600

 

02

TS 18+

14 000

14 000

14 000

14 000

14 000

14 000

 

03

Vo 18+

59 500

64 100

66 900

67 200

66 500

66 400

 

04

Niet relevante uitgaven

600

700

700

700

700

700

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

16 416

17 259

17 475

16 783

15 052

14 111

13

 

Lesgelden

5 999

6 016

6 173

5 960

5 310

4 925

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

5 999

6 016

6 173

5 960

5 310

4 925

14

 

Cultuur

697 251

671 788

1 035 042

1 025 233

1 015 018

1 013 877

 

01

Kunsten

49 843

63 242

414 750

401 143

386 196

386 138

 

02

Letteren en bibliotheken

80 749

73 639

84 747

83 812

82 916

82 032

 

04

Cultureel erfgoed

482 714

456 091

466 227

471 713

477 332

477 138

 

05

Overigen

4 785

6 166

5 909

6 663

6 664

6 663

 

42

Uitvoeringsorganisatie RAD

26 459

17 734

17 283

17 275

17 278

17 276

 

60

Apparaatsuitgaven

52 701

54 916

46 126

44 627

44 632

44 630

15

 

Media801 123

853 393

848 122

852 796

854 080

858 379

 

01

Media

800 915

853 243

847 972

852 646

854 077

858 379

 

02

Zerobase

208

150

150

150

3

 

16

 

Onderzoek en wetenschappen

909 188

951 727

952 463

951 893

876 404

876 427

 

01

Onderzoekbestel

751 235

725 444

708 131

707 770

695 575

695 512

 

02

Specifieke beleidsthema’s

144 700

211 267

230 430

233 319

169 896

169 855

 

03

Coördinatie en samenwerking

9 754

11 313

10 194

7 097

7 226

7 353

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

273

271

274

274

274

274

 

50

Apparaatsuitgaven

3 226

3 432

3 434

3 433

3 433

3 433

17

 

Nominaal en onvoorzien

0

-4 308

  • 16 807

-33 616

  • 67 232
  • 118 803
 

01

Loonbijstelling

00000

0

 

03

Nader te verdelen

0

-4 308

  • 16 807

-33 616

  • 67 232
  • 118 803

18

 

Ministerie algemeen

131 387

117 232

113 186

110 967

110 965

110 098

 

11

Bestuursdepartement

114 904

111 323

111 292

109 739

109 701

108 840

 

14

Uitvoeringsorganisaties onverdeeld

16 483

5 909

1 894

1 228

1 264

1 258

19

 

Inspecties

49 459

47 436

47 334

47 325

47 323

47 318

 

02

Erfgoedinspectie

3 106

2 733

2 733

2 733

2 734

2 734

 

03

Onderwijsinspectie

46 353

44 703

44 601

44 592

44 589

44 584

20

 

Adviesraden

7 784

7 600

7 653

7 653

6 934

6 934

 

01

Onderwijs

2 737

2 627

2 645

2 645

2 645

2 645

 

02

Cultuur

3 355

3 325

3 351

3 351

3 351

3 351

 

03

Wetenschappen

1 692

1 648

1 657

1 657

938

938

24

 

Kinderopvang

1 893 829

1 983 956

1 909 609

1 993 237

2 037 512

2 068 584

 

01

Wet kinderopvang

1 887 334

1 961 812

1 887 570

1 971 406

2 015 681

2 046 753

 

02

Subsidies

5 115

11 399

11 294

11 086

11 086

11 086

 

03

Overige uitgaven

1 134

10 745

10 745

10 745

10 745

10 745

 

42

Uitvoeringsorganisatie SZW

246

         

Meerjarenraming verplichtingen (x € 1 000)

 

Artikel

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

25

01 02 50

Emancipatie

Subsidies

Stimuleringuitgaven

Apparaatsuitgaven

13 292

9 006 2 426 1 860

14 746

10 784 2 130 1 832

14 618

10 656 2 130 1 832

14 363

9 401 3 130 1 832

14 363

9 401 3 130 1 832

14 363

9 401 3 130 1 832

Meerjarenraming uitgaven (x € 1 000)

 

Artikel

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

   

TOTAAL

32009 189

32 576 901

32 585 176

32 415 166

32 370 046

32 538 854

01

 

Primair onderwijs

8 631 072

8 699 919

8 659 507

8 563 083

8 455 325

8 425 726

 

01

Personele uitgaven

7 403 981

7 530 800

7 516102

7 428 693

7 328 446

7 306 163

 

02

Materiële uitgaven

1 134 186

1110 967

1 089 515

1 079 152

1 072 124

1 064 998

 

03

Onderwijsverzorging

39 246

5 969

2 995

2 835

2 675

2 515

 

04

Stimuleringsuitgaven

8 330

13 878

13 497

14 854

14 601

14 601

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

14 095

13 340

13 036

13 108

13 038

13 010

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

24 238

18 925

18 341

18 339

18 338

18 336

 

50

Apparaatsuitgaven

6 996

6 040

6 021

6 102

6 103

6 103

03

 

Voortgezet onderwijs

6 056 509

6 022 206

6 091718

6 021 554

5 945 733

5 963 346

 

01

Personele uitgaven

5 137 586

5 092 301

4 965 367

4 933 785

4 908133

4 924 818

 

02

Materiële uitgaven

815 266

801 628

1 000 145

963 964

914 478

915 750

 

03

Onderwijsondersteuning

51 834

50 264

50 273

50 273

50 274

50 274

 

04

Projectuitgaven

19 626

18 674

18 471

17 695

17 792

17 792

 

05

ICT uitgaven

0

31 241

30 684

29 315

29 365

29 316

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

18 208

14 642

13 239

12 884

12 052

11 758

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

8 662

8 625

8 707

8 706

8 706

8 705

 

50

Apparaatsuitgaven

5 327

4 831

4 832

4 932

4 933

4 933

04

 

Beroepsonderwijs en volwasseneneducatie 3 210 771

3 189 536

3 016 759

3 006 079

3 006 423

3 005 074

 

01

Secundair beroepsonderwijs en organen

landelijke 2 867 945

2 824 361

2 657 766

2 648 692

2 651 958

2 653 691

 

02

Educatie en inburgering

189 608

189 609

189 610

189 610

189 610

189 611

 

03

Specifieke stimulering

106 124

154 394

154 154

152 633

149 913

146 908

 

04

Leren en werken

7 501

4 500

1 500

1 500

1 500

1 500

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

7 173

6 020

3 022

2 937

2 735

2 658

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

3 569

7 147

7 201

7 201

7 200

7 199

 

50

Apparaatsuitgaven

28 851

3 505

3 506

3 506

3 507

3 507

0

05

 

Technocentra9 317

9 217

9 217

9 176

0

 

01

Technocentra

9 317

9 217

9 217

9 176

0

0

06

 

Hoger beroepsonderwijs

2 032 760

2 085 981

2 128 384

2 145 978

2 192 189

2 213 727

 

01

Reguliere bekostiging

1 921 281

1 989 382

2 022 633

2 051 424

2 095 397

2 117 351

 

02

Stimuleringsuitgaven

91 548

78 031

87 031

76 131

79 131

79 131

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

9 566

9 061

9 161

8 865

8 103

7 687

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

5 298

4 712

4 762

4 762

4 762

4 762

 

50

Apparaatsuitgaven

5 067

4 795

4 797

4 796

4 796

4 796

07

 

Wetenschappelijk onderwijs

3 517 293

3 482 611

3 514 483

3 556 656

3 616 698

3 635 517

 

10

Reguliere Bekostiging

3 498 274

3 451 361

3 490 753

3 528 261

3 588 303

3 622 122

 

11

Stimulerings- enoverige uitgaven 19 019

31 250

23 730

28 395

28 395

13 395

08

 

Internationaal beleid

18 289

19 004

18 970

18 550

18 552

18 552

 

11

Internationaal beleid

15 227

16 242

16 207

15 787

15 789

15 789

 

50

Apparaatsuitgaven

3 062

2 762

2 763

2 763

2 763

2 763

190 131

09

 

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid 142 937

177 707

189 965

190 123

190 131

 

11

Arbeidsmarkt

105160

140 730

153 015

153 032

153 039

153 039

 

12

ZVOO

31 951

31 910

31 913

31 915

31 915

31 915

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

2 088

2 080

2 080

2 080

2 080

2 080

50

Apparaatsuitgaven

3 738

2 987

2 957

3 096

3 097

3 097

0

10

 

ICT

38 265

0

0

0

0

 

02

Generiek beleid

38 265

0000

0

11

 

Studiefinanciering

3 283 279

3 651 579

3 757 516

3 836 393

3 915 574

4 077 699

 

01

Relevante basis- en aanvullende beurs 1 088 313

1114 552

1 297 072

1 472 101

1 607 500

1 685 900

 

02

Relevante reisvoorziening

84 447

412 152

477 252

499 803

523 164

621 538

 

03

Relevante overige uitgaven

56 599

57 499

56 500

57 100

53 800

55 600

 

04

Niet relevante prestatiebeurs (RL63) 953 452

899 000

703 400

529 700

405 500

356 400

Meerjarenraming uitgaven (x € 1 000)

 

Artikel

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

 

05

Niet relevante reguliere rentedragende 1 028 000

1 095 800

1 148 800

1 204 500

1 257 700

1 293 500

   

leningen (RL64)

           
 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

71 287

71 481

73 396

72 036

66 757

63 608

 

50

Apparaatsuitgaven

1 181

1 095

1 096

1 153

1 153

1 153

12

 

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en 293 216

306 359

336 275

216 583

213 552

212 811

   

schoolkosten

           
 

01

TS 17-

202 700

210 300

237 200

117 900

117 300

117 600

 

02

TS 18+

14 000

14 000

14 000

14 000

14 000

14 000

 

03

Vo 18+

59 500

64 100

66 900

67 200

66 500

66 400

 

04

Niet relevante uitgaven

600

700

700

700

700

700

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

16 416

17 259

17 475

16 783

15 052

14 111

13

 

Lesgelden

5 999

6 016

6 173

5 960

5 310

4 925

 

40

Uitvoeringsorganisatie IB-Groep

5 999

6 016

6 173

5 960

5 310

4 925

14

 

Cultuur

897 485

872 729

871 325

861 516

851 301

850 160

 

01

Kunsten

402 204

415 778

414 750

401 143

386 196

386 138

 

02

Letteren en bibliotheken

92 605

86 029

84 747

83 812

82 916

82 032

 

04

Cultureel erfgoed

319 122

292 497

302 510

307 996

313 615

313 421

 

05

Overigen

4 394

5 775

5 909

6 663

6 664

6 663

 

42

Uitvoeringsorganisatie RAD

26 459

17 734

17 283

17 275

17 278

17 276

 

60

Apparaatsuitgaven

52 701

54 916

46 126

44 627

44 632

44 630

15

 

Media791 052

843 193

848 122

852 796

854 080

858 379

 

01

Media

790 844

843 043

847 972

852 646

854 077

858 379

 

02

Zerobase

208

150

150

150

3

 

16

 

Onderzoek en wetenschappen

983 793

1 044 108

1 061 169

990 790

955 313

954 313

 

01

Onderzoekbestel

744 935

733 313

725132

708 135

707 770

707 684

 

02

Specifieke beleidsthema’s

224 127

294 285

320 641

271 857

236 610

235 569

 

03

Coördinatie en samenwerking

11 232

12 807

11 688

7 091

7 226

7 353

 

41

Uitvoeringsorganisatie CFI

273

271

274

274

274

274

 

50

Apparaatsuitgaven

3 226

3 432

3 434

3 433

3 433

3 433

17

 

Nominaal en onvoorzien

0

-4 308

  • 16 807

-33 616

  • 67 232
  • 118 803
 

01

Loonbijstelling

00000

0

 

03

Nader te verdelen

0

-4 308

  • 16 807

-33 616

  • 67 232
  • 118 803

18

 

Ministerie algemeen

131 387

117 232

113 186

110 967

110 965

110 098

 

11

Bestuursdepartement

114 904

111 323

111 292

109 739

109 701

108 840

 

14

Uitvoeringsorganisaties onverdeeld 16 483

5 909

1 894

1 228

1 264

1 258

19

 

Inspecties

49 459

47 436

47 334

47 325

47 323

47 318

 

02

Erfgoedinspectie

3 106

2 733

2 733

2 733

2 734

2 734

 

03

Onderwijsinspectie

46 353

44 703

44 601

44 592

44 589

44 584

20

 

Adviesraden

7 784

7 600

7 653

7 653

6 934

6 934

 

01

Onderwijs

2 737

2 627

2 645

2 645

2 645

2 645

 

02

Cultuur

3 355

3 325

3 351

3 351

3 351

3 351

 

03

Wetenschappen

1 692

1 648

1 657

1 657

938

938

24

 

Kinderopvang

1 895 304

1 983 956

1 909 609

1 993 237

2 037 512

2 068 584

 

01

Wet kinderopvang

1 887 334

1 961 812

1 887 570

1 971 406

2 015 681

2 046 753

 

02

Subsidies

6 590

11 399

11 294

11 086

11 086

11 086

 

03

Overige uitgaven

1 134

10 745

10 745

10 745

10 745

10 745

 

42

Uitvoeringsorganisatie SZW

246 0 0 0 0

0

25

 

Emancipatie

13 218

14 820

14 618

14 363

14 363

14 363

 

01

Subsidies

9 006

10 784

10 656

9 401

9 401

9 401

 

02

Stimuleringuitgaven

2 352

2 204

2 130

3 130

3 130

3 130

 

50

Apparaatsuitgaven

1 860

1 832

1 832

1 832

1 832

1 832

Meerjarenraming ontvangsten (x € 1 000)

 

Artike

 

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

   

TOTAAL

1 519 975

1 207 345

1 225 423

1 211 103

1118 871

1 137 015

01

 

Primair onderwijs

117 548

41 106

19 606

2 006

2 006

2 006

 

90

Ontvangsten

117 548

41 106

19 606

2006

2006

2006

03

 

Voortgezet onderwijs

132 346

73 740

55 190

49 137

1 361

1 361

 

90

Ontvangsten

132 346

73 740

55 190

49 137

1 361

1 361

04

 

Beroepsonderwijs en volwassenenedu-

         
   

catie

84 250

3 000

0

0

0

0

0

 

90

Ontvangsten

84 250

3 000

0

0

0

05

 

Technocentra9 236

9 136

9 136

9 176

0

0

 

90

Ontvangsten

9 236

9 136

9 136

9 176

0

0

06

 

Hoger beroepsonderwijs

6 017

6 017

8 017

17

17

17

 

90

Ontvangsten

6 017

6 017

8 017

17

17

17

07

 

Wetenschappelijk onderwijs

11 466

21 466

21 466

26 466

26 466

1 400

 

90

Ontvangsten

11 466

21 466

21 466

26 466

26 466

1 400

99

08

 

Internationaal beleid

879

99

99

99

99

 

90

Ontvangsten

879

99

99

99

99

99

09

 

Arbeidsmarkt en personeelsbeleid 0 0 0 0 0

0

 

90

Ontvangsten

00000

0

0

10

 

ICT

53 584

0

0

0

0

 

90

Ontvangsten

53 584

0000

0

11

 

Studiefinanciering

388 900

408 100

442 900

480 300

519 300

559 000

 

90

Studiefinanciering relevant

195 300

203 600

215 400

230 600

248 000

266 700

 

91

Studiefinanciering niet relevant 193 600

204 500

227 500

249 700

271 300

292 300

12

 

Tegemoetkoming studiekosten 9500

9 500

9 500

9 500

9 500

9 500

 

90

TS 17-

3 100

3 100

3 100

3 100

3 100

3 100

 

91

Vo 18+

6 400

6 400

6 400

6 400

6 400

6 400

13

 

Lesgelden

184 800

185 300

187 900

194 200

199 900

205 300

 

90

Ontvangsten

184 800

185 300

187 900

194 200

199 900

205 300

20 748

14

 

Cultuur

39 666

24 304

23 416

22 526

21 638

 

90

Ontvangsten Kunsten

4 236

136

136

136

136

136

 

91

Ontvangsten Letteren en bibliotheken 24 576

23 846

22 958

22 068

21 180

20 290

 

92

Ontvangsten Cultureel erfgoed 10854

322

322

322

322

322

15

 

Media232 878

232 234

232 234

252 570

197 318

197 318

 

90

Ontvangsten

197 000

197 318

197 318

217 654

197 318

197 318

 

91

Zerobase

35 878

34 916

34 916

34 916

0

0

16

 

Onderzoek en wetenschappen 201 345

167 475

195 678

145 846

122 006

121 006

 

90

Ontvangsten

201 345

167 475

195 678

145 846

122 006

121 006

17

 

Nominaal en onvoorzien

5 188

2 488

1 978

957

957

957

 

90

Ontvangsten

5 188

2 488

1 978

957

957

957

18

 

Ministerie algemeen

567

567

567

567

567

567

 

90

Ontvangsten

567

567

567

567

567

567

19

 

Inspecties

437

0000

0

 

90

Ontvangsten

437 0 0 0 0

0

Meerjarenraming ontvangsten (x € 1 000)

Artikel

Omschrijving

2007

2008

2009

2010

2011

2012

BIJLAGEN

BIJLAGE 1. MOTIES EN TOEZEGGINGEN

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED

De Kamer verzoekt de regering er naar te streven op PA [13-12-2004] Wetgevingskorte termijn het indemniteits-percentage op te hogen overleg inzake moties en tot 100%.                                                                                     amendementen Cultuurnota

Dittrich, B.O., Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 29 800 VIII, nr. 138

De Kamer draagt de regering op om in 2005 en volgende jaren bij voorrang geldmiddelen beschikbaar te stellen om de totale restauratieachterstand van monumenten in 2011 te hebben weggewerkt en daarover de Kamer geregeld te informeren.

PA [13-12-2004] Wetgevingsoverleg inzake moties en amendementen Cultuurnota Dittrich, B.O., Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 29 800 VIII, nr.137

De Kamer verzoekt de regering in ogenschouw te nemen de bestaande voorstellen, onder meer inzake het centrum voor geschiedenis en democratie, te komen met voorstellen met betrekking tot een nationaal historisch museum en concrete ideeën voor de oprichting van een dergelijk museum met Prinsjesdag aan de Kamer te presenteren en de Kamer te informeren over de incidentele en structurele kosten hiervan.

De Kamer verzoekt de regering een plan van aanpak uit te werken hoe het instrument van koppelsubsidies ten behoeve van de culturele sector door de rijksoverheid en lagere overheden kan worden benut.

De Kamer verzoekt de regering om op korte termijn met een plan van aanpak voor vermindering van regelgeving in de cultuursector te komen.

De Kamer verzoekt de regering te stimuleren dat er meer mensen met een diverse culturele achtergrond in museumorganisaties plaats nemen; verzoekt de regering tevens mogelijkheden te verkennen om jonge afgestudeerden de praktijk van het leiden en sturen van een museuminstelling te laten leren.

PA [27-6-2006] Debat over oprichting museum voor de Nederlandse geschiedenis Kraneveldt, M., Leerdam, J.A.W.J., Marijnissen, J.G.C.A., Nijs, A.D.S.M., Slob, A., Verhagen, M.J.M., Vlies, B.J. van der kamerstuk 30 300 VIII, nr. 249

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Dittrich, B.O., Halsema, F., Kraneveldt, M., Leerdam, J.A.W.J., Nijs, A.D.S.M., Vergeer, F.

kamerstuk 30 300 VIII, nr. 104

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Nijs, A.D.S.M. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 100

PA [8-6-2006] Musea Dittrich, B.O., Halsema, F., Kraneveldt, M., Leerdam, J.A.W.J., Nijs, A.D.S.M., Vergeer, F., Vroonhoven-Kok, N.J. van 27 470 en kamerstuk 30 300 VIII, nr. 9

Overleg over een mogelijke herziening van de indemniteitsregeling is gaande tussen de ministeries van OCW en Financiën. Conform planning zal de Tweede Kamer daarover in de tweede helft van 2007 geïnformeerd worden.

Bij najaarsnota 2006 heeft het kabinet € 140 miljoen beschikbaar gesteld om de restauratie achterstanden in de monumentenzorg in de periode 2007–2010 terug te brengen tot een realistische werkvoorraad van 10%. Dit bedrag komt bovenop de structurele middelen voor het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim). De Tweede Kamer is per brief van 5 februari 2007 [2006–2007, 30 800, VIII, nr.98] geïnformeerd over de te hanteren criteria.

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer d.d. 12 september 2006 [2005–2006, 30 300 VIII, nr. 268] In deze brief is de Tweede Kamer geïnformeerd over de visie van het kabinet op het Nationaal Historisch Museum.

Met de brief «Ons creatieve vermogen. Brief Cultuur en Economie» [2006–2007, 27 406, nr. 98] voeren de bewindslieden van OCW en EZ de motie van de Tweede Kamer uit.

De motie is afgedaan met de brief van 29 september 2006 over de reductie administratieve lasten voor instellingen van cultuur en media [2006–2007, 30 800 VIII, nr.8].

De motie is afgedaan met brief van 22 juni 2007 [2006–2007, 28 989, nr.44]. Minister Plasterk informeerde de Tweede Kamer over de maatregelen die genomen zijn om de diversiteit in de erfgoedsector in het algemeen en de museumsector in het bijzonder te stimuleren.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering zich in te spannen om het pilotproject Odyssee tot uitvoer te brengen.

De Kamer verzoekt de regering de aanwijzigingsstop voor nieuwe monumenten zo spoedig mogelijk doch uiterlijk per 1 juni 2007 ongedaan te maken

De Kamer verzoekt de regering de Tweede Kamer op basis van de herijking van museumsubsidies een subsidiebesluit voor de voormalige rijksmusea voor te leggen, waarin gratis entree tot de vaste collectie voor alle Nederlandse belastingbetalers en hun kinderen wordt geregeld op een zodanige manier dat dit bij de eerstvolgende toekenning van de subsidiebeschikkingen van kracht is.

De Kamer verzoekt de regering het hele subsidiebedrag, bestemd voor rijksgesubsidieerde musea te bestemmen voor de basispublieksfunctie, die onder andere behelst dat een zo breed en divers mogelijk publiek bereikt wordt, en dat de regering dit als subsidievoorwaarde aan de rijksgesubsidieerde musea stelt.

De Kamer verzoekt de regering de uitvoering van de motie-Dittrich c.s. [over de verhoging van de huidige indemniteitsregeling] [2004–2005, 29 800 VIII, nr. 138] met kracht ter hand te nemen en de musea in staat te stellen de vrijgevallen gelden te benutten.

PA [28-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta) Roefs, C.W.J.M. kamerstuk 29 259, nr.26

PA [16-10-2006] Wetgevingsoverleg inzake het onderdeel cultuur van de OCW begroting 2007 Vlies, B.J. van der kamerstuk 30 800 VIII, nr.43

PA [8-6-2006] Musea

Leerdam, J.A.W.J., Nijs,

A.D.S.M., Vergeer, F.

27 470 en

kamerstuk 30 300 VIII, nr. 11

PA [8-6-2006] Musea

Leerdam, J.A.W.J., Nijs,

A.D.S.M., Vergeer, F.

27 470 en

kamerstuk 30 300 VIII, nr. 10

PA [8-6-2006] Musea

Dittrich, B.O., Leerdam,

J.A.W.J., Nijs, A.D.S.M.,

Vergeer, F.

27 470 en

kamerstuk 30 300 VIII, nr. 5

Een plan van aanpak hoe de achterstand op het terrein van niet-uitgewerkte opgravingen kan worden weggewerkt is op dit moment onderwerp van gesprek tussen betrokken partijen en het ministerie van OCW. Najaar 2007 zal minister Plasterk de Tweede Kamer verder informeren.

Minister Plasterk informeerde op 31 mei 2007 de Tweede Kamer tijdens het AO over de monumentenzorg dat de Tijdelijke beleidsregel aanwijzing bescherming monumenten met een jaar is verlengd. De motie is afgedaan met de publicatie van de beleidsregel op 20 juni 2007 in de Staatscourant nr. 116, pag.12.

De motie is afgedaan met de nota «Kunst van leven. Hoofdlijnen van beleid» [2006–2007, 28 989, nr. 44] De nota is eind juni 2007 naar de Tweede Kamer gezonden. Het voornemen is musea gratis te maken voor bezoekers tot en met 12 jaar.

De motie is afgedaan met de nota «Kunst van leven. Hoofdlijnen van beleid» [2006–2007, 28 989, nr. 44] De nota is eind juni 2007 naar de Tweede Kamer gezonden. Het voornemen is musea gratis te maken voor bezoekers tot en met 12 jaar.

Overleg over een mogelijke herziening van de indemniteitsregeling is gaande tussen de ministeries van OCW en Financiën. Conform planning zal de Tweede Kamer daarover in de tweede helft van 2007 worden geïnformeerd.

De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden met de stuurgroep Radio Kootwijk en zo nodig andere betrokkenen, met als inzet dat op korte termijn een adequaat plan van aanpak tot stand komt met toereikende financiering.

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Vlies, B.J. van der kamerstuk 30 300 VIII, nr. 105

DIRECTIE EMANCIPATIE

De Kamerverzoekt de regering:                                              PA [26-10-2006] Begrotings-

– eventuele obstakels voor een ruimere openstelling behandeling SZW 2007

van overheidsloketten en dienstverlenende                    Koser Kaya, F., Sande,

bedrijven te inventariseren en weg te nemen;                E.A.W. van der

– actie te ondernemen om een cultuuromslag bij             kamerstuk 30 800 XV, nr. 51

overheidsinstellingen te bewerkstelligen; – de Kamer hier zo spoedig mogelijk over te

informeren.

De Stuurgroep Radio Kootwijk bracht in 2006 een negatief advies uit over het masterplan, onder meer aan het ministerie van LNV dat op rijksniveau verantwoordelijk is. De stuurgroep denkt tot eind 2007 nodig te hebben om alle voorwaarden, eisen en bouwkaders op papier te krijgen. Het is nog onduidelijk hoeveel jaar het gaat duren voor een eventuele exploitant in Radio Kootwijk aan de slag kan.

BZK neemt het voortouw bij beantwoording. BZK houdt zich bezig met de verruiming van de openingstijden van de overheid. In het najaar 2007 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

DIRECTIE KUNSTEN

De Kamer verzoekt de regering aan de relevante partijen in de muzieksector de opdracht te geven binnen zes maanden een plan uit te werken dat op ruim draagvlak in de relevante muzieksector kan rekenen en dat tegemoet komt aan de eisen die aan een goed functionerend fonds gesteld mogen worden.

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Dittrich, B.O. kamerstuk 30 300 VIII, nr.149

Deze motie is afgedaan met kamerstuk 2005–2006, 28 989, nr. 35, Tweede Kamer.

De Kamer verzoekt de regering het cultureel ondernemerschap een belangrijke factor te laten zijn in de opdracht die aan de fondsen in de kunst- en cultuursector wordt gegeven.

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Kraneveldt, M. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 91

Deze motie is afgedaan met de fiscale en mecenaatsbrief, kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 35, die op 12 oktober 2006 aan de Tweede Kamer is gestuurd.

De Kamer verzoekt de regering om medio 2006 een notitie aan de Kamer te doen toekomen over de stand van het cultuuronderwijs.

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Leerdam, J.A.W.J. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 93

Deze motie is afgedaan met kamerstuk 2006–2007, 30 300 VIII, nr. 270.

De Kamer verzoekt de regering in samenwerking met provincies en gemeenten een plan te ontwikkelen voor de invoering van de jaarlijkse aanwijzing van een culturele hoofdstad van Nederland naar analogie van de culturele hoofdstad van Europa; en verzoekt de regering de Kamer hierover in het voorjaar van 2006 te rapporteren.

PA [28-11-2005] Cultuur-begroting 2006 Brinkel, Th.B.F.M. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 97

De motie is afgedaan met kamerstuk 2006–2007 30 800 VIII, nr. 35.

De Kamer verzoekt de regering een breed nationaal

actieplan uit te werken, waarin in ieder geval

voorstellen worden gedaan:

– ter stimulering van jeugd en amateurkunst

– waarin voorstellen worden gedaan naar analogie

van de breedtesport/topsport – waarin rekening wordt gehouden met de centrale

rol van de vrijwilliger

PA [16-10-2006] Wetgevingsoverleg inzake het onderdeel cultuur van de OCW begroting 2007 Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 30 800 VIII, nr. 38

Deze motie is afgedaan met kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 89. 44.

De Kamer verzoekt de regering binnen een nieuw op te richten fonds voor muziek, dans en theater te voorzien in een aparte sectie amateurkunst met een herkenbare representatie op het niveau van de raad van bestuur.

PA [19-4-2007] Behandeling wetsvoorstel wijziging wet op het specifiek cultuurbeleid ; inrichting Raad voor Cultuur cultuurnotasyste-matiek

Leerdam, J.A.W.J., Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 30 847, nr. 14

Deze motie is afgedaan met kamerstuk 2006–2007, 28 989, nr. 44.

De Kamer verzoekt de regering tot het opstellen en

invoeren van een code voor cultuurfondsen waarin in

ieder geval de volgende punten centraal worden

meegenomen:

– de wijze waarop het bestuur is georganiseerd;

– de wijze waarop de diversiteit van de beoordelingscommissies is geregeld;

– de wijze waarop het toezicht op het beleid is geregeld;

– de wijze waarop in een klachtenprocedure is voorzien;

verzoekt de regering tevens om eens per vier jaar

verantwoording af te leggen aan de Kamer over het

functioneren van de fondsen.

PA [19-4-2007] Behandeling wetsvoorstel wijziging wet op het specifiek cultuurbeleid ; inrichting Raad voor Cultuur cultuurnotasyste-matiek

Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 30 847, nr. 13

De motie is afgedaan met kamerstuk 2006–2007, 28 989, nr. 44.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering om meer mogelijkhe-      PA [28-11-2005] Cultuur-den voor amateur-kunstenaars om gebruik te maken       begroting 2006 van professionele begeleiding en om erkenning en          Leerdam, J.A.W.J. bijbehorende beloning voor de professionals die in de    kamerstuk 30 300 VIII, nr. 96 amateursector werken.

De motie is afgedaan met kamerstuk 2005–2006, 28 989, nr. 42.

De kamer is van mening dat minister Plasterk de              PA [19-4-2007] Behandeling

samenstelling van en opdracht aan de visitatie-                 wetsvoorstel wijziging wet

commissies dient te bepalen, gehoord de betrokkenen op het specifiek cultuur-endeRaad voor Cultuur.                                                         beleid;inrichting Raad voor

Cultuur cultuurnotasyste-matiek

Ham, B. van der, Leerdam, J.A.W.J. Leeuwen, H. van, Nicolai, A. , Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 30 847, nr. 15

HOGER ONDERWIJS

De Kamer verzoekt de regering een nieuwe wet voor PA [13-6-2005] Nota overleg

De motie is afgedaan met kamerstuk 2006–2007, 28 989, nr. 44.

het Hoger Onderwijs en Onderzoek uit te werken en waarin tevens wordt verwerkt:

  • a) 
    een aanzet tot een systeem van (inter)nationale kwaliteitsclassificatie (ranking);
  • b) 
    een meerjarige, voorspelbare basisbekostiging;
  • c) 
    een openbare transparante bestuurlijke verantwoording van publieke en private middelen;

verzoekt de regering deze in 2005 naar de Kamer te zenden, opdat de beoogde modernisering middels de nieuwe wet 15 jaar na inwerkingtreding van de vigerende wet op het hoger onderwijs in 2007 effectief wordt.

wetgevingsnotitie hoger onderwijs en onderzoek Visser, A.P. kamerstuk 29 853, nr. 19

Onderdeel A van de motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 13 juli 2006. kamerstuk 2005–2006, 29 853, nr. 30 Onderdeel B is overschreven door motie 30 387, nr. 79 en amendement 30 387, nr. 55. De motie is hiermee afgedaan.

De Kamer verzoekt minister Van der Hoeven de                 PA [16-3-2005]

decentralisatie van de wachtgelduitgaven vo onder         Tichelaar, J.

artikel VIII pas in werking te laten treden op 1 januari       kamerstuk 27 744, nr. 18

2007.

De motie is afgedaan met het inwerkingtre-dingsbesluit van 19 december 2006, Staatsblad 652.

De Kamer verzoekt de regering op basis van de                 PA [1-12-2005] Begrotings-

tweede effectmeting in 2006 de inzet van de extra            behandeling

middelen voor lectoren en kenniskringen te bezien en Lambrechts, E.D.C.M. , niet tot de geplande budgetverruiming over te gaan Visser, A.P. vóór de effectrapportage met de Kamer is gedeeld.          kamerstuk 30 300 VIII,

nr. 125

Op 6 oktober 2006 is met brief HO/BL/06/ 38 399, Kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 11 de effectrapportage lectoraten aan de Kamer aangeboden. In deze brief is op basis van de uitkomsten het volgende voorgesteld:

  • a. 
    de geplande oploop van de middelen te realiseren;
  • b. 
    een kwaliteitszorg-systeem vanaf 1-1-2009 in te stellen;
  • c. 
    de verdere monitoring in 2007–2008 geleidelijk aan de HBO-raad over te dragen;
  • d. 
    dat de SKO tot 2009 de aanstellingen van lectoraten zal beoordelen.

Hierop heeft een schriftelijk overleg plaatsgevonden (HO/BL/06/47 935), kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 88, waarin de Tweede Kamer werd verzocht akkoord te gaan met de geplande oploop. HO/BL/07/4057 De Tweede Kamer heeft op 1 februari 2007 besloten in te stemmen met deze oploop. Zie brief van de vaste commissie OCW van 1 februari 2007 (07-OCW-B-07). De motie is hiermee afgedaan.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering het bekostigingsbesluit

WHW 2008 zodanig in te richten dat:

– de onderwijsopslag ook na 2010 wordt gecontinueerd op basis van meerjarige afspraken (charters);

– de hoogte van de geplande onderwijsopslag met ingang van 2010 opnieuw wordt bezien in relatie tot de hoogte van de geplande diploma-opslag;

– tijdig in overleg te treden met de instellingen opdat strategische plannen die de basis vormen voor de dynamische onderwijsopslag kunnen worden ontvangen en beoordeeld.

De Kamer verzoekt de regering de Wet financiering hoger onderwijs wat het leerrechtengedeelte betreft niet in werking te laten treden indien de WHOO op een later tijdstip dan 1 september 2007 in werking treedt of een wijziging van de WHW door te voeren met betrekking tot transparantie van studiekeuze-informatie, een sterke rechtspositie van de individuele student, een sterkere stem voor de studenten in de medezeggenschapsraad en verplichte instelling en verbetering bevoegdheden van een raad van toezicht.

PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Slob, A., Visser, A.P. kamerstuk 30 387, nr 79

PA [15-5-2006] Wetsvoorstel financiering hoger onderwijs Bakker, A.D., Tichelaar, J. kamerstuk 30 387, nr. 42

MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN

De Kamer verzoekt de regering, binnen vijf jaar de Nederlandse ondertiteling van de publieke en commerciële netten te realiseren.

PA [20-1-2000] w.v.wijziging van de mediawet ivm de invoering van een vernieuwd concessiestelsel voor de landelijke publieke omroep

Stellingwerf, D.J. kamerstuk 26 660, nr. 73

De Onderwijsraad zal in het 3e kwartaal 2007 advies uitbrengen over de methodiek die kan worden gebruikt bij de toedeling van de onderwijsopslag in lijn met de brief aan de Tweede Kamer, d.d. 26 juni 2006 (kamerstuk II, 2005–2006, 30 387, nr. 2). In verband met het nieuwe voorstel over bekostiging zal een beleidsreactie worden geformuleerd.

Conform het verzoek van de Tweede Kamer is via het wetsvoorstel Rechtspositie studenten en raden van toezicht (Spoedwet) een wijziging van de WHW voorgesteld op de in het verzoek van de Tweede Kamer genoemde aandachtspunten, gericht op inwerkingtreding gelijktijdig met de invoering van leerrechten niet later dan 1 september 2008. De Tweede Kamer heeft met dit laatstgenoemde wetsvoorstel ingestemd op 31 oktober 2006, Tweede Kamer, 2006–2007, 30 832, nr. 15. De motie is hiermee afgedaan.

De motie is afgedaan met de publicatie van de AmvB in het Staatsblad 2006, 438.

De Kamer verzoekt de regering in aanstaande besprekingen met de Europese Commissie over de structurele rijksbijdrage aan de publieke omroep, het standpunt in te nemen en uit te dragen dat de nuloptie niet kan worden beschouwd als concurrentievervalsing; verzoekt de regering tevens te bewerkstelligen dat de bestaande «nuloptie» onverkort en ongewijzigd wordt gehandhaafd zolang niet onomstotelijk vast staat dat deze in strijd is met de Europese regelgeving (29 800 VIII nr. 239).

De Kamer verzoekt de regering de kansenzones uitdrukkelijk ook toe te spitsen op de ontwikkeling van de creatieve industrie en de Kamer vóór 1 mei aanstaande te berichten over de wijze waarop zij dat wil doen.

PA [30-6-2005] Doorgifte

publieke omroep via de

kabel

Örgü, F. , Dam, M.H.P. van

kamerstuk 29 800 VIII,

nr. 239

PA [16-2-2006] VAO Cultuur en economie

PA [21-2-2006] Moties VAO Cultuur en economie Dittrich, B.O., Douma, K., Vendrik, C.C.M., Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 27 406, nr. 75

De kwestie is in een bespreking met de Europese Commissie / DG Concurrentie aan de orde gesteld en nogmaals opgenomen in een brief aan het betreffende DG (staatssteunzaak reguliere financiering Nederlandse publieke omroep.) OCW wacht op een schriftelijke reactie van DG Concurrentie. De Tweede Kamer wordt op de hoogte gesteld van de reactie.

De pilot Eindhoven staat reeds open voor deelname van bedrijven uit de creatieve industrie aldaar. Het Ministerie van EZ heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden die de kansenzones op dit moment al bieden voor de creatieve industrie en zo ja welke mogelijkheden voor verruiming er nog gewenst zijn. De motie is afgedaan met kamerstuk 2005–2006, 27 406, nr. 88.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering om op korte termijn de mogelijkheden van een dergelijke samenwerking te onderzoeken en de Kamer hierover te informeren.

De Kamer verzoekt de regering een plan van aanpak voor het versterken van mediaeducatie op scholen op te stellen en de motie-Atsma (30 300-VIII, nr. 70) daarbij te betrekken.

PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 PA [16-2-2006] Planningsoverzicht

Atsma, J.J., Bakker, A.D., Örgü, F. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 68

PA [27-6-2006] Jeugd,

Geweld en media

PA [12–9-2006] Jeugd en

Media

Atsma, J.J., Dam, M.H.P.

van, Slob, A., Vlies, B.J. van

der

kamerstuk 29 326, nr. 10

Met de Mediabegrotingsbrief 2008 zal de Tweede Kamer geïnformeerd worden.

De motie is afgedaan met kamerstuk 29 326 nr. 12.

De Kamer verzoekt de regering bij de bespreking over de verdeling van middelen in het voorjaar een structurele impuls aan cultuur en economie te geven.

De Kamer, overwegende, dat een verplichting tot ondertiteling voor commerciële omroepen een lastenverzwaring met zich meebrengt, verzoekt de regering te onderzoeken hoe hoog deze lastenverzwaring zal uitvallen, hoe effectief een dergelijke AMvB zal zijn en wat het effect van een eventuele financiële stimuleringsregeling zal zijn.

PA [16-2-2006] VAO Cultuur en economie

PA [21-2-2006] Moties VAO Cultuur en economie Dittrich, B.O. kamerstuk 27 406, nr. 76

PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J., Bakker, A.D., Dam, M.H.P. van, Vlies, B.J. van der , Örgü, F. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 71

De brief is op 12 oktober naar de Tweede Kamer gestuurd. De motie is afgedaan met kamerstuk 30 800 VIII 27 406 nr. 35.

De AMvB is inmiddels in het staatsblad (2006,438) gepubliceerd, maar is nog niet in werking getreden. Naar verwachting treedt de AMvB aan het eind van het jaar in werking. De motie is afgedaan met publicatie in het Staatsblad 2006, 438.

De Kamer verzoekt de regering op korte termijn in samenspraak met het NICAM een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden van een systeem voor geschikheidsinformatie een voorstel te doen voor zo’n systeem en de Kamer daar zo spoedig mogelijk over te informeren.

PA [27-6-2006] Jeugd, Geweld en media PA [12–9-2006] Jeugd en Media Atsma, J.J., Dam, M.H.P. van, Slob, A., Vergeer, F., Vlies, B.J. van der kamerstuk 29 326, nr. 11

Afgedaan met kamerstuk 29 326 nr. 12.

De Kamer verzoekt de regering in de diverse vergaderingen die in Europa over het thema muziek-rechten worden gehouden, het belang van behoud van culturele diversiteit onder de aandacht te brengen; nodigt de regering uit de ontwikkelingen met betrekking tot de toepassing van de aanbeveling van de Europese Commissie in oktober 2005 over liberalisatie v/h collectieve beheer van muziekrechten in de online omgeving, nauwlettend te volgen en de Kamer over harmonisatie-initiatieven op dit gebied tijdig te informeren.

PA [P.M.] Motie VAO Internationaal cultuurbeleid – de motie Dittrich c s over het collectieve beheer van muziekauteursrechten 29 989, nr 37 Dittrich, B.O. kamerstuk 28 989, nr. 37

De motie is afgedaan met kamerstuk 30 800 VIII 27 406 nr. 35.

De Kamer verzoekt de regering op korte termijn een Deltaplan, volgens advies van de Raad voor Cultuur te schrijven en aan te geven hoe waardevol materiaal behouden kan blijven.

PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Bakker, A.D., Dam, M.H.P. van, Halsema, F., Vlies, B.J. van der kamerstuk 30 300 VIII, nr. 66

De motie is afgedaan met brief aan de Tweede Kamer verzonden op 19 december 2006. kamerstuk 25 434, nr. 30.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering de Kamer nog in 2006 een voorstel te doen met een aantal toekomstscenario’s voor de creatieve industrie, waarin mede aandacht wordt gegeven aan de ontwikkeling van circa vijf regionale clusters van creatieve industrie met een – potentieel – internationale uitstraling.

PA [16-2-2006] VAO Cultuur

en economie

PA [21-2-2006] Moties VAO

Cultuur en economie

Brink, W. van den, Leerdam,

J.A.W.J.

kamerstuk 27 406 nr. 73

De motie is afgedaan met brief aan de Tweede Kamer verzonden op 9 november 2006. kamerstuk 27 406, nr. 98.

De Kamer verzoekt de regering om met een plan van aanpak te komen gericht op het tegengaan van de schadelijke invloed van het internetgebruik op jeugdigen.

De Kamer verzoekt de regering om met omroepen, producenten en theatergezelschappen te overleggen en een plan uit te werken voor een methodiek om theatervoorstellingen door middel van kwalitatief goede registraties beschikbaar te maken en, zo nodig, de daarvoor benodigde middelen vrij te maken.

PA [27-6-2006] Jeugd,

Geweld en media

PA [12-9-2006] Jeugd en

Media

Atsma, J.J., Dam, M.H.P.

van, Herben, M., Slob, A.,

Vergeer, F., Vlies, B.J. van

der

kamerstuk 29 326 nr. 9

PA [16-10-2006] Wetgevingsoverleg inzake het onderdeel cultuur van de OCW begroting 2007 Ham, B. van der kamerstuk 30 800 VIII, nr. 40

De motie is afgedaan met brief aan de Tweede Kamer verzonden op 9 oktober 2006, kamerstuknummer 29 326 nr. 12.

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 6 december 2006. kamerstuk 30 800 VIII, nr. 80.

De Kamer verzoekt de regering in overleg te treden         PA [16-2-2006] VAO Cultuur

met het IPO en de VNG over de mogelijkheden van          en economie

creatieve industrieterreinen in en om grote steden en PA [21-2-2006] Moties VAO de Kamer hieroverteinformeren.                                         Cultuureneconomie

Dittrich, B.O., Douma, K., Vroonhoven-Kok, N.J. van kamerstuk 27 406 nr. 77

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 12 oktober 2006. kamerstuk 30 800 VIII 27 406 nr. 35.

De Kamer verzoekt de regering voorstellen te doen voor het invoeren van een maximumsalaris bij de publieke omroep.

PA [30-10-2006] Wetgevingsoverleg inzake het onderdeel media van de OCW begroting 2007 Bakker, A.D., Vendrik, C.C.M., Vergeer, F. kamerstuk 30 800 VIII, nr. 62

De motie is afgedaan met brief aan de Tweede Kamer van 6 december 2006. kamerstuk 30 800 VIII, nr. 80.

De Kamer verzoekt de regering in de eerstvolgende PA [21-11-2005] Media-voorziene wijzigingsvoorstellen voor de Mediawet een begroting 2006 vergaande deregulering door te voeren, zodoende dat Dam, M.H.P. van, Örgü, F. er in elk geval een gelijk speelveld is tussen partijen kamerstuk 30 300 VIII nr. 65 die actief zijn op de Nederlandse markt en op basis van onderzoek naar de effecten van verdergaande deregulering nadere voorstellen te doen.

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 6 oktober 2006 met een reactie op rapporten Reclameontwikkelingen. kamerstuk 29 692, nr. 15.

De Kamer spreekt uit, dat in afwachting van de voortgang van het proces van digitalisering,drie volwaardige publieke netten, aansluitend bij de huidige «thuisnetprofielen», moeten worden gehandhaafd.

PA [21-11-2005] Mediabegroting 2006 Atsma, J.J.

kamerstuk 30 300 VIII nr. 161 (was 67)

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 22 september 2006. kamerstuk 30 571, nr. 5.

PRIMAIR ONDERWIJS

De Kamer verzoekt de regering een plicht voor consultatiebureaus in te voeren om een vermoeden van taalachterstand te communiceren naar de gemeente.

PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid Örgü, F. kamerstuk 30 313, nr. 27

Deze motie is afgedaan met brief d.d. 28 september 2006, kamerstuk 30 313 nr. 38.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer constaterende, dat de motie-Balemans c.s.(kamerstuk nr. 30 300-VIII, nr. 124) ertoe strekt dat scholen een sluitende en volledige registratie moeten voeren van eventuele geweldsincidenten en bedreigingen die hebben plaatsgevonden; is van mening, dat in aansluiting daarop het jaarverslag van scholen een overzicht zou moeten geven van geweldsincidenten of bedreigingen die hebben plaatsgevonden, de manier waarop daarmee is omgegaan en de resultaten van het gevoerde beleid; roept de regering op het Besluit informatievoorziening WPO/WEC en het Besluit informatievoorziening WVO zodanig aan te passen dat de hierboven bedoelde informatie verplicht in het jaarverslag wordt opgenomen.

PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid

Kraneveldt, M., Örgü, F. kamerstuk 30 313, nr. 26

Deze motie is uitgevoerd met brief d.d. 28 september 2006, kamerstuk 30 313 nr. 38.

De Kamer verzoekt de regering, constaterende dat er wel degelijk sprake is van een groeiend aantal kinderen dat op wachtlijsten voor speciaal onderwijs staat met name bij cluster 4 en van oordeel dat deze leerlingen veel te lang op alle mogelijke vormen van wachtlijsten staan en soms alsnog komen thuis te zitten, alles te doen wat nodig is om de wachtlijsten op te lossen en tegen te gaan dat er nieuwe wachtlijsten ontstaan en de Kamer daarover tweejaarlijks te informeren.

PA [1-12-2005] Begrotingsbehandeling 2006 OCW Eijsink, A.M.C. kamerstuk 30 300 VIII, nr. 120

De motie is uitgevoerd met brief d.d.

16 oktober 2006, kamerstuk 30 800, nr. 21.

De Kamer verzoekt de regering bij het overleg met het    PA [8-2-2005] Weer Samen

speciaal onderwijs het onderwerp budgetfinanciering     Naar School WSNS

voor het speciaal onderwijs te bespreken en de Kamer    Slob, A.

over de uitkomsten daarvan te informeren.                        kamerstuk 21 860, nr. 78

Deze motie is uitgevoerd met brief van 4 september 2006 Uitwerking van de hoofdlijnen zorgstructuren, kamerstuk 27 728 nr. 93.

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken: Wat de oorzaken zijn van het steeds vaker uitsluiten van deelname aan de Cito-eindtoets en hoe dit voorkomen kan worden; Hoe voor de scholen het dilemma kan worden opgelost tussen zo volledig mogelijke deelname aan de Cito-toets en de angst voor het schoolimago; Wat de mogelijkheden zijn van een Monitor PO, zodat scholen zich valide en transparant kunnen verantwoorden. De regering wordt verzocht binnen zes maanden met voorstellen te komen.

PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachter-standen-beleid

Hamer, M.I., Jungbluth, P.L.M., Kraneveldt, M., Vergeer, F. kamerstuk 30 313, nr. 29

Deze motie is uitgevoerd met brief d.d. 28 september 2006, kamerstuk 30 313 nr. 38.

De Kamer verzoekt de regering alles op alles te zetten PA [24-5-2006] Wijziging van om het probleem van de leraren die onbevoegd zijn de Wet op het primair ondervoor het vak lichamelijke oefening zo snel mogelijk op wijs, de Wet op de expertise-lossen.                                                                                         centra,deWetophet voortgezet onderwijs en de Wet op de beroepen in het onderwijs onder meer in verband met het aanbrengen van enkele verbeteringen in de regels over de bekwaamheid van onderwijspersoneel zoals deze komen te luiden door de Wet op de beroepen in het onderwijs (aanpassing regels bekwaamheidseisen onderwijspersoneel) Hamer, M.I., Lambrechts, E.D.C.M. kamerstuk 30 478, nr. 12

Deze motie wordt meegenomen in het evaluatietraject van de leergang bewegingsonderwijs. Naar verwachting wordt het rapport in november 2007 opgeleverd. Eind november 2007 zal een beleidsreactie samen met het rapport aan de Tweede Kamer worden toegestuurd.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering de verantwoordelijkheid voor het betrekken van ouders bij het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden uit te werken en daarbij bovenstaande overwegingen en mening mee te nemen.

De Kamer verzoekt de regering een maximale inspanning te verrichten om in de nieuwe gewichtenregeling met een lagere drempel te gaan werken, bij voorkeur 3%.

De Kamer verzoekt de regering de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden tussen 7.30–18.30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven.

PA [14-2-2006] Wetsvoorstel onderwijsachterstandenbeleid

Velzen, K. van kamerstuk 30 313, nr. 23

PA [30-11-2005] Begrotingsbehandeling OCW 2006 Balemans, E.R.M., Eijsink, A.M.C., Jungbluth, P.L.M., Kraneveldt, M., Lambrechts, E.D.C.M., Slob, A., Vergeer, F., Vlies, B.J. van der , Vries, J.M. de (CDA) kamerstuk 30 300 VIII nr. 135

PA [22-9-2005] Algemene Politieke Beschouwingen Aartsen, J.J. van, Bos, W.J. kamerstuk 30 300, nr. 14

Deze motie afgedaan met brief d.d. 28 september 2006, kamerstuk 30 313 nr. 38.

De motie wordt mede naar aanleiding van Regeerakkoord uitgevoerd. In AO gewichtenregeling van 20 juni 2007 is toegezegd dat staatsecretaris Dijksma in september 2007 met een brief komt over o.a. de effecten van

drempelverlaging.

Het wetsvoorstel Buitenschoolse opvang is op 24 oktober 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en op 7 november 2006 door de Eerste Kamer. Het is gepubliceerd in Staatsblad 659 d.d. 6 december 2006.

De Kamer verzoekt de regering te komen tot een uitgewerkt plan met zo nodig een wettelijk kader, waarmee bij alle kinderen vóór de derde verjaardag een eventuele taalachterstand wordt onderkend. Dit gebeurt op het consultatiebureau. Op het consultatiebureau wordt dan tevens een analyse gemaakt van het taalaanbod door de ouders. Bij onvoldoende taalaanbod door de ouders, worden de ouders gestimuleerd aanvullende taallessen te volgen. Aan de constatering van de ontwikkeling van een taalachterstand bij het kind wordt de consequentie van verplichte voorschoolse educatie, in een doorlopende leerlijn naar de basisschool verbonden.

PA [11-10-2006] Begrotingsbehandeling 2007 OCW Bos, W.J., Herben, M., Rutte, M., Verhagen, M.J.M. kamerstuk 30 800, nr. 23

De motie wordt mede naar aanleiding van het Regeer-akkoord uitgevoerd. Op 13 juli 2007 is de Tweede Kamer met een brief geïnformeerd PO/KOV/2007/25 038 (kamerstuk 28 447, nr. 143) en PO/KOV/2007/24 201. In deze brief zet het kabinet in grote lijnen uiteen hoe het uitwerking wil geven aan het bestrijden van taalachterstanden bij jonge kinderen. Het kabinet wil vanaf 2008 al fors investeren in de uitbreiding van programma’s voor voorschoolse educatie. Voor de middellange termijn wil het kabinet komen tot verdere harmonisering van de regelgeving van voorzieningen voor kinderen van 0–4 jaar. Dit vergt wetswijziging. Het kabinet voorziet inwerkingtreding van een dergelijke wet met ingang van 1 januari 2010.

De Kamer verzoekt de regering, constaterende dat           PA [19-06-2007] Debat over

deze Kamer de motie-Van Aartsen/Bos heeft aangeno- het Beleidsprogramma

men waarin de regering verzocht wordt de wet- en regelgeving met ingang van 1 januari 2007 zodanig aan te passen dat scholen worden verplicht, hetzij voor- en naschoolse opvang te bieden tussen 7:30 uur en 18:30 uur, hetzij faciliteiten te bieden waarbinnen andere partijen dat doen en de randvoorwaarden hierbij aan te geven en constaterende, dat er wachtlijsten dreigen te ontstaan voor buitenschoolse opvang waardoor de realisering van de doelstelling van de motie-Van Aartsen/Bos in gevaar komt en dat de Kamer van mening is dat deze problematiek zo snel mogelijk moet worden opgelost, verzoekt de regering sluitende afspraken te maken met gemeenten wat betreft het oplossen van knelpunten op o.a. het gebied van vergunningen en gebouwen en de eventuele overige knelpunten te inventariseren en de Kamer uiterlijk voor Prinsjesdag een sluitend plan van aanpak aan te bieden over de maatregelen die zij neemt om de wachtlijsten weg te werken en de knelpunten op te lossen.

2007–2011

Tichelaar, J., Rutte, M. Kamerstuk 31 070, nr. 10

In het algemeen overleg over het Beleidsprogramma d.d. 27 juni 2007 is toegezegd voor het zomerreces de Kamer te informeren over de uitvoering van deze motie. Bij brief van 13 juli 2007 (kamerstuk 28 447 en 31 070, nr. 144) is aangegeven welke stappen daarvoor worden gezet. Tijdens het zomerreces heeft een taskforce de achtergronden van wachtlijsten onderzocht en voorstellen gedaan voor het wegnemen van knelpunten. Op basis van de rapportage van de taskforce is met Prinsjesdag een plan van aanpak aan de Tweede Kamer toegestuurd.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

TOEZICHT EN HANDHAVING

De Kamer verzoekt minister Van der Hoeven ervoor zorg te dragen dat ouders via de school middels een brief op de hoogte worden gesteld van: – het feit dat de school van hun kind onder verscherpt

toezicht is gesteld; – waarom dat zo is; – welke maatregelen genomen worden om de

kwaliteit van het onderwijs en organisatie zo snel

mogelijk te verbeteren

PA [1-12-2005] Begrotingsbehandeling OCW 2006 Lambrechts, E.D.C.M. kamerstuk 30 300 VIII nr. 128

De motie is afgedaan met de brief aan de Tweede Kamer van 31 mei 2006 (Lijst met vragen over het Onderwijsverslag, Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 300 VIII, nr. 238).

VOORTGEZET ONDERWIJS

De Kamer verzoekt de regering met de onderwijsorganisaties nader in kaart te brengen wat de financiële, technische en organisatorische consequenties zijn van het afschaffen van de kosten van schoolboeken van ouders en verzoekt de regering de uitkomsten van deze verkenning te voorzien van een plan van aanpak met deze structurele regeling en deze voor de formatie aan de Kamer aan te bieden.

PA [12-10-2006] Begrotingsbehandeling 2007 OCW Hamer, M.I. kamerstuk 30 800/VIII, nr. 25

De motie is afgedaan op 4 december 2006, kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 78.

De Kamer verzoekt de regering zich in te spannen, de IGVO (internationaal georiënteerd voortgezet onderwijs)-bekostiging ook te laten gelden voor de leerlingen van UWC Maastricht vallend onder LVO (Limburgs Voortgezet Onderwijs), mogelijke (wettelijke) belemmeringen weg te nemen en de Kamer over de uitkomst voor het einde van dit jaar te informeren.

PA [12-10-2006] Begrotingsbehandeling 2007 OCW Lambrechts, E.D.C.M. kamerstuk 30 800VIII nr. 33

De motie is op 16 april 2007

kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 117.

De Kamer verzoekt de regering een goed onderbouwde berekening aan de Kamer aan te bieden waaruit blijkt dat het huidige niveau van bekostiging van de scholen in het voortgezet onderwijs financieel in staat stelt; – het wettelijk voorgeschreven aantal lesuren ook

daadwerkelijk aan te bieden; – voldoende bekwame en bevoegde docenten aan te

stellen; – tegelijkertijd de noodzakelijke ruimte vrij te maken

voor de scholing en ontwikkeling van leerkrachten; – contacten met ouders over het leerproces en de

vorderingen van hun kind te onderhouden.

PA [15-3-2006] Wetsvoorstel

onderbouw VO

Hamer, M.I., Lambrechts,

E.D.C.M.

kamerstuk 30 323, nr. 28

De motie is afgedaan op 19 december 2006, kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 85, Tweede Kamer.

De Kamer verzoekt de regering te onderzoeken in hoeverre er op scholen doorlopende leerlijnen worden gerealiseerd en of leerlingen voldoende overstapmogelijkheden worden geboden om een zo succesvol mogelijke schoolcarrière te kunnen doorlopen.

PA [15-3-2006] Wetsvoorstel onderbouw VO Hamer, M.I., Lambrechts, E.D.C.M. kamerstuk 30 323, nr. 26

De motie is afgedaan op 26 januari 2007, kamerstuk 2006–2007, 30 800 VIII, nr. 9.

De Kamer verzoekt de regering de mogelijkheid te onderzoeken om de kosten voor het behalen van beroepskwalificerende vakbekwaamheidscertificaten te vergoeden via de bekostiging van de praktijkscholen.

PA [12-6-2007] Plenaire

behandeling Wetsvoorstel

30 988 Wijziging wet VO

examen VMBO

Biskop, J.J.G.M., Depla,

G.C.F.M.

kamerstuk 30 988, nr. 11

In oktober 2007 wordt de Tweede Kamer met een brief geïnformeerd.

A. Door de Staten-Generaal aanvaarde Moties

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Kamer verzoekt de regering in afstemming met het mbo de mogelijkheden te onderzoeken om de schoolleiding de mogelijkheid te bieden om leerlingen één of maximaal twee vakken op een lager niveau te laten behalen, met uitsluiting van de vakken Nederlands, Engels en wiskunde.

PA [12-6-2007] Plenaire

behandeling Wetsvoorstel

30 988 Wijziging wet VO

examen VMBO

Biskop, J.J.G.M., Depla,

G.C.F.M.

kamerstuk 30 988, nr. 10

In oktober 2007 wordt de Tweede Kamer met een brief geïnformeerd.

De Kamer verzoekt de regering de mogelijkheid te onderzoeken en waar mogelijk te realiseren voor het doen van een herexamen op het reguliere niveau, wanneer een leerling gebruik gemaakt heeft van het hoger toegestane niveau van examinering en daarin geen voldoende resultaat heeft gehad.

PA [12-6-2007] Plenaire

behandeling Wetsvoorstel

30 988 Wijziging wet VO

examen VMBO

Biskop, J.J.G.M., Depla,

G.C.F.M.

kamerstuk 30 988, nr. 12

In oktober 2007 wordt de Tweede Kamer met een brief geïnformeerd.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

BEROEPSONDERWIJS EN VOLWASSENENEDUCATIE

Staatsecretaris Van Bijsterveldt spreekt de inspectie in PA [7-6-2007] competentie-

het eerstvolgende periodiek overleg aan op het onderzoek naar het onderwerp «docenten op sms-afstand» en over onbevoegde docenten, dit in het kader van de onderwijstijd. Een en ander komt vanzelfsprekend terug in het Onderwijsverslag.

gericht onderwijs en examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

Het eerste periodiek overleg met de Inspectie vindt plaats op 18 september 2007.

Rond Prinsjesdag 2007 ontvangt de Tweede Kamer de PA [4-10-2006] Algemene resultaten van een onderzoek naar het bekostigings- financiële beschouwingen model voor de vaste kosten van huisvesting, conform toezeggingen in het kabinetsstandpunt over IBO en BVE.

Na Prinsjesdag 2007 ontvangt de Tweede Kamer de resultaten van het onderzoek.

In het najaar zal Staatssecretaris Van Bijsterveldt de Tweede Kamer informeren over de reacties van de instellingen op de brief over de invoering Competentiegericht onderwijs.

PA [7-6-2007] competentiegericht onderwijs en examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

In het najaar 2007 wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.

In het najaar verschijnt het rapport over het inspectie-onderzoek naar de 850-urennorm.

PA [7-6-2007] competentiegericht onderwijs en examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

In het najaar 2007 wordt de Tweede Kamer hierover nader geïnformeerd.

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over het (proportioneler) toezicht op de examinering en de vermindering van de administratieve lasten.

PA [7-6-2007] competentiegericht onderwijs en examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

De Inspectie van het Onderwijs rondt momenteel het rapport naar het functioneren van KCE af. Na de zomer 2007 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

De Tweede Kamer wordt over de ontwikkelingen tav geïntegreerd toezicht geïnformeerd, waarschijnlijk in een breder kader.

PA [7-6-2007] competentiegericht onderwijs en examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

Momenteel wordt de concept-toezichtsbrief met diverse veldpartijen afgestemd. De brief wordt na Prinsjesdag 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd.

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de samenwerking met het bedrijfsleven bij het opstellen van de examens.

PA [7-6-2007] competentiegericht onderwijs en examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

In het najaar 2007 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Er komt een rapportage van de minister van LNV over PA [7-6-2007] competentie-het Groen Onderwijs.                                                               gericht onderwijs en

examens in het mbo (kamerstuk 27 451, nr. 68)

LNV werkt momenteel aan deze rapportage. In het najaar 2007 zal LNV de Tweede Kamer nader informeren.

De Tweede Kamer zal in april 2008 worden geïnformeerd over welke landen deelnemen aan Euro Skills 2008.De voorbereiding is uitbesteed aan EuroSkills Netherlands. De inschrijving van deelnemers is van november 2007 tot april 2008.

PA [16-6-2006] kamerstuk 21 501–34, nr. 70

In april 2008 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over welke landen deelnemen aan Euro Skills 2008.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt komt terug met               PA [7-6-2007] competentie-voorstellen voor «het punt van standaardisatie van          gericht onderwijs en examinering van de beroepscompetenties en                    examens in het mbo mogelijke centralisatie voor bijvoorbeeld Nederlands.     (kamerstuk 27 451, nr. 68)

In mei 2008 zal Staatssecretaris Van Bijsterveldt met voorstellen komen op het punt van standaardisering en of centralisering van examinering van beroepscompetenties.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED

Staatssecretaris Van der Laan zal in de tweede helft van 2004 met een rapportage over archeologisch beheer komen.

PA [28-6-2004] Monumentenzorg

Minister Van der Hoeven heeft in de brief erfgoed selectiebeleid van 9 september 2006 [2006–2007, 29 314, nr.23] aangegeven dat een analyse is gemaakt van de lijst van beschermde archeologische monumenten en dat tevens de Nederlandse Onderzoeksagenda Archeologie is verschenen, waarmee belangrijke input is gegenereerd om tot een onderbouwde selectie voor nieuwe aanwijzingen te komen. Per 1 juli 2007 is een tijdelijke Beleidsregel Aanwijzing Rijksmonumenten in werking getreden. Op basis van deze beleidsregel zal de Rijksdienst voor Archeologie Cultuurlandschap en Monumenten een beperkt aanwijzingsprogramma uitvoeren gericht op het meer representatief maken van het archeologisch monumentenbestand.

De Tweede Kamer wordt door Staatssecretaris Van der PA [28-3-2006] Wet Laan najaar 2006 geïnformeerd over het onderzoek dat archeologische monumen-dit jaar wordt uitgevoerd door de ROB en de Erfgoed- tenzorg (Malta) inspectie naar de kwaliteit van archeologisch onderzoek.

Minister Plasterk zal zijn beleidsreactie op het conceptrapport over de kwaliteit van het archeologisch onderzoek van de Erfgoed Inspectie en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten na het zomerreces 2007 naar de Tweede Kamer sturen.

Staatssecretaris Van der Laan zegt, mede namens haar   UB [19-7-2004] Onderzoek ambtsgenoot van Justitie, te streven naar ratificatie         bezwaren tegen bekrachti-van het UNESCO-verdrag van 1970. De Tweede Kamer   ging van het UNIDROIT-zal een wetsontwerp ter implementatie van dit verdrag   verdrag worden voorgelegd.

Op 3 augustus 2006 heeft de Raad van State advies uitgebracht over het wetsvoorstel. Het nader rapport op het advies zal rond 1 oktober 2007 worden ingediend bij de Tweede Kamer.

Staatssecretaris Van der Laan verkent de mogelijkhe- PA [30-3-2006] Wet den van het opleggen van een bestuurlijke boete als archeologische monumen-toekomstig sanctie-instrument.                                              tenzorg (Malta)

PA [28-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta)

Minister Plasterk gaf zijn beleidsreactie op het Erfgoedinspectieverslag 2006 van de Erfgoed Inspectie bij brief van 9 juli 2007 aan de Tweede en Eerste Kamer [2006–2007, 30 800, nr.167]. Daarin gaf hij aan te verwachten vóór het eind van 2007 de Tweede Kamer in te lichten over de uitkomst van de verkenning naar het instrument bestuurlijke boete binnen de bredere context van de inmiddels geformuleerde OCW-visie op toezicht; hierbij zullen tevens de risico’s en de – eventueel alternatieve – interventiemogelijkheden worden afgewogen.

De Tweede Kamer zal door staatssecretaris Van der         PA [28-3-2006] Wet

Laan worden geïnformeerd over de uitkomsten van archeologische monumen-het overleg tussen de Ministeries van Financiën, OCW tenzorg (Malta) en BuZa met betrekking tot te maken nieuwe afspra- PA [30-3-2006] Wet ken waar het de omgang met VOC-wrakken betreft. archeologische monumentenzorg (Malta)

De gesprekken tussen de ministeries van OCW, Buitenlandse Zaken en Financiën met betrekking tot de omgang met VOC-wrakken zijn nog gaande. De drie betrokken departementen werken aan een concept-brief, waarmee in de tweede helft van 2007 de Tweede Kamer wordt geïnformeerd.

Minister Van der Hoeven zal de Tweede Kamer                  PA [16-10-2006] Wetgevingsinformeren over de stand van zaken betreffende de          overleg inzake het onderdeel belofte van de Stichting Code Cultuursponsoring om       cultuur van de OCW kritisch naar hun eigen code te kijken.                                  begroting 2007

Na het zomerreces 2007 zal minister Plasterk de Tweede Kamer informeren over de opvatting van de Stichting Code Cultuursponsoring over de eigen code.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Voor 1 oktober 2007 stuurt Minister Plasterk een brief PA [31-5-2007] restauratie aan de Tweede Kamer over de monumentenwet en de Nederlandse Antillen en Aruba, mede met het oog op de bijzondere gemeentestatus die Saba, Sint Eustacius en Bonaire zullen krijgen eind 2008.

Conform de toezegging wordt de Tweede Kamer na het zomerreces 2007 door minister Plasterk geïnformeerd.

Minister Plasterk zal de Tweede Kamer nader informeren over de mogelijkheid omgevings- en bouwtechnische noodzaak toe te voegen als criteria voor het verlenen van restauratie subsidie in het kamer van de BRIM (Besluit rijkssubsidiering instandhouding monumenten).

PA [31-5-2007] restauratie

Conform de toezegging zal de Tweede Kamer door minister Plasterk voor het kerstreces 2007 geïnformeerd worden.

De Tweede Kamer zal in 2008 een nota over architec- PA [31-5-2007] architectuur-tuurbeleid voor de komende jaren ontvangen.                   beleid ruimte en cultuur

De architectuurnota wordt in het voorjaar van 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Minister Plasterk zal de Tweede Kamer in 2008 informeren over de herbezinning op de Monumentenlijst, d.w.z. de toevoeging van 100 monumenten aan de monumentenlijst, onder handhaving van de bestaande monumentenstop.

PA [31-5-2007] restauratie

Conform de toezegging zal minister Plasterk in 2008 de Tweede Kamer informeren.

De evaluatie van het BRIM vindt plaats in 2008 en het PA [31-5-2007] restauratie voorstel voor de stelselherziening komt in 2009, maar minister Plasterk probeert dit naar voren te halen

Minister Plasterk zal de Tweede Kamer in 2008, respectievelijk 2009 informeren. Zo mogelijk dus eerder.

HOGER ONDERWIJS

Na de 100-dagentermijn komt minister Plasterk met PA [28-3-2007] Wijziging een voorstel over de afwikkeling van het wetsvoorstel WSF uitbreiding van de over leerrechten.                                                                       mogelijkheid met studie-

financiering in het buitenland te studeren

De Tweede Kamer is bij brief van 13 juni 2007 over de lopende gesprekken geïnformeerd en haar is gemeld dat zij zo spoedig mogelijk over het voorstel van minister Plasterk inzake bekostiging en besturing wordt geïnformeerd.

Vóór 1 augustus 2007 ontvangt de Tweede Kamer een PA [14-6-2007] BaMa-tussentijdse evaluatie van de BaMa-wetgeving.                 Monitor 2006 (kamerstuk

29 281, nr. 6)

Het is niet gelukt vóór 1 augustus 2007 aan de Tweede Kamer een tussentijdse evaluatie van de BaMa-wetgeving toe te zenden. De Tweede Kamer wordt in september 2007 geïnformeerd.

Staatssecretaris Bruins zal de Tweede Kamer                     PA [4-10-2006] Verzamel AO

informeren over de betrokkenheid van het bedrijfsle- Hoger Onderwijs ven, middels een enquête, bij Studiekeuze 123.

Momenteel werkt een werkgroep de mogelijkheden uit voor de opname van gegevens uit een enquête over werkgeversoordelen op de website Op zoek naar een studie? Vergelijk meer dan 2500 opleidingen op hogescholen en universiteiten.. Naar verwachting komen de resultaten van dit onderzoek voor 1 september 2007 beschikbaar, waarna de Tweede Kamer zal worden geïnformeerd. De eerdergenoemde datum van 1 juli 2007 is niet haalbaar, omdat het onderzoek naar de technische mogelijkheden en uitvoering meer tijd in beslag nam dan aanvankelijk gedacht.

In september 2007 wordt de Tweede Kamer geïnfor- PA [27-6-2007] Jaarverslag meerd over een nieuw accreditatiekader.                            2006 en het Onderwijs-

verslag 2005/2006

De Tweede Kamer zal in september 2007 over een nieuw accreditatiestelsel worden geïnformeerd.

Staatssecretaris Bruins zegt toe dat de uitwerking van PA [13-12-2005] Kort Hoger de promotievouchers in het eerste kwartaal van 2006 Beroepsonderwijs naar de Tweede Kamer wordt gestuurd.

Deze toezegging wordt meegenomen in de strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek. Deze wordt in het najaar 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Tweede Kamer ontvangt in september 2007 een overzicht van de hbo-masteropleidingen die op aanvraag door minister Plasterk zijn bekostigd of waarvan de bekostiging is geweigerd.

PA [14-6-2007] BaMa-Monitor 2006 (kamerstuk 29 281, nr. 6)

Het gevraagde overzicht is in voorbereiding en wordt in september 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Minister Plasterk zal in de strategische agenda, die in het najaar wordt aangeboden, aangeven hoe wordt omgegaan met de schakelprogramma’s.

PA [14-6-2007] BaMa-Monitor 2006 (kamerstuk 29 281, nr. 6)

De strategische agenda wordt in het najaar 2007 aangeboden.

Inzake bekostigde hbo-masteropleidingen: De uitkomsten van de gezamenlijke exercitie met de HBO-raad zijn komend voorjaar 2007 beschikbaar.

UB [30-11-2005] Schriftelijke beantwoording begroting OCW 2006

Deze toezegging wordt opgenomen in de ontwikkelingen van de strategische agenda voor het hoger onderwijs en onderzoek die in het najaar 2007 gepresenteerd zal worden.

Staatssecretaris Rutte zal in 2007 tussentijds aan de Tweede Kamer rapporteren over de met de actieplannen van de instellingen geboekte resultaten.

PA [10-11-2005] Plan van aanpak betreffende studenten met een functiebeperking

De indiening en beoordeling van de ingediende actieplannen van de HO-instellingen hebben per 15 oktober 2006 hun beslag gekregen in een oordeel van de beoordelingscommissie waarna de instellingen met de uitvoering konden starten. In de praktijk heeft die start bij vele instellingen begin 2007 plaatsgevonden. Aan alle instellingen is gevraagd om per 1 oktober 2007 een tussenrapportage in te dienen – een rapportage over de stand van zaken per 1 september. Op basis van deze tussenrapportages zal de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer in december 2007 worden aangeboden. Een nader onderzoek door de inspectie op enkele instellingen, zoals dat ook in 2003 is gebeurd, vindt begin 2008 plaats, omdat is gebleken dat dit niet verantwoord in het inspectieprogramma van 2007 was op te nemen. Dit rapport wordt ook naar de Tweede Kamer gestuurd.

De Tweede Kamer wordt op de hoogte gehouden van     PA [10-11-2005] Plan van

de steekproeven over de voortgang van de plannen,        aanpak betreffende

over de mate van concreetheid en over het aantal            studenten met een

gevallen waarin de investering is stopgezet.                       functiebeperking

De indiening en beoordeling van de ingediende actieplannen van de HO-instellingen hebben per 15 oktober 2006 hun beslag gekregen in een oordeel van de beoordelingscommissie waarna de instellingen met de uitvoering konden starten. In de praktijk heeft die start bij vele instellingen begin 2007 plaatsgevonden. Aan alle instellingen is gevraagd om per 1 oktober 2007 een tussenrapportage in te dienen – een rapportage over de stand van zaken per 1 september. Op basis van deze tussenrapportages zal de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer in december 2007 worden aangeboden. Een nader onderzoek door de inspectie op enkele instellingen, zoals dat ook in 2003 is gebeurd, vindt begin 2008 plaats, omdat is gebleken dat dit niet verantwoord in het inspectieprogramma van 2007 was op te nemen. Dit rapport wordt ook naar de Tweede Kamer gestuurd.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Staatssecretaris Bruins zegt toe de Tweede Kamer te PA [4-10-2006] Verzamel AO informeren over de rol van de NVAO bij de volwaar- Hoger Onderwijs dige onderwijsaccreditatie ten opzichte van de peer reviews.

Staatssecretaris Bruins bevestigde in zijn brief (kamerstuk 28 879, nr. 14) van 10 oktober 2006 aan de Tweede Kamer zijn toezegging om vóór het eind van 2006 een nader uitgewerkte visie op accreditatie op langere termijn te zullen toesturen, rekening houdend met de kritiek van de Tweede Kamer op het voorstel volledige onderwijsaccreditatie. Door de val van het toenmalig kabinet eind 2006 kon nog geen nieuw voorstel worden ingediend. In de brief van 12 februari 2007 (kamerstuk 28 879, nr. 17) heeft staatssecretaris Bruins uitgelegd dat het aan het nieuwe kabinet is om het voorstel uit te brengen. Minister Plasterk heeft het voornemen om voor het einde van het jaar 2007 een voorstel voor de inrichting van de tweede ronde van accreditatie (na 2009) aan de Tweede Kamer voor te leggen. Daarin zal, zoals toegezegd, de rol van de NVAO uitvoerig worden behandeld.

Op 1 december 2006 volgt een tussenevaluatie. De          PA [24-1-2005] Wetgevings-

eindevaluatie van de Experimentenwet volgt tegen de overleg inzake het voorstel zomer van 2007 (p.14 lk. mk).                                                 van wet houdende tijdelijke

regels betreffende experimenten in het hoger onderwijs op het gebied van vooropleidingseisen aan en selectie van aanstaande studenten en op het gebied van heffing van collegegeld (Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie en collegegeldheffing (29 819))

De tussenrapportage is 19 januari 2007 naar de Tweede Kamer gezonden (29 388, nr. 13, 22 januari 2007). De eindrapportage zal uiterlijk december 2007 naar de Tweede Kamer worden gezonden.

Er komt een definitief voorstel over de versterking van PA [27-6-2007] Jaarverslag de positie van de student in de medezeggenschap.          2006 en het Onderwijs-

verslag 2005/2006 gecombineerd met AO 100 dagen

Het definitieve voorstel loopt mee met het wetsvoorstel bekostiging Hoger Onderwijs. De verwachting is dat dit wetsvoorstel het tweede kwartaal 2008 bij de Tweede Kamer kan worden ingediend.

De Tweede Kamer ontvangt vóór 1 augustus 2008 een UB [4-4-2007] BaMa Monitor

uitgebreide evaluatie van de BaMa- en accreditatiewetgeving inclusief de in het jaar 2007 verzamelde gegevens over de doorstroomproblematiek en de eenjarige masters.

Bij de evaluatie wordt ook bezien of in specifieke gevallen verlenging van de masteropleiding nodig is.

2006

PA [14-6-2007] BaMa-Monitor 2006 (kamerstuk 29 281, nr. 6)

Op basis van de tussenevaluatie en een in 2007/2008 door de inspectie uit te voeren extra onderzoek zal voor 1 augustus 2008 een eindevaluatie worden opgesteld en naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

Minister Plasterk zal de eventuele effecten monitoren PA [15-5-2007] Wijziging van

van havisten met werkervaring, die instromen in een associate-degreeopleiding en de Tweede Kamer daarover informeren.

onder meer de Wet studiefinanciering 2000, alsmede van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (30 971) WSF; Associate-degreeprogram-ma’s en masteropleidingen op het gebied van het hoger onderwijs

Het monitoronderzoek is in 2006 gestart en loopt tot en met 2010. De tussenevaluatie wordt in de tweede helft van 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd. De eindevaluatie in de tweede helft van 2010.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Tweede Kamer zal een vervroegde tussenevaluatie PA [15-5-2007] Wijziging van

van de werking van de wet, voor zover het gaat om het associate-degreeprogramma, ontvangen.

onder meer de Wet studiefinanciering 2000, alsmede van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (30 971)WSF; Associate-degreeprogram-ma’s en masteropleidingen op het gebied van het hoger onderwijs

Het monitoronderzoek is in 2006 gestart en loopt tot en met 2010. De tussenevaluatie wordt in de tweede helft van 2008 naar de Tweede Kamer gestuurd. De eindevaluatie in de tweede helft van 2010.

MEDIA, LETTEREN EN BIBLIOTHEKEN

Staatssecretaris Van der Laan heeft toegezegd het            PA [16-3-2005] Persbeleid en

Bedrijfsfonds voor de pers te vragen welke ondersteu- mediaconcentratie ning kan worden geboden aan gratis verspreide huis-aan-huis bladen, voor zover die van belang zijn voor politieke informatie en meningsvorming.

Het Stimuleringsfonds voor de Pers (nieuwe naam bedrijfsfonds sedert 1 juli 2007) heeft eind 2006 het gevraagde advies uitgebracht. Minister Plasterk zal dit betrekken in zijn brief over het persbeleid die hij dit najaar 2007 aan de Tweede Kamer zal toezenden.

Minister Van der Hoeven zegt toe het voorontwerp van PA [30-10-2006] Wetgevings-het wetsvoorstel inzake reclameregels aan de Tweede overleg inzake het onderdeel Kamertesturen.                                                                        media vandeOCW begro-

ting 2007

Na het zomerreces 2007 zal het wetsvoorstel ingediend worden, dat de multimediale taak van de publieke omroep regelt. Het wetsvoorstel ligt nu bij de Raad van State.

Minister Van der Hoeven zal de Tweede Kamer het           UB [9-10-2006] Media-

verslag van de conferentie media-educatie toesturen. wijsheid: burgerschap in de

informatiemaatschappij

In het najaar 2007 ontvangt de Tweede Kamer een brief over de uitwerking van het netwerk mediawijsheid, tezamen met het verslag.

Minister Van der Hoeven zal schriftelijk antwoorden op PA [30-10-2006] Wetgevings-de vraag over multiplex en de uitgave van de                    overleg inzake het onderdeel frequenties.                                                                                media vandeOCW begroting 2007

De Tweede Kamer ontvangt in het najaar 2007 de brief.

Staatssecretaris Van der Laan heeft toegezegd dat het PA [30-6-2004] Vaste afschaffen van de vaste boekenprijs van de schoolboe- boekenprijs (re- en dupliek) ken geëvalueerd zal worden.

Definitieve rapport schoolkostenmonitor 2006/2007 zal voor de zomer 2008 gereed zijn. Daarna wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Deze reactie bevat ook de evaluatie afschaffen vaste boekenprijs voor schoolboeken.

Staatssecretaris Van der Laan zal de Tweede Kamer PA [21-11-2005] Media-een brief sturen over hoe het overleg met de Europese begroting 2006 Commissie is verlopen. In de brief zal ingegaan worden op de situatie rond de «mustcarry».

De kwestie is in een bespreking met DG Concurrentie van de Europese Commissie aan de orde gesteld en nogmaals opgenomen in een brief aan het betreffende DG (staatssteunzaak reguliere financiering Nederlandse publieke omroep). OCW wacht op een schriftelijke reactie van DG Concurrentie. De Tweede Kamer wordt van de reactie op dit punt op de hoogte gesteld.

Minister Van der Hoeven zegt de Tweede Kamer toe         PA [30-10-2006] Wetgevingsdat zij in kaart zal brengen hoeveel kosten er gemoeid     overleg inzake het onderdeel zijn met de distributie van de themakanalen door de        media van de OCW begro-publieke omroep.                                                                      ting 2007

In het najaar 2007 zal vanuit OCW en EZ een brief over het distributiebeleid verstuurd worden naar de Tweede Kamer. In deze brief zal ingegaan worden op de kosten die gemoeid zijn met de distributie van de themakanalen van de publieke omroep.

Minister Van der Hoeven zal bezien of zij een                     PA [30-10-2006] Wetgevings-verbeterslag kan maken op het punt van samenwer-        overleg inzake het onderdeel king en samenhang met ouderorganisaties inzake            media van de OCW begro-mediawijsheid. Zij zal de Tweede Kamer daarover            ting 2007 informeren.

De brief over mediawijsheid (volgend op de brief die in oktober 2006 naar de Tweede Kamer verstuurd is onder nummer 29 326, nr.2) zal in het najaar 2007 naar de Tweede Kamer verstuurd worden.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Het Kabinet buigt zich over de wijze en de vorm van een gedragscode voor de media en zal de Tweede Kamer daarover later in het jaar informeren.

ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

PA [19-6-2007] Beleidsprogramma kabinet

De Tweede Kamer wordt in het najaar 2007 hierover geïnformeerd.

Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij de Universiteitsbesturen actief zal benaderen om, op advies van de KNAW, de gedragscode van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten te implementeren.

Minister Plasterk hecht veel waarde aan het onderwerp waarover het hier gaat (AWT-advies over valorisatiebeleid voor de alfa- en gammawetenschappen) en wil daarom komen tot een zorgvuldige reactie die goed aansluit op het beleidsprogramma van het kabinet en op de begrotingsstukken die daar invulling aan zullen geven.

Minister Plasterk ziet mogelijkheden voor een op Amerikaanse leest geschoeide verbetering van de onderzoekscholen. De minister komt hier bij de begroting op terug.

PA [28-3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006, onderdeel wetenschapsbeleid en hoger onderwijs «Excelleren in onderwijs en onderzoek»

UB [29-5-2007] AWT-advies alfa- en gammastralen

PA [30-5-2007] onderzoeksbeleid

Minister Plasterk zegt toe om de Tweede Kamer voor PA [30-5-2007] onderzoeks-de zomer te informeren over de uitkomst van het             beleid ministerieel overleg over de wijze waarop de adviezen van de KNAW (bedoeld is het KNAW-advies «Wetenschap op bestelling» over onafhankelijkheid van wetenschappelijk onderzoek) kunnen worden toegepast bij de aanbesteding van wetenschappelijk onderzoek.

Minister Plasterk zal zich beraden op de mogelijkhe- PA [30-5-2007] onderzoeks-den om het (onderzoeks)landschap duidelijker in kaart beleid te brengen en te zijner tijd te komen met een institutioneel schema van de Nederlandse wetenschap.

Minister Plasterk zegt toe bij de volgende begroting terug te komen op het bursale stelsel voor promovendi.

PA [30-5-2007] onderzoeksbeleid

Aan de Tweede Kamer is gemeld dat het kabinetsstandpunt over het KNAW-advies over onafhankelijkheid van onderzoek «Wetenschap op bestelling» niet voor de zomer maar medio september 2007 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden. Ook wordt de Tweede Kamer in het najaar 2007 geïnformeerd over de afspraken die met de departementen zijn gemaakt.

In de strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap die in het najaar 2007 verschijnt, zal valorisatie in het algemeen aan de orde komen en wordt ook ingegaan op het AWT-advies over valorisatie in de alfa- en gammawetenschappen.

In de strategische agenda voor hoger onderwijs en wetenschap die in het najaar 2007 verschijnt, zal worden ingegaan op het stimuleren van en ruimte bieden aan jong nderzoekstalent. Hierbij zal ook worden ingegaan op de onderzoekersopleiding.

In de brief aan de Tweede Kamer van 27 juni 2007 is gemeld dat het kabinetsstandpunt over het KNAW-advies over onafhankelijkheid van onderzoek «Wetenschap op bestelling» de Tweede Kamer medio september 2007 zal bereiken. In het najaar 2007 zal de Tweede Kamer ook worden geïnformeerd over de afspraken die zijn gemaakt met betrokken departementen.

In de strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap die in het najaar 2007 verschijnt, zal het onderzoekslandschap in kaart worden gebracht.

In de strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap die in het najaar 2007 verschijnt, zal aandacht worden gegeven aan het stimuleren van en bieden van ruimte aan jong onderzoekstalent. Hierbij wordt ook ingegaan op het bursale stelsel voor promovendi.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Tweede Kamer krijgt binnenkort de reactie van            PA [12-10-2005] Onderzoeks-

minister Van der Hoeven en staatssecretaris Rutte op bekostiging het CPB-rapport «Crossing borders».

In de Memorie van Toelichting van de begroting 2007 is gemeld dat wordt gewerkt aan een nieuwe impuls voor valorisatie vanuit de kennisinfrastructuur en dat hierop zou worden teruggekomen in de midtermreview wetenschapsbeleid. Door de val van het vorige kabinet is geen midtermreview uitgebracht maar een Voortgangsrapportage Wetenschapsbeleid. Het Coalitieakkoord stelt dat een goede samenwerking en uitwisseling tussen universiteiten, hogescholen, kenniscentra en het bedrijfsleven het innoverend vermogen van onze economie ten goede komt. In de strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap die in het najaar 2007 verschijnt, zal het proces van (maatschappelijke en economische) benutting van onderzoeksresultaten een belangrijk aandachtspunt vormen. Hierbij zal ook worden ingegaan op de vraag hoe onderzoekers (meer) kunnen profiteren van de opbrengsten van intellectuele eigendomsrechten.

Minister Van der Hoeven vindt de verschillen in                Handelingen begrotings-nationale octrooiwetgevingen zeer interessant en zal       behandeling OCW 2006 in er ook overleg over plegen met haar collega van EZ         Tweede Kamer die verantwoordelijk is voor octrooiwetgeving.

In de memorie van Toelichting bij de begroting is gemeld dat wordt gewerkt aan een nieuwe impuls voor valorisatie vanuit de kennisinfrastructuur. Het Regeerakkoord stelt dat een goede samenwerking en uitwisseling tussen universiteiten, hogescholen, kenniscentra en het bedrijfsleven het innoverend vermogen van onze economie ten goede komt en dat hier een belangrijke maatschappelijke verantwoordelijkheid ligt van instellingen in het (beroeps)onderwijs en van werkgevers. In de strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap die in het najaar 2007 verschijnt, zal het proces van (maatschappelijke en economische) benutting van onderzoeksresultaten aan de orde komen.

Minister Van der Hoeven zal met de NWO overleggen PA [28-3-2006] Begrotings-over de vooren nadelen van het peer review systeem behandeling OCW 2006, van onderzoeken.                                                                      onderdeel wetenschapsbe-

leid en hoger onderwijs «Excelleren in onderwijs en onderzoek»

In 2007 wordt de NWO geëvalueerd. Daarbij zal worden gevraagd ook te kijken naar het systeem van peer review dat door de NWO wordt gehanteerd. De Tweede Kamer zal over de uitkomsten van de evaluatie en het standpunt dat daarop wordt ingenomen, worden geïnformeerd. Tegelijk zal in het beleidsprogramma van het kabinet conform de opmerkingen vanuit de Tweede Kamer een groter accent op persoonsgerichte steun-vormen komen te liggen.

Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij de universiteitsbesturen actief zal benaderen om, op advies van de KNAW, de gedragscode van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse universiteiten te implementeren.

PA [28-3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006, onderdeel wetenschapsbeleid en hoger onderwijs «Excelleren in onderwijs en onderzoek»

Aan de Tweede Kamer is gemeld dat het kabinetsstandpunt over het KNAW-advies over onafhankelijkheid van onderzoek «Wetenschap op bestelling» niet voor de zomer maar medio september 2007 aan de Tweede Kamer zal worden aangeboden.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Minister Van der Hoeven zal de KNAW vragen                   PA [28-3-2006] Begrotings-

aandacht te besteden aan de kwaliteit van de instroom behandeling OCW 2006, in de driejarige promotietrajecten.                                        onderdeel wetenschapsbe-

leid en hoger onderwijs «Excelleren in onderwijs en onderzoek»

In de strategische agenda hoger onderwijs en wetenschap die aansluitend op de begroting verschijnt, zal aandacht worden gegeven aan het stimuleren en bieden van ruimte aan jong onderzoekstalent. Hierbij worden de verschillende modaliteiten voor promotietrajecten betrokken.

Minister Plasterk heeft kennisgenomen van de kritiek PA [30-5-2007] onderzoeks-van de Tweede Kamer op de science system asses-          beleid sment taak van het Rathenau Instituut en zal hierop bij een latere gelegenheid terugkomen.

Het Rathenau Instituut is recent geëvalueerd en een kabinetsreactie op deze evaluatie is aan de Tweede Kamer aangeboden. Minister Plasterk zal in het najaar 2007 in een brief reageren op de kritiek van de Tweede Kamer met betrekking tot de science system assessment taak van het instituut.

PRIMAIR ONDERWIJS

Minister Van der Hoeven zegt toe het wetsvoorstel over het toezichtskader betreffende thuisonderwijs aan de Tweede Kamer te sturen.

PA [30-10-2003] Particulier primair en voortgezet onderwijs en thuisonderwijs in Nederland

De Tweede Kamer heeft een brief met de beleidsvoornemens betreffende het thuis-onderwijs d.d. 29 juni 2007 ontvangen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Leerplichtwet 1969 met betrekking tot criteria voor scholen als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, subonderdeel 3 is ook het thuisonderwijs aan de orde gesteld. Er is toen aangegeven de voorgenomen wetgeving nog eens goed te willen overwegen. In september 2007 ontvangt de Tweede Kamer hierover een brief.

Minister Van der Hoeven zegt toe voor de zomer een       PA [14-3-2006] Begrotingsvoortgangsrapportage naar het parlement te sturen. In   behandeling OCW 2006 met die voortgangsrapportage zal aandacht worden                als centraal thema «kwaliteit besteed aan de positie van ouders en de mogelijkheid    van het onderwijs» om ouders een bindende voordracht te laten doen voor een zetel in de RvT.

De positie van ouders t.o.v. het bevoegd gezag van scholen komt onder andere aan de orde in een wetsvoorstel over goed onderwijs en goed bestuur in het primair en voortgezet onderwijs. In dit wetsvoorstel wordt een zorgplicht voor goed onderwijs geïntroduceerd in combinatie met aanvullende interventiemogelijkheden in het kader van overheidstoezicht en een zorgplicht voor goed onderwijs, waaronder de verbetering van het intern toezicht binnen het bevoegd gezag. Het wetsvoorstel wordt begin 2008 ingediend.

Staatssecretaris Dijksma zegt toe dat de Tweede Kamer tijdens het zomerreces een brief over de gewichtenregeling ontvangt.

PA [26-4-2007] kennismakingsoverleg bewindslieden over prioriteiten

In het AO gewichtenregeling van 20 juni 2007 is toegezegd dat Staatssecretaris Dijksma in september 2007 met een brief komt over voorstellen rond de gewichtenregeling.

Minister Van der Hoeven zegt toe de Tweede Kamer te PA [18-10-2006] groei informeren over het onderzoek door de Onderwijsin- (voortgezet) speciaal spectie naar de organisatie van de REC’s en de                  onderwijs en uitwerkings-

uitvoering van de wettelijke taken.                                        notitie vernieuwing van de

zorgstructuren in het funderend onderwijs

Het rapport wordt in oktober 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd.

Minister Van der Hoeven heeft opdracht gegeven voor    PA [9–2-2006] Wijziging een haalbaarheidsstudie naar het Expertisecentrum         WPO en WVO en WEC in voor het Jonge Kind, dat zich moet richten op voorzie-    verband met wijzigingen in ningen voor zorg, welzijn en educatie voor kinderen        het onderwijsachterstandenvan 0 tot 12 jaar, inclusief VVE. De resultaten zijn voor     beleid de zomer 2006 bekend.

De haalbaarheidsstudie is uitgevoerd. Momenteel wordt er gekeken naar oprichting van een Expertisecentrum. Dit zal naar verwachting in september 2007 gereed zijn.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Minister Van der Hoeven zegt toe dat zal worden              PA [22-6-2004] Onderwijs,

nagegaan of het juridisch mogelijk is om te eisen dat integratie en burgerschap leden van een schoolbestuur over het Nederlander- (art. 23) schap beschikken en of het mogelijk is, aan de schoolbestuurders de eis te stellen dat zij een verklaring omtrent het gedrag overleggen.

In september 2007 ontvangt de Tweede Kamer een brief met daarin een voorstel voor vaste aanmeldmomenten in het basisonderwijs. In deze brief wordt tevens ingegaan op de mogelijkheid voor het stellen van de eis van het Nederlandschap en/of een verklaring omtrent het gedrag van leden van het schoolbestuur.

Minister Van der Hoeven zegt toe dat het wetsvoorstel over de 80/20-regeling (schoolstichtingsnorm met betrekking tot achterstandsleerlingen) momenteel wordt voorbereid.

Het wetsvoorstel inzake de stichtingsnorm 20%-80% zal rond de zomer van 2006 bij de Tweede Kamer ingediend worden.

PA [22-6-2004] Onderwijs, integratie en burgerschap (art. 23)

PA [4-10-2004] Koers PO en Koers VO Koers PO PA [9–2-2006] Wijziging WPO en WVO en WEC in verband met wijzigingen in het onderwijsachterstandenbeleid

Voor de begroting 2008 ontvangt de Tweede Kamer een brief met daarin een voorstel voor vaste aanmeldmomenten in het basisonderwijs; in deze brief wordt ingegaan op het voorstel beperking achterstandsleerlingen bij schoolstichting (80/20 regeling).

Minister Van der Hoeven zegt toe dat zij de vraag of de leerplichtambtenaar niet meer handreikingen moet krijgen om te kunnen beoordelen of iemand terecht vrijstelling vraagt, zal opnemen met de landelijke vereniging van leerplichtambtenaren.

PA [30-10-2003] Particulier primair en voortgezet onderwijs en thuisonderwijs in Nederland

De Tweede Kamer heeft een brief met de toezegging beleidsvoornemens betreffende het thuisonderwijs d.d. 29 juni 2007 ontvangen, kamerstuk niet-dossierstuk 2006–2007 OCW 0 700 507.

Staatssecretaris Dijksma zal dit jaar bezien hoeveel extra middelen vrijgemaakt kunnen worden voor cursussen voor vrijwilligers in het volgende begrotingsjaar.

PA [29-3-2007] fiscale vrijstelling vergoeding vrijwilligers overblijven PO

In september 2007 zal bekend worden hoeveel extra middelen er vrijgemaakt kunnen worden voor cursussen voor vrijwilligers in het volgende begrotingsjaar.

Staatssecretaris Dijksma zegt toe de evaluatie bewegingsonderwijs en de beleidsreactie hierop voor de behandeling van de begroting 2008 van OCW aan de Tweede Kamer te sturen.

PA [20-6-2007] bevoegdheid voor het vak bewegingsonderwijs in het primair onderwijs

De evaluatie loopt en wordt de 2e helft van november 2007 aan de Tweede Kamer toegestuurd.

In relatie tot de uitvoering van lumpsum in het primair onderwijs zal het kabinet voorstellen doen voor vermindering van de administratieve lasten. Minister Van der Hoeven zegt toe dat ook wordt nagegaan of de bekostiging van vervanging en wachtgelden anders georganiseerd kan worden. Over de inzet van deze middelen zal het kabinet – in samenhang met de uitwerking van het dereguleringsprogramma – overleg voeren met het georganiseerde onderwijsveld.

UB [1-11-2002] Enveloppe-brief OCW (28 600VIII, nr. 17)

De Tweede Kamer heeft inmiddels de voortgangsrapportage invoering lumpsumbekosti-ging ontvangen. In oktober 2006 is het rapport over de financiële gevolgen van de wijziging van het vervangingstelsel opgeleverd en de financiële gevolgen besproken met de besturenorganisaties en de vakbonden. Scenario’s zijn ontwikkeld. Afhankelijk van de besluitvorming ontvangt de Tweede Kamer in het najaar 2007 een uitwerkingsnotitie.

Minister Van der Hoeven zegt toe dat de Inspectie van PA [18-11-2004] Tussen-het Onderwijs zal rapporteren in het Onderwijsverslag schoolse opvang over het toezicht op de afspraken van schoolbesturen met ouders over tussenschoolse opvang.

De wetswijziging is ingegaan per 1 augustus 2006. De Inspectie van het Onderwijs zal vermoedelijk rapporteren vanaf onderwijsverslag 2007.

Minister Van der Hoeven zegt toe dat op basis van de PA [16-3-2005] Vervolg uitkomsten van een financiële analyse naar de risico’s behandeling wetsvoorstel vo en effecten voor de scholen en het overleg met de           vf/pf

onderwijsorganisaties de afweging maakt of, en zo ja, wanneer en hoe het po uit de fondsen kan stappen.

Voor de zomer 2007 start een onderzoek naar de mogelijkheid om ook de verplichte verzekering bij het Participatiefonds op te heffen. De Tweede Kamer wordt hierover in december 2007 geïnformeerd.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Het verzoek om na te gaan of vooruitlopend op de           PA [19-4-2006] Praktijk-

herijking zorg er meer ruimte kan komen in de                  onderwijs

wettelijke verplichte winkelnering bij rec (bijvoorbeeld door leerlingen in het pro te plaatsen met begeleiding vanuit de rec-middelen) wordt in overweging genomen.

Op 4 september 2006 is de uitwerkingsnotitie naar de Tweede Kamer gestuurd. Het vervolgtraject wordt nader uitgewerkt. De Tweede Kamer wordt hierover in december 2007 geïnformeerd.

Minister Van der Hoeven zegt toe de Tweede Kamer te PA [14-2-2006] Wetsvoorstel informeren over de Midterm Review die is voorzien in onderwijsachterstanden-2007.                                                                                            beleid

De Tweede Kamer wordt hierover voor eind 2007 geïnformeerd.

Het Kabinet zal in 2007 een besluit nemen over de groei van het aantal brede scholen en over de eventuele financiering daarvan.

PA [5-10-2006] Wetsvoorstel voorschoolse en naschoolse opvang

De Tweede Kamer wordt hier uiterlijk voor de begroting 2008 over geïnformeerd.

Minister Van der Hoeven zal de Tweede Kamer informeren over de mogelijke taakverzwaring voor scholen. De eerste prognose inzake het onderzoek naar de structurele administratieve lasten zal halverwege november 2006 bekend worden, medio 2007 zal er een tweede meting plaatsvinden.

PA [5-10-2006] Wetsvoorstel voorschoolse en naschoolse opvang

Het eerste deel van het onderzoek naar de structurele administratieve lasten heeft in november 2006 geleid tot een prognose. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd na de meting in 2007, die eind september verwacht wordt.

Minister van der Hoeven zal eind dit jaar, begin volgend jaar de Tweede Kamer informeren over de incidentele en structurele kosten.

PA [5-10-2006] Wetsvoorstel voorschoolse en naschoolse opvang

Het eerste deel van het onderzoek naar de structurele administratieve lasten heeft in november 2006 geleid tot een prognose in november 2006. De Tweede Kamer wordt nader geïnformeerd over de kosten na de meting in 2007. Deze wordt eind september 2007 verwacht.

Minister Van der Hoeven laat onderzoeken welke              PA [5-10-2006] Wetsvoorstel

knelpunten er zijn voor speciaal onderwijs en scholen voorschoolse en naschoolse voor speciaal voortgezet onderwijs (wordt meegeno- opvang men bij de monitoring van de invoering begin 2007 en medio 2007 (p.9–577 lk).

In september 2007 zal overleg plaatsvinden met het veld. De Tweede Kamer wordt nog in 2007 geïnformeerd.

De Tweede Kamer zal schriftelijk geïnformeerd worden waar de afgestudeerde masters special education terecht komen.

PA [18-10-2006] groei (voortgezet) speciaal onderwijs en uitwerkingsnotitie vernieuwing van de zorg-structuren in het funderend onderwijs

In september 2007 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Staatssecretaris Dijksma zegt toe dit jaar een                     PA [29-3-2007] fiscale vrij-

onderzoek te laten uitvoeren naar de aspecten van de stelling vergoeding vrij-tussenschoolse opvang.                                                          willigers overblijven PO

De Tweede Kamer heeft in het AO fiscale vrijstelling vergoeding vrijwilligers overblijven PO van 29 maart 2007 gevraagd om nu een onderzoek te doen. In september 2007 komen de resultaten beschikbaar van een onderzoek naar de tussenschoolse opvang.

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over mogelijke Tweede Kamer debat prijsstijgingen in de buitenschoolse opvang.                      14 oktober 2004

In een verzamelbrief over kinderopvang wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd. Deze wordt in december 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

In de loop van 2007 neemt het kabinet een besluit over Tweede Kamerbrief over een regeling voor kinderopvang op grond van een           intensivering 200 mln. d.d.

sociaal medische indicatie(smi).                                            7oktober 2005

De structurele regeling moet passen binnen het kader van het RA over kinderopvang. De Tweede Kamer zal hierover geïnformeerd worden, wanneer de verlenging van de huidige regeling voor 2008 en waarschijnlijk 2009 budgettair geregeld is. Zo mogelijk wordt hierbij ook het beeld geschetst van de structurele regeling. Bij de begroting 2008 wordt de Tweede Kamer hierover geïnformeerd.

Er wordt een aantal vereenvoudigingen voorgesteld: PA [27-1-2005] Eindevaluatie een herindicatietermijn van 2 naar 3 jaar; eenvoudig- WSNS, onderwijsere criteria in cluster 2; een kleiner protocol; minder achterstanden en LGF eisen op het aanmeldingsformulier. Voor het laatste is een wetswijziging nodig en dat vergt ongeveer een jaar.

De voorstellen zijn geformuleerd in brief d.d. 29 april 2005 kamerstuk 27 728nr. 81. Deze zijn deels gerealiseerd. De wetswijziging ligt nu in de Tweede Kamer (kamerstuk 30 956).

Minister Van der Hoeven wil nagaan of het mogelijk is    PA [27-1-2005] Eindevaluatie dat scholen in zo’n geval (bij weigerige ouders inzake     WSNS, onderwijs-de indicatieprocedure) zelf de indicatiestelling uitvoe-     achterstanden en LGF ren. Hiervoor is een wetswijziging vereist.

De voorstellen zijn geformuleerd in brief d.d. 29 april 2005 kamerstuk 27 728nr. 81. Deze zijn deels gerealiseerd. De wetswijziging ligt nu in de Tweede Kamer (kamerstuk 30 956).

Minister van der Hoeven zegt toe dat het onderzoek, of PA [30-11-2005] Begrotings-het mogelijk is om leerlingen die 2 maanden of langer behandeling in een justitiële jeugdinrichting worden geplaatst een indicatie cluster 4 te geven voor 1 jaar, in het voorjaar 2006 gereed is.

De basis om deze toezegging mogelijk te maken is een wetswijziging die dit regelt en deze ligt op dit moment in de Tweede Kamer (kamerstuk 30 956). Om het te realiseren is een wijziging van de AMvB nodig. Publicatie is voorzien in februari 2008.

Omzetten van formele- naar informele kinderopvang TK Behandeling Wet

(in relatie tot motie 77) betrekken bij de evaluatie van Kinderopvang d.d. 22 april

de Wet Kinderopvang.                                                              2004

Evaluatie is voorzien in 2008.

Minister Van der Hoeven zegt toe de financieringsstructuur voor doelgroepen te betrekken bij de evaluatie van de Wet Kinderopvang.

TK Behandeling Wet Kinderopvang d.d. 22 april 2004

Evaluatie is voorzien in 2008.

STUDIEFINANCIERINGSBELEID

Minister Plasterk komt voor het eind van het jaar met een stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het collegegeldkrediet door de IB-Groep.

PA [28-3-2007] Wijziging WSF uitbreiding van de mogelijkheid met studiefinanciering in het buitenland te studeren

Aan de Informatie Beheer Groep is gevraagd een rapportage te leveren met betrekking tot uitvoering van het collegegeldkrediet. De rapportage wordt 2e helft van december 2007 aan de Tweede Kamer verzonden.

In een schriftelijke rapportage zal minister Plasterk de Tweede Kamer laten weten of er betere oplossingen (efficiënte en doelmatige regelingen) zijn voor de student die op 1 oktober al wel studeert, maar geen 18 jaar is en derhalve nog geen OV-kaart krijgt. Daarbij zal worden gekeken naar mogelijkheden om de tegemoetkoming op grond van de WTOS automatisch uit te keren als de gegevens van de Belastingdienst daartoe aanleiding geven.

PA [11-10-2006] Begrotingsbehandeling OCW

Dit probleem wordt betrokken bij de integratie van de WTOS in het kindgebonden budget. Nadere besluitvorming is voorzien in de tweede helft van 2007 door het Kabinet.

Onterecht gebruik uitwonende studiefinanciering door PA [6–2-2007] gedetineerden: op 6 december 2006 heeft staatssecre- Vragenuurtje taris Bruins de Tweede Kamer toegezegd de «mazen in de wet te dichten».

De Tweede Kamer zal in september 2007 worden geïnformeerd over het plan van aanpak.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

TOEZICHT EN HANDHAVING

Minister Van der Hoeven zegt toe, het voorstel van de Inspectie van het onderwijs iedere school minimaal eens in de twee jaar te laten bezoeken, mee te nemen bij de evaluatie van de WOT.

PA [14-3-2006] Begrotingsbehandeling OCW 2006 met als centraal thema «kwaliteit van het onderwijs»

Verslag over de evaluatie van de WOT wordt in september 2007 gestuurd aan de Staten-Generaal.

De Tweede Kamer ontvangt voor het eind van het jaar het integrale inspectieonderzoek naar de jeugdketen gericht op signalering/registratie/melding/begeleiding.

PA [3-4-2007] Wijziging van de leerplichtwet en de wet inburgering Invoering van een kwalificatieplicht

De Tweede Kamer ontvangt voor het eind van het jaar 2007 het integrale inspectieonder-zoek naar de jeugdketen gericht op signale-ring/registratie/melding/ begeleiding.

VOORTGEZET ONDERWIJS

Minister Van der Hoeven heeft toegezegd de Tweede Kamer in het najaar schriftelijk te informeren over een eventuele verdere inzet om het gebruik van mentoring door scholen te bevorderen, voortbouwend op de eerder opgedane ervaringen.

UB [27-6-2005] Stand van zaken uitvoering toezegging over expertisecentrum en mentoring

Het kennispunt en de website zijn onlangs van start gegaan. De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in de beleidsbrief veiligheid die uiterlijk december 2007 aangeboden wordt.

OCW en SZW gaan na of en zo ja welke aanvullende acties nodig zijn ten aanzien van de overdrachtsmomenten tussen school en arbeidsmarkt voor pro-leerlingen.

PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs

Deze toezegging wordt meegenomen in de beleidsreactie op het SER-advies participatie jong gehandicapten (Wajong) in september/ oktober 2007.

De norm van 1040 lesuren is gebaseerd op 39 onderwijsweken. In sommige jaren is het gezien de vakantiespreiding bijna niet mogelijk om tot 39 onderwijsweken te komen. Dat is een aspect dat in het overleg met de VO-raad en op basis van de rapportage van de Inspectie misschien opnieuw op de agenda van de minister moeten worden geplaatst. Minister Van der Hoeven is op dit punt aan het evalueren en komt in een later stadium hierop terug.

PA [12-10-2006] Begrotingsbehandeling 2007 OCW

Wordt meegenomen bij de besluitvorming over te nemen maatregelen op basis van de door de Inspectie uit te voeren onderzoeken (in nov. 2006 en voorjaar 2007) naar de geprogrammeerde en gerealiseerde onderwijstijd. De Tweede Kamer is met brief d.d. 12 december 2007 (kamerstuk 27 923, nr. 39) geïnformeerd over de tussenstand. In oktober 2007 ontvangt de Tweede Kamer de eindrapportage van de Inspectie met de reactie van Staatssecretaris Van Bijsterveldt op dit punt.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt zal een definitief             UB [16-4-2007] Motie besluit over financiering UWC nemen aan het eind van   nummer 33 inzake bekosti-de oriëntatieperiode van dit kabinet en u hierover             ging United World College daarna informeren.                                                                   Maastricht

De huidige financiële perspectieven voor de VO-begroting laten op dit moment niet toe om een structurele financiering voor het UWC toe te zeggen. Staatssecretaris Van Bijsterveldt gaat nu na of een tijdelijke subsidie mogelijk is om een start van het UWC mogelijk te maken. De Tweede Kamer wordt hierover in september 2007 geïnformeerd.

Staatssecretaris Van Bijsterveldt zal voor 1 augustus UB [16-4-2007] rapport van 2007 de conclusies meedelen omtrent de problematiek de inspectie van het onder-verschil centraal examen en het schoolexamen.                wijs over verschillen in

cijfers tussen het centraal examen en het schoolexa-

De Tweede Kamer wordt begin september 2007 geïnformeerd.

Over de resultaten van de samenwerking tussen scholen en arbeidsmarktinstanties waarvoor via de regeling « doorontwikkeling praktijkonderwijs» middelen beschikbaar zijn gesteld wordt in 2007 gerapporteerd via Praktijknet. Daarna ontvangt de Tweede Kamer deze rapportage medio augustus 2007.

PA [19-4-2006] Praktijkonderwijs

Praktijknet heeft de activiteiten gestart. De Tweede Kamer ontvangt in september 2007 de rapportage.

men

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

De Tweede Kamer wordt geïnformeerd over de financiële toereikendheid van de bekostiging van scholen zoals gevraagd door het Altena Collega.

PA [7-6-2007] Bekostigingssystematiek Voortgezet Onderwijs

Signalen zoals van het Altena College worden meegenomen bij de beleidsreactie op het eindrapport van de Inspectie over onderwijstijd. Deze beleidsreactie zal medio oktober 2007 aan de Tweede Kamer worden gezonden.

De «regeling beleggen en belenen» wordt naar de Tweede Kamer gestuurd.

PA [7-6-2007] Bekostigingssystematiek Voortgezet Onderwijs

De regeling beleggen en belenen wordt in september 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden.

De Adviesgroep vmbo zal volgend jaar een volgende UB [9-10-2006] Aanbieding rapportage uitbrengen waarbij nader zal worden              van en reactie op de

geadviseerd met betrekking tot de vergroting van de rapportage Voortvarend

ruimte voor scholen t.a.v. beroepgerichte programma’s. Ook zal in deze rapportage nader worden ingegaan op de ondersteunende activiteiten van de Adviesgroep vmbo. De Tweede Kamer wordt verder geïnformeerd i.k.v. vervolgtraject.

vmbo van de Adviesgroep vmbo

De Tweede Kamer wordt in oktober 2007 geïnformeerd over de laatste stand van zaken.

Minister Van der Hoeven zal met de VO-raad in                 PA [12-10-2006] Begrotings-

overleg treden over een beloningsleidraad voor Raden behandeling 2007 OCW van bestuur in het VO die zal worden opgenomen in een code good governance en duidelijk maken wat de gevoelens van de Tweede Kamer over dit onderwerp zijn. Zij informeert de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit gesprek.

De code is in algemene zin besproken op de Algemene ledenvergadering van mei 2007 en wordt nader uitgewerkt. De code zal terugkomen in de algemene ledenvergadering van november 2007.

De Tweede Kamer wordt gerapporteerd over de regels PA [7-6-2007] Bekostigings-inzake jaarverslagen.                                                                systematiek Voortgezet

Onderwijs

De regeling reserves VO 2007 wordt uiterlijk 1 oktober 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden.

In het najaar 2007 komt staatssecretaris Van Bijster- PA [21-6-2007] de beleids-veldt met een reactie inzake de adviesgroep vmbo.          reactie op het rapport Hierin wordt het mogelijk sprokkelen van vakken ook Capgemini «Nadere analyse meegenomen.                                                                            vandeeerste ervaringen

met het Besluit Samenwerking vo-bve» (kamerstuk 26 695, nr. 38)

In oktober 2007 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd.

De Tweede Kamer ontvangt over een paar maanden PA [27-6-2007] Jaarverslag een plan over de concretisering van de maatschappe- 2006 en het Onderwijs-lijke stages                                                                                  verslag 2005/2006 gecombineerd met AO 100 dagen

Uiterlijk december 2007 zal de Tweede Kamer het Plan van Aanpak ontvangen.

De Tweede Kamer zal begin 2008 worden geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek naar onbedoelde neveneffecten van de indicatie van het leerplusarrangement.

UB [8-5-2007] de effecten van de leerplusregeling

Het onderzoek wordt momenteel aanbesteed.

De cijfers over schoolboeken voor blinden worden meegenomen in het uitwerkingsplan schoolboeken.

PA [27-6-2007] Jaarverslag 2006 en het Onderwijsverslag 2005/2006 gecombineerd met AO 100 dagen

Voor Prinsjesdag 2007 zal de Tweede Kamer de financiële uitwerking voor integrale uitvoering van «gratis schoolboeken» ontvangen. Daarin worden ook de meerkosten opgenomen in verband met het betrekken van blinde en dyslectische leerlingen in de maatregel.

Minister Van der Hoeven zal volgens planning, in het       PA [28-9-2005] Ontwerp Plan

voorjaar van 2006 de wetsvoorstellen voor de                   van Scholen

wijziging van de Wet op het Voortgezet Onderwijs            PA [21-9-2006] Ontwerp Plan

naardeTweede Kamer sturen.                                               van scholen

Het wetsvoorstel grotere planningsvrijheid VO wordt eind 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden.

B. Door de bewindslieden gedane toezeggingen

Omschrijving

Ingediend bij

Stand van Zaken

Aan de Inspectie van het Onderwijs zal worden                 PA [24-1-2006] behandeling

gevraagd om in 2008 te bezien hoe de contacttijd voor wijziging van de wet op het Frans, Duits en Economie zich ontwikkelt; het resultaat voortgezet onderwijs ter kan worden gepubliceerd in het onderwijsverslag.           aanpassing van de profielen

in de tweede fase van het VWO en het HAVO (30 187)

VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN

De Tweede Kamer ontvangt in het najaar de plannen PA [27-6-2007] Jaarverslag over voortijdig schoolverlaten.                                              2006enhet Onderwijs-

verslag 2005/2006 gecombineerd met AO 100 dagen

Conform het Jaarwerkplan 2008 van de Inspectie van het Onderwijs zal de Inspectie hier aandacht aan besteden in het Onderwijsverslag 2008.

De vervolgaanpak Voortijdig Schooluitval en de nadere invulling komt in een brief aan de Tweede Kamer, die voor de begrotingsbehandeling 2008 van OCW zal worden aangeboden. Op dit moment wordt de stand van zaken opgemaakt, gekoppeld aan het beleidsprogramma van het kabinet.

TOEZEGGINGEN EERSTE KAMER

DIRECTIE CULTUREEL ERFGOED

Staatssecretaris Van der Laan verkent de mogelijkhe- PA [30-3-2006] Wet den van het opleggen van een bestuurlijke boete als archeologische monumen-toekomstig sanctie-instrument.                                              tenzorg (Malta)

PA [28-3-2006] Wet archeologische monumentenzorg (Malta)

Minister Plasterk gaf zijn beleidsreactie op het Erfgoedinspectieverslag 2006 van de Erfgoed Inspectie bij brief van 9 juli 2007 aan de Tweede en Eerste Kamer [2006–2007, 30 800, nr.167]. Daarin gaf hij aan te verwachten vóór het eind van 2007 de Kamer in te lichten over de uitkomst van de verkenning naar het instrument bestuurlijke boete binnen de bredere context van de inmiddels geformuleerde OCW-visie op toezicht; hierbij zullen tevens de risico’s en de – eventueel alternatieve – interventiemogelijkheden worden afgewogen.

ONDERZOEK EN WETENSCHAPSBELEID

Minister Van der Hoeven zal met de NWO overleggen PA [28-3-2006] Begrotings-over de vooren nadelen van het peer review-systeem behandeling OCW 2006, voor onderzoeken. De Eerste Kamer zal worden                onderdeel wetenschapsbe-

ingelicht over de uitkomsten van dit overleg.                     leid en hoger onderwijs

«Excelleren in onderwijs en onderzoek»

Het punt van de peer review zal worden meegenomen in de evaluatie van NWO die najaar 2007 zal plaatsvinden. Over de uitkomsten van de evaluatie wordt de Kamer te zijner tijd geïnformeerd.

BIJLAGE 2. RWT’S EN ZBO’S

De rijksbegrotingvoorschriften schrijven voor dat in de begroting een bijlage wordt opgenomen met een opsomming van alle RWT’s en ZBO’s die onder de verantwoordelijkheid van het departement vallen, de bijdrage van het departement aan deze instellingen en het beleidsartikel waarop die bijdrage wordt verantwoord. Onderstaand zijn deze gegevens opgenomen, waarbij wordt aangetekend dat voor wat betreft de school-instellingen, behoudens de universiteiten, de gegevens per schoolsoort zijn geaggregeerd.

 

Instelling

RWT

ZBO1

Bedrag (€ 1 miljoen)

Artikel

Stimulerings- en verdeelfondsen -kunstenfondsen

Ja

Ja

 

14

+ Stichting fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst

   

21,3

 

+ Stichting fonds voor de amateurkunst en podiumkunsten

   

14,7

 

+ Stichting fonds voor podium programmering en marketing

   

6,7

 

+ Stichting fonds voor de scheppende toonkunst

   

2,1

 
  • • 
    Mondriaanstichting
   

15,3

 

+ Stichting Nederlands fonds voor de film

   

12,3

 

+ Stichting stimuleringsfonds voor de architectuur

   

2,0

 

Stimulerings- en verdeelfondsen – letterenfondsen

Ja

Ja

   

+ Stichting fonds voor de letteren

   

6,0

14

+ Stichting Nederlands literair productie- en vertalingsfonds

   

2,5

14

+ Stichting stimuleringsfonds Ned. culturele omroepproducties (STIFO)

   

16,5

15

Commissariaat voor de Media

Ja

Ja

3,8

15

Nederlandse Omroepstichting (NOS)

Ja

Ja

74,9

15

Omroepbestel (alleen landelijk)

Ja

 

612,5

15

Bevoegde gezagsorganen primair onderwijs2 (ca 8000 scholen, waarvan

       

33% openbaar. Hier is het totale bedrag voor primair onderwijs

       

genoemd)

Ja

 

8 663,5

1

Bevoegde gezagsorganen voortgezet onderwijs3

Ja

 

5 636,2

3

Regionale verwijzingscommissie VO

 

Ja

7,6

3

Regionale Opleidingscentra (ROC’s) en vakinstellingen

Ja

 

2 364,4

4

Kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven (voorheen

       

Landelijke organen voor beroepsonderwijs)

 

Ja

111,2

4

Kwaliteitscentrum examinering beroepsopleidingen (KCE)

Ja

 

11,5

4

Vereniging voor landelijke organen beroepsonderwijs (COLO)

Ja

 

0,8

4

Instellingsbesturen hogescholen4

Ja

 

2 068,8

6

Instellingsbesturen universiteiten5

Ja

 

2 785,8

7

Open Universiteit Nederland5

Ja

 

35,3

7

Academische Ziekenhuizen

Ja

 

531,2

7

Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO)

Ja

Ja

3,7

7

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW)

Ja

 

87,8

16

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijke

       

Onderzoek (TNO)

Ja

 

191,7

16

Koninklijke Bibliotheek (KB)

Ja

 

42,9

16

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

Ja

Ja

302,7

16

Stichting Participatiefonds

Ja

Ja

3,0

1

Stichting Vervangingsfonds

Ja

Ja

11,1

1

Landelijke geschillencommissie weer samen naar school

 

Ja

0,2

1

Informatie Beheergroep6

Ja

Ja

102,6

1,3,4,5,11,12,13

Bedrijfsfonds voor de Pers

Ja

Ja

0,0

15

Betreft de ZBO’s die OCW voornemens is aan te melden voor de kaderwet.

Voor zover het onderwijsinstellingen betreft waar de gemeente het bevoegd gezag is, zijn deze instellingen niet aan te merken als RWT.

Idem.

Betreft middelen die nagenoeg geheel direct en indirect aan de hogescholen beschikbaar worden gesteld.

De definitieve rijksbijdragen aan de universiteiten kunnen als gevolg van wijzigingen in bekostigingsgegevens enigermate afwijken van de

gepresenteerde bedragen. Aan de hier genoemde bedragen kunnen geen rechten worden ontleend.

Bedrag is exclusief te monitoren posten, onderwijsnummer, bijdrage examendiensten en niet wettelijke taken.

2

6

BIJLAGE 3. AFKORTINGENLIJST

AMvB                     algemene maatregel van bestuur

aoc                          agrarisch opleidingscentrum

AWT                       Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid

bbl                          beroepsbegeleidende leerweg

BISON                    Beraad Internationale Samenwerking Onderwijs

bol                          beroepsopleidende leerweg

BPRC                      Biomedical Primate Research Centre

bpv                         Beroepspraktijkvorming

BRIN                       Basisregistratie instellingen

BSIK                       Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur

BSM                       Bekostigingssysteem materieel

BSO                        Buitenschoolse Opvang

cao                          collectieve arbeidsovereenkomst

CBS                        Centraal Bureau voor de Statistiek

CERN                      Centre Européen pour la Recherche Nucléaire,

Europese organisatie voor kern- en hoger energiefysica

Cinop                     Centrum voor innovatie van opleidingen

Cito                         Centraal instituut voor toetsontwikkeling

cjp                           cultureel jongerenpaspoort

ckv                          culturele en kunstzinnige vorming

Colo                        Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven

COS                        Commissie van Overleg Sectorraden onderzoek en ontwikkeling

CPB                         Centraal Planbureau

CPG                        Centrum voor Parlementaire Geschiedenis

CRIHO                    Centrale Registratie Inschrijvingen Hoger Onderwijs

CWTS                     Centrum voor Wetenschaps- en Technologie Studies

EIB                          Europees Instituut voor Bestuurskunde

EMBL                     European Moleculair Biology Laboratory

ESA                        European Space Agency

ESF                         Europees Sociaal Fonds

ESO                        European Southern Observatory, Europese organisatie voor astronomisch onderzoek

EU                           Europese Unie

EUA                        European University Association

EVD                        Economische Voorlichtingsdienst

evc                          erkenning van verworven competenties

FES                         Fonds Economische Structuurversterking

GSB                        Grote Stedenbeleid

gti’s                         grote technologische instituten

HGIS                       Homogene Groep Internationale Samenwerking

Huygens                High-level university year to gain excellence in The Netherlands

IB                            Internationaal Beleid

IB-Groep                Informatie Beheer Groep

IBO                         interdepartementaal beleidsonderzoek

ICT                          Informatie- en Communicatie Technologie

IISG                        Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

iobk                        in hun ontwikkeling bedreigde kleuters

IPO                          Interprovinciaal Overleg

Kbb’s                      Kenniscentra beroepsopleiding bedrijfsleven

KCE                         Kwaliteitscentrum examens mbo

KNAW

LSVb

MARIN

MOU

NLR

NTU

Nuffic

NWO

OCW OESO

PISA

RHC

RMC

ROC

RWT

sbao

SCP

SIA

SICA

STT

SURF

SUS TK tlo TNO

NIPO

TS17-

TS18+

TUD

UAF

Ud

uhd

UNESCO

UNU

vavo

vbo

vbtb

v&i

VF

VHTO

Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen Landelijke Studentenvakbond Maritiem Research Instituut Nederland Memorandum of understanding Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium Nederlandse Taalunie

Netherlands Universities Foundation For International Cooperation

Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

Programme for International Student Assessment Regionaal historisch centrum Regionale meld- en coördinatiefunctie Regionaal opleidingscentrum Rechtspersoon met een wettelijke taak speciaal basisonderwijs Sociaal en Cultureel Planbureau Stichting Innovatie Alliantie Stichting Internationale Culturele Activiteiten Stichting Toekomstbeeld der Techniek Samenwerkingsorganisatie voor netwerkdienstverlening en informatie- en communicatietechnologie in het hoger onderwijs en onderzoek Stichting UAF Steunpunt Tweede Kamer

tegemoetkoming lerarenopleiding Nederlandse organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

Nederlands instituut voor publieke opinie en het marktonderzoek

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen tot 18 jaar in het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidende leerweg (volgens hoofdstuk 3 van de WTOS)

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen ouder dan 18 jaar in (deeltijd) voortgezet onderwijs die geen recht meer hebben op vo18+ en studerenden in het hoger onderwijs van 18 jaar en ouder aan lerarenopleidingen die geen recht meer hebben op WSF (volgens hoofdstuk 5 van de WTOS) Technische Universiteit Delft Universitair Asiel Fonds universitair docent universitair hoofddocent

United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation United Nations University voortgezet algemeen volwassenenonderwijs voorbereidend beroepsonderwijs van beleidsbegroting tot beleidsverantwoording vreemdelingenzaken en integratie Vervangingsfonds Stichting vrouwen en hoger technisch onderwijs

vmbo

VNG

VNO-NCW

vo18+

VSNU

VSWO

vso

vsv

VTB

vve

VVO

WEB WEC WHW

WPO WSF wsns WTOS

WVO

ZAT

ZBO

zmok

zvoo

voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs Vereniging van Nederlandse Gemeenten Verbond van Nederlandse Ondernemingen-Nederlandse Christelijke Werkgeversbond Tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten voor leerlingen van 18 jaar en ouder in het voortgezet onderwijs (volgens hoofdstuk 4 van de WTOS) Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten

Vereniging van Samenwerkende Werkgeversorganisaties in het Onderwijs voortgezet speciaal onderwijs voortijdig schoolverlaten Verbreding Techniek in het Basisonderwijs voor- en vroegschoolse educatie Vereniging voor het management in het voortgezet onderwijs

Wet educatie en beroepsonderwijs Wet op de expertisecentra

Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek

Wet op het primair onderwijs Wet op de studiefinanciering weer samen naar school

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

Wet op het voortgezet onderwijs Zorg Advies Teams zelfstandig bestuursorgaan zeer moeilijk opvoedbare kinderen ziektekostenvoorziening onderwijs- en onderzoekspersoneel

BIJLAGE 4. BEGRIPPENLIJST

Algemeen voortgezet onderwijs

Het algemeen voortgezet onderwijs (avo) omvat middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). Middelbaar algemeen voortgezet onderwijs duurt 4 jaar en is voor leerlingen van 12–16 jaar. Hoger algemeen voortgezet onderwijs duurt 5 jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar.

Apparaatskosten

Het totaal van de personele en materiële uitgaven (voor huisvesting, energie, apparatuur, schoonmaken etc.) van het ministerie.

Artikel

Eenheid voor het boeken van uitgaven of ontvangsten op de begroting. Begrotingsartikelen hebben een uniek nummer op de begroting en zijn veelal op te splitsen in meerdere artikelonderdelen.

Artikelonderdeel

Onderdeel van een begrotingsartikel. De uitsplitsing naar artikelonderdelen wordt opgenomen in de verdiepingsbijlage bij de begroting. Artikelonderdelen maken geen deel uit van de begrotingsstaat.

Aspasia

Stimuleringsprogramma dat beoogt een initiërende bijdrage te leveren aan de vergroting van de doorstroom van vrouwen van universitair docent naar universitair hoofddocent.

Assistentopleiding

De assistentopleiding duurt een half tot één jaar en leidt op tot niveau één van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, niveau één is het laagste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen zijn meestal vanaf circa 16 jaar oud.

Basisberoepsopleiding

De basisberoepsopleiding duurt twee tot drie jaar en leidt op tot niveau twee van de beroepsopleidingen. Er zijn vier niveaus, het vierde niveau is het hoogste niveau. Er zijn geen vooropleidingseisen. Leerlingen die naar een basisberoepsopleiding gaan zijn ca. 16 jaar oud.

Basisonderwijs

Basisonderwijs wordt gegeven aan scholen voor (speciaal) basisonderwijs en is bestemd voor leerlingen van 4 tot 12 (maximaal 14) jaar. Het onderwijs omvat in principe acht aaneensluitende jaren.

Basisvorming

Voorbereidend beroepsonderwijs (vbo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) beginnen met een periode van basisvorming van drie jaar. Het doel is een brede vorming te geven aan leerlingen tussen 12 en 15 jaar. Er is geen strikte scheiding tussen algemene en technische vakken. Basisvorming is geen schooltype, maar een inhoudelijke vernieuwing die geldt voor alle schooltypen binnen het voortgezet onderwijs die aanvangen na het basisonderwijs.

Baten-lastendiensten

Een baten-lastendienst is één van de modellen voor verzelfstandiging, namelijk een interne verzelfstandiging met een beheersmatig karakter. De ministeriële verantwoordelijkheid en het budgetrecht van de Kamer worden door deze verzelfstandiging niet ingeperkt. Een baten-lastendienst past een baten-lastenstelsel toe, heeft een afzonderlijke plaats in de begroting en voert een administratie los van de begrotingsadministratie van het moederministerie.

Baten-lastenstelsel

In een baten-lastenstelsel worden de uitgaven en ontvangsten toegerekend aan het tijdvak waarin het verbruik van goederen en diensten plaatsvindt en de baten ontstaan. Dit stelsel maakt het mogelijk om de integrale kosten en opbrengsten af te leiden uit de administratie en leidt daarmee tot een doelmatiger beheer.

Bedrijfsvoering

Het geheel van activiteiten inzake de aanwending van financiële, materiële en informatiemiddelen in het kader van de beleids- en begrotingsprocessen waarvoor de minister verantwoordelijkheid draagt.

Begrotingswet

Wet waarbij de financiële vastlegging van het te voeren beleid met betrekking tot een begrotingsjaar is geautoriseerd. De wet bevat ramingen van de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten.

Beleidsevaluatie

Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van het te voeren (ex ante) en/of gevoerde (ex post) beleid.

Beleidsintensivering

Verhoging van uitgaven en/of verlaging van ontvangsten ten opzichte van de begroting en/of de meerjarencijfers, waaraan een beleidsbeslissing ten grondslag ligt.

Beleidsmatig verplichte uitgaven

De uitgaven op basis van meerjarige beleidsprogramma’s (zoals een subsidieregeling of een investeringsprogramma) waarmee de Tweede Kamer heeft ingestemd. Het gaat dan om uitgaven in bijvoorbeeld nota’s van het kabinet, waarvan is verondersteld dat de uitgaven binnen de geëxtrapoleerde meerjarencijfers zijn gedekt. Ook afspraken met andere overheden behoren hiertoe.

Beleidsterrein

Het beleidsterrein is de afbakening van een aandachtsgebied binnen de taakopdracht van het departement. Per begroting worden de begrotingsartikelen zodanig afgebakend en gegroepeerd dat deze gezamenlijk een helder beeld geven van de onderwerpen van beleid.

Beroepskolom

De route van vmbo, via mbo, naar hbo.

Beroepsonderwijs

Beroepsonderwijs sluit aan op het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en het algemeen voortgezet onderwijs (avo), en is voor leerlingen vanaf ca. 16 jaar. Vanaf augustus 1997 omvat het beroepsonderwijs vier opleidingsniveaus: de assistent opleiding, de basisberoepsopleiding, de

vakopleiding en de middenkader- of specialistenopleiding. Alle opleidingen bevatten een beroepsopleidende leerweg (beroepspraktijkvorming 20–60%) en een beroepsbegeleidende leerweg (meer dan 60% beroepspraktijkvorming).

Beroepspraktijkvorming

Het onderricht in de praktijk van het beroep.

Breed maatschappelijk functioneren

Opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren maken deel uit van de educatie en zijn gericht op het eindniveau van de eerste fase van het voortgezet onderwijs (basisvorming). De opleidingen zijn bedoeld als voorbereiding op een voortgezette opleiding, bijvoorbeeld in het beroepsonderwijs. De opleidingen zijn uitsluitend gericht op volwassen. Zie ook educatie.

Budgettair neutraal

Zonder effect op het saldo van uitgaven en ontvangsten van de begroting

Centraal examen

Het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Het maakt samen met het schoolexamen deel uit van het eindexamen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs. Zie eindexamen.

Certificaat

Voor een met succes afgerond vak of deelkwalificatie kan een certificaat worden verkregen. Meerdere certificaten kunnen leiden tot een diploma, ter afsluiting van een volledige opleiding. Certificaten zijn te behalen in het algemeen vormend onderwijs, het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het voorbereidend beroepsonderwijs, educatie en beroepsonderwijs (vanaf 1-8-97) en de Open Universiteit. Bij voldoende afsluiten van de opleiding schoolleiders primair onderwijs wordt ook een certificaat behaald.

Deelkwalificatie

Het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) kent eindtermen die aangeven wat de leerlingen aan kennis en vaardigheden moeten leren. Het examenprogramma wordt vastgesteld op basis van de eindtermen en ingedeeld in onderdelen die overeenstemmen met deelkwalificaties. Deelkwalificaties hebben elk een betekenis in het kader van de beroepsuitoefening of doorstroming naar het vervolgonderwijs.

Diploma

Bij het met succes afronden van bepaalde opleiding wordt een diploma verkregen. Dit geldt voor het algemeen vormend onderwijs (avo), het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), educatie en beroepsonderwijs (na 1-8-97) en voor de deeltijd opleiding tot leraar speciaal onderwijs.

Doelmatigheidskengetal

Een doelmatigheidskengetal geeft de kostprijs per activiteit of prestatie aan.

Doeltreffendheidskengetal

Een doeltreffendheidskengetal geeft de mate aan waarin zich beoogde en niet beoogde effecten van beleid voordoen.

Educatie

Educatie is gericht op het leren functioneren in de samenleving. Het omvat opleidingen gericht op breed maatschappelijk functioneren, opleidingen Nederlands als tweede taal en opleidingen gericht op sociale redzaamheid. Educatie is uitsluitend voor volwassenen.

Eindejaarsmarge

De eindejaarsmarge is het bedrag dat moet worden gecompenseerd in, respectievelijk mag worden meegenomen naar het volgende begrotingsjaar. Het gaat daarbij om een tekort of overschot (als saldo van de uitgaven en ontvangsten) in het betreffende begrotingsjaar. De eindejaarsmarge bedraagt maximaal 1% van het begrotingstotaal. Op deze wijze kan het ondoelmatig besteden van begrotingsgelden worden beperkt.

Eindexamen

Het eindexamen van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) bestaat uit twee delen: het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt door de school georganiseerd en afgenomen; het centraal examen is een landelijk examen en voor alle scholen gelijk. Zie ook centraal examen, schoolexamen.

Eindtermen

Definitie van de kennis, vaardigheden en competenties die van deelnemers op elk van de kwalificatieniveaus worden verwacht.

Erkenning van elders verworven competenties (evc)

EVC maakt competenties zichtbaar die buiten de schoolse leeromgeving zijn opgedaan. Dit moet resulteren in een formele erkenning. EVC maakt mensen beter inzetbaar op de arbeidsmarkt, bevordert het maatwerk bij scholingstrajecten, wat resulteert in lagere loon- en productiviteitsder-vingskosten en het inzicht in de eigen vermogens. EVC biedt niet alleen kansen voor de werkende, maar ook voor kwetsbare groepen.

Examen

Een examen is een afsluiting van een opleiding of een deel van een opleiding. Het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en de algemene vakken in het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) zijn voltooid na het examen. De meeste opleidingen in beroepsonderwijs en educatie kunnen worden afgesloten met een examen of een staatsexamen. In het hoger onderwijs kan er aan het eind van het eerste studiejaar een propedeutisch examen zijn. Na vier jaar is er een afsluitend examen. Zie ook centraal examen.

Genomics

Het door grootschalige DNA sequentieanalyse in kaart brengen van mensen, dieren, planten en micro-organismen en het grootschalig onderzoek naar de functie van genen en de manier waarop erfelijke eigenschappen zoals vastgelegd in de genen, worden vertaald naar het functioneren van een cel en uiteindelijk het gehele organisme. Ook «high

throughput» technologieën zoals proteomics en metabolomics en de bioinformatica, die informatieverwerking en analyse van de zeer grote hoeveelheden complexe data mogelijk maken, vallen onder genomics.

Getuigschrift

De afgestudeerden van een hoger beroepsopleiding (hbo) of een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs (wo) ontvangen een getuigschrift. Hierop staat vermeld de studierichting en het vak. Indien een lerarenopleiding is gedaan wordt ook de bevoegdheidsgraad vermeld. Bij het hoger beroepsonderwijs worden ook vermeld: voltijd- of deeltijdopleiding, de duur van de opleiding en de titel.

Good governance

Een systeem van sturen, beheersen, toezicht houden en verantwoorden, waarmee organisaties hun doelstellingen kunnen bereiken. In deze gangbare definitie heeft governance betrekking op de wijze waarop instellingen zelf in hun eigen organisatie vorm geven aan zo’n systeem. OCW betrekt de governanceprincipes ook nadrukkelijk op de bestuurlijke relatie tussen OCW en de instellingen die het departement bekostigt of subsidieert.

Grote technologische instituten (gti’s)

Hieronder vallen de volgende instellingen: Stichting Waterloopkundig Laboratorium, Stichting Grondmechanica Delft, Stichting Nationaal Lucht – en Ruimtevaartlaboratorium, Stichting Maritiem Research Instituut Nederland en Energiecentrum Nederland (het ECN ontvangt sinds 1983 geen bijdrage meer van OCW).

Hoger algemeen voortgezet onderwijs

Hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs: middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo), hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo) en voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo). Hoger algemeen voorgezet onderwijs duurt vijf jaar, voor leerlingen van 12–17 jaar. Het bereidt leerlingen hoofdzakelijk voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo).

Hoger beroepsonderwijs

De bacheloropleidingen van het hoger beroepsonderwijs (hbo) duren vier jaar, en zijn bestemd voor studenten vanaf 17 jaar. De hbo-masteroplei-dingen duren 1 jaar en zijn merendeels niet bekostigd. Het hbo geeft een theoretische en praktische basis voor het uitoefenen van een beroep. Het hbo bestaat uit zeven sectoren en wordt gegeven aan 43 hogescholen. Het maakt samen met het wetenschappelijk onderwijs deel uit van het hoger onderwijs.

Hoger onderwijs

Het hoger onderwijs is voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar en omvat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo).

Inburgering

Inburgering is de eerste fase van integratie van nieuwkomers in de Nederlandse samenleving. Hierbij wordt gestreefd nieuwkomers door een vlot en intensief programma zo snel mogelijk een vorm van zelfredzaamheid te laten bereiken. Het inburgeringstraject heeft een welzijns- en

educatieve component. De educatieve component is een programma dat kan bestaan uit onderwijs in Nederlands als tweede taal, maatschappelijke oriëntatie en beroepenoriëntatie.

Individueel voorbereidend beroepsonderwijs

Het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) maakt deel uit van het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en is bedoeld voor leerlingen die veel hulp en individuele aandacht nodig hebben. Het ivbo is onderwijs in de eerste fase van het voortgezet onderwijs en duurt vier jaar, voor leerlingen van 12–16 jaar. Met ingang van 1 augustus 1998 is het ivbo veranderd in afdelingen voor leerwegondersteunend onderwijs. Zie ook leerwegondersteunend onderwijs.

Individuele leerrekening

Spaarrekening bestemd voor scholing en opleiding.

Innovatiearrangement

Een innovatiearrangement is een gezamenlijk project van onderwijsinstellingen en (regionale) bedrijven, waarmee het innovatief vermogen van het beroepsonderwijs wordt versterkt. Het innovatiearrangement is naar zijn aard vernieuwend en betreft activiteiten die binnen de onderwijssector niet eerder zijn voorgekomen en is daarmee additioneel ten opzichte van de vernieuwings- en innovatie-activiteiten die de onderwijsinstellingen binnen het kader van de lumpsum-bekostiging en de Impulsmiddelen uitvoeren. Tegelijkertijd hebben innovatiearrangementen te allen tijde mede betrekking op versterking van de relatie tussen onderwijs en het (georganiseerde) bedrijfsleven; thema’s voor innovatie worden door de partijen jaarlijks nader afgesproken. De deelnemende partijen in het samenwerkingsverband zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de cofinanciering van ten minste 60% van de projectkosten.

Intensivering

Zie beleidsintensivering.

Juridisch verplichte uitgaven

De verplichtingen die in de departementale registraties administratief zijn vastgelegd.

Juridisch niet verplichte uitgaven

De juridisch niet verplichte uitgaven vormen een indicatie voor de mate van flexibiliteit die op het beleidsartikel aanwezig is. Op de ongebondenheid van juridisch niet verplichte uitgaven is evenwel het nodige af te dingen.

Kengetal

Een kengetal is een getal dat inzicht geeft in de situatie en/of de ontwikkeling van een beleids- of productieproces.

Kenniscentra Beroepsonderwijs en Bedrijfsleven

De Kenniscentra zijn de landelijke organen beroepsonderwijs van weleer. Ze worden bekostigd op basis van het aantal kwalificaties dat ze hebben ontwikkeld, het aantal leerbedrijven dat ze hebben erkend en het aantal beroepspraktijkvormingsplaatsen (bpv-plaatsen) bij leerbedrijven dat daadwerkelijk door deelnemers is bezet.

Kwalificatiewinst

Toename van het aantal gediplomeerden in de beroepskolom (vo, mbo, hbo) als gevolg van vermindering van de ongediplomeerde uitval en verbetering van de doorstroom naar de hogere opleidingsniveaus in het beroepsonderwijs.

Lectoraten/kenniskringen

Lectoraten zijn leerstoelen van één of meer instellingen waar een lector wordt benoemd en is ingebed in een context van vernieuwing, toegepast onderzoek en publicaties.

Leerwegondersteunend onderwijs

Afdeling binnen het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) voor leerlingen die moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, en meer individuele begeleiding nodig hebben dan in het gewone vbo (gericht op het verwerven van een diploma).ijs is er afgestemd op de specifieke moeilijkheden die jonge kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Iobk-onderwijs wordt gegeven aan afdelingen, verbonden aan scholen voor speciaal basisonderwijs en is voor kinderen van 3–7 jaar met ontwikkelingsproblemen.

Liquiditeit (current ratio)

Liquiditeit is een maatstaf voor de mate waarin de instelling op korte termijn aan zijn schulden kan voldoen, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal als resultaat van de verhouding tussen vlottende activa en kortlopende schulden. Voor de beoordeling van de liquiditeitspositie van een instelling worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een liquiditeitsratio van meer dan 1,2 is goed, tussen 0,6 en/of gelijk aan 1,2 is matig/voldoende en 0,6 of lager is slecht.

Loonbijstelling

Middelen die nodig zijn om de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van loonstijgingen te financieren.

Meevaller

Lagere begrotingsuitgaven of hogere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

Middelbaar beroepsonderwijs

Middelbaar beroepsonderwijs (mbo) behoort tot de tweede fase van het voortgezet onderwijs. Onderwijs in het mbo duurt vier jaar en is voor leerlingen van 16–20 jaar. Er worden zowel algemene als beroepsgerichte vakken gegeven. In het mbo stromen leerlingen door naar een baan of naar het hoger beroepsonderwijs (hbo). In augustus 1997 is het mbo opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

Moeilijk lerende kinderen

Onderwijs voor moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal basisonderwijs: het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs. Speciaal basisonderwijs wordt gegeven aan aparte scholen.

Nederlands als tweede taal

Opleidingen Nederlands als tweede taal (nt2) maken deel uit van de educatie en zijn bedoeld voor niet-Nederlanders om hun taalvaardigheid op een aanvaardbaar niveau te brengen. De opleidingen zijn uitsluitend voor volwassenen. Zie ook educatie.

Niet-relevant

Niet relevant voor het beleidsmatig financieringstekort.

Nota van wijziging

Een door het ministerie ingediende verandering op een wetsvoorstel dat bij de Tweede Kamer in behandeling is.

Ombuiging

Beleidsmatige verlaging van de begroting.

Onderwijs op maat

De school past het onderwijsaanbod aan aan de verschillen tussen leerlingen.

Ontwerpbegroting

Begrotingswetsvoorstel dat (ter autorisatie) bij de Staten-Generaal wordt ingediend op de derde dinsdag van september van het jaar voorafgaand aan het begrotingsjaar.

Open Universiteit

De Open Universiteit is een instelling voor afstandsonderwijs, die opleidingen biedt op het niveau van het wetenschappelijk onderwijs, voor personen van 18 jaar en ouder. De Open Universiteit is vooral gericht op personen die geen studie op de gebruikelijke manier kunnen of willen volgen.

Overboeking

Een verschuiving van begrotingsuitgaven tussen de artikelen van het ministerie of een verschuiving van begrotingsuitgaven naar of van een ander departement.

Platform Beroepsonderwijs

Een samenwerkingsverband tussen de HBO-raad, BVE-raad, VVO/VSWO en Colo, met betrokkenheid van AOC-raad en Paepon.

Praktijkonderwijs

Afdeling binnen het vbo voor leerlingen die veel moeite hebben om het gewone lesprogramma te volgen, extra individuele begeleiding nodig hebben, maar niet in staat worden geacht een diploma voor vervolgonderwijs te behalen.

Primair onderwijs

Dit is de overkoepelende term voor (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Deze term wordt gebruikt sinds de invoering van de Wet op het primair onderwijs in augustus 1998. Zie ook basisonderwijs en speciaal basisonderwijs.

Prijsbijstelling

Tegemoetkoming voor de extra uitgaven van het ministerie ten gevolge van de prijsstijgingen.

Realisatie

Resultaten van de begrotingsuitvoering in termen van uitgaven, verplichtingen en ontvangsten. Ook de prestatiegegevens die in een bepaald begrotingsjaar zijn geleverd, worden aangeduid als realisaties.

Regionale meld- en coördinatiefunctie (rmc-functie)

Organiseren van regionale melding, registratie en doorverwijzing van voortijdig schoolverlaters.

Relevant

Relevant voor het beleidsmatig financieringstekort

Rentabiliteit

Rentabiliteit geeft de mate van winstgevendheid aan, en wordt uitgedrukt in een verhoudingsgetal door het resultaat te delen op baten uit gewone bedrijfsvoering. Het bedrijfsresultaat is lastiger te normeren. Idealiter en gemeten over een lange periode zou dit nul moeten zijn. Het is immers niet direct de bedoeling dat instellingen structureel winst of verlies boeken. Voor de beoordeling van dit kengetal worden de volgende normering en kwalificatie gehanteerd: een ratio van meer dan 1% is goed, tussen -1% en/of gelijk aan 1% is matig/voldoende en -1% of lager is slecht.

Samenwerkingsverbanden

Scholen werken op veel gebieden samen. Een school kan, afhankelijk van het doel van de samenwerking, deelnemen aan verschillende samenwerkingsverbanden. Het samenwerkingsverband waaraan een school deelneemt in verband met «weer samen naar school» kan uit andere scholen bestaan dan het samenwerkingsverband waaraan diezelfde school deelneemt in het kader van de «bestuurlijke krachtenbundeling».

Schoolbudget

Een samenvoeging van budgetten die voor 1 augustus 2001 afzonderlijk aan de scholen voor primair onderwijs werden toegekend.

Startkwalificatie

Een startkwalificatie is ten minste een diploma niveau 2 van het mbo of het diploma havo.

Technocentra

Er zijn 15 technocentra. Dit zijn intermediaire organisaties die op regionale schaal een makel- en schakelfunctie vervullen: hun kerntaak is het tot stand brengen van samenwerkingsverbanden tussen bedrijfsleven, (technisch) beroepsonderwijs en regionale en lokale overheden, gericht op een aantal doelstellingen.

Tegenvaller

Hogere begrotingsuitgaven of lagere begrotingsontvangsten dan geraamd zonder dat het onderliggende beleid is gewijzigd.

Vernieuwingsimpuls

Impuls binnen het onderzoek en wetenschapsbeleid, die erop gericht is creatieve en kwalitatief goede jonge onderzoekers ruimte te bieden en daarmee voor een carrière in de wetenschap te behouden.

Volwasseneneducatie

De volwasseneneducatie richt zich op het opleiden van cursisten voor een zelfstandige positie in de samenleving en op de arbeidsmarkt. Tot de volwasseneneducatie worden gerekend: het vormings- en ontwikkelingswerk, de basiseducatie, het onderwijs aan de erkende onderwijsinstellingen en het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo).

Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs

Het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs is op 1 augustus 1999 ingevoerd, en bestaat uit de schoolsoorten vbo en mavo met vier leerwegen.

Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs

Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) is één van de drie typen voortgezet onderwijs, naast het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en het hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo). De opleiding duurt zes jaar, voor leerlingen van 12–18 jaar, en bereidt leerlingen voor op de universiteit.

Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs

Voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) is één vorm van voortgezet onderwijs voor volwassenen. Het wordt gegeven aan avondscholen of dag-/avondscholen. Dag-/avondscholen is onderwijs dat volgens de wet avondonderwijs is, maar dat overdag gegeven wordt. In augustus 1997 is het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs opgegaan in de opleidingsniveaus van het nieuwe beroepsonderwijs.

Voortgezet onderwijs

Het voorgezet onderwijs omvat het onderwijs dat wordt gegeven na het basisonderwijs en het speciaal onderwijs, voor leerlingen vanaf 12 jaar. Het bestaat uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), het hoger algemeen voorgezet onderwijs (havo), het middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en het voorbereidend beroepsonderwijs (vbo). Vbo en mavo duren vier jaar, havo vijf jaar en vwo zes jaar.

Voortijdig schoolverlater

Jongeren tot 23 jaar die geen onderwijs volgen en die geen startkwalificatie hebben. Een startkwalificatie is ten minste het diploma niveau 2 van het middelbaar beroepsonderwijs of het diploma havo.

Wetenschappelijk onderwijs

De bacheloropleidingen van het wetenschappelijk onderwijs (wo) duren drie jaar. De meeste masteropleidingen zijn 1 jaar maar er bestaan ook 2-jarige onderzoekmasters en de studie geneeskunde heeft een 3-jarige master. Het wo is bestemd voor studenten vanaf ongeveer 18 jaar, en wordt gegeven aan 13 universiteiten. Het wo omvat zowel diepgaande theoretische studies als specialistische training voor beroepen. Toelating tot het wo is mogelijk na het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en het hoger beroepsonderwijs (hbo). Het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs vormen samen het hoger onderwijs.

Zeer moeilijk lerende kinderen

Onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen is een vorm van speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.

Zeer moeilijk opvoedbare kinderen

Onderwijs voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen is een vorm van speciaal onderwijs. Het onderwijs is afgestemd op de specifieke moeilijkheden die kinderen ondervinden bij het volgen van onderwijs.

Zorg Advies Teams

(Een aantal) zorgadviesteams in het po, vo en bve ontvangen middelen voor casemanagement en deskundigheidsbevordering zodat problemen van kinderen worden gesignaleerd door professionals en snel een passend sluitend hulpaanbod wordt georganiseerd.

BIJLAGE 5. TREFWOORDENREGISTER

Aanvullende beurs 100, 128, 129, 130

Accreditatie 17, 92, 104, 274, 276, 287

Administratieve lasten 54, 138, 145, 203, 272, 281, 282

Adviesraad 198, 199, 288

Alfabetisering 84

Allochtonen 24, 90, 175

Amateurkunst 20, 145, 146, 149, 263, 287

Apparaatskosten 41, 45, 195, 196, 198, 207, 210, 291

Arbeidsmarktbeleid 114, 220

Arbeidsmarkt 1, 6, 11, 12, 14, 16, 19, 25, 28, 35, 36, 38, 41, 43, 44, 55, 59,

70, 71, 75, 76, 77, 79, 84, 85, 86, 87, 88, 96, 101, 102, 105, 111, 112, 113,

114, 115, 116, 118, 119, 120, 123, 140, 166, 175, 217, 254, 257, 259, 284,

294, 299

Arbeidsvoorwaarden 25, 113, 114, 115

Arbo 115, 116

Archeologie 145, 147, 152, 154, 156, 273

Archiefwet 196

Archieven 145, 147, 153, 154, 155, 196, 197, 248

Architectuurbeleid 21, 274

Asielzoeker 40, 44, 96

Aspasia 169, 174, 177, 291

Autonomie 8, 65

Basisbeurs 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130

Bedrijfsvoering 1, 3, 5, 77, 195, 197, 201, 205, 292, 299

Beeldende kunst 146, 148, 150, 218, 287

Bekostiging 3, 14, 17, 38, 40, 41, 42, 43, 44, 48, 55, 58, 60, 64, 68, 70, 72,

74, 75, 87, 89, 90, 91, 95, 120, 153, 154, 166, 170, 171, 198, 208, 221, 231, 245, 254, 257, 264, 265, 270, 272, 274, 275, 276, 279, 281, 284, 285, 287, 288, 296

Beleidsvoerend vermogen 54 Belvedère 152

Beroepsbegeleidende leerweg 70, 293 Beroepskolom 13, 14, 217, 292, 297 Beroepsonderwijs 1, 3, 14, 15, 25, 31, 32, 34, 35, 36, 56, 66, 70, 72, 73, 74,

75, 77, 79, 80, 82, 84, 85, 86, 93, 108, 120, 214, 215, 216, 217, 218, 219, 254, 257, 259, 274, 287, 288, 289, 290, 291, 292, 293, 294, 296, 297, 298, 299, 300 Beroepsopleidende leerweg 70, 122, 125, 134, 136, 288, 289, 293 Beroepspraktijkvorming 14, 74, 78, 288, 293, 296 Besturenorganisatie 43, 281 Bestuursdepartement 147, 195, 255, 258 Bibliotheken 145, 147, 148, 150, 156, 157, 171, 255, 258, 259 Bilaterale samenwerking 107, 109, 177 BISON 288 Bol 127, 129, 132, 138 BPRC 168, 288

Brancheorganisatie 38, 55, 71, 87, 111 Brede school 25, 51

Breed maatschappelijk functioneren 293, 294 Budgetfinanciering 268 Budgetflexibiliteit 94, 125, 135, 148 Bve-sector 75 CINOP 68, 105, 108 Cinop 288

Collegegeldkrediet 124, 131, 132, 283 Collegegeld 96, 131, 132, 276

Colo 15, 288, 298

Conservering 154

Convenanten 11, 15, 16, 72, 81, 115

Convenant 54, 115, 230

CPB 6, 88, 279, 288

Cultureel erfgoed 20, 108, 145, 152, 196, 204

Culturele diversiteit 149, 151, 266

Cultuur en school 151

Cultuurnota 21, 147, 148, 149, 151, 154, 162, 199, 261, 263, 264

Cultuuruitingen 145, 146

Cursusgeld 144

Deelname 4, 14, 22, 30, 38, 55, 70, 80, 87, 88, 91, 96, 100, 102, 122, 123,

129, 134, 147, 159, 162, 170, 171, 188, 191, 265, 268

Deltaplan bèta/techniek 85, 89, 90, 96, 102, 103

Deregulering 267, 281

DIA 158, 243, 265, 277

Differentiatie 4, 17, 21, 117

Doelgroepenbeleid 175

Doelmatigheid 18, 44, 54, 67, 68, 74, 84, 94, 104, 110, 118, 122, 133, 142,

144, 157, 165, 170, 177, 186, 192, 203, 292, 293

Doelmatig 55, 70, 85, 87, 121, 166, 283, 292, 294

Doorstroom 16, 24, 66, 68, 70, 77, 79, 99, 117, 173, 276, 291, 297

Educatie 1, 3, 8, 10, 14, 20, 22, 26, 34, 35, 36, 41, 49, 51, 56, 66, 70, 72, 73,

74, 75, 79, 91, 108, 149, 152, 154, 156, 159, 162, 182, 185, 199, 214, 215,

216, 217, 218, 219, 254, 257, 259, 266, 269, 277, 280, 290, 293, 294, 296,

297, 299

Enveloppebrief 281

EP 68, 70, 213, 225, 228, 272

ESF 192, 225, 226, 288

EU 64, 71, 92, 107, 109, 110, 167, 171, 172, 176, 231, 245, 288

Evaluatieonderzoek 4, 54, 68, 69, 84, 104, 110, 118, 133, 142, 157, 177,

186, 192

EVD 109, 288

Examinering 14, 75, 76, 77, 78, 271, 272, 287

FES 29, 30, 31, 32, 33, 49, 51, 58, 60, 64, 72, 77, 84, 89, 91, 96, 97, 102,

154, 168, 169, 172, 173, 213, 220, 246, 288

Film 147, 149, 151, 154

Financieringstekort 298, 299

Fonds Economische Structuurversterking 49, 51, 154, 172

Fondsen 21, 147, 149, 151, 152, 199, 263, 281, 287

Formatie 1, 3, 8, 9, 12, 15, 20, 31, 34, 43, 47, 77, 79, 89, 100, 108, 132, 145,

149, 156, 158, 162, 163, 164, 195, 199, 203, 204, 208, 211, 215, 217, 223,

235, 265, 266, 268, 270, 277, 283, 287, 288, 292, 295

Genomics 31, 33, 37, 168, 169, 173, 177, 245, 246, 294, 295

Groepsgrootte 182

HGIS 106, 107, 147, 288

Hoger beroepsonderwijs 35, 36, 70, 89, 90, 122, 295, 297, 300

Hoger onderwijs 16, 17, 24, 64, 77, 87, 88, 89, 91, 93, 94, 95, 96, 97, 98,

99, 100, 101, 102, 114, 115, 122, 125, 131, 132, 166, 175, 264, 265, 274, 275,

276, 277, 278, 280, 286, 289, 290, 294, 295, 300

Hoofdlijnenakkoord 17

HRM 156, 175

Huisvesting 37, 48, 54, 72, 73, 147, 195, 196, 210, 211, 213, 216, 217, 220,

221, 230, 241, 272, 291

IB 31, 41, 43, 45, 58, 72, 73, 90, 91, 97, 124, 125, 126, 127, 128, 129, 130,

131, 132, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 143, 144, 168, 201, 205, 213, 215, 216, 219, 220, 226, 236, 238, 240, 254, 255, 257, 258, 265, 272, 277, 283, 288 ICES 172

IC 2, 3, 120, 151, 159, 203, 234, 241, 254, 266, 270, 284, 289

ICT 31, 32, 58, 60, 61, 68, 69, 102, 120, 121, 156, 177, 204, 212, 254, 257,

259, 288

Imago 115, 268

Indicatoren 4, 5, 23, 24, 25, 26, 27, 39, 43, 47, 50, 52, 56, 61, 63, 64, 66, 67,

71, 78, 80, 83, 87, 88, 95, 98, 99, 101, 102, 103, 108, 110, 112, 118, 123, 131,

132, 146, 151, 155, 156, 160, 164, 167, 171, 175, 179, 183, 184, 186, 188, 190, 191, 201

Individuele leerrekening 296

Informatie- en communicatietechnologie 120, 289

Innovatiearrangement 72, 75, 76, 296

Innovatie 3, 14, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 24, 35, 36, 40, 41, 46, 54, 61, 68, 72,

73, 75, 76, 84, 87, 96, 102, 117, 120, 121, 147, 150, 163, 170, 172, 173, 175,

199, 217, 230, 245, 288, 289, 296

Inspectie 1, 5, 9, 10, 11, 12, 25, 28, 34, 39, 43, 44, 45, 46, 47, 48, 50, 56, 57,

62, 63, 76, 78, 82, 145, 182, 183, 196, 197, 202, 203, 214, 215, 218, 255, 258,

259, 272, 273, 275, 276, 280, 281, 284, 285, 286

Instroom 14, 27, 61, 102, 103, 112, 173, 228, 280

Integraal personeelsbeleid 114

Internationaal cultuurbeleid 108, 149, 152

Internationale positie 150, 157

Inventaris 60, 182, 262, 269

Jaarwerkplan 197, 286

Jeugdbeleid 8, 51

KANS 109

KCE 76, 272, 287, 288

Kenniseconomie 16, 18, 19, 99, 100, 198

Kennisinfrastructuur 4, 31, 32, 33, 85, 86, 87, 102, 172, 279, 288

Kennisnet 61, 68, 172

Kennissamenleving 16, 156, 199

Kerndoelen 65

Kinderopvang 1, 3, 6, 10, 11, 24, 29, 30, 33, 34, 35, 37, 41, 49, 50, 52, 64,

178, 179, 180, 181, 182, 183, 184, 185, 186, 206, 214, 215, 217, 220, 251,

252, 255, 258, 260, 282, 283

Kunsteducatie 145

Kunstenaars 26, 105, 106, 107, 110, 149, 150, 264

Kwalificatiestructuur 14, 65, 74

Kwalificatiewinst 297

Kwaliteit 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24,

25, 27, 28, 35, 36, 37, 38, 40, 41, 42, 43, 45, 46, 47, 48, 49, 53, 54, 55, 56, 57,

58, 59, 60, 62, 63, 65, 70, 72, 73, 74, 75, 76, 78, 82, 87, 89, 90, 91, 92, 93, 94,

95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 105, 106, 107, 109, 111, 113, 114, 115, 116,

117, 118, 120, 132, 145, 152, 153, 156, 158, 162, 166, 167, 173, 178, 180,

181, 182, 183, 190, 191, 196, 197, 202, 205, 217, 231, 245, 264, 270, 273,

280, 284, 287

Kwaliteitscentrum examens 288

Landelijke organen beroepsonderwijs 296

Lectoren 36, 89, 90, 102, 103, 104, 264

Leenfaciliteit 124, 129, 130, 131, 207, 209, 211

Leerlinggebonden financiering 3, 48, 80

Leermiddelen 13, 46, 60

Leerplicht 38, 40, 44, 82, 280, 281, 284

Leerwegen 68, 300

Leesbevordering 21, 150

Lerarenbeleid 36, 41, 59, 74, 113, 115, 116

Lerarenopleidingen 25, 114, 116, 117, 118, 140, 289

Lerarentekort 7, 25, 111, 115, 140

Lesgeld 1, 4, 34, 137, 143, 144, 214, 215, 216, 255, 258, 259

Letteren 17, 149, 255, 258, 259, 287

Leven lang leren 16, 24, 27, 36, 73, 99, 100

Loonbijstelling 5, 193, 213, 214, 221, 245, 255, 258, 297

Loon 22, 29, 31, 84, 111, 147, 148, 185, 193, 211, 213, 236, 238, 240, 243,

294, 297

Maatschappelijke effecten 4, 20, 145

Maatschappelijke stage 7, 13, 25, 36, 55, 59, 66, 67, 68, 285

Maatwerk 8, 13, 14, 15, 49, 65, 100, 115, 120, 179, 294

Materiële bekostiging 42, 43, 44, 54, 60

Mediabeleid 21, 158, 159, 162

Mediawet 158, 159, 161, 265, 267

Meeneembare studiefinanciering 132, 133

Menselijke maat 13

Middelbaar beroepsonderwijs 14, 25, 62, 76, 77, 78, 80, 293, 297, 300

Monitoring 9, 68, 80, 83, 99, 100, 147, 156, 173, 264, 282

Monitor 28, 44, 46, 50, 52, 53, 54, 68, 69, 79, 84, 88, 95, 98, 99, 101, 116,

118, 131, 132, 133, 141, 151, 152, 160, 179, 186, 187, 188, 192, 268, 274,

275, 276, 277, 287

Monumenten 20, 32, 35, 145, 146, 152, 153, 154, 155, 156, 157, 196, 241,

261, 262, 273, 274

Monumentenwet 153, 196, 274

Monumentenzorg 21, 26, 147, 153, 199, 261, 262, 273, 286

Musea 21, 26, 145, 146, 147, 149, 152, 153, 154, 155, 196, 261, 262

Nt2 297

NTU 168, 289

Nuffic 4, 92, 97, 105, 108, 109, 110, 289

Nulmeting 44, 102, 155, 184

OCW 3, 4, 15, 16, 28, 29, 30, 31, 33, 34, 35, 43, 50, 51, 56, 60, 61, 62, 63,

64, 65, 66, 74, 76, 78, 81, 84, 96, 97, 105, 106, 107, 108, 109, 113, 114, 115,

117, 119, 122, 123, 125, 130, 131, 132, 133, 134, 138, 143, 149, 150, 151,

152, 153, 156, 159, 162, 167, 172, 175, 179, 181, 182, 183, 184, 185, 191,

193, 194, 195, 197, 199, 201, 202, 203, 204, 205, 206, 207, 208, 209, 210,

211, 213, 214, 215, 216, 219, 220, 221, 223, 230, 234, 241, 245, 247, 248,

250, 261, 262, 263, 264, 265, 267, 268, 269, 270, 273, 275, 277, 278, 279,

280, 281, 283, 284, 285, 286, 287, 289, 295

OESO 27, 109, 289

Ombuigingen 5, 29, 30, 213, 215

Onderhoud 60, 74, 112, 114, 122, 135, 136, 153, 270

Onderwijsachterstandenbeleid 36, 40, 41, 49, 267, 268, 269, 280, 281, 282

Onderwijskansen 43

Onderwijsnummer 25, 40, 43, 204, 220, 221, 225, 226, 287

Onderwijsondersteuning 254, 257

Pabo 25

Participatiefonds 42, 43, 208, 281, 287

Participatie 4, 14, 15, 20, 24, 36, 82, 109, 122, 134, 145, 146, 147, 149, 150,

157, 171, 184, 188, 191, 284

Personeelsbeleid 1, 18, 35, 36, 40, 41, 43, 44, 59, 75, 114, 119, 140, 175,

176, 221, 254, 257, 259

Pers 4, 6, 11, 16, 18, 19, 20, 21, 24, 25, 34, 37, 40, 41, 42, 43, 44, 48, 49, 50,

55, 58, 60, 62, 65, 74, 77, 82, 87, 89, 91, 93, 94, 96, 98, 99, 103, 105, 106,

107, 110, 111, 112, 113, 114, 115, 116, 117, 118, 119, 143, 149, 152, 159,

160, 162, 163, 166, 167, 169, 170, 171, 173, 174, 175, 176, 180, 182, 184,

189, 190, 191, 194, 195, 196, 198, 207, 208, 209, 210, 211, 214, 215, 220,

254, 257, 268, 277, 279, 284, 287, 289, 290, 291, 298

Podiumkunsten 148, 149, 151, 157, 287

Praktijkonderwijs 13, 55, 63, 282, 284, 298

Prestatiebeurs 30, 122, 123, 125, 127, 129, 255, 257

Prijsbijstelling 5, 29, 31, 147, 148, 193, 208, 213, 214, 215, 234, 236, 238,

240, 241, 243, 245, 298

Productiviteit 167, 294

Professionalisering 13, 49, 54

Profielen 65, 69, 267, 286

Programmavoorschriften 164

Programmering 19, 22, 26, 36, 65, 149, 161, 162, 163, 164, 171, 287

Publieke omroep 20, 21, 22, 26, 35, 36, 158, 159, 160, 161, 162, 163, 164,

165, 265, 267, 277

Raad voor Cultuur 145, 198, 199, 263, 266

Ramingsbijstelling 29, 30, 31, 33, 251

Rechtmatigheid 76, 182, 201, 205

Referentieraming 44, 45, 75, 96, 126, 128, 137, 138, 139, 140, 144

Reisvoorziening 124, 125, 126, 127, 255, 257

Rentedragende lening 125, 130, 255, 258

Restauratieachterstand 261

Rijkscollectie 196

Rijksmusea 21, 262

Schoolbegeleidingsdiensten 41, 220

Schoolbestuur 281

Schoolbudget 217, 299

Schoolleiders 8, 9, 16, 38, 43, 55, 71, 111, 113, 114, 116, 141, 293

Schoolmanagement 7

Schoonmaak 60

Sociale redzaamheid 79, 294

Speciaal basisonderwijs 48, 50, 289, 297, 298

Speciaal onderwijs 30, 38, 48, 50, 56, 203, 268, 293, 298, 300

Startkwalificatie 15, 22, 27, 56, 70, 71, 81, 82, 299, 300

Studentenmobiliteit 124, 125, 132

Studentenmonitor 98, 99, 131, 132, 133

Studierendement 36, 89, 90, 100, 101, 123

Subsidie 17, 26, 31, 32, 33, 36, 37, 38, 50, 53, 55, 60, 61, 64, 70, 76, 80, 85,

86, 87, 95, 97, 100, 102, 111, 117, 120, 145, 147, 148, 149, 150, 151, 152,

153, 154, 155, 156, 159, 164, 166, 169, 171, 172, 173, 174, 175, 180, 182,

183, 189, 192, 194, 199, 201, 203, 208, 211, 213, 216, 217, 218, 220, 221,

223, 225, 226, 228, 230, 231, 232, 245, 247, 250, 251, 253, 255, 256, 258,

261, 262, 274, 284, 288, 292, 295

Technocentra 1, 4, 31, 32, 34, 85, 86, 215, 254, 257, 259, 299

Tegemoetkoming onderwijsbijdrage 134, 136, 289, 290

Tempobeurs 127, 129

Theatergezelschappen 267

Toegankelijkheid 4, 9, 20, 21, 38, 42, 55, 70, 74, 80, 87, 94, 100, 122, 123,

124, 125, 126, 128, 134, 135, 136, 140, 145, 153, 155, 158, 160, 178

Uitstroom 27, 46, 84, 85, 95, 103

UNESCO 105, 109, 273, 289

Veiligheid 22, 40, 49, 50, 54, 170, 284

Verantwoording 7, 8, 9, 171, 183, 187, 201, 204, 205, 263, 264, 289

Verkenningen 198, 199

Vernieuwingsimpuls 18, 24, 169, 174, 175, 176, 177, 230, 299

Vervangingsfonds 42, 116, 287, 289

Visitatie 149, 154, 165, 264

Voor- en vroegschoolse educatie 16, 32, 49, 81, 185, 186

Voorjaarsnota 5, 30, 34, 48, 100, 184, 210, 213, 214, 221, 247, 250

Voorlichting 51, 52, 130, 195, 288

Voortgezet speciaal onderwijs 290

Voortijdig schoolverlaten 13, 27, 36, 73, 80, 81, 82, 218

Vouchers 151, 152, 274

Wachtgelden 42, 211, 281

WEB 74, 79, 290

Weer samen naar school 299

Wet op de beroepen in het onderwijs 112

Wet op het specifiek cultuurbeleid 145, 263, 264

Wetenschappelijk onderwijs 12, 36, 91, 92, 94, 122, 291, 293, 294, 295,

298, 300

Wetenschapsbudget 170

WSF 125, 129, 134, 140, 214, 274, 276, 277, 283, 289, 290

WTOS 4, 134, 135, 137, 138, 139, 140, 141, 142, 214, 238, 283, 289, 290

ZAT 290

Ziektekosten 290

Ziekteverzuim 115, 116, 118

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.