Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 31200 XIV - Vaststelling begroting Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit 2008.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008; Memorie van toelichting  
Document­datum 18-09-2007
Publicatie­datum 14-03-2009
Nummer KST108437B
Kenmerk 31200 XIV, nr. 2
Van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2007–2008

31 200 XIV

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (XIV) voor het jaar 2008

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave                                                                                            blz.

A.      Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel               2

B.       Begrotingstoelichting                                                                              3

Lijst met afkortingen                                                                            183

Trefwoordenregister                                                                             185

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het jaar 2008 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2008. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2009.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2008 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze Memorie van Toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat baten-lastendienst(en))

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de baten-lastendiensten Algemene Inspectiedienst, Dienst Landelijk Gebied, Dienst Regelingen, Planten-ziektenkundige Dienst, Dienst ICT Uitvoering en Voedsel en Waren Autoriteit voor het jaar 2008 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze Memorie van Toelichting en wel en de paragraaf inzake de diensten die een baten-lastenstelsel voeren».

Wetsartikel 4

Het (standaard-)inwerkingstredingsartikel van een begrotingswet hoeft niet te worden toegelicht.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg

B. BEGROTINGSTOELICHTING

 

Inhoudsopgave

blz.

1.

Leeswijzer

4

2.

Het beleid

9

2.1

Beleidsagenda

9

2.1.1

Hoofdlijnen van beleid

9

2.1.2

Financieel kader voor 2008

28

2.2

De beleidsartikelen

42

 

21 Duurzaam ondernemen

42

 

22 Agrarische ruimte

58

 

23 Natuur

63

 

24 Landschap en Recreatie

74

 

25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid

84

 

26 Kennis en Innovatie

93

 

27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

105

2.3

De niet-beleidsartikelen

110

 

28 Nominaal en onvoorzien

110

 

29 Algemeen

114

3.

Bedrijfsvoering

117

4.

Diensten die een baten-lastenstelsel voeren

119

 

Algemene Inspectie Dienst (AID)

119

 

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

124

 

Dienst Landelijk Gebied

130

 

Dienst Regelingen (DR)

135

 

Plantenziektenkundige Dienst (PD)

141

 

Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)

147

  • 5. 
    Verdiepingsbijlage                                                                         155

Bijlage MotiesenToezeggingen                                                                   167

Bijlage ZBO’senRWT’s                                                                                  176

Bijlage Europese geldstromen                                                                      177

Lijst met afkortingen                                                                                      183

Trefwoordenregister                                                                                       185

  • 1. 
    LEESWIJZER

In juni dit jaar heeft het Kabinet Balkenende IV haar beleidsprogramma «Samen werken samen leven»gepresenteerd. Dit beleidsprogramma bestrijkt de periode 2007–2011 en gaat in op de pijlers uit het Coalitieakkoord. De pijlers zijn voorzien van een missie, probleemanalyse, doelstellingen en een financiële box. In dit beleidsprogramma is ook inzichtelijk gemaakt wat de inzet is van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de komende vier jaar. De inzet van LNV komt terug in pijler 2 (een innovatieve, concurrerende en ondernemende economie), pijler 3 (een duurzame leefomgeving) en pijler 4 (sociale samenhang). In de beleidsagenda behorend bij de begroting 2008 komt de minister hierop terug.

Naast de intensiveringen op de LNV terreinen EHS, platteland, dierenwelzijn en duurzaam ondernemen is ook sprake van het budgettair inboeken van de taakstellingen uit het Coalitieakkoord. Het gaat hierbij met name om de aan LNV opgelegde efficiency- en subsidietaakstelling. Deze taakstellingen zijn in de begroting 2008 en meerjarig opgenomen en toebedeeld naar de relevante beleidsartikelen. In het plan «zichtbaar laten en zichtbaar doen» geeft LNV invulling aan de wijze waarop de taakstelling kan worden gerealiseerd. Speerpunten uit het plan zijn: verantwoordelijkheidsverdeling beter regelen, uitvoeringsprocessen verder automatiseren en intern reorganiseren.

Conform Kabinetsafspraak worden de uitgavenenveloppen uit het Coalitieakkoord voor de gehele Kabinetsperiode verdeeld over de ministers. De bedragen voor 2008, inclusief de meerjarige doorwerkingen, zijn opgenomen in de tabellen voor budgettaire gevolgen van beleid. De resterende bedragen voor 2009 en verder blijven conform de afspraak uit het Coalitieakkoord gereserveerd voor LNV op de aanvullende post van het Rijk. Dit betreft de oploop van de enveloppen uit het Coalitieakkoord minus de belegde bedragen uit de tranche 2008. Deze bedragen worden jaarlijks bij Kaderbrief/Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld aan LNV.

In de beleidsagenda is een totaaloverzicht opgenomen van de meerjarig beschikbaar gestelde LNV budgetten.

Per 1 januari 2008 wordt de Dienst ICT Uitvoering (DICTU) Baten-Lasten dienst. De DICTU is in 2005 gevormd vanuit bestaande LNV-ICT onderdelen met als doel om op een efficiënte en effectieve wijze de ICT huishouding van het ministerie van LNV in te richten en te beheren. In het afgelopen jaar is hard gewerkt aan het voldoen aan de eisen die met het instellingsbesluit Baten-Lasten dienst gepaard gaan. Het financieel regime en sturingsmodel van een Baten-Lasten dienst maakt het voor DICTU met haar kapitaal intensieve middelen en bijbehorende investeringen makkelijker om te voldoen aan haar opdracht om op een efficiënte en effectieve wijze de ICT huishouding in te richten en te beheren. Binnenkort wordt de Voorhangprocedure aan de Kamer voorgelegd. Met de komst van DICTU staat het aantal Baten-Lasten diensten voor LNV op zes. In hoofdstuk 4, diensten die een Baten-Lastenstelsel voeren, is het profiel van DICTU terug te vinden.

Aanpassing begrotingsstructuur artikel Kennis en Innovatie

In 2006 heeft de beleidsdoorlichting Kennis en Innovatie (artikel 26) plaatsgevonden. Als gevolg hiervan zijn bij begrotingsvoorbereiding 2008 verbeteringen doorgevoerd op artikel 26 in de presentatie van de

operationele doelstellingen en instrumenten. U bent hierover bij Kamer-brief geïnformeerd TK 2006–2007, 30 800 XIV, nr. 114. In deze Kamerbrief is ook een «was-wordt» tabel opgenomen met alle instrumenten.

Het aantal operationele doelstellingen wordt teruggebracht van vier naar twee waardoor een vereenvoudiging van de begroting wordt bereikt. Met ingang van de begroting 2008 worden de volgende operationele doelstellingen gehanteerd:

1.  Kennisontwikkeling en innovatie (26.15)

Voorheen was dit de operationele doelstelling «Ondersteunen van LNV-beleid met kennis». De benaming van deze doelstelling is aangepast en meer extern en helderder geformuleerd. Door het thema innovatie op te nemen in de benaming van de doelstelling en de instrumenten krijgt dit meer accent. Tevens wordt de doelstelling als eerste in de begroting opgenomen wat de externe gerichtheid vergroot.

Het inzichtelijk maken van de budgetbesteding wordt bereikt door de instrumenten voorlichting en stimuleringsprogramma’s op andere wijze in te richten (Overige onderzoeksprogrammering, School als Kenniscentrum, Innovatie-subsidie stakeholders, Kennisverspreidingsprojecten, Kenniskringen/Lerende netwerken en Ontwikkeling kennisbeleid). Deze sluiten in hun benaming beter aan op het doel waarvoor deze uitgaven zijn bestemd.

2.  Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs (26.16).

De oorspronkelijke operationele doelstellingen «Waarborgen van het kennisstelsel» en «Vernieuwen van het kennisstelsel» liggen in elkaars verlengde en worden samengevoegd tot deze nieuwe doelstelling. De onderwijssoorten WU/HBO/MBO/VMBO worden afzonderlijk zichtbaar gemaakt in de begroting door het opnemen van afzonderlijke instrumenten. Dit vergroot de inzichtelijkheid in de bekostiging van verschillende onderwijstypes en regelingen, zoals bijvoorbeeld de VOA-middelen.

Het resultaat van de wijzigingen op artikel 26 behelst meer transparantie en sturingsmogelijkheden voor de Tweede Kamer op de doelen, instrumenten en middelen. Er heeft een begrotingsconversie plaatsgevonden op artikel 26 (was-wordt lijst van instrumenten en operationele doelstellingen) waarin alle historie van de budgettaire gevolgen van beleid is omgezet naar de nieuwe begrotingsstructuur. Op basis van deze nieuwe structuur zal voor artikel 26 de verantwoording 2008 worden opgesteld.

Maatschappelijke effecten in de begroting

In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2007 is voorgeschreven om bij de meetbare gegevens van beleid een onderscheid te maken tussen enerzijds indicatoren welke via het beleid worden beïnvloed en waar de overheid op kan sturen en anderzijds kengetallen waarbij de maatschappelijke effecten van het beleid bepalend zijn. Bij indicatoren is sprake van een directe relatie met de doelstellingen. Het is niet altijd eenduidig het onderscheid tussen indicatoren en kengetallen te bepalen. In deze begroting is onder de tabellen met meetbare gegevens bij de doelstellingen expliciet aangegeven welke indicatoren conform de definitie als kengetal moeten worden geduid. Het streven is om dit onderscheid verder te verfijnen in de begroting van 2009.

In de tabellen met meetbare gegevens bij de doelstellingen is zoveel mogelijk uitleg gegeven over de betekenis van de indicatoren.

Het versturen van een »comply or explain» brief naar de Tweede Kamer is voor de begroting van 2008 niet verplicht gesteld. In plaats hiervan is gekozen om in de leeswijzer een tabel op te nemen met een totaaloverzicht van indicatoren met een «explain» status. In de toelichtingen bij de tabellen met de meetbare gegevens bij de doelstellingen is zoveel mogelijk aangegeven waarom bepaalde streefwaarden, outcome en prestatie-indicatoren nog ontbreken. In de Kamerbrief inzake Comply or Explain (Kamerstuk 2005–2006, 29 949 nr.46) over de begroting van 2007 is ingegaan op de doelstellingen waarvoor bij begrotingsvoorbereiding 2008 nog outcome- of input- indicatoren worden verwerkt. In de begroting van 2007 is een verbeterslag doorgevoerd op artikel 21 (indicator: «maatschappelijke appreciatiescore») , artikel 22 (outcome indicator: «toegevoegde waarde primaire sector») en op artikel 25 (indicator: «basischolen met smaaklessen»).

De minister heeft ook aangegeven dat het ILG in de begroting van 2007 zichtbaar is verwerkt en hiermee ook de operationele doelstellingen in de beleidsartikelen 23 en 24 congruent zijn gemaakt met de ILG structuur. Dit is ook het geval voor de begroting 2008.

Onder beleidsartikel 27.12 participeren VROM en V&W in het ILG met de bijdragen voor bodemsanering en waterkwaliteit. De beleidsverantwoordelijkheid voor deze onderwerpen blijft volledig bij de ministers van VROM en V&W en worden derhalve op de departementale begrotingen van VROM (artikel 4) en V&W (artikel 31) opgenomen.

Op artikel 24.12 is geen indicator opgenomen (explain). Hiermee is nagenoeg aan de toezegging uit de Kamerbrief om bij de begroting van 2008 op alle algemene en operationele doelstellingen een indicator op te nemen, danwel hiernaar te kunnen verwijzen voldaan. Bij begrotingsvoorbereiding 2009 wil de minister u informeren over het opnemen van een zinvolle indicator op artikel 24.12.

In onderstaande tabel is een samenvattend overzicht beschikbaar van de indicatoren waarvoor nog geen maatschappelijke effecten beschikbaar zijn «explain», waarbij wordt verwezen naar de beleidsartikelen en de meetbare gegevens bij de doelstellingen voor de toelichting hierop.

Indicator                              Motivering

Geen nieuwe indicator Op 24.12 heeft de minister nog geen nieuwe prestatie-(explain) 24.12                   indicator kunnen formuleren. Het Rijk heeft namelijk een stimulerende rol (aanjaagfunctie), terwijl de Provincies primair verantwoordelijk zijn voor het landschapsbeleid buiten Nationale Landschappen. In het licht van de toegevoegde intensiveringsmiddelen op deze operationele doelstelling zal worden bezien of bij begrotingsvoorbereiding 2009 tot een zinvolle prestatie-indicator gekomen kan worden.

Meerjarenprogrammering beleidsdoorlichting

Naar aanleiding van aanbevelingen uit de VBTB-evaluatie zijn in de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften 2006 van de minister van Financiën voorschriften opgenomen voor de programmering van beleids-doorlichtingen per beleidsartikel. Het nieuwe aan beleidsdoorlichting is dat dit een evaluatie is op het niveau van de algemene (of operationele)

doelstelling, waar reguliere evaluaties zich veelal richten op een deel van het beleid of een beleidsinstrument. Beleidsterreinen dienen eens in de 5 à 7 jaar doorgelicht te worden, afhankelijk van de beleidscyclus. De totale programmering voor LNV ziet er als volgt uit: 2008: Realiseren Natuur (artikel 23) 2009: Duurzaam ondernemen (artikel 21)

2010: Agrarische Ruimte, Landschap en recreatie en Bodem, water en reconstructie in zandgebieden (artikelen 22, 24 en 27)

De programmering van de beleidsdoorlichtingen zijn bij de desbetreffende beleidsartikelen opgenomen in het overzicht «Onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid».

Budgetflexibiliteit

De Regeling Rijksbegrotingvoorschriften 2007 van de minister van Financiën vermeldt voorschriften voor het opnemen van de juridisch verplichte uitgavenbudgetten in de ontwerpbegroting. Deze budgetten zijn per beleidsartikel opgenomen in de tabel «budgettaire gevolgen van beleid». Net als in de begroting 2007 is als toelichting op de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» grafisch per doelstelling een overzicht gegeven van de budgetten die gelden als juridisch verplicht, bestuurlijk gebonden of beleidsmatig gereserveerd voor het begrotingsjaar 2008.

Overzichtsconstructies

Er zijn in de LNV-begroting twee overzichtsconstructies opgenomen, nl. de overzichtsconstructies ILG en Groene Hart. Daarnaast zijn in de begrotingen van Buitenlandse Zaken en VROM respectievelijk de overzichtsconstructies HGIS en Milieu opgenomen, waar ook LNV-middelen deel van uitmaken.

De Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) is een aparte budgettaire constructie binnen de Rijksbegroting. In de HGIS worden de buitenlanduitgaven van de verschillende departementen gebundeld. Zo wordt inzicht verschaft in de belangrijkste uitgaven die Nederland jaarlijks doet in het kader van internationale samenwerking. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van Buitenlandse Zaken. Voor wat betreft LNV maken deel uit van de HGIS de uitgaven uit hoofde van de Agrarische Vertegenwoordiging Buitenland, de contributie aan de Food and Agricultural Organisation (FAO), de bijdrage aan het Afrika Studie Centrum en een deel van de bekostiging van de niet-EU studenten bij de Wageningen Universiteit en het groene HBO. LNV draagt tevens de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor internationale natuurprojecten die voortvloeien uit internationale verdragen. Het betreft projecten die worden gefinancierd uit middelen die op de begroting van LNV staan en die deel uitmaken van de HGIS. De desbetreffende uitgaven worden nader toegelicht in beleidsartikel 23 onder de operationele doelstelling »beheer van de natuur en beschermen van de internationale biodiversiteit».

De overzichtsconstructie »Milieu» geeft inzicht in de beleidsvoornemens en de daarbij behorende uitgaven voor de jaren 2008 tot en met 2012 voor het onderwerp Milieu. De coördinatie van deze overzichtsconstructie ligt bij het ministerie van VROM. De hiermee gemoeide LNV-uitgaven hebben betrekking op diverse artikelen van de LNV-begroting. De in deze LNV-begroting opgenomen overzichtsconstructie Groene Hart biedt inzicht in de Rijksmiddelen die in het Groene Hart neerslaan.

Fiscale instrumenten

Het beleidsinstrumentarium dat LNV inzet om zijn doelstellingen te realiseren bestaat naast de instrumenten die de LNV-begroting belasten, ook uit fiscale instrumenten. Deze fiscale instrumenten worden, voor zover ze direct betrekking hebben op een beleidsartikel, benoemd onder de beleidsinstrumenten bij de operationele doelstellingen van dat beleidsartikel. Er zijn ook fiscale instrumenten die niet direct aan een beleidsartikel zijn te koppelen, omdat ze worden ingezet ter realisering van een breder scala aan doelstellingen. Dit kunnen maatregelen zijn die specifiek op LNV zijn gericht dan wel algemene maatregelen.

Doelgroep

Directe belastingen

Indirecte belastingen

LNV-specifiek

Landbouwvrijstelling, bosbouwvrijstelling

BTW-Landbouwregeling

Algemeen

o.m. zelfstandigenaftrek, doorschuiving                o.m. tariefdifferentiatie accijnzen tractoren en stakingswinst, bedrijfsopvolgingsfaciliteit uit       mobiele werktuigen, vrijstelling overdrachtssuccessiewet, aftrek speur- en ontwikkelings-      belasting bij overdracht aan de volgende werk, vervroegde afschrijving milieu-                    generatie, energiebelasting, btw-sierteelt. investeringen, energie- en milieu-investeringsaftrek

De budgettaire gevolgen van de fiscale instrumenten zijn onder de noemer belastinguitgaven te vinden in de bijlage van de Miljoenennota 2008.

  • 2. 
    HET BELEID

2.1 Beleidsagenda

2.1.1 Hoofdlijnen van beleid

  • 1. 
    Inleiding

Onlangs schreven kranten over een studie van de Universiteit van Utrecht en natuurstichting De Kleine Aarde. Bij kinderen die drie dagen intensief in de natuur doorbrengen, is duidelijk een positieve verandering te zien in houding en gedrag. Niet alleen was hun kennis over de natuur toegenomen, maar ook was de sfeer in de klas beter geworden en lastige en drukke kinderen bloeiden op. De minister is zelf niet verrast door de uitkomsten van dit onderzoek. Uit eigen ervaring weet de minister hoe verfrissend en inspirerend buiten zijn is. Maar het belang van een vitale en veelzijdige groene leefomgeving gaat verder. Een sterkere relatie tussen stedelingen, boeren en buitenlui draagt bij aan de kwaliteit van leven in onze samenleving als geheel. «Prachtwijken» kunnen niet zonder «pracht platteland». Onze leefomgeving heeft betekenis voor ieder mens afzonderlijk, maar ook het omgekeerde moet waar zijn: ieder mens is betrokken bij en verantwoordelijk voor de inrichting van de eigen omgeving. Meer betrokkenheid bij het platteland zal ook de band met het voedsel versterken. Meer kennis over de productie van voedsel kan leiden tot een bewustere consumptie.

De land- en tuinbouw en het agrocluster in zijn geheel (dus inclusief toelevering, verwerking en handel) vormt een belangrijke pijler van de Nederlandse economie. Nederland is de tweede exporteur van landbouwproducten in de wereld en door onze ligging, kennis en ervaring heeft Nederland een sterke uitgangspositie om van de globalisering van de economie te blijven profiteren en onze leidende positie in internationale productie-, handels- en investeringsstromen te versterken. De landbouw is van oudsher bovendien de voornaamste drager van het platteland en nog steeds bepalen de boeren als de grootste categorie grondgebruikers in belangrijke mate het aanzien van ons landelijk gebied. Een krachtige agrarische sector is daarom niet alleen van belang voor onze nationale welvaart (ca. 10% van het BNP en van de werkgelegenheid komt door de agrosector tot stand), maar ook voor de leefbaarheid van het platteland en de kwaliteit van natuur en landschap. Zonder de landbouw zouden veel landschappen er niet meer in deze vorm zijn of zou het te duur worden om ze in stand te houden.

De minister rekent het daarom tot haar taak waar zij kan bij te dragen aan een klimaat dat boeren en tuinders de ruimte geeft te ondernemen en dat innovatie stimuleert, zodat de Nederlandse land- en tuinbouw voorop kan blijven lopen in het aanbieden van producten en diensten die voldoen aan de eisen van de tijd: veilig, gezond, duurzaam geproduceerd en rekening houdend met het welzijn van dieren. Tegelijk merkt zij op dat het bieden van ruimte voor ondernemerschap en innovatie niet vrijblijvend is. Zij verwacht van de sector een voorlopersrol op het gebied van duurzaamheid en ambitie als het gaat om het voldoen aan maatschappelijke wensen op het gebied van dierenwelzijn.

De minister hecht er in haar eerste beleidsagenda aan het beleidsterrein van LNV in een breder perspectief te plaatsen. Een kader te schetsen voor haar verdere keuzes. Daarna komt de minister meer concreet toe aan haar voornemens voor 2008 en verder.

  • 2. 
    Trends en ontwikkelingen

Regeren is vooruitzien. Maar om te bepalen waar we morgen willen uitkomen, moeten we eerst vaststellen waar we vandaag staan en op welke maatschappelijke golven we kunnen en moeten meevaren. Twee trends vallen op.

In de eerste plaats ziet de minister een omslag van een kwantitatief gedreven samenleving, waarin de grootste zorg is of we wel genoeg van alles hebben, naar een samenleving die meer op zoek is naar kwaliteit. Naast de behoefte aan «meer» groeit de vraag naar «steeds beter». Na de tijd van opbouw en organisatie van voldoende productiecapaciteit is er nu ruimte voor het honoreren van een verlangen naar meer kwaliteit. Deze omslag valt niet toevallig samen met een groeiende aandacht voor duurzaamheid. Duurzaamheid is een voorwaarde om meer kwaliteit te kunnen leveren. Tegelijk realiseren we ons dat elders in de wereld nog altijd honderden miljoenen mensen ondervoed zijn of zelfs dagelijks honger lijden. Het veelal niet duurzame gebruik van onze natuurlijke hulpbronnen doet deze situatie op langere termijn nog verder verslechteren. Terecht staan deze vraagstukken hoog op de lijst van de millennium-doelen van de Verenigde Naties: het is een opdracht voor de wereld als geheel om aan de oplossing hiervan te werken.

De tweede trend die de minister ziet, is dat we ons meer en meer realiseren hoe belangrijk verbindingen tussen mensen en organisaties zijn. Het besef groeit dat de kracht van een groep of samenleving sterk afhankelijk is van de kracht van hun onderlinge relaties. Om de wereld met vertrouwen tegemoet te kunnen treden, heeft een mens een stevige en vertrouwde uitvalsbasis nodig. Ook het Coalitieakkoord heeft hier een scherp oog voor: «de kracht en kwaliteit van de samenleving wordt bepaald door onderlinge betrokkenheid. In een wereld vol beweging geven gemeenschapszin en solidariteit mensen weerbaarheid en vertrouwen.»

Deze twee trends vertalen zich in een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die van belang zijn voor de agenda van de komende jaren. Daarbij is het van essentiële betekenis ons te realiseren dat voor alle trends en ontwikkelingen waarmee LNV zich geconfronteerd weet geldt dat ze ook onvermijdelijk tot een blik op de wereld buiten Nederland leiden. Voedsel en voedselkwaliteit, duurzaam ondernemerschap, dierenwelzijn, de inrichting van ons platteland, de kwaliteit van het milieu en van de natuur – al deze kwesties worden mede bepaald door grensoverschrijdende actoren en factoren. Variërend van het Europees landbouwbeleid tot de mondiale klimaatverandering, van de preventie en bestrijding van dierziekten tot de bescherming van onze weidevogels: zonder internationale samenwerking lopen we bij het oplossen van de maatschappelijke vraagstukken al heel snel tegen onze grenzen aan. Oog voor de grensoverschrijdende dimensie van het LNV-beleid en een open en intensieve verbinding met onze internationale omgeving zijn daarom voorwaarden voor resultaten op de nationale agenda.

Voor LNV zijn de volgende maatschappelijke ontwikkelingen agenda-bepalend.

We willen genieten van het goede. Dat leidt bijvoorbeeld tot een groeiende vraag naar goed en gezond voedsel met veel keuze in het aanbod. Maar ook niet-materiële zaken worden steeds belangrijker, zoals meer aandacht en belangstelling voor natuur, landschap en recreatie. In een maatschappij waar alles altijd en overal te koop is en het bestedingspatroon hoog, zijn niet producten, maar ervaringen schaars. Zo verschuift de aandacht naar unieke, waardevolle ervaringen die ook waarde hebben voor de maatschappij: welzijn, aandacht voor de medemens, het dier, schoonheid, authenticiteit, en de regio bijvoorbeeld. Voor LNV uit zich dit onder meer in aandacht voor productiewijze, dierenwelzijn, gevolgen voor derde landen, verbondenheid met en verantwoordelijkheid voor de eigen woon- en leefomgeving.

We worden ouder en blijven langer gezond. Dat betekent dat we meer en langer kunnen genieten van het goede en mooie om ons heen. De vergrijzing van West-Europa zorgt voor een koopkrachtige en maatschappelijk actieve groep mensen met veel nieuwe creativiteit. Dit leidt tot veranderingen in consumptie, vrijetijdsbesteding, ruimtegebruik, woningeisen, etc. Maar in andere delen van de wereld is eerder sprake van een verjonging van de bevolking. Naast vergrijzing is ook sprake van de verkleuring van Nederland. In 2050 zal één op de drie Nederlanders van allochtone afkomst zijn. De sterke groei wordt vooral veroorzaakt door niet-westerse allochtonen. Ook de toenemende pluriformiteit beïnvloedt de vraag naar bijvoorbeeld voedsel en recreatie.

De wereld wordt economisch gezien steeds meer één markt. Met alle positieve en negatieve gevolgen van dien. Hierdoor zal de (concurrentie-)positie van Nederland en van Europa over enkele jaren anders zijn dan vandaag. De concurrentie uit (voormalige) derde wereldlanden neemt snel toe. Dat heeft grote gevolgen voor alle economische sectoren, maar ook voor de sociale samenhang binnen onze maatschappij. Globalisering en liberalisering hebben geleid tot sociale fragmentatie. De vaste verbindingen die men gewend was zijn verdwenen, in plaats daarvan is een netwerkeconomie ontstaan met een grote maatschappelijke en sociale beweeglijkheid van mensen, aangejaagd door ICT-toepassingen. Grote verticale organisaties hebben plaatsgemaakt voor kleine flexibele netwerken van kleine eenheden. Maar wat niet veranderd is, is de behoefte van mensen aan vaste verbanden (hoewel anders dan vroeger: meer zelfgekozen en tijdelijker van karakter), aan het eigene, het vertrouwde, het overzichtelijke. Aan datgene waarop ze altijd kunnen terugvallen. Deze «basic sense of trust» vormt de zekere thuisbasis van waaruit mensen de buitenwereld aankunnen. Zonder deze thuisbasis valt bijna letterlijk de grond onder hun voeten weg.

De mondiale vraag naar voedsel verandert. Veel armen in Afrika, Azië en elders hebben nog altijd een schreeuwend tekort aan voedsel. Waar voor een deel van de wereldbevolking voedselzekerheidnog een hoofdissue is, is voor een ander – steeds groter – deel van de wereldbevolking ten gevolge van de snelle economische groei met name een verandering in het consumptiepatroon aan de orde. Men wil hoogwaardiger voedsel (vlees). Het voldoen aan die vraag zal niet gemakkelijk zijn. Vooral vanwege de te verwachten extra druk op landbouwgronden en schaarse middelen als water. De productie van een kilo vlees kost nu eenmaal veel meer energie en water dan een kilo rijst. Daar komt nog bij dat grondstof-

fen voor voedselproductie steeds meer moeten concurreren met de productie van «groene grondstoffen» (palmolie, suiker, maïs, koolzaad, soja) voor energie en chemie. Jaarlijks wordt door Nederland voor ca. € 30 miljard aan landbouwproducten geïmporteerd. Uitgaande van de uitgevoerde verkenningen wil de minister met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties bespreken hoe zij een bijdrage gaan leveren om de duurzaamheid van deze importen te versterken. Zoals in het beleidsprogramma van het kabinet is vastgesteld, moeten we wereldwijd verantwoord omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen om afwenteling van onze milieuproblemen op andere landen te voorkomen.

Nederland is nog steeds aan het verstedelijken, wat de balans tussen stad en land onder druk zet en ruimtelijke ordeningsproblemen met zich meebrengt. Waar kan nog gebouwd worden in en om de huidige steden om aan de vraag te voldoen en hoe zorgen we ervoor dat deze nieuwe wijken en kernen leefbaar en groen zijn? Tegelijk dringt de vraag zich op wat het voor de vitaliteit van het platteland gaat betekenen als de agrarische sector steeds minder de economische motor wordt van het buitengebied. De agrarische sector houdt nu immers tegen relatief lage kosten veel door burgers gewaardeerde cultuurlandschappen, natuur en landschapswaarden in stand.

Door het veranderende klimaat moeten we ons aanpassen en maatregelen nemen. Enerzijds biedt dat kansen: nieuwe gewassen zullen economisch rendabel verbouwd kunnen worden. Anderzijds zullen we de uitstoot van broeikasgassen terug moeten dringen en onze energieconsumptie minderen en verduurzamen. Ook zullen we moeten leren omgaan met wateroverlast enerzijds en langdurige perioden van droogte anderzijds. Vast staat dat ons dagelijks leven erdoor gaat veranderen.

  • 3. 
    Wat vraagt de samenleving van LNV?

Al deze ontwikkelingen en uitdagingen raken aan de beleidsterreinen van LNV. Dit brengt een vernieuwde belangstelling voor het werk van LNV met zich mee. Niet alleen van de ondernemers, die van de overheid verwachten dat deze zich als een betrouwbare partner opstelt in hun streven naar duurzaam en innovatief ondernemerschap. Maar ook vanuit de samenleving als geheel: LNV is in zekere zin het ministerie van het Goede Leven: met de zorg voor gezond en lekker eten en voor een rijke, groene leefomgeving staat LNV voor waarden die burgers belangrijk vinden, die sterk bepalend zijn voor onze kwaliteit van leven. LNV wordt daarom uitgedaagd de maatschappelijke wensen van burgers in nauwe samenspraak met plattelandsbewoners en agrarische ondernemers te vertalen in beleid.

De minister is zich ervan bewust dat burgers met verschillende verwachtingen naar LNV kijken en haar departement staat daar voor open. Om het beeldend te zeggen: burgers kijken door verschillende vensters bij LNV naar binnen en wij zetten de ramen open, zodat we over maatschappelijke verwachtingen en wensen in gesprek kunnen gaan. De minister onderscheidt vijf vensters waardoor LNV voor de burger in zicht komt: groene economie, aandacht voor het dier, een mooi landschap, de waarde van onze aarde en lekker en gezond eten.

Groene economie

Een bloeiende economie schept welvaart, banen en mooie producten. Ook de landbouw en de bedrijven die landbouwproducten verwerken, vervoeren en verkopen dragen daar aan bij: de agrarische sector heeft zich in Europa – in Nederland voorop – de afgelopen decennia ontwikkeld tot een hoogproductieve en kennisintensieve economische sector. De leidende positie in onderzoek en innovatie heeft de agrosector tot een van de krachtigste van de Nederlandse economie en internationaal toonaangevend gemaakt.

De sterke focus op schaalvergroting en intensivering van de productie die tot dit economische succes geleid heeft, houdt niet automatisch rekening met andere waarden, waarvoor de markt in principe geen prijs betaalt: milieu, natuur, landschap en dierenwelzijn. Nu de maatschappelijke aandacht en waardering voor niet-materiële kwaliteiten groeien, is het van belang voortdurend een goede, toekomstbestendige balans te vinden tussen de drie dimensies van het begrip duurzame ontwikkeling: people, profiten planet.

Men verwacht dat LNV de groene economie stimuleert.

Aandacht voor het dier

De plaats van dieren in de maatschappij is de afgelopen jaren veranderd. Naast de «gebruikswaarde» komt de eigen «intrinsieke» waarde van de dieren in de veehouderij steeds meer in de belangstelling te staan. Naast dierenwelzijn wenst de burger tevens een meer maatschappelijk verantwoord dierziektebeleid. Louter economische afwegingen bij de in te stellen maatregelen ten aanzien van bestrijdingsplichtige dierziekten zijn hiermee niet meer acceptabel.

Wat de discussie over dierenwelzijn ingewikkeld maakt, is dat de maatschappelijke opvattingen erover heel verschillend zijn. En om het nog ingewikkelder te maken: mensen veranderen zelf ook vaak van rolopvatting, al naar gelang de situatie waarin ze zich bevinden. De spanning tussen burger, consument en ondernemer is hier wezenlijk. Als consument gedragen we ons niet altijd in lijn met wat we als burger belangrijk vinden.

Men verwacht dat LNV het welzijn van dieren stimuleert.

Een mooi landschap

Het platteland wordt gewaardeerd om de ruimte en de openheid; daar kun je tot aan de horizon kijken. Buiten de stad vinden mensen rust en groen. Het platteland biedt ook cultureel-historische waarde («het landschap van mijn vader»). Bepaalde groepen trekken daarom weer terug naar het platteland: liefhebbers van groen of mensen die vanuit hun verleden een band hebben met het platteland. Zij delen of respecteren de plattelands-waarden, zijn bereid om tijd en geld in ontwikkeling van landschap en natuur te steken en zorgen voor nieuw elan op het platteland. Daarnaast groeit de recreatiesector uit tot een belangrijke pijler onder de economie. Dit stelt nieuwe eisen aan de kwaliteit van de leefomgeving, het landschap en de natuur. Bijvoorbeeld ten aanzien van de toegankelijkheid.

Zorg is er over de verrommeling van het landschap, door de komst van steeds meer woningen, wegen en bedrijfspanden. Het Nederlandse landschap is tot stand gekomen in 2000 jaar wisselwerking tussen mensen en natuur. Als we willen voorkomen dat de huidige wisselwerking leidt tot

de teloorgang van het landschap zullen we serieus keuzes moeten maken over de inrichting van de ruimte en de ontwikkeling van nieuwe arrangementen tussen boer en burger, stad en platteland.

Men verwacht van LNV dat Nederland groener wordt, het platteland toegankelijker en dat waardevolle landschappen behouden en ontwikkeld worden.

De waarde van onze aarde

Mensen leven «van nature» samen met een overweldigende veelheid aan planten en dieren. Ontroerend mooi, ontzettend nuttig, maar ook zeer kwetsbaar. Als mensen zijn we verantwoordelijk voor de instandhouding en het duurzame gebruik van onze natuurlijke omgeving; dat is de kern van het begrip rentmeesterschap.

We zijn ons niet dagelijks bewust van het appèl dat de natuur op ons doet om haar te beschermen en als we het wel merken dan geven we er niet altijd gehoor aan. Dat zouden we wel moeten doen: de natuur zal nu en in de toekomst de noodzakelijke hulpbronnen moeten kunnen blijven leveren. Door de groeiende wereldbevolking en de toenemende rijkdom neemt ons beslag op de bronnen waaruit wij putten voor gewassen, medicijnen en andere voedingsstoffen gestaag toe. Dat is niet zonder risico, bijvoorbeeld voor onze voedselvoorziening, omdat we voor de veredeling van planten en dieren die we in de landbouw gebruiken afhankelijk zijn van de genetische bronnen die we in de natuur vinden. De achteruitgang in de variatie van onze natuurlijke omgeving verlaagt ook het aanpassingsvermogen aan klimatologische veranderingen en het buffervermogen tegen plagen en ziekten. Daarmee beperken we de vitaliteit van onze planeet en uiteindelijk onszelf.

Men verwacht van LNV een rol als hoeder van de natuur.

Lekker en gezond eten

Voedsel is onderdeel geworden van de lifestyle. We kennen grote differentiatie in leefstijlen en voorkeuren van consumenten en steeds meer uiteenlopende wensen ten aanzien van voedsel. Met voedsel wil men zich kunnen onderscheiden. Nieuwe, allochtone bevolkingsgroepen brengen bovendien hun eigen voorkeuren voor voedsel de supermarkt binnen.

Het is voor mensen belangrijk dat ze kunnen genieten van smakelijk eten. Lekker eten in een goede sfeer bevordert het welzijn en kan zorgen voor vermindering van stress. Goed en gezond eten is bovendien geproduceerd met respect voor leven en leefomgeving. Natuur en milieu worden door de productie niet te veel belast, consumptiedieren hebben een waardig bestaan en internationaal is sprake van eerlijke handel. Goed eten is eten waarover de consument gemakkelijk alle gewenste, eerlijke informatie kan krijgen over samenstelling, herkomst en productiewijze. Goed eten en moreel consumeren gaan hand in hand. Iemand die goed en gezond eet let ook goed op wat hij eet en let daarbij op zijn voedingspatroon en de samenstelling van de voedingsmiddelen, zoals aanwezigheid van gevaarlijke vetten en suikers e.d. Er zijn immers belangrijke gezondheidsproblemen waarbij voedsel een rol speelt, zoals overgewicht, hart- en vaatziekten, diabetes. Goed en gezond eten is niet in de laatste plaats veilig eten, zonder gevaar van schade voor onze gezondheid en die van onze kinderen.

Men vraagt LNV gezond voedsel en lekker eten te stimuleren.

  • 4. 
    Betekenis voor de relatie tussen overheid en samenleving

Door deze vijf vensters kijkt de samenleving naar LNV en komen signalen bij LNV binnen. De samenleving verwacht dat wij oog hebben voor de publieke waarden die met een groene economie, goed en gezond eten, aandacht voor het dier, een mooi landschap en de waarde van onze aarde gemoeid zijn en dat de overheid niet wegloopt voor haar verantwoordelijkheden. De samenleving en de politiek vragen van de overheid tegelijkertijd om een nieuwe invulling van haar relatie met de burgers. De burger van nu is mondiger, hoger opgeleid, rijker en zelfstandiger. Bestaande regels en structuren vormen een minder vastliggend kader. Burgers sluiten niet meer automatisch aan bij initiatieven van de overheid, maar de overheid speelt een rol bij initiatieven die vanuit de samenleving worden genomen. De overheid staat niet langer altijd boven de partijen, maar is een van de spelers in een netwerk rondom een vraagstuk.

Natuurlijk houdt de overheid haar rol op het gebied van wetgeving en zal zij handhavend optreden indien nodig. Maar we moeten werken aan een nieuwe invulling waarbij de overheid niet meer enkel of vooral wetten en regels stelt en handhaaft, maar juist luistert naar de burgers en deze ook direct betrekt bij het maken, uitvoeren en evalueren van beleid. De overheid zal minder zelf primair verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en meer verantwoordelijkheid leggen bij burgers en bedrijven. Minder werkend vanuit wantrouwen, maar meer vanuit vertrouwen. Meer communicatief en voorlichtend, maar minder belerend. Sturend op hoofdlijnen, ruimte biedend, voorwaarden scheppend en handhavend.

Een andere invulling van rollen betekent ook een andere verantwoordelijkheidsverdeling. De overheid kan niet voor alles verantwoordelijk zijn. Mensen zijn zelf in de eerste plaats verantwoordelijk voor hun eigen omgeving. In het coalitieakkoord «Samenwerken, samen leven» wordt deze beweging aldus verwoord: «De manier waarop we samen willen werken is: in dialoog, samenhangend, transparant, met een verbindende overheid en een dienstbare publieke sector. [....] Voor het verwerven van een breed draagvlak voor het te voeren beleid zal het kabinet het gesprek aangaan met burgers, maatschappelijke organisaties en medeoverheden. De overheid heeft een eigen verantwoordelijkheid. Dit doet niets af aan het feit dat beleid dat in dialoog tot stand komt, tot grotere betrokkenheid leidt. Dat bevordert de uitvoerbaarheid en leidt tot betere resultaten.» Het is juist om deze redenen dat de minister het afgelopen voorjaar een maatschappelijke dialoog over de toekomst van het Europees landbouwbeleid is gestart.

De overheid moet dus niet in de verantwoordelijkheid van de burger willen treden, maar kan wel een verbindende, stimulerende of katalyserende rol vervullen: partijen bij elkaar brengen, processen op gang brengen en gaande houden, investeren in vertrouwen. Zo kan de overheid van betekenis zijn voor ontwikkelingen die zonder die overheidsrol niet tot stand gebracht zouden worden. Dit kan de sociale samenhang versterken. Of zoals bijvoorbeeld in het geval van landschapsinvesteringen, de baten en lasten breder verdelen. Zodat alle deelnemers er profijt van kunnen hebben. En voor bepaalde opgaven kan de overheid ook een direct appèl doen op de individuele ondernemer of consument, door hem te verleiden, uit te dagen of aan te spreken om zijn gedrag te veranderen. Maar mensen moeten het zelf doen. En dat gebeurt ook al in veel gevallen. Een maatschappij zonder risico’s bestaat niet. Belangrijk is te constateren dat de overheid nooit alle risico’s in het leven kan wegnemen of dragen.

Wel heeft de overheid een rol bij het in kaart brengen van de risico’s. Maar burgers zullen meer zelf kunnen en moeten inspelen op risicopreventie.

De enorme maatschappelijke opgaven en dilemma’s waarvoor we ons gesteld zien overstijgen veelal de nationale grenzen en kunnen zeker ook niet exclusief door de overheid tot een «oplossing» worden gebracht, laat staan binnen één kabinetsperiode. Het zijn opgaven waarvoor de overheid zich wel medeverantwoordelijk weet, waarvoor ook de minister van LNV zowel nationaal als bovennationaal (binnen de EU en in mondiaal verband) een rol te vervullen heeft en waarin de minister daarom de komende jaren betekenisvolle stappen wil zetten.

  • 5. 
    Wat gaat de minister doen

De hierboven beschreven ontwikkelingen en maatschappelijke verwachtingen bepalen wat LNV de komende jaren zal doen. De minister heeft bovendien beschreven hoe zij daarbij in essentie de rol van de overheid ziet. In deze paragraaf zal de zij haar voornemens concretiseren. De vijf beschreven vensters komen in de uitwerking samen in de indeling van haar departement: groene economie; natuur, landschap en groen; voedsel.

Voor alle beleidsterreinen geldt dat de minister door zal gaan met het verminderen van de regeldruk en de administratieve lasten. Zij zal zich naast de kwantitatieve reductie die ook in het Coalitieakkoord staat beschreven (– 25%) tevens richten op het verminderen van de beleefde lasten, door eenmalig gegevens inwinnen voor meervoudig gebruik, en electronische dienstverlening te bevorderen. Daarnaast zal zij integratie van het subsidiekader en de vereenvoudiging daarvan voortzetten. Bovendien wil de minister onderzoeken of zij op termijn kan komen tot het belonen van goede initiatieven in plaats van het compenseren van nadelige effecten in haar subsidiebeleid.

Controle vooraf (wet- en regelgeving) moet niet vervangen worden door te veel controle achteraf. Daarom is de minister een groot voorstander van toezicht op controle en tweede lijnstoezicht. Programmatisch handhaven speelt hierbij eveneens een rol.

Fiscale aspecten

In het Belastingplan 2008 is een groot aantal fiscale maatregelen opgenomen, die merendeels al in het Coalitieakkoord zijn aangekondigd. In het kader van «duurzame leefomgeving» wordt onder andere de accijns op gewone en rode diesel en op LPG verhoogd. Verder wordt er een verpakkingenbelasting ingevoerd.

Ter bevordering van het ondernemerschap wordt de eerste schijf in de vennootschapsbelasting verlengd met € 15 000 tot € 40 000. De tweede schijf wordt met € 125 000 verlengd tot € 200 000 en het tarief van deze schijf wordt verlaagd van 23,5% naar 23%.

Verder zal ondernemers meer ruimte worden geboden om zonder belastingheffing hun onderneming te staken en vervolgens een nieuwe onderneming te starten. De voorgestelde maatregel leidt ertoe dat deze fiscaal geruisloze doorschuifregeling van toepassing wordt voor alle gevallen waarin een ondernemer besluit zijn oude onderneming te staken en (al dan niet elders) een nieuwe onderneming te beginnen. Met deze Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 29.             verruiming wordt o.a. tegemoet gekomen aan de Motie Slob1.

Nederland heeft aan de Europese Commissie verzocht de toepassing van verlaagde tarieven in de energiebelasting voor aardgas en minerale oliën in de glastuinbouw ook na 2007 te mogen toepassen. De Europese Commissie heeft op dit verzoek nog geen goedkeurende beschikking verleend. Wanneer de Europese Commissie geen (tijdige) goedkeurende beschikking verleent, zal de Wet belastingen op milieugrondslag worden gewijzigd op dit punt. Deze wijziging treedt dan in werking bij Koninklijk Besluit.

De vrijstellingen van overdrachtsbelastingen voor de verkrijging van natuurgrond worden gewijzigd. Er wordt één nieuwe, specifieke vrijstelling voor natuurgrond in de overdrachtsbelasting gecreëerd en de vrijstelling in de Natuurschoonwet wordt dusdanig verruimd dat de vrijstelling voortaan is gekoppeld aan de kwalificatie van het verkregene als landgoed. De eis dat de verkrijger de instandhouding van één of meer landgoederen ten doel moet hebben, komt te vervallen.

In de loop van 2008 zal een kabinetsstandpunt worden uitgebracht over de rapporten: «De Natuurschoonwet voor landbouwbedrijven in EHS en Nationale Landschappen» en «Fiscale faciliteiten en knelpunten bij natuurontwikkeling door particulieren».

5.1 Groene economie

De agrarische sector heeft zich de afgelopen decennia ontwikkeld tot een hoogproductieve en kennisintensieve economische sector. De agrarische keten is een van de pijlers van de Nederlandse economie. Zo neemt het bijna tweederde van het totale Nederlandse handelsoverschot voor zijn rekening. Het gehele agrocluster (inclusief toeleverende en verwerkende bedrijvigheid) is goed voor ca. 10% van het Nederlandse Bruto Binnenlands Product en van de nationale werkgelegenheid. Naast de directe economische waarde is de land- en tuinbouw ook essentieel voor Nederland vanwege de voedselproductie. Bovendien mag niet uit het oog verloren worden dat de landbouw 70% van het landelijk gebied beheert en daarom een belangrijke rol speelt in het behoud van het Nederlandse landschap en de natuur.

De inzet van de minister is er op gericht dat de land- en tuinbouw zich verder vermaatschappelijkt door het ondernemerschap te verbreden (zorg, recreatie, natuurbeheer e.d.), te verduurzamen en te versterken. Dat wil zij vooral bereiken door het vernieuwen en versterken van de verbinding tussen boeren, burgers en buitenlui. Meer begrip en waardering voor elkaar leiden tot wederzijdse beïnvloeding en samenwerking. Daarbij past de notie dat de Nederlandse agrosector zich niet alleen richt op de Nederlandse markt. Als tweede exporteur van land- en tuinbouwproducten ter wereld produceert de Nederlandse agrosector voor de hele wereld, en in het bijzonder voor de driehoek Londen, Berlijn, Parijs. Dat gegeven brengt ook beperkingen met zich mee ten opzichte van vergaande maatregelen op nationaal niveau. Door continue innovatie loopt de Nederlandse agrosector op een groot aantal duurzaamheidaspecten voorop in de wereld, waaronder dierenwelzijn. De minister streeft ernaar deze voorsprong te behouden.

Net als de sterke concurrentiepositie. Daarom zijn de grootste stappen voor verduurzaming internationaal te maken. Binnen de kaders van de EU en de WTO.

Voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)dienen zich nieuwe vragen aan die de grip en het probleemoplossend vermogen van individuele landen te boven gaan, zoals klimaatverandering, duurzaam waterbeheer, energievoorziening en duurzaam grondstoffengebruik. De discussies in Europa over de toekomst van het GLB zijn tegelijk van grote betekenis voor de Nederlandse landbouw en het landschap. Ook het nadrukkelijker koppelen van de GLB-betalingen aan maatschappelijke doelen en prestaties zal de impact van het GLB op het Nederlandse platteland en landschap versterken.

Ter voorbereiding van de herziening van het GLB heeft de minister een maatschappelijke dialoog geëntameerd over de waarden die aan het beleid voor de landbouw en het platteland ten grondslag liggen, de maatschappelijke doelen die ermee gerealiseerd moeten worden en de essentiële rol en verantwoordelijkheid van groepen burgers daarbij. Nu al zal zij inzetten op een effectievere koppeling van EU-inkomenstoeslagen aan het realiseren van maatschappelijke waarden: voedselveiligheid, voedselzekerheid, landschap (ook in niet «benadeelde» gebieden), milieu, dierenwelzijn, biodiversiteit (groene en blauwe diensten).

Hoog op de maatschappelijke en politieke agenda staat het vraagstuk van dierenwelzijn. De ambities van de minister zijn duidelijk: zij wil zich inzetten voor optimalisering van het welzijn van dieren. Maar zoals hierboven al aangegeven: vooral in internationaal verband. Dit neemt niet weg dat de Nederlandse agrosector zich juist ook kan profileren door te voldoen aan de eisen die het hogere marktsegment stelt, erop anticiperend dat dit marktsegment in de toekomst alleen maar zal groeien. Zoals in het beleidsprogramma beschreven, stelt het kabinet extra middelen beschikbaar voor onderzoek naar diervriendelijke stallen. Via onderwijs zal de minister bredere kennisverspreiding en bewustwording bevorderen van de diverse manieren waarop dieren gehouden worden en de invloed die de consument middels zijn koopgedrag hierop kan hebben. Ook is er extra geld voor een betere handhaving van bestaande wet- en regelgeving rond dierenwelzijn. In de Nota Dierenwelzijn, die dit najaar verschijnt, zal de minister haar voornemens concreet uiteenzetten.

De regelgeving waarin het houden van dieren door de mens centraal staat, wordt ondergebracht in het wetsvoorstel dieren. Dat wetsvoorstel biedt een integraal kader voor de LNV-regelgeving met betrekking tot het dierenwelzijn en de diergezondheid, maar bijvoorbeeld ook, voor zover gekoppeld aan het houden van dieren, de volksgezondheid en landbouw-kwaliteit. Uitgegaan wordt van een doelgroepbenadering, maar het voorstel stelt tegelijkertijd ook het dier zèlf centraal. Het moderne wettelijke kader zal dan ook mede ten dienste staan van de verdere verbetering van dierenwelzijn, diergezondheid en een effectieve handhaving van die regels.

In het streven naar duurzaamheid is een voorname plaats ingeruimd voor de biologische landbouw.De biologische landbouw staat in de voorhoede en vervult een maatschappelijke behoefte naar een duurzaam product. Later dit jaar zal de minister een Nota Biologische Landbouw uitbrengen waarin zij haar beleid voor de komende vier jaar uiteenzet. Van groot belang vindt zij een verdere doorgroei van de sector, die naast een duurzame productie ook waardevol is in verbinding tussen boer, bereider en burger. Een belangrijk instrument is het bevorderen van samenwerkingsverbanden tussen overheid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties voor het stimuleren van biologische en andere duurzame

voedingsproducten, zoals het convenant marktontwikkeling biologische landbouw en de daaruit voortgekomen taskforce Marktontwikkeling Biologische Landbouw laat zien. Dat is een ketensamenwerking die de minister graag ziet en zij zal bezien in welke vorm deze samenwerking verder ingebed kan worden.

Van betekenis voor de vitaliteit van de landbouw en daarmee ook van het platteland is zeker ook de verbreding van de activiteiten, oftewel de multifunctionele landbouw. Deze verbreding zorgt vaak ook voor een betere relatie tussen de behoefte uit de stad en het aanbod waarin het platteland kan voorzien. Noodzakelijk is echter een verdere professionalisering en opschaling van de sectoren. De taskforce multifunctionele landbouw die de minister dit najaar zal instellen heeft daartoe een belangrijke rol. Deze taskforce kan met een stimulerende rol van de overheid mensen en kennis bij elkaar brengen en ondersteuning bieden via ontwikkelpilots. Punt van aandacht in dit verband is dat de ontwikkeling en verspreiding van relevante kennis over duurzame ontwikkelingen op het platteland erg versnipperd is, waardoor betrokken partijen – (agrarische) ondernemers, ketenpartijen, maatschappelijke organisaties, overheden – de beschikbare kennis onvoldoende benutten. Met name voor de verdere professionalisering van de multifunctionele landbouw is dit een belangrijke randvoorwaarde. Om dit te faciliteren zal de minister de totstandkoming van een kennisnetwerk veelzijdig platteland ondersteunen. Dit zal mede vorm krijgen in een netwerkstructuur, waarbij ook de groene kennisinstellingen een belangrijke rol zullen spelen. Dit kenniscentrum zal zich o.a. richten op het verbinden van kennisvragers met relevante kennis- of regionale organisaties. En op het bundelen en ontsluiten van onderzoeksresultaten, inclusief de gerichte aansturing van programma’s voor onderwijs en onderzoek met een belangrijke inbreng vanuit de diverse sectoren zelf. Daarnaast zal het kennisnetwerk een belangrijke rol hebben in de doorstroming en benutting van de kennis naar de betrokken partijen.

Lange afstanden en fijnmaziger distributie leiden tot steeds meer kilometers. Als er niets gebeurt zal het aantal voertuigkilometers voor het vervoer van agrarische producten en levensmiddelen in 2020 ruimschoots zijn verdubbeld. De congestie vormt ook een probleem voor de agrofood-sector. Nu loopt het agrocluster nog voorop in de wereld, maar nieuwe duurzame agrologistiekeconcepten zijn nodig om die positie te behouden. Het Platform Agrologistiek heeft als doel het ontwikkelen en helpen realiseren van nieuwe, meer efficiënte logistieke concepten voor de keten van land tot schap, waardoor de transportbehoefte vermindert en de kwaliteit van product én milieu verbetert. In 2007 wordt een actieplan Opschaling Agrologistiek opgesteld, dat in 2008 uitgewerkt gaat worden.

De visserijsector staat de komende jaren voor een grote omslag. Zowel de extra aandacht voor de gevolgen van visserij op de natuur als de hogere kosten door hoge olieprijzen noodzaakt daartoe. Toch gelooft de minister in een goed perspectief voor de sector. Door met name in te zetten op innovatie moet de sector ook in de toekomst winstgevend kunnen zijn. Duurzaamheid, samenwerking en een beter marktpositie zijn daarbij de leidende thema’s. Naast het verduurzamen van de «gewone» visserij, bieden de ontwikkelingen in de aquacultuur voldoende kansen. In de Noordzee visserij is als gevolg van het nieuwe Europese beleid een onbalans tussen de vangstmogelijkheden en de bestaande capaciteit. Om de genoemde omslag te realiseren is eerst een sanering van een deel van

de vloot nodig. Dat wordt samen met de sector komend jaar opgepakt, waarbij nadrukkelijk een relatie wordt gelegd met de noodzakelijke vernieuwing van de blijvers in de sector.

Ten aanzien van de schelpdiervisserij wordt het beleid gericht op innovatie met kracht voortgezet. Innovatie is onder andere nodig om minder afhankelijk te worden van de visserij op mosselzaad op de Wadden. Ook in 2008 zal LNV inzetten op innovatief onderzoek naar alternatieven.

Bio-based Economyis een economie op basis van groene grondstoffen voor de productie van transportbrandstoffen, elektriciteit en warmte, chemicaliën en materialen. De belangrijkste reden voor de overheid om de ontwikkeling naar een meer bio-based economy te stimuleren, is het streven naar een duurzame energiehuishouding. Voor de transitie naar een meer bio-based economy is een trendbreuk nodig wat betreft het gebruik van fossiele grondstoffen. Daarnaast bevindt de bio-based economy zich nog in een beginstadium en zijn grote investeringen nodig in onderzoek en ontwikkeling om deze energiebron voor Nederland tot een serieus alternatief te maken. Een risico is dat biomassaproductie de voedselproductie verdringt. Produceren we voor de mond of de motor? Stijgende prijzen voor voedsel laten al een tendens in die richting zien.

De overheid kan de vervanging van fossiel door groen stimuleren door het stellen van doelen en de monitoring ervan, door het creëren van maatschappelijk draagvlak, het scheppen van goede marktcondities, het ontwikkelen en vermarkten van kennis en het bevorderen van nieuwe samenwerkingsverbanden. Dergelijke samenwerkingsverbanden zijn bijvoorbeeld nodig om (versneld) nieuwe technologie te ontwikkelen voor de omzetting van groene grondstoffen. In dit kader past het ontwikkelen van het concept bioraffinage, evenals het faciliteren van duurzame importketens van biomassa door middel van pilotprojecten. Voorwaarde voor een dergelijke overheidsrol is sterke samenwerking binnen de overheid en samenwerking met bedrijfsleven, kennisinstellingen en NGO’s. Het kabinet gaat uitgebreider in op deze materie in de dit najaar aan de Kamer te sturen Overheidsvisie Bio-based economy. Naast het zoeken naar alternatieve vormen van energie, is energiebesparing zelf ook een belangrijk onderwerp. Concrete afspraken tussen LNV en het bedrijfsleven over energiebesparing zullen worden ingebracht in het werkprogramma «Schoon en zuinig».

Het werkprogramma Schoon en Zuinig (pijler 3) zal de komende jaren leidend zijn voor de aanpak en positie van LNV op het dossier van 30% CO2-reductie in 2020, 2% energiebesparing per jaar en de productie van 20% duurzame energie in 2020. De primaire agrarische sectoren en de voedsel- en genotmiddelenindustrie zijn belangrijke spelers waar het gaat om energiebesparing en om de CO2-reductie te kunnen realiseren. Bij primair energieverbruik is de glastuinbouw een grote afnemer (vooral gas), maar deze sector levert ook aanzienlijke hoeveelheden electriciteit terug door middel van warmtekrachtkoppeling (WKK) toe te passen. CO2-reductie moet ook tot stand worden gebracht door andere maatregelen die de uitstoot van schadelijke broeikasgassen zoals methaan en lachgas terugdringen. Kansen voor de landbouw liggen ook in het produceren van duurzame energie voor transportbrandstoffen, opwekken van electriciteit, levering van warmte en directe levering van biogas. De landbouwsectoren stellen samen met MKB-Nederland en VNO-NCW en de betrokken ministers een nationale verklaring op waarin de wederzijdse intenties worden beschreven om bij te dragen aan de doelstelling van CO2-reductie, energiebesparing en duurzame energie. Onder deze

nationale «paraplu» komt een deelakkoord landbouw waarin LTO-Nederland, LTO-glaskracht, HPA, FNLI en de bos- en houtsector en het Ministerie van LNV concreet afspreken hoe de bijdragen en randvoorwaarden er, met 2020 in het vizier, uit zullen zien.

Drijvende kracht achter duurzame ontwikkeling is innovatief ondernemerschap. Innovatieis in de eerste plaats een opdracht voor bedrijven en ondernemers. De opgave en verantwoordelijkheid van de overheid is te zorgen voor een goed ondernemers- en innovatieklimaat door het verbinden, afstemmen en waar nodig uitlokken van initiatieven bij het bedrijfsleven. Bij modernisering van het ondernemerschap richt de minister zich op knelpunten zoals energie en starters. Bij innovatie vormen de door het bedrijfsleven geformuleerde innovatieagenda’s het uitgangspunt. Op basis hiervan worden programma’s en projecten gericht op innovatie geïnitieerd en gefinancierd.

De minister kiest voor een integraal kennis- en innovatiebeleid waarbij (inter)nationaal en regionaal wordt samenwerkt met andere overheden (departementen, provincies, EU), georganiseerd bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Op deze manier bouwt zij voort op de kracht van de directe verbindingen in het kennissysteemvoor de agrofoodsector en groene ruimte.

De minister zal daarbij krachtig steun geven aan de ontwikkeling van de Groene Kennis Coöperatie. Voor de continuïteit en kwaliteit van het groene onderwijs is samenwerking tussen de instellingen zelf, maar ook met het bedrijfsleven en onderzoek, noodzakelijk. Alle kennisinstellingen in het groene kennissysteem (AOC’s, HASsen, Wageningen UR en Vereniging Buitengewoon Groen) werken sinds 2005 samen in de Groene Kennis Coöperatie. De kenmerkende kleinschaligheid van de afzonderlijke instellingen is op die wijze grootschalig georganiseerd. Vanuit die versterkte positie zijn de groene kennisinstellingen beter en sneller in staat om invulling te geven aan de kabinetsambities op het vlak van kennisbenutting, innovatie en ondernemerschap. De minister zal bevorderen dat het onderwijs waar relevant wordt betrokken bij innovatie-en kennisprogramma’s van het onderzoek met de praktijk. Een sleutelrol is daarbij weggelegd voor een aantal lectoren, verbonden aan HBO-groen die zij daartoe aanvullend zal financieren.

De minister wil samen met bedrijfsleven investeren in beschikbaarheid van voldoende gekwalificeerd personeel. Doorgroei van Nederland als concurrerende kenniseconomie vereist verhoging van het kennisniveau. Een en ander vraagt gezamenlijke inzet van LNV, OCW, EZ en SZW ten aanzien van (bij)scholing van werkenden in de groene sector, bevorderen van doorstroom (naar de hogere niveaus in het MBO en HBO) en het terugdringen van voortijdig schoolverlaten («Aanval op de uitval»). De minister zal met het oog op het aandeel van het groene onderwijs hierin aandacht blijven besteden aan de kwaliteit van de opleidingen en examinering, voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel en verdere internationalisering, met name van het hoger onderwijs.

LNV werkt samen met het ministerie van EZ, onder meer op gebied van stimulering van voedings- en tuinbouwprojecten (Food & Nutrition Delta, Food & Flowers). Bij kwesties van arbeid en scholing zijn de ministeries van SZW en OCW betrokken. Daarnaast werkt de minister met andere departementen samen door participatie in de nieuwe interdepartementale directie voor kennis en innovatie die een vervolg is op het project Nederland Ondernemend Innovatieland.

Centraal in het kennis- en innovatiebeleid staat de betrokkenheid en bediening van doelgroepen – met name ondernemers, terreinbeheerders, burgers – o.a. door wisselwerking tussen wetenschap, onderwijs, beleid en praktijk. LNV investeert ook in de kennis voor overmorgen, het zogenoemde kennisbasisonderzoek. Hierbij worden nieuwe wetenschappelijke inzichten en vaardigheden ontwikkeld die onontbeerlijk zijn voor vernieuwingen en innovaties, van belang voor overheid en maatschappij. LNV zorgt middels een themagewijze, brede maatschappelijke dialoog tussen wetenschap en maatschappij voor een goede maatschappelijke verankering van de kennisbasis van de WUR. Tevens zal de minister de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking(PPS) bij innovatie en het gehele kennisdomein verder verkennen om de toepasbaarheid van PPS te vergroten. Naast het versterken van samenwerking van kennisinstellingen en ondernemingen bínnen het groene domein, zal de minister ook de samenwerking met kennisdomeinen daarbuiten met kracht bevorderen.

Concrete acties 2008–2012

+ Europese discussie over een toekomstig GLB, met daarin specifieke aandacht voor de verankering van maatschappelijke waarden, met aansluitend een nationaal discussie-en implementatietraject.

+ De implementatie van de nota Dierenwelzijn.

+ Ontwerp van en onderzoek naar nieuwe integraal duurzame en diervriendelijke stallen die voldoen aan eisen die verder gaan dan de wettelijke eisen.

+ Opstellen en uitvoeren van een innovatie- en demonstratieprogramma voor integraal duurzame stallen en het stimuleren daarvan (welzijn, fijnstof).

+ Versterking Borgstellingsfaciliteit ten behoeve van de ontwikkeling van een innovatieve en duurzame land- en tuinbouwsector.

+ Continueren van de startersregeling jonge agrariërs.

+ Intensivering van het Programma versnelling energietransitie glastuinbouw. Dit met het oog op het energieneutraal telen in kassen vanaf 2020.

+ Voortzetten en intensiveren van stimulering van voedings- en tuinbouwprojecten (Food & Nutrition Delta, Food&Flowers).

+ De implementatie van nieuwe beleidslijnen biologische landbouw.

+ Uitwerking actieplan Opschaling Agrologistiek.

+ Indienen wetsvoorstel dieren in Tweede Kamer.

+ Vergroten van de mogelijkheden voor publiek-private samenwerking bij innovatie en het gehelekennisdomein.

+ Mede vorm geven aan de interdepartementale directie Kennis en Innovatie.

+ Samen met Ontwikkelingssamenwerking inzetten op een samenhangend beleid ten behoeve vanklimaatsverandering enduurzame voedselvoorziening. Belangrijke instrumenten hierbijzijn netwerkvorming, kennisontwikkeling en ontsluiting en het aanjagen van innovaties.

+ Binnen de Groene Kennis Coöperatie zal de minister steun geven aan samenwerkingsprogramma’s waarin praktijk, wetenschap en onderwijs verbonden zijn.

+ Instellen van een taskforce multifunctionele landbouw en het realiseren van een kenniscentrum veelzijdig platteland.

+ Er wordt een marktstudie naar kansrijke, in meerdere opzichten duurzame alternatieven voor fossiele brandstoffen gestart.

5.2 Natuur, landschap, groen en een vitaal platteland

Een groene leefomgeving is een essentiële levensbehoefte van stedelingen en plattelanders. Het draagt bij aan een aantrekkelijke woon- en

leefomgeving, een goed investeringsklimaat voor ondernemers, verbetering van de luchtkwaliteit, en zorgt voor ruimte om te bewegen en te ontspannen.

Behoud en op termijn verbetering van de biodiversiteit is een belangrijke voorwaarde voor de natuur in ons land en daarmee voor een leefbare samenleving. Een sterke biodiversiteit is de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties. De werkelijkheid is dat zowel het aantal soorten afneemt als de populaties binnen soorten (de bijzondere soorten worden zeldzamer, de gewone algemener). Het natuurbeleid is er op gericht de achteruitgang van biodiversiteit te stoppen en waar mogelijk te verbeteren. Dat gebeurt langs twee sporen: door de bescherming van gebieden én soorten.

In Nederland wordt al jaren gewerkt aan de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur(EHS), een samenhangend netwerk van natuurgebieden van 728 500 hectare. Dit kabinet investeert extra in natuur zodat de EHS, conform de doelstelling, in 2018 is gerealiseerd. De kwalitatieve doelstelling maakt deel uit van de planvorming voor de ontwikkeling van de EHS in 2018. Veel van de instrumenten die te maken hebben met de realisatie van de EHS worden sinds 1 januari 2007 uitgevoerd door de provincies. In 2008 wordt samen met de provincies bezien wat de in 2007 uitgevoerde evaluatie naar de omslag van «minder verwerving naar meer beheer» betekent voor het beleid en de instrumenten voor de EHS. Daarnaast worden met provincies en terreinbeherende organisaties afspraken gemaakt over het versterken en borgen van de natuurlijke kwaliteit van de EHS.

Het beschermen en behouden van de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van het landelijk gebied vindt plaats via wettelijke en ruimtelijke kaders (bijvoorbeeld Monumentenzorg en Nota Ruimte) en beheer.

Net als de EHS draagt ook Natura-2000, de Nederlandse bijdrage aan het Europees netwerk van natuurgebieden, bij aan het behoud en ontwikkeling van biodiversiteit in Nederland. In 2008 wordt verder gegaan met het aanwijzen van gebieden én met het opstellen van beheerplannen om vast te leggen hoe en op welke termijn natuurdoelen in een bepaald gebied worden gerealiseerd. Een en ander wordt afgestemd met de beheer-plannen voor de Kaderrichtlijn Water.

Eind 2007 wordt de evaluatie van bestaande natuurwetgeving, de Natuurbeschermingswet, de Flora- en faunawet en de Boswet afgerond. Op basis van de resultaten van de evaluatie wordt in 2008 bezien of een herijking van de wetten nodig is. Programmatische handhaving is één van de aspecten die daarbij in ogenschouw wordt genomen.

Een goed voorbeeld van een integrale benadering van soorten en gebieden is de leefgebiedenbenadering, gericht op het inzetten van maatregelen die betrekking hebben op leefgebieden en waarmee meerdere soorten actief kunnen worden beschermd. De leefgebiedenbenadering biedt ruimte aan zowel ecologische als economische ontwikkeling. De Gegevensautoriteit Natuur organiseert in dit kader een actuele en betrouwbare gegevensvoorziening. In 2007 is een aantal pilots voor de leefgebiedenbenadering uitgevoerd. In 2008 moet deze op grotere schaal worden toegepast.

Voor de natuur is het van essentieel belang dat mensen zich er mee verbonden voelen. Een natuur die mensen zelf kunnen beleven en ervaren. Eén belangrijke manier om mens en natuur dichter bij elkaar te brengen is te zorgen dat kinderen weer weten wat het is om in de natuur te zijn. Kinderen en jongeren in de stad raken steeds verder verwijderd van de natuur. Dat betekent dat op termijn een risico voor de maatschappelijke verbondenheid met en zorg voor de natuur. In het kader van het programma «Jeugd, natuur, voedsel engezondheid»wordt een plan van aanpak uitgewerkt dat in 2008 in praktijk wordt gebracht. De minister wil nadrukkelijk oog hebben voor wat de jeugd (in haar diversiteit) raakt in de natuur en op basis daarvan bezien hoe tussen jeugd en natuurbeleid bruggen kunnen worden gebouwd. Tevens wil zij werk maken van Natuuren Milieueducatie.

De ruimtelijke verschillen binnen Nederland zullen de komende jaren naar verwachting verder toenemen. De druk op de ruimte zal met name in de Randstad sterk blijven toenemen, en daarmee de druk op groene gebieden in en om steden. Maar ook nationaal historische landschappen in het Westen als het Groene Hart of de Nieuwe Hollandse Waterlinie voelen de concurrerende claims op de ruimte: wonen, werken, recreëren, natuur, landbouw, etc. In andere delen van Nederland zal de ruimtedruk op termijn (na 2020) naar verwachting afnemen, hoewel ook daar lokaal natuur en groen in de knel kunnen blijven komen.

Veel burgers maken zich zorgen over de kwaliteit van hun directe omgeving en krijgen het gevoel dat hun omgeving wordt dichtgebouwd en verrommelt. Steeds meer mensen lijken het eens te zijn over hoe we níet met onze ruimte om moeten gaan, maar de vraag «hoe dan wel?» is lastiger te beantwoorden. Iedereen wil een mooi huis met tuin, liefst dicht bij het centrum, maar ook niet te ver bij een mooi landschapvandaan. Er is dus een grote spanning tussen de gewenste schoonheid en beleving van de leefomgeving aan de ene kant en de concurrerende claim op de ruimte voor wonen, werken, recreatie aan de andere kant. Het behoud van de (nationale) landschappen staat onder druk; steeds meer (historische) landschapelementen zijn aan het verdwijnen. Herstel van verdwenen landschapselementen kost veel geld. Uit een maatschappelijke kosten-baten analyse komt naar voren dat tegenover investeringen in landschap veel omvangrijker maatschappelijke baten staan. Investeren in groen en landschap levert euro’s op en geluk. De kunst is natuurlijk om kosten en baten op een slimme manier aan elkaar te koppelen, dat de neerwaartse spiraal wordt gekeerd. Daar gaat de minister zich voor inzetten.

Meer dan de helft van de 31 grote steden kampt met een tekort aan groen, onder meer als gevolg van stedelijke verdichting en doordat er te weinig groen is aangelegd bij nieuwbouw. Een gemiste kans, want groen in de buurt is een remedie voor veel maatschappelijke kwalen. Groen biedt mogelijkheden tot beweging, verbetert de luchtkwaliteit, biedt meer economische waarde. Door onderzoek zal dit tekort nader worden onderbouwd en een kwantitatief en kwalitatief gewicht worden toegekend. De minister is er ook van overtuigd dat groen mensen bij elkaar kan brengen.

Kortom: meer groen biedt meer welzijn. Ook om de grote steden wordt gewerkt aan de realisatie van 16 000 ha. groene gebieden in 2013. De realisatie van deze gebieden draagt bij aan de leefbaarheid en attractiviteit van grote steden. Hierbij is het belangrijk om te zorgen voor een goede

toegankelijkheid vanuit de stad naar deze groene gebieden. Hiervoor gaat de minister zich samen met provincies, steden en maatschappelijke organisaties inzetten.

Het groen moet ook aan de groeiende vraag naar mogelijkheden voor recreatievoldoen. Welvaart en vrije tijd bieden mensen veel kansen te recreëren. De minister voorziet voor de recreatiesector dan ook een zonnige toekomst. Wandel- en fietspaden en geschikte vaarwegen worden momenteel in grote getale aangelegd. Daarnaast kan de recreatiesector geholpen worden te professionaliseren. Het verminderen van regeldruk en beperkingen zal de sector ook al een stuk op weg helpen.

Een interessante ontwikkeling vindt de minister dat stedelingen naar het platteland(terug) trekken en investeren in het behoud daarvan. Deze buitenlui hebben vaak hun wortels liggen op het platteland of hechten veel waarde aan een mooie en groene omgeving. Zij ontpoppen zich tot nieuwe dragers van het platteland. De minister is blij met deze beweging en vindt het belangrijk deze groep actief te betrekken bij het onderhoud en de ontwikkeling van het platteland. De groene sector leent zich bij uitstek voor de vormgeving van de in het Coalitieakkoord opgenomen verplichte stage voor jongeren. De minister richt zich zowel op de stagevervulling in het groene onderwijs zelf, met een voorbeeldfunctie voor het overig onderwijs, als op het (laten) creëren van stageplaatsen in het groene domein. Om jongeren al vroeg bewust te maken van de waarde van onze aarde en de zorg voor hun leefomgeving, ziet de minister dus veel perspectief in het aanbieden van maatschappelijke stageplaatsen, bijvoorbeeld in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, voedselkwaliteit en diergezondheid en zorg- en educatieboerderijen. De minister wil het groene onderwijs aanmoedigen hiertoe pilots te starten.

Niet alleen de economische of ecologische aspecten van het platteland gaan de minister aan het hart. De sociale functie van het platteland moet niet worden vergeten. Om ervoor te zorgen dat er meer aandacht komt voor de sociale en culturele aspecten, zal een sociaal stimuleringsbudget plattelandworden ingezet voor projecten die een bijdrage leveren aan de versterking van de regionale identiteit, bewustwording en de ontwikkeling van basisvoorzieningen op het platteland.

Concrete acties in 2008–2012:

+ In 2008 wordt verder gegaan met het aanwijzen van Natura-2000 gebieden én met het opstellen van beheerplannen om vast te leggen hoe en op welke termijn natuurdoelen in een bepaald gebied worden gerealiseerd.

+ In 2007 wordt het programma «Jeugd, natuur, voedsel en gezondheid» uitgewerkt en in 2008 in praktijk gebracht.

+ Het realiseren van groene gebieden rond de steden van in totaal 16 000 ha in 2013;

+ De presentatie van de Agenda Landschap in 2008 en het daarmee samenhangende «plan van aanpak» voor uitvoering met medeoverheden en maatschappelijke organisaties van gebiedsgerichte voorstellen op basis van het Deltaplan voor het landschap «Nederland weer mooi».

+ Het samen met de medeoverheden bundelen en saneren van ongewenste bedrijfsactiviteiten, waaronder verspreide glastuinbouw. Daarbij wordt de optie van een saneringsfonds verkend.

+ Het mogelijk maken van het bouwen van woningen in plattelandsgemeenten voor de eigen bevolking. De Huisvestingswet zal hiervoor in overleg met de minister van Wonen, wijken en Integratie (WWI) worden aangepast.

+ Ontwikkelen van een meetlat voor groene kwaliteit en kwantiteit in en om de stad.

+ Uitvoeren van de leefgebiedenbenadering.

+ Vereenvoudiging van denatuurwetgeving.

+ Instelling Taskforce Biodiversiteit die vanuit nationaal en internationaal perspectief

concrete voorstellen doet voor het ontwikkelen van de beleidsagenda biodiversiteit en

natuurlijke hulpbronnen. + Inzetten op het realiseren van 10 000 maatschappelijke stages in de LNV-sectoren.

5.3 Voedsel

De sleutel voor een verduurzaming van de voedselketen ligt voor de minister bij een op de consument gericht voedselbeleid. Daar waar de consument zijn wensen ten aanzien van maatschappelijke vraagstukken, zoals dierenwelzijn, energie, milieu, inrichting van de groene ruimte en eerlijke handel omzet in concrete daden, zal naar het oordeel van de minister een grote stap gezet kunnen worden naar verduurzaming van de voedselketen. Zonder haar aandacht voor de voedselproducerende partijen te laten verslappen, wil de minister zich in de komende jaren explicieter richten op de consument en zijn voedsel. Enkele zaken zijn daarbij voor haar belangrijk.

In de eerste plaats wil de minister inzetten op het vergroten van het kennisniveau van de consument op het terrein van voedsel. Zij vindt het van groot belang dat de consument voldoende kennis heeft van de vele aspecten die met de productie en samenstelling van zijn voedsel samenhangen. Het is van belang dat de consument zicht heeft op de bredere context waarin zijn voedselpakket tot stand komt. Deze context wordt gevormd door onder andere de herkomst van zijn voedsel en de productiewijze ervan. Kennis van deze fundamentele zaken kan de burger zijn voedselconsumptiepatroon helpen plaatsen in een bredere maatschappelijke context, waarin vraagstukken rond duurzaamheid tot een oplossing gebracht dienen te worden.

Verhoging van het kennisniveau omtrent voedsel(productie) leidt niet automatisch tot een aanpassing van het consumptiegedrag. De minister wil in de tweede plaats dan ook permanent met de burger in gesprek blijven over de keuze die hij als goed geïnformeerde consument maakt en welke maatschappelijke waarden hij daarbij laat prevaleren. Om het gesprek met de burger over zijn consumptiegedrag en keuzes rond zijn voedselpakket te vergemakkelijken, wil de minister in 2008 een eerste versie van de «Staat van voedsel in Nederland» uitbrengen. In deze rapportage zal in beeld worden gebracht wat consumenten voor maatschappelijke wensen hebben ten aanzien van bijvoorbeeld dierenwelzijn of milieu en in welke mate zij deze wensen verdisconteren in hun aankoopgedrag. Eventuele verschillen tussen consumentenwensen en consumentengedrag zullen voor de minister aanleiding zijn om het maatschappelijk debat hierover aan te gaan. Door het inzichtelijk maken van zijn gedrag, wil de minister de consumenten helpen zich meer bewust te worden van zijn – vaak wellicht impliciet genomen – keuzes. Bij de activiteiten wil de minister andere partijen zoveel mogelijk betrekken. De overheid is niet de enige, en ook niet de eerste, die de consument kan beïnvloeden in zijn keuzes voor duurzamer consumptie. Het actief betrekken van andere partijen – en met name de retail en consumenten- en andere maatschappelijke organisaties – acht de minister op de genoemde activiteiten een belangrijke aanvulling.

Op het gebied van gezonde voeding wil de minister een bijdrage leveren aan de verbetering van het voedselpakket en het voedingspatroon ten aanzien van gezondheid. Vooral door middel van onderzoek, onderwijs, innovatiestimulering en voorlichting aan de consument wil zij een verbetering van het aanbod en de consumptie van gezonde voedingsmiddelen stimuleren.

Gezonde dieren zorgen voor beter voedsel. De minister wil daarom de komende jaren met de sector stevig inzetten op diergezondheid. Het risico van dierziekte-uitbraken blijft aanwezig en ook nieuwe dierziekten kunnen zich aandienen. Het diergezondheidsbeleid is gericht op gezond houden van de Nederlandse veestapel en met name op het voorkomen van uitbraken van zeer besmettelijke dierziekten. Indien zich desondanks toch een uitbraak voordoet, zijn de inspanningen van LNV erop gericht de gevolgen hiervan zowel op maatschappelijk als op economisch vlak beperkt te houden. In dat geval staan het behoud van de gezondheid van de dierpopulatie en de bescherming van de volksgezondheid tegen risico’s die verband houden met dierziekten centraal. Daarbij wordt rekening gehouden met de intrinsieke waarde van het dier en worden verstoringen van de (inter)nationale handel zo veel mogelijk voorkomen. Belangrijk is ook het verantwoord gebruik van dierbehandelingsmiddelen zoals antibiotica. Met investeringen in kennis en innovaties rond resistentie en alternatieven voor antibiotica in de dierhouderij wil de minister de negatieve gevolgen voor mens en dier verminderen.

Dit zijn aandachtsvelden die uitgewerkt gaan worden. Dit wordt beschreven in de Nationale Agenda Diergezondheid 2007–2013 die de minister dit najaar naar de Tweede Kamer zal sturen. Het toekomstige diergezondheidsbeleid moet zich nog meer dan voorheen richten op een integrale afweging van alle maatschappelijke belangen en die van het dier. Dit geldt zowel voor de preventie van dierziekten als ook voor de bestrijding.

Het is niet langer maatschappelijk acceptabel dat in tijden van crises houders van hobbydieren en natuurdieren te maken krijgen met maatregelen die slechts een economische afweging kennen. Bij vaststelling van de te treffen maatregelen dient meer aandacht geschonken te worden aan de intrinsieke waarde van het dier en daarmee aan de wens van de burger. De minister wil daarom meer aandacht geven aan de positie van houders van hobbydieren en natuurdieren. Tevens wil zij de samenwerking met maatschappelijke actoren bij de bevordering van de gezondheid van het dier versterken.

Daarnaast verdienen de effecten van globalisering en klimaatverandering grote aandacht. Mensen reizen steeds meer en verder, waarbij zij zich niet altijd bewust zijn van het feit dat ook dierziekten mee terug kunnen reizen. Door de opwarming van de aarde kunnen dierziekten in Nederland geïntroduceerd worden die eerder niet voorkwamen. Binnen de Europese Unie speelt hetzelfde type ontwikkelingen hetgeen ertoe heeft geleid dat de Europese Commissie het initiatief heeft genomen een nieuwe strategie voor het Europese diergezondheidsbeleid te formuleren, de Community Animal Health Policy (CAHP) 2007–2013. Deze wordt eind 2007 afgerond en gepresenteerd. Belangrijk speerpunt voor Nederland is de harmonisering van de financiering van het diergezondheidsbeleid.

Concrete acties in 2008–2012:

+ De ingezette koers rond smaaklessen met kracht voortzetten.

+ De Week van de Smaak uitbouwen.

+ De inzet en expertise van het Voedingscentrum Nederland optimaal benutten voor onafhankelijke en objectieve consumentenvoorlichting.

+ Informatie aan consument door middel van bijvoorbeeld etikettering en keurmerken (uniformering)stimuleren.

+ Door middel van onderzoek, onderwijs, innovatiestimulering en voorlichting aan de consument verbetering van het aanbod en de consumptie van gezonde voedingsmiddelen stimuleren.

+ Eerste rapportage «Staat van voedsel in Nederland» uitbrengen.

+ Enkelemaatschappelijke debatten rondvoedsel en consumentengedragbeleggen.

+ Europese promotiegelden inzetten voor het stimuleren van de consumptie van groente en fruit door jeugd op de basisschool.

+ Voortzetting van de stimuleringsprijs gezonde schoolkantine (met VWS, OCW en VROM).

In 2008 wil de minister zich richten op uitvoering van de acties uit de Nationale Agenda Diergezondheid2007–2013 met de volgende speerpunten:

+ Uitwerking van «differentiatie» voor hobbydieren, natuurdieren en gezelschapsdieren. + Versterking van risicogebaseerd preventiebeleid in overleg met het bedrijfsleven. + De uitwerking van de Community Animal Health Policy.

2.1.2 Financieel kader voor 2008

Uitgaven

De begroting van de uitgaven voor 2008 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2007 bijgesteld met € 116 mln. Deze bijstelling bestaat uit de mutaties, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

 

bedragen x € 1 mln.

 

artnr.

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand begroting 2007

 

2 251

2 207

2 196

2 151

2 078

2 078

1 Overtollige ruilgronden voor Groen

             

en de Stad

24

23

23

23

23

   

2 Voedsel en Warenautoriteit

25

20

10

       

3 Stijging leerlingenaantallen

26 5 5 5 5 5

5

4 Loon- en prijsbijstelling

div.

45

44

44

43

43

43

5 Eindejaarsmarge en Gegevens-

             

autoriteit

div.

37

         

6 Intensiverings-enveloppen tranche

             

2008

21/24

 

26

26

26

26

16

7 Bufferzones, milieukwaliteit EHS en

             

bodemsanering

div.

6

12

14

47

51

51

8 Verrekening MIA glastuinbouw

21

 

12

12

12

   

11 Destructie dierlijke kadavers

25

 

12

16

     

10 Loon- en prijsbijstelling HGIS

 

71111

1

11 Project Mainport Rotterdam

23 6 4 4 4 4

4

12 Dierziektebestrijding

25 3 3 3

     

13 Glastuinbouw

21

-34

3

12

15

3

1

14 Verlaging ILG-budget

23

 

-70

       

15 Bijdrage provincie ILG

23

 

70

       

16 BTW-compensatiefonds ILG

   
  • 17
  • 17
  • 18
  • 17
  • 17

17 Subsidietaakstelling

div.

 

-4

-9

  • 18
  • 18
  • 18

18 Efficiencytaakstelling

div.

 

-7

  • 13
  • 27
  • 54
  • 54

19 Taakstelling MBO (teldatum)

26

   

-7

-7

-7

-7

20 Huisvestingstaakstelling

   
  • 2
  • 2
  • 2
  • 2
  • 2

21 Overige

 

13

-9

  • 2

2

-8

  • 14

22 Aanvullend pakket Aug.brief

     

-3

  • 6
  • 10
  • 10
   

2 382

2 323

2 303

2 251

2 095

2 077

5

De mutaties 1 t/m 5 zijn reeds in de eerste suppletore wet samenhangende met de Voorjaarsnota 2007 aan de Kamer voorgelegd.

1.  Overtollige ruilgronden voor Groen en de Stad Conform het 2e meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland worden de verkoopopbrengsten van ruilgronden ingezet voor de aankoop van gronden ten behoeve van het beleidsdoel Groen en de Stad. Deze aankopen en de financiering daarvan maken deel uit van het ILG.

2.  Voedsel en Warenautoriteit

Er is een aantal ontwikkelingen, die bij de recent georganiseerde Voedsel en Warenautoriteit (VWA) cumuleert en leidt tot tekorten: de markt voor VWA diensten krimpt, het nieuwe retributiestelsel om de kosten door te berekenen is door de Tweede Kamer aangehouden en de nieuwe EU-regels in 2006 hebben als gevolg dat het bedrijfsleven een toegenomen eigen controleverantwoordelijkheid heeft gekregen, waardoor de noodzaak tot keuringen en controles door de VWA zijn afgenomen. Er is een plan tot organisatieverandering opgesteld wat moet leiden tot structureel evenwicht.

3. Stijging leerlingenaantallen

Dit betreft een structurele ramingbijstelling van de bekostiging van extra geleverde prestaties door de Wageningen Universiteit en van de bekostiging van Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA) in het MBO groen vanwege een stijging in het leerlingenaantal.

4.  Loon- en prijsbijstelling

De loon- en prijsbijstelling 2007 is overgeboekt naar de departementen.

5.  Eindejaarsmarge en Gegevensautoriteit

De eindejaarsmarge betreft onder meer de reguliere overheidsbijdrage voor het voor het ophalen en verwerken van kadavers. Naast de eindejaarsmarge is € 20 mln overgeheveld voor de oprichting van een Gegevensautoriteit Natuur

6.  Intensiverings-enveloppen tranche 2008

De tranche 2008 van de intensiveringsenveloppen uit het Coalitieakkoord wordt aan de LNV-begroting toegevoegd.

7.  Bufferzones, milieukwaliteit EHS en bodemsanering

De Ministeries van VROM en V&W leveren middels jaarlijkse betaling een bijdrage aan met name de aankoop van bufferzones, de verbetering van de milieukwaliteit van de EHS, de waterbodemkwaliteit en de bodemsanering.

8.  Verrekening MIA glastuinbouw

Voor het stimuleren van de energietransitie in de glastuinbouw, hetgeen nodig is vanwege de hoge energieprijzen en de CO2 problematiek, lag het in de bedoeling de Milieuinvesteringsaftrek (MIA) in 2007 voor Groen Label Kassen te verhogen van 40% naar 50%. Ter bevordering van de effectiviteit wordt nu met de verhoging goemoeide bedrag, omgezet naar directe steun in de vorm van subsidie-uitgaven.

9.  Destructie dierlijke kadavers

LNV neemt de inspanningsverplichting op zich om met ingang van 2010 de kosten van destructie van dierlijke kadavers alsmede de bewakings- en bestrijdingskosten van dierziekten onder het convenant Diergezondheidsfonds ten laste van het bedrijfsleven te brengen. De hiervoor benodigde bedragen voor 2008 en 2009 worden voor 2008 vanuit het Diergezondheidsfonds aan de LNV-begroting toegevoegd en voor 2009 generaal verwerkt.

10.  Loon- en prijsbijstelling HGIS

De loon- en prijsbijstelling voor uitgaven die vallen onder de Homogene Groep Internationale Samenwerking is aan de begroting toegevoegd.

11.  Project Mainport Rotterdam

De ministeries van VROM en EZ leveren middels een budgetoverheveling een bijdrage ten behoeve van de aanleg van natuurgebieden in het kader van het Project Mainport Rotterdam.

12.  Dierziektebestrijding

De begroting wordt voor 2007 t/m 2009 verhoogd in verband met uitvoeringskosten van monitoring en bestrijding van dierziekten.

13.  Glastuinbouw 2007

Bij begrotingsvoorbereiding 2007 is voor de periode 2007–2009 jaarlijks € 35 mln. beschikbaar gesteld voor het versneld doorvoeren van innovatieve, energiebesparende maatregelen in de glastuinbouwsector. De uitgaven die geraamd waren voor 2007 zullen echter grotendeels in latere jaren plaatsvinden.

14 en 15 Verlaging ILG-budget en bijdrage provincie ILG Tussen rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten. De bijdrage van de provincies is via een verhoging van het ontvangsten- en uitgavenkader met € 70 mln verwerkt. Gelijktijdig is € 70 mln. ten gunste van het generale beeld gebracht, volledig in lijn met coalitieakkoord. De bijdrage van de provincies betreft derhalve geen intensivering.

16. BTW-compensatiefonds ILG

In de bestuursovereenkomsten over het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) is een bepaling opgenomen over de BTW-compensatie uit het BTW-compensatiefonds (BCF). Provincies hebben op basis van de Wet op het BCF het recht om compensabele BTW te declareren bij het BCF. Gegeven dit recht op declaratie van compensabele BTW en het feit dat het ILG-budget inclusief BTW aan de provincies zou worden toegekend, is op basis van een afspraak in de bestuursovereenkomst vastgelegd dat 3,7% van het ILG-budget vooraf wordt afgeroomd ter voeding van het BCF.

17 t/m 20 Taakstellingen

Een aantal taakstellingen uit het Coalitieakkoord is in de LNV-begroting

verwerkt op de diverse relevante artikelen, te weten:

– Subsidietaakstelling;

– Efficiencytaakstelling;

– Taakstelling Teldatum MBO;

– Huisvestingstaakstelling.

21 Overige

De verhoging met € 13 mln. voor 2007 bestaat voor € 9,7 mln. uit o.m. de FES-projecten «Transitie duurzame landbouw» en «Groene Genetica». Voor 2012 is o.m. een correctie verwerkt van – € 5 mln. voor het FESproject Phytophtora dat t/m 2011 doorloopt.

22 Aanvullend pakket Augustusbrief

Het Kabinet heeft bij Augustusbrief 2007 een aanvullend pakket van maatregelen opgelegd aan de departementen. Het betreft een generieke subsidietaakstelling bovenop de reeds opgelegde taakstelling subsidies uit het Coalitieakkoord en een korting op het materieel budget.

Tranche 2008

De bedragen voor 2008, inclusief de meerjarige doorwerkingen, zijn opgenomen in de tabellen voor budgettaire gevolgen van beleid. De resterende bedragen voor 2009 en verder blijven conform Kabinetsafspraak gereserveerd voor LNV op de aanvullende post van het Rijk. Dit betreft de oploop van de enveloppen uit het Coalitieakkoord minus de belegde bedragen uit de tranche 2008. Deze bedragen worden jaarlijks bij Kaderbrief/Voorjaarsnota per tranche beschikbaar gesteld aan LNV. In de begroting van 2008 zijn de volgende intensiveringsreeksen verwerkt (in mln €):

Enveloppe

2008

2009

2010

2011

2012

Ondernemerschap

21.11 Bijdrage Borgstellingsfonds voor de Landbouw

Natuur, EHS en vitaal platteland

21.12 Ontwikkeling en stimulering dierenwelzijn

21.13 Ontwikkelpilots multifunctionele landbouw 21.13 Werkprogramma Schoon en Zuinig (glastuinbouw) 21.22 Handhaven dierenwelzijn 24.13 Beheer Groen en de Stad 24.13 Groene partners 24.13 Versterken netwerk veelzijdig platteland

2222

4444 2222 10                    10                    10                    10

2222 2222 2222 2222

2

4 2 0 2 2 2 2

26

26

26

26

16

Voor een verdere toelichting op de intensiveringen wordt verwezen naar de relevante beleidsartikelen.

Tegenover de intensiveringen staan ook de taakstellingen, die vanuit het Coalitieakkoord zijn opgelegd over de jaren 2008–2011 en verder. Deze taakstellingen zijn verwerkt naar de relevante beleidsartikelen. In de toelichting van artikel 28 is dit zichtbaar gemaakt.

Taakstellingen voor LNV over de periode 2008–2011 en verder (in mln €):

 

Reeksen taakstelling

2008

2009

2010

2011

2012 ev

Efficiencytaakstelling Subsidietaakstelling Huisvestingstaakstelling Taakstelling Teldatum MBO

  • 6,7 -4,3
  • 2,1
  • 13,4 -8,7 - 2,1 -7,0
  • 26,8
  • 17,5 - 2,1 -7,0
  • 53,5
  • 17,5 - 2,1 -7,0
  • 53,5
  • 17,5 - 2,1 -7,0

Totalen

  • 13,1

-31,2

-53,4

-80,1

  • 80,1

Ontvangsten

De begroting van de ontvangsten voor 2008 is ten opzichte van de meerjarencijfers in de begroting 2007 bijgesteld met € 256 mln.

 

bedragen x € 1 mln.

 

artnr.

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand begroting 2007

 

396

375

374

372

355

355

  • 1. 
    Landbouwheffingen

29

135

143

152

160

169

178

  • 2. 
    Bijdrage provincie ILG
   

70

       
  • 3. 
    Overtollige ruilgronden voor Groen
             

en de stad

24

23

23

23

23

   
  • 4. 
    Bufferzones, milieukwaliteit EHS en
             

bodemsanering

div.

6

12

14

47

51

51

  • 5. 
    Destructie dierlijke kadavers

25

 

12

       
  • 6. 
    RBV

21

8

         
  • 7. 
    Overig
 

11

-4

-4

  • 5
  • 5
  • 10
   

579

631

559

597

570

574

1.  Landbouwheffingen

De raming voor landbouwheffingen wordt structureel met ca. € 150 mln. verhoogd.

2.  Bijdrage provincies ILG Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 14 en 15 van de uitgaven.

3.  Overtollige ruilgronden voor Groen en de stad Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 1 van de uitgaven.

4. Bijdrage VROM/ V&W ILG Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 7 van de uitgaven.

5.  Destructie dierlijke kadavers Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 9 van de uitgaven.

6.  RBV

De hogere ontvangsten houden verband met het feit dat voorgaande jaren LNV het provinciale deel (voor sloop) van de RBV-regeling (Regeling Bedrijfsbeëindiging Veehouderijtakken) heeft voorgefinancierd. Deze middelen worden van de provincies terug ontvangen.

7.  Overige

De verhoging in 2007 bestaat voor € 9,7 mln. uit o.m. de FES-projecten «Transitie duurzame landbouw» en «Groene Genetica». Voor 2012 is o.m. een correctie verwerkt van – € 5 mln. voor het FES-project Phytophtora dat t/m 2011 doorloopt. Zie ook punt 19 bij de uitgaven.

ILG overzichtsconstructie

Om een goed inzicht te bieden in de totale omvang van het beschikbare ILG-budget en de herkomst ervan is een overzichtsconstructie opgesteld over de totale ILG-periode van 2007–2013. In deze overzichtsconstructie zijn ook de bijdragen van andere departementen aan het ILG opgenomen.

In het kader van het ILG is afgesproken dat de andere betrokken departementen (VROM, V&W en OCW) hun bijdragen overboeken (via een bijdrageconstructie) naar de LNV-begroting en dat de minister van LNV zorgdraagt voor de jaarlijkse stortingen ten behoeve van de provincies.

Hoewel in de begroting 2008 de budgetten meerjarig tot en met 2012 worden vastgelegd, is er in de overzichtsconstructie voor gekozen de budgetten tot en met 2013 (dus voor de gehele ILG-periode) weer te geven. Voor het jaar 2013 zijn de budgetten opgenomen onder het voorbehoud van definitieve extrapolatie van deze budgetten in de begrotingen van 2009.

De totale omvang van het aan de provincies beschikte ILG-budget komt uit op € 3,2 miljard. Op de LNV begroting is beschikbaar € 3,0 miljard. Het verschil wordt verklaard door:

– De afgedragen BTW naar het BTW compensatiefonds; – De subsidietaakstelling uit het Coalitieakkoord welke deels is toegerekend aan ILG budgetten; – De extrapolatie op het Programma Beheer (2012–2013). – De reservering FES-gelden ten behoeve van de Westerschelde.

Het beschikbaar budget voor ILG op de LNV begroting is exclusief de bijdragen van de EU en exclusief de leenplafonds voor de verwerving van EHS.

De minister van LNV is op basis van de bestuursovereenkomsten met de provincies namens het Rijk per provincie een verplichting aangegaan voor de gehele ILG-periode. De hiertoe benodigde verplichtingenruimte is in 2007 aangegaan.

Tussen rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten.

 

OD

Naam

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal

ILG onderdelen op LNV-begroting (netto rijksbijdrage)

           

144 796

22.11

Grondgebonden landbouw

16 128

17 539

22 504

20 376

24 936

22 488

20 825

 

WaarvanVROM Duurzaam

 

635

983

1 993

1 993

1 993

1 993

9 590

 

ondernemen

               

22.12

Infrastructuur glastuinbouw

4 600

8 667

7 704

7 126

   

-37

28 060

23.11

Verwerving EHS

22 626

30 551

28 533

40 424

33 487

35 986

36 942

228 549

 

WaarvanVROM bufferzones

1 181

1 175

1 503

1 503

1 501

1 501

1 459

9 823

 

Verwerving en inrichting Wester-

11 882

17 683

22 324

12 109

   

-440

63 558

 

schelde

             

436 509

23.12

Inrichting EHS

57 995

69 753

64 788

63 685

60 130

61 157

59 001

 

WaarvanV&W verdroging

3 600

3 467

3 467

3 467

3 467

3 467

3 334

24 269

 

Knelpunten Robuuste verbindingen

8 768

16 407

17 304

16 200

16 712

13 342

12 671

101 404

 

Milieukwaliteit EHS/VHR

36 290

39 496

31 309

32 079

32 502

29 717

28 090

229 483

 

Waarvan VROM milieukwaliteit

 

3 742

6 033

11 760

11 760

11 760

11 760

56 815

23.13

Programma beheer binnen EHS

93 234

93 203

96 710

96 933

93 179

92 960

89 357

655 576

 

Overig Natuur

2 400

2 311

2 311

2 292

578

578

489

10 959

23.14

Nationale parken

4 034

3 800

3 714

3 538

3 467

3 467

3 321

25 341

 

Soortenbescherming

1 240

1 156

1 156

1 156

1 156

1 156

1 108

8 128

 

Beheer buiten EHS

9 859

7 895

8 619

9 352

10 255

10 891

11 208

68 079

24.11

Nationale landschappen

12 954

12 731

18 300

17 060

16 607

17 589

17 372

112 613

24.12

Landschap generiek

2 874

2 618

918

126

126

126

20

6 808

24.13

Groen en de stad

82 244

70 406

70 764

71 005

42 846

43 296

40 405

420 966

 

WaarvanVROM bufferzones Groen

4 726

4 698

4 727

4 727

4 728

4 728

4 555

32 889

 

en de Stad

               

24.14

Landelijke routenetwerken

5 437

5 236

5 236

5 236

5 236

5 236

4 601

36 218

 

Waarvan V&W

681

656

656

656

656

656

-25

3 936

 

Ontwikkelen & versterken toeganke-

10 583

6 481

6 569

5 991

3 901

3 050

2 466

39 041

 

lijkheid

               

27.11

Reconstructie Zandgebieden

45 458

41 733

42 191

34 748

34 093

41 387

39 669

279 279

27.12 VROM Bodemsanering

     

16 813

16 813

16 812

16 812

67 250

 

V&W Waterbodem

     

8 805

8 805

8 805

8 805

35 220

 

VROM Duurzaam bodemgebruik

 

319

528

1 053

1 053

1 053

1 050

5 056

Totaal Netto rijksbijdrage

428 606

447 985

451 482

466 107

405 882

409 096

393 735

3 002 893

 

Resevering FES/Westerschelde

2 000

     

24 000

24 000

24 000

78 000

Groene Hart overzichtsconstructie

Met de uitvoeringsagenda van de Nota Ruimte is een viertal gebiedsgerichte rijksprogramma’s ingesteld. VROM coördineert voor het kabinet de inzet voor de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur en de wettelijke basiskwaliteiten. De minister van LNV is programmaminister voor het Groene Hart, één van deze rijksprogramma’s die deel uitmaken van de uitvoeringsagenda. Binnen dit programma neemt het kabinet besluiten over ontwikkelingen rond wonen, werken, infrastructuur, natuur en landschap in samenhang met elkaar. Aan het rijksprogramma Groene Hart wordt intensief samengewerkt tussen rijk en regio, waarbij de regie voor dit programma in handen ligt van de regio, in het bijzonder de provincies. In de overzichtsconstructie is in beeld gebracht welke budgetten vanuit welke departementale begrotingen beschikbaar komen voor het Groene Hart en de daarmee samenhangende projecten. De definitieve toedeling van de Nota Ruimte middelen dient nog plaats te vinden. Op basis van deze definitieve toedeling kan de overzichtsconstructie verder worden gecompleteerd.

Overzicht Groene Hart

 

Projecten

Te nemen besluiten

Verantwoordelijkheids-

BegrotingOperationeel doel

Bedrag

   

verdeling

     

Nationaal landschap

Uitvoeringsprogramma

Vakministerie: LNV

     

Groene Hart

         

Regie: Groene

XIV

22.11, 23, 24

€ 200

   

Hart-Provincies

 

(ILG 2007 t/m 2013)

mln

   

Nationaal landschap

Besluit over medefinanciering

Vakministerie: LNV

XIV

22.11, 23, 24

(ILG 2007 t/m 2013)

€ 30 mln

Nieuwe Hollandse

Uitvoeringsprogramma

Regie: Liniecommissie

pm

   

Waterlinie

 

Nota Ruimte-middelen

     

Nationaal landschap

Voordragen wereld-

Vakministerie: LNV

     

Stelling van Amster-

erfgoed

       

dam

         

Regie: Noord Holland

XIV

22.11, 23, 24

(ILG 2007 t/m 2013)

€ 2,79 mln

   

Veenweiden

Uitvoeringsprogramma

Vakministerie: LNV

     

Regie: convenant:

XIV

Diverse

     

Utrecht, Fesmiddelen:

         

LNV

         
  • 1) 
    uitwerking

toekennen 40 000 ha LNH

Vakministerie: LNV

 

Landbouw voor

€ 3,76 mln

veenweide-agenda

 

Regie: convenant: Utrecht

 

Natuurlijke Handicaps (LNH-regeling) 23.13 en 23.14 (ILG 2007 t/m 2013)

 
  • 2) 
    Nota Ruimte

Bestemming middelen

Vakministerie: LNV

 

Versnellingsprojecten

€ 35 mln

Veenweiden

2007-2010

Regie: NR-middelen: LNV

 

(algemene middelen 2007–2010)

 
  • 3) 
    Westelijke Veen-

Bestemming middelen

   

Nota Ruimte-middelen

pm

weiden

2011-2014

   

(2011-2014)

 
  • 4) 
    Natte As

Opnemen Natte As in UPR

Vakministerie: LNV

XIV

Nota Ruimte-middelen

pm

 

Vaststellen begrenzing

Regie: Provincies

 

(2011-2014)

 
 

Toekennen hectares

   

Meerjarenplan

pm

 

bestemming middelen

   

Ontsnippering V&W

 
 

2011-2014

       

Transformatiezone

 

Vakministerie: VROM/EZ

XI en

   

Leiden Alphen

 

Regie: Zuid-Holland

XIII

   

Bodegraven

         

Afronden gebieds-

Standpunt over

Vakministerie: VROM

 

Nota Ruimte-middelen

pm

uitwerking Oude

gebiedsvisie/uitvoerings-

Regie: Zuid-Holland

 

(2011-2014)

 

Rijnzone

programma

       

Realisatie herstructure-

Standpunt over herstruc-

Vakministerie: EZ

   

€ 7,5 mln

ring bedrijventerreinen

turering

Regie: Zuid-Holland

     

Oude Rijnzone

         

Gebiedsontwikkeling

PS-besluit in 2008

Vakministerie: V&W

XIV

Nota Ruimte-middelen

pm

Groot Mijdrecht Noord

 

Regie: Utrecht

 

(2011-2014)

 

Gebiedsontwikkeling

 

Vakministerie: V&W

 

FES-middelen Noord-

€ 83 mln

Schaalsprong (Groene

 

Regie: Noord Holland

 

vleugel (beschikbaarheid

 

Uitweg)

     

afh. Besluit A6-A9)

 
  • A) 
    Infrastructuur
 

Vakministerie: V&W

XII

 

€ 143 mln

(A12en Rijn Gouwelijn

 

Regie: V&W

     

Oost)

         
  • 1) 
    Voorbereiden

uitvoeringsbesluit

Vakministerie: V&W

     

uitvoeringsbesluit

Rijn-Gouwe-Lijn Oost

Regie: V&W

     

Rijn-Gouwe-Lijn Oost

         
  • B) 
    Den Haag-Gouda
 

Vakministerie: V&W

   

Totaal

benutting ZSM-I A12 (4

 

Regie: V&W

   

€ 122 mln

deelprojecten)

         
  • 1) 
    A12 Zoetermeer-

Status: onherroepelijk

     

pm

Gouda

WAB. Nu richting aanbesteding en uitvoering.

       
  • 2) 
    A12 Woerden-

Status: studiefase.

     

pm

Gouda

Binnenkort wordt WAB genomen.

       

Projecten

Te nemen besluiten

Verantwoordelijkheidsverdeling

BegrotingOperationeel doel

Bedrag

  • 3) 
    A12 Gouda-

Status: studiefase. Tussen

   

pm

Woerden: 36 mln euro.

startnotitie en OTB.

     

Status: studiefase.

       

Tussen startnotitie en

       

OTB

       
  • 4) 
    A12/A20 knooppunt

Status: studiefase Er zijn

   

pm

Gouwe

nog geen uitvoeringsbesluiten genomen.

     

LNV doelstellingen uit het Beleidsprogramma 2007–2011

In onderstaande tabel zijn de LNV doelstellingen uit het Beleidsprogramma 2007–2011 opgenomen.

Ondernemerschap Agro-sector                                                                      Beleidsartikel 21

De regeling Innovatievouchers wordt voortgezet en uitgebreid          Innovatie-

naar alle soorten MKB bedrijven, waaronder ook agrarische              vouchers worden

bedrijven.                                                                                                        gefinancierd uit

De toegang tot de kapitaalmarkt voor snel groeiende onderne-         de EZ begroting.

mingen wordt vergemakkelijkt. Voor agrarische bedrijven zal LNV het borgstellingsfonds uitbreiden.

Het starten van een bedrijf wordt aantrekkelijker gemaakt. LNV zal de ondersteuning van jonge ondernemende agrariërs voortzetten.

Transitie Noordzeevisserij                                                                               Beleidsartikel 21

LNV realiseert in goed overleg met de sector een transitie van de Staat op Noordzeevisserij om enerzijds de noodzakelijke innovatie, gericht aanvullende post op onder meer duurzaamheid, energiebesparing en samenwer- Rijksbegroting king in de keten, te ondersteunen en anderzijds te komen tot een betere balans tussen de vangstmogelijkheden en capaciteit.

Dierenwelzijn                                                                                                     Beleidsartikel 21

– LNV geeft in de komende jaren uitvoering aan de nota dierenwelzijn die dit najaar naar de Tweede Kamer gaat.

– LNV streeft ernaar dat in 2011 5% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk zijn.

– LNV zal voor het dierenwelzijn streven naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband.

– LNV intensiveert de handhaving op dierenwelzijn.

Multifunctionele Landbouw                                                                           Beleidsartikel 21

LNV stelt een taskforce multifunctionele landbouw in om de professionalisering van de multifunctionele landbouw te versterken door middel van pilots.

Luchtkwaliteit                                                                                                    Beleidsartikel 21

Investeringen in luchtwassers in stallen worden gestimuleerd waardoor de uitstoot van fijnstof vermindert en de natuurcondities verbetert.

Biodiversiteit                                                                                                      Beleidsartikel 23

LNV wil grotere eenvormigheid van planten en dieren en dus een verdere afname van biodiversiteit voorkomen. LNV zal extra investeren in natuur, met als doelstelling de EHS in 2018 te realiseren.

Vitaal platteland en Landschap                                                                      Beleidsartikel 24

LNV stimuleert een actievere bijdrage van de landbouw aan het beheer van natuur, landschap en water en aan cultuurhistorie en recreatie.

Oprichting kenniscentrum veelzijdig platteland LNV voert gebiedsgerichte voorstellen uit conform het Deltaplan «Nederland weer mooier» om cultuurhistorische landschapselementen te herstellen.

Groene gebieden rondom steden                                                                  Beleidsartikel 24

LNV realiseert 15 891 ha in 2013 groene gebieden rond de steden. LNV verbetert de toegankelijkheid van de groene gebieden rond de stad.

Hoger onderwijs en onderzoek                                                                      Beleidsartikel 26

– LNV bevordert samenwerking tussen de groene onderwijsinstel- Bij Voorjaarsnota lingen, bedrijfslevenenonderzoek.                                                           2008 worden de

– LNV bevordert dat het onderwijs waar relevant wordt betrokken middelen voor bij innovatie- en kennisprogramma’s van het onderzoek met de het groene praktijk.                                                                                                            onderwijs vanuit

– LNV neemt de invulling van maatschappelijke stages voortvarend de begroting ter hand voor zowel leerlingen in het groene onderwijs als voor OCW overgehe-leerlingen ressorterend onder het OCW-onderwijs die maatschap- veld naar LNV. pelijke stages in de groene sector willen volgen.

– LNV bevordert de doorstroom van het voortgezet onderwijs naar de hogere niveaus van het mbo en het hoger onderwijs.

– LNV bevordert de kwaliteit door het stimuleren van verder internationalisering van het hoger onderwijs.

– LNV streeft naar kwaliteitsverbetering in het groene onderwijs door onder meer te zorgen voor voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel.

– LNV zet zich in voor het terugdringen van schooluitval.

– LNV zorgt voor geleidelijke invoering van gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs.

Duurzaam waterbeleid

Beleidsartikel 27

LNV levert een bijdrage aan verbetering van de waterkwaliteit door onder meer nutriëntenpilots uit te voeren.

Wordt vanuit de V&W begroting gefinancierd.

Overzicht intensiveringsmiddelen LNV Coalitieakkoord 2008–2011

In onderstaand overzicht wordt een budgettair beeld gepresenteerd van de voor LNV beschikbare intensiveringsmiddelen voor de komende Kabinetsperiode 2008–2011. De tranche «intensiveringen 2008» is in deze begroting verwerkt. In het financieel kader van de Beleidsagenda is een overzicht opgenomen van de verwerkte intensiveringen 2008. De resterende middelen blijven voorlopig op de aanvullende post staan van de Rijksbegroting. De verdeling van deze middelen ten dienste van nieuw beleid wordt toebedeeld bij volgende begrotingsvoorbereidingen.

(x € 1,0 mln)

2008

2009

2010

2011

2012ev

Enveloppe ondernemen: Groene economie

Waarvan tranche 2008

15                    16                    12                      8                        8

4444                           4

– Transitie Noordzeevisserij

Een fors bedrag van deze intensiveringsmiddelen wordt ingezet voor de noodzakelijke transitie van de Noordzeevisserij. De Noordzee heeft te kampen met sterk teruglopende visbestanden, hoge brandstofkosten en steeds kritischer maatschappelijke signalen over de toegepaste vistechnieken. De sector zal duurzamer, in de meest brede zin van het woord, moeten gaan vissen en zal versneld moeten investeren in nieuwe, ecologisch vriendelijke, vistechnieken. LNV realiseert in goed overleg met de sector een transitie van de Noordzeevisserij om enerzijds de noodzakelijke innovatie, gericht op onder meer duurzaamheid, energiebesparing en samenwerking in de keten, te ondersteunen en anderzijds te komen tot een betere balans tussen de vangstmogelijkheden en capaciteit.

– Innovatievouchers

De regeling Innovatievouchers wordt voortgezet en uitgebreid naar alle soorten MKB bedrijven, waaronder ook agrarische bedrijven. De middelen hiervoor komen bij EZ op de begroting. De reikwijdte van de open te stellen regeling moet voorzien in de behoeften binnen het agrarisch MKB. Op basis van een raming van het aantal MKB’s en het agrarisch deel hiervan is de opgenomen LNV reeks naar verwachting voldoende om tegemoet te komen aan de doelstelling uit het Beleidsprogramma inzake het agrarisch deel van het MKB.

– Regeling Jonge agrariërs

LNV zal de ondersteuning van jonge ondernemende agrariërs voortzetten. De investeringsregeling Jonge Agrariërs biedt financiële ondersteuning voor jonge agrariërs met beperkte solvabiliteit die na de bedrijfsovername willen investeren in kwaliteitsverbetering, innovatie, dierenwelzijn, milieu, verlaging van de productiekosten, omschakeling van productie of diversificatie van productie.

– Borgstellingsfonds

De toegang tot de kapitaalmarkt voor snel groeiende ondernemingen wordt vergemakkelijkt. Voor agrarische bedrijven zal LNV het Borgstellingsfonds uitbreiden.

– Ontwikkelpilots Multifunctionele landbouw

LNV stelt een taskforce multifunctionele landbouw in om de professionalisering van de multifunctionele landbouw te versterken door middel van pilots. Daarbij zal worden ingespeeld op de latente en aanwezige maatschappelijke vraag naar bijvoorbeeld zorg, streekproducten, recreatie en toerisme, etc. Door o.a. in te zetten op ontwikkelpilots zal voor de diverse deelsectoren binnen de multifunctionele landbouw een gerichte impuls worden gegeven aan de noodzakelijke marktcreatie en keten-ontwikkeling. Ook kunnen ontwikkelpilots worden ondersteund die een meer gebiedsgerichte invalshoek hebben.

 

(x € 1,0 mln)

2008

2009

2010

2011

2012ev

Enveloppe Onderwijs: Groen onderwijs

PM

PM

PM

PM

PM

De middelen voor het groene onderwijs worden naar evenredigheid budgettair verwerkt bij 1e suppletoire wet 2008 vanuit de begroting van OCW. Deze intensiveringsmiddelen worden ingezet ter versterking van: – de samenwerking tussen de groene onderwijsinstellingen, bedrijfsleven en onderzoek. – het kabinetsvoornemen om alle leerlingen in het voortgezet onderwijs op een bepaald moment een maatschappelijke stage te laten volgen voor zowel leerlingen in het groene onderwijs als voor leerlingen ressorterend onder het OCW-onderwijs die maatschappelijke stages in de groene sector willen volgen; – het voorkomen van voortijdig schoolverlaten; – de geleidelijke invoering van gratis schoolboeken in het voortgezet

onderwijs; – de kwaliteitsverbetering van het onderwijs (investeringen in lerarentekort en investeren in arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden van onderwijzend en onderwijsondersteunend personeel).

 

(x € 1,0 mln)

2008 2009 2010 2011

2012ev

Enveloppe Duurzame leefomgeving:

Landschap en Natuur (EHS)

Luchtkwaliteit

Vitaal platteland

Dierenwelzijn

Werkprogramma Schoon en Zuinig (glastuinbouw)

Waarvan tranche 2008

0 16 36 63 3444 6666 6 8 10 10 10 13 15 20 22 22 22 22

63 0 6

13 0

12

Landschap en natuur (EHS)

De inzet van deze middelen wordt vanaf 2009 benut ten behoeve van de kwantitatieve en kwalitatieve doelen per 2018 van de Ecologische Hoofdstructuur. Het realiseren van deze EHS staat voorop. Daarnaast worden middelen benut ter financiering van (beheer en ontwikkeling van) bijvoorbeeld nationale landschapsprojecten, de uitwerking van het rivierengebied, exotenbeleid en leefgebiedenbenadering.

Luchtkwaliteit

Investeringen in luchtwassers in stallen worden gestimuleerd, waardoor de uitstoot van fijnstof vermindert en de natuurcondities verbeteren.

Vitaal platteland

Voor het bereiken van de doelstelling 15 891 hectares groen om de stad is in het beleidsprogramma een intensivering voor verwerven en inrichting van groene gebieden voorzien via het Provinciefonds. Het Rijk heeft daarnaast de opgave 50% van beheerskosten voor Groen en de Stad gebieden te financieren. Bovendien beoogt LNV met de inzet van deze middelen en met behulp van groene partners een stimulans te geven aan groenontwikkeling voor 16 miljoen Nederlanders in en om stedelijke gebieden.

Dierenwelzijn

In het najaar van 2007 zal de Tweede Kamer de nota dierenwelzijn worden aangeboden. LNV streeft ernaar dat in 2011 5% van stallen integraal duurzaam en diervriendelijk zijn en zal innovaties, investeringen in diervriendelijke systemen en consumentenvraag naar diervriendelijke producten stimuleren. LNV intensiveert de handhaving op dierenwelzijn en zal streven naar aanscherping van wettelijke eisen in Europees verband.

Werkprogramma schoon en zuinig

Deze middelen zijn bestemd voor de introductie van het stimuleren van semi-gesloten kassen in de glastuinbouw ter reductie van het gebruik van fossiele brandstoffen. De middelen worden toegevoegd aan de Meiregeling (Marktintroductie Energie Innovaties). Verder zijn middelen beschikbaar gesteld voor innovatieve energieprojecten via het Fonds Economische Structuurversterking (FES).

 

(x € 1,0 mln)

2008

2009

2010

2011

2012ev

Enveloppe Innovatie, kennis en onderzoek

Chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair (Beleidsstrategie)

(CBRN)

0,8

1,6

1,6

1,6

1,6

Het thema CBRN-weerstandverhoging onderzoeksinstellingen richt zich op het treffen van veiligheidsmaatregelen bij publieke onderzoeksinstellingen, waaronder universiteiten en onderzoeksinstituten binnen het LNV domein.

2.2 De beleidsartikelen

Algemene beleidsdoelstelling Omschrijving

21 Duurzaam ondernemen

Een vitaal en duurzaam agrocomplex met inbegrip van de visserij.

LNV streeft naar een vitaal en duurzaam agrocomplex met inbegrip van

de visserij, waarbij:

+ de nationale en internationale marktpositie van het agrocomplex wordt

versterkt; + van natuurlijke hulpbronnen en natuurlijke grondstoffen een duurzaam

gebruik wordt gemaakt; + betrouwbare en hoogwaardige producten voortgebracht worden.

Deze doelstelling richt zich op de verduurzaming van het agrocomplex in Nederland, waarbij zoveel mogelijk de Europese kaders worden gevolgd. Op een aantal terreinen (energie en dierenwelzijn) zet het Kabinet in op een voortrekkersrol in Europa. De verduurzaming geldt niet alleen de milieuaspecten, maar ook de sociale en economische aspecten (bedrijfsontwikkeling en ondernemerschap).

Van grote invloed op het halen van deze beleidsdoelstelling zijn de ontwikkelingen bij het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) en het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB). Zo is met ingang van 1 januari 2006 in het kader van het vernieuwde GLB de ontkoppelde steunregeling van kracht geworden. Daarnaast is een nieuw plattelandskader voor 2007–2013 ontwikkeld (POP2). Dit nieuwe POP bevat een uitwerking van de nieuwe Kaderverordening Platteland en sluit aan bij de nationale beleidsprioriteiten. Voor de periode 2007–2013 is ook een nieuw Europees Visserijfonds (EVF) ontwikkeld, waarbij ingezet wordt op verdere verduurzaming van het visserijbeleid.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

2% 6%

58%

29%

3%

Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat

Bevorderen maatschappelijk geaccepteerde productievoorwaarden en dierenwelzijn

Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o.

biologische landbouw

Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren

Bevorderen van duurzame ketens

Apparaatsuitgaven

Verantwoordelijkheid LNV

Externe factoren

LNV bevordert gunstige randvoorwaarden vóór en faciliteert de ontwikkeling van het agrofoodcomplex. Een krachtige positie van het agrocomplex is in de eerste plaats de verdienste, maar ook de blijvende opgave van ondernemers. LNV definieert niet precies de eindsituatie, laat staan dat het deze effectueert. LNV stelt de randvoorwaarden vast en ondersteunt de ontwikkeling van het agrocomplex, waarbij ruimte is voor duurzaam ondernemerschap en een goed klimaat voor innovatie. Daar waar nodig zorgt LNV voor kennisontwikkeling, bevordert innovatie en samenwerking, stelt robuuste regelgeving en toezichtskaders op en geeft gerichte ondersteuning.

Het behalen van de doelstelling hangt af van:

+ het benutten van het initiatief, de slagkracht en het innovatievermogen van de sector;

+ ontwikkelingen op de (internationale) markten;

+ ontwikkeling van de internationale en binnenlandse markt voor duurzame kwaliteitsproducten;

+ internationale handelsafspraken;

+ de ontwikkelingen in het Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid.

Meetbare gegevens bij de algemene Het behalen van de doelstelling heeft als effect dat:

doelstelling

de economische koploperspositie van de ondernemingen binnen het

Nederlandse agrocomplex op internationaal niveau verder wordt

versterkt;

een forse reductie van het gebruik van energie in sector wordt bereikt;

betrouwbare, duurzame en kwalitatief hoogwaardige producten in

Nederland worden voortgebracht en verhandeld;

de Nederlandse samenleving waardering heeft voor de economische,

ecologische en sociale bijdrage van het agrocomplex.

Indicatoren

 

Kengetal

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

  • 1. 
    Toegevoegde waarde per fte in Ned.
           

primaire sector

€ 43 200

2005

€ 48 300

€ 48 300

2011

LEI

  • 2. 
    Toegevoegde waarde in Nederlandse
           

primaire agrosector in verhouding tot

           

EU-15

1,92

2005

2,21

2,21

2011

LEI

  • 3. 
    Overschot agrarische handelsbalans

€ 21,8 mld.

2005

€ 23,4 mld.

€ 23,4 mld.

2011

LEI

N.B. De indicatoren 1 t/m 3 zijn te classificeren als kengetallen volgens de Rijksbegrotingsvoorschriften. In verband met het ontbreken van de realisatiecijfers van de afgelopen jaren is het niet mogelijk deze in de begroting van 2008 te presenteren. Bij de begroting van 2009 streeft LNV ernaar de trendcijfers weer te geven.

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

  • 4. 
    Energie efficiencyverbetering- Glastuin-

49%

2003

60%

65%

2010

Senter

bouw (t.o.v. 1980)

           
  • 5. 
    Voedings- en genotmiddelenindustrie (tov

4,94%

2006

8,3%

15%

2012

Senter/

2001)

         

Novem

  • 6. 
    Maatschappelijke appreciatiescore

7,7

2007

7,7

8

2011

TNS/ NIPO

  • 1. 
    De toegevoegde waarde geeft de economische waarde weer die wordt gecreëerd door het productieproces. Zij wordt berekend door van de opbrengsten de inkopen bij anderen af te trekken en geeft de vergoeding weer die resteert voor de ingezette arbeid en kapitaal. Een fte staat voor een volwaardige arbeidskracht die full time werkt.
  • 2. 
    De toegevoegde waarde in verhouding tot de EU-15 geeft het verhoudingsgetal weer van de toegevoegde waarde in Nederland in vergelijking met de gemiddelde toegevoegde waarde in de landen van de EU-15.
  • 4. 
    De energie-efficiëntie verbetering glastuinbouw is de verbetering in het primair brandstofverbruik per eenheid product bepaald voor de productieglastuinbouw gerelateerd aan het referentiegebruik in 1980.
  • 5. 
    Deze indicator is een gewogen gemiddelde van verschillende sectoren in de voedings- en genotsmiddelenindustrie. De samenstelling van deze groep is gewijzigd door toetreding van nieuwe sectoren. De raming 2008 is een voorlopige streefwaarde aangezien het beleid op energiegebied op dit moment in ontwikkeling is.
  • 6. 
    De maatschappelijke appreciatiescore is gebaseerd op een door TNS NIPO uitgevoerd onderzoek een geeft in een rapportcijfer uitgedrukt de waardering weer van Nederlandse burgers voor de agrarische sector.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

382 207

325 083

316 708

280 895

241 154

216 268

206 769

Uitgaven

390 184

274 449

301 967

290 511

252 042

209 787

199 288

Programma-uitgaven

196 480

81 053

130 744

127 746

96 534

66 119

55 619

– waarvan juridisch verplicht

   

46 367

33 443

14 279

6 194

4 304

21.11 Verbeteren van ondernemerschap en

             

ondernemersklimaat

18 164

4 555

6 455

7 673

6 005

6 005

6 005

– Jonge agrariërs

12 319

3 300

3 050

4 168

2 500

2 500

2 500

– Ondernemerschap

5 845

1 255

3 405

3 505

3 505

3 505

3 505

21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccep-

             

teerde productievoorwaarden en dierenwelzijn

15 461

19 017

19 326

16 125

13 515

11 840

11 840

– Verbetering dierenwelzijn

2 523

3 894

7 016

8 003

8 003

7 928

7 928

– Nieuw mestbeleid

7 828

8 943

6 320

2 550

450

450

450

– Fytosanitair beleid

1 759

2 904

2 795

2 435

2000

400

400

  • Gewasbeschermingsbeleid

3 201

3 276

3 195

3 137

3 062

3 062

3 062

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

21.13 Bevorderen van duurzame productiemetho-

             

den en bedrijfssystemen w.o. biologische

             

landbouw

30 763

36 150

89 019

89 384

62 275

33 535

23 035

– Glastuinbouw

9 932

15 418

68 122

69 737

42 255

16 990

6 990

– Biologische landbouw

9 958

7 384

4 020

3 310

3 500

3 050

3 000

– Intensieve veehouderij

1 285

2 677

4 868

6 617

4 100

5 050

5 050

– Melkveehouderij

3 025

3 516

4 478

4 051

4 040

2 965

2 465

– Akkerbouw

1 684

1 620

1 538

1 538

1 838

1 838

1 838

– Overige sectoren

342

178

         

– Innovatie en Samenwerking duurzame

             

landbouw

4 537

3 357

3 993

2 131

4 542

1 642

1 692

– Multifunctionele landbouw

 

2000

2000

2000

2000

2000

2000

21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van

             

vis en schelpdieren

124 565

10 604

7 261

8 577

8 752

8 752

8 752

– Innovatie, Kennisontwikkeling en verspreiding

4 535

7 814

1 729

1 700

1 647

1 647

1 647

– Binnenvisserij

100 971

930

197

193

187

187

187

– Verduurzaming Noordzeevisserij

19 059

1 860

5 335

6 684

6 918

6 918

6 918

21.15 Bevorderen van duurzame ketens

7 527

10 727

8 683

5 987

5 987

5 987

5 987

– Bilaterale Economische Samenwerking

2 797

1 982

3 322

3 322

3 322

3 322

3 322

  • Agrologistiek

764

400

400

400

400

400

400

– ICT Beleidsprogramma’s

1 980

6 100

2 700

0

0

0

0

– Energie en overig

1 986

2 245

2 261

2 265

2 265

2 265

2 265

– Apparaatsuitgaven

193 704

193 396

171 223

162 765

155 508

143 668

143 669

U21.21 Apparaat

19 440

18 428

16 855

16 437

15 605

13 943

13 943

U21.22 Baten-lastendiensten

174 264

174 968

154 368

146 328

139 903

129 725

129 726

Ontvangsten

51 619

21 074

9 869

9 104

8 469

6 769

6 769

Toelichting op de programma-uitgaven

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen

beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor:

+ Borgstellingfonds (€ 2 mln) op OD 21.11 Ondernemerschap;

+ Ontwikkeling en stimulering dierenwelzijn (€ 4 mln) op OD 21.12 Verbetering dierenwelzijn;

+ Ontwikkeling van pilots voor multifunctionele landbouw (€ 2 mln) op OD 21.13 Multifunctionele landbouw;

+ Werkprogramma Schoon en Zuinig (€ 10 mln) op OD 21.13 Glastuinbouw;

+ Handhaving dierenwelzijn (€ 2 mln) op OD 21.22 Baten-lastendiensten.

De hogere programma-uitgaven in de periode 2008–2011 houden verband met de hogere uitgaven bij de glastuinbouw. Dit betreft € 105 mln (3 x € 35 mln) die in 2007 voor energie besparende regelingen aan de LNV-begroting zijn toegevoegd en het Werkprogramma Schoon en Zuinig.

Grafiek budgetflexibiliteit

100%-90%-80%-70%-60%-50%-40%-30%-20%-10%-0%-

21.11

21.12

21.13

21.14

21.15

beleidsmatig gereserveerd bestuurlijk gebonden juridisch verplicht

Toelichting op de apparaatsuitgaven

 

Bedragen x 1 000

Raming 2008

Ambtelijk personeel Directie Landbouw

5 072

Ambtelijk personeel Directie Industrie en handel

2 412

Ambtelijk personeel Directie Visserij

5 429

Materieel

3 942

Overig apparaat

 

Bijdrage aan DLG

912

Bijdrage aan VWA

353

Bijdrage van PD

14 955

Bijdrage aan DR

95 733

Bijdrage aan AID

42 415

Totaal apparaatsuitgaven

171 223

Toelichting op de ontvangsten

 

Bedragen x 1 000

Raming 2008

EU-bijdrage overige sectoren Ontvangsten Visserij (o.a. FIOV) FES-ontvangsten Overige ontvangsten

241 5 198 2 895 1 535

Totaal ontvangsten

9 869

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. start

B.  afgerond

Beleidsdoorlichting

– Duurzaam ondernemen

21

A. 2009

Effectenonderzoek ex post

– Meststoffenwet 2006

21.12

B. 2007

 

– Herstructurering bedrijfsstructuur Glastuinbouw

21.13

A. 2008

 

– Energie-efficiency glastuinbouw

21.13

B. 2010

 

– Energie-efficiency voedings- en genotsmiddelenindustrie

21.15

B. 2012

Overig evaluatieonderzoek

– Emancipatie

21.11

B. 2007

 
  • Agrologistiek

21.15

A. 2008

 

– Transit (Transparantie en ICT)1

21.15

A. 2009

 

– Bilaterale agro-economische samenwerking

21.15

A. 2008

1 LNV wil in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven de noodzakelijke informatie-uitwisseling tussen partners in de voedselketen en de overheid optimaliseren.

Motivering

Instrumenten

21.11 Verbeteren van ondernemerschap en ondernemersklimaat

LNV wil het concurrentievermogen van de agrarische ondernemers versterken. Het beleid richt zich op het stimuleren van goed ondernemerschap bij de Nederlandse agrariërs en het creëren van een goed ondernemersklimaat. Hierbij wordt gestreefd naar een zo laag mogelijke administratieve lastendruk. LNV richt zich verder op het faciliteren van ondernemers bij duurzame investeringen en het bieden van een gunstig perspectief voor jonge agrariërs bij de overname van een bedrijf.

Jonge agrariërs

+ De investeringsregeling Jonge Agrariërs biedt financiële ondersteuning voor jonge agrariërs met beperkte solvabiliteit die na de bedrijfsovername willen investeren in kwaliteitsverbetering, innovatie, dierenwelzijn, milieu, verlaging van de productiekosten, omschakeling van productie of diversificatie van productie.

Ondernemerschap

+ Voor agrariërs die advies willen over de randvoorwaarden van het GLB en daarvoor een bedrijfsadviesdienst inroepen, geeft de Regeling LNV-subsidies financiële ondersteuning. De ondersteuningsmaatregel «Beroepsopleiding en voorlichting» uit de regeling LNV-subsidies zal worden ingezet op diverse thema’s zoals vaktechnische kennis randvoorwaarden GLB.

+ Het Rijk verleent steun aan het Borgstellingsfonds van de landbouw doormiddel van een staatsgarantie. Met het Borgstellingsfonds wordt financiering van investeringen mogelijk gemaakt die in de markt vanwege een tekort aan zekerheden moeilijk tot stand komt. Doel is om de ontwikkeling in de primaire sector te stimuleren. Met ingang van 2008 wordt ingezet op verdere versterking van de Borgstellings-facilteit ten behoeve van de ontwikkeling van een innovatieve en duurzame land- en tuinbouw.

+ In 2007 is het mogelijk gemaakt om verschillende LNV-subsidierege-lingen elektronisch aan te vragen. De elektronische dienstverlening zal in 2008 verder uitgebouwd worden.

+ LNV sluit aan en bouwt voort op het programma «Regeldruk bedrijven», waarmee de coördinerende departementen Financiën en Economische Zaken invulling geven aan het kabinetsdoel de admini-

stratieve lasten nogmaals met 25% te reduceren. LNV start met een aanpak via twee sporen: vermindering regeldruk en beleefde lasten. In een nieuwe ronde van nulmetingen zullen de administratieve lasten worden gemeten, waarbij ook lasten als nalevingskosten, toezichtsla-sten en verkrijgingskosten van subsidies worden geïnventariseerd.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Outcome

           
  • 1. 
    % innoverende agrarische bedrijven

6,7%

2004

9,8%

9,8%

2011

LEI

  • 2. 
    Administratieve lastenreductie

0%

2007

10%

25%

2011

ACTAL

Output

           
  • 3. 
    Investeringsbedrag garant gesteld door

€ 88,8 mln

2006

€ 100 mln

nvt

nvt

BF

Borgstellingfonds

           
  • 1. 
    Het % innoverende agrarische bedrijven geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd in het betreffende jaar. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als innovatieve volgers die bij de (eerste) groep hoorden die vernieuwingen hebben doorgevoerd die al eerder door andere zijn ingevoerd.
  • 2. 
    De kwantitatieve doelstelling van 25% reductie wordt beoogd. De precieze formulering van de doelstelling om de administratieve lasten verder te reduceren maakt nog deel uit van besluitvorming.
  • 3. 
    De output-indicator voor het Borgstellingsfonds is niet voorzien van een streefwaarde. Het is geen beleidsambitie te streven naar een voortdurend hoger bedrag voor garantstellingen.

21.12 Bevorderen van maatschappelijk geaccepteerde productie-voorwaarden en dierenwelzijn

Motivering

LNV wil de milieubelasting verminderen en een voortrekkersrol vervullen bij het verbeteren van dierenwelzijn. Ze heeft de volgende doelstellingen: + ontwikkelen en stimuleren van duurzame en diervriendelijke productie

en consumptie; + het ethisch aanvaardbaar toepassen van biotechnologie bij planten en

dieren; + het waarborgen en verbeteren van het welzijn van landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren aansluitend op de EU normen; + het verlagen van het gehalte aan stikstof en fosfaat in grond- en

oppervlaktewater; + het bevorderen van de teelt van en handel in gezond en kwalitatief

hoogwaardig plantaardig materiaal waarbij aan de internationale

fytosanitaire eisen wordt voldaan; + het voorkomen van problemen op het gebied van milieu,

voedselveiligheid- en arbeidsbescherming door het gebruik van

gewasbeschermingsmiddelen; + het benutten van biodiversiteit in het primaire productieproces; + het coëxisteren van de drie teeltmethoden: gangbaar, biologisch en

genetisch gemodificeerd.

Instrumenten

Dierenwelzijn

+ In het kader van de nota dierenwelzijn, dit najaar aan de Tweede

Kamer wordt aangeboden, en de uitwerking van het coalitieakkoord zet LNV in op het ontwikkelen en demonstreren van nieuwe diervriendelijke en duurzame stal- en houderijsystemen en het stimuleren van duurzame en diervriendelijke productie en consumptie.

+ Het waarborgen van dierenwelzijn van landbouwhuisdieren vindt onder meer plaats door het ontwikkelen en formuleren van normen in de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren (GWWD) en de daarop

gebaseerde regelgeving en het handhaven van deze regelgeving. Via de GWWD worden ook de Europese verordeningen en richtlijnen, waaronder de transportverordening, geïmplementeerd. Om te komen tot objectieve kennis voor de normering, of het zoeken naar oplossingen in de praktijk, wordt veel onderzoek verricht. LNV werkt onder andere tot 2010 aan het ontwikkelen van een dierenwelzijnsindex. In 2008 wordt de handhavingscapaciteit voor regelgeving voor landbouwhuisdieren verder uitgebreid.

+ LNV stimuleert ondernemers te investeren in maatregelen voor

dierenwelzijn die verder gaan dan de wettelijke normen. In 2011 is 5% van de stallen integraal duurzaam en diervriendelijk, waarbij wordt voldaan aan de dierenwelzijnseisen die verder gaan dan de huidige wettelijke eisen.

+ Communicatie met en voorlichting aan de houders van gezelschapsdieren is voor LNV een speerpunt. LNV heeft bijvoorbeeld samen met andere partijen een landelijk informatiecentrum opgericht. Om de fokkerij en handel verder te professionaliseren en transparant te maken, zet LNV er op in dat de sector zelf certificatie toepast vanaf 2008. LNV ondersteunt het opzetten van een certificatiestyssteem financieel . Om adequaat overtreders te kunnen aanpakken is per 2007 de handhavingscapaciteit voor gezelschapsdieren uitgebreid.

+ LNV geeft financiële ondersteuning aan onder andere de Landelijke Inspectiedienst voor Dieren (LID).

Nieuw mestbeleid

+ Nederland heeft eind 2005 van de Europese Commissie een derogatie-beschikking ontvangen voor de Nitraatrichtlijn. Deze is van toepassing tot en met 2009. In de komende jaren voert LNV een aantal onder-zoeks- en monitoringsactiviteiten uit om te voldoen aan de voorwaarden die de Europese Commissie aan de derogatieverlening heeft gesteld.

+ De resultaten van het mestbeleid die bereikt worden in de agrarische praktijk en in het milieu, worden gemonitord.

Fytosanitair

+ LNV ziet toe op naleving van de Plantenziektenwet, Zaaizaad- en Plantgoedwet en de Landbouwkwaliteitswet, bewaakt en beheerst de fytosanitaire status van Nederland en maakt bilaterale afspraken met landen die niet tot de EU behoren. Het beleid voor de sector teeltmateriaal is gericht op kwalitatief hoogwaardig teeltmateriaal voor de boer en de bevordering van handel en afzet. Een goed kwekersrechtstelsel is noodzakelijk voor het behoud van de leidende positie van Nederlandse veredelingsbedrijven op de wereldmarkt.

+ Een belangrijk onderdeel van het fytosanitaire beleid betreft het aanpassen van de Plantenziektenwet. Daarin zijn de resultaten uit de projecten Slim Fruit en Plant Keur verwerkt. De plantaardige keuringsdiensten voeren de fytosanitaire keuringen per 1 september 2007 uit.

+ LNV zet zich ervoor in dat de internationale fytosanitaire regelgeving uitvoerbaar is voor het bedrijfsleven en aansluit bij de economische belangen van Nederland.

Gewasbescherming

+ LNV werkt, sinds enkele jaren, samen met het ministerie van VROM, de Vereniging van Waterbedrijven in Nederland (VEWIN), de Unie van Waterschappen en een aantal sectorpartijen in convenantsverband aan de realisatie van de milieudoelstellingen van de nota Duurzame gewasbescherming.

+ De tussenevaluatie van de nota heeft positieve resultaten opgeleverd. De komende tijd zullen de aanbevelingen verder worden uitgewerkt, met name de aanpak voor 20 stoffen die nog steeds een probleem vormen in het oppervlaktewater.

+ LNV stimuleert de toepassing van en kennis over geïntegreerde gewasbescherming onder meer door demoprojecten, bijscholingsbijeenkomsten (voor vakbekwaamheidsbewijzen) en informatie over goede praktijken om het gedrag van telers positief te beïnvloeden.

+ LNV geeft via het Fonds Kleine Toepassingen een stimulans aan de toelating van gewasbeschermingsmiddelen voor kleine toepassingen om een effectief middelenpakket instand te houden.

+ LNV stimuleert duurzame manieren van produceren en consumeren door financiële bijdragen aan projecten.

+ LNV bevordert, samen met andere ministeries en waterschappen, door middel van programmatisch handhaven de realisatie van doelstellingen.

Agrobiodiversiteit

+ Het Rijk stimuleert door middel van gerichte financiële bijdragen aan pilotprojecten (landelijk en regionaal) dat in de praktijk getest wordt hoe biodiversiteit in het primaire productieproces kan worden benut om tot een milieuvriendelijkere bedrijfsvoering te komen. LNV voert samen met VROM en het landbouwbedrijfsleven een hierop gericht kennis- en leertraject uit (o.a. Spade).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Outcome

           

Gewasbescherming

           
  • 1. 
    % afname aantal milieubelastingspunten

86%

2006

 

95%

2010

NMP

t.o.v. 1998 (in NMI)

           
  • 2. 
    % afname overschrijdingen residunormen

30%

2006

 

50%

2010

NMP

voedselproducten t.o.v. 2003

           

Dierenwelzijn

           
  • 3. 
    % naleving v. bestaande welzijnsnormen

70%

2005

70%

70%

PM

AID

Nieuw Mestbeleid

           
  • 4. 
    Nationaal fosfaatoverschot Nationaal

82 mln. kg.

2002

30 mln. kg.

Evenwicht

2015

CBS

stikstofoverschot

420 mln. kg.

2002

150 mln. kg.

Evenwicht

2015

CBS

Fytosanitair beleid

           
  • 5. 
    % afgekeurde zendingen naar het

0,6%

2005

0,6%

0,6%

2010

PD

buitenland

           
  • 1. 
    De indicator geeft het % afname van de belasting van het milieu (water en bodem) met gewasbeschermingsmiddelen aan ten opzichte van het referentiejaar 1998. Dit is berekend met behulp van de Nationale Milieu Indicator die wordt uitgedrukt in milieubelastingspunten. Voor beide gewasbeschermingsindicatoren is geen raming 2008 weergegeven. Er vindt alleen monitoringsonderzoek plaats in 2010.
  • 2. 
    De indicator geeft het % vermindering in de overschrijding van residunormen voor voedselproducten aan ten opzichte van het referentiejaar 2003.
  • 3. 
    Het genoemde percentage bij de streefwaarde 2008 betreft een gemiddelde van alle regelgeving op het gebied van dierenwelzijn. Jaarlijks wordt bekeken of een andere interventiestrategie nodig is. De uitkomst van het project programmatisch handhaven vanaf 2008 zal van invloed zijn op de wijze van handhaven en mogelijk op de streefwaarde in de toekomst.
  • 4. 
    De indicatoren nationaal fosfaatoverschot en nationaal stikstofverschot geven het bodemoverschot aan mineralen aan. Dat wil zeggen wat de plant niet opneemt. De gewenste eindsituatie is dat een plant evenveel meststoffen (en daarmee stikstof en fosfaat) toegediend krijgt als hij opneemt. Dat is de gewenste evenwichtssituatie en daar zijn de wettelijke normen op afgestemd.
  • 5. 
    Het percentage afgekeurde zendingen heeft slechts betrekking op een deel van het fytosanitaire beleid, namelijk de export.

Motivering

21.13 Bevorderen van duurzame productiemethoden en bedrijfssystemen w.o. biologische landbouw

LNV streeft naar het bevorderen en continueren van de duurzaamheid in de verschillende sectoren van de land- en tuinbouw. Door de biologische landbouw te stimuleren draagt LNV bij aan het bieden van een alternatief perspectief.

LNV stimuleert de duurzaamheid in de glastuinbouwsector. Dit betreft aspecten als milieu, klimaat, ruimtelijke inrichting en gebruik van fossiele energie.

De vernieuwing van de intensieve veehouderij wordt gefaciliteerd, zodat de sector kan voldoen aan de voorwaarden die de maatschappij wenst voor dierenwelzijn, milieu, landschap, marktgerichtheid en concurrentievermogen.

De ontwikkeling van de melkveehouderij naar een economische vitale en minder milieubelastende sector wordt gestimuleerd evenals het concurrentievermogen en de duurzaamheid van de akkerbouwsector. LNV bevordert en faciliteert sector- en sectoroverschrijdende initiatieven voor samenwerking tussen ketens en in regio’s. Hiermee wordt ingezet op een breed gedragen innovatie-agenda en -programma.

Instrumenten

LNV stimuleert de innovatie en de duurzaamheid van de landbouwsectoren door de innovatieve initiatieven van bedrijven, consortia of maatschappelijke organisaties te subsidiëren, door kennisverspreiding te stimuleren en door het in beeld brengen van verandering en verduurzaming in de landbouw. Verder is het organiseren van ontmoeting en debat een belangrijk onderdeel van het beleid.

Biologische landbouw

In 2007 zal LNV een nieuwe nota biologische landbouw uitbrengen,

waarin het beleid voor de komende vier jaar is geformuleerd. LNV zet

voor 2008 in op:

+ bevordering van samenwerkingsverbanden tussen overheid en bedrijfsleven/maatschappelijke organisaties voor het stimuleren van biologische en andere duurzame voedingsproducten en gangbare teelten;

+ inzet van specifieke instrumenten om de vraag naar biologische producten te stimuleren;

+ voorlichting over voedselkwaliteit;

+ ondersteuning van nieuwe initiatieven en concepten voor duurzame productie en consumptie;

+ bevordering van de uitwisseling van kennis en innovatie tussen biologische en gangbare teelten;

+ LNV geeft financiële ondersteuning voor de certificeringkosten van biologische bedrijven via de Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie (SVBP). Daarnaast verstrekt LNV subsidie aan regionale projecten en aan organisaties zoals Biologica die bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw.

Glastuinbouw

+ De herstructurering van de glastuinbouw is een onderdeel van het bevorderen van een perspectiefvolle en duurzame glastuinbouw. De structuur van de glastuinbouwgebieden wordt verbeterd door de afbraak van oude kassen en investeringen in nieuwe kassen. LNV subsidieert dit met de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw (RSG).

+ LNV ondersteunt de ruimtelijk-economische opgave bij de vijf Greenports om de concurrentiekracht van het tuinbouwcluster te behouden.

+ De inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden buiten de

Greenports wordt ondersteund via de regeling Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug). Aan alle tien gebieden zijn middelen toegezegd. De nieuwe Stidugprojecten worden via het ILG gefinancierd (zie beleidsartikel 22).

+ Het energiebesparingsbeleid van LNV richt zich onder meer op het bij elkaar te brengen van partijen om milieuproblematiek aan te pakken (GLAMI-convenant). Dit geldt voor gewasbescherming, mineralen, energie en ruimte. Zo is er een meerjarenafspraak-energie bloembollen en een meerjarenafspraak-energie paddestoelen.

+ Het energietransitiebeleid van LNV heeft als doel dat vanaf 2020 in nieuw te bouwen kassen energieneutraal geteeld kan worden. Met het programma Kas als Energiebron wordt daar uitvoering aan gegeven. Om een versnelde transitie naar minder gebruik van fossiele brandstoffen en efficiënt energiegebruik binnen de glastuinbouw te stimuleren worden investeringen in innovatieve energieconcepten financieel ondersteund met de regelingen Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Marktintroductie Energie-innovatie (MEI). Aan de beoogde 400 ha (semi-)gesloten kassen die met behulp van de MEI-regeling worden gerealiseerd, kan nu ca. 300 ha extra (semi-)ge-sloten kassen worden toegevoegd via de extra middelen uit het werkprogramma Schoon en Zuinig voor de komende 4 jaar.

+ LNV stimuleert onder de glastuinbouw-, bloembollen- en paddestoelenondernemers de kennisverspreiding over energiebesparende maatregelen en duurzaam energieverbruik.

Intensieve veehouderij

+ Om de overgang naar duurzame productiemethoden binnen de intensieve veehouderij te faciliteren, verspreidt LNV kennis over innovaties, worden innovatieve investeringen gesubsidieerd en fiscaal ondersteund en wordt samenwerking via onderzoek en kennis bevorderd.

+ LNV stimuleert in samenwerking met VROM investeringen in

duurzame stallen in de intensieve veehouderij en in de melkveehouderij door het uitbouwen van de Maatlat Duurzame Veehouderij. De uitbouw is onder andere gericht op uitbreiding van de duurzaamheid-thema’s en het fiscale en financiële instrumentarium.

+ Het «Programma luchtwassers» is erop gericht om via onderzoek nieuwe milieutechnologie (bijvoorbeeld gecombineerde luchtwas-systemen) te optimaliseren en om de controle op de werkzaamheid en de handhaafbaarheid te verbeteren. Daarnaast is de investeringsregeling voor gecombineerde luchtwassers gericht op een versnelde inzet van deze nieuwe milieutechnologie in de praktijk.

Melkveehouderij

+ LNV richt zich op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven en de verduurzaming van de landbouwproductie.

+ Gebiedsgerichte projecten voor milieuverbetering en structuurverbetering van de melkveehouderij worden gesubsidieerd.

+ LNV bevordert innovaties door ondersteuning van praktijkgericht onderzoek, door de vorming van een innoverende omgeving te faciliteren en door de verspreiding van deze innovaties. LNV stelt

hiertoe onder andere de regeling «Samenwerking bij innovaties» open en ondersteunt de Melkvee-academie. + Het herverkavelen en herinrichten van landbouwgrond ter vergroting van bedrijfsoppervlak dichtbij de stalruimte vormt een belangrijk onderdeel van de structuurverbetering (zie ook beleidsartikel 22).

Akkerbouw

+ Om de kwaliteit, het rendement en de duurzaamheid van de productie van de belangrijkste akkerbouwgewassen te bevorderen worden praktijkgerichte vernieuwingen gestimuleerd (project KODA). Een belangrijk onderdeel is een betere informatie-uitwisseling tussen onderzoekers en ondernemers en de ontwikkeling van betere sturing vanuit de markt/ketens. Daarbij krijgt de ondernemer praktische hulpmiddelen aangereikt. Samenwerking in de keten staat hierbij voorop, waarbij de ondernemer centraal staat.

+ LNV probeert met de set aside regeling de braaklegging van de akkerbouwgrond te verminderen.

Innovatie en samenwerking

+ Het bedrijfsleven heeft in samenwerking met LNV voor de meeste sectoren van land- en tuinbouw innovatieagenda’s opgesteld. De tuinbouwagenda is verder uitgewerkt in een programma en zal vanaf eind 2007 geïmplementeerd worden. De agenda melkveehouderij is opgesteld en wordt nader uitgewerkt in een programma. De agenda varkenshouderij is medio 2007 aangeboden en zal aansluitend uitgewerkt worden. Het ministerie faciliteert bij de nadere uitwerking en uitrol van het programma.

+ Op innovatie gerichte samenwerking in sectoren wordt financieel ondersteund. Deze zullen ondersteunend zijn voor de programma’s van de sectorale innovatieagenda’s.

+ Kennis- en innovatievouchers zijn in 2007 voor het eerst in een pilot opengesteld voor landbouwondernemers. Ook voor 2008 is een openstelling voorzien via de begroting van EZ, waarvan de agrarische sector gebruik kan maken.

Multifunctionele landbouw

+ Om de ontwikkeling van de multifunctionele landbouw te stimuleren zal, in nauwe samenwerking met de taskforce multifunctionele landbouw, worden ingezet op marktontwikkeling (verbinden van vraag en aanbod) en ketenversterking. Daarbij zal worden ingespeeld op de latente en aanwezige maatschappelijke vraag naar bijvoorbeeld zorg, streekproducten, recreatie en toerisme, etc. Door o.a. in te zetten op ontwikkelpilots zal voor de diverse deelsectoren binnen de multifunctionele landbouw een gerichte impuls worden gegeven aan de noodzakelijke marktcreatie en ketenontwikkeling. Ook kunnen ontwikkelpilots worden ondersteund die een meer gebiedsgerichte invalshoek hebben. Bij de uitvoering van de ontwikkelpilots zal tevens worden ingezet op de ontwikkeling en benutting van kennisnet-werken o.a. in relatie tot de verbetering van ondernemerschap.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Outcome

           

Biologische Landbouw

           
  • 1. 
    Aandeel biologische landbouw op totaal

2,5%

2005

2,6%

10%

2010

SKAL

landbouwareaal

           
  • 2. 
    Groei consumptie biologische voeding

9,3%

2006

11%

15%

2011

Biologica

Glastuinbouw

           
  • 3. 
    Aandeel duurzame energie in glastuinbouw

> 0,5%

2003

1,5%

4%

2010

LEI

t.o.v. totaal energieverbruik

           
  • 4. 
    Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2005)

0%

2005

4,4%

11%

2011

Senter

bloembollen*

           

Energie-efficiencyverbetering (t.o.v. 2005)

0%

2005

5,8%

14,5%

2011

Senter

paddestoelen*

           

Output

           
  • 5. 
    Aantal ha geherstructureerd glastuinbouw-

827 ha

2006

1 000 ha

1 000 ha

2008

DR

areaal (RSG)5

           
  • 6. 
    Inrichting ontwikkelingslocaties (Stidug)

1 298 ha

2005

1 298 ha in uitvoering

1 298 ha afgerond

2010

DLG

  • 1. 
    Het aandeel biologische landbouw geeft het percentage groei aan in het aantal ha waarop biologische teelt plaatsvindt als deel van het totale landbouwareaal.
  • 2. 
    De groei consumptie biologische voeding geeft het groeipercentage aan van de consumptie van biologische voedingsmiddelen in een bepaald jaar.
  • 3. 
    Het aandeel duurzame energie is het quotiënt van de hoeveelheid daadwerkelijk gebruikte duurzame energie en het totaal energiegebruik van de gehele glastuinbouwsector.
  • 4. 
    De energie-efficiëntie verbetering bloembollen resp. paddestoelen is de verbetering in het primair brandstofverbruik per eenheid product bepaald voor de sector bloembollen respectievelijk de sector paddenstoelenteelt, gerelateerd aan het referentiegebruik in 2005.
  • 5. 
    De prestatie indicator geeft de groei in hectares van «nieuwe glastuinbouwopstanden» die worden gerealiseerd in het kader van de RSG-regeling.
  • 6. 
    De nieuwe Stidug-projecten, die via het ILG gefinancierd worden, staan op beleidsartikel 22. Om deze reden is de streefwaarde gelijk aan de referentiewaarde.

21.14 Bevorderen duurzame vangst en kweek van vis en schelpdieren

Motivering

LNV wil het aquatische ecosysteem beschermen door te werken aan evenwicht tussen de natuurlijke vis- en schelpdierbestanden en de vangstcapaciteit van de visserijsector. Om dit te bereiken zet LNV in op ondersteuning van transitie en innovatie in de visserij. Doel daarbij is een concurrerende en innoverende visserijketen, die maatschappelijk verantwoord te werk gaat. Uitgangspunt voor de inhoudelijke keuzes en prioriteiten in het beleid voor de visserijketen is, dat innovatie de motor achter transitie is en dat het instrument sanering slechts bij uitzondering kan worden ingezet. Hierbij is ook een rol voor regionale overheden weggelegd, bijvoorbeeld op het terrein van infrastructuur. Het Europese Visserij Fonds (EVF), 2007–2013, ondersteunt Nederland bij het bereiken van deze doelen.

Instrumenten

Wet- en regelgeving (Verordeningen EU op het gebied van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid, De Visserijwet 1963) Controle en handhaving van (internationale) visserijregelgeving. Garantieregeling visserij (wordt naar verwachting begin september 2007 gepubliceerd).

Aquatisch ecosysteem

+ LNV werkt mee aan het bereiken van de Europese doelstelling om de

omvang van de schol- en tongbestanden boven het voorzorgsniveau te

brengen. + LNV werkt mee aan Europees beleid dat is gericht op het terugdringen

van het over boord zetten van commercieel niet interessante vis

(discards). Europees beleid op dit terrein is nog in ontwikkeling. + LNV zorgt dat de nationale visquota niet worden overschreden. + LNV zorgt dat in 2013 op 40% van het huidige aantal Noordzeekotters

dat vist met de traditionele boomkor een alternatieve visserijmethode

wordt gebruikt.

Visserijketen

  • 1. 
    LNV draagt bij aan maatregelen voor aanpassing van de vissersvloot. Het gaat hierbij om:

+ het verminderen van overcapaciteit in de vloot en sociaal flankerend beleid daarbij, + het stimuleren van investeringen in meer selectieve vistuigen.

  • 2. 
    LNV draagt bij aan maatregelen op het terrein van aquacultuur, binnenvisserij, verwerking en afzet. Het gaat hierbij om:

+ facilitering van het transformatieproces in de schelpdiersector; + het stimuleren van de verdere ontwikkeling van de aquacultuur en

de verwerking en afzet van visproducten; + bijdragen aan transitie van de binnenvisserij. Een visie op de

toekomst van de Nederlandse binnenvisserij is in ontwikkeling.

  • 3. 
    LNV draagt bij aan maatregelen van algemeen belang. Het gaat hierbij om:

+ ketenprojecten gericht op de afzet van visproducten;

+ het doorontwikkelen van nieuwe, meer selectieve, vormen van

visserij; + Het doorontwikkelen van nieuwe vormen van aquacultuur.

Het Visserij Innovatie Platform adviseert LNV wie of welke projecten voor ondersteuning in aanmerking komen.

  • 4. 
    LNV draagt bij aan gebiedsgerichte activiteiten. Hier ligt het initiatief voor het ontwikkelen van projecten bij provincies en eventueel andere overheden. LNV beheert de middelen uit het Europees Visserij Fonds (EVF), die kunnen worden ingezet bij co-financiering van deze projecten.
  • 5. 
    Technische bijstand. Hieronder vallen maatregelen op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning die voor het (Europees) beleid nodig zijn.
  • 6. 
    Regeling garantstelling visserij: deze regeling is bedoeld voor een kotter- of garnalenvisser met toekomstperspectief, met een duurzaam en innovatief investeringsplan. Als de kotter- of garnalenvisser te weinig financiële zekerheden bezit voor een toereikende financiering van dit investeringsplan bij een bank, kan hij een beroep doen op de regeling garantstelling visserij.
  • 7. 
    Innovatie, kennisontwikkeling en verspreiding. LNV ondersteunt projecten op deze terreinen, die niet in aanmerking komen voor Europese cofinanciering.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

  • 1. 
    Voorzorgsniveau
 

2005

   

2010

ACFM

Scholbestand

205 000 ton

   

230 000 ton

   

Tongbestand

41 000 ton

   

35 000 ton

   
  • 2. 
    Discards

80%

   

40%

2013

CVO (WUR)

  • 3. 
    Alternatieve visserijmethoden Noordzeevisserij

1 kotter

 

5 kotters

110 kotters

2013

VIRIS

  • 4. 
    Visquota
 

2006

Niet bekend

100%

 

VIRIS

Tong

11 226

   

11 226

   

Schol

18 901

   

18 901

   

Kabeljauw

1 914

   

1 914

   

Haring

62 900

   

62 900

   

Makreel

23 786

   

23 786

   

Horsmakreel

46 801

   

46 801

   
  • 5. 
    Garantieregeling visserij

8 mln.

2007

8 mln.

48 mln.

2013

 
  • 1. 
    Advisory Committee on Fishery Management.
  • 2. 
    Discards betreft het percentage niet-commerciële bijvangst die overboord wordt gezet. Onderzoek wordt uitgevoerd door Centrum voor Visserijonderzoek, Wageningen Universiteit en Researchcentrum.
  • 4. 
    Het betreft de quota voor 2007. Visquota worden jaarlijks in december opnieuw vastgesteld door de Europese Landbouw en Visserijraad en gemeten in tonnen. VIRIS is het Visserij informatie en registratiesysteem.
  • 5. 
    De regeling is in september 2007 ingegaan, het maximumbedrag aan garantstelling is in 2008 € 8 mln.

Motivering

21.15 Bevorderen van duurzame ketens

Het LNV-beleid richt zich op het versterken van een op eigen kracht

werkend, internationaal concurrerend agrocomplex binnen het kader van

maatschappelijk ondernemen (people, planet, profit). Dit komt onder meer

tot uitdrukking in de volgende subdoelstellingen:

+ Een zo groot mogelijke participatie en presentatie van Nederlandse bedrijven en verwerkte agrarische producten op buitenlandse markten (waarbij LNV als partner voor andere overheden en het bedrijfsleven – met name het MKB – optreedt);

+ Een optimale informatieoverdracht in ketens en koppeling van keteninformatie;

+ Een innoverende en vervoersefficiënte agrologistiek, waarbij aandacht wordt geschonken aan aspecten als dierenwelzijn, concurrentiekracht, landschappelijke kwaliteit en vermindering milieubelasting;

+ Een hogere mate van energie-efficiency in de voedings- en genotmiddelenindustrie;

+ Duurzame benutting van natuurlijke grondstoffen (Biobased economy/ groene economie).

Instrumenten

Ter bevordering van de internationale presentatie en participatie levert LNV een bijdrage aan agro-economische samenwerkingsactiviteiten met het programma Bilaterale Economische Samenwerking (BES). Onder dit programma dat zich met name richt op het MKB, vallen handelsmissies, netwerkbijeenkomsten, marktanalyses, seminars, onderhandelingen over vermindering van handelsbelemmeringen (op veterinair en fytosanitair terrein) en vakbeurzen. Hierbij speelt ook de LNV Vertegenwoordiging Buitenland een grote rol. LNV voert diverse ICT beleidsprogramma’s uit zoals CLIENT Export en SALDO. Deze programma’s zijn gericht op het optimaliseren van

informatieoverdracht. CLIENT Export richt zich op een efficiënte inrichting van informatiestromen en controleprocessen bij uitgaan van landbouwgoederen. SALDO beoogt een efficiëntere uitwisseling van informatie tussen overheid en bedrijfsleven door meer aan te sluiten bij datastromen en definities van het bedrijfsleven. Agrologistiek (platform en pilotprojecten). LNV verzorgt o.a. het secretariaat voor het Platform Agrologistiek. Dit Platform ondersteunt pilots op ruimtelijk en bestuurlijk vlak bij het wegnemen van (bestuurlijke) knelpunten.

Convenant Meerjarenafspraken energie efficiency. LNV ondersteunt het opstellen, uitvoeren en monitoren van energiebesparingplannen op zowel bedrijfs- als brancheniveau.

Biobased economy: LNV richt zich op de ontwikkeling van sleuteltechnologieën bij bioraffinage door middel van Reseach & Development, demoprojecten, consortiavorming en ondersteuning van het Midden en Kleinbedrijf (MKB).

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Output

           
  • 1. 
    Aantal gerealiseerde bilaterale economische

110

2006

110

83

2008

I&H

samenwerkings-activiteiten

           
  • 2. 
    Aantal gerealiseerde agrologistieke pilotprojec-

3

2006

9

12

2008

I&H

ten

           
  • 1. 
    Het streven is om 75% van de geprogrammeerde activiteiten te realiseren. Aangezien het totaal aan geprogrammeerde BES activiteiten in 2008 110 bedraagt, leidt dit tot een streefwaarde van 83 activiteiten per jaar.
  • 2. 
    Van de 12 pilotprojecten over de gehele periode, zijn er nog 8 in uitvoering. Er is één project gestopt. Vóór de zomer 2007 zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over de voortgang van de projecten en zal tevens een tussentijdse evaluatie worden aangeboden.

22 Agrarische ruimte

Algemene beleidsdoelstelling

Omschrijving

Een toekomstgerichte, concurrerende landbouw als economische drager in het landelijk gebied.

Een vitale land- en tuinbouw is als producent van kwalitatief goede en veilige producten en als beheerder van het landelijk gebied van belangrijke economische betekenis voor Nederland. De bedrijven hebben een economisch duurzaam bedrijfsvoering nodig om deze rol ook in de toekomst te kunnen blijven vervullen. Het Rijk wil daarom de positie van de primaire landbouw versterken door via structuurverbetering optimale condities te scheppen en ontwikkelingsmogelijkheden te bieden.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

Verantwoordelijkheid LNV

Externe factoren Maatschappelijke effecten

+ LNV faciliteert via de provincies (Investeringsbudget Landelijk Gebied) de agrarische sector bij de versterking van de ruimtelijke inrichting van de grondgebonden landbouwbedrijven. De landbouwsectoren zijn verantwoordelijk voor het formuleren van hun inrichtingsbehoefte. De Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG) is op 1 januari 2007 in werking getreden. De provincies hebben de regie op het realiseren van de doelen die opgenomen zijn onder het ILG. De regie betreft zowel de programmering als de uitvoering van inrichtingsprojecten.

+ Daarnaast ondersteunt LNV de ontwikkeling van de agrarische (infra)structuur bij de niet grondgebonden landbouw.

De samenwerking en afspraken met provincies en andere overheden.

Het behalen van deze doelstelling heeft als effect een betere, competitieve landbouwstructuur, zodat een bijdrage wordt geleverd aan de versterking van de (inter)nationale marktpositie van de land- en tuinbouw en daarmee ook aan een vitaal en aantrekkelijk agrarisch cultuurlandschap. Op artikel 21 Duurzaam Ondernemen wordt de economische positie van de Nederlandse primaire sector uitgedrukt in toegevoegde waarde per fte. Deze outcome-indicator is tevens van toepassing op dit beleidsartikel.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

128 838

193 666

18 525

12 158

22 554

12 896

15 423

Uitgaven

81 465

35 181

42 878

45 199

39 908

34 906

34 985

Programma-uitgaven

waarvan juridisch verplicht

22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw waarvan ILG:

Grondgebonden landbouw waarvan niet ILG:

Landinrichtingsprojecten landbouw Grondgebonden landbouw Kavelruil

22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw waarvan ILG:

Stidug-projecten waarvan niet ILG

Infrastructuurregeling Glastuinbouw Apparaatsuitgaven U22.21 Apparaat U22.22 Baten-lastendiensten

72 970          24 478

71 507

69 731 1 776 1 463

1 463

8 495

188

8 307

16 128 16 128

8 350

4 600

3 750 10 703 126 10 577

31 766 31 766

19 479

17 539

1 940

12 287

8 667

3 620 11112 126 10 986

34 400 34 400

23 416

22 504

912

10 984

7 704

3 280 10 799 126 10 673

29 256 29 256

22 130

20 376

1 754

7 126 7 126

10 652 126 10 526

25 418 25 418

25 418

24 936

482

26 170 26 170

26 170

22 488

3 682

9 488

126

9 362

8 815

126

8 689

Ontvangsten

70 254

45 911

42 820

43 182

44 231

44 231

44 231

Toelichting op de verplichtingen

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Dit houdt in dat het verplichtingenbudget in 2007 fors hoger is dan in de daarop volgende jaren.

Toelichting op de programma-uitgaven

Het budget voor structuurverbetering is opgenomen onder OD 22.11 Grondgebonden landbouw ILG.In de periode 2007 t/m 2013 zetten het ministerie van LNV (vanuit de Koopmansgelden) en de provincies ieder € 20 mln aan kavelruilmiddelen in. Met Europese cofinanciering (POP-2) kan dit bedrag oplopen tot € 80 mln. Daarnaast zet LNV voor iedere euro die de provincies extra inzetten eenzelfde bedrag in (max. € 20 mln).

Grafiek budgetflexibiliteit

100%

90%-80%-70%-60%-50%-40%-30%-20%-10%-0%-

22.11

22.12

■   beleidsmatig gereserveerd

■   bestuurlijk gebonden

■   juridisch verplicht

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x 1 000

Ambtelijk personeel Directie Platteland

Materieel

Overig apparaat

Bijdrage aan DLG

Totaal apparaatsuitgaven

Bedragen x 1 000

Landinrichtingsrente Bijdrage van derden Totaal ontvangsten

Raming 2008

112

10 986 11112

Raming 2008

42 161

659

42 820

 

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid

van

beleid

   

Onderzoek onderwerp

   

AD of OD

A. start

B.  afgerond

Beleidsdoorlichting – Agrarische ruimte Overig evaluatieonderzoek – Midterm review ILG

   

22 22.11

A. 2010 A. 2010

Motivering

22.11 Ruimte voor grondgebonden landbouw

Een economisch vitale grondgebonden landbouw is van essentiële betekenis voor het bereiken en in stand houden van een vitaal platteland. Het beleid voor de grondgebonden landbouw richt zich op de verbetering van de functionele en fysieke inrichting van landbouwbedrijven, waarbij door een optimale bedrijfsinrichting een efficiëntere en een op duurzaamheid gerichte bedrijfsvoering mogelijk wordt gemaakt.

Voor de grondgebonden landbouw heeft het Rijk als uitgangspunt vergroting en verbetering van de landbouwkavels, waardoor landbouwbedrijven meer concurrerend kunnen produceren.

Het Rijk wil daarnaast het duurzaam gebruik en beheer van natuurlijke hulpbronnen door de landbouw stimuleren. Om de kennis op dit gebied te vergroten zullen Rijk, provincies en landbouwsector gezamenlijk een aantal pilots agrobiodiversiteit en duurzaam bodemgebruik opzetten en uitvoeren. De resultaten van de pilots duurzame productie zullen worden gebruikt voor visievorming op de duurzame landbouw.

Instrumenten

In 2005 heeft LNV met de provincies een bestuursovereenkomst afgesloten om met elkaar en met Europese POP-gelden vanaf 2007 de fysieke structuur van de grondgebonden landbouw te verbeteren. In de ILG-bestuursovereenkomsten met de 12 provincies zijn afspraken per provincie vastgelegd: hierin zijn 7-jarige afspraken gemaakt over structuurverbetering van de grondgebonden landbouw. De provincies zetten als regisseur van de gebieden de plannen om in de uitvoering van gebiedsprojecten, waarin voor de landbouw kavelruil en bijbehorende kavelaanvaardingswerken worden ingezet. Het Rijk stelt via het ILG financiële bijdragen beschikbaar voor de uitfinanciering van lopende inrichtingsprojecten onder regie van de provincies (via het landinrichtingsinstrumentarium).

 

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

         

Indicator Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Output

  • 1. 
    AantalhaStructuurverbetering grond- 0ha gebonden landbouw (voorheen kavelruil)

2006

7 500 ha

129 000 ha

2013

DLG

  • 1. 
    De raming betreft het gerealiseerde aantal ha in 2008.

Motivering

22.12 Ruimte voor niet grondgebonden landbouw

Het realiseren van een goede ruimtelijke structuur voor een perspectiefvolle en duurzame ontwikkeling van de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw.

Voor de niet-grondgebonden en/of kapitaalintensieve landbouw (tuinbouw onder glas) streeft LNV naar vormen van ruimtelijke concentratie, waarbij de ontwikkeling van bedrijvigheid vooral binnen begrensde ontwikkelingsgebieden wordt gestimuleerd. In samenwerking met de gemeenten zal daarnaast in en rond het Westland en Aalsmeer een herinrichting van de wegen en sloten plaatsvinden. Dit levert een bijdrage aan de verbetering van de agrologis-tiek in deze economisch vitale glastuinbouwgebieden

Instrumenten

De Infrastructuurregeling Glastuinbouw (IRG) levert een financiële bijdrage aan de verbetering van de infrastructuur in de glastuinbouwgebieden Westland en Aalsmeer.

Met de Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (STIDUG) wordt de inrichting van duurzame glastuinbouwgebieden ondersteund. De financiering verloopt via het ILG.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator

Referentie- Peildatum waarde

Raming 2008

Streef- Planning waarde

Bron

Output

  • 1. 
    Aantal Infrastructurele projecten Westland/ Aalsmeer
  • 2. 
    Aantal ha Stidug-projecten (ILG)

0 0 ha

2005 2006

12

800 ha in uitvoering

14 2009

800 ha 2013 afgerond

DLG DLG

  • 1. 
    De indicator geeft aan hoeveel projecten LNV in het Westland en Aalsmeer financieel ondersteunt.

23 Natuur

Algemene beleidsdoelstelling

Het Rijk streeft naar het zekerstellen van de biodiversiteit door behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van de natuur en het vergroten van de kwaliteit van de leefomgeving. Het algemene beleidsdoel is dat er in 2020 duurzame condities zijn voor het voortbestaan van alle in 1982 van nature in Nederland voorkomende soorten en populaties. Daarnaast onderstreept Nederland ook de EU-doelstelling dat per 2010 de achteruitgang van de – huidige – biodiversiteit een halt moet zijn toegeroepen.

Omschrijving

Natuur is een essentiële levensbehoefte voor de mens. Zij verbindt mensen en functies zoals economisch vestigingsklimaat, luchtkwaliteit, gezondheid en recreatie. Behoud en op termijn verbetering van de biodiversiteit zijn een belangrijke voorwaarde voor de natuur in ons land en daarmee voor een leefbare samenleving. Een sterke biodiversiteit is de levensverzekering voor huidige en toekomstige generaties. Om de biodiversiteit te versterken worden wettelijke kaders (Natuurbeschermingswet en Flora- en Faunawet), subsidie-instrumenten (voor verwerving, inrichting en beheer van natuur) en voorlichting ingezet. Op deze manier moet in 2018 in Nederland 728 500 ha Ecologische Hoofdstructuur (EHS) tot stand zijn gekomen met een natuurkwaliteit zoals die omschreven staat in het Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland (MJP2) voor de periode 2007–2013 en de Nota Ruimte. Voor de natuur is het van essentieel belang dat mensen zich er mee verbonden voelen. Daarom wordt veel nadruk gelegd op het agrarisch en particulier natuurbeheer, juist ook bij de totstandbrenging van de EHS. Ook is draagvlak bij en participatie van stakeholders in de samenleving van belang. Daarom wordt ook geïnvesteerd in educatie, voorlichting en vermaatschappelijking.

Met de EHS levert Nederland een bijdrage aan het Europees netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Dit zijn verplichtingen die voortvloeien uit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Beide richtlijnen verplichten de lidstaten de in de geselecteerde natuurgebieden aanwezige natuurwaarden in stand te houden. Het gaat daarbij om duurzame populaties van soorten en habitattypen waarvoor Nederland in Europees verband belangrijk is. De Vogel- en Habitatrichtlijngebieden liggen grotendeels binnen de EHS.

Het verbeteren van de juiste milieu- en watercondities is nodig voor het behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit in de EHS, inclusief de Natura-2000-gebieden.

Het beschermen en behouden van de landschappelijke, cultuurhistorische, archeologische en aardkundige waarden van de EHS vindt plaats via bestaande wettelijke en ruimtelijke kaders (bijvoorbeeld Monumentenzorg en Nota Ruimte) en beheer (zoals het beheer van landschapselementen in de Nationale Landschappen).

In het natuurbeleid wordt steeds meer ingezet op de ontwikkeling van een integrale benadering van soorten en gebieden. Soorten worden gekoppeld aan leefgebieden waardoor met maatregelen meerdere soorten tegelijk actief beschermd worden. Deze benadering betekent een versterking van de traditionele soortenbescherming. Het natuurbeleid richt zich verder op het beheren van natuur buiten de EHS zoals het weidevogelbeheer en de opvang van overwinterende vogels. Dit alles gebeurt in samenhang met het beheer en herstel van belangrijke (agrarische) cultuurlandschappen zoals geformuleerd in het beleid voor de Nationale Landschappen. Nederland levert een belangrijke bijdrage aan de internationale afspraken die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld tegen te gaan en werkt mee aan een

wereldwijde aanpak van duurzame ontwikkeling en behoud van biodiversiteit. Daartoe worden onder andere overeenkomsten gesloten met internationale organisaties en worden subsidies verstrekt aan internationale projecten.

De komende jaren ligt het accent, naast de kwantitatieve doelen, op het versterken van de kwaliteit van de EHS. Zoals in de Nota Ruimte is vermeld, zullen met provincies en terreinbeheerders afspraken worden gemaakt over de kwaliteit van de natuur. Het natuurbeleid zal plaatsvinden in de context van het streven naar een duurzame wereld zoals het Kabinet verwoord heeft in het coalitieakkoord en het beleidsprogramma. Duurzame ontwikkeling is daarmee het afwegingskader waarbinnen natuurbeleid tot stand komt.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

14%

16%

Verantwoordelijkheid LNV

LNV draagt verantwoordelijkheid voor een gezonde, natuurlijke leefomgeving voor mens, dier en plant. LNV bereikt dit door: + Het nakomen van de internationale afspraken op het gebied van het

behoud en de ontwikkeling van de biodiversiteit in de wereld; + Het (doen) uitvoeren van wet- en regelgeving op het terrein van natuurbescherming en natuurontwikkeling, waaronder de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet; + De totstandkoming van de EHS in 2018; + Het vergroten van de deelname van agrariërs en andere particuliere

grondeigenaren aan de realisatie van de EHS; + Het beheer van natuur en landschap buiten de EHS; + Via de Wet Inrichting Landelijk Gebied, die op 1 januari 2007 in werking is getreden, hebben de provincies de regie gekregen op het realiseren van Rijksdoelen waarover het Rijk en de provincies afspraken hebben gemaakt in de afgesloten ILG bestuursovereenkomsten. De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd staan herkenbaar opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het Investeringsbudget Landelijk Gebied ter beschikking aan de provincies. LNV blijft eindverantwoorderlijk voor de realisatie van de EHS; + Vermaatschappelijking van het natuurbeleid.

Externe factoren

+ Klimaatverandering: exoten.

+ Toename van het ruimtebeslag door infrastructuur, stedelijke bebouwing en bedrijventerreinen. + Milieu-effecten van onder andere industrie, vervoer en landbouw.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de doelstellingen met betrekking tot de biodiversiteit en

de EHS heeft de volgende maatschappelijke effecten:

+ dat in Nederland een leefomgeving wordt gecreëerd waarin het prettig

is te wonen, te werken en te recreëren; + dat planten en dieren in Nederland duurzaam kunnen voorbestaan; + dat overheden, burgers en bedrijven zich bewust worden van de

waarden van en verantwoordelijkheden voor natuur.

Meetbare gegevens bij algemene doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Outcome

           
  • 1. 
    «soorten»

106

20022

1101

100

2020

LNV, CBS

  • 2. 
    «populaties» (mate van

Gunstig: 19%

2007

Gunstig: 19%

Gunstig: 29%

2013

LNV

instandhoudhouding van

Zeer on-

 

Zeer on-

Zeer

   

omvang van populaties)

gunstig: 47%

 

gunstig: 47%

ongunstig: 37%

   

Op basis van de 2e reeks Rode Lijsten (opgesteld tussen 2002 en ca. 2010) Op basis van de 1e reeks Rode Lijsten (opgesteld tussen 1994 en 2002)

Toelichting

Op basis van bevindingen in de monitoring en evaluatie van de Agenda Vitaal Platteland is gekozen voor 3 indicatoren die een goede weergave vormen van het natuurbeleid in brede zin. Hiervan zijn 2 opgenomen in de begroting 2008 en wordt 1 opgenomen in de begroting 2009 (zie punt 3).

Het biodiversiteitsbeleid bevat een drieledige streefwaarde, namelijk:

+ Het aantal op de rode lijst staande bedreigde soorten in Nederland, gecombineerd met de ernst van de bedreiging is in 2020 niet groter dan in de periode 1994–2002;

+ Het percentage omvang van populaties met een gunstige staat van instandhouding is in de periode 2007–2013 met 10% toegenomen ten opzichte van de meting in de periode 2000–2007 en de omvang van populaties met een zeer ongunstige staat van instandhouding is in de periode 2007–2013 met 10% afgenomen ten opzichte van de periode 2000–2007;

+ De indicator «kwaliteit en kwantiteit» hoofdecosystemen wordt

weergegeven middels een in ontwikkeling zijnde kaart «natuurtypen». Naast een twintigtal natuurtypen wordt de kwaliteit per natuurtype weergegeven middels een huidig en een gewenst kwaliteitsniveau.

  • 1. 
    De indicator «soorten» geeft het verloop aan van het aantal bedreigde soorten in ons land. Dat is hier het totaal aantal soorten dat op officiële Nederlandse Rode Lijsten is aangemerkt als «verdwenen», «ernstig bedreigd», «bedreigd», «kwetsbaar» of «gevoelig». Deze indicator is gebaseerd op een voorlopige selectie van rode lijsten. Het betreft alleen die rode lijsten waarvan op dit moment een tweede reeks is opgesteld. Zodra voor alle, relevante rode lijsten een tweede reeks is

2

Budgettaire gevolgen van beleid

opgesteld, wordt de keuze gemaakt welke lijsten representatief zijn voor het beleid. De meetgegevens in de bovenstaande tabel zullen naar aanleiding van die keuze worden aangepast.

  • 2. 
    De indicator «populaties» geeft de staat van instandhouding aan van de Europees-rechtelijk belangrijke populaties en habitats van soorten in Nederland. Voor de uitwerking van deze indicator is aangesloten bij de rapportage over de habitatrichtlijn over de periode 2002–2006 die eind juli 2007 naar de Europese commissie is gestuurd. De verplichte rapportage over de vogelrichtlijn die in 2008 naar de Europese Commissie wordt gestuurd kan in de volgende begroting aan de indicator worden toegevoegd.
  • 3. 
    In de begroting 2009 zal de indicator «kwaliteit en kwantiteit van hoofdecosystemen» worden weergegeven middels een te ontwikkelen kaart «natuurtypen». Naast ongeveer twintig natuurtypen, zal per natuurtype een huidig en gewenst kwaliteitsniveau worden toegekend. De kaart «Natuurtypen» is nog in ontwikkeling.
 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

769 120

2 192 211

288 473

281 309

283 936

264 427

266 640

– waarvan garanties

75 186

85 715

58 813

51 271

57 575

34 787

36 419

Uitgaven

418 103

508 058

516 929

511 288

508 302

480 826

474 996

Programma-uitgaven

348 272

442 065

444 684

441 358

439 698

414 275

408 445

waarvan juridisch verplicht

   

320 294

315 026

317 867

296 730

294 518

23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur

75 080

85 803

81 843

87 523

91 229

77 198

79 936

waarvan ILG:

             

Verwerven EHS

 

22 626

30 551

28 533

40 424

33 487

35 986

Verwerven en inrichten Westerschelde

 

11 882

17 683

22 324

12 109

   

waarvan niet ILG:

             

Verwerven droge EHS

42 257

27 083

3 883

3 940

3 970

4 023

4 262

Rente en aflossing

21 441

22 126

29 726

32 726

34 726

39 688

39 688

Grondwaardebepaling

3 001

           

Natte natuur

8 381

2 086

         

23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur

47 373

122 116

141 272

131 830

128 675

120 794

114 801

waarvan ILG:

             

Inrichten EHS

 

57 995

69 753

64 788

63 685

60 130

61 157

Inrichten robuuste verbindingen

 

8 768

16 407

17 304

16 200

16 712

13 342

Milieukwaliteit EHS en VHR

 

36 290

39 496

31 309

32 079

32 502

29 717

Waarvan niet ILG:

             

Inrichten EHS

32 777

4 299

5 412

5 452

5 483

5 140

4 232

Mainport Rotterdam

 

8 244

6 224

6 267

6 310

6 310

6 353

Natte natuur

14 596

6 520

3 980

6 710

4 918

   

23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur

164 817

161 256

157 338

160 867

160 799

156 214

155 995

waarvan ILG:

             

– Programma beheer

 

93 234

93 203

96 710

96 933

93 179

92 960

– Natuur overig

 

2 400

2 311

2 311

2 292

578

578

Waarvan niet ILG:

             

– Beheer door SBB

50 493

53 806

48 240

48 206

47 926

47 018

47 018

– Beheer door particuliere natuurbeschermings-

             

organisaties (SN)

57 310

           

– Particulier natuurbeheer (SN-functiewijziging)

6 725

           

– Agrarisch natuurbeheer (SAN)

47 779

           

– Behoud en herstel historische buitenplaatsen

2 510

3 075

3 040

3 005

2 935

2 935

2 935

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

– Overig beheer

 

8 741

10 544

10 635

10 713

12 504

12 504

23.14 Beheer natuur buiten EHS en beschermen

             

van de internationale biodiversiteit

61 002

72 890

64 231

61 138

58 995

60 069

57 713

waarvan ILG:

             

– Bijdrage nationale parken

 

4 034

3 800

3 714

3 538

3 467

3 467

– Soortenbescherming

 

1 240

1 156

1 156

1 156

1 156

1 156

– Beheer van natuur buiten EHS

 

9 859

7 895

8 619

9 352

10 255

10 891

waarvan niet ILG:

             

– Gegevensautoriteit natuur

 

7 063

6 000

4 000

2 000

2 000

 

– Beheer door SBB

12 504

12 083

10 766

10 923

11 134

11114

10 782

Beheer door particuliere natuurbeschermings-

             

organisaties (SN)

             

– Bijdrage nationale parken

5 403

1 870

1 885

1 885

1 886

1 953

1 953

– Faunafonds

10 694

8 500

8 610

8 520

8 340

8 340

8 340

– Overige nationale bijdragen

30 375

15 615

15 157

15 794

15 456

15 268

14 608

– Internationale subsidies en contributies

2 026

2 437

2009

1 980

1 924

1 977

1 977

– Natuurbeschermingswet

 

4 411

5 930

3 552

3 449

3 599

3 599

– Soortenbescherming

 

5 778

1 023

995

940

940

940

Apparaatsuitgaven

69 831

65 993

72 245

69 930

68 604

66 551

66 551

U23.21 Apparaat

7 196

6 891

6 442

6 244

5 849

5 056

5 056

U23.22 Baten-lastendiensten

62 635

59 102

65 803

63 686

62 755

61 495

61 495

Ontvangsten

47 418

11 956

85 795

18 515

25 462

21 060

21 060

Toelichting

Verplichtingen ILG

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied. De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Dit houdt in dat het verplichtingenbudget in 2007 fors hoger is dan in de daarop volgende jaren.

Grafiek budgetflexibiliteit

 
                   
         
         

80%-70%-

         
                 
                 
           

40%-

         
                 

30%-20%-10%-

 
                 
                 
                 
                   

23.11

23.12

23.13

23.14

beleidsmatig gereserveerd bestuurlijk gebonden juridisch verplicht

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

Ambtelijk personeel Directie Natuur

Materieel

Overig apparaat

Bijdrage aan DLG

Bijdrage aan DR

Bijdrage aan AID

Totaal apparaatsuitgaven

5 848 594

41 885

19 261

4 657

72 245

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

EU-bijdragen Opbrengsten jachtakten Bijdragen van derden Overige Totaal

2 096 1 031

82 106 562

85 795

In het bestuursakkoord tussen Rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten. De bijdrage van de provincies is via een verhoging van het ontvangsten- en uitgavenkader met € 70 mln

verwerkt. Gelijktijdig is € 70 mln. afgeroomd ten gunste van het generale beeld, volledig in lijn met coalitieakkoord. De bijdrage van de provincies betreft derhalve geen intensivering.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. start

B.  afgerond

Beleidsdoorlichting

– Natuur

23

A. 2008

Effectenonderzoek

– Natuurbalans

23.11 t/m 23.14

A. 2007

B.  2008

 

– Meerjarenprogramma Ontsnippering

23.11

A. 2007

B. 2009

23.11 Verwerven Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het verwerven van gronden ten behoeve van de terreinbeherende organisaties ten behoeve van het realiseren van de EHS.

Instrumenten

Investeringsbudget Landelijk Gebied.

Verwerven EHS: Voor Staatsbosbeheer door middel van rijksfinancie-ring van grondaankopen door de Dienst Landelijk Gebied/Bureau Beheer Landbouwgronden (DLG/BBL). Vanwege de geplande afronding van de EHS in 2018 worden de laatste grondaankopen in 2015 uitgevoerd. Alleen voor de tweede tranche robuuste verbindingen wordt ook na 2015 nog grond aangekocht.

Rente en aflossing: Voor de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties (de Vereniging Natuurmonumenten en de 12 provinciale Landschappen) wordt het rijksaandeel in de grondverwerving gefinancierd door middel van jaarlijkse leningen van de Staat aan de Vereniging Natuurmonumenten waarbij het Rijk de kosten van de rente en aflossing voor zijn rekening neemt. Voor de grondaankopen ontvangen de particuliere terreinbeherende organisaties een subsidie van LNV in de kosten van de grondverwerving. Het aandeel van de provincies in de aankopen voor de particuliere natuurbeschermingsorganisaties wordt gefinancierd via provinciale regelingen.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicatoren

Oorspronkelijke

Restant taakstelling

Taakstelling

Taakstelling 2008

 

taakstelling

1-1-2007

2007-2013

(niet ILG-onderdelen)

NIEUWE EHS

130 904 ha

36 770 ha

23 611 ha

 

Nieuwe natuur

111 741 ha

19 959 ha

16 032 ha

 

– waarvan NURG

7 000 ha

Pm ha

 

PM ha

– waarvan Maaswerken I (Grensmaas

1 320 ha

Grensmaas: 523 ha

 

Grensmaas: 100 ha

+ Zandmaas I)

 

Zandmaas I: 338 ha

 

Zandmaas I: 50 ha

– waarvan Maaswerken II (Zandmaas

II) – waarvan overige nieuwe natuur

460 ha

410 ha

281 ha

 

102 961 ha

     

Robuuste verbindingen

16 303 ha

14 653 ha

5 722 ha

 

Natte Natuur

2 860 ha

2 158 ha

1 857 ha

 

Westerschelde (bestaande EHS)

600 ha

600 ha

600 ha

 

De prestaties voor de periode 2007–2013 zijn berekend op basis van het LNV-budget en de bijdragen van derden (V&W, VROM en Provincies).

Motivering

23.12 Inrichten Ecologische Hoofdstructuur

Het inrichten van gronden in de EHS om de juiste fysieke condities te verkrijgen die nodig zijn om de gewenste natuurdoelen en de gewenste kwaliteit te kunnen realiseren. Het aanwezig zijn van de juiste fysieke condities maakt vervolgens een effectief beheer mogelijk. De inrichting betreft zowel gronden die LNV verwerft en doorlevert aan de terreinbeherende organisaties als gronden die in bezit zijn van particulieren.

Instrumenten

+   Investeringsbudget Landelijk Gebied;

+   Landinrichting;

+   Natuur buiten landinrichting (projectsubsidies);

+   Inrichtingsmaatregelen via Programma Beheer;

+   Inrichting op grond van de Nota Nadere Uitwerking Rivierengebied

(NURG) en Maaswerken via V&W;

+   Samenwerkingsovereenkomst Veiligheid en Natte Natuur;

+   Meerjarenprogramma Ontsnippering.

Inrichting van gronden vindt plaats wanneer de planologische functie wijzigt van bijvoorbeeld de bestemming «landbouw» in de bestemming «natuur». De inrichting is mede gericht op de ter plaatse voorkomende bedreigde soorten, met name de doelsoorten in het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid.

Het Rijk heeft voor de EHS inmiddels veel grond gekocht. Een groot deel hiervan is nog niet ingericht. In veel gevallen gaat het hierbij om zogenaamde ruilgronden die bij de verwerving reeds aan de EHS worden toegerekend. Deze ruilgronden worden gebruikt in landinrichtingsprojecten. Het systeem van landinrichting brengt echter met zich mee dat het enkele jaren duurt voordat een project wordt afgerond. Gedurende die jaren worden er wel inrichtingskosten gemaakt (het «onderhanden werk»). Deze hectares worden «natuur» als het gehele project gereed is en de ruilgronden worden doorgeleverd aan een particuliere natuurbeschermingsorganisatie of Staatsbosbeheer. Dit leidt er toe dat er pas sprake is van afgeronde inrichting ten behoeve van de EHS als het landinrichtingsproject in zijn geheel wordt opgeleverd. In de onderstaande tabel staan de prestaties in hectares vermeld.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicatoren

Oorspronkelijke

Restant taakstelling

Taakstelling

Taakstelling 2008

 

taakstelling

1-1-2007

2007-2013

(niet ILG-onderdelen)

NIEUWE EHS

177 315 ha

124 998 ha

56 699 ha

 

Nieuwe natuur

146 450 ha

96 878 ha

45 714 ha

 

-waarvan NURG

7 000 ha

PM ha

 

PM ha

– waarvan Maaswerken I (Grensmaas

1 320 ha

Grensmaas: 750 ha

 

Grensmaas: 750 ha

+ Zandmaas I)

 

Zandmaas I: 570 ha

 

Zandmaas I: PM ha

– waarvan Maaswerken II

460 ha

     

– waarvan overige nieuwe natuur

100 594 ha

PM ha

39 527 ha

 

Robuuste verbindingen

24 365 ha

24 365 ha

7 230 ha

 

Natte Natuur

6 500 ha

3 755 ha

3 755 ha

 

Aanpak verdroging, verzuring en

300 projecten

300 projecten

300 projecten

 

vermesting

       

De inrichting van natte natuur betreft:

+ grootschalige, kenmerkende natte natuur in en langs de grote wateren van zowel de Zuid Hollandse Delta als het IJsselmeergebied met mogelijkheden voor recreatief medegebruik;

+ realisatie van beekherstel en natte oeverlanden in de drie noordelijke provincies (herstel van reeds bestaande natuur);

+ het reguliere programma Herstel en Inrichting Rijkswateren van Verkeer en Waterstaat. Dit programma betreft herstel- en inrichtingsmaatregelen ter verbetering van de ecologische kwaliteit van de Rijkswateren;

+ Zandmaas pakket II (460 ha): grootschalige kenmerkende natte natuur in de Zandmaas, waarbij waar mogelijk de natuurontwikkeling gecombineerd wordt met hoogwaterbescherming.

23.13 Beheren Ecologische Hoofdstructuur

Motivering

Het in een samenhangend netwerk beheren van bestaande natuur, de aangewezen Natuurbeschermingsgebieden, Natura-2000-gebieden en 20 Nationale Parken. Het beheer is primair bedoeld om bestaande natuurwaarden (planten, dieren en ecosystemen) in stand te houden en zo mogelijk te verbeteren. Een belangrijke nevendoelstelling van beheer is het voldoen aan recreatieve behoeften en de openstelling van natuurterreinen door particulieren en particuliere natuurbeschermingsorganisaties, tenzij bijzondere soorten of ecosystemen daardoor niet goed kunnen voortbestaan.

Het beheer biedt voldoende mogelijkheden en garanties voor de bescherming van de bedreigde soorten die van de beheerde gebieden afhankelijk zijn (met name de doelsoorten van het Meerjarenprogramma Uitvoering Soortenbeleid).

De budgetten voor beheer binnen en buiten de EHS maken voor een groot deel onderdeel uit van het ILG en omvatten het natuurbeheer, agrarisch natuurbeheer en landschapsbeheer, zowel binnen als buiten de EHS.

Instrumenten

Wet- en regelgeving (Internationale afspraken Wetlands-conventie,

Vogel- en Habitatrichtlijn;

Natuurbeschermingswet, Flora- en faunawet;

Programma Beheer;

Subsidies en het Investeringsbudget Landelijk Gebied;

De voorlopige Landelijke Natuurdoelenkaart;

Soortenbeschermingsprogramma’s;

Behoud en herstel historische buitenplaatsen;

Convenanten met terreinbeherende organisaties;

Nationale parken.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicatoren

Oorspronkelijke

Restant taakstelling

Taakstelling

Taakstelling 2008

 

taakstelling

1-1-2007

2007-2013

(niet ILG-onderdelen)

BEHEER EHS

728 500 ha

593 491 ha

   

Waarvan NIEUWE EHS

275 000 ha

139 991 ha

73 410 ha

 

Particulier beheer

110 043 ha

35 413 ha

33 789 ha

 

– door PNB’s

67 272 ha

25 283 ha

14 749 ha

 

– door functiewijziging

42 771 ha

10 130 ha

19 041 ha

 

Agrarisch natuur beheer

97 685 ha

58 082 ha

28 586 ha

 

– waarvan ganzenfoerageergebieden

35 000 ha

32 736 ha

6 380 ha

 

Staatsbosbeheer

67 272 ha

46 496 ha

   

Waarvan BESTAANDE EHS

453 500 ha

453 500 ha

   

– door PNB’s

182 174 ha

182 174 ha

   

– door Staatsbosbeheer (niet ILG)

130 218 ha

130 218 ha

   

– hectares gefinancierd door derden

141 108 ha

141 108 ha

   

Behoud en herstel historische

200 plaatsen

200 plaatsen

   

buitenplaatsen

       

De prestaties voor de periode 2007–2013 zijn berekend op basis van het LNV-budget en de bijdragen van derden (V&W, VROM en Provincies).

23.14 Beheer van de natuur buiten de EHS en beschermen van de internationale biodiversiteit

Motivering

Nationaal

+ Voldoen aan de internationale verplichting om een of meer nationaal

of internationaal belangrijke ecosystemen als nationaal park aan te

wijzen. + Het bieden van duurzame bescherming aan alle doelsoorten van het

soortenbeleid. + Vermaatschappelijking van het natuurbeleid.

Internationaal

+ Voldoen aan de internationale verplichtingen die tot doel hebben het verlies aan biodiversiteit in de wereld een halt toe te roepen.

+ Het verduurzamen van handelsketens (m.n. hout, soja en palmolie), het beschermen en duurzaam gebruiken van ecologische netwerken (waaronder Natura-2000 en het PAN-Europees-Ecologische Netwerk), duurzaam gebruik en beheer van mariene biodiversiteit (inclusief verduurzaming visserij) en het ontwikkelen van nieuwe financierings-mogelijkheden voor biodiversiteit.

Instrumenten

Het beheer buiten de EHS heeft betrekking op bestaande natuur (door SBB, PNB’s en particulieren) en agrarisch natuurbeheer (ganzenfoerageer-gebieden, wintergasten, weidevogels en natuurbraak.) + Investeringsbudget Landelijk Gebied;

+ Wet- en regelgeving zoals Flora- en faunawet, Vogel- en habitatrichtlijn, Internationale verdragen en richtlijnen binnen de EU, Subsidies; + Overeenkomsten met internationale organisaties; + Soortenbeschermingsprogramma’s, mogelijk geïntegreerd via de leefgebieden. Voor alle doelsoorten wordt getracht een gunstige staat van instandhouding te realiseren; + Nationale parken: Nederland heeft zich in internationaal verband verplicht om grootschalige gebieden die één of meer nationaal of internationaal belangrijke ecosystemen vertegenwoordigen, als Nationaal Park aan te wijzen. Het voorgenomen stelsel van 20

nationale parken is met de instelling van het 20e park De Alde Feanen in 2006 afgerond. De aandacht gaat nu uit naar de kwaliteitsverbetering van de parken door uitbreiding, bevorderen van (ook internationale) samenwerking tussen de parken en uitvoering van een investeringsprogramma;

Internationaal natuurbeleid: het nakomen door Nederland van internationale verplichtingen; het actief bijdragen van Nederland in internationaal verband aan de wereldwijde aanpak van een duurzame ontwikkeling en behoud van de biodiversiteit. Dit vindt plaats door het versterken van beschermde gebieden, bufferzones en andere elementen van ecologische netwerken. Daarnaast streeft LNV naar het verduurzamen van het gebruik van biodiversiteit en het verminderen van negatieve effecten van Nederlands handelen op de biodiversiteit in het buitenland (met name ten aanzien van de ketens hout, soja en palmolie), en naar het behoud en duurzaam gebruik van mariene biodiversiteit (inclusief het verduurzamen van de visserij) en agrobiodi-versiteit. Voor de programmering van het internationale biodiversi-teitsbeleid bereidt het Kabinet het Beleidsprogramma Biodiversiteit Internationaal 2 (BBI 2) voor, de opvolger van het BBI. Voor de uitvoering hiervan zal de interdepartementale samenwerking worden geïntensiveerd. Daarnaast is instelling van een Taskforce Biodiversiteit en Natuurlijke Hulpbronnen voorzien, waarin maatschappelijke partijen vertegenwoordigd zullen zijn, ten einde het maatschappelijk commitment bij het biodiversiteitsbeleid verder te versterken; Regelingen en overeenkomsten ter bevordering van de bewustwording van de waarden van en verantwoordelijkheden voor natuur, biodiversiteit en duurzaamheid.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicatoren

Oorspronkelijke

Aantal ha in beheer op

Taakstelling 2008 niet

 

taakstelling

1-1-2007

ILG-onderdelen

Bestaand bos, natuur en landschap

96 500 ha

77 650 ha

 

– door PNB’s

48 628 ha

43 955 ha

 

– door Staatsbosbeheer

32 542 ha

33 695 ha

 

– hectares gefinancierd door derden

15 330 ha

   

Agrarisch natuurbeheer buiten EHS

21 000 ha

25 287 ha

 

Ganzenfoerageergebieden

30 000 ha

27 887 ha

 

Internationale natuurprojecten en contributies

75 projecten

 

75 projecten

24 Landschap en Recreatie

Algemene beleidsdoelstelling

Ontwikkelen, versterken en behouden van landschappen en een recreatief aantrekkelijk Nederland.

Omschrijving

Het landschap heeft belangrijke waarden voor de samenleving. De verschillende landschappen hebben een eigen identiteit en kwaliteit en vertegenwoordigen belangrijke cultuurhistorische, architectonische, ecologische, recreatieve en esthetische waarden. Het Rijk wil het Nederlands landschap in al zijn diversiteit voor de toekomst behouden en ontwikkelen, met daarbij speciale aandacht voor de Nationale landschappen als onderdeel van de nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur.

Het aanbod en de diversiteit van gebieden en plaatsen voor dagrecreatie is niet toereikend om tegemoet te komen aan de maatschappelijke behoefte en wens om te ontspannen. De toegankelijkheid van het landelijk gebied voor recreatief gebruik is nog onvoldoende en staat bovendien onder grote druk met name in de Randstedelijke gebieden. Daarom wil het Rijk het landelijk gebied aantrekkelijk en toegankelijk maken voor dagrecreatie. Het accent in het beleid ligt op het realiseren van grootschalige recreatiegebieden in en om steden, de Nationale Landschappen en de Landelijke Routenetwerken. Daarnaast is ruimte voor recreatief ondernemerschap gewenst ter vergroting en versterking van het aanbod van recreatieve voorzieningen.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

21%

11%

21%

44%

Groen en de Stad

Burgers vragen nadrukkelijk om meer aandacht voor een groene leefomgeving. Om de waarde van groen voor de stad en zijn bewoners explicieter zichtbaar te maken worden Groen in en om de stad (GIOS) en Recreatie om de stad (RodS) bij begroting 2008 samengevoegd tot «Groen en de Stad».

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor:

+ Vier nationale beleidsprioriteiten: nationale landschappen, toegankelijke gebieden in en om de stad (Groen en de Stad), Landelijke Routenetwerken en het beheer van recreatiegebieden en recreatieve voorzieningen;

De Rijksdoelen die via het ILG worden gerealiseerd en herkenbaar zijn

opgenomen onder de operationele doelen. LNV stelt hiertoe het

budget ter beschikking aan de provincies;

Het Rijk concentreert zijn verantwoordelijkheid en middelen voor het

landschapsbeheer en investeringen in landschap in de Nationale

Landschappen;

Het Rijk heeft een specifieke verantwoordelijkheid voor het behoud en

de ontwikkeling van de cultuurhistorie in de Nationale Landschappen.

Een deel van het Belvedèrebudget is daarom ingebracht in het ILG

voor Nationale Landschappen;

Faciliteren en stimuleren van activiteiten gericht op het generieke

landschapsbeleid, de genoemde beleidsdoelstellingen en van overige

zaken, zoals projectfinanciering en landschapsplanning;

Versterking recreatiesector, onder andere door het leveren van kennis

en deskundigheid.

Daarnaast is de minister van VROM mede verantwoordelijk voor de

ruimtelijke aspecten bij de uitvoering van nationale landschapsbeleid.

Externe factoren

Behalen van deze beleidsdoelstelling hangt vooral af van: + Participatiebereidheid van particuliere organisaties; + Mate van verstedelijking; + Ontwikkeling grondprijzen.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de beide algemene beleidsdoelstellingen hebben als

effecten:

+ Behoud van de landschappelijk kwaliteiten van de Nationale Landschappen;

+ Verbeterde kernkwaliteiten (natuurwaarde, culturele waarde, gebruikerswaarde en belevingswaarde) van nationale en overige landschappen;

+ Toename van gebruik en tevredenheid van groene gebieden in en om de stad;

+ Toegenomen gebruikerswaarde van recreatiegebieden.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Indicator

Referentie waarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Recreatie

         

Gebruik en tevredenheid recreatieve voorzienin-

Nulmeting vindt

2007

Zelfde niveau als rest

2013

Alterra +

gen in de Randstad en optimale ontsluiting

plaats in 2007

 

van Nederland en op 10

 

WOoN

recreatief groen

   

minuten fietsafstand bereikbaar

   

Landschap

         

De beleving van kwaliteit van Landschappen

Nulmeting vindt

2007

Positieve beleving

2020

Alterra

inclusief Nationale landschap

plaats in 2007

 

landschap is in 2020 met 25% toegenomen, incl. de Nationale Landschappen

 

en MNP

Sociaal Economische Vitaliteit

         

De sociaal economische ontwikkeling op het

Nulmeting vindt

2007

De ontwikkeling op het

2013

WOoN

platteland in vergelijking met de stad (wonen,

plaats in 2007

 

platteland houdt mini-

   

werken en voorzieningen)

   

maal gelijke tred met die in de stad

   

De indicator voor recreatie is gericht op het gebruik en de tevredenheid over recreatieve gebieden in de Randstad. De focus op de Randstad vloeit

voort uit het feit dat het overgrote deel van de rijksmiddelen in dit gebied wordt ingezet. Daarbij wordt gestreefd naar een optimale toegankelijkheid van recreatief groen vanuit de stad. Dit kan zowel groen in de stad betekenen zoals parken, groen in de wijk of kwalitatief hoogwaardige groenstroken, als (grootschalig) groen om de stad betreffen. In 2007 wordt een nulmeting uitgevoerd voor deze indicator.

Voor het landschap is het streven in 2020 de positieve beleving van het landschap met 25% toe te laten nemen. Deze streefwaarde heeft betrekking op landschap binnen en buiten de Nationale Landschappen. In 2007 wordt een nulmeting uitgevoerd.

Het beleid richt zich op een vitaal platteland. In dat kader is een outcome-indicator, gericht op de sociaal-economische ontwikkeling op het platteland opgenomen bij dit beleidsartikel, zodat de ontwikkelingen op dit vlak zichtbaar in beeld worden gebracht. Het streven daarbij is dat de ontwikkeling gelijke tred houdt met de stad. De belangrijkste onderdelen voor deze graadmeter voor de sociaal-economische vitaliteit op het platteland zijn wonen, werken en voorzieningen.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

244 588

680 950

80 189

79 745

78 405

73 782

76 505

Uitgaven

164 626

187 505

177 693

181 564

177 855

142 605

142 909

Programma-uitgaven

– waarvan juridisch verplicht

24.11 Nationale Landschappen waarvan ILG Nationale landschappen waarvan niet ILG

Toegankelijkheid nationale landschappen – Versterking, beheer en behoud landschapskwaliteiten

Cultuurhistorie/ Belvedère Monitoring, onderzoek en communicatie – Landinrichting

24.12 Landschap Algemeen waarvan ILG Landschap generiek waarvan niet ILG Veenweidegebieden Projectfinanciering Inrichting, verbeteren ruimtelijke natuur

24.13 Groen en de Stad waarvan ILG

Groen en de Stad (grootschalig groen) waarvan niet ILG Verwerving groen en de Stad Inrichting groen en de Stad Beheer groen en de Stad Kaderwet LNV projectbijdrage Groene partners Netwerk veelzijdig platteland

 

30 841

155 095

140 725

145 227

142 329

108 844

109 757

   

84 741

83 487

82 359

52 109

51 708

26 281

19 018

18 851

24 376

22 609

22 156

23 138

 

12 954

12 731

18 300

17 060

16 607

17 589

1 339

           

9 718

4 327 440

4 123 440

4 119 440

4 112

4 112

4 112

512

1 297

1 557

1 517

1 437

1 437

1 437

14 712

           

12 276

10 854

4 554

2 855

2 063

2 138

2 138

 

2 874

2 618

918

126

126

126

 

3 000

         

3 772

4 980

1 936

1 937

1 937

2 012

2 012

8 504

           

49 729

85 078

79 125

79 503

79 760

48 860

49 310

 

82 244

70 406

70 764

71 005

42 846

43 296

38 004

100

         

8 811

           
   

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

2 914

2 734

2 719

2 739

2 755

14

14

   

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

   

2 000

2 000

2 000

2 000

2 000

bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

24.14 Recreatie

42 555

40 145

38 195

38 493

37 897

35 690

35 171

waarvan ILG

             

Groene Hart Impuls

             

Inrichting voor toegankelijkheid buiten nationale

             

landschappen

3 019

           

Toegankelijkheid

 

10 583

6 481

6 569

5 991

3 901

3 050

Routenetwerken

 

5 437

5 236

5 236

5 236

5 236

5 236

waarvan niet ILG

             

Routenetwerken

5 301

561

225

225

225

225

225

Groene Hart Impuls

2 964

           

Kennis en deskundigheid voor recreatie

1 818

1 813

1 653

1 712

1 728

1 766

1 807

Staatsbosbeheer voor recreatieve voorzieningen

20 919

21 044

23 516

23 689

23 700

23 545

23 836

Midden-Delfland

8 534

707

1 084

1 062

1 017

1 017

1 017

Apparaatsuitgaven

33 785

32 410

36 968

36 337

35 526

33 761

33 152

U24.21 Apparaat

5 456

4 409

4 279

4 164

3 935

3 477

3 477

U24.22 Baten-lastendiensten

28 329

28 001

32 689

32 173

31 591

30 284

29 675

Ontvangsten

8 057

28 376

28 529

28 559

28 559

5 660

5 660

Toelichting

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor: + Groen en de Stad (€ 2 mln) op OD 24.13 Beheer groen en de stad; + Groene Partners (€ 2 mln) op OD 24.13 GroenePartners; + Versterken van netwerken op het gebied van veelzijdig platteland (€ 2 mln) op OD 24.13 Netwerk veelzijdig Platteland.

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Het verplichtingenbudget is derhalve in 2007 fors hoger dan in latere jaren.

Grafiek budgetflexibiliteit

100%

90%

80%-70%-60%-50%-40%-30% 20%-10%-0%

_

24.11

1                                I                                I                                I

24.12                       24.13                       24.14

Toelichting op de apparaatsuitgaven

 

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

Ambtelijk Personeel Directie Platteland

3 667

Ambtelijk Personeel Directie Natuur

268

Materieel

344

Overig apparaat

 

Bijdrage aan DLG

31 854

Bijdrage aan DR

743

Bijdrage aan AID

92

Totaal apparaatuitgaven

36 968

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

Bijdrage derden

Verkopen van BBL

Overige

Totaal ontvangsten

4 879

22 900

750

28 529

Conform afspraken in de VINAC in verband met het grondaankoopbeleid worden de verkoopopbrengsten van ruilgrond in het noorden van het land door het Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL) ingezet voor de aankoop van grond voor Groen en de Stad in Zuid-Holland. Dit is vanaf 2007 verwerkt in de begroting. Het budget van jaarlijks € 22,9 mln. maakt onderdeel uit van het ILG.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. start

B.  afgerond

Motivering

24.11 Nationale Landschappen

Behouden, beheren en versterken van de unieke landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van 20 Nationale Landschappen.

Instrumenten

De Wet Inrichting Landelijk gebied: via het ILG worden subsidies verleend ten behoeve van: investeringsprojecten; agrariërs en terreinbeherende organisaties t.b.v. landschapsbeheer (Programma beheer, Groene Diensten, Landschapsbeheer Nederland). Ruimtelijke ordening: De Nationale Landschappen zullen door de provincies exact worden begrensd op basis van door het Rijk aangegeven globale gebiedsaanduiding in de Nota Ruimte. De planologische bescherming conform de voorwaarden die hierover gesteld zijn in de Nota Ruimte wordt gerealiseerd in de provinciale streekplannen. Ook buiten de reikwijdte van het ILG zet het Rijk zich in om het Belvédère doel «behoud door ontwikkeling» te realiseren (Nota Belvedere). Dit gebeurt onder andere door de subsidieregeling Belvédère en door het activiteitenprogramma van het projectbureau Nieuwe Hollandse Waterlinie. Het projectbureau Belvédère heeft opdracht gekregen de ontwikkelingsstrategie «behoud door ontwikkeling» verder uit te werken. De opdracht is aangenomen tot 2009: na 2009 moeten markt en lagere overheden de strategie hebben geadopteerd. Ook na 2009 blijft LNV beleidsverantwoordelijk voor het Belvedèrebeleid in het landelijk gebied. In 2008 nemen de departementen, betrokken bij het Belvedèrebeleid (OCW, VROM en V&W) een besluit over de beleidsmatige en financiële invulling van deze beleidsverantwoordelijkheid na 2009. Monitoring en evaluatie: Het Rijksbeleid voor Nationale Landschappen

zal grotendeels door de provincies worden uitgevoerd. Ter evaluatie van dit beleid heeft het Rijk wel een taak om de beschreven kernkwaliteiten van de Nationale Landschappen te monitoren. Daarvoor is in overleg met het ministerie van VROM en het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) een meetsysteem opgezet en per landschap metingen uitgevoerd. Dit meetsysteem levert de input voor de monitoring Nota Ruimte en Agenda Vitaal Platteland en voor de Natuurbalans. Voorlichting: Voor de ontwikkeling en instandhouding van de 20 Nationale Landschappen is draagvlak bij burgers, ondernemers en maatschappelijke organisaties noodzakelijk. LNV heeft daartoe in 2006 in overleg met provincies een communicatieplan opgesteld voor voorlichtings- en communicatieactiviteiten voor het brede publiek en landelijke organisaties. Daaraan zal in 2008 verdere uitvoering worden gegeven.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

ILG

Indicator

Restant taakstelling

Raming 2008

Planning 2007–2013

Bron

 

per 1

januari 2007

 

(obv ILG)

 

Percentage realisatie provinciale

         

uitvoeringsprogramma’s Nationale

         

Landschappen

   

20%

100%

 

Aantal hectares verworven bos en

         

landschap

 

664

166

498

Rapport nulmeting

Aantal hectares ingericht bos &

         

landschap

 

2 946

 

2 946

Rapport nulmeting

Aantal hectares ingericht landschap in

         

km2

 

2 403

 

2 403

Rapport nulmeting

Niet ILG

Indicator

Realisatiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Nulmeting kwaliteit Nationale landschappen Communicatie-acties Nationale landschappen

0-metingen 0-acties

2006 2006

10 2

20 14

2008 2013

LNV LNV

24.12 Landschap algemeen

Motivering

Het Rijk heeft de provincies de verantwoordelijkheid gegeven voor de basiskwaliteit van het landschap. Deze is omschreven als behoud en versterking van de natuurlijke, culturele, gebruiks- en belevingskwaliteit van het landschap. Het Rijk heeft hierbij een faciliterende en stimulerende rol. Dit komt bijvoorbeeld tot uitdrukking in de rol van de Rijksadviseur voor het Landschap en de programmering van Kasteel Groeneveld. Om provincies en gemeenten verder te ondersteunen en te stimuleren heeft het Rijk in 2006 de Handreiking Kwaliteit Landschap aangeboden aan de provincies. Deze vormt onderdeel van de Kwaliteitsagenda Landschap, die in 2008/2009 wordt uitgebracht. Hierin wordt een herijking van het rijksbeleid ten aanzien van het landschap geformuleerd.

Instrumenten

+ Voorlichting en communicatie.

+ Programmering onderzoek met betrekking tot het thema landschap

+ Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

+ Projectfinanciering. Hieronder vallen o.a. financiering van architectuurinstellingen, ontwerpateliers e.d.

+ Monitoring en evaluatie.

24.13 Groen en de Stad

Motivering                                                Het Rijk en de provincies hebben als doelstelling om 15 891 hectare

openbaar grootschalig groen om de stad in 2013 te realiseren. Hiervan zullen delen specifiek in rijksbufferzones worden gerealiseerd. Van belang is dat het grootschalig groen intensief gebruikt wordt, goed bereikbaar is vanuit de woonomgeving – met name via wandelpaden en fietspaden – en volledig opengesteld en gratis toegankelijk is.

Ook wil het Rijk meer groen in de stad. Het realiseren van dit zogenoemde openbaar grootschalig groen loopt via de convenanten die in het kader van het convenant Grote Steden Beleid (GSB) zijn afgesloten met de 31 grote steden. Bovendien wil het Rijk 492 hectare regionaal groen gekoppeld aan grote woningbouwlocaties realiseren in 2010.

Beheer Groen en de Stad

Voor het bereiken van de doelstelling 15 891 hectare openbaar grootschalig groen om de stad is in het beleidsprogramma een intensivering voor verwerven en inrichting van groene gebieden voorzien via het Provinciefonds. Het Rijk heeft daarnaast de opgave 50% van de beheerskosten voor Groen en de Stad gebieden te financieren. Voor het jaar 2008 wordt hiervoor € 2 miljoen uitgetrokken. Op basis van een normkostenevaluatie die in 2007 gezamenlijk met provincies en beheerders wordt uitgevoerd, zal de normbijdrage van het Rijk per hectare worden vastgesteld.

Versterken netwerk veelzijdig platteland

De huidige kennisontwikkeling en -verspreiding over duurzame ontwikkelingen op het platteland is erg versnipperd, waardoor betrokken partijen – (agrarische) ondernemers, ketenpartijen, maatschappelijke organisaties, overheden, etc – de reeds opgedane ervaringen en de beschikbare kennis onvoldoende benutten.

LNV zal met een budget van € 2 miljoen de ontwikkeling van een (inter-)nationaal kenniscentrum voor veelzijdig platteland faciliteren. Dit kenniscentrum heeft o.a. tot taak om de rol in te vullen van informatiepunt/kennisloket voor ondernemers, gebiedsorganisaties en andere betrokken partijen, maar zal zich ook richten op het ontsluiten en verspreiden van (bestaande) onderzoeksresultaten en de organisatie van de vraagarticulatie voor de diverse onderzoek- en voorlichtingsprogramma’s. Het verbinden en schakelen met relevante kennisinstellingen en regionale organisaties is een belangrijk uitgangspunt voor dit kenniscentrum.

Groene Partners

Meer kwalitatief hoogwaardig en toegankelijk groen in en om de stad draagt wezenlijk bij aan aansprekende en duurzame woon- en werkmilieus in stedelijke gebieden. Naast de daadwerkelijke bereikbaarheid van de recreatiegebieden om de stad gaat het ook om het vergroten van de bekendheid bij de stadsbewoners en het betrekken van verschillende maatschappelijke organisaties zoals woningbouwcorporaties, projectontwikkelaars en sportorganisaties bij de ontwikkeling van groene gebieden. Waar nodig vervult het Rijk een stimuleringsrol bij de balans tussen rood en groen en bij de verbreding van het thema groen. Het gaat erom dat

partijen elkaars wederzijdse versterkingsmogelijkheden herkennen en benutten. Het Rijk heeft € 2 miljoen per jaar uitgetrokken om deze stimuleringsrol verder in te vullen.

Instrumenten

Wet en regelgeving op het gebied van de recreatie.

Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk

Gebied (ILG).

Het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP-2).

Het uitvoering geven aan Rijksconvenanten en

-samenwerkingsverbanden, zoals het Bufferzoneconvenant.

Convenant Grote Steden Beleid (GSB). Op 1 januari 2005 is het tweede

Investeringsregeling Stedelijke Vernieuwing ingegaan. Deze loopt tot

31 december 2009.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

ILG

Indicator

Oorspronkelijke taakstelling

Realisatie taakstelling per 1–1-2007

Restant taakstelling ILG 2007–2013

Verwerven grootschalig groen om de stad

Inrichten grootschalig groen om de stad (excl. Rottemeren)

15 891 ha 15 891 ha

12 250 ha 6 993 ha

3 641 ha 8 898 ha

NIET ILG

Indicator

Streefwaarde

Realisatie per 1-1-2007

Raming 2008

Planning

Bron

Regionaal groen (ha)

492 ha

106 ha

130 ha

2010

MJP2

Motivering

24.14 Recreatie

Het Rijk wil een hoogwaardig voorzieningenniveau in recreatiegebieden en financiert hiertoe de recreatieve beheeropgave van Staatsbosbeheer en het recreatieschap Midden Delfland. Daarbij is van belang dat deze gebieden volledig opengesteld en gratis toegankelijk zijn. Hiertoe stimuleert het Rijk onder meer met een aantal voorlopers in de recreatiesector, innovatief ondernemersschap, via kennisfaciliteiten en pilotprojec-ten.

De toegankelijkheid van het landelijk gebied voor recreatief medegebruik wordt versterkt door het realiseren en instandhouden van landelijke aaneengesloten routenetwerken. Voor wandelen (4822 km), fietsen (4502 km) en varen (4400 km) in 2013 gerealiseerd zijn en bekendheid aan gegeven. Concreet gaat het om het nieuw aanleggen, kwalitatief verbeteren en knooppunt vrijmaken van de reeds bestaande Landelijke Routenetwerken (LR) voor wandelen, fietsen en varen en het stimuleren van wandelen over boerenland.

Instrumenten

+ Wet Verzelfstandiging Staatsbosbeheer.

+ Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG).

Regeling Rijksrecreatieschappen. Hierin is uitsluitend nog de bijdrage voor Midden Delfland opgenomen. Het uitvoering geven aan rijksconvenanten en

-samenwerkingsverbanden, het Meerjarenprogramma Ontsnippering, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het convenant over de uitvoering beleidsvisie recreatietoervaart.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

ILG

Indicator routenetwerken

Oorspronkelijke

Realisatie taakstel-

Restant taakstelling

 

taakstelling

ling per 1-1-2007

ILG 2007-2013

Realisatie wandelen

4 822 km

874 km

3 948 km

Realisatie fietsen

4 502 km

1 770 km

2 732 km

Realisatie varen

4 400 km

2 341 km

2 059 km

NIET ILG

Indicator

Streefwaarde

Realisatie per 1-1-2007

Raming 2008

Bron

Recreatief beheer natuurgebieden* Wandelen over het Boerenland

232 075 ha 1 000 km

220 060 ha 130 km

1 800 ha 130 km

SBB, Recreatieschappen St. Wandelplatform

beheer door Staatsbosbeheer, Natuurmonumenten (Haarzuilens) en recreatieschappen (Midden Delfland)

25 Voedselkwaliteit en Diergezondheid

Algemene beleidsdoelstelling

Een kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod, een verantwoord consumptiepatroon en een hoog gezondheidsniveau van de Nederlandse veestapel.

Omschrijving

Deze doelstelling richt zich op een verantwoorde productie en consumptie van voedsel. Dierhouders, producenten en consumenten hebben hierin een eigen verantwoordelijkheid. Dierhouders en producenten van voedsel zijn primair verantwoordelijk voor het waarborgen van de diergezondheid, voedselveiligheid en voedselkwaliteit. Consumenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om op een zorgvuldige en veilige manier met voedsel en waarden rond voedsel om te gaan. LNV heeft als taak om – veelal in internationaal en Europees verband eisen en voorwaarden te stellen waar binnen partijen hun verantwoordelijkheid kunnen invullen.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

24%

57%

19%

Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en

consumptiepatroon

Handhaven diergezondheidsniveau

Apparaatsuitgaven

Verantwoordelijkheid LNV

In internationaal en Europees verband worden normen gesteld aan de voedselkwaliteit en diergezondheid. LNV draagt namens Nederland bij aan het totstandkomen van deze normen. Binnen de internationale kaders: + stelt LNV eisen en voorwaarden waarbinnen de voedselproductie kan

plaatsvinden en controleert op transparante en consequente wijze; + stelt LNV eisen en voorwaarden aan de preventie en early warning van dierziekten met het oog op handelsconsequenties, dierenwelzijn en maatschappelijk draagvlak; + zorgt LNV dat de consument in staat wordt gesteld om een geïnformeerde en met name duurzame en bewuste keuze te kunnen maken ten aanzien van voedselkwaliteit.

LNV is op de beleidsterreinen voedselkwaliteit en diergezondheid verantwoordelijk voor het bieden van de (wettelijke) kaders waarbinnen producenten en consumenten elk hun verantwoordelijkheid kunnen invullen. LNV is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wettelijke kaders, het op transparante en consequente wijze controleren en het informeren van de partijen over voedselkwaliteit en diergezondheid. Op het gebied van voedselveiligheid deelt LNV de verantwoordelijkheid

Externe factoren

met VWS. LNV is verantwoordelijk voor de vleeskeuring en voor de goedkeuring van de hygiënecodes voor bedrijven in de primaire productie.

Op het gebied van diergezondheid is LNV in geval van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte verantwoordelijk voor een zo snel en effectief mogelijke bestrijding van de ziekte.

Het behalen van deze doelstelling hangt af van:

+ de naleving van het normenkader ten aanzien van voedselveiligheid,

kwaliteit, handel en diergezondheid; + bewustzijn en bereidheid van de consumenten, producenten en retail

tot een verantwoorde productie, behandeling, aankoop en bereiding

van voedsel; + de mogelijkheid om aangifteplichtige dierziekten buiten Nederland te

houden.

Maatschappelijk effect

Het behalen van deze doelstelling heeft als beoogde maatschappelijke

effecten dat:

+ vertrouwen van consumenten, EU en handelspartners in in Nederland

geproduceerd voedsel wordt behouden; + voedsel maatschappelijk verantwoord geproduceerd wordt; + consumenten bij de aankoop van hun voedsel rekening houden met de

mate waarin wordt voldaan aan (maatschappelijke) eisen van

dierenwelzijn, diergezondheid, gezondheid, milieu en fair trade; + dieren gezond zijn en blijven en de kosten, zowel economisch als

maatschappelijk, van uitbraken van dierziekten worden beperkt.

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Bron

Het vertrouwen van consumenten

3,1

2004

3,1

Behoud

VWA-monitor

in voedsel

     

consumenten vertrouwen

voedselveiligheid

Aantal bedrijven besmet met een

60

2005

0

0

VWA

aangifteplichtige dierziekte

         

De VWA meet jaarlijks het vertrouwen van consumenten in de veiligheid van voedsel. Dit wordt uitgedrukt in een waarde op de schaal 1–5 (hoe hoger de waarde hoe hoger het vertrouwen). Deze prestatie-indicator heeft geen betrekking op de technische kwaliteit van ons voedsel, maar zegt iets over de maatschappelijke effecten van het beleid. Ten aanzien van de indicator «aantal bedrijven besmet met een aangifte-plichtige dierziekte» geldt een zo klein mogelijk aantal (0) uitbraken van aangifteplichtige ziekten als permanente doelstelling. Dat zich desondanks besmettingen voordoen is onvermijdelijk; zo was er bijvoorbeeld in 2006 sprake van een bedrijf met laagpathogeen AI, veel bedrijven met Bluetongue, een bedrijf met BSE, en bedrijven waarop Scrapie werd geconstateerd en gevallen van Psittacose.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Bedragen x € 1 000

25 Voedselkwaliteit en diergezondheid

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

VERPLICHTINGEN

150 058

105 745

89 472

83 461

62 614

59 073

59 073

UITGAVEN

148 196

104 431

90 672

83 461

62 614

59 073

59 073

Programma-uitgaven

65 215

36 981

38 866

44 289

25 200

25 212

25 212

– waarvan juridisch verplicht

   

7 165

9 365

8 715

8 665

8 415

U25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig

             

voedselaanbod en consumptiepatroon

42 069

21115

21 456

25 379

8 991

9 012

9 012

– Risicomanagement

1 034

2 961

1 288

1 510

1 121

1 142

1 142

– Voedselveiligheid

1 978

1 860

2 898

2 899

2 900

2 900

2 900

– Consument, transparantie en ketenomkering

3 152

4 426

4 300

4 300

4 300

4 300

4 300

– Destructie

35 414

11 198

12 200

16 000

   

240

– Biotechnologie

121

240

340

240

240

240

– Overig (erkenning BSE laboratoria)

370

430

430

430

430

430

430

U25.12 Handhaven diergezondheidsniveau

23 146

15 866

17 410

18 910

16 209

16 200

16 200

– Preventieve diergezondheid

511

300

250

250

250

250

250

  • I&R

4 183

2 883

1 460

1 460

1 460

1 460

1 460

– Monitoring, early warning en bewaking

3 135

5 098

6 200

6 200

5 199

5 190

5 190

– Handhaving veterinaire veiligheid

313

685

2 000

2 000

1 300

1 300

1 300

– Crisisorganisatie en -management

1 872

6 830

7 500

9 000

8 000

8 000

8 000

– Overig (BSE, BTW varkenspest, Vogelpest,

             

schikking fokverbod KVP, overig)

13 132

70

         

Apparaatsuitgaven

82 981

67 450

51 806

39 172

37 414

33 861

33 861

U25.21 Apparaat

6 283

6 717

6 455

6 135

5 813

5 166

5 166

U25.22 Baten-lastendiensten

76 698

60 733

45 351

33 037

31 601

28 695

28 695

ONTVANGSTEN

18 397

11 873

13 447

1 247

1 247

1 247

1 247

Grafiek budgetflexibiliteit

100%

90%-80%-70%-60%-50% 40%-30%-20%-10%-0%

1                                                                        I                                                                         I

25.11                                                                25.12

■   beleidsmatig gereserveerd

■   bestuurlijk gebonden

■   juridisch verplicht

Toelichting op de apparaatsuitgaven

 

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

Ambtelijk Personeel Directie Voedselkwaliteit en Diergezondheid

4 898

Ambtelijk Personeel RDA

129

Materieel

1 320

Overig apparaat

108

Bijdrage aan VWA

28 059

VWA BTW-compensatie

5 220

Bijdrage aan AID

10 434

Bijdrage aan DR

1 638

Totaal apparaatsuitgaven

51 806

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000

DGF/destructie

Uitvoering I&R runderen

BSE-laboratoria

Overig

Totaal

Raming 2008

12  200 600 430 217

13 447

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. start

B.  afgerond

Beleidsdoorlichting

– Voedselkwaliteit

25

A. 2007

 

– Diergezondheid

 

B. 2007

Effectenonderzoek ex post

– Voedselveiligheid en voedselkwaliteit

25.11

A. 2006

B.  2007

 

– Diergezondheid

25.12

A. 2006

B.  2007

Motivering

25.11 Bevorderen van kwalitatief hoogwaardig voedselaanbod en consumptiepatroon

Het voedselkwaliteitsbeleid richt zich op het brede spectrum aan waarden dat verbonden is met de productie en consumptie van voedsel. Het Rijk wil niet alleen een hoog voedselveiligheidsniveau handhaven, maar ook bevorderen dat andere kwaliteitsaspecten worden geïntegreerd in de voedselkolom. Producenten en handelaren worden aangezet tot de productie en afzet/levering van kwalitatief hoogwaardige producten, daarbij strevend naar verhoging van het nalevingsniveau van de ketenpartijen. Consumenten, inclusief de jeugd, worden gestimuleerd om, op basis van een adequate informatievoorziening, een bewuste en – vanuit kwaliteitsperspectief bezien – verantwoorde keuze te maken bij de samenstelling van het voedselpakket. Daarbij wil het Rijk de consument ook bewust maken van het belang van een zorgvuldige voedselbehande-ling en -bereiding. Het uiteindelijke doel is het voedingspatroon bij consument én jeugd te verbeteren en de gezondheidseffecten als gevolg van voedselrisico’s te beheersen.

Instrumenten

Wet- en regelgeving (meest Europese wet- en regelgeving op het gebied van voedsel- en diervoederveiligheid en diergeneesmiddelen, Destructiewet, Kaderwet Diervoeders, Diergeneesmiddelenwet, Landbouwwet, Wet uitvoering Diergeneeskunde, hygiënecodes op het gebied van traceerbaarheid, Regeling vleeskeuring en HACCP, Gezondheids- en welzijnswet voor Dieren). Overleg/coördinatie/diplomatie (internationale samenwerking, interdepartementaal overleg crisismanagement en terrorismebestrijding).

Inspecties/controle (controle en handhaving van wet- en regelgeving door AID en VWA, keuring dierlijke (bij)producten, inclusief de Beleidsagenda hormonen en de Kaderwet diervoeders). Voorlichting, communicatie en educatie (voorlichting over biotechnologie en Identificatie en Registratie (I&R)).

Risicomanagement: implementeren en uitvoeren van bovengenoemde Europese regelgeving voor de veiligheid van diervoeders en voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong; onderzoek en monitoring zoönosen en TSE’s; bepaling beleidsstandpunt inzake antibioticumresistentie; bijdrage aan scrapiefokkerijprogramma en aan het Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ). Voedselveiligheid: uitvoering van de pilots alternatieve verwerking slachtafvallen; versterking internationale samenwerking door middel van capacity building, verlenen van technische assistentie en onder-

steuning exportcertificering. Gerichte bronbestrijding door internationale inzet op technische assistentie en capacity building. Consument, transparantie en ketenomkering: subsidies aan het Voedingscentrum Nederland (€ 3,6 mln. basis- en projectsubsidie) en de Consumentenbond; voorlichting, communicatie en educatie; openbaarmaking van controlegegevens uit de cases, uitvoeren van bijbehorende evaluatie en aanzet geven tot een definitieve vormgeving van openbaarmaking van controlegegevens; introductie smaaklessen op basisscholen; verzorgen van themabijeenkomsten Consumentenplatform; onderzoek naar risico’s en kansen bij nanotechnologie en verbreding van de afweging t.a.v. voedselveiligheidsmaatregelen ten opzichte van andere kwaliteitswaarden.

Destructie: subsidie (overheidsbijdrage) op destructie t.b.v. transport en verwerking kadavers.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentie-

Peildatum

Raming

Streef-

Planning

Bron

   

waarde

 

2008

waarde

   

1.

Aantal positief bevonden dieren uit monitoring BSE

3

2005

2 tot 3

0

2008

VWA

2.

Aantal positief bevonden bedrijven uit monitoring scrapie

37

2005

15-35

5-25

2008

VWA

3.

Productie van voedsel cf. Hygiëne-verordeningen, conform nalevingsniveau van X%

geen

2004

90%

90%

2008

VWA/AID

4.

Nalevingsniveau aanmelden kadavers gemiddeld over sectoren rund, varken, schaap/geit

75-99%

2004

95%

95%

2008

AID

5.

Vastgelegde toezichtsarrangementen op basis van toezicht op controle

0

2005

2

VD

6.

Aantal projecten ikv capacitybuilding

1

2005

2

4

2009

VD

7.

Beschikbare actuele beleidsstrategie t.a.v.

actueel

2005

geactuali-

actueel

perma-

VD

 

CBRN-terrorisme

   

seerd

houden

nent

 

8.

Aantal basisscholen met smaaklessen

beperkt aantal

2005

1 000

3 000

2012

VD/DK

Toelichting

  • 1. 
    Deze indicator is een maat voor risico’s ten aanzien van volksgezondheid, consumenten vertrouwen en internationale handel. Het betreft een EU verplichte monitoring waarbij gestreefd wordt naar de permanente waarde 0, maar er blijft een kleine, maar realistische, kans dat BSE gevallen worden aangetroffen.
  • 2. 
    Deze indicator is een maat voor risico’s ten aanzien van volksgezondheid, consumenten vertrouwen en internationale handel. Deze indicator houdt verband met voorkomen van scrapie in het algemeen waarvoor een verplichte monitoring vanuit EU geldt. Zowel BSE als Scrapie behoren tot de TSE’s. De streefwaarde heeft een grotere marge omdat er onzekerheid is over te verwachten EU besluitvorming ten aanzien van de monitoringintensiteit en de te gebruiken analysemethode. Deze twee variabelen beïnvloeden de hoeveelheid dieren met Scrapie die zal worden gevonden.
  • 3. 
    Deze indicator geeft door middel van nalevingsniveau van weten regelgeving op het terrein van voedselhygiëne mede een aanwijzing voor de mate waarin ons voedsel veilig (geproduceerd) geacht mag worden.
  • 4. 
    Regelgeving op gebied van dierlijke bijproducten beoogt bescherming van de voedselveiligheid/volksgezondheid. De mate waarin deze

regelgeving wordt nageleefd geeft mede een indicatie van het niveau van veilige voedselproductie. Referentie waarde bij deze indicator varieert per sector.

  • 5. 
    Indicator beoogt aan te geven in hoeverre op het gebied van voedselproductie uitdrukking gegeven wordt aan het feit dat producent zelf verantwoordelijk is voor veilige productie en de borging daarvan en dat daarbij een passende rol voor de overheid is gevonden door toezicht te houden op het door de ondernemer zelf georganiseerde toezicht op zijn productieproces. Omdat het instrument «toezicht op controle» zich nog in de pilotfase bevindt, is het niet mogelijk om streefwaarden vast te stellen na 2007.
  • 6. 
    Capacitybuilding projecten zijn gericht op een brongerichte dierziekte-bestrijding waardoor ook het uitbraakrisico binnen de eigen landsgrenzen reduceert. Daarnaast bevordert deze aanpak de toegang tot de Europese markt voor de landen buiten EU.
  • 7. 
    Jaarlijks wordt de LNV-beleidsstrategie inzake CBRN-terrorisme geactualiseerd op basis van nationale en internationale ontwikkelingen. Het Kabinet voorziet een intensivering van beleid op dit punt.
  • 8. 
    Deze Indicator geeft inzicht in de mate waarin de (toekomstige) consument vertrouwd gemaakt wordt met de verschillende publieke waarden die met voedsel(productie) samenhangen op basis waarvan de consument geholpen kan worden om in zijn koopgedrag zich hiervan bewust te zijn en om zijn voedingspatroon en beheersing van gezondheidseffecten als gevolg van voedselrisico’s te verbeteren.

25.12 Handhaven diergezondheidsniveau

Motivering

Het risico van dierziekteuitbraken blijft aanwezig en ook nieuwe dierziekten kunnen zich aandienen. Het diergezondheidsbeleid is gericht op gezond houden van de Nederlandse veestapel en met name op het voorkomen van uitbraken van aangifteplichtige dierziekten. Indien zich desondanks toch een uitbraak voordoet, zijn de inspanningen van LNV erop gericht dat de gevolgen zowel op maatschappelijk als op economisch vlak, van een uitbraak van een dierziekte beperkt blijven. In dat geval staan centraal het behoud van de gezondheid van de dierpopulatie en de bescherming van de volksgezondheid tegen risico’s die verband houden met dierziekten. Daarbij wordt rekening gehouden met de intrinsieke (eigen) waarde van het dier en worden verstoringen van de (inter)natio-nale handel zo veel mogelijk voorkomen.

Instrumenten

Wet- en regelgeving (Europese wet- en regelgeving op het gebied van diergezondheid en dierziektebestrijding, Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren).

Overleg/coördinatie/diplomatie incl. participatieve multicriteria analyse (beïnvloeding van het Europese dierziektebeleid, beleidsdraaiboeken dierziektecrises, productie en beheer van vaccinvoorraden). Inspecties/controle (controle en handhaving van wet- en regelgeving door AID en VWA).

Preventieve diergezondheid: voorlichting en communicatie over bestrijding en preventie, inclusief de hobbydierhouderij; Identificeren, agenderen en problematiseren van de gevolgen van de structuur van de Nederlandse veehouderij voor de preventie en bestrijding van dierziekten; Benutten van financiële prikkels en zoeken van aansluiting bij het eigen initiatief van de sector t.a.v. bedrijfsgebonden ziekten voor het naleven van preventie regels. Initiëren van (innovatief)

onderzoek over de gevolgen van klimaatswijziging in relatie tot opkomende dierziekten, met name die dierziekten die ook gevolgen voor de mens kunnen hebben.

Identificatie en registratie: implementatie en voorlichting nieuwe EU regelgeving m.b.t. I&R schapen en geiten, inclusief nieuwbouw centrale database I&R schapen en geiten, continuering I&RVL (varkensleveringen) varkens.

Monitoring, early warning en bewaking: onderzoek en monitoring van dierziekten als scrapie, en BSE.

Handhaving veterinaire veiligheid: door middel van het uitvoeren van bewakingsprogramma’s brucellose, leukose, brucella, KVP, MKZ, AI, etc.

Crisisorganisatie: bijdrage aan crisisorganisatie dierziekte en voedselveiligheid; organisatie van paraatheidoefeningen, inclusief oefeningen en beleidsstrategie chemisch biologisch, radiologisch en nucleair (CBRN) terrorisme; onderzoek en stimulatie vaccinproductie en voorraadbeheer vaccins; opstellen en actualiseren van beleids-draaiboeken.

 

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

         

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

  • 1. 
    Early warning bestrijdingsplichtige ziekten

20

2005

8

4

2010

evaluatie

  • 2. 
    Vaccinbanken

2

2006

3

3

2008

VD

  • 3. 
    Aantal beleidsdraaiboeken voor bestrijdings-

5

2005

12

12

2008

VD

plichtige ziekten en voedselkwaliteit

           
  • 4. 
    Internationale capacity building projecten

2

2007

2

4

2008

VD

Toelichting

  • 1. 
    Deze indicator duidt het aantal dagen tussen besmetting (vermeerderd met de ziekteafhankelijke incubatieperiode) en ontdekking. Het zo snel mogelijk ontdekken van een uitbraak van een bestrijdingsplichtige dierziekte is van groot belang om de ziekte snel en efficiënt te kunnen bestrijden. Daarbij is het noodzakelijk dat de houder van het dier eventuele verdachte verschijnselen snel meldt.
  • 2. 
    Bij de bestrijding van dierziekten kan het instrument noodvaccinatie van grote waarde zijn. Om zo snel mogelijk met vaccineren te kunnen beginnen moet er vaccin beschikbaar zijn. Deze beschikbaarheid van vaccin voor een bepaalde ziekte scharen we onder de indicator vaccinbank.
  • 3. 
    In het kader van de crisispreparatie van LNV wordt een aantal beleidsdraaiboeken opgesteld op het gebied van bestrijdingsplichtige dierziekten en voedselveiligheid. Over de wijziging in de planning is de Tweede Kamer op 13 oktober 2005 geïnformeerd (Tweede Kamerstuk 2005–2006, 27 662, nr. 130). Door deze aanpassing wordt de streefwaarde verlaagd naar 12 beleidsdraaiboeken in 2008. Het betreft drie voedseldraaiboeken, te weten voor diervoederveiligheid, voedselveiligheid en bestrijding gevolgen kernongevallen, en negen dierziektedraaiboeken voor de volgende bestrijdingsplichtige dierziekten: Mond- en klauwzeer (MKZ), Klassieke varkenspest (KVP), Aviaire Influeza (AI), Afrikaanse varkenspest (AVP), Bluetongue (BT), Blaasjes-

ziekte (SVD), Afrikaanse paardenpest (APP), Non-alimentaire zoönosen (Vesiculaire stomatitus en Rift Valley Fever) en Newcastle disease (NCD). 4. Capacitybuilding projecten zijn gericht op een brongerichte dierziekte-bestrijding waardoor ook het uitbraakrisico binnen de eigen landsgrenzen reduceert. Daarnaast bevordert deze aanpak de toegang tot de Europese markt voor de landen buiten EU.

Algemene beleidsdoelstelling

Omschrijving

26 Kennis en Innovatie

Hoogwaardige kennis voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte en optimale benutting van deze kennis.

Kennis en innovatie zijn belangrijk voor de realisatie van de beleidsdoelstellingen van LNV. Veranderingen in concurrentiepositie en maatschappelijke randvoorwaarden binnen alle LNV-sectoren vragen om regelmatige herijking van kennisnetwerken, kennisvoorzieningen en kennisinstrumenten teneinde optimale kennisbenutting door actoren en beleid te bereiken. Innovatie en betere kennisbenutting staan hoog op de (inter)nationale agenda. Binnen het Beleidsprogramma 2007–2011 vormt kennis en innovatie een centraal thema. Door het kabinet worden aanvullende middelen voor innovatie en opleiding beschikbaar gesteld. De in 2006 uitgevoerde beleidsdoorlichting m.b.t. het LNV-kennis- en innovatie-instrumentarium bevestigt de relatief sterke uitgangspositie, maar geeft ook aandachtspunten en vingerwijzingen voor verdere verbetering zoals het vergroten van de effectiviteit van de verbindingen tussen onderwijs, onderzoek en praktijk en herbezinning op de portfolio van strategische expertises van Wageningen UR.

LNV wil vooroplopen door pro-actief in te spelen op de innovatieen kennisbehoeften van stakeholders (ondernemers en andere doelgroepen) en het LNV-beleid. Via een Beleidskader kennisbenutting wordt bewerkstelligd dat ontwikkelde kennis een maximaal maatschappelijk effect heeft. LNV zal de toegang tot kennis en kennisontwikkelaars op de werkvelden van LNV verbeteren. De huidige sterk kennisgedreven infrastructuur wordt omgebogen naar een meer innovatiegedreven structuur. De beschikbare kennis zal sneller ontsloten en benut worden o.a. door meer en effectievere samenwerking van onderzoeksinstellingen, onderwijs, bedrijven en maatschappelijke organisaties. De rol van onderwijs bij kenniscirculatie wordt versterkt door de invoering van competentiegericht leren. Het HAO, en daarbinnen de lectoren, moeten een sleutelrol vervullen. Samenwerking – kleinschaligheid grootschalig organiseren – is voor welslagen noodzakelijk. Met de gezamenlijke groene kennisinstellingen zijn hierover binnen de Groene Kennis Coöperatie meerjarenafspraken gemaakt (2007–2010).

De toenemende internationalisering van het onderwijsbeleid komt tot uitdrukking in grotere internationale mobiliteit van studenten en docenten én in doorwerking van de Lissabonafspraken: vermindering voortijdig schoolverlaten, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, het stimuleren van beta-studies. Voor het onderzoek zet LNV er op in dat voor Nederland belangrijke thema’s op de EU-onderzoeksagenda (Zevende Kaderprogramma) komen. LNV sluit aan op de inzet van de EU op klimaatmaatregelen. Bovendien werkt LNV mee aan de ontwikkeling van gezamenlijke onderzoeksagenda’s met andere landen, rond thema’s als voedselkwaliteit, plantgezondheid, biologische landbouw, natuur, landschap en platteland.

Als reactie op het in de beleidsdoorlichting van artikel 26 ervaren gebrek aan transparantie van de beschrijving van de operationele doelen is de indeling van artikel 26 met ingang van de begroting 2008 aangepast. De operationele doelstellingen voor 2008 zijn als volgt:

26.15  Kennisontwikkeling en innovatie;

26.16  Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs.

De oude onderdelen 26.11 t/m 26.14 zijn vervallen; zij zijn in de onderdelen 26.15 en 26.16 ondergebracht.

Met de nieuwe indeling komt het thema innovatie beter tot zijn recht. LNV wil het kennisbeleid meer innovatiegericht maken. Om innovatie gericht te stimuleren worden specifieke arrangementen en instrumenten ontwikkeld en ingezet. Deze instrumenten betreffen onder andere kennisvouchers, regeling SBIR (Small Business Innovation Research Program) en inzet van Syntens in het groene domein.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

1%

17%

82%

Kennisontwikkeling en innovatie

Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs

Apparaatsuitgaven

Verantwoordelijkheid LNV

LNV wil doelgroepen en stakeholders inspireren door continu

informatie, verkenningen en mogelijke toekomstbeelden beschikbaar

te stellen.

In overleg met stakeholders worden kennis- en innovatieagenda’s

opgesteld, die richtinggevend zijn voor de inzet van subsidies en de

inzet van kennisinstellingen.

LNV stimuleert en faciliteert LNV-doelgroepen – met name de

agrosectoren – bij innovatie en kennisbenutting.

LNV zorgt voor een goed toegankelijk en up-to-date kennissysteem

voor het gehele beleidsterrein van LNV.

Externe factoren

Samenwerking met bedrijven en andere overheden (op nationaal en internationaal niveau), onderwijs- en onderzoeksinstellingen is onontbeerlijk om doelmatig kennis te ontwikkelen en in de maatschappij te verankeren.

Maatschappelijk effect

Behalen van deze doelstelling heeft als effect dat:

+ kennis in het agrofoodcomplex en de groene ruimte bijdraagt aan

innovatief ondernemerschap, duurzaam ondernemen, veilig voedsel,

levende natuur en vitaal platteland; + er voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren zijn voor het

agrofoodcomplex en de groene ruimte; + er een internationaal hoogwaardig kenniscentrum is voor het

agrofoodcomplex en de groene ruimte (in de vorm van Wageningen

Universiteit en Researchcentrum).

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Percentage kennisinstellingen (WUR, HBO-groen)

100 %

2006

100 %

100%

2008

instellin-

dat voldoet aan visitatienormen1

         

gen

Gediplomeerde uitstroom groen onderwijs

           
  • • 
    VMBO

7 200

2004/2005

7 200

Stabiel

 

instellingen

+ MBO

6 098

2005/2006

6 098

Stabiel

 

Cfi

+ HBO

1 778

2005/2006

1 778

Stabiel

 

Cfi

+ WO

1 012

2005/2006

1 012

Stabiel

 

Cfi

Percentage gediplomeerden met een baan op

       

IVA

 

minimaal eigen niveau

           
  • • 
    MBO-BBL

52%

2005

52%

Stijging 2

   
  • • 
    MBO-BOL

55%

2005

55%

Stijging 2

   

+ HBO

69%

2005

69%

Stijging 2

   

+ WO

60%

2005

60%

Stijging 2

   

Percentage gediplomeerden met een baan in de

         

IVA

eigen richting

           
  • • 
    MBO-BBL

70%

2005

70%

Stabiel

   
  • • 
    MBO-BOL

58%

2005

58%

Stabiel

   

+ HBO

71%

2005

71%

Stabiel

   

+ WO

71%

2005

71%

Stabiel

   

Aantal promoties WU

224

2006

245

Stabiel

 

WU

Benutting van afgerond onderzoek in beleids-

70%

2005

70%

80%

2008

LNV

proces LNV3

           
  • 1. 
    De onderzoeksinstellingen van DLO worden afzonderlijk één maal per vier jaar gevisiteerd door een (internationaal) panel van deskundigen. De onderzoeksscholen van Wageningen Universiteit, waarbinnen alle onderzoek is georganiseerd, worden eenmaal per 6 jaar beoordeeld door de KNAW op thematische organisatie van onderzoek en de kwaliteit van opleiding van jonge onderzoekers. Opleidingen van universiteiten en hogescholen worden binnen een cyclus van 6 jaar gevisiteerd door een visiterende en beoordelende instantie die wordt erkend door de NVAO volgens de systematiek van de NVAO.
  • 2. 
    Er is geen raming of streefwaarde te geven; er wordt wel gestreefd naar een stijging.
  • 3. 
    Voor deze indicator wordt gestreefd naar verbreding van de gemeten benutting naar maatschappelijke benutting (2008).
 

Overzicht planning visitaties DLO-instituten

AFSG (Agrotechnology & Food Sciences Group)

2008

Alterra (kennisinstituut voor de groene leefomgeving)

2011/2012

CIDC (Centraal Instituut voor Dierziekte Controle)

2010/2011

ASG (Animal Sciences Groep)

2008

 

najaar 2007 en

LEI (Landbouw Economisch Instituut)

vervolgens 2011/2012

RIKILT (Instituut voor voedselveiligheid)

2010/2011

PSG (Plant Sciences Group)

2010/2011

De resultaten worden goed tot uitstekend beoordeeld. Er wordt gewezen op de kritische massa, met meer focus en samenwerking als oplossingsrichting.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Bedragen x € 1 000

26 Kennis en Innovatie

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

922 439

999 625

912 534

906 367

895 365

889 353

889 416

Uitgaven

889 507

940 498

919 908

917 358

909 147

897 332

892 700

Programma-uitgaven

875 442

926 000

906 542

904 321

896 761

886 263

882 631

– waarvan juridisch verplicht

875 442

926 000

853 498

658 219

653 544

636 698

634 270

26.15 Kennisontwikkeling en innovatie

172 739

170 870

160 529

162 442

156 011

155 757

155 758

– DLO onderzoeksprogramma’s

92 608

76 052

70 029

71 617

66 851

66 824

66 825

– DLO wettelijke onderzoekstaken

60 343

57 442

51 170

50 982

50 580

50 559

50 559

– Overige onderzoeksprogrammering

1 806

5 220

8 565

9 100

9 075

9 072

9 072

– Groene Kenniscoöperatie

2 733

4 167

4 153

4 139

4 106

4 100

4 100

– School als kenniscentrum

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

– Regeling Innovatie Groen Onderwijs

3 755

8 306

8 354

8 326

8 260

8 249

8 249

– Bijdrage InnovatieNetwerk1

3 108

3 798

3 798

3 799

3 799

3 797

3 797

– Innovatie-subsidie stakeholders2

451

1 580

1 720

1 720

1 180

1 000

1 000

– Kenniskringen/lerende netwerken

 

2 524

2 420

1 948

1 280

1 280

1 280

  • Kennisverspreidingsprojecten

3 935

7 781

6 320

6 811

6 880

6 876

6 876

26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en

             

onderwijs

702 703

755 130

746 013

741 879

740 750

730 506

725 873

– Bekostiging DLO Kennisbasis

39 806

50 195

48 479

48 448

47 311

45 920

41 475

– Bekostiging WU

140 684

147 331

147 399

148 484

149 078

148 969

148 969

– Bekostiging HBO-groen

53 935

57 222

57 581

58 273

59 086

59 042

59 042

– Bekostiging MBO-groen3

117 521

110 326

111 258

104 863

104 864

104 776

104 776

– Bekostiging VOA

7 926

8 700

8 700

8 700

8 700

8 700

8 700

– Bekostiging VMBO-groen

268 659

292126

291 732

291 786

291 788

291 554

291 554

– Bekostiging Aequor4

5 192

6 110

6 111

6 111

6 111

6 108

6 108

– Basisfinanciering overige kennisinstellingen

1 766

2 022

2 022

2 023

2 023

2 022

2 022

– Subsidies ondersteuningsstructuur

3 827

6 240

6 353

6 354

6 354

6 349

6 349

– Praktijkleren

27 380

28 491

33 718

33 617

33 394

33 359

33 359

– Vernieuwing onderzoeksinfrastructuur

2 532

14 400

10 000

10 457

9 298

250

 

– Ontwikkeling kennisbeleid

6 671

5 535

5 768

5 833

5 812

6 551

6 613

  • OCW-conforme onderwijssubsidies

26 804

26 432

16 892

16 930

16 931

16 906

16 906

Apparaatsuitgaven

14 065

14 498

13 366

13 037

12 386

11 069

1 1 069

26.21 Apparaat

13 205

13 127

12 717

12 388

11 732

10 415

10 415

26.22 Baten- lastendiensten

860

1 371

649

649

654

654

654

Ontvangsten

29 269

39 031

24 418

23 591

19 396

13 589

8 894

  • 1. 
    Het InnovatieNetwerk ontwikkelt grensverleggende vernieuwingen in landbouw, agribusiness, voeding en groene ruimte en zorgt dat die door belanghebbenden in de praktijk worden gebracht.
  • 2. 
    Innovatie-subsidie stakeholders betreft innovatiesubsidies (vouchers, projectbijdragen) aan ondernemers en andere doelgroepen.
  • 3. 
    Naar aanleiding van het Coalitieakkoord is in de rijksbegroting een korting op de mbo-bekostiging ingeboekt van € 155 miljoen (€ 148 miljoen voor bve en € 7 miljoen voor LNV) structureel vanaf 2009. De maatregel betreft de introductie van een tweede teldatum voor de bekostiging van instellingen (roc’s, vakinstellingen en het mbo deel van de AOC’s). Er wordt een nieuwe tweede teldatum per 1 februari geïntroduceerd. Instellingen worden in het huidige stelsel niet gestimuleerd deelnemers binnen het onderwijs te houden na de huidige teldatum van 1 oktober omdat de bekostiging voor deze deelnemers dan al ontvangen is. Verwacht wordt dat een nieuw telmoment in hetzelfde studiejaar dit ongewenste effect kan ondervangen. Wanneer instellingen in staat zijn deelnemers op beide teldata binnen de instelling te houden worden zij gecompenseerd voor de ingeboekte korting. De realisatie op 1 februari (het tweede telmoment) bepaalt de eventuele bijstelling van het macrobudget mbo. Deze werkwijze, waarbij instellingen die erin slagen deelnemers binnen het stelsel te houden en hiervoor worden gecompenseerd, is toegelicht in het debat over de regeringsverklaring op 1 maart 2007. Er is een wetswijziging in voorbereiding om te komen tot een doorvertaling van deze maatregel.
  • 4. 
    Aequor is het kennis- en commubicatiecentrum voedsel en leefomgeving met een verbindende rol tussen (groen) beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Aequor erkent leerbedrijven voor het groene onderwijs. In samenwerking met onderwijs en bedrijfsleven worden kwalificatieprofielen opgesteld die het uitgangspunt zijn voor opleidingsprogramma’s.

Een specificatie van de DLO-onderzoeksprogramma’s is als volgt:

DLO-onderzoeksprogramma

Groene ruimte

o.a klimaat, water, biodiversiteit, jeugd en natuur, natuur en gezondheid

Duurzaam ondernemen

o.a. Ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen, tuinbouw, energie, groene grondstoffen, dierenwelzijn, milieu, bodem, visserij, biotechnologie

Biologische landbouw

Plantgezondheid

Voedselkwaliteit en diergezondheid

o.a. voedselveiligheid, vaccinatie, preventie, (dier)gezondheid, voeding en gezondheid

Kennis

o.a. kenniscirculatie, kennisbenutting, methodieken voor groen onderwijs

Internationaal

o.a. armoedebestrijding, WTO, biodiversiteit

Reserve

o.a. dierziektencrises, gewenst onderzoek n.a.v. politieke ontwikkelin-

€ 14,2 mln.

€ 21,4 mln.

€ 8,0 mln.

€ 10,8 mln.

€ 4,0 mln. € 0,7 mln.

€ 7,9 mln. € 2,0 mln.

 

gen

           

Totaal € 69,0 mln.

Grafiek budgetflexibiliteit

 
             

90%-

     
           

80%-70%-60%-50%-40%-30%-20%-10%-

   
           
           
           
           
           
           
           
           
 

1 26.15 26.16

 
 

□   beleidsmatig gereserveerd

□   bestuurlijk gebonden

□  juridisch verplicht

 

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x 1 000

Raming 2008

Ambtelijk Personeel Directie Kennis

Ambtelijk Personeel InnovatieNetwerk

Materieel

Overig apparaat

Bijdrage aan DR

Totaal apparaatsuitgaven

10 269

855

1 493

100

649

13 366

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x 1 000

Raming 2008

Rente en aflossing over de verstrekte lening aan de Stichting DLO

inzake aankoop van grond en gebouwen

FES-ontvangsten

Overige ontvangsten

Totaal ontvangsten

8 802

15 524

92

24 418

Voor een vijftal projecten zijn ten laste van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) middelen aan de LNV-begroting toegevoegd. Het betreft de projecten Transitie Duurzame Landbouw, Patato Genomics, Phytophtora, TTI Groene Genetica en Aviaire Influenza.

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

 
 

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. start

B.  afgerond

Beleidsdoorlichting

– Effectiviteit van het kennis- en innovatie beleid

26

A.  2012

B.  2013

Overig onderzoek ex post

– DLO onderzoeksprogramma’s

26.15

A. 2012

 

– Wettelijke onderzoekstaken

26.15

A. 2009

 

– Overige onderzoeksprogrammering

26.15

A. 2008

 

– Regeling innovatie Groen Onderwijs

26.15

A. 2009

 

– InnovatieNetwerk

26.15

B. 2010

 
  • Kennisverspreidingsprojecten

26.15

A. 2009

 

– Kennisbasis DLO

26.16

A. 2012

 

– Praktijkleren in het groene onderwijs

26.16

A. 2009

26.15 Kennisontwikkeling en innovatie

Motivatie

Kennisvragen in relatie tot maatschappelijke vraagstukken beantwoorden, kennisdoorstroming realiseren, innovaties met betrekking tot thema’s van LNV-beleid bevorderen.

Kennisontwikkeling ten behoeve van maatschappelijke vraagstukken LNV verstrekt onderzoeksopdrachten aan publieke en private instellingen. Opdrachten komen tot stand door het formuleren van kennisvragen uit het beleidsproces. Dit gebeurt bijna altijd in interactie met de vragende partijen en op basis van beleidsambities, verkenningen en maatschappelijke signalen. De onderzoekopdrachten worden langs twee lijnen uitgezet.

Er wordt gewerkt met programmering van DLO-activiteiten op basis van de regeling subsidie Stichting DLO. Om de scope van het onderzoek met betrekking tot thema’s van LNV-beleid te verbreden en onderzoek daar uit te zetten waar de meeste kennis aanwezig is worden ook opdrachten verstrekt aan andere instellingen waarvan een belangrijk deel wordt aanbesteed in een open kennismarkt. Wettelijke onderzoekstaken zijn gebaseerd op wettelijke verplichtingen en internationale verdragen. Het betreft onderzoek naar diergezondheid, voedselveiligheid, visserij, natuur, landschap en milieu, plattelandsontwikkeling, genetische bronnen en economische informatievoorziening. LNV stelt deze taken veilig door structurele financiering van faciliteiten en de uitvoering van dit onderzoek. Deze taken worden met de financiering vastgelegd in uitvoeringsovereenkomsten.

Bevorderen innovatieve kennisarrangementen

LNV zet het vakdepartementale onderwijsbudget met name in om de kenniscirculatie met doelgroepen (bedrijfsleven, «gebieden» en burgers) en onderzoek te bevorderen. LNV wil de inzet van verschillende actoren gericht op verschillende doelgroepen beter op elkaar afstemmen, zodat informatie over projecten beter wordt gedeeld en centra van kennisuitwisseling ontstaan. Het groene onderwijs kan hierbij een centrale rol vervullen. Via de Groene Kenniscoöperatie worden meerjarige vraaggestuurde programma’s voor doelgroepen en LNV-beleidsthema’s ontwikkeld. Via Groen kennisnet wordt relevante beschikbare kennis op maat ontsloten via internet voor de diverse doelgroepen, met daarbij bijzondere aandacht voor door LNV (mede) gefinancierde kennis. LNV ziet een belangrijke rol voor het onderwijs weggelegd in de beantwoording van beleidsgerelateerde kennisvragen, met name in regionale netwerken met het midden- en kleinbedrijf en maatschappelijke organisaties. Betrokkenheid van stagiaires en docenten bij kenniscirculatie kan bijdragen tot versnelde doorwerking van nieuwe ontwikkelingen in de groene opleidingen én vorming van (nieuwe) netwerken met doelgroepen. LNV subsidieert het InnovatieNetwerk met doel het bij elkaar brengen van kennis uit praktijk- en onderzoekswereld ten behoeve van het ontwikkelen van innovaties. De samenwerkingsverbanden gericht op vernieuwing kennisinfrastructuur (26.16: Transitie Duurzame Landbouw, TTI Groene Genetica) hebben ook een meerwaarde voor het bedrijfsleven.

Bevorderen innovaties bij stakeholders

Het betreft innovatiesubsidies aan ondernemers en andere doelgroepen. Het gaat met name om SBIR, Innovatievouchers en inzet van Syntens. SBIR staat voor Small Business Innovation Research. De kern van het programma bestaat er uit dat de overheid een deel van haar O&O budget rechtstreeks bij het midden- en kleinbedrijf (MKB) aanbesteedt in verschillende, opeenvolgende fasen. Het doel is het ontwikkelen van innovaties door het MKB op het gebied van maatschappelijk relevante thema’s. In dat kader heeft LNV (in samenwerking met EZ) twee pilots gestart: «biobased economy» en «stimulering bio-innovatie». De innovatievouchers worden toegekend aan ondernemers om kennis binnen te halen bij kennisinstellingen. De inzet van Syntens is erop gericht knelpunten in het kennissysteem op te heffen door ondernemers individueel en in groepsverband in contact te brengen met kennisdragers. Via kenniskringen van belanghebbenden (lerende netwerken) wordt uitwisseling van kennis gestimuleerd, deels via subsidies aan doelgroepen en deels door ondersteuning van initiatieven van kennisinstellingen. Voor het communiceren met diverse doelgroepen worden kennis-verspreidingsopdrachten verstrekt die aansluiten bij de LNV-hoofdthema’s

duurzaam ondernemen, veilig voedsel, levende natuur, vitaal platteland. Het creëren van een duurzame leefomgeving vormt een belangrijk actiepunt van het coalitieakkoord. Met verschillende vormen van educatie (o.a. Leren voor duurzaamheid) draagt LNV bij aan bewustwording en houdingsverandering bij burgers rond thema’s als plattelandsontwikkeling, voedselveiligheid, voedselzekerheid, landschap, milieu en dierenwelzijn.

Instrumenten

Kennisontwikkeling t.b.v. maatschappelijke vraagstukken + Subsidie (Regeling subsidie Stichting DLO) voor onderzoeksprogrammering en wettelijke onderzoekstaken. + Overige opdrachten voor ontwikkeling van kennis.

Bevorderen innovatieve kennisarrangementen

+ Groene Kennis Coöperatie als samenwerkingsverband van het groene onderwijs en Wageningen UR t.b.v. betere kenniscirculatie, vernieuwing van (doorlopende) groene opleidingen en ontsluiten van publieke kennis (Groen Kennisnet).

+ Subsidie aan groene onderwijsinstellingen voor het in samenwerking met bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen bevorderen van kennisdoorstroming en kennisbenutting, alsmede het professionaliseren van het groen onderwijs als kenniscentrum.

+ Subsidie aan het InnovatieNetwerk voor grensverleggende vernieuwingen in landbouw, agribusiness, voeding en groene ruimte.

Bevorderen innovaties bij stakeholders

+ Innovatie-subsidies (SBIR, Innovatievouchers, Syntens).

+ Subsidies aan kenniskringen/lerende netwerken: Natuurnetwerken Kenniskring Weidevogels, kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit (OBN) en -Natura-2000. Ondernemersnetwerken MelkveeAkademie, Kennis op de Akker (KODA), Energienetwerken Tuinbouw, Telen met Toekomst, Kennisnetwerk Veehouderij.

+ Overige opdrachten voor verspreiding van kennis.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

+ Percentage positief beoordeelde onderzoeks-

100%

2005

100%

100%

2008

LNV

programma’s DLO

           

+ Percentage jaarprogramma’s WOT met positieve

100%

2006

100%

100%

2008

LNV

beoordeling

           

+ Aantal projecten overige onderzoeks-

28

2006

35

stijgend

 

LNV

programmering

           

+ Aantal beleidsthema’s vastgelegd in virtueel

23

2006

23

stabiel

 

LNV

kennisplatform.

           

+ Aantal aansluitingen Groen kennisnet

56 000

2006

65 000

70 000

2009

LNV

+ Aantal RIGO-projecten

98

2005

100

stabiel

 

LNV

+ Aantal innovatiesubsidiearrangementen

2

2006

3

stijgend

 

LNV

+ Aantal lerende netwerken onderzoek1

8

2007

8

stijgend

 

LNV

+ Aantal kennisverspreidingsprojecten

54

2006

50

stabiel

 

LNV

Er wordt naar gestreefd dat we komen tot een indicator voor het aantal ondernemers betrokken bij lerende netwerken (2009).

26.16 Waarborgen en vernieuwen onderzoek en onderwijs

Motivatie                                                  Een kwalitatief hoogwaardig en doelmatig functionerend en innovatief

stelsel van groen onderzoek en onderwijs garanderen. Stimuleren van vernieuwing in de groene onderzoek- en onderwijsinstellingen, in lijn met algemeen beleid van de overheid maar rekening houdend met de specifieke situatie van het groene onderwijs en onderzoek.

Waarborgen

LNV hecht aan een solide kennisbasis voor het gehele beleidsterrein van voedsel en groen. LNV financiert in dit kader structureel een belangrijk deel van het fundamenteel onderzoek voor voedsel en groen via de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO) als onderdeel van Wageningen UR. LNV oefent op de invulling van de kennisbasis invloed uit door op hoofdlijnen gewenste accenten aan te geven (strategische agenda). Een prioriteit is het onderzoek Aviaire Influenza waarvoor in 2006 € 15 mln. (middelen voor meerdere jaren) beschikbaar is gesteld. Doel is voorkomen van een catastrofale grieppandemie door versnelde ontwikkeling van veterinaire vogelgriepvaccins.

In het kader van de harmonisatie groen onderwijs volgt LNV het algemeen onderwijsbeleid. Als vakministerie stuurt LNV met name op de inzet en functies van het groen onderwijs voor de sector en effectieve samenwerking. In dit kader subsidieert LNV het praktijkleren: de vraaggestuurde inzet voor het simuleren van praktijksituaties met specifieke en dure apparatuur. Gelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor groen en overig onderwijs zijn cruciaal. In 2008 wordt verder uitvoering gegeven aan de in januari 2006 vastgestelde brief Uitvoering plan van aanpak harmonisatie groen onderwijs, met als doel:

+ inhoudelijke vernieuwing en verbreding van het groene onderwijs en meer openheid naar en verbinding met andere sectoren van het onderwijs; + gelijkwaardige positie en gelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor het

groene onderwijs; + het behouden van de waardevolle kenmerken van het groen onderwijs, onder andere samenwerking en binding binnen de beroepskolom, kleinschaligheid, binding met het bedrijfsleven, afstemming met de arbeidsmarkt, afstemming van het totale aanbod, goede landelijke en regionale spreiding, goede condities voor doorstroom binnen de beroepskolom, en de aandacht voor zorg, gebondenheid en maatwerk; + streven naar integrale regelgeving en bekostigingssystemen en

uitvoering vanuit één loket voor alle instellingen; + versterken van de rol van LNV als vakministerie, verantwoordelijk voor de inhoudelijke ontwikkeling en een voldoende en actueel aanbod van groene opleidingen; + bewerkstelligen dat groene instellingen integraal worden meegenomen in het algemeen onderwijsbeleid waarvoor OCW eindverantwoordelijke is.

Vernieuwen

Voor het onderzoek worden – in lijn met het kabinetsbeleid – strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoekinstellingen en samenwerkingsverbanden gefinancierd. De verschillende sectoren ontwikkelen innovatieagenda’s die via uitvoeringsprogramma’s de kennis moeten genereren voor toekomstige groei. Ook de FES-projecten zijn kernen voor vernieuwing. LNV streeft naar effectieve benutting van de beschikbare middelen.

Het curriculum van het groene onderwijs krijgt steeds meer de vorm van competentiegerichte leerarrangementen. Deze richten zich op de individuele wensen en mogelijkheden van de leerling/student en op leren in een praktische context in aansluiting op de eisen vanuit de beroepspraktijk (bedrijfsleven). Het groene onderwijs volgt het regulier onderwijs in algemene onderwijszaken, maar onderscheidt zich door nauw contact met het bedrijfsleven, zowel primaire producenten als verwerkende industrie, handel, logistiek en toeleveranciers. Het groen onderwijs kan fungeren als proeftuin op dit gebied. In lijn met de Lissabon-doelstellin-gen (EU) wil LNV samen met bedrijfsleven bijdragen aan de doorgroei van Nederland als concurrerende kenniseconomie door het verder terugdringen van voortijdig schoolverlaten in en door het groen onderwijs (bijdrage aan «Aanval op de uitval»), bevordering van de hogere niveaus in het groen MBO, doorstroom naar HBO en het bevorderen van levenslang leren van werkenden in de sector. De AOC’s bieden een aansprekende leeromgeving voor een relatief groot aantal zorgleerlingen. Toch zijn de prestaties op het gebied van preventie van voortijdig schoolverlaten relatief goed. De positieve factoren daarin worden verder ontwikkeld en beschikbaar gesteld aan het onderwijs in de andere sectoren. Een aandachtspunt is de ontwikkeling van groene beroepsopleidingen die ook voor allochtone jongeren aantrekkelijk zijn. De groene sector leent zich bij uitstek voor de vormgeving van de in het coalitieakkoord opgenomen verplichte maatschappelijke stage voor jongeren. LNV wil de invulling hiervan dan ook met voortvarendheid ter hand nemen. LNV richt zich zowel op de stagevervulling in het groene onderwijs zelf, met een voorbeeldfunctie voor het overig onderwijs, als op het (laten) creëren van stageplaatsen in het groene domein. LNV en het groene onderwijsveld kunnen verder een rol spelen bij de bemiddeling en begeleiding van groene maatschappelijke stageplaatsen voor niet-groene scholen. Groene maatschappelijke stageplaatsen zijn onder meer te creëren in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, educatie, recreatieve activiteiten en veldmonitoring. In de periode 2008–2011 zal het aantal stages en stageplekken gefaseerd worden opgebouwd.

Instrumenten                                            Waarborgen

+ Regeling subsidie Stichting DLO voor subsidie van het Kennisbasisonderzoek.

+ Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek (WHW) op basis waarvan het hoger en wetenschappelijk onderwijs en onderzoek worden bekostigd, alsmede het hierop gebaseerde bekostigingsbesluit.

+ Wet Educatie en Beroepsonderwijs (WEB) op basis waarvan AOC’s (VBO en MBO) en Aequor worden bekostigd. Aequor (kenniscentrum voor voedsel en leefomgeving) zorgt in overleg met het bedrijfsleven voor selectie/begeleiding van leerbedrijven en een landelijke kwalificatiestructuur voor MBO (ontwikkeling naar een competentiegerichte kwalificering).

+ Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) op basis waarvan categoriale scholen VBO, mavo’s, scholengemeenschappen, en afdelingen praktijkonderwijs worden bekostigd.

+ Wet op het Onderwijs Toezicht op basis waarvan het toezicht wordt uitgevoerd.

+ Het convenant betreffende toezicht op Aequor.

+ Afspraken met betrekking tot (gelijke) bekostiging van onderwijs LNV t.o.v. OCW. Het betreft overeenkomstige behandeling bij mutaties in onderwijsvraag en als gevolg van beleidsintensiveringen of ombuigingen.

+ Subsidies (o.a. Milieu- en Natuur Planbureau en Akademie Hoogleraren KNAW).

+ Maatregelen ter verbetering van verantwoording, toezicht en controle.

+ Kaders van KNAW en NVAO voor visitatie en beoordeling.

+ Subsidies aan ondersteunende instellingen voor: ontwikkelen van leermiddelen (Ontwikkelcentrum), verzorgen van onderwijskundige begeleiding (LPC’s), kwaliteitsverbetering examens MBO (KCE), vernieuwing van de examens VMBO in aansluiting op competentiegericht MBO en toetsing (CITO), dienstverlening vernieuwing groen onderwijs (WU Vakgroep ECS).

+ Subsidie aan AOC’s voor het stimuleren van praktijkleren (vraag-sturing) en afspraken met IPC’s over flankerende maatregelen.

Vernieuwen

+ Subsidie voor het stimuleren van samenwerkingsverbanden en

strategische speerpuntprogramma’s bij onderzoeksinstellingen gericht op verbeteren kennisinfrasructuur en het innovatief vermogen van het bedrijfsleven (Transitie duurzame landbouw, TTI Groene Genetica).

+ Subsidie voor ontwikkeling kennisbeleid (methoden, kennisinfrastructuur e.d.).

+ Subsidies aan groene onderwijsinstellingen voor de doelen opgenomen in het beleidsprogramma 2007–2011: voldoende gekwalificeerd onderwijspersoneel, maatschappelijk stage, tegengaan uitval. Ook subsidies voor lopende OCW-conforme vernieuwingsprojecten waaronder competentiegericht toetsen en examineren, leren op maat, leren in/uit de praktijk, nieuwe leertrajecten.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

 

Indicator

Referentie-

Peildatum

Raming

Streef-

Planning

Bron

   

waarde

 

2008

waarde

   

1.

Positieve beoordeling van de kwaliteit

           
 

DLO

100%

2006

100%

100%

2008

visitatierapporten

 

WO/HBO

100%

2006

100%

100%

2008

NVAO

 

MBO/VMBO1

92%

2006

100%

100%

2008

onderwijsinspectie

2.

Financiële indicatoren onderwijsinstellingen op orde

           
 

WU

0%

2005

100%

100%

2008

Jaarverslag WU

 

HBO

80%

2005

100%

100%

2008

jaarverslagen

 

MBO/VMBO

92%

2005

100%

100%

2008

jaarverslagen

3.

Diplomering

           
 

WU (percentage van de uitstroom)

74%

2005/2006

> 74%

Stijgend2

 

Cfi

 

HBO (percentage van de uitstroom)

65%

2005/2006

> 65%

Stijgend2

 

Cfi

 

MBO (percentage van de uitstroom)

59%

2005/2006

> 59%

Stijgend2

 

Cfi

 

VMBO (percentage van de uitstroom in klas

4)

Aantal kenniskringen/lectoren

95%

2004/2005

95%

stabiel

 

AOC’s

             
 

HBO-groen

10

2006

10

stabiel

 

HBO-raad

 

Aantal leerbedrijven3

23 322

2006

21 500

stabiel

 

Aequor

 

Aantal plekken maatschappelijke stage

   

pm

10 000

2011

Instellin-

 

groene sector4

         

gen

 

Doorstroom leerlingen

           

Indicator                                                                              Referentie- Peildatum               Raming             Streef- Planning Bron

waarde                                             2008           waarde

Van VMBO- naar MBO groen                                                    32%5              2006≥                     32%              hoger OCW

Van MBO- naar HBO groen                                                        29%6                2006                  ≥29%              hoger Cfi

De wet op het onderwijstoezicht bepaalt dat de onderwijsinspectie de kwaliteit bij de instellingen periodiek beoordeelt. Weergegeven is het

percentage van de instellingen dat aan de norm voldoet.

Er is geen raming of streefwaarde te geven; er wordt wel gestreefd naar een stijging van het aantal gediplomeerden.

Er wordt met het oog op efficiency en kwaliteitsverbetering gestreefd naar een kleiner aantal maar goede leerbedrijven.

De indicator maatschappelijke stage groene sector staat in de raming 2008 op pm in afwachting van de definitieve toedeling van de middelen bij

VJN 2008.

Daarnaast stroom ca. 55% door naar het niet groen MBO. In het algemeen wordt doorstroom gestimuleerd.

Betreft de doorstroom gediplomeerden MBO-groen niveau 4. Er stroomt ook een klein percentage door naar het niet groen HBO. In het algemeen

wordt doorstroom gestimuleerd.

27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

Algemene beleidsdoelstelling

Het creëren van een vitaal platteland in de zandgebieden in Zuid- en Oost-Nederland.

Omschrijving

Het Rijk geeft prioriteit aan de reconstructie van de zandgebieden in Zuid en Oost-Nederland (Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg). Deze reconstructie beoogd het realiseren van een goede ruimtelijke structuur, in het bijzonder voor duurzame landbouw, de natuur, het milieu en een duurzame waterhuishouding, alsmede het creëren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat in de zandgebieden.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

Verantwoordelijkheid LNV

LNV is verantwoordelijk voor het wettelijk kader Reconstructie, middelen voor de Rijksdoelen en coördinatie van Rijksinzet. LNV faciliteert de provincies bij het tot stand komen van geïntegreerd gebiedsgericht beleid waarin de sectorale Rijksdoelen gerealiseerd worden. Voor bodem en water zijn respectievelijk VROM en V&W de eerst verantwoordelijk ministeries. Het budget wordt via het ILG aan de provincies ter beschikking gesteld.

Externe factoren

Behalen van deze doelstelling hangt af van het bestuurlijke draagvlak in de betreffende reconstructie-regio’s.

Maatschappelijk effect

Het behalen van de algemene beleidsdoelstelling voor reconstructie

zandgebieden heeft als effecten:

+ Een verbeterde structuur van de landbouw in de extensiverings-, verwervings- en landbouwontwikkelingsgebieden;

+ Een verbeterde structuur van bedrijvigheid in de reconstructiegebieden, zowel binnen als buiten de landbouw;

+ Een adequaat voorzieningenniveau in de plattelandsgemeenten.

Meetbare gegevens bij de algemene doelstelling

 

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2008

Streefwaarde

Planning

Bron

Reconstructie Zandgebieden

           

Versnelling realisatie rijksdoelen in de

Nulmeting

2007

n.v.t.

Streefwaarden

2013

Alterra

reconstructiegebieden

vindt plaats in 2007

   

Natuur, Landbouw, Recreatie, Landschap en Sociaal Economische Vitaliteit worden in Reconstructiegebieden gehaald

   

Met de plannen voor de Reconstructiegebieden wordt een inhaalslag beoogd bij de realisatie van rijksdoelen. De realisatie van de rijksdoelen was in deze gebieden tot stilstand gekomen. Door middel van de extra impuls via de Reconstructieplannen wordt beoogd om bij aanvang van de volgende ILG-periode de achterstand ten opzichte van de rest van Nederland weggewerkt te hebben.

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Bedragen x € 1 000

27 Bodem, water en reconstructie in zandgebieden

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

144 824

425 745

22 583

20 203

34 176

18 003

16 822

Uitgaven

61 154

82 598

64 635

62 922

95 595

78 767

84 879

Programma-uitgaven

– waarvan juridisch verplicht

48 348          62 252

44 540 42 052

43 973 42 719

77 774 61 419

61 858 60 764

67 941

68 057

27.11 Reconstructie zandgebieden waarvan ILG

– Reconstructie zandgebieden waarvan niet ILG – Flankerende maatregelen EHS – Duurzaam waterbeheer – Duurzame landbouw – Overige maatregelen – Agenda Vitaal Platteland – Reconstructie algemeen – Rijksacties MJP-2 – SGB UC 2001–2004 – Milieu (via SGB) UC 2005–2006 – Landschap

27.12 Bodem en Water waarvan ILG

– Duurzaam bodemgebruik – Bodemsanering – Waterbodemsanering

Apparaatsuitgaven

27.21 Apparaat

27.22 Baten- lastendiensten

48 348

575 7 320 1 838 1 257

62 252 45 458

44 221 41 733

43 445 42 191

51 103 34 748

35 187 34 093

41 271 41 387

 

400

2 548

1 058

  • 221
  • 221
  • 221
  • 221

2 640

11 632

324

1112

556

1 315

105

 

2 614

1 106

363

16 020

   

29 650

           

4 582

           

86

           
   

319

528

26 671

26 671

26 670

   

319

528

1 053

16 813

8 805

1 053

16 813

8 805

1 053

16 812

8 805

16 938

12 806

20 346

20 095

18 949

17 821

16 909

244

183

183

183

183

183

183

12 562

20 163

19 912

18 766

17 638

16 726

16 755

Ontvangsten

17 114

331

548

26 711

26 711

26 710

0

Toelichting

Eind 2006 zijn met de provincies bestuursovereenkomsten gesloten met betrekking tot het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). De 7-jarige ILG-verplichtingen op basis van deze overeenkomsten zijn geheel in 2007 aangegaan. Het verplichtingenbudget is derhalve in 2007 fors hoger dan in latere jaren.

De Ministeries van V&W en VROM leveren vanaf 2010, in het kader van het ILG, bijdragen ten behoeve van de verbetering van de Water- en bodemkwaliteit en de Bodemsanering.

Grafiek budgetflexibiliteit

 

90%-80%-70%-60%-50%-40%-30%-20%-10%-

         
         
         
         
         
         
           
     

1

   

27.11

27.12

Toelichting op de apparaatsuitgaven

Bedragen x 1 000

Toelichting op de ontvangsten

Raming 2008

Ambtelijk Personeel Directie Platteland

Materieel

Overig apparaat

Bijdrage aan DLG

Totaal apparaatsuitgaven

169 14

19 912

20 095

Bedragen x 1 000

Raming 2008

Bijdrage derden Totaal ontvangsten

331 331

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van het duurzaam bodemgebruik (€ 0,3 mln).

Overzicht onderzoek naar de doelmatigheid en de doeltreffendheid van beleid

Onderzoek onderwerp

AD of OD

A. start

B.  afgerond

In 2007 is de evaluatie van Reconstructiewet uitgevoerd (TK, 30 800, nr. 101). Bij de ILG afspraken is voorzien in een midtermevaluatie (MTE) in 2010. Hierbij zullen Rijk en provincies bestaande afspraken herijken over reconstructie, bodem & water.

In 2006 heeft het Ministerie van V&W de Maatschappelijke Kosten Batenanalyse (MKBA) voor water opgestart. Daarnaast zal het Ministerie van VROM een MKBA opstarten voor Bodemsanering en een separate evaluatie houden over het Bodembesluit (operationeel doel 27.12).

27.11 Reconstructie zandgebieden

Motivering

Het realiseren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat door het verbeteren van de ruimtelijke structuur van de zandgebieden, in het bijzonder voor de landbouw, natuur, milieu en water.

De reconstructie zandgebieden is een gebiedscategorie waarbinnen

diverse Rijksdoelen worden gerealiseerd. Deze doelen liggen op het

terrein van:

+ Flankerend natuurbeleid binnen en buiten de EHS. Het betreft het terugdringen van ammoniakemissie, ontsnippering robuuste verbindingen en verdrogingbestrijding;

+ Duurzaam waterbeheer en duurzaam bodemgebruik;

+ Realiseren van duurzame landbouw;

+ Overige Rijksdoelen.

Instrumenten

+ Wet- en regelgeving: de Reconstructiewet en de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG).

+ Investeringsbudget Landelijk Gebied.

+ Rijksconvenanten en -samenwerkingsverbanden, zoals het Bufferzone-convenant en het Meerjarenprogramma Ontsnippering en het Nationaal Bestuursakkoord Water.

Meetbare gegevens bij de operationele doelstelling

Indicator

Referentie- Peildatum waarde

Raming 2008

Streefwaarde Planning Bron

Aantal gerealiseerde reconstructieplannen

1-1-2005                   PM             12reconstructie- 2015

gebieden

MJP2

De vijf betrokken provincies (Limburg, Noord Brabant, Gelderland, Overijssel, Utrecht) hebben 12 reconstructieplannen opgesteld voor 12

0

reconstructiegebieden met de daarbij bijbehorende uitvoeringsprogramma’s. De reconstructieplannen zijn inmiddels goedgekeurd door het Rijk en moeten in 2015 gerealiseerd zijn. De indicator is conform de reconstructiewet.

Raming voor 2008 voor deze operationele doelstelling kan niet gegeven worden omdat het budget in het ILG is opgenomen. Rapportage daarover zal plaatsvinden bij de midterm-review die voor 2010 gepland staat.

27.12 Bodem en water

Motivering

In aansluiting op de doelen in het MJP2 en het ILG is op dit beleidsartikel een extra operationeel doel «Bodem en Water» opgenomen. Hierop worden de middelen zichtbaar gemaakt die vanuit VROM en V&W beschikbaar worden gesteld ten behoeve van de ILG-doelen Waterkwaliteit, bodemsanering en duurzaam bodemgebruik. De ministers van VROM en V&W houden de beleids-verantwoordelijkheid voor deze thema’s. De verantwoording over de inzet van deze middelen en de gerealiseerde prestaties vindt plaats in de respectievelijke begrotingen en jaarverslagen van VROM en V&W.

Instrumenten

Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG)/Investeringsbudget Landelijk

Gebied (ILG).

Reconstructiewet.

Nationale Beleidsbrief Bodem.

Europese Bodemstrategie.

EU Kaderrichtlijn Water.

Nutriëntenpilots.

Voor meetbare gegevens wordt verwezen naar de departementale begrotingen 2008 van VROM (beleidsartikel 4) en van V&W (beleidsartikel 31).

Budgettaire gevolgen van beleid

2.3 De niet-beleidsartikelen

28 Nominaal en onvoorzien

Dit niet-beleidsartikel bevat de posten prijsbijstelling, loonbijstelling en onvoorzien.

 

Bedragen x € 1 000

28 Nominaal en onvoorzien

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

0

0

  • 500
  • 2 822
  • 5 643
  • 11 450
  • 11 450

Uitgaven

0

0

  • 500
  • 2 822
  • 5 643
  • 11 450
  • 11 450

28.11 Prijsbijstelling

28.12 Loonbijstelling

28.13 Onvoorzien

000000 000000 0 0 - 500 - 2 822 - 5 643 -11 450

0

0

  • 11 450

Ontvangsten

28.11  Prijsbijstelling

Op dit onderdeel wordt de bij Voorjaarsnota 2007 toegekende prijsbijstelling tijdelijk geboekt. De toerekening van de prijsbijstelling over de prijsgevoelige begrotingsartikelen wordt verwerkt vanuit artikel 28.11.

28.12  Loonbijstelling

Op dit onderdeel wordt de loonbijstelling verwerkt in het kader van algemene salarismaatregelen en de overige specifieke salarismaatregelen op het gebied van arbeidsvoorwaarden en premie sociale zekerheid. Vanuit dit artikel wordt de loonbijstelling toegedeeld aan de loongevoelige beleidsartikelen.

 

Bedragen

x € 1 000

           

Artikel

Verdeling loon- en prijsbijstelling

2007

2008

2009

2010

2011

2012

21

Duurzaam ondernemen

8 495

4 687

3 012

3 010

2 998

2 998

22

Agrarische ruimte

237

247

240

239

216

201

23

Natuur

5 005

13 498

11 652

9 762

9 611

7 612

24

landschap en recreatie

1 147

1 147

1 151

1 152

1 097

1 090

25

Voedselkwaliteit en diergezondheid

775

750

750

750

750

750

26

Kennis en innovatie

18 640

18 428

18 505

18 544

18 531

18 531

27

Bodem, water reconstr.zandgebieden

451

447

423

401

387

388

28

Onvoorzien

-44 931

  • 44 270
  • 44 046
  • 43 415

-42 922

  • 42 777

29

Algemeen

10 181

5 066

8 313

9 557

9 332

11 207

28.13 Onvoorzien

Onder artikel 28.13 «Onvoorzien» zijn de taakstellingen uit het Coalitieakkoord (efficiency taakstelling, subsidie taakstelling, huisvestingstaakstelling en taakstelling MBO teldatum) opgenomen waarmee de LNV-begroting is verlaagd. Deze taakstellingen worden verdeeld over de relevante artikelen.

Dit betreft de volgende taakstellingen:

 

Bedragen

x € 1 000

         

Artikel

Taakstelling Coalitie Akkoord

2008

2009

2010

2011

2012

28

Efficiency taakstelling Subsidie taakstelling Huisvestingstaakstelling Taakstelling MBO (teldatum)

  • 6 682 -4 337
  • 2 145
  • 13 366 -8 743 - 2 145 -7 000
  • 26 731
  • 17 486 - 2 145 -7 000
  • 53 463
  • 17 486
  • 2 145
  • 7 000
  • 53 463
  • 17 486 - 2 145 -7 000

In onderstaande tabel is de toedeling van de efficiency taakstelling aan de relevante artikelen weergegeven. De grondslag voor de toedeling van de efficiency taakstelling is de «foto Rijksdienst» welke is opgenomen in het SGO voorstel van het College van Secretarissen-Generaal. In dit voorstel is de taakstelling per geleding(beleid, staf, uitvoering en inspectie) gedifferentieerd. Bij de toedeling van de taakstelling binnen LNV zijn dezelfde grondslagen als uitgangspunt genomen. De daadwerkelijke invulling van de efficiency taakstelling zal vanaf 2008 gaan plaatsvinden.

 

Bedragen x € 1 000

Artikel

Verdeling efficiency taakstelling

2007

2008

2009

2010

2011

2012

21

Duurzaam ondernemen

0

  • 2 191

-4 389

-8 776

  • 17 551

-17 551

22

Agrarische ruimte

0

-35

  • 69
  • 140
  • 278
  • 278

23

Natuur

0

-983

  • 1 964

-3 930

  • 7 861

-7 861

24

landschap en recreatie

0

-339

  • 678
  • 1 356
  • 2 712
  • 2 712

25

Voedselkwaliteit en diergezondheid

0

-888

  • 1 773

-3 545

  • 7 088

-7 088

26

Kennis en innovatie

0

-357

-714

  • 1 426
  • 2 855
  • 2 855

27

Bodem, water reconstructie zandgebieden

0

  • 69
  • 140
  • 278
  • 558
  • 558

28

Onverdeeld en onvoorzien

0

6 682

13 366

26 731

53 463

53 463

29

Algemeen

0

  • 1 820

-3 639

-7 280

  • 14 560
  • 14 560

In onderstaande tabel is de toedeling van de subsidietaakstelling aan de relevante artikelen weergegeven. De grondslag voor de toedeling van deze taakstelling is gebaseerd op het IOR (Instrumenten Overzicht Rijksoverheid).

 

Bedragen x 1 000

Artikel

Verdeling subsidie taakstelling

2007

2008

2009

2010

2011

2012

21

Duurzaam ondernemen

0

-363

-730

  • 1 454
  • 1 454
  • 1 454

23

Natuur

0

  • 2 643
  • 5 352
  • 10 713
  • 10 713
  • 10 713

24

Landschap en recreatie

0

  • 180

-360

  • 718
  • 718

-718

26

Kennis en innovatie

0

-837

  • 1 673

-3 346

  • 3 346

-3 346

27

Bodem, water reconstructie zandgebieden

0

-314

  • 628
  • 1 255
  • 1 255
  • 1 255

28

Nominaal en onvoorzien

0

4 337

8 743

17 486

17 486

17 486

In onderstaande tabel is de toedeling van de taakstelling MBO (teldatum) aan het relevante artikel weergegeven. Deze taakstelling is naar rato van het aantal MBO leerlingen verdeeld over de bekostigingsartikelen MBO van de ministeries OCW en LNV. Op basis hiervan vindt er een structurele ombuiging plaats op het bekostigingsartikel MBO.

 

Bedragen x 1 000

Artikel

Taakstelling MBO (teldatum)

2008

2009

2010

2011

2012

26 28

Kennis en innovatie Nominaal en onvoorzien

 

-7 000 7 000

-7 000 7 000

  • 7 000 7 000

-7 000 7 000

In onderstaande tabel is huisvestingstaakstelling aan het relevante artikel weergegeven. Deze taakstelling is gebaseerd op een lager toe te kennen rentevergoeding van de Rijks Gebouwen Dienst voor huisvestingsprojecten.

 

Bedragen x 1 000

Artikel

Verdeling huisvestingstaakstelling

2008

2009

2010

2011

2012

28 29

Nominaal en onvoorzien Algemeen

2 145 - 2 145

2 145 - 2 145

2 145 - 2 145

2 145 - 2 145

2 145 - 2 145

In onderstaande tabel is de toedeling van de tranche 2008 van de intensiveringsenveloppe vitaal platteland aan de relevante artikelen weergegeven.

 

Bedragen x 1 000

Artikel

Verdeling intensiveringsenveloppen

2008

2009

2010

2011

2012

28 21 24

Nominaal en onvoorzien Duurzaam ondernemen Landschap en Recreatie

  • 12 000 6 000 6 000
  • 12 000 6 000 6 000
  • 12 000 6 000 6 000
  • 12 000 6 000 6 000
  • 12 000 6 000 6 000

Op dit artikel zijn de aanvullende maatregelen bij Augustusbrief 2007 verwerkt. Invulling hiervan zal plaatsvinden bij voorjaarsnota 2008.

 

Bedragen

x € 1 000

         

Artikel

Invulling Augustusbrief 2007

2008

2009

2010

2011

2012

28 28

Korting materieel budgetten Subsidies generiek

  • 500
  • 1 001
  • 1 821
  • 2 001 -3 642
  • 4 165
  • 7 285

-4 165 -7 285

29 Algemeen

Omschrijving

Op dit artikel worden de uitgaven, zowel apparaat als programma, toegelicht die niet vallen onder de beleidsartikelen. Dit betreft de apparaatsuitgaven van een aantal algemene onderdelen van het kerndepartement, internationale contributies en de uitvoering van EU maatregelen door onder meer de productschappen.

Procentuele verdeling uitgaven 2008 over operationele doelstellingen en apparaat

3%

13%

84%

Budgettaire gevolgen van beleid

 

Bedragen x € 1 000

29 Algemeen

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Verplichtingen

240 044

247 845

211 296

213 857

211 334

203 601

199 292

Uitgaven

240 018

248 841

209 092

213 853

211 329

203 597

199 288

Programma-uitgaven

29.11 Internationale contributies

29.12 Uitvoering van EU-maatregelen Apparaatsuitgaven

29.21 Apparaat

29.22 Baten-lastendiensten

47 462

8 297

39 165

192 556

184 433

8 123

43 680

10 421

33 259

205 371

196 558

8 603

40 324

7 421 32 903

168 768 160 131

8 637

39 967

7 421 32 546

173 886 165 645

8 241

39 255

7 421

31 834

172 074

164 227

7 847

37 830

7 421

30 409

165 767

158 716

7 051

37 830

7 421

30 409

161 458

154 407

7 051

Ontvangsten

353 376

420 609

425 716

433 985

442 665

450 901

459 676

29.11 Internationale contributies

LNV voldoet jaarlijks aan de contributieverplichtingen uit hoofde van het Nederlands lidmaatschap van internationale organisaties die zich bewegen op het beleidsterrein van LNV. De contributie aan de FAO (Food and Agricultural Organisation) van de Verenigde Naties is veruit de grootste en behelst ca. 80 procent van het budget voor internationale contributies. De FAO-contributie wordt toegerekend aan de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). Dit is het cluster van buitenlanduitgaven en- ontvangsten op de Rijksbegroting.

Toelichting op de apparaatsuitgaven

29.12 Uitvoering van EU-maatregelen

Op dit artikel worden uitgaven geraamd die samenhangen met de uitvoering van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie. Concreet gaat het hier om de interventiekosten, de medebewindskosten, de uitgaven uit hoofde van de apurementprocedure en de kosten van schikkingen die samenhangen met de uitvoering van de Regeling Superheffing. Onder «interventiekosten» worden de kosten van in-, op- en uitslag verstaan van de marktordeningproducten zuivel, rundvlees en granen.

De medebewindskosten betreffen de vergoedingen voor taken die door de productschappen in medebewind worden verricht. Deze taken omvatten de uitvoering van maatregelen in het kader van het markt- en prijsbeleid van de Europese Unie en hebben in hoofdzaak betrekking op het opleggen van heffingen, het verlenen van exportrestituties, alsmede de administratie hiervan. Onder apurement vallen de uitgaven in het kader van financiële correcties door de Europese Commissie op de uitkering van Europese subsidies.

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

Personeel algemene leidingenstafdirecties                                                                   34173

Personeel overige directies                                                                                                 37075

Materieel                                                                                                                                 23230

Materieel Ministerie algemeenenhuisvesting                                                                28087

Overig personeelenpost-actieven                                                                                    37566

Bijdrage aan AID                                                                                                                      8637

Totaal apparaatsuitgaven                                                                                                   168 768

Personeel algemene leiding en stafdirecties betreffen de personele uitgaven van de algemene leiding en de stafdirecties Bureau Bestuursraad, Personeel en Organisatie, Financieel Economische Zaken, Informatiemanagement en Facilitaire Zaken, de Auditdienst en de directie Communicatie.

Personeel overige directies betreffen de personele uitgaven voor de directies Juridische Zaken, Internationale Zaken (inclusief de vertegenwoordiging buitenland) Regionale Zaken en de Projectdirecties.

Op dit artikel worden tevens de algemene concernbrede materiële uitgaven geraamd, zoals huisvestings- en automatiseringsuitgaven, die niet zijn toe te rekenen aan de beleidsartikelen.

Voorts wordt de bijdrage voor opsporingsactiviteiten van de AID geraamd op dit artikel. Voor deze opsporingsactiviteiten is vooraf niet aan te geven ten laste van welk beleidsartikel een opsporingsonderzoek plaats vindt. Bij het jaarverslag 2008 wordt de daadwerkelijke toedeling naar beleids-artikelen voor de opsporingsactiviteiten zichtbaar gemaakt.

Toelichting op de ontvangsten

Bedragen x € 1 000

Raming 2008

Landbouwheffingen                                                                                                            413 441

EU-ontvangsten                                                                                                                       5684

Overige ontvangsten                                                                                                               6591

Totaal ontvangsten                                                                                                              425 716

De ontvangsten hebben met name betrekking op de landbouwheffingen. In de bijlage Europese geldstromen worden de ontvangsten uit hoofde van de landbouwheffingen nader toegelicht. Daarnaast worden op dit artikel ontvangsten geraamd voor de uitvoering van EU-landbouw-maatregelen. Tot slot is sprake van diverse overige ontvangsten, met name apparaatsontvangsten.

  • 3. 
    BEDRIJFSVOERING

In het hoofdstuk bedrijfsvoering worden de specifieke verbeteringen in de bedrijfsvoering van het concern toegelicht.

«LNV zichtbaar laten en zichtbaar doen»

LNV staat de komende jaren voor een stevige veranderopgave, die meer omvat dan alleen een krimpoperatie. LNV wil zijn beleidsinzet beter laten aansluiten op en zichtbaar maken voor de samenleving. En dat zonder de aansluiting op de specifieke doelgroepen en sectoren te verliezen. In de uitvoering is een belangrijke doelstelling het voorkomen van discontinuïteit in zowel de bedrijfsvoering als de uitvoering zelf als gevolg van deze efficiency operatie van de Rijksdienst.

Tegelijk moet LNV fors krimpen om de taakstelling van € 53,5 mln. en 859 fte. in te vullen.

Het gaat dus om kleiner en beter. Beter ook door extra in te zetten op de prioriteiten van het Beleidsprogramma en door anders te werken. Anders werken is de sleutel om aan de schijnbaar tegenstrijdige doelstellingen te voldoen: slanker, slimmer en effectiever.

Om dit te bereiken wordt ingezet op het bevorderen van de mobiliteit en bredere inzetbaarheid van medewerkers. Daarmee wordt het ook makkelijker om programmatisch en projectmatig te werken en onderling personeel uit te wisselen.

Om ook in de toekomst de juiste mensen te kunnen werven en behouden zal LNV extra blijven investeren in arbeidsmarktbeleid en diversiteits-beleid. De vergrijzing van de bezetting leidt in 2008 tot een intensivering van het leeftijdsbeleid.

Interdepartementaal HR Ontwikkel- en Expertisecentrum (OC/EC)

Doel van het interdepartementaal HR Ontwikkel- en Expertisecentrum (OC/EC) is efficiency- en kwaliteitsverbetering van de HR-functie binnen het Rijk door het gezamenlijk met alle departementen ontwikkelen van HR-instrumenten en het bundelen van de op de verschillende departementen aanwezige expertise. In 2007 heeft LNV financieel en personeel bijgedragen aan de ontwikkeling van OC/EC. In 2008 zal LNV middels OC/EC bij blijven dragen aan de verbetering van kwaliteit en doelmatigheid van de HR-functie van het Rijk.

P-Direkt

Op het gebied van administratieve HRM-processen streeft LNV naar meer doelmatigheid en hogere kwaliteit. De introductie en vervanging van systemen op het gebied van zelfbediening, personeelsinformatie, p-dossierbeheer en salaris is essentieel.

LNV neemt deel aan de interdepartementale samenwerking op het vlak van salarisbetaling en de administratieve personeelsprocessen. In dat kader heeft LNV een eigen kwaliteits- en efficiencytraject ingezet. Voor 2008 zal LNV blijven aansluiten bij de interdepartementaal afgesproken deelprojecten.

Elektronisch Inkopen

In 2008 zal elektronisch inkopen inhoud krijgen door de in gebruikname van een E-procurement systeem. LNV richt zich daarbij op een drietal productgroepen, waarvoor digitaal bestellingen gedaan kunnen worden. Dit zijn de productgroepen kantoorartikelen, computerartikelen en de inhuur van tijdelijke personeel.

Het resultaat is dat het bestellen van deze goederen en diensten via een gestroomlijnd bedrijfsproces is georganiseerd. Van bestelling tot levering

en betaling wordt het proces ondersteund, en stelt LNV bovendien in staat om het inkoopproces naadloos te integreren met het aansluitende financiële proces. Het bestel- en inkoopproces wordt hierdoor efficiënter en goedkoper doordat minder processtappen noodzakelijk zijn en daardoor minder inzet nodig is.

Digitalisering van Kerndepartement

In 2008 moet de brede uitrol plaatsvinden van het Document Management Systeem (DMS) binnen het kerndepartement (staf- en beleidsdirecties). Tevens zal in 2008 een start worden gemaakt met het uniformeren van de werkwijze en het opleiden en voorbereiden van de medewerkers op de invoering van het DMS.

Verbetering financiële bedrijfsvoeringssystemen

LNV wil de bestaande begrotings- en financiële systemen vervangen door één nieuw systeem voor heel LNV. Dit nieuwe systeem moet het hart gaan vormen van de nieuwe concernbedrijfsvoering en maakt het mogelijk om zowel de administratie van de inkoop als de financiële afhandeling binnen één systeem uit te voeren. In 2008 start LNV met het treffen van de voorbereidingen voor de implementatie.

LNV geeft hiermee invulling aan de conclusies uit de evaluatie van de huidige financiële (bedrijfsvoerings)systemen. De evaluatie geeft aan dat de huidige gebruikers- en rapportagemogelijkheden in combinatie met de gebruikersvriendelijkheid niet meer aansluit bij de functionele eisen en wensen van deze tijd. Onderhoud en exploitatie van de systemen is door het noodzakelijk maatwerk arbeids- en kapitaalintensief. Het doel is te komen tot een modernisering en kwaliteitsverbetering op het gebied van de financiële bedrijfsvoering. Met als belangrijkste resultaten een verbetering van de (management/stuur)informatie, een transparanter en eenduidiger procesverloop, voorkoming van afstemmingsproblemen en een efficiëntere en flexibeler inzet van medewerkers.

Uitvoeringstoezicht

Begin 2007 heeft LNV haar visie op uitvoeringstoezicht «Vertrouwen op afstand» vastgesteld. Dit document geeft de kaders voor de aansturing van – en toezicht op RWT’s en ZBO’s en hoe LNV invulling geeft aan het uitvoeringstoezicht. Het uitvoeringstoezicht borgt een continue verbetering in de aansturingsrelaties en de verantwoording van de RWT’s en ZBO’s. In 2008 wordt dit op basis van de nieuwe visie verder doorgezet. In 2008 wordt binnen LNV volgens het «single information single audit» principe gewerkt. Dit houdt in dat informatie en onderzoeksresultaten op een efficiënte en effectieve wijze gedeeld zullen worden met alle relevante beleidsdirecties binnen het departement. Hierdoor zal er, naast een efficiencywinst binnen LNV, een vermindering van de controlelast ontstaan bij de externe organisaties en aansturende beleidsdirecties.

  • 4. 
    DIENSTEN DIE EEN BATEN-LASTENSTELSEL VOEREN Algemene Inspectie Dienst (AID)

Profiel

De Algemene Inspectiedienst (AID) is een handhavingorganisatie van het ministerie van LNV die, door middel van de instrumenten controle, verificatie en opsporing, de naleving van de LNV-regelgeving op programmatische wijze bevordert. Waar effectief uit oogpunt van naleving wordt de inzet van hiervoor bedoelde instrumenten begeleid door handhaving-communicatie. Op basis van waarnemingen en ervaringen in de handha-vingpraktijk adviseert de AID de Minister en beleidsdirecties van LNV over voorgenomen of reeds vigerend beleid en regelgeving. Ten behoeve van de uitvoering van deze taak beschikken de ambtenaren AID over toezichthoudende en opsporingsbevoegdheden. Deze bevoegdheden worden in onderlinge samenhang ingezet. Opsporing vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

Algemene Inspectiedienst Bedragen x € 1 000

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

Opbrengst moederdepartement

Opbrengst overige departementen

Opbrengst derden

Rentebaten

Buitengewone baten

Exploitatiebijdrage

Totale baten

Lasten

Apparaatskosten

  • personeel
  • materieel Rentelasten Afschrijvingskosten
  • materieel
  • immaterieel Dotaties aan voorzieningen Buitengewone lasten

Totale lasten

 

65 300

65 259

66 235

59 084

56 262

50 591

50 591

000000

0

763

450

450

300

300

300

300

223

175

100

100

100

100

100

000000

0

000000

0

66 286

65 884

66 785

59 484

56 662

50 991

50 991

44 364

42 265

42 393

37 447

35 237

31 616

31 616

16 574

19 720

19 427

15 890

14 608

12 364

13 098

216

338

434

546

629

545

472

2 229

2 905

3 429

3 756

3 916

4 141

3 841

793

653

1 100

1 845

2 272

2 325

1 964

284 0 0 0 0 0

0

000000

0

64 460

65 881

66 783

59 484

56 662

50 991

50 991

Saldo van baten en lasten

1 826

32000

Baten

Opbrengst moederdepartement

Van het moederdepartement wordt jaarlijks een opdracht ontvangen, zoals afgesproken in het aansturingprotocol AID. De opbrengst van de AID wordt gevormd door te leveren diensten in aantallen productieve uren te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs. Voor de omzet van de AID is uitgegaan van de bedragen zoals opgenomen in de meerjarenbegroting LNV. Hierin is rekening gehouden met de indicatieve verdeling van een

0

taakstelling van € 15,7 mln. over de LNV-inspectiediensten. Deze taakstelling moet eind 2011 met de vorming van één LNV-inspectiedienst zijn gerealiseerd.

In onderstaande tabel is aangegeven hoe de totale omzet van de AID over de huidige vijf producten is verdeeld. Beoogd wordt om per 1 januari 2009 over te gaan op een nieuwe productencatalogus. Die sluit aan op het concept van programmatisch handhaven.

 

Producten en omzetaandeel (%)

Product

2005

2006

2007

2008

Controle

Verificatie

Opsporing

Beleidsadvisering

Handhavingscommunicatie

70,5

13,0

13,0

3,0

0,5

74,1

11,2

12,3

1,9

0,5

72,0

12,5

13,0

2,0

0,5

72,0

12,5

13,0

2,0

0,5

Totaal

100

100

100

100

Opbrengst derden

De reguliere opbrengsten derden hebben betrekking op:

  • 1. 
    de ontvangen vergoeding voor het gebruik van dienstauto’s door medewerkers;
  • 2. 
    subsidies voor investeringen in handhavinginstrumentarium door de Europese Cie en
  • 3. 
    incidentele dienstverlening aan andere handhavingorganisaties.

Rentebaten

De rentebaten worden verkregen uit het positieve saldo op de rekening courant en het plaatsen van termijndeposito’s. Er is gerekend met de rentetarieven voor deposito’s welke, afhankelijk van de looptijd, variëren van 1,86 tot 1,89%.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel.

Voor 2008 is uitgegaan van een gemiddelde personele formatie van 780 fte. De gemiddelde personele kosten per fte bedragen in 2008 circa 55 duizend euro.

De gemiddelde personele bezetting zal zich ontwikkelen naar gelang de omvang van de opdracht die de komende jaren door de opdrachtgevers bij de AID wordt neergelegd. De meerjarenbegroting laat thans een dalende trend zien, mede als gevolg van de taakstellingen uit het coalitieakkoord. Gezien de daling van de opbrengsten moederdepartement is er in de begroting van uitgegaan dat vanaf het jaar 2007 geen externe krachten meer worden ingehuurd. Bovendien is er rekening gehouden met een daling van het personeelsbestand door natuurlijk verloop.

Materiële kosten

De voor 2008 begrote materiële kosten bestaan uit beleidsondersteunende

specifieke kosten (1,5 mln. euro), de directe kosten voor de operationele

uitvoering (6,6 mln. euro) en indirecte kosten (11,3 mln. euro). Specifieke kosten hebben betrekking op (veelal) constante kosten die een specifieke en eenduidige relatie hebben met één product. Een voorbeeld hiervan zijn de kosten die het gevolg zijn van externe ondersteuning bij visserijcontroles. Directe materiële kosten hebben een direct, ondersteunend verband met de uitvoering van een bepaalde controle- of opsporingsactiviteit. Hieronder vallen bijvoorbeeld de kosten van dienstauto’s, telefonie en dergelijke.

Rentelasten

De rentelasten zijn het gevolg van de leningen die de AID afsluit voor investeringen via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. In het overzicht van baten en lasten is uitgegaan van een rentepercentage van 3%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. In de balans wordt hierin onderscheid gemaakt. De materiële activa zijn tastbaar, de immateriële activa hebben met name betrekking op software, het bedrijfsinformatiesysteem SPIN en overige maatwerk informatiesystemen. De afschrijvingskosten volgen uit de geraamde boekwaarde van de activa per 1 januari van elk jaar. Bij de waarde van de activa wordt rekening gehouden met het meerjarig investeringsprogramma van de AID. Dit programma is gericht op continuïteit van de bedrijfsvoering en heeft betrekking op vervangingsinvesteringen voor de operationele uitvoering alsmede uitbreidingsinvesteringen in met name immateriële vaste activa (informatiesystemen). Daarbij wordt ook rekening gehouden met noodzakelijke investeringen om nieuwe wetgevingscomplexen te kunnen handhaven.

De ambitie is om de jaarlijkse investeringen op termijn in de pas te laten lopen met de jaarlijkse afschrijvingen. De afschrijvingen vinden lineair plaats. De afschrijvingstermijnen bedragen voor:

+ ICT hardware servers, randapparatuur, infrastructuur en telecomappa-ratuur: 5 jaar; + ICT hardware desktops: 4 jaar; + ICT hardware laptops/tablets e.d.: 3 jaar; + Software en maatwerksystemen: 5 jaar; + Dienstauto’s: 5 jaar; + Vaartuigen: 3 jaar; + Controleapparatuur: 5 jaar; + Inventarissen: 10 jaar.

Deze termijnen zijn in overeenstemming met de richtlijnen van het Ministerie van Financiën.

Saldo van baten en lasten

Voor 2008 is zijn de begrote baten nagenoeg gelijk aan de begrote lasten

en wordt een beperkt positief resultaat voorzien.

Kasstroomoverzicht 2008

 

Algemene Inspectiedienst Bedragen x € 1 000

   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

1.

Rekeningcourant RHB 1 januari (incl.

             
 

deposito)

4 692

7 912

7 343

8 116

8 818

8 747

8 961

2.

Totaal operationele kasstroom

4 743

2 377

4 507

5 576

6 163

6 439

5 806

3a. -/-

totaal investeringen

  • 5 923
  • 6 728

-8 163

–-8 270

-4 373

-4 299

-4 299

3b. +

totaal boekwaarde desinvesteringen

274

386

450

450

450

450

450

3.

Totaal investeringskasstroom

  • 5 649
  • 6 342

-7 713

-7 820

-3 923

-3 849

-3 849

4a. -/-

eenmalige uitkering aan moederdeparte-

             
 

ment

000000

0

4b. +

eenmalige storting door moederdeparte-

             
 

ment

2 353

00000

0

4c. -/-

aflossingen op leningen

  • 2 925
  • 2 946

-3 734

-4 874

  • 6 234
  • 6 225
  • 5 970

4d. +

beroep op leenfaciliteit

4 698

6 342

7 713

7 820

3 923

3 849

3 849

4.

Totaal financieringskasstroom

4 126

3 396

3 979

2 946

-/- 2 311

-/- 2 376

–/-2 121

5.

Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale

             
 

roodstand 0,5 mln.euro)

7 912

7 343

8 116

8 818

8 747

8 961

8 797

Toelichting

Het kasstroomoverzicht toont aan dat de AID meerjarig een positief saldo op de rekening courant bij het Ministerie van Financiën voorziet. De investeringen zijn gebaseerd op de meerjarige investeringsbegroting van de AID. De investeringen in immateriële vaste activa hebben hoofdzakelijk betrekking op de aanschaf van nieuwe beleidsondersteunende informatiesystemen en de update van bestaande systemen. De investeringen in materiële vaste activa hebben betrekking op de reguliere vervangingsinvesteringen voor ICT, vervoermiddelen en inventaris. De stijging van de investeringen leidt ook tot een toename van de jaarlijkse aflossingen bij het Ministerie van Financiën.

Prestaties

De prestaties die de AID levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waarvoor de AID een opdracht heeft gekregen en de daarmee bereikte resultaten. Deze resultaten worden onder meer gemeten door middel van een aantal doelmatigheidscriteria.

Doelmatigheidsgegevens

Meetplan doelmatigheid

De AID onderscheidt een mix van indicatoren en prikkels ten behoeve van het meten van de doelmatigheid. Deze kengetallen zijn opgenomen in een meetplan. De meeste normen hebben een relatief vast karakter. Met name de efficiencynormen zullen de komende jaren verder worden aangescherpt met gemiddeld 0,5 à 1% per jaar. De normering voor het ziekteverzuim is op de Verbaannorm afgestemd en zal derhalve meebewegen met onder andere de demografische samenstelling van het personeelsbestand.

 

Normering meetplan doelmatigheid AID

 

2005

2006

2007

2008

Gegronde klachten versus contacten met gecontroleerden (%)

0,0196

0,0196

0,0196

0,0196

Goedkeurende accountantsverklaring

Ja

Ja

Ja

Ja

Gemiddelde kostprijs (€/uur)

76,47

73,92

79,00

84,39

Gerealiseerde verkoopbare uren als percentage totale aanbod productieve

       

formatie (%)

100

100

100

100

Ziekteverzuim (%)

5,2

4,3

4,3

4,3

Treffers bij selecte controles (%)

15

15

15

15

Tijdigheid uitgevoerde verificaties (%)

60

70

80

90

Kosten per controle (€/stuk)

910

900

895

895

Kosten per verificatie (€/stuk)

602

600

595

595

Kosten per onderzoek (€/stuk)

324 500

320 000

315 000

315 000

De mate van selectiviteit van controles bepaalt onder meer de effectiviteit van de AID: het gericht controleren daar waar de kans op overtreding (treffers) zo groot mogelijk is geeft een maximaal effect van het instrument handhaving. De kwaliteit van risicoanalyse beïnvloedt het percentage treffers. Het percentage treffers bij de selecte controles is een indicator voor de kwaliteit van het product controle.

Op basis van risicoanalyse is door de betaalorganen en/of de Europese Commissie bepaald dat verificaties binnen een bepaalde periode uitgevoerd moeten worden. Het percentage tijdig uitgevoerde verificaties is een indicator voor de kwaliteit van het product verificatie.

De implementatie van het concept «programmatisch handhaven» zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot een aanpassing van de kwaliteitsindicatoren die van toepassing zijn op de primaire processen. Deze zullen in toenemende mate worden gericht op effectmeting (outcome) in plaats van output Met betrekking tot de kwaliteit van de AID worden – naast monitoring met behulp van de genoemde indicatoren – ook kwaliteitsau-dits uitgevoerd door onder meer de interne auditafdeling, die nagaat of er conform de wet- en regelgeving en voorgeschreven processen door de AID wordt gewerkt. Daarnaast voert de Europese Commissie ten aanzien van betaalorgaanactiviteiten inspecties uit op de werkwijze en uitvoering van de AID.

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Profiel

De Dienst ICT Uitvoering (DICTU) is op 1 januari 2005 ontstaan door het centraliseren van de voorheen decentraal belegde ICT taken. Het doel van de centralisatie van ICT uitvoeringstaken is het bereiken van efficiency winst, standaardisering van de ICT uitvoeringsprocessen en effectieve sturing op ICT (ICT Governance) binnen LNV. Per 1 januari 2008 wordt DICTU een Baten Lasten dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit is de eerste baten lasten begroting van DICTU, realisatiecijfers over afgelopen jaren worden in deze begroting dan ook niet gepresenteerd.

De missie van DICTU is: «De Dienst ICT Uitvoering draagt bij aan het

succes van LNV door te zorgen voor betrouwbare, gestandaardiseerde en

kostenefficiënte ICT Services die de bedrijfsprocessen van LNV optimaal

ondersteunen».

Onder ICT Services wordt verstaan:

+ Applicatiebeheer en ontwikkeling;

+ Inrichten en beheren van werkplekken (kantoorautomatisering en

telefonie); + Beheer van de technische infrastructuur; + Projectmanagement.

DICTU verzorgt de ICT uitvoering binnen LNV. Dit geschiedt op basis van service level agreements en een Service Catalogus, waarin alle ICT producten zijn opgenomen voorzien van kwaliteitseisen en kostprijzen. De opdrachtgevers van DICTU maken jaarlijks een accountplan waarin alle af te nemen ICT services bij DICTU worden opgenomen (Price * Quantity). Op basis hiervan kan DICTU een jaarlijks tarief berekenen voor de ICT services welke door de Eigenaar wordt vastgesteld.

De openingsbalans van de Baten-Lastendienst DICTU zal worden opgenomen in de 1e suppletore begrotingswet 2008 van LNV. In voorliggende ontwerpbegroting 2008 van LNV zijn de materiële en immateriële ICT activa van de bestaande Baten-Lastendiensten en het concern van LNV nog opgenomen in de balansen van deze diensten en het LNV-concern. Bij openingsbalans DICTU worden in elk geval de materiele ICT activa van de Baten-Lastendiensten en het concern van LNV aan de DICTU overgedragen.

In de begroting van baten en lasten 2008 van de DICTU zijn de afschrijvingskosten van de materiële en immateriële ICT activa van de Baten-Lastendiensten en het concern van LNV derhalve indicatief opgenomen. In de 1e suppletore begrotingswet 2008 van LNV worden de afschrijvingskosten en het beroep op de leenfaciliteit van de DICTU – in relatie tot de overige Baten-Latendiensten en het concern van LNV – definitief vastgesteld.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

 

Bedragen x € 1 000

 

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

         

Opbrengst moederdepartement

95 501

97 401

93 971

91 693

89 331

Opbrengst derden

1 950

1 988

1 918

1 871

1 823

Rentebaten

160

160

160

160

160

Buitengewone baten

0000

0

Exploitatiebijdrage

0000

0

Totale baten

97 611

99 549

96 049

93 724

91 314

Lasten

         

Apparaatskosten

60 824

60 092

55 594

54 662

54 662

  • ambtelijk personeel

16 431

12 306

11 756

9 006

9 006

  • overig personeel

21 440

14 320

4 120

0

0

  • outsourcingkosten

3 300

14 866

22 210

29 506

29 506

  • materieel

19 653

18 600

17 508

16 150

16 150

Huisvesting

3 070

2 185

1 660

1 125

1 125

Rentelasten

2 618

2 332

2 243

2 442

2 893

Afschrijvingskosten

31 062

35 006

35 901

34 276

31 811

  • materieel

7 008

6 170

4 664

2 529

1 225

  • immaterieel

24 054

28 836

31 237

31 747

30 586

Dotaties aan voorzieningen

0000

0

Buitengewone lasten

0000

0

Totale lasten

97 574

99 615

95 398

92 505

90 491

Saldo van baten en lasten

37

-66

651

1 219

823

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement bestaat uit de opbrengsten van opdrachten door de staf- en beleidsdirecties en de uitvoerende diensten binnen het Ministerie van LNV.

De verdeling per productgroep wordt in onderstaande tabel weergegeven.

 

Productgroep (x1000)

2008

2009

2010

2011

2012

Applicatie Services Werkplek Services Consultancy

73 021 22000 2 430

76 959

20 000

2 430

77 089

17 100

1 700

76 644

16 200

720

74 954

16 200

0

Totaal

97 451

99 389

95 889

93 564

91 154

Opbrengst derden

De opbrengst derden bestaat uit de opbrengsten van opdrachten door

productschappen en de ZBO Staatsbosbeheer.

Rentebaten

De rentebaten hebben betrekking op het voordelige saldo van de Rekening-courant. Uitgaande van een gemiddeld saldo van ca. € 8 mln. op de lopende rekening en de deposito en rekening houdend met een rentepercentage van gemiddeld 2% is de rentebaat berekend.

De gedelegeerde opdrachtgevers van DICTU zijn de uitvoerende diensten en de staf- en beleidsdirecties binnen het Ministerie van LNV, inclusief de productschappen en Staatsbosbeheer. De opbrengsten voor DICTU vloeien voort uit de ICT opdrachten die DICTU uitvoert van deze diensten. De vraag van de diensten, en daarmee de opdracht richting DICTU, wordt gecoördineerd door de directie IFZ. Formele opdrachtverstrekking vindt plaats door de Bestuursraad van LNV.

De opbrengsten worden gegenereerd door de producten die DICTU levert te vermenigvuldigen met de vigerende tarieven. In de paragraaf prestaties zijn de begrote aantallen producten vermeld. Deze zijn gebaseerd op expertinschattingen van DICTU.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten hebben betrekking op de salariskosten van het ambtelijk personeel op de vaste en tijdelijke formatieplaatsen (in 2007: 385 fte). De post overig personeel heeft betrekking op de inhuur externen.

De kosten van ambtelijk personeel zijn berekend door de geraamde fte te vermenigvuldigen met een gemiddeld geraamd bedrag van € 55 000 per fte. De aantallen fte komen overeen met het conceptbedrijfsplan. De kosten overig personeel zijn berekend door de geraamde fte te vermenigvuldigen met een gemiddeld geraamd bedrag van € 160 000.

Het beheerdeel van deze uitgaven wordt aangemerkt als kosten en is opgenomen in het overzicht van baten en lasten. Het ontwikkeldeel van de personeelsuitgaven wordt aangemerkt als investering (ontwikkeling) en opgenomen onder de investeringen. De investeringen worden gefinancierd middels de leenfaciliteit. Investeringen leiden tot afschrijvingslasten in komende jaren.

Als uitgangspunt voor de toedeling van de uitgaven naar investeringen is als uitgangspunt gehanteerd dat alle ontwikkeluitgaven investeringen zijn en de testuitgaven voor 75% investeringen en voor de resterende 25% kosten (testen van applicaties in beheer).

DICTU gaat in de komende jaren meer opdrachten outsourcen. Belangrijkste reden is om de leveranciers resultaatgericht te kunnen aansturen. Momenteel huurt DICTU relatief veel overig personeel in zonder expliciete resultaatverplichting. Door applicatieontwikkeling en de ondersteuning van het werkplekbeheer aan te besteden voorziet DICTU marktpartijen op een efficiëntere wijze. In de begroting is dit verwerkt middels het oplopen van de outsourcingskosten en de afname van overig personeel.

 

Begrote formatie (fte)

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Totaal Ambtelijk personeel Totaal Overig personeel

385 289

385 229

300 137

255 77

225

0

225

0

Totaal

674

614

437

332

225

225

Materiële kosten

De materiële kosten 2008 van € 19,65 mln. bestaan uit:

€ 2,5 mln. voor opleidingen, reiskosten en kantoorbenodigdheden; hiervoor is een normbedrag gehanteerd van € 6 500 per ambtelijk fte; € 4,0 mln. ICT support hard en software, niet zijnde investeringen; € 1,65 mln kosten EBS contract; € 11,5 mln. ICT Onderhoudskosten.

Huisvestingskosten

De huisvestingskosten van € 3,0 mln. betreffen de exploitatielasten (huur, energie, schoonmaakkosten enz.) van de panden waarin de Dienst ICT Uitvoering is gehuisvest. Vanaf 2008 is de (gecalculeerde) huur die eerst door IFZ betaald werd, meegenomen in de exploitatielasten voor de huisvesting. Per ambtelijk en overig Fte is een normbedrag gehanteerd van € 5 000.

Rentelasten

De rentelasten hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen. In de begroting is rekening gehouden met een gemiddeld percentage van 4%.

Afschrijvingskosten

Per 1 januari 2008 neemt DICTU van de LNV-diensten de ICT-activa over in

economisch eigendom. De exacte waardebepaling vindt begin 2008

plaats. Het bedrag is de som van de bedragen van:

+ Zoals de andere baten lastendiensten de afschrijvingswaarde hebben

opgenomen op hun balans voor die activa die DICTU per 1 januari

2008 overneemt; + De afschrijvingslasten van de investeringen 2008, respectievelijk een

geraamd bedrag van € 26,6 mln. en € 4,5 mln.

Dotaties aan voorzieningen

Voorzieningen worden gevormd op basis van risico’s die DICTU voorziet.

Momenteel wordt geen te vormen voorziening voorzien voor de komende

jaren.

Kasstroomoverzicht 2008

 

Bedragen x € 1 000

   

2008

2009

2010

2011

2012

1.

Rekening courant RHB 1 januari

0

37

346

1 747

3 716

2a.

saldo van baten en lasten

37

  • 66

651

1 219

823

2b.

gecorrigeerd voor afschrijvingen

31 062

35 006

35 901

34 276

31 811

2c.

gecorrigeerd voor mutaties in werkkapitaal

  • 4 560
  • 3 900
  • 2 070

0

0

2.

Totaal operationele kasstroom

26 539

31 040

34 482

35 495

32 634

3a. -/-

totaal investeringen

-35 196

-32 377

  • 30 643
  • 30 455
  • 30 455

3b. +

totaal boekwaarde desinvesteringen

0000

0

3.

Totaal investeringskasstroom

-35 196

-32 377

  • 30 643
  • 30 455
  • 30 455

4a. -/-

uitkering aan moederdepartement

0000

0

4b. +

storting door moederdepartement

0000

0

4c. -/-

aflossingen op leningen

  • 26 502

-30 731

-33 081

-33 526

32 979

4d. +

beroep op leenfaciliteit

35 196

32 377

30 643

30 455

30 455

4

Totaal financieringskasstroom

8 694

1 646

  • 2 438

-3 071

  • 2 524

5.

Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito)

         
 

(=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5 mln.euro)

37

346

1 747

3 716

3 371

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal.

De investeringen 2008 ad. 35,2 mln. zijn onderverdeeld in:

+ Hardware € 4 mln.;

+ Immateriële activa (=ontwikkelde software) € 25 mln.;

+ Inventaris/installaties en overige materiële vaste activa € 5 mln.,

bestaande uit overige aanschaffingen (afschrijvingstermijn 5 jaren); + Verbouwingen en huisvesting € 1 mln. (afschrijvingstermijn 10 jaren).

Prestaties

 

bedragen x € 1 000

Product

variabele

2008

2009

2010

2011

2012

werkplekken

aantal

11 000

10 000

9 000

9 000

9 000

beheer

uren

96 000

96 000

80 000

79 000

79 000

ontwikkeling, incl testen

uren vast

179 000

179 000

105 000

63 000

34 000

ICT infra abonnement

bedrag

18 000

18 000

17 500

17 000

16 500

consultancy

uren vast

37 000

37 000

26 000

11 000

0

outsourcing

bedrag

14 300

28 266

38 010

46 746

46 746

Doelmatigheidsgegevens

 

Services

Service componenten

Outputindicator

Doelmatigheids-indicator

Kwaliteit sindicator

Applicatie services

Bedrijfsapplicatie beheer

(1) Aantal (beheerde)

(2) Kosten per functie-

(3) Beschikbaarheid% (4)

 

Netwerken Reken-

functiepunten

punt *)

CMMI level

 

capaciteit

     
 

Ontwikkelen Testen

(5) Aantal (ontwikkelde)

(6) Kosten per functie-

(7) CMMI level

 

Netwerken Reken-

functiepunten

punt *)

 
 

capaciteit

     

Werkplekservices

Hardware Netwerken Rekencapaciteit

(8) Aantal werkplekken

(9) Kostprijs per werkplek

(10) Beschikbaarheid%

Consultancy

Projectleiding Advisering

(11) Aantal gedetacheerde uren

(12) Gemiddeld tarief

 

Voor de Dienst ICT Uitvoering is 2008 het eerste jaar als Baten-lastendienst. In de tweede helft van 2007 worden de normen voor 2008 vastgesteld. Er zijn drie typen indicatoren:

(a) Outputindicatoren: dit zijn de aantallen per ICT Service die DICTU levert aan de klanten;

(b) Doelmatigheidsindicatoren: de ICT service wordt uitgedrukt in een kostprijs. Voor informatiesystemen wordt de omvang gemeten door het aantal functiepunten, de functionele omvang wordt berekend door te kijken naar voor gebruikers relevante functies en (logische) gegevensverzamelingen. Voor werkplekken wordt de integrale kostprijs berekend;

(c) Kwaliteitsindicatoren: Capability Maturity Model Integration is een model gericht op procesverbetering, waarbij jaarlijks de effectiviteit van de organisatie gemeten wordt. Daarnaast wordt voor de beschik-

baarheid voor klanten van de werkplek en de applicatieservices gemeten.

Dienst Landelijk Gebied

Profiel

De Dienst Landelijk Gebied is een uitvoerende dienst van LNV die in opdracht van het provincies, rijk en andere overheden beleid voor het inrichten van groene gebieden voor Natuur, Recreatie, Milieu en Landbouw, vertaalt naar uitvoering in concrete projecten. Met ingang van 1 januari 2007 en de inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied zijn de provincies de grootste opdrachtgever van DLG. DLG verwerft hiervoor gronden, richt die gronden opnieuw in en draagt gebieden vervolgens over aan gebiedsbeherende instanties en agrariërs. Daarnaast worden geldstromen bij elkaar gebracht. DLG zoekt naar samenwerking en oplossingen die passen bij de (bestuurlijke) wensen en de eigenschappen van het gebied. Als EU-betaalorgaan is DLG verantwoordelijk voor het uitbetalen van een breed scala aan POP-regelingen.

De producten van DLG ten behoeve van provincies en LNV zijn gericht op uitvoeren van beleid wat is vastgelegd in de ILG en in de LNV Begroting. DLG werkt voor meerdere overheden, gericht op het realiseren van publieke doelen. De kracht van DLG ligt in de combinatie van het kennen van het gebied, het kennen van de mensen in het gebied en het kennen van het beleid van verschillende overheden.

Het werkgebied van DLG is zeer divers. DLG werkt aan ruim 150 gebiedsgerichte projecten in het landelijk gebied. Waar voorheen projecten een lange looptijd hadden, zijn de landinrichtingsprojecten tegenwoordig opgeknipt in termijnen met kortere doorlooptijden. Daarbij worden steeds vaker nieuwe media als internet en GIS-visualisaties ingezet. DLG stimuleert en begeleidt grondeigenaren zoveel mogelijk om gronden vrijwillig te ruilen. Eén derde van de groenprojecten van DLG ligt binnen een straal van 10 km van de grote steden. DLG helpt steden (zoals Rotterdam en Breda) met ontwikkelingsgericht werken, PPS-constructies en anticiperend aankopen, de groenprojecten in de stadsranden te realiseren. DLG koopt daarnaast grond aan voor de realisatie van de EHS.

De producten/diensten van DLG zijn weergegeven in onderstaande tabel.

 

Bedrijfsproces

Product/Dienst

  • 1. 
    Omzetten grond

1.1 Verwerving grond

 

1.2 Vervreemding grond

 

1.3 Exploitatie grond

  • 2. 
    Inrichten landelijk gebied

2.1 Planvorming

 

2.2 Planuitvoering

  • 3. 
    Uitvoeren subsidieregelingen

3.1 Adviezen aanvragen

 

3.2 Uitvoering subsidieregelingen

  • 4. 
    Adviseren

4.1 Advisering algemeen en beleid

 

4.2 Informatieverstrekking

De grondverwervingtransacties die plaatsvinden in het bedrijfsproces Omzetten grond (1.) worden verricht door het ZBO Bureau Beheer Landbouwgronden (BBL). De medewerkers van DLG voeren de werkzaamheden uit voor BBL.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

86 900

96 090

105 551

102 036

99 024

93 494

92 241

Opbrengst overige departementen

1 125

2 238

2 436

2 437

2 489

2 534

2 544

Opbrengst derden

14 750

9 364

11 349

11 355

11 599

11 805

11 854

Rentebaten

647

634

581

581

581

581

581

Buitengewone baten

-00000

0

Exploitatiebijdrage

-00000

0

Verborgen opbrengsten

6 839

6 800

0000

0

Totale baten

110 261

115 125

119 917

116 409

113 693

108 414

107 220

Lasten

             

Apparaatskosten

             
  • personeel

77 480

75 459

80 967

77 409

74 947

70 769

70 165

  • materieel

21 229

23 242

29 759

29 170

28 924

28 517

28 910

Rentelasten

328

798

942

947

913

768

506

Afschrijvingskosten

             
  • materieel

2 556

3 374

4 075

5 094

3 876

3 717

3 468

  • immaterieel

738

3 353

4 075

3 689

4 933

4 543

4 071

Dotaties aan voorzieningen

  • 1 163

100

100

100

100

100

100

Buitengewone lasten

23 0 0 0 0 0

0

Verborgen lasten

6 839

6 800

0000

0

Totale lasten

108 030

115 125

119 917

116 409

113 693

108 414

107 220

Saldo van baten en lasten

2 231

00000

0

Baten

Het moederdepartementgeeft jaarlijks een opdracht aan DLG, zoals afgesproken in het aansturingprotocol «opdrachtgever van het Rijk voor DLG, inclusief de inzet van DLG voor BBL». Deze opdracht omvat ten eerste de werkzaamheden die DLG, als onderdeel van de afspraken gemaakt tussen Rijk en provincies in de bestuursovereenkomsten, verricht ten behoeve van de provinciale overheden. Ten tweede omvat deze opdracht de levering van producten en diensten direct aan LNV. In de opdracht wordt vastgesteld welke diensten en producten DLG levert en welke bijdrage van het moederdepartement hiervoor wordt ontvangen.

De opbrengsten overige departementenhebben voornamelijk betrekking op het ministerie van Verkeer en Waterstaat en samenwerkingsverbanden tussen diverse departementen.

De opbrengsten derdenhebben voornamelijk betrekking op opdrachten van de provincies buiten de bestuursovereenkomst Rijk-provincies en opdrachten van samenwerkingsverbanden waarin ook gemeenten en waterschappen participeren.

Rentebaten:gerekend is met 2,81% rente.

Lasten

De personele kostenhebben betrekking op de salariskosten van zowel vast als tijdelijk personeel. De gemiddelde sterkte wordt geraamd op 1301 fte, waarvan aan ambtelijk personeel is geraamd op 1268 fte tegen een

gemiddelde prijs van €54 139. Daarnaast zijn er kosten geraamd voor de inhuur van derden om werk te kunnen uitvoeren. Het betreft o.a. kosten verband houdend met de ontwikkeling en implementatie van ICT-systemen.

De materiële kostenbestaan uit personeelsgerelateerde kosten (reis- en verblijfskosten, opleidingskosten) 16%, bureaukosten 10%, huisvestingskosten 30%, automatiseringsuitgaven 6% en overige kosten (waaronder diensten derden) 8%. Onder de materiële kosten vallen ook de (additionele) uitvoeringskosten voor opdrachten van het moederdepartement en voor huurlasten (voorheen als verborgen lasten en baten opgenomen), 30%.

De rentelastenvloeien voort uit de financiering van de investeringen van DLG via de leen- en depositofaciliteit van het Ministerie van Financiën. De gehanteerde rentepercentages zijn:

3 jaar: 3,62%

4 jaar: 3,63%

5 jaar: 3,64% 7 jaar: 3,64% 10 jaar: 3.80%

De afschrijvingskostenhebben betrekking op materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingskosten volgen uit de boekwaarde van de activa en uit het investeringsprogramma van DLG. De afschrijvingen vinden lineair plaats met een afschrijvingstermijn van 3 tot 10 jaar. Onder de materiële activa vallen onder andere kantoorverbouwingen en kantoorinventaris, beide met een afschrijvingstermijn van 10 jaar, en computerhardware met een afschrijvingstermijn van 3 en 4 jaar. De immateriële vaste activa betreffen voor het grootste deel software uit eigen ontwikkeling met een afschrijvingstermijn van 4 jaar en daarnaast uit softwarelicenties die in 3 jaar worden afgeschreven. Deze software is door extern personeel ontwikkeld.

Dotaties aan voorzieningen:als dotaties aan voorzieningen zijn opgenomen: dubieuze debiteuren.

Kasstroomoverzicht 2008

 

Bedragen x € 1 000

   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

1.

Rekeningcourant RIC 1 januari

11 791

13 215

13 215

13 215

13 215

13 215

13 215

2.

Totaal operationele kasstroom

5 911

6 727

8 150

8 783

8 810

8 260

7 539

3a. -/-

totaal investeringen

  • 10 434
  • 13 145
  • 10 681
  • 6 245
  • 9 479

-8 668

-8 540

3b. +

totaal boekwaarde des-

             
 

investeringen

000000

0

3.

Totaal investeringskasstroom

  • 10 434
  • 13 145
  • 10 681
  • 6 245

-9 479

-8 668

-8 540

4a. -/-

uitkering aan moederdepartement

000000

0

4b. +

storting door moederdepartement

000000

0

4c. -/-

aflossingen op leningen

  • 2 099
  • 6 727
  • 8 150
  • 8 783
  • 8 810

-8 260

-7 539

4d. +

beroep op leenfaciliteit

8 046

13 145

10 681

6 245

9 479

8 668

8 540

4.

Totaal financieringskasstroom

5 947

6 418

2 531

  • 2 538

669

408

1 001

5.

Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand

             
 

0,5 mln.euro)

13 215

13 215

13 215

13 215

13 215

13 215

13 215

Toelichting

De stijging van de operationele kasstroom (vanaf 2007) wordt met name veroorzaakt door stijging van de afschrijvingskosten als gevolg van de in eerdere jaren gedane investeringen.

De investeringen betreffen vervangings- en uitbreidingsinvesteringen van bestaande materiële en immateriële vaste activa. Het bedrag voor 2008 is als volgt opgebouwd:

– Verbouwingen                                                                                 €1,3 mln

– Hard- en software, inventaris, overige materiële vaste activa € 3,1 mln – Immateriële vaste activa (software uit eigen ontwikkeling) € 6,3 mln

Prestaties

De prestaties die DLG levert worden gevormd door het aantal directe uren per product/dienst waartoe DLG een opdracht heeft verkregen en de daarmee bereikte resultaten.

 

Producten

 

Realisatie 2006

 

Raming 2007

 

Raming 2008

 

Uren

% van

Omzet

Uren

% van

Omzet

Uren

% van

Omzet

   

totaal

per pro-

 

totaal

per pro-

 

totaal

per pro-

   

uren

duct-groep * € 1 000,–

 

uren

duct-groep * € 1 000,–

 

uren

duct-groep * € 1 000,–

Verwerving grond

136 572

12%

12 333

118 230

11%

11116

127 787

11%

12 749

Vervreemding grond

22 762

2%

2 056

37 574

3%

3 533

40 611

3%

4 052

Exploitatie grond

11 381

1%

1 028

22 358

2%

2 102

24 165

2%

2 411

Planvorming

136 572

12%

12 333

119 270

11%

11 214

128 911

11%

12 861

Planuitvoering

500 763

44%

45 221

532 575

48%

50 072

575 626

48%

57 427

Adviezen aanvragen

68 286

6%

6 167

68 661

6%

6 455

74 211

6%

7 404

Uitvoering subsidie-

                 

regelingen

136 572

12%

12 333

108 945

10%

10 243

117 752

10%

11 747

Advisering algemeen en

                 

beleid

102 429

9%

9 250

81 812

7%

7 692

88 425

7%

8 822

Informatieverstrekking

22 762

2%

2 056

17 291

2%

1 626

18 689

2%

1 864

Totaal

1 138 098

100%

102 775

1 106 716

100%

104 051

1 196177

100%

119 336

Aantallen

Producten

Prestatie

 

Realisatie 2006

Raming 2007

Raming 2008

Verwerving grond

Ha verworven

 

8 230

6 500

7 000

Vervreemding grond

Ha vervreemd

 

10 125

8 000

8 600

Exploitatie grond

Ha gemiddeld in bezit

 

39 845

42000

45 000

Planvorming

Ha onderhanden

 

233 179

380 000

410 000

Planuitvoering

Ha onderhanden

 

640 158

700 000

750 000

Adviezen aanvragen

Geleverde adviezen aanvragen

26 567

7 000

7 500

Advisering algemeen en beleid

Schriftelijke Adviesopdrachten 1e,

     
 

2e en 3e

 

369

100

110

De cijfers geven het resultaat van de realisatie over 2006 alsmede een raming van de indicatoren over 2007 en 2008. De prestatie-indicatoren geven een beeld van wat DLG realiseert met de inzet van uren op de verschillende producten van DLG. Daar de inzet van aantallen uren per

product niet geheel door DLG is te beïnvloeden maar deze wel een directe relatie hebben met de daar tegenover staande prestaties, is DLG niet af te rekenen op verschuivingen in prestaties.

De cijfers m.b.t. grond hebben betrekking op opdrachten 1e, 2e en 3e en zijn excl. toedeling en inbreng van het Bureau Beheer Landbouwgronden in landinrichtingsprojecten.

Projecten die DLG uitvoert dragen veelal bij aan realisatie van meerdere beleidsartikelen. Producten zijn daarom niet rechtstreeks aan één artikel te koppelen.

Doelmatigheidsgegevens

 

Doelmatigheidsindicatoren

Realisa-

Raming

Raming

 

tie 2006

2007

2008

gem aantal direct productieve uren per fte werkzaam

1 169

1 170

1 180

in de projecten

     

Verhouding tussen directe en indirecte uren

66,5%/

66%/

67,2%/

 

33,5%

34%

32,8%

Verhouding tussen directe en indirecte uren

69,7%/

69%/

70,3%/

 

30,3%

31%

29,7%

waarbij fin toeslag is toegerekend aan dir uren

     

Gemiddelde prijs per uur (LNV tarief)

€ 87,70

93,00

PM

Dienst Regelingen (DR)

Profiel

DR heeft als ambitie om overheidsregelingen uit te voeren op een servicegerichte, transparante en toegankelijke wijze voor zowel de opdrachtgevers als de doelgroepen. Daartoe wordt hard gewerkt aan het transparanter maken van uitvoeringsprocessen en aan de communicatie met de sector.

De belangrijkste opdrachtgever van DR is het Ministerie van LNV. Naast enkele andere uitvoerende organisaties van LNV, zoals DLG en de AID, is de DR «huisuitvoerder» van LNV regelingen. Daarnaast voert DR regelingen uit voor overige departementen en overheden. DR streeft er naar partner in beleidvoor opdrachtgevers te zijn, onder meer door het werken met uitvoeringsscenario’s waardoor kennis van de uitvoering wordt ingebracht in het beleidstraject.

Een belangrijke ambitie van DR is om uit te groeien tot het Europese

Betaalorgaan van de overheid. DR is benoemd tot Certificerende Autoriteit

voor de Structuurfondsen ESF en EFRO (de financiële gevolgen hiervan

zijn nog niet verwerkt in deze begroting). De werkvelden waarop DR in

opdracht van LNV werkzaam is, zijn onder meer:

+ De uitvoering van EU-regelingen, verordeningen en verplichtingen;

+ Identificatie en Registratie van dieren, relaties en bedrijven;

+ Vergunningen en ontheffingen voor het landelijk gebied;

+ Subsidieregelingen en financieringsregelingen;

+ Het plattelandsontwikkelingsbeleid;

+ Het mestbeleid;

+ Facilitaire ondersteuning bij crisisbestrijding.

Het gaat hierbij enerzijds om het uitvoeren van subsidieregelingen (bijvoorbeeld: Bedrijfstoeslagregeling), waarbij de subsidieverkrijger «voordeel» heeft bij de uitvoering. Anderzijds gaat het om het uitvoeren van «regulerende regelingen» (bijvoorbeeld het mestbeleid, dat gericht is op het bereiken van milieudoelstellingen). Doelgroepen zijn enerzijds agrarische ondernemers, anderzijds organisaties als bijvoorbeeld natuurbeschermingsorganisaties.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

140 493

134 859

118 024

114171

110 271

105 560

105 561

Opbrengst overige departementen

1 089

587

738

738

738

738

738

Opbrengst derden

20 699

10 784

10 100

10 100

10 100

10 100

10 100

Rentebaten

1118

600

200

200

200

200

200

Buitengewone baten

354 0 0 0 0 0

0

Exploitatiebijdrage

000000

0

Totale baten

163 753

146 830

129 062

125 209

121 309

116 598

116 599

Lasten

             

Apparaatskosten

             
  • personele kosten

77 826

77 535

64 453

61 091

58 226

55 085

53 820

  • materiële kosten

76 291

51 690

44 789

44 239

43 925

43 282

45 848

Rentelasten

931

1 405

1 620

1 679

1 558

1 531

1 531

Afschrijvingskosten

             
  • materieel

2 851

2 800

2 400

900

900

900

900

  • immaterieel

8 199

13 400

15 800

17 300

16 700

15 800

14 500

Dotaties voorzieningen

2 228

00000

0

Buitengewone lasten

000000

0

Totale lasten

168 326

146 830

129 062

125 209

121 309

116 598

116 599

Saldo van baten en lasten

-4 573

00000

0

Baten

De opbrengst moederdepartementbetreft het beschikbare budget ter uitvoering van de LNV-opdrachten. In 2008 voert DR circa 160 regelingen uit. De drie grootste regelingen zijn GLB en NMB en Programma Beheer. De terugloop in de opbrengst moederdepartement heeft met name betrekking op de daling van de uitvoeringskosten op het gebied van GLB en NMB.

De opbrengst overige departementenheeft betrekking op de uitvoering van regelingen in opdracht van de Ministeries van VROM en BZK.

De opbrengst derdenbetreffen onder meer de opbrengsten uit hoofde van I&R activiteiten, Grondkamers, opdrachten voor gemeenten en overige opdrachtgevers.

De rentebatenhebben betrekking op de rentevergoeding over het saldo van de rekening-courant en deposito’s bij het Ministerie van Financiën. Gerekend is met ca. 2%

Lasten

De personele kostenvan € 64,5 mln. hebben betrekking op de salariskosten van zowel de vaste als tijdelijke formatie. Het gemiddeld aantal ambtelijk personeel komt uit op circa 1 089 fte. tegen een gemiddelde prijs van € 48 800.

De materiële kostenbedragen € 44,8 mln. en hebben betrekking op huisvestingskosten (huurkosten, schoonmaak onderhoud installaties,

energiekosten etc.), automatiseringskosten, logistieke kosten, diensten derden en overig personeelsgebonden kosten (opleiding, reis- en verblijfkosten e.d.).

De rentelasten,ad. € 1,6 mln., hebben betrekking op de financiering van de vaste activa d.m.v. leningen bij het Ministerie van Financiën. De rentepercentages van de nog uitstaande leningen varieert van 2,64% tot 5,55%.

De afschrijvingskostenbedragen € 18,2 mln. en hebben betrekking op de materiële en immateriële vaste activa. De afschrijvingen vinden lineair plaats en zijn gebaseerd op de historische aanschafwaarde met de volgende afschrijvingstermijnen:

Verbouwingen Kantoorinventaris Hardware en software (Kantoor)machines en installaties Transportmiddelen

10 jaar 7 jaar

4 jaar 7 jaar

5 jaar

Verbouwingen, kantoorinventaris, (kantoor)machines en installaties, hardware en transportmiddelen vallen onder de materiële vaste activa. De immateriële vaste activa betreft met name de ICT-systemen die voor de uitvoering van de regelingen benodigd is. Vanwege de forse investeringen die de afgelopen jaren daarin gedaan zijn nemen de afschrijvingskosten fors toe. De afschrijvingen op materiële vaste activa lopen terug, omdat ICT niet meer door DR zelf wordt aangeschaft, maar centraal.

Saldo van baten en lasten

Het begrote saldo van baten en lasten is nul.

Kasstroomoverzicht 2008

 

Bedragen x € 1 000

   

2006

2007

         
   

realisatie

prognose

2008

2009

2010

2011

2012

1.

Rekeningcourant RHB 1 januari

             
 

(incl. deposito)

36 975

16 826

10 502

12 846

13 855

15 248

16 927

2.

Totaal operationele kasstroom

-3 893

8 510

18 298

18 386

17 694

16 797

15 400

3a. -/-

totaal investeringen

  • 23 365
  • 18 000
  • 15 000
  • 15 000

15 000

  • 15 000
  • 15 000

3b. +

totaal boekwaarde des-

             
 

investeringen

000000

0

3.

Totaal investeringskasstroom

  • 23 365
  • 18 000
  • 15 000
  • 15 000
  • 15 000
  • 15 000
  • 15 000

4a. -/-

eenmalige uitkering aan

             
 

moederdepartement

000000

0

4b. +

eenmalige storting door

             
 

moederdepartement

000000

0

4c. -/-

aflossingen op leningen

  • 12 891
  • 14 834
  • 15 954
  • 17 377

16 301

  • 15 118
  • 15 118

4d. +

beroep op leenfaciliteit

20 000

18 000

15 000

15 000

15 000

15 000

15 000

4.

Totaal financieringskasstroom

7 109

3 166

-954

  • 2 377
  • 1 301
  • 118
  • 118

5.

Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand 0,5

             
 

mln.euro)

16 826

10 502

12 846

13 855

15 248

16 927

17 209

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal. In 2008 is voor € 14,5 mln. aan investeringen in ICT voorzien in verband met de uitvoering van regelingen en voor € 0,5 mln. aan Inventaris en installaties, m.n. met betrekking tot het Loket.

Prestaties

 

LNV-opdrachtgever

 

Aantal regelingen

 

Aantal prestaties

 

Integrale kosten (in

         

(uitvoering)

   

€ mln.)

 

2007

2008

2009

2007

2008

2009

2007

2008

2009

Directie Landbouw

90

81

80

557 519

426 199

426 198

112,1

95,6

91,4

Directie Visserij

8

8

8

403

367

367

0,4

0,1

0,1

Directie Natuur

44

43

43

65 009

66 315

66 315

18,8

19,8

20,2

Directie Platteland

9

3

3

112

5

5

0,2

0,2

0,2

Directie Voedselkwaliteit en diergezondheid

33

29

29

1 559

1 030

1 030

2

1,6

1,6

Directie Kennis

6

3

3

1 354

1 133

1 133

1,4

0,7

0,7

Totaal LNV

190

167

166

625 956

495 049

495 048

134,9

118

114,2

In het prestatie-overzicht is op te maken dat zowel het aantal voor LNV uitgevoerde regelingen als de financiering daarvan terugloopt. De terugloop zit met name op het opdrachtenpakket van Directie Landbouw.

Kwaliteitsindicatoren

In het agentschapstraject zijn formeel een aantal doelmatigheidsindicato-ren vastgesteld voor begroting en verantwoording. Hieronder worden deze weergegeven.

In de nulmeting kwaliteitsindicatoren is een aantal normen voor 2006 voorgesteld richting de Tweede Kamer. Deze normen worden overgenomen in de doelmatigheidsindicatoren 2008.

Op dit moment wordt bekeken of er niet voor alle baten-lastendiensten van LNV een vaste set van indicatoren ontwikkeld kan worden.

Percentage gegronde bezwaren

DR besteedt aandacht aan het verbeteren van het bezwaaren beroeptraject. Tegelijkertijd wordt hiermee energie gestoken in het terugdringen van het aantal gegrondverklaringen. DR verwacht in 2008 35% van de bezwaren gegrond te zullen verklaren.

Omschrijving/jaar

2006

2007

2008

Percentage gegrond

25%

35%

PM

Uurtarief

In voorgaande jaren heeft DR het tarief constant weten te houden, ondanks de inflatie. Het tarief voor 2008 zal nog nader worden vastgesteld.

Omschrijving/jaar                                                                          2006             2007              2008

Uurtarief                                                                                         57,38           58,35               P.M.

Score vanuit omgeving

DR blijft veel waarde hechten aan de tevredenheid van de doelgroep en stelt zichzelf als doel in 2008 opnieuw een verbetering in de relatie met de klant te bewerkstelligen. Dit wordt gemeten door een klanttevredenheids-onderzoek. Begin 2008 zullen de resultaten hiervan bekend worden.

Omschrijving/jaar                                                                          2006             2007              2008

Score                                                                                                   6,2                7,0                 7,0

Gerealiseerde productiviteit

De productiviteit van de ambtelijke medewerkers zegt iets over de doelmatigheid van bedrijfsvoering: hoe efficiënt is de dienst, gegeven de inzet van ambtelijk personeel, in het realiseren van haar doelstellingen en de uitvoering van haar productenpakket? Directe uren buiten jaarplan en indirecte (productieve) uren worden meegenomen. Uren voor ziekte en verlof worden buiten beschouwing gelaten. Hoe hoger dit percentage, hoe efficiënter het omzettingsproces beschikbare uren naar productieve uren. Dit heeft een kostenverlagend effect.

Omschrijving/jaar                                                                          2006             2007              2008

Percentage                                                                                   76,3%          76,5%            76,5%

Telefonische bereikbaarheid

Een van de indicatoren die een groot effect heeft op de tevredenheid van de doelgroepen is de telefonische bereikbaarheid. De doelstelling voor 2008 is om 70% van de gesprekken binnen 30 seconden te beantwoorden.

Omschrijving/jaar                                                          2006                     2007                      2008

65% binnen 70% binnen 70% binnen Telefonische bereikbaarheid                         30 seconden 30 seconden 30 seconden

Aantal klachten

De ontvangen klachten zijn divers en variëren van te lange doorlooptijden en onjuiste registraties tot regelgeving en het beleid van LNV. DR stelt zichzelf als doel in 2008 minder dan 50 formele klachten te ontvangen.

Omschrijving/jaar                                                                          2006             2007              2008

Aantal ontvangen formele klachtenbrieven                                 88              <50               <50

Aantal incidenten met betrekking tot DR

Door middel van kwartaalrapportages en overige communicatie richting bijvoorbeeld de Tweede Kamer wil DR het aantal incidenten met betrekking tot de uitvoeringsaspecten van de diverse regelingen zo veel mogelijk beperken.

Omschrijving/jaar                                                                          2006             2007              2008

Aantal incidenten waarover gesproken wordt dat te

maken heeft metDR                                                                beperkt beperkt beperkt

Doelgroep

Door middel van praktijkpanels toetst DR vooraf de uitvoerbaarheid van regelingen en de ervaringen hiermee van de doelgroep. Om de score van tevredenheid van de praktijkpanels over de opvolging van de door hen gegeven adviezen te meten wordt een enquête onder de deelnemers gehouden. DR gaat de praktijkpanels overigens uitbreiden. Hierbij is het de bedoeling de doelgroep met betrekking tot elektronische dienstverlening vanaf het begin te betrekken bij onder meer de ontwikkeling van internetapplicaties.

Omschrijving/jaar                                                          2006                     2007                      2008

Tevredenheid praktijkpanels over

opvolging adviezen                                            voldoende          voldoende           voldoende

Plantenziektenkundige Dienst (PD)

Profiel

De veranderingen die de Plantenziektenkundige Dienst (PD) in 2007 heeft ondergaan, zullen in 2008 verder voortgezet worden. Per 1 september 2007 heeft de dienst het grootste deel van de uitvoeringsinspecties op het gebied van weren en vrijwaren overgedragen aan de keuringsdiensten. In 2008 zal de plantenziektenkundige dienst verdere invulling geven aan haar positie als fytosanitaire autoriteit en gezaghebbende organisatie voor het werkveld plantgezondheid en in die hoedanigheid dienen als kennis-advies en auditdienst.

In deze hoedanigheid draagt de dienst bij aan de volgende beleidsdoelen:

+ Het voorkomen dat ziekten en plagen en ongewenste planten binnen Nederland en over de wereld worden verspreid (weren en vrijwaren);

+ De bevordering van een duurzame beheersing van ziekten en plagen (monitoren, beheersen en bestrijden);

+ Borgen van de kwaliteit van uitbestede taken (operationele sturing en operationeel toezicht);

+ Het behoud en ontwikkeling van kennis op het gebied van plantgezond-heid.

De PD realiseert deze beleidsdoelen door:

+ Advisering, vertegenwoordiging en beleidsimplementatie op gebied van fytosanitair en natuurbeleid in opdracht van LNV;

+ Kennis- en methodeontwikkeling binnen het werkveld plantgezond-heid;

+ Uitvoering van wettelijke taken (o.a. inspecties, certificaten, operationeel toezicht, diagnoses en beschikkingen);

+ Kaderstellend referentielaboratorium op het gebied van fytosanitaire diagnostiek.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

20 178

19 294

14 955

14 829

14 572

14 056

14 056

Opbrengst overige departementen

             

Opbrengst derden

14 493

8 261

2 146

2 146

2 146

2 146

2 146

Rentebaten

130

60

50

50

50

50

50

Buitengewone baten

311 6 0 0 0 0

0

Exploitatiebijdrage

000000

0

Totale baten

35 112

27 621

17 151

17 025

16 768

16 252

16 252

Lasten

             

Apparaatskosten

             
  • personele kosten

19 450

16 909

8 719

8 584

8 448

8 174

8 174

  • materiële kosten

14 223

9 600

7 612

7 576

7 455

7 213

7 213

Rentelasten

140

120

120

165

165

165

165

Afschrijvingskosten

             
  • materieel

657

684

400

400

400

400

400

  • immaterieel

443

300

300

300

300

300

300

Dotaties voorzieningen

184 0 0 0 0 0

0

Buitengewone lasten

15 8 0 0 0 0

0

Totale lasten

35 112

27 621

17 151

17 025

16 768

16 252

16 252

Saldo van baten en lasten

000000

0

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst van het moederdepartement betreft een vergoeding voor onder andere de uitvoering van wettelijke taken, advies, vertegenwoordiging, beleidsimplementatie en kennis en methodeontwikkeling.

 

Omschrijvingen (x € 1 000)

Bedragen

Inspecties

2 724

Audits

605

Diagnoses en adviezen

3 479

Beschikkingen

757

Implementatie

3 783

Adviezen derde en overige overheden

1 791

Kennis

1 816

Totaal

14 955

Vanaf 2009 zal de totaal opbrengst afnemen met het bedrag van de handhavingsinpecties en toenemen met een bijdrage voor huisvesting.

Opbrengst derden

De opbrengst derden heeft betrekking op uitvoering van wettelijke taken

en opdrachten derden en bedraagt € 2,1 mln.

 

Omschrijvingen (x € 1 000)

Bedragen

Inspecties

Audits

Diagnoses en adviezen

Beschikkingen

Adviezen derden en overige overheden

Kennis

384 215 330 295 562 360

Totaal

2 146

Lasten

Personele kosten

De personeelskosten zijn gebaseerd op een formatie van 176,5 fte in 2008 en de jaren daarna op 174,5 fte. Dit in verband met de afloop van formatie voor Team Transport en Toezicht. De gemiddelde kosten per fte ambtelijk personeel bedragen € 49 400. De personele kosten voor 2008 bedragen € 8,7 mln.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen voor 2008 € 7,6 mln. Deze kosten bestaan onder andere uit de huisvestingskosten (huur RGD, onderhoud, gas, water en licht, (circa 36%)) en het onderhoud aan ICT-systemen (circa 20%).

Rentelasten

De rentelasten hebben met name betrekking op de leningen waarop de

Regeling leen- en depositofaciliteit van toepassing is. De rentepercentages

zijn afhankelijk van de looptijd van de leningen en varieert van 2,52% tot

5,55%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn uitgesplitst naar materiële en immateriële afschrijvingen. De gehanteerde afschrijvingstermijn voor automatiseringsapparatuur en datacommunicatie bedraagt 3 jaar. De gebruikte afschrijvingstermijn voor investeringen in inventaris, installaties laboratorium en telecommunicatie is 5 jaar en afschrijvingen op inventaris is 10 jaar.

Dotaties aan voorzieningen

Er vindt geen dotatie aan de voorzieningen voor assurantie eigen risico en

dubieuze debiteuren plaats.

Saldo van baten en lasten

Het saldo van baten en lasten is € 0.

Kasstroomoverzicht 2008

 

Bedragen x € 1 000

   

2006

2007 2008 2009 2010 2011

2012

1.

Rekeningcourant RHB 1 januari

     
 

(incl. deposito)

892

4 665 4 469 3 749 2 828 1 907

986

2.

Totaal operationele kasstroom

5 534

1 004 280 79 79 79

79

3a. -/-

totaal investeringen

  • 1 377
  • 2 000 - 1 000 - 1 000 - 1 000 - 1 000
  • 1 000

3b. +

totaal boekwaarde des-

     
 

investeringen

000000

0

3.

Totaal investeringskasstroom

  • 1 377
  • 2 000 - 1 000 - 1 000 - 1 000 - 1 000
  • 1 000

4a. -/-

eenmalige uitkering aan

     
 

moederdepartement

000000

0

4b. +

eenmalige storting door

     
 

moederdepartement

000000

0

4c. -/-

aflossingen op leningen

  • 1 184
  • 1 200 - 1 000 - 1 000 1 000 - 1 000
  • 1 000

4d. +

beroep op leenfaciliteit

800

2 000 1 000 1 000 1 000 1 000

1 000

4.

Totaal financieringskasstroom

-384

800 0 0 0 0

0

5.

Rekeningcourant RHB 31 december (incl. deposito) (=1+2+3+4) (maximale roodstand

     
 

0,5 min.euro)

4 665

4 469 3 749 2 828 1 907 986

65

Toelichting

De investeringen hebben betrekking op het ontwikkelen en aanpassen van hardware, zodat onder andere wordt voldaan aan de uitkomsten van de instellingseisen baten-lastendiensten.

Prestaties

 

In uren

 

2007

2008

Inspecties

28 490

27 456

Audits

8 418

5 192

Diagnoses

23 958

31 825

Beschikkingen

6 475

6 490

Implementatie

39 886

35 180

Advies

34 059

19 710

Kennis

24 994

17 681

Doelmatigheidsgegevens

In overleg met opdrachtgevers en eigenaar zijn een aantal prestatiegegevens op het gebied van doelmatigheid en doeltreffendheid afgesproken. Het meerjarenbeeld van de doelmatigheidsindicatoren geeft aan in hoeverre de dienst erin slaagt een zekere mate van doelmatigheid te realiseren. Hierbij is het van belang de indicatoren in hun onderlinge samenhang te bezien.

Beheersingsindicatoren

 
   

2006

2007

2008

1.

Bezetting

90%

100%

100%

2.

Productiviteit PD

47%

60%

52%

3.

Facturabiliteit PD

Pm

90%

92%

4.

Facturabiliteit PD

80%

80%

90%

5.

Verzuimpercentage

5,41%

< 4,7%

< 4,5%

6.

Meldingsfrequentie

1,49

< 1,5

< 1,5

7.

Verzuimduur

12,63%

< 15,04

< 13

8.

Aantal P4 gesprekken

90%

100%

100%

  • 1. 
    Bezetting = Aanwezig # fte totaal PD, vast en inhuur. De bezetting wordt bepaald door het aantal fte vast personeel, fte ingehuurd personeel en fte consultants.
  • 2. 
    Productiviteit = Totale uren organisatie minus niet productieve uren organisatie/totale uren organisatie.
  • 3. 
    Facturabiliteit = Totale declarabele uren product/totale uren product.
  • 4. 
    Verhouding vast-inhuur = Percentage vaste medewerkers ten opzichte van ingehuurde medewerkers.
  • 5. 
    Verzuimpercentage = Het «ziekteverzuimpercentage» is het aantal verzuimde kalenderdagen (inclusief weekenden) in de observatieperiode enerzijds, gedeeld door de personeelsomvang vermenigvuldigd met het aantal kalenderdagen in de periode anderzijds.
  • 6. 
    Meldingsfrequentie = De «meldingsfrequentie» geeft het totaal aantal in de observatieperiode aangevangen verzuimgevallen weer ten opzichte van het gemiddeld aantal personeelsleden.
  • 7. 
    Verzuimduur = De «gemiddelde ziekteverzuimduur» geeft het totaal aantal dagen weer dat medewerkers in een bepaalde periode per ziekmelding gemiddeld hebben verzuimd. Het gemiddelde verzuimd uur in een periode is gelijk aan de som van verzuimde uren van de verzuimgevallen die in de periode geëindigd zijn, gedeeld door het aantal van deze gevallen. Het betreft het 12 maands gemiddelde uit Emplaza.
  • 8. 
    Aantal P4 gesprekken = aantal geregistreerde P4 gesprekken met medewerkers in vaste of tijdelijke dienst per afdeling en PD totaal.

Doeltreffendheid

De doeltreffendheid van de indicatoren blijkt uit de meerjarencijfers en door de indicatoren in hun onderlinge samenhang te bekijken.

Fytosanitaire indicatoren

 
   

2006

2007

2008

1.

Weren

0,87%

0,88%

0,88%

2.

Monitoren

0,64%

1%

1%

3.

Vrijwaren

0,01%

1%

1%

4.

Notificaties (inkomend)

0,61%

1%

1%

5.

Aantal Quick scans

61

76

76

6.

Aantal PRA’s

4

5

5

  • 1. 
    Weren = Aantal Q-vondsten bij weren/aantal zendingsinspecties weren x 100%.
  • 2. 
    Monitoren = Aantal Q-vondsten bij monitoren/aantal bedrijfsen perceelinspecties monitoring x 100%.
  • 3. 
    Vrijwaren = Aantal Q-vondsten bij vrijwaren/aantal zendingsinspecties vrijwaren x 100%.
  • 4. 
    Notificaties = Aantal zendingen afgekeurd door landen/aantal zendingen naar landen x 100%.
  • 5. 
    Aantal Quickscans = Aantal uitgevoerde Quickscans.
  • 6. 
    Aantal PRA’s = aantal uitgevoerde Pest Risk Analysis.
  • 7. 
    Tijdigheid opgelegde maatregel = Tijd tussen vastgestelde diagnose en opleggen (=wegstu-ren naar betrokken team of direct naar lijdend voorwerp) standaardmaatregel.

N.B. Voor een nadere analyse van de status van het fytosanitair systeem in Nederland wordt verwezen naar het rapport fytosanitaire signalering dat in het voorjaar van 2007 is opgeleverd.

Kennis

2006

2007

2008

  • 1. 
    Expertbijdragen
  • 2. 
    Publicaties
  • 3. 
    Eliminatiescenario’s
  • 4. 
    Diagnostische protocollen
 

274

150

150

56

25

25

22

34

34

36

23

23

  • 1. 
    Expert bijdragen = # bijdragen aan vastgestelde expertgroepen.
  • 2. 
    Publicaties = # publicaties + voordrachten in/aan vastgestelde lijst vakbladen/congresssen en fora.
  • 3. 
    Eliminatiescenario’s = Aantal eliminatiescenario’s t/m jaar X.
  • 4. 
    Diagnostische protocollen = Aantal diagnostische protocollen jaar X.

Kwaliteit Klanttevredenheid

 
   

2006

2007

2008

1.

Bezwaar

16

16

16

2.

Klachten

13

8

8

3.

Klanttevredenheid/Klachten product advies

5

> 3,5

> 3,5

4.

Doorlooptijd

     

a.

Doorlooptijd inspecties

74

Pm

Pm

b.

Doorlooptijd diagnoses

 

Nvt

Nvt

c.

Doorlooptijd notificaties

Nvt

5

5

  • 1. 
    Bezwaar = Het cumulatief aantal schriftelijk ingediende klachten tegen een beschikking (o.a. een factuur).
  • 2. 
    Klachten = Het cumulatief aantal schriftelijk ingediende klachten.
  • 3. 
    Klanttevredenheid/klachten product advies = aantal ontvangen klachten per product (inspecties, audits, diagnoses), aantal juridische procedures (beschikkingen).
  • 4. 
    Doorlooptijd:

a Inspecties = Tijd geplande aanvang inspectie minus feitelijke aanvangstijd b Diagnoses = In 2006: aantal afgehandelde diagnoses c Notificaties (werkdagen) = Het gemiddelde aantal werkdagen tussen diagnose van een

Q-vondst en het uitsturen van een notificatie naar het exporterende land.

Voedsel en Waren Autoriteit (VWA)

Profiel

De Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) werkt aan veilig en gezond voedsel, veilige producten en gezonde dieren. Daartoe brengt de VWA risico’s in beeld, beoordeelt ze, communiceert erover met, en maakt ze beheersbaar in de samenleving.

De VWA draagt bij aan het beheersen en verminderen van gezondheids-en veiligheidsrisico’s. Hiertoe bewaakt de VWA de veiligheid van voedsel, consumentenartikelen en diergezondheid in de hele productie- en handelsketen.

De VWA wil haar missie realiseren door het uitoefenen van drie kerntaken,

die samen de strategische driehoek vormen:

Toezicht op naleving van wet- en regelgeving op het gebied van voedsel,

waren, diergezondheid en dierenwelzijn;

Risicobeoordeling en onderzoek: het signaleren en analyseren van

(mogelijke) bedreigingen en het uitvoeren van wetenschappelijke

risicobeoordeling;

Risicocommunicatie: het communiceren over risico’s en het beheersen en

verminderen daarvan op basis van betrouwbare informatie.

De VWA ontvangt een bijdrage van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (beleidsartikel 21 en 25) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (beleidsartikel 22).

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2008

 

Bedragen x € 1 000

 

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Baten

             

Opbrengst moederdepartement

43 940

42 850

28 421

18 111

17 065

14 062

14 062

Opbrengst overige departementen

80 367

74 919

74 001

72 512

69 552

63 631

63 631

Opbrengst Diergezondheidsfonds

   

500

500

500

500

500

Opbrengst derden

44 537

47 527

56 625

56 213

55 805

55 805

55 805

Rentebaten

118

           

Buitengewone baten

329

           

Exploitatiebijdrage

             

Totale baten

169 291

165 296

159 547

147 336

142 922

133 998

133 998

Lasten

             

Apparaatskosten

160 970

154 546

150 097

136 050

131 371

122 624

122 469

  • personele kosten

105 946

101 407

97 881

90 748

87 483

79 065

78 919

  • materiele kosten

55 024

53 139

52 216

45 302

43 888

43 559

43 550

Rentelasten

933

1 150

1 150

1 170

1 078

823

887

Afschrijvingskosten

6 603

8 300

8 300

10 116

10 473

10 551

10 642

  • materieel

5 723

8 300

8 300

7 163

7 365

7 551

7 642

  • immaterieel

880

   

2 953

3 108

3 000

3 000

Dotaties voorzieningen

433

800

         

Reorganisatiekosten

 

500

         

Buitengewone lasten

508

           

Totale lasten

169 447

165 296

159 547

147 336

142 922

133 998

133 998

Saldo van baten en lasten

  • 156
           

Toelichting

Eind 2006 openbaarde zich een omvangrijk structureel tekort op de VWA begroting. Dit tekort was ontstaan door een krimp op de (veterinaire) markt, een kostprijsstijging en uitstel van de invoering van een kostendekkend tariefstelsel.

Daarboven is aan de VWA ook een efficiency-taakstelling uit hoofde van het Coalitieakkoord opgelegd. Vanuit de maatschappelijke noodzaak om de toekomst en positie van de VWA voor de lange termijn veilig te stellen wordt een aantal maatregelen in gang gezet om de VWA te versterken tot een moderne en toekomstbestendige dienst, die (inter)nationaal een gezaghebbende en vertrouwenwekkende positie heeft en op pro-actieve en risicogebaseerde wijze slagvaardig en flexibel invulling geeft aan het toezicht en beschikt over een goed getrainde crisisorganisatie.

Voorgesteld maatregelenpakket:

Efficiency

Om de kosten van de VWA te verlagen is recent een plan tot organisatieverandering opgesteld. Dit plan bevat een breed scala van maatregelen, namelijk:

+ de VWA gaat haar laboratoria concentreren; + de VWA gaat haar organisatie afslanken door centralisatie van de

bedrijfsvoering m.b.t. ICT,

vereenvoudiging van het tariefstelsel zal ertoe leiden dat hiervoor

minder personele inzet nodig zal zijn; + verminderen FTE management en staf; + fusie met PD en AID.

Andere inrichting/tweedelijns toezicht

De ambitie voor de lange termijn is om de VWA te laten ontwikkelen naar

een organisatie die zich grotendeels toelegt op tweedelijns toezicht en

toezicht op controle. De verantwoordelijkheid voor eerstelijns toezicht ligt

dan hoofdzakelijk bij het bedrijfsleven. Deze transitie zal in de periode tot

2011 niet geheel kunnen worden afgerond. Waar echter in deze periode

goede mogelijkheden zijn, zullen deze worden uitgewerkt. Als voorbeeld

kunnen worden genoemd:

+ zelfcontrolesystemen voedselveiligheid (kansen in zuivel, eiersector,

ketens in de horeca, gebruik hygiënecodes); + systeemtoezicht productveiligheid;

+ overdracht bevoegdheden Drank- en Horecawet naar gemeenten; + toezicht op controle diervoeders en dierlijke bijproducten (welke

retribueerbaar worden) en mogelijk optimaliseringsslagen in

bestaande systemen binnen de vleessector.

Aanpassen roodvleesconvenant

Inmiddels is duidelijk dat aannames die ten grondslag lagen aan de

afspraken uit 2004 in de praktijk op onderdelen anders uitpakken. Ik wil de

gelegenheid te baat nemen om ook dit (financieel) recht te trekken. Dit

betreft de slachterijen van runderen, varkens, schapen, geiten, paarden en

kalveren.

Kostendekkende tarieven

De afgelopen jaren is een aanzienlijk gat ontstaan tussen de werkelijke

kosten en de tarieven die daarvoor in rekening worden gebracht bij het

bedrijfsleven (gemiddeld 26%). Invoering van kostendekkende tarieven voor alle sectoren, inclusief de roodvleessector, zal resulteren in een toename van de inkomsten.

Tarifering herinspecties

Vanuit de Europese Unie is een nieuwe verordening van kracht waardoor

aanvullende controles betaald moeten worden door de afnemer.

Als gevolg van de voorgestelde maatregelen:

+ is de VWA ten opzichte van 2007 met ca. 1/3 in omvang afgenomen en zijn de kosten van de VWA afgenomen van ca. € 160 mln naar ca. € 120 mln in 2015;

+ resulteert de transitie naar tweedelijns toezicht in een belangrijke afname van de inspectielast voor het bedrijfsleven;

+ betaalt het bedrijfsleven voor het eerstelijns toezicht de kostendekkende prijs.

Baten

Opbrengst moederdepartement

De opbrengst moederdepartement ad € 28,4 mln. bestaat uit de middelen die LNV beschikbaar stelt voor de uitvoering van specifieke werkzaamheden zoals inspecties van diervoeder- en vleesverwerkende bedrijven, monsteronderzoeken, keuringen, en de ontwikkeling van toezicht-arrangementen en risicocommunicatie. Tevens wordt een bedrag beschikbaar gesteld voor o.a. dierwelzijn en ter dekking van transitie-kosten van de overdracht bandkeuring roodvlees.

Verder wordt een aanvullende bijdrage ad € 10 mln. ontvangen ter dekking van de kosten die op grond van het convenant inzake de overdracht van de bandkeuring roodvlees niet aan het bedrijfsleven in rekening wordt gebracht (de maximering roodvlees), het verschil tussen de kostprijs en de bij derden in rekening te brengen tarieven en ter dekking van de inzet van tijdelijk personeel vaktechnische administratie.

Voor de opbrengsten is rekening gehouden met een taakstelling van € 0,5 mln. voor 2008.

De taakstellingen voor 2009 t/m 2011 uit het coalitie-akkoord zijn eveneens in de begroting opgenomen.

Opbrengst overige departementen

De post opbrengsten overige departementen ad € 74,0 mln. heeft volledig betrekking op de bijdragen van het ministerie van VWS voor de uitvoering van keuringen, monsters, inspecties, bestuurlijke boeten, productmanage-ment en risicocommunicatie. De bijdrage is inclusief de middelen ad € 7,1 mln. voor o.a. onderzoek door het RIVM en Bureau Risicobeoordeling (BuR).

Voor de opbrengsten overige departementen is rekening gehouden met een verwachte taakstelling van € 1,5 mln. voor 2008. De taakstellingen voor 2009 t/m 2011 uit het coalitieakkoord zijn eveneens in de begroting opgenomen.

Opbrengst DierGezondheidsfonds

De post opbrengst Diergezondheidsfonds heeft betrekking inkomsten die

gepaard gaan met de dierziektebestrijding door de VWA. De afgelopen

jaren is er sprake van een reguliere inzet van de VWA bij de bestrijding van onder andere vogelpest en de blue tongue. Deze worden begroot op € 0,5 mln.

Opbrengst derden

De opbrengsten derden bestaan vooral uit de retributie-inkomsten die bij

het bedrijfsleven voor keuringen en inspecties in rekening worden

gebracht. De opbrengsten derden zijn geraamd op een bedrag ca. € 54

mln.

De overige baten worden geraamd op een bedrag ca. € 2 mln. Dit betreft

o.m. opbrengsten van derden voor het verstrekken van certificaten en

opbrengsten uit EU tenders.

Rentebaten

Gezien het feit dat vanaf 2008 de VWA de voorschotten van het moederdepartement maandelijks ontvangt en de uitgaven daarmee gelijke tred houden, is geen rekening gehouden met rentebaten.

Lasten

Personele kosten

De personele lasten bestaan uit salarissen, sociale lasten, opleidings-kosten en overige direct aan het personeel gerelateerde kosten van 1577 fte ambtelijk personeel. Hierbij is rekening gehouden met de te realiseren uitstroom boventalligheid van ca. 70 fte in de Teams Levensmiddelenproducten (TLP) ultimo 2007. De totale personeelskosten bedragen ca. € 98 mln (inclusief loonstijging 2007 volgens CAO 2007–2010). De kosten zijn tevens inclusief inhuur derden, practitioners en uitzendkrachten. De meerjarige daling van personele kosten is o.a. het gevolg van een daling met 400 fte ambtelijk personeel ultimo 2011.

Materiële kosten

De materiële kosten bedragen in totaal € 52,2 mln. In deze kosten is rekening gehouden met een bedrag van ca. € 10 mln. voor ICT. Daarnaast bevat deze post voor ca. € 7 mln. aan uitbesteed onderzoek bij het RIVM en € 9 mln. reisen verblijfkosten. De kosten voor huisvesting die in dit bedrag zijn opgenomen worden geraamd op € 13 mln. De overige kosten bestaan o.a. uit bureau-, specifieke en overige bedrijfskosten. De meerjarige daling van de materiële kosten is het gevolg van de daling van de fte’s.

Rentelasten

De rentekosten ad € 1,15 mln. zijn gebaseerd op de uitstaande leningen en de verwachte investeringen gespecificeerd naar looptijd. De rente op lopende leningen varieert van ca. 2,52% tot 5,55%

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten van materiële en immateriële activa zijn het gevolg van investeringen in vaste activa. Gebouwen (verbouwingen) worden afgeschreven in 10 jaar, Laboratoriumapparatuur en inventaris in 7 jaar, auto’s in 5 jaar, automatiseringsapparatuur, software, systeemontwikkeling en kantoorapparatuur (ondersteuning lab) in 3 jaar. De afschrijvingskosten stijgen vanwege het grotere aandeel van investeringen met een kortere afschrijvingstermijn.

Dotaties aan voorzieningen

De dotatie aan voorzieningen heeft betrekking op de voorziening dubieuze debiteuren. Deze voorziening is tevens ter dekking van het debiteurenrisico dat de VWA draagt voor de diensten die door stichting Merita (KDS) als gevolg van de overdracht van de bandkeuring roodvlees geleverd worden aan derden.

Buitengewone lasten

Dit betreft reorganisatiekosten door de samenvoeging van de werkmaatschappijen VWA/KvW, VWA/RVV en VWA/CE bij de oprichting van de VWA.

Saldo van baten en lasten Het saldo komt uit op nul.

Kasstroomoverzicht 2008

 

Bedragen x € 1 000

   

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

1.

Rekeningcourant RHB 1 januari

             
 

(incl. deposito)

137

-71

2 729

4 022

4 807

5 235

5 503

2.

Totaal operationele kasstroom

3 312

8 300

8 300

10 116

10 473

10 550

10 642

2a. -/-

totaal investeringen

  • 6 170
  • 9 380
  • 9 730
  • 7 730
  • 7 730

-9 730

-9 730

2b. +

totaal boekwaarde des-

             
 

investeringen

000000

0

3.

Totaal investeringskasstroom

  • 6 170
  • 9 380
  • 9 730
  • 7 730

-7 730

-9 730

-9 730

3a. -/-

eenmalige uitkering aan

             
 

moederdepartement

000000

0

3b. +

eenmalige storting door

             
 

moederdepartement

2 217

00000

0

3c. -/-

aflossingen op leningen

  • 5 628
  • 5 500
  • 7 207
  • 9 531
  • 10 245
  • 10 483
  • 10 415

3d. +

beroep op leenfaciliteit

6 061

9 380

9 730

7 730

7 730

9 730

9 730

4.

Totaal financieringskasstroom

2 650

3 880

2 723

  • 1 601
  • 2 315
  • 553

-485

5.

Rekeningcourant RHB

31 december (incl. deposito)

(=1+2+3+4) (maximale roodstand

             
 

0,5 mln.euro)

-71

2 729

4 022

4 807

5 235

5 503

5 930

Toelichting

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo baten en lasten, de afschrijvingen en de mutaties werkkapitaal. De investeringen bestaan uit labapparatuur (€ 2,5 mln.), dienstauto’s (€ 2 mln.), inventaris (€ 0,2 mln.) en ICT gerelateerde uitgaven(€ 5 mln.). Voor de financiering van de investeringen zal een beroep gedaan worden op de leenfaciliteit.

Kerncijfers

Inspecties en keuringsuren

Monster onderzoek

2008

2007

Voedselveiligheid Productveiligheid

 

Aantal uren

Aantal uren

250 000

260 905

45 000

50 430

Monster onderzoek

2008

2007

 

Aantal uren

Aantal uren

Drank, horeca, tabak

62 000

69 291

Overige inspecties

172 000

178 000

(netto) keuringsuren

253 000

253 000

Bestuurlijke boetes

De afdeling Bestuurlijke Boetes van de VWA is in opdracht van de minister van VWS de uitvoerder van het handhavingsinstrument «bestuurlijke boetes». Bij overtredingen van de Warenwet, de Tabakswet en – sinds 2005 – de Drank- en Horecawet wordt via deze weg een boete opgelegd. De afdeling maakt op basis van de door controleambtenaren opgemaakte boeterapporten beschikkingen op en voert verweer bij bezwaar- en beroepsprocedures.

 

Aantal boetebeschikkingen per wet

2008

2007

2006

Warenwet Tabakswet Drank- en Horecawet

4 200 200 400

4 250 230 420

4 566 245 448

 

Aantal bezwaren en beroepen

2008

2007

2006

Bezwaren Beroepen Hoger beroep

500

100

40

550 80 40

520

196

41

Extern gerichte indicatoren

Telefonische bereikbaarheid vande VWA

Ten aanzien van de bereikbaarheid van het melden van klachten in het kader van product- en voedselveiligheid (meldkamer) is het beleid van de VWA een bereikbaarheid van 24 uur per dag, 7 dagen per week. Voor de bereikbaarheid van de regiokantoren ten behoeve van het aanvragen van keuringen is het beleid om bereikbaar te zijn tijdens kantooruren. De kantooruren voor de VWA zijn van 8.00 uur tot 17.00 uur van maandag tot en met vrijdag behalve op nationale feestdagen.

Klachten over het handelen VWA

Deze indicator heeft betrekking op de uitvoering van het beleid door de VWA medewerkers (inclusief facturering VWA). Het beleid zelf is vastgesteld door de beide opdrachtgevers, de ministeries van LNV en VWS. In onderstaande tabel staat het relatieve belang ervan weergegeven in %. Dit percentage is berekend door het aantalklachten te delen door het aantal inspecties respectievelijk monsteranalyses en – voor de keuring – door het aantal uren.

Werkzaamheden

Streefwaarde 2008

Streefwaarde 2007

Inspecties

Monsteranalyses

Keuringen

%

0,07                                      0,07

0,06                                      0,06

0,02                                      0,02

Afhandelsnelheid informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen Het streven is dat de informatieverzoeken en klachten/incidentmeldingen die bij de meldkamer van de VWA binnenkomen binnen 6 weken worden afgehandeld. Voor een deel van deze verzoeken kan de behandeltermijn van 6 weken vaak niet worden gehaald, omdat het handhavingstraject langer is.

 
 

Streef-

Streef-

Realisatie

 

waarde 2008

waarde 2007

2006

Totale hoeveelheid verzoeken en

     

klachten/meldingen

40 000

40 000

35 339

waarvan klachten over voedsel,

     

producten en dieren

6 500

6 500

5 082

percentage behandeling verzoeken,

     

klachten/meldingen < 6 weken

90%

90%

9%

Bekendheid

Met betrekking tot de naamsbekendheid van de VWA wordt een onderscheid gemaakt tussen spontane en geholpen naamsbekendheid. Op middellange termijn wordt gestreefd naar een spontane naamsbekendheid van 25% en van een geholpen naamsbekendheid van 50%.

Streefwaarde 2008

Streefwaarde 2007

Spontaan Geholpen

15% 50%

10% 50%

Gevoel van product- en voedselveiligheid

Algemene doelstelling is dat het gevoel van veiligheid niet achteruit gaat. De indicator voedselveiligheid heeft betrekking op het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedingsmiddelen (consumentenmonitor). De indicator heeft een schaal van 1 (helemaal niet mee eens) tot 5 (helemaal mee eens). De VWA meet de onderstaande drie stellingen. M.b.t. productveiligheid zal is in 2007 gestart met de meting van het consumentenvertrouwen.

 

Voedselveiligheid

Streef-

Streef-

Realisatie

 

waarde2008

waarde 2007

2006

Voedingsmiddelen worden steeds

     

veiliger

3,4

3,4

3,41

Ik maak me zorgen over de veiligheid

     

van voedingsmiddelen

2,7

2,7

2,72

Ik voel me onbehaaglijk over de

     

veiligheid van voedingsmiddelen

2,5

2,5

2,55

  • 5. 
    VERDIEPINGSBIJLAGE Beleidsartikel 21 Duurzaam ondernemen
 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel

x (€ 1 000)

           
   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

 

301 572

269 080

253 784

211 068

202 667

 

Mutatie NvW 2007

             

Mutatie amendement 2007

 
  • 2 100
         

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

 

1 535

  • 2 871

-4 160

-82

-76

 

Nieuwe mutaties

             
  • 1. 
    Intensiveringen Coalitieakkoord
   

20 000

20 000

20 000

20 000

 
  • 2. 
    MIA Glastuinbouw
   

12 000

12 000

12 000

   
  • 3. 
    Cliënt export
 

5 000

1 600

       
  • 4. 
    Nitraat
 

1 888

         
  • 5. 
    Intertemporele compensatie energiegelden
  • 34 000

3 000

11 500

15 000

2 500

 
  • 6. 
    EU-cofinanciering
 

-4 671

-3 650

  • 2 400
  • 2 400
  • 2 400
 
  • 7. 
    Subsidietaakstelling
   

-363

-730

  • 1 454
  • 1 454
 
  • 8. 
    Efficiencytaakstelling
   
  • 2 191

-4 389

  • 8 776
  • 17 551
 
  • 9. 
    Loon- en prijsbijstelling
 

3 495

3 087

3 012

3 010

2 998

 
  • 10. 
    Huisvesting
   

4 221

4 222

5 021

5 021

 
  • 11. 
    Overige
 

1 730

  • 1 946
  • 2 328
  • 1 345
  • 1 918
 

Stand ontwerpbegroting 2008

 

274 449

301 967

290 511

252 042

209 787

199 288

Toelichting

1.  Intensiveringen Coalitieakkoord

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor het Borgstellingsfonds (€ 2 mln) OD 21.11, Ontwikkeling en stimulering dierenwelzijn (€ 4 mln) OD 21.12, Handhaving dierenwelzijn (€ 2 mln) OD 21.22, de ontwikkeling van pilots voor multifunctionele landbouw (€ 2 mln) en de regeling Marktintroductie Energie-innovatie (€ 10 mln) OD 21.13.

2.  Milieu-investeringsaftrek (MIA) Glastuinbouw

In het voorjaar van 2007 heeft het kabinet besloten om het gedeelte van de verhoging van de MIA voor de glastuinbouw om te zetten naar directe steun in de vorm van subsidie-uitgaven ter stimulering van de energietransitie in de glastuinbouw. Daarom wordt voor de periode 2008–2010 in totaal € 36 mln aan de meerjarenbegroting toegevoegd voor energiebesparingen in de glastuinbouwsector.

3.  CLIENT-export

De verplichting en uitgaven voor het onderdeel ICT beleidsprogramma’s worden in 2007 met € 5 mln. en in 2008 met € 1,6 mln. opgehoogd voor de uitvoering van het programma CLIENT-export.

4.  Nitraat

In verband met de uitfinanciering van het oude mestbeleid vindt een eenmalige verhoging van de uitgaven voor de nitraatgelden plaats. Dit wordt gecompenseerd door middel van een desaldering waarbij de hogere ontvangsten uit het O&S-fonds afkomstig zijn.

5.  Intertemporele compensatie energiegelden

LNV heeft voor de periode 2007–2009 jaarlijks €35 mln ter beschikking gekregen voor energieregelingen. Inmiddels heeft LNV een aantal

regelingen, zoals de regeling Marktintroductie Energie-innovaties (MEI) en de Investeringsregeling Energiebeleid (IRE) opengesteld. Daarnaast heeft LNV ruim € 23 mln. beschikbaar voor innovatieve, energie besparende maatregelen. Het instrumentarium voor het versnelde doorvoeren van innovatie en energiebesparende maatregelen is in 2007 grotendeels ontwikkeld. Rekening houdend met de openstelling, planning en financiering van de maatregelen zal de daadwerkelijke financiering van de maatregelen naar verwachting vanaf 2008 op gang komen. De intertempo-rele compensatie stelt het budget gelijk aan de huidige financieringsprognose.

6. EU-cofinanciering

Vanaf 2007 worden de EU-ontvangsten in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP-2) buiten begrotingsverband gebracht. Als gevolg hiervan vinden correcties plaats op de uitgaven en ontvangsten binnen begrotingsverband. De desalderingen (lagere uitgaven en ontvangsten) zijn een gevolg van deze maatregel.

7/8/9/10. Subsidie- en efficiencytaakstelling, loon- en prijsbijstelling,

huisvesting

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel

x (€ 1 OOO)

           
   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

 

16 938

13 719

11 704

11 069

9 369

 

Mutatie NvW 2007

             

Mutatie amendement 2007

             

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

 

719

  • 200
  • 200
  • 200
  • 200
 

Nieuwe mutaties

             
  • 1. 
    RBV
 

5 200

         
  • 2. 
    Nitraat
 

1 888

         
  • 3. 
    EU-cofinanciering
 

-4 671

-3 650

  • 2 400
  • 2 400
  • 2 400
 
  • 4. 
    Overige
 

1 000

         

Stand ontwerpbegroting 2008

 

21 074

9 869

9 104

8 469

6 769

6 769

Toelichting

1.  Regeling Beëindiging Veehouderij-takken

LNV heeft voor de Regeling Beëindiging Veehouderij-takken (RBV) middelen voorgefinancierd aan provincies. De ontvangsten zijn het gevolg van de terugbetaling door de provincies.

2.  Nitraat

Deze mutatie wordt toegelicht onder punt 3 bij de uitgaven.

3. EU-cofinanciering

Deze mutatie wordt toegelicht onder punt 1 bij de uitgaven.

Beleidsartikel 22 Agrarische ruimte

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

31 444

44 574

50 256

34 332

33 974

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

  • 100
  • 2 567
  • 6 249

3 407

  • 1 076
 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Duurzaam ondernemen ILG
 

659

1 021

2 070

2 070

 
  • 2. 
    Stidug-projecten

3 600

         
  • 3. 
    Loon- en prijsbijstelling

237

247

240

239

216

 
  • 4. 
    Efficiencytaakstelling
 

-35

  • 69
  • 140
  • 278
 

Stand ontwerpbegroting 2008

35 181

42 878

45 199

39 908

34 906

34 985

Toelichting

1.  Duurzaam ondernemen ILG

Het ministerie van VROM levert middels een jaarlijkse betaling een bijdrage aan duurzaam ondernemen. Tegenover deze meeruitgaven staan hogere ontvangsten van dezelfde omvang. Deze bijdrage maakt deel uit van het ILG.

2.  Stidug-projecten

De regeling Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden (Stidug) is afgerond. In 2007 wordt voor het project Berlikum € 3,6 mln beschikbaar gesteld. De nieuwe Stidug projecten worden via het ILG gefinancierd (zie beleidsartikel 22).

3/4. Loon- en prijsbijstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel

x (€ 1 000)

           
   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

 

45 911

42 161

42 161

42 161

42 161

 

Mutatie NvW 2007

             

Mutatie amendement 2007

             

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

             

Nieuwe mutaties

             
  • 1. 
    Duurzaam ondernemen ILG
   

659

1 021

2 070

2 070

 

Stand ontwerpbegroting 2008

 

45 911

42 820

43 182

44 231

44 231

44 231

Toelichting

1. Duurzaam ondernemen ILG

Deze mutatie is toegelicht onder punt 1 bij de uitgaven.

Beleidsartikel 23 Natuur

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

 

448 760

466 705

461 874

468 458

442 017

 

Mutatie amendement 2007

 

5 000

         

Mutatie 1e suppletore begroting

2007

43 565

29 127

31 489

24 350

23 283

 

Nieuwe mutaties

             
  • 1. 
    Milieukwaliteit EHS/bufferzones

1 181

5 125

7 814

13 761

17 359

 
  • 2. 
    Project Mainport Rotterdam
 

4 122

2 061

2 061

2 061

2 061

 
  • 3. 
    Gegevensautoriteit
   

6 000

4 000

2 000

2 000

 
  • 4. 
    Verlaging ILG-budget
   
  • 70 000
       
  • 5. 
    Bijdrage Provincies ILG
   

70 000

       
  • 6. 
    Huisvesting
   

3 580

3 471

3 530

3 530

 
  • 7. 
    Subsidietaakstelling
   
  • 2 643
  • 5 352
  • 10 713
  • 10 713
 
  • 8. 
    Efficiencytaakstelling
   

-887

  • 1 774

-3 548

  • 7 098
 
  • 9. 
    Loon- en prijsbijstelling
 

5 005

5 198

5 352

5 462

5 311

 
  • 10. 
    Overige
 

425

2 663

2 353

2 941

3 076

 

Stand ontwerpbegroting 2008

 

508 058

516 929

511 288

508 302

480 826

474 996

1 Milieukwaliteit EHS

De Ministeries van Verkeer en Waterstaat en VROM leveren een bijdrage ten behoeve van de milieukwaliteit van de EHS. Bovendien levert VROM een bijdrage ten behoeve van de aankoop van bufferzones in natuurgebieden en rond de steden. Deze bijdragen maken deel uit van het ILG. Tegenover deze meeruitgaven staan hogere ontvangsten van dezelfde omvang.

2 Project Mainport Rotterdam

Het Ministerie van VROM levert middels een budgetoverheveling een bijdrage ten behoeve van de aanleg van natuurgebieden in het kader van het Project Mainport Rotterdam.

3 Gegevensautoriteit

In de begroting 2007 is voor 2006 een verhoging opgenomen van € 20 mln ten behoeve van het opzetten van een Gegevensautoriteit Natuur. Dit bedrag is in 2006 niet tot betaling gekomen. In de Voorjaarsnota 2007 is hiervan voor 2007 € 6 mln opgenomen. De resterende € 14 mln wordt thans voor de periode 2008 t/m 2011 in de onderhavige begroting verwerkt.

4 en5Verlaging ILG-budget en Bijdrage Provincies ILG

In het bestuursakkoord tussen Rijk en provincies is overeengekomen dat de provincies voor € 70 mln bijdragen aan het ILG-budget in 2008. Er wijzigt hiermee echter niets in de verdeling van verantwoordelijkheden en bevoegdheden zoals die zijn vastgelegd in de Wet Inrichting Landelijk Gebied en de bestuursovereenkomsten. De bijdrage van de provincies is via een verhoging van het ontvangsten- en uitgavenkader met € 70 mln verwerkt. Gelijktijdig is € 70 mln. afgeroomd ten gunste van het generale beeld, volledig in lijn met coalitieakkoord. De bijdrage van de provincies betreft derhalve geen intensivering.

6 Huisvesting

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 29 punt 1.

7/8/9 Subsidietaakstelling, Efficiencytaakstelling, Loon- en prijsbijstelling Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

7 889

9 889

9 889

10 889

2 889

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

2 086

         

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Bijdrage Provincies ILG
 

70 000

       
  • 2. 
    Mileukwaliteit EHS/bufferzones

1 181

5 106

7 826

13 773

17 371

 
  • 3. 
    Overige

800

800

800

800

800

 

Stand ontwerpbegroting 2008

11 956

85 795

18 515

25 462

21 060

21 060

Toelichting

1.  Bijdrage Provincies ILG

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 4 en 5 van de uitgaven.

2.  Milieukwaliteit EHS/bufferzones

Deze mutatie wordt toegelicht bij punt 1 van de uitgaven.

Beleidsartikel 24 Landschap en recreatie

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

162 237

144 781

145 363

144 392

130 926

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

20 197

15 741

19 246

17 253

  • 3 568
 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Intensiveringen Coalitieakkoord
 

6 000

6 000

6 000

6 000

 
  • 2. 
    Bufferzones in natuurgebieden en Groen en de
           

stad

4 726

4 913

4 880

4 880

4 881

 
  • 3. 
    Bijdrage Staatsbosbeheer
 

2 300

2 300

2 300

2 300

 
  • 4. 
    Huisvesting
 

4 026

3 875

3 729

3 729

 
  • 5. 
    Loon- en prijsbijstelling

1 147

1 147

1 151

1 152

1 097

 
  • 6. 
    Overige

-802

  • 1 215
  • 1 251
  • 1 851
  • 2 760
 

Stand ontwerpbegroting 2008

187 505

177 693

181 564

177 855

142 605

142 909

Toelichting

1. Intensiveringen Coalitieakkoord

Vanuit het Coalitieakkoord (tranche 2008) worden extra middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de intensivering voor Beheer Groen en de stad (€ 2 mln) OD 24.13, Groene Partners (€ 2 mln) OD 24.13 en het versterken van netwerken op het gebied van veelzijdig platteland (€ 2 mln) OD 24.13.

2.  Bufferzones in natuurgebieden en Groen en de stad

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van de aankoop van bufferzones in natuurgebieden en groen en de stad.

3.  Bijdrage Staatsbosbeheer (SBB)

De bijdrage aan SBB is structureel in overeenstemming gebracht met de opdrachtverlening SBB voor de komende jaren.

4.  Huisvesting

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 29 punt 1.

5.  Loon- en prijsbijstelling

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 28 punt 10.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

750

750

750

750

750

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

22 900

22 900

22 900

22 900

   

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Bufferzones in natuurgebieden en groen en de stad

4 726

4 879

4 909

4 909

4 910

 

Stand ontwerpbegroting 2008

28 376

28 529

28 559

28 559

5 660

5 660

Toelichting

1. Bufferzones in natuurgebieden en groen en de stad Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 24 punt 2.

Beleidsartikel 25 Voedselkwaliteit en diergezondheid

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

75 847

70 933

70 641

70 640

68 013

 

Mutatie amendement 2007

100

         

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

28 355

10 024

-78

-3 178

574

 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Destructie

1 100

12 200

16 000

     
  • 2. 
    Varkensleveringen
  • 1 240
  • 2 040
  • 2 040
  • 2 040
  • 2 040
 
  • 3. 
    Efficiencytaakstelling
 

-888

  • 1 773

-3 545

  • 7 088
 
  • 4. 
    Loonbijstelling

775

750

750

750

750

 
  • 5. 
    Overige
  • 506

-307

-39

  • 13

12

 

Stand ontwerpbegroting 2008

104 431

90 672

83 461

62 614

59 073

59 073

1. Destructie

Het budget voor destructieuitgaven wordt voor 2007 t/m 2009 verhoogd. Hierdoor is voor de jaren 2007 en 2009 resp. € 11,2 mln., € 12,2 mln. en € 16 mln. beschikbaar voor destructie. Voor 2007 is reeds in de Voorjaarsnota een bijstelling verwerkt van € 11,1 mln. De extra middelen voor 2007 en 2008 worden gerealiseerd door een storting vanuit het Dier-

gezondheidsfonds en worden gerealiseerd via de ontvangstenbegroting. Voor 2009 wordt € 16 mln. toegevoegd aan de LNV-begroting in het kader van de uitvoering van de motie Atsma. LNV neemt de inspanningsverplichting op zich om met ingang van 2010 de kosten van destructie van dierlijke kadavers alsmede de bewakings-en bestrijdingskosten van dierziekten onder het convenant Diergezondheidsfonds ten laste van het bedrijfsleven te brengen.

2. Varkensleveringen

De Regeling Varkensleveringen (RVL) is vanaf 2007 ingetrokken. Op grond van deze regeling werden varkenshouders schadeloos gesteld voor inkomstenderving als gevolg van beperkte vervoersmogelijkheden van varkens. Tegenover deze uitgaven stonden inkomsten van het bedrijfsleven. Als gevolg van het intrekken van de regeling worden zowel de uitgaven- als de ontvangstenraming verlaagd.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel

x (€ 1 000)

           
   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

 

14 770

5 970

6 070

6 070

3 470

 

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

 
  • 2 783
  • 2 683
  • 2 783
  • 2 783
  • 183
 

Nieuwe mutaties

             
  • 1. 
    Destructie
 

1 100

12 200

       
  • 2. 
    Varkensleveringen
 
  • 1 240
  • 2 040
  • 2 040
  • 2 040
  • 2 040
 
  • 3. 
    Overige
 

26

         

Stand ontwerpbegroting 2008

 

11 873

13 447

1 247

1 247

1 247

1 247

1/2. Destructie, Varkensleveringen

Deze mutaties zijn toegelicht bij punt 1 en 2 van de uitgaven.

Beleidsartikel 26 Kennis en innovatie

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

900 204

892 938

896 424

895 914

890 658

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

-3 000

         

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

22 692

11 935

13 579

9 075

6 545

 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling

18 520

18 428

18 505

18 544

18 531

 
  • 2. 
    Subsidietaakstelling
 

-837

  • 1 673

-3 346

  • 3 346
 
  • 3. 
    Efficiencytaakstelling
 

-329

  • 658
  • 1 314
  • 2 630
 
  • 4. 
    Taakstelling MBO teldatum
   

-7 000

  • 7 000
  • 7 000
 
  • 5. 
    Overig

2 082

  • 2 227
  • 1 819
  • 2 726
  • 5 426
 

Stand ontwerpbegroting 2008

940 498

919 908

917 358

909 147

897 332

892 700

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel

x (€ 1 000)

           
   

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

 

27 662

20 545

21 030

19 148

14 433

 

Mutatie NvW 2007

             

Mutatie amendement 2007

             

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

 

11 507

3 500

3 600

3 600

1 000

 

Nieuwe mutaties

             
  • 1. 
    Overig
 
  • 138

373

  • 1 039

-3 352

  • 1 844
 

Stand ontwerpbegroting 2008

 

39 031

24 418

23 591

19 396

13 589

8 894

Toelichting

1. Loon- en prijsbijstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

2/3. Subsidie- en efficiencytaakstelling

Deze mutaties worden toegelicht bij artikel 28.

4. Taakstelling MBO teldatum

De taakstelling uit het Coalitieakkoord is naar rato van het aantal leerlingen BOL en BBL in het schooljaar 2007/2008 uit de Referentieraming 2006 verdeeld tussen OCW en LNV. Op basis hiervan vindt er een structurele ombuiging plaats op het onderwijsbudget. Voor LNV betekent dit een structurele verlaging van het onderwijsbudget met € 7,0 mln. vanaf 2009.

Beleidsartikel 27 Bodem, water en reconstructie zandgebieden

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

112152

99 702

100 412

108 429

86 794

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

  • 22 263
  • 35 229
  • 37 452

-38 152

-33 051

 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Water- en bodem-kwaliteit
     

8 805

8 805

 
  • 2. 
    Bodemsanering
     

16 813

16 813

 
  • 3. 
    ISV
  • 2 300
         
  • 4. 
    Reconstructie
  • 5 000
         
  • 5. 
    Overige

9

162

-38

  • 300
  • 594
 

Stand ontwerpbegroting 2008

82 598

64 635

62 922

95 595

78 767

84 879

Toelichting

1. Water- en bodem-kwaliteit

Het ministerie van V&W levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten

behoeve van de verbetering van de water- en bodem-kwaliteit.

2.  Bodemsanering

Het Ministerie van VROM levert, in het kader van het ILG, een bijdrage ten behoeve van de bodemsanering.

3.  ISV

LNV levert een impulsbijdrage aan het Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing (ISV) van het ministerie van VROM in het kader van het programma Groene Partners. De bijdrage is bedoeld voor innovatieve projecten die de positieve effecten van groen voor belangrijke thema’s zichtbaar maken.

4.  Reconstructie

De uitgaven reconstructie 2007 vallen lager uit dan geraamd. De meerjarige doorwerking zal worden bezien in de voorjaarsnota van 2008.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007 2008 2009 2010 2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

00000

 

Mutatie NvW 2007

   

Mutatie amendement 2007

   

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

   

Nieuwe mutaties

   
  • 1. 
    Water- en bodem-kwaliteit

8 805 8 805

 
  • 2. 
    Bodemsanering

16813 16813

 
  • 3. 
    Overige

331 548 1 093 1 093

 

Stand ontwerpbegroting 2008

331 548 26 711 26 711

26 710

Toelichting

1. Water- en bodem-kwaliteit

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 27 punt 1.

2. Bodemsanering

Deze mutatie wordt toegelicht bij artikel 27 punt 2.

Beleidsartikel 28 Nominaal en onvoorzien

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

00000

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

44 931

41 391

41 167

40 536

40 043

 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Loon- en prijsbijstelling 2007

-44 931

  • 44 270
  • 44 046
  • 43 415

-42 922

 

Taakstellingen:

           
  • 2. 
    Efficiency taakstelling

0

  • 6 682
  • 13 366
  • 26 732
  • 53 463
 
  • 3. 
    Subsidietaakstelling

0

-4 337

-8 743

  • 17 486
  • 17 486
 
  • 4. 
    Taakstelling MBO (teldatum)

0

0

-7 000

  • 7 000
  • 7 000
 
  • 5. 
    Huisvestingstaakstelling

0

  • 2 145
  • 2 145
  • 2 145
  • 2 145
 

Verdeling taakstellingen:

           
  • 6. 
    Efficiency taakstelling

0

6 682

13 366

26 731

53 463

 
  • 7. 
    Subsidietaakstelling

0

4 337

8 743

17 486

17 486

 
  • 8. 
    Taakstelling MBO (teldatum)

0

0

7 000

7 000

7 000

 
  • 9. 
    Huisvestingstaakstelling

0

2 145

2 145

2 145

2 145

 
  • 10. 
    Compensatie bijdrage MEP regeling

0

2 879

2 879

2 880

2 879

 
  • 11. 
    Aanv. maatregelen Augustusbrief
 
  • 500
  • 2 822
  • 5 643
  • 11 450
 

Stand ontwerpbegroting 2008

0

  • 500
  • 2 822
  • 5 643
  • 11 450
  • 11 450

Toelichting

1.  Loon en prijsbijstelling 2007.

Met deze mutatie wordt de loon- en prijsbijstellingstranche 2007 toegedeeld aan de relevante onderdelen.

2. t/m 5. Taakstellingen.

De in het Coalitie akkoord opgelegde efficiencytaakstelling, subsidietaakstelling, taakstelling MBO en de huisvestingstaakstelling wordt bij artikel 28 toegelicht.

6. t/m9Verdeling taakstellingen.

De efficiencytaakstelling, subsidietaakstelling, de taakstelling MBO en de huisvestingstaakstelling worden verdeeld naar de relevante artikelen. De mutatie wordt toegelicht bij het artikel 28.

10. Compensatie bijdrage MEP regeling

Het Ministerie van LNV draagt bij aan het Milieu Energie Programma (MEP), dit programma wordt uitgevoerd door het ministerie van Economische Zaken.

11. Aanvullende maatregelen Augustusbrief

Het kabinet heeft een korting op het materieel budget en een extra

subsidietaakstelling generiek opgelegd.

Beleidsartikel 29 Algemeen

 

A. Opbouw uitgaven beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

218 443

218 207

217 362

217 357

222 463

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

11 181

1 228

1 243

1 243

1 224

 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Overheveling huisvestingskosten
 
  • 12 396
  • 12 394
  • 13 119
  • 13 119
 
  • 2. 
    Efficiency taakstelling rijksdienst
 
  • 1 266
  • 2 530
  • 5 066
  • 10 128
 
  • 3. 
    Overboeking budget LNV[V]enW
   

4 000

4 000

  • 1 000
 
  • 4. 
    Huisvestingstaakstelling
 
  • 2 145
  • 2 145
  • 2 145
  • 2 145
 
  • 5. 
    Verdeling loon- en prijsbijstelling

17 298

4 914

8 161

9 405

9 180

 
  • 6. 
    Overig

1 919

550

156

  • 346
  • 2 878
 

Stand ontwerpbegroting 2008

248 841

209 092

213 853

211 329

203 597

199 288

Toelichting

1.Overheveling huisvestingskosten

Met ingang van 2008 wordt een deel van de huisvestingskosten toegedeeld naar de beleidsdirecties. Deze overheveling vloeit voort uit het nieuwe model huisvesting van LNV.

2.  Efficiency taakstelling rijksdienst Deze mutatie wordt bij art. 28 toegelicht.

3.  Overboeking budget LNV/V&W

Op grond van een financieringsafspraak tussen LNV en VenW wordt met deze verschuiving het kas- en verplichtingenbudget op het juiste niveau gebracht.

4.  Huisvestingstaakstelling

Deze mutatie wordt bij art. 28 toegelicht.

5.  Verdeling loon- en prijsbijstelling Deze mutatie wordt bij art. 28 toegelicht.

 

B. Opbouw ontvangsten beleidsartikel x (€ 1 000)

 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

Stand ontwerpbegroting 2007

281 944

281 944

281 944

282 190

281 823

 

Mutatie NvW 2007

           

Mutatie amendement 2007

           

Mutatie 1e suppletore begroting 2007

331

331

331

331

331

 

Nieuwe mutaties

           
  • 1. 
    Mee en tegenvallers

3 000

         
  • 2. 
    Hogere Landbouwheffingen

135 334

143 441

151 710

160 144

168 747

 

Stand ontwerpbegroting 2008

420 609

425 716

433 985

442 665

450 901

459 676

Toelichting

1.  Mee en tegenvallers

Additionele taakstelling ICT op beheer en ontwikkeling van bedrijfssystemen.

2.  Hogere landbouwheffingen

Door de structureel hogere ontvangsten aan landbouwheffingen dient het ontvangsten onderdeel met de navolgende reeks opgehoogd te worden.

BIJLAGE MOTIES EN TOEZEGGINGEN Door de Staten-Generaal aanvaarde moties

Omschrijving motie

Vindplaats

Stand van zaken

Verzoekt de regering, zich met kracht te blijven                  21 501-32, nr. 223 motie Atsma c.s.

inzetten voor de non trade concerns in de nu lopende (voorgesteld 14 juni 2007) Doharonde en in toekomstige WTO-onderhande-lingsrondes, rekeninghoudend met de bijzondere positie van ontwikkelingslanden en in het bijzonder de positie van de minst ontwikkelde landen.

Verzoekt de regering zich actief en creatief in te zetten 26 980, nr. 30 motie Van der Staaij

c.s. (voorgesteld 5 oktober 2006)

voor alternatieven voor de beoogde ontpoldering; spreekt voorts uit dat blijvend en onverkort dient te gelden dat geen sprake mag zijn van onvrijwillige landbouwgrondverwerving ten behoeve van ontpoldering.

Verzoekt de regering deze afspraken (om te borgen en 26 991, nr. 156 motie Koopmans en

te monitoren dat de teelt van producten voor                     Van der Vlies (voorgesteld 6 juni

bio-energie op een sociaal verantwoorde en duurzame 2007)

wijze geschiedt) met de relevante landen uit te breiden

met de teelt van producten voor diervoeders met

name voor soja, daarbij betrekkend de Round Table on

Responsible Soy.

Spreekt uit, dat bij de herziening van het destructie- 27 495, nr. 34H motie Atsma c.s. bestel de overheidsbijdrage voor het ophalen en              (voorgesteld 18 oktober 2006)

verwerken van kadavers gedurende de periode 2007–2011 ten minste op het huidige niveau blijft.

Verzoekt de regering om inbeslagname van een                28 286, nr. 47 gewijzigde motie

potentieel gevaarlijke hond mogelijk te maken en de Ormel (voorgesteld 5 juli 2007) mate van agressiviteit te bepalen door een nog te valideren gedragstest.

Roept de regering op, binnen zes weken een volledige 29 446, nr. 42 motie Schreijer-Pierik schadevergoedingsregeling te ontwikkelen en de             (voorgesteld 18 oktober 2006)

effectiviteit van de vrijstelling na drie jaar te evalue-

Verzoekt de regering, binnen zes weken de mogelijk- 29 446, nr. 43 motie Schreijer-Pierik heden te verkennen voor het ontwikkelen van weide- (voorgesteld 18 oktober 2006) vogelpakketten, die het midden houden tussen nestbescherming en het mozaïekbeheer en tevens goed inpasbaar zijn in de normale bedrijfsvoering.

Wordt betrokken bij de inzet van Nederland inzake de WTO-onder-handelingsronde.

TK is geïnformeerd over stand van zaken middels brief (26 986, nr. 34) van 5 juli 2007.

Resultaten Round Table on Responsible Soy worden afgewacht alvorens verdere stappen te ondernemen.

Afgedaan. De overheidsbijdrage voor de jaren 2008 en 2009 is in LNV-begroting opgenomen.

Wordt betrokken bij de evaluatie van de RAD/opdracht aan de Commissie van Wijzen.

De schadevergoeding zal niet worden aangepast (onder andere omdat de Europese Commissie dat niet toestaat). Oplossingen moeten worden gezocht in faunabeheerplannen en preventieve maatregelen. LNV ondersteunt in ontwikkeling van populatie-regulerende maatregelen en effectieve verjagingmethoden naar «uitwijklocaties» (bijvoorbeeld in natuurgebieden).

De provincies zijn in het kader van het ILG verantwoordelijk voor Programma Beheer. Natuurlijk Platteland Nederland (koepel van agrarische natuurverenigingen) werkt in opdracht van LNV aan bouwstenen voor de provincies. Daarvoor worden 17 pilots uitgevoerd. De resultaten worden begin 2008 verwacht.

ren.

Omschrijving motie

Vindplaats

Stand van zaken

Nodigt de regering uit, bij het nog in te dienen                  29 446, nr. 44 motie Schreijer-Pierik

wetsvoorstel ter zake van het schrappen van artikel 46, (voorgesteld 18 oktober 2006) lid 3, van de Flora- en faunawet, het jagen, beheren en bestrijden, voor zover uitgevoerd conform het daarvoor bepaalde in de Flora- en faunawet, niet aan te merken als vergunningplichtige handeling als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998.

Wetsvoorstel wordt bezien in het kader van de aanstaande evaluatie van de natuurwetgeving.

Verzoekt de regering, de knelpunten die thans aanwezig zijn in de Flora- en faunawet op basis waarvan er thans geen subsidie mag worden verstrekt, weg te nemen en vervolgens nieuwe weidevogelpakketten te ontwikkelen en eventueel experimenten hiermee op te starten.

29 446, nr. 47 motie Snijder-Hazelhoff (voorgesteld 18 oktober 2006)

De provincies zijn in het kader van het ILG verantwoordelijk voor Programma Beheer. Natuurlijk Platteland Nederland (koepel van agrarische natuurverenigingen) werkt in opdracht van LNV aan bouwstenen voor de provincies. Daarvoor worden 17 pilots uitgevoerd. De resultaten worden begin 2008 verwacht.

Verzoekt de regering, beleid te gaan ontwikkelen              29 446, nr. 48 motie Snijder-

waarmee wordt voorkomen dat het aantal overwinte- Hazelhoff (voorgesteld 18 oktober rende ganzen toeneemt, zodat er niet meer foerageer- 2006) gebied nodig is en tevens te voorkomen dat er meer schade gaat ontstaan.

Het is beleid is erop gericht de opvang van ganzen zoveel mogelijk het concentreren in de foerageer-gebieden. Daarmee wordt (land-bouw)schade buiten de gebieden zoveel als mogelijk voorkomen én wordt het aantal ganzen beperkt (omvang populatie is evenredig met beschikbaar voedsel). De komende jaren wordt nauwlettend in de gaten gehouden hoe populaties overwinteraars en landbouwschade zich ontwikkelen.

Verzoekt de regering de Europese regelgeving rechtstreeks te vertalen naar nationaal beleid en hieraan geen eigenstandig beleid toe te voegen om de Nederlandse markt toegankelijk te houden voor nieuwe middelen.

30 474, nr. 15 motie Oplaat c.s. (voorgesteld 14 september 2006)

Zie brief aan TK (30 474, nr. 21) van 24 oktober 2006.

Verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat in Europees verband mogelijkheden ontstaan om in dergelijke gevallen, onder nader te stellen voorwaarden, gebruik zonder toelating mogelijk te maken, en gaat over tot de orde van de dag.

30 474, nr. 16 motie Mastwijk c.s. (voorgesteld 14 september 2006)

Wordt in Europees verband ingebracht.

Verzoekt de regering, in Europees verband te bepleiten dat een dergelijke saldobenadering bij de gewasbescherming mogelijk wordt en dat de mogelijkheden van toepassing van gewasbescherming tijdens de veredeling worden verruimd, en gaat over tot de orde van de dag.

30 474, nr. 17 motie Mastwijk c.s. (voorgesteld 14 september 2006)

Wordt in Europees verband ingebracht.

Roept de regering op ervoor zorg te dragen dat in nog uit te vaardigen AMvB’s en ministeriële regelingen geen verdere maatregelen worden neergelegd dan in de relevante Europese richtlijnen dwingend voorgeschreven is, en gaat over tot de orde van de dag.

30 474, nr. 18 motie Van den Brink en Mastwijk (voorgesteld 14 september 2006)

Zie brief aan TK (30 474, nr. 21) van 24 oktober 2006.

Verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat de koppeling tussen het goedkeuren van kavelruil en de vrijstelling van overdrachtsbelasting gehandhaafd blijft en dat de Belastingdienst deze ook als zodanig hanteert.

30 509, nr. 15 motie Koopmans c.s. (voorgesteld 31 augustus 2006)

Vrijstelling van overdrachtsbelasting is ondersteuning van beleid.

Omschrijving motie

Vindplaats

Stand van zaken

Verzoekt de regering de provincies de vrijheid te               30 509, nr. 16 motie Kruijsen en

geven om daar waar zij kansen zien een gebieds-             Koopmans (voorgesteld 31 augustus

gerichte, integrale aanpak van de acht beleidsdoelen 2006) te realiseren; verzoekt de regering de wateropgave in de komende jaren verder in de (W)ILG te integreren.

Eerste deel van de motie ondersteuning beleid. Tweede deel krijgt gestalte bij de implementatie van de kaderrichtlijn water.

Verzoekt de regering om samen met de betreffende provincies vóór 1 mei 2008 te komen tot een beheerplan voor De Gelderse Vallei en hiervoor zonodig middelen en/of capaciteit ter beschikking te stellen.

30 654, nr. 34 motie Koopmans en Cramer (voorgesteld 6 februari 2007)

Werkzaamheden liggen op schema.

Verzoekt de regering duidelijkheid te verschaffen dat 30 654, nr. 38 motie Van der Vlies onderdelen van het toetsingskader na de wetswijzi- (voorgesteld 6 februari 2007) ging van de Natuurbeschermingswet 1998 alsdan worden opgenomen in een AMvB.

De minister heeft toegezegd dat de bedoelde AMvB begin 2008 in werking moet kunnen treden (AO reconstructie, 25 juni 2007).

Verzoekt de regering via tijdelijke ontheffingen van de 30 690, nr. 11 motie Jacobi c.s. Flora- en faunawet in pilots het vestigen van tijdelijke (voorgesteld 31 mei 2007) natuur mogelijk te maken.

De minister heeft toegezegd dat in het najaar wordt gestart met pilots met tijdelijke natuur om juridische zekerheid te creëren.

Verzoekt de regering om te onderzoeken op welke wijze via modulatie en cross-compliance eisen ten aanzien van weidegang van koeien kunnen worden opgelegd dan wel via differentiatie en hectarepremies kunnen worden gestimuleerd.

30 800 XIV, nr. 41 motie Waalkens (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brieven aan TK (30 800 XIV, nr. 86 en 28 625, nr. 48) van respectievelijk 30 maart 2007 en 10 juli 2007. Brief over inzet Nederland in Health Check GLB volgt in najaar 2007.

Verzoekt de regering om certificering in de handel in 30 800 XIV, nr. 42 motie Waalkens dieren verplicht te stellen; Verzoekt de regering om          (voorgesteld 7 december 2006)

voor honden en katten een sluitend identificatie- en registratiesysteem op te laten zetten.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Nadere brief volgt in najaar 2007.

Verzoekt de regering om in samenwerking met Dierenbescherming en Federatie Dierenambulances Nederland dierenambulances te betrekken bij het opstellen van rampenplannen op voorwaarde dat de dierenambulances gecertificeerd zijn.

30 800 XIV, nr. 45 motie Waalkens c.s. (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

Roept de regering op om met onmiddellijke ingang de druk- en drijfjacht opnieuw te verbieden.

30 800 XIV, nr. 46 motie Waalkens (voorgesteld 7 december 2006)

Druk- en drijfjacht is verboden in Nederland.

Verzoekt de regering de Kamer geen voorstellen te doen aangaande de invoering van een kenteken voor tractoren, aanhangers en machines.

30 800 XIV, nr. 47 motie Atsma c.s. (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

Roept de regering op te komen met een plan van aanpak teneinde de visstroperij een halt toe te roepen middels verruiming van de opsporing en een aanscherping van het sanctiebeleid.

30 800 XIV, nr. 48 motie Atsma c.s. (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

Verzoekt de regering, er in Europa op aan te dringen een heffing voor het gebruik van proefdieren in te stellen en de opbrengst van deze heffing te besteden aan het onderzoek naar alternatieven voor dierproeven.

30 800 XIV, nr. 50 motie Van Velzen c.s. (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Wordt meegenomen in Nota Dierenwelzijn.

Verzoekt de regering te bevorderen dat dierenwelzijn een hoofdvak wordt in het agrarisch onderwijs.

30 800 XIV, nr. 55 motie Graus (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

Verzoekt de regering te onderzoeken of een nationaal alarmnummer voor dieren kan worden ingevoerd en de Kamer hierover voor 1 april 2007 te informeren.

30 800 XIV, nr. 58 motie Graus c.s. (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 100) van 22 mei 2007. Brief over toezeggingen terzake volgt in najaar 2007.

Omschrijving motie

Vindplaats

Stand van zaken

Verzoekt de regering, voortvarend door te werken aan    30 800 XIV, nr. 61 motie Cramer, een brede nota natuur- en milieueducatie en daarbij        Waalkens en Van der Ham (voorge-een substantieel voorwaardenscheppend beleid te           steld 7 december 2006) ontwerpen.

Er wordt een Nota Natuur- en Milieueducatie opgesteld.

Verzoekt de regering, de Nota Dierenwelzijn in overleg    30 800 XIV, nr. 62 motie Cramer en

met betrokken partijen te actualiseren en in het                 Van der Ham (voorgesteld

voorjaar van 2007 ter bespreking aan de Kamer aan te    7 december 2006) bieden.

Nota Dierenwelzijn volgt voor eind 2007.

Verzoekt de regering, in de aangekondigde evaluatie 30 800 XIV, nr. 63 motie Van der Ham

van «de omslag» in kaart te brengen op welke wijze de (voorgesteld 7 december 2006)

verschillende provincies het overeengekomen

beleidskader hebben uitgewerkt, tot welke resultaten

dat per provincie heeft geleid en hoe de omslag heeft

uitgewerkt op het realisatietempo van de EHS;

Verzoekt de regering, op basis van de evaluatie in

overleg met provincies vast te stellen wat een

realistische doelstelling voor particulier beheer per

provincie is voor de periode 2007–2013 en de

prestatieafspraken en financiële afspraken met

provincies in de ILG-akkoorden conform aan te

passen.

De TK is per brief (29 576, nr. 39) van 15 mei 2007 geïnformeerd dat de minister vóór 15 september aanstaande een integrale reactie opstelt naar aanleiding van een aantal samenhangende rapporten, waaronder het in deze motie bedoelde rapport van het Milieu- en Natuurplanbureau. Daarin wordt ook beschreven wat de minister, samen met de provincies, doet om de effectiviteit van natuurbeheer te verbeteren.

Verzoekt de regering zorg te dragen dat de bijdrage aan het Groene Hart ook na 2007 structureel wordt voortgezet.

30 800 XIV, nr. 64 motie Van der Ham (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

Verzoekt de regering, het legkippenbesluit aan te              30 800 XIV, nr. 65 motie Thieme

passen, zodat alle kooihuisvesting voor legkippen, ook (voorgesteld 7 december 2006)

de verrijkte kooi, verboden wordt en te onderzoeken

welke kosten hiermee samenhangen; Verzoekt de

regering, hierbij te onderzoeken in hoeverre het

eerdere wetsvoorstel, waarin een verbod op de

verrijkte kooien was opgenomen, hernieuwd kan

worden ingebracht, zodat geen onnodige tijd wordt

verloren.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Wordt meegenomen in Nota Dierenwelzijn.

Verzoekt de regering, prioriteit te geven aan substanti- 30 800 XIV, nr. 67 motie Thieme eel frequentere controle van dierenwelzijnwetgeving (voorgesteld 7 december 2006) in de veesector en te onderzoeken hoe dit gefinancierd kan worden.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

Verzoekt de regering, de mogelijkheden te onderzoe- 30 800 XIV, nr. 68 motie Thieme ken om etikettering op te stellen voor de herkomst van (voorgesteld 7 december 2006) de eieren welke in producten zijn verwerkt.

De minister heeft in AO over stand van zaken uitvoering moties en toezeggingen LNV-begroting 2007 van 4 april jl. toegezegd dat de Kamer in de 2e helft van 2007 wordt geïnformeerd over (het onderzoek naar) de mogelijkheden om etikettering op te stellen voor de herkomst van de eieren welke in producten zijn verwerkt.

Verzoekt de regering zich ervoor in te zetten dat er een 30 800 XIV, nr. 73 motie Van der

Europees verbod komt op het onverdoofd castreren van biggen per 1 januari 2009; Verzoekt de regering voorts in Nederland krachtig te stimuleren dat castratie van biggen onnodig is, hetzij door detectie van berengeur, hetzij anderszins.

Vlies (voorgesteld 7 december 2006)

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007. Wordt meegenomen in Nota Dierenwelzijn.

Verzoekt de regering het initiatief te nemen tot het doen van nader onderzoek en, al dan niet na het raadplegen van deskundigen, ter zake indien nodig een plan van aanpak voor de gewasschade in de regio Aalsmeer aan de Kamer voor te leggen.

30 800 XIV, nr. 87 motie Mastwijk c.s. (voorgesteld 10 april 2007)

Zie brief aan TK (DL.2007/1690) van 17 juli 2007.

Omschrijving motie

Vindplaats

Stand van zaken

Verzoekt de regering alvorens definitieve besluitvor- 30 800 XIV, nr. 93 motie Koppejan en ming plaatsvindt, de Tweede Kamer te informeren met Jacobi (voorgesteld 24 april 2007) betrekking tot de geselecteerde TOP-gebieden, de in te zetten instrumenten en de beschikbare financiële middelen.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 134) van 6 juli 2007.

Verzoekt de regering er zorg voor te dragen dat                 30 800 XIV, nr. 94 motie Polderman

financiële tekorten geen reden zijn tot het aanpassen (voorgesteld 24 april 2007) van ambities in het verdrogingsbestrijdingsbeleid en, indien de middelen niet toereikend zijn, met de provincies een oplossing te vinden.

Toezegging van de minister (AO Task Force Verdroging op 10 april 2007): De doelstellingen zijn ambitieus, maar moeten op basis van de afspraken met de provincies en het beschikbare budget te realiseren zijn. Als blijkt dat door een voortvarende uitvoering van het beleid toch onvoldoende budget is, moeten alle betrokken partijen, inclusief de regering, op zoek naar aanvullende budget.

Verzoekt de regering om het dierentuinenbesluit te evalueren, met daarbij aandacht voor de functie, de huisvestingseisen en het fok- en transactiebeleid van dierentuinen en de opzet van deze evaluatie op te nemen in de nota Dierenwelzijn.

30 800 XIV, nr. 121 gewijzigde motie Ouwehand (voorgesteld 5 juli 2007)

Kamer wordt in najaar 2007 geïnformeerd.

Verzoekt de regering dat ook private ondernemingen/ laboratoria, zo ook als de scheiding tussen NAK en NAK Agro, de mogelijkheid krijgen een aparte quarantaine onderneming op te zetten, die zich uitsluitend met quarantaine onderzoek bezighoudt om daarmee de concurrentie (met NAK Agro en de andere ZBO’s) te behouden.

30 800 XIV, nr. 124 motie Snijder-Hazelhoff en Mastwijk (voorgesteld 5 juli 2007)

Zie brief aan TK (DL. 2007/2013) van 13 juli 2007. TK wordt nader geïnformeerd na reactie Europese Commissie.

Verzoekt de regering in overleg te treden met de Europese Commissie over een eenduidige duiding van het bepaalde in de Fytorichtlijn en de Richtlijn bestrijding aardappelcyste-aaltjes, alsmede de verhouding tussen beide richtlijnen, de Kamer over de uitkomsten van dit overleg zo spoedig mogelijk te berichten en in afwachting daarvan de huidige keuringspraktijk in stand te laten.

30 800 XIV, nr. 126 motie Mastwijk en Snijder-Hazelhoff (voorgesteld 5 juli 2007)

Zie brief aan TK (DL. 2007/2013) van 13 juli 2007 over uitvoering motie.

Verzoekt de regering de doelstelling van de totale, kwalitatieve voltooiing van de EHS in 2018 te handhaven.

31 031 XIV, nr. 7 motie Polderman (voorgesteld 20 juni 2007)

Minister heeft toegezegd dat de kwalitatieve doelstelling voor de EHS in 2018 gehandhaafd blijft.

Spreekt uit, dat behalve terugdringing van overbodige    31 031 XIV, nr. 8 motie Atsma

wet- en regelgeving op evenredige wijze gestreefd          (voorgesteld 20 juni 2007) moet worden naar vermindering van lastendruk en dit vast te leggen in beleid.

Ondersteuning van beleid. In najaar 2007 wordt een actieprogramma vermindering regeldruk aan de Kamer verzonden.

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Tweede Kamer

Toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

Vitaal platteland, natuur en landschap

De TK wordt op de hoogte gehouden van eventuele AO Voortgang Flora- en faunawet alternatieven voor de plaatsing van de overzomerende van 5 oktober 2006 grauwe ganzen op de landelijke vrijstellingslijst na bespreking door het Beleidskader faunabeheer.

Zie brief aan TK (29 446, nr. 55) van 23 mei 2007.

De minister zegt toe dat het wetsvoorstel voor de jacht AO Voortgang Flora- en faunawet in natuurgebieden (artikel 46, Flora- en faunawet) in van 5 oktober 2006 november naar de Raad van State wordt gestuurd.

Wordt bezien in het kader van de evaluatie van de Ff-wet.

De minister komt terug naar de TK als ontpoldering op AO Westerschelde ontpoldering van vrijwillige basis niet tot stand komt.                                      21 september 2006

De TK is geïnformeerd over de stand van zaken met de brieven (26 980, nr. 33 en 26 986, nr. 34) van respectievelijk 27 april en 5 juli 2007.

De minister stuurt het voorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet (onder andere bestaand gebruik Natura-2000) naar de TK.

AO vogel- en habitatrichtlijn natuurbescherming van 14 september 2006

Zie brief aan TK (31 038, nr. 2) van 14 mei 2007.

De minister stuurt het toetsingskader ammoniak Natura-2000 naar de TK.

AO vogel- en habitatrichtlijn natuurbescherming van 14 september 2006

Zie brief aan TK (30 654, nr. 43) van 22 mei 2007.

De evaluatie van de Flora- en faunawet, de                         AO vogel- en habitatrichtlijn

Natuurbeschermingswet en de Boswet volgt in 2007. natuurbescherming van 14 september 2006

In diverse debatten is aangekondigd dat de evaluatie in het najaar van 2007 aan de TK wordt gezonden.

De minister zegt toe de TK te informeren over de TOP-lijst voor verdrogingsgebieden.

AO verdroging van 10 april 2007

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 134) van 6 juli 2007.

In september ontvangt de TK de nota van antwoord voor de aanwijzing van de eerste tranche Natura-2000-gebieden.

AO kennismaking van 21 maart 2007

De TK ontvangt de nota van antwoord in september.

De minister zal één integrale reactie opstellen op een Brief aan TK (29 576, nr. 39) van 15 serie samenhangende rapporten en daarin voorstellen mei 2007 doen om de effectiviteit van natuurbeheer te verbeteren.

De TK ontvangt de reactie voor 15 september.

De minister zegt tot een handelsverbod op producten Plenaire behandeling initiatief wet van zadelrobben en klapmutsen bij algemene                    importverbod op producten van

maatregel van bestuur te zullen regelen.                             zabelrobben en klapmutsen van

15 februari 2007

Zie brief aan TK (JZ.2007/2282) van 17 juli 2007.

De TK ontvangt in het najaar van 2007 een brief met AO open periodiek van 20 juni 2007 de kabinetsreactie op het Deltaplan Landschap.

De TK wordt in het najaar geïnformeerd.

De TK ontvangt voor het einde van het zomerreces een brief over de voorgenomen beëindiging van de compartimenteringsregeling.

AO reconstructie van 25 juni 2007

De TK ontvangt de brief eind augustus.

Dierenwelzijn

De nota Dierenwelzijn wordt in het vierde kwartaal van AO Stand van zaken moties en

2007 aan de Kamer aangeboden. In de nota komt de toezeggingen LNV-begroting van

minister met een standpunt naar aanleiding van het 11 april 2007 (vervolg van 4 april)

onderzoek naar een wettelijk verbod op de verrijkte

kooi.

De Kamer ontvangt dit jaar een brief over de stand          Debat LNV-begroting van 5 en

van zaken van de beleidsvoornemens op het terrein 7 december 2006

van diertransport.

Nota Dierenwelzijn wordt voor het eind van 2007 aan de TK aangeboden.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 79) van 8 januari 2007.

Toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

Na ontvangst adviezen RDA over de positieflijst voor AO Stand van zaken moties en te houden (gezelschaps)dieren in mei komt een                toezeggingen LNV-begroting van

bericht naar de Kamer over de concept-AMvB.                  11 april 2007 (vervolg van 4 april)

Brief volgt in najaar 2007.

Inzet van de minister is om in de EU zo spoedig                Debat LNV-begroting van 5 en 7

mogelijk te komen tot een verbod op het castreren van december 2006 biggen in de EU in 2009. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar of verdoofd castreren werkelijk het dierenwelzijn verbeterd.

Wordt uitgevoerd.

Begin 2007 krijgt de TK een kabinetsreactie op het te Debat LNV-begroting van 5 en verschijnen onderzoek en plan van aanpak voor de          7 december 2006

sector met betrekking tot het Ingrepenbesluit.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 100) van 10 mei 2007.

De minister zal de Regeling Agressieve Dieren                  Schriftelijk verslag (28 286, nr. 42)

evalueren en de Kamer begin 2008 over de resultaten vastgesteld op 20 juni 2007. informeren.

De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd over de samenstelling van en de opdracht voor de Commissie van Wijzen. Brief met resultaten van de evaluatie volgt begin 2008.

De Kamer ontvangt dit najaar de uitkomsten van het AO Regeling Agressieve Dieren van onderzoek naar I&R voor honden.                                         28juni 2007

Brief volgt in het najaar van 2007.

Minister zal met minister BZK overleggen over de bekendheid en de doorschakelfunctie van alarmnummer 112 voor spoedgevallen bij dieren en de deskundigheid van de hulpverlenende diensten terzake en zal de Kamer hierover informeren.

Verzamel AO LNV van 28 juni 2007

Brief volgt in najaar 2007.

Duurzaam Ondernemen

De minister zal overleggen met de minister van                Debat LNV-begroting van 5 en

Financiën over overheveling van de fiscale middelen 7 december 2006 (3 x € 12mln.) voor glastuinbouw ten behoeve van de gesloten kassen.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

De regeling voor jonge boeren wordt onveranderd          Debat LNV-begroting van 5 en

opengesteld met een maximum van 8 mln. Boeren die 7 december 2006 vorige keer uitgeloot werden, hebben een streepje

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 86) van 30 maart 2007.

De Kamer wordt geïnformeerd over of er een extra korting op de toeslagrechten moet worden doorgevoerd ten behoeve van de Nationale Reserve.

Brief aan TK (28 625, nr. 35) van 1 september 2006

Zie brieven aan TK (28 625, nr. 38 en 47) van respectievelijk 15 januari en 2 juli 2007.

Dit jaar ontvangt de Kamer een Visienota Biobased economy. AO Stand van zaken moties en toezeggingen LNV-begroting van 4 april 2007

Visienota volgt in najaar 2007.

De minister zal onderzoeken op welke belemmeringen Debat LNV-begroting van 5 en 7 verplichte certificering stuit binnen de Europese               december 2006

Commissie en de WTO en daarover een notitie maken.

Zie brief aan TK (30 800 XIV, nr. 81) van 16 januari 2007.

De minister stuurt een brief aan de Kamer zodra er voorstellen zijn van LTO, Glaskracht en TNO voor een oplossing voor de gewasschade in Aalsmeer.

AO Milieuschade Glastuinbouw Aalsmeer + Ontwerpbesluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden van 29 maart 2007

Brief volgt in zomer 2007.

De evaluatie van het College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen (CTB) komt eind 2007 naar de Kamer, inclusief de evaluatie van de toelatingsprocedures.

AO Milieuschade Glastuinbouw Aalsmeer + Ontwerpbesluit Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden van 29 maart 2007

Brief volgt voor eind 2007.

voor.

Toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister overlegt met haar Duitse collega over de AO Landbouw en Visserijraad van 14 bestrijding van het PSTVd-virus in kuipplanten en zal maart 2007 de Kamer per brief informeren over de resultaten van de bespreking.

Zie brief aan TK (21 501-32, nr. 203) van 28 maart 2007.

Minister zal t.a.v. marktwerking in quarantaine-                 VAO Verzamel AO LNV van 5 juli

onderzoek in overleg met de Europese Commissie de 2007 Fytorichtlijn en de Richtlijn bestrijding aardappelcyste-aaltjes naast elkaar leggen en de Kamer daarover rapporteren.

Zie brief aan TK (DL. 2007/2013) van 13 juli 2007. TK wordt nader geïnformeerd na reactie Europese Commissie.

Minister is bereid een overgangsvoorziening te treffen AO problematiek vetmelkers van 29 voor de 16 melkveehouderijen, die problemen hebben maart 2007 met de aanpassing van de negatieve vetcorrectie en informeert de Kamer op korte termijn over de precieze uitwerking van deze overgangsvoorziening.

Zie brief aan TK (28 625, nr. 41) van 11 april 2007.

De minister zal nagaan of de termijn van de gezond- AO Mest van 31 augustus 2006 heidsverklaring (in het kader van de exportvergunning) kan worden verlengd en zal de Kamer hierover informeren.

Zie brief aan TK (28 385, nr. 83) van 8 mei 2007.

De Kamer wordt voor het eind van 2007 geïnformeerd AO Mest van 27 juni 2007 over de resultaten van de verkenning naar alternatieve oplossingen inzake de mestvrije zones.

Brief volgt voor het eind van 2007.

De Kamer wordt geïnformeerd over de eventuele pilots rond de verwerking van mest tot kunstmest.

AO Mest van 27 juni 2007

Brief volgt in najaar 2007.

Het LEI-rapport met de berekeningssystematiek voor Plenair debat Pachtwetgeving van 7 het tuinland naar de Kamer worden gezonden.                  september 2006

Zie brief aan TK (27 924, nr. 37) van 12 april 2007.

Visserij

De Kamer zal geïnformeerd worden over de pilots duurzame Noordzeevisserij.

AO Landbouw- en Visserijraad van 13 september 2006

De TK zal hierover in het najaar 2007 nader over geïnformeerd worden.

De minister zal de TK een schriftelijke reactie geven op AO Landbouw- en Visserijraad van het Greenpeace rapport «Trading away our oceans» 25 januari 2007 en gaat daarbij in op de duurzame visserij in ontwikkelingslanden en de rol van LNV hierbij.

Zie brief aan TK (21 501-32, nr. 201) van 20 maart 2007.

Voedselveiligheid, voedselkwaliteit en diergezondheid

GGO’s: TK wordt in de zomer 2007 geïnformeerd over AO GGO’s van 19 april 2006

de eenduidige toets voor biotechnologie bij dieren

(daarin komen de volgende aspecten aan de orde:

mate van openbaarheid en invulling van de ethische

toets).

De brief zal op korte termijn naar de TK gezonden worden.

De Kamer ontvangt op korte termijn een brief over de AO Landbouw- en Visserijraad van

gang van zaken in gebieden waar blauwtong is                 14 december 2007

vastgesteld.

Zie brief aan TK (30 669, nr. 7) van 5 februari 2007.

Openbaarmaking controlegegevens: de resultaten van Brief aan TK (26 991, nr. 138) van 24 de cases worden in de loop van 2007 geëvalueerd            februari 2006

voordat besluitvorming over de definitieve vormgeving van openbaarmaking plaatsvindt. Hierbij zal met name aandacht zijn voor het juridisch kader.

De TK zal in het najaar 2007 geïnformeerd worden.

De nieuwe diergeneesmiddelenregelgeving wordt over een aantal maanden naar de TK gestuurd.

AO Diervoeders van 24 mei 2007

De TK zal in het najaar 2007 geïnformeerd worden.

Destructie: de minister treedt in overleg met de sector AO destructie d.d 10 februari 2005 inzake de langere bewaartermijn van kleine kadavers.

De TK zal in het najaar 2007 over dit overleg geïnformeerd worden.

Toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De regering zal begin 2007 een nationale agenda diergezondheid opstellen en de Kamer hier over informeren. Dit najaar zal de TK de Nationale Agenda Diergezondheid 2007–2013 ontvangen naast de i.o.z. EU-agenda.

AO kennismaking van 21 maart 2007 Deze nota wordt in samenhang met

de Nota Dierenwelzijn aan de TK gestuurd in het najaar van 2007.

De minister zegt toe het standpunt herintroductie diermeel in diervoeder aan de TK te sturen in het najaar 2007.

AO diervoeders van 24 mei 2007

De TK zal in het najaar 2007 geïnformeerd worden.

Door de bewindspersoon gedane toezeggingen aan de Eerste Kamer

Toezegging

Vindplaats

Stand van zaken

De minister zal het LEI-rapport «Europees Zuivelbeleid Kennismakingsgesprek van 24 april Zie brief aan EK (DL.2007/1160) van indekomende jaren» toezenden aandeEerste Kamer. 2007.                                                               10mei 2007.

De minister zal de Eerste Kamer informeren over de uitkomsten van het biologisch prijsexperiment.

Debat over LNV-begroting van 4 april 2006

Zie brief aan EK (29 842, nr. 11) van 2 februari 2007

BIJLAGE ZBO’S EN RWT’S

Instelling

RWT

ZBO

Bijdrage LNV 2008 (x € 1 000)

(Beleids-)artikel(en)

5.

8.

9.

  • 1. 
    Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen(HAS) (6)
  • 2. 
    Wageningen Universiteit
  • 3. 
    Agrarische Opleidingscentra (AOC’s) (13)
  • 4. 
    Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst Tuinbouw (NAKt)

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen) (NAK) Stichting Bloembollenkeuringsdienst (BKD) Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ)

Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en eiproducten-(CPE)

Stichting Kwaliteitscontrole Alternatieve Landbouwproductiemethoden (SKAL)

  • 10. 
    Staatsbosbeheer (SBB)
  • 11. 
    Faunafonds (FF)
  • 12. 
    Bureau Beheer landbouwgronden (BBL)
  • 13. 
    Commissie Beheer Landbouwgronden (CBL)
  • 14. 
    Centrale Grondkamer
  • 15. 
    Regionale Grondkamers Z, ZW, NW, N, O
  • 16. 
    Reconstructiecommissie Midden-Delfland
  • 17. 
    Herinrichtingscommissie Oost-Groningen en Drents-Groningse veenkoloniën
  • 18. 
    Stichting Fonds MKZ-AI
  • 19. 
    College voor de Toelating van Bestrijdingsmiddelen
  • 20. 
    Stichting Landelijke Inspectie Dienst voor Dieren (LID)
  • 21. 
    Raad voor Plantenrassen (RvP)
  • 22. 
    Voedselvoorzienings in- en verkoopbureau (VIB)
  • 23. 
    Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw (BF)
  • 24. 
    Stichting Ontwikkelings- en saneringsfonds voor de Landbouw (OSL)
  • 25. 
    Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Visserij (OSV)
  • 26. 
    Kamer voor de Binnenvisserij (KVB)
  • 27. 
    Stichting examens vakbekwaamheid honden en kattenbesluit (SEV)
  • 28. 
    Stichting Registratie Gezelschapsdieren Nederland (SRGN)
  • 29. 
    Erkende stamboekverenigingen (28x)
  • 30. 
    Stichting DLO
  • 31. 
    Rendac
  • 32. 
    Stichting Nationaal Groenfonds (NGF)
  • 33. 
    Stichting Voedingscentrum Nederland (VCN)

jj

jj

nj

57 581 147 399 111 258

26 26 26

 

82 522

23 en 24

8 610

23

**

23 en 24

 

29

1 084

24

 

24

261

21

300

21

1 214

29

nj n j

   

jj j j

   

n j j n

169 678

26

j n

12 200

25

overheidsstichting

 

23, 24 en 27

overheidsstichting

3 600

25

  • De bijdrage aan Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) wordt vanaf heden geleverd door het Ministerie van VWS. ** De bijdrage is opgenomen in het Investeringsbudget Landelijk Gebied en loopt daarom vanaf heden via de provincies.

2

J

J

J

n

n

BIJLAGE EUROPESE GELDSTROMEN

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de EU-gevoelige beleidsterreinen van het ministerie van LNV. Zij bevat een samenhangend overzicht van deze geldstromen en de co-financiering met LNV-middelen en middelen van andere overheden en private partijen. De betreffende EU-middelen zijn gestoeld op het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) en het Europees Structuurbeleid.

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De eerste pijler bestaat uit het onderdeel markt- en prijsbeleid en het onderdeel inkomenssteun, de tweede pijler uit het plattelandsbeleid. De eerste pijler richt zich op het stabiliseren van de landbouwprijzen en -inkomens. Hiervoor worden instrumenten ingezet als exportrestituties, interventiemaatregelen en inkomenssteun. De tweede pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de Europese Unie.

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld onder andere ten aanzien van minimummaaswijdten, minimum maten, gesloten tijden en gebieden en beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ter bevordering van stabiliteit van de vismarkt.

Het Europees Structuurbeleid is tot slot gericht op versterking van de sociale en economische cohesie tussen de regio’s in de EU. Naast het plattelandsbeleid uit de tweede pijler, zijn ook vanuit dit beleid maatregelen gericht op de ontwikkeling van het platteland aan de orde.

Geldstromen

Aan de genoemde elementen van het Europese beleid op het terrein van LNV zijn geldstromen naar de lidstaten verbonden. Met ingang van 2007 is een nieuw financieel regime op het GLB van toepassing. De eerste pijler (inkomenssteun/markt-en prijsbeleid) en de tweede pijler (plattelandsbeleid) van het GLB worden dan vanuit twee aparte fondsen (Europees Landbouw Garantie Fonds ELGF respectievelijk Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling – ELFPO) gefinancierd. De geldstromen uit de eerste pijler (ELGF) worden volledig Europees gefinancierd. Bij de geldstromen uit de tweede pijler (ELFPO) is er sprake van co-financiering van een meerjarig doelstellingsprogramma: het PlattelandsOntwikkelingsProgramma Nederland (POP).

Het GVB bestaat voornamelijk uit gezamenlijke afspraken en regelgeving op communautair niveau, die nationaal wordt gecontroleerd. De afspraken en regelgeving uit het GVB worden ondersteund door subsidies uit het Europees Visserijfonds (EVF).

De overige voor LNV relevante Europese geldstromen komen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Voor LNV zijn de geldstromen verbonden met het project «Doelstelling 2» relevant. Vanwege het regiogebonden karakter van de Doelstelling 2 programma’s verlopen deze geldstromen via de provincies. Net als bij de tweede pijler

van het GLB en het GVB dient ook hier sprake te zijn van co-financiering van een meerjarig doelstellingsprogramma. Deze wordt opgesteld onder eindverantwoordelijkheid van het ministerie van Economische Zaken.

In tabel 1 is een overzicht van de geraamde landbouwsubsidies vanuit het GLB opgenomen. Deze ELGF- en ELFPO-uitgaven in kolom «EU» zijn niet zichtbaar op de begroting van LNV maar komen via het erkende betaalorgaan DR (ELGF) en DLG (ELFPO) in Nederland rechtstreeks vanuit de EU bij de belanghebbende terecht. Deze uitgaven worden door de betaalorganen (buiten de LNV-begroting) verantwoord richting de Europese Commissie.

 

Tabel 1. Geraamde programma-uitgaven voor

het jaar

2008 (bedragen x 1 mln.)

Financieringsbron Beleid

EU

LNV

Overig

Totaal

GLB/Markt- en prijsbeleid:inkomenssteun

1 100

   

1 100

GLB/Plattelandsbeleid

       

EU-hoofddoel

       

Verbetering van het concurrentievermogen van

       

de land- en bosbouwsector (as 1)

21,7

9,9

11,8

43,4

Verbetering van het Milieu en het platteland (as

       

2)

21,7

0,3

21,4

43,4

De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie

       

van de plattelandseconomie (as 3)

21,7

 

21,7

43,4

Ontw. plaatselijke capaciteit (Leader+) (as 4)

7,2

 

7,2

14,4

Totaal

72,3

10,2

62,1

144,6

GVB

       

Europees Visserijfonds (EVF)

6.7

7,0

 

13,7

FFIOV

1,3

1,7

5,4

8,4

Totaal

8,0

8,7

5,4

22,1

Structuurbeleid

       

D2 Oost- en Zuid-Nederland

pm

pm

pm

pm

De uitgaven op as 1 bij «overig» hebben enerzijds betrekking op de financiering (ILG) via provincies van kavelruilprojecten en pilots agrobio-diversiteit. De uitgaven op as 2 door LNV hebben betrekking op de uitfinanciering van de Regeling Stimulering Biologische Productiemethode (RSBP).

Tegenover de Europese subsidie-uitgaven staan ook afdrachten aan de EU. De voor LNV relevante afdrachten zijn de zogenaamde douanerechten op landbouwproducten en productieheffingen, die onderdeel uitmaken van de Eigen Middelen van de Europese Unie (€ 413,4 mln). Deze ontvangsten worden verantwoord op artikel 29 van de LNV-begroting. Tabel 2 bevat de ramingen van deze ontvangsten in 2008. Deze ontvangsten worden onder aftrek van een perceptiekostenvergoeding (25%) afgedragen aan de EU.

De eerste pijler van het GLB: markt- en prijsbeleid, inkomenssteun

Rechtstreekse steun

Terwijl de interne markt groeide is het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) de afgelopen jaren aangepast aan nieuwe uitdagingen in de samenleving. Soms in antwoord op druk van handelspartners en deels reagerend op kritische geluiden in de Europese samenleving zelf, zorgde deze beleidsaanpassing vooral ook voor een betere afstemming van het GLB op het noodzakelijke transitieproces voor de landbouw. Het beleid

richt zich sindsdien meer op de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van de sector. Het is getransformeerd van beleid gericht op productieverhoging en prijsondersteuning, naar een beleid waar ruimte geboden wordt aan de markt en waar productieomstandigheden een grotere rol krijgen toebedeeld. Was vroeger de maatschappelijke betekenis van het GLB vooral gebaseerd op de omvang van de voedselproductie, nu is er groeiende aandacht voor andere maatschappelijke waarden.

Het hervormingsbesluit van 2003 is een beslissend keerpunt in de evolutie van het GLB. Er werden 2 nieuwe principes in het GLB verankerd: marktwerking en vermaatschappelijking. De landbouwministers besloten namelijk om het markt- en prijsbeleid grotendeels te vervangen door (ontkoppelde) inkomenstoeslagen. De band tussen productie en subsidie is daarmee doorgesneden. Verder besloot men dat voor het verkrijgen van de EU-subsidie moet voldoen aan maatschappelijke randvoorwaarden op het gebied van milieu, voedselkwaliteit en dierenwelzijn (cross-compliance). Voor het eerst kreeg duurzame productie als maatschappelijke randvoorwaarde een expliciete plek in het GLB.

In 2008 moeten de in 2003 ingezette hervormingen (ontkoppeling van inkomenssteun) van het GLB voltooid zijn. De commissie zal het beleid dan ook in 2008 evalueren (CAP health check). Naast het ontkoppelde steunstelsel komen ook marktordeningen aan bod. In ieder geval is er een samenhang met de evaluatie van de financiële perspectieven.

Ten aanzien van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) is LNV verantwoordelijk voor een recht- en doelmatige uitvoering. De nationale uitvoering van het GLB is aan stringente Europese voorwaarden gebonden die met name de rechtmatigheid van de uitvoering moeten waarborgen. Het aantal en de omvang van financiële correcties (apure-ment) geven een indicatie van de mate van rechtmatigheid van de uitvoering.

Marktmaatregelen (o.a. interventies, exportrestituties)

De hervormingen van de marktordeningen melk en suiker leiden tot een herverdeling van marktmaatregelen naar directe betalingen. De wijziging van de marktordening groenten en fruit zal naar verwachting pas in 2009 een herverdeling van marktmaatregelen naar directe betalingen inhouden. De verwachte uitgaven voor marktmaatregelen zullen als gevolg van uitstekende marktvooruitzichten en gunstige prijsontwikkeling voor met name graan en melk lager uitvallen dan in 2007. De verwachting is tevens dat interventievoorraden en publieke opslagkosten in 2008 verder zullen afnemen.

Ontwikkelingen

Zoals gesteld betreft de hervorming van het GLB een continu proces. Op

de WTO-top van eind 2005 zijn in Hongkong afspraken gemaakt over de

uitfasering van exportrestituties.

Daarnaast is er met ingang van 2007 een nieuw financieel regime op het

GLB van toepassing. De eerste pijler en de tweede pijler van het GLB

worden dan vanuit twee aparte fondsen (Europees Landbouw Garantie

fonds (ELGF) en Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling

(ELFPO)) gefinancierd. In de volgende paragraaf wordt de vorming van

het ELFPO nader toegelicht.

In 2008 is een rapportage van de Europese Commissie voorzien over de

Mid Term Review (Health Check) van het GLB. Verder zal de Commissie in

2008/2009 met voorstellen komen voor een herziening van de

EU-begroting, waaronder het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid en het systeem van afdrachten (Eigen Middelen).

De tweede pijler van het GLB: het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2)

In 2005 heeft de Raad van Ministers een verordening inzake steun voor plattelandsontwikkeling (verordening (EG) nr. 1698/2005 i) vastgesteld. Deze verordening vormt samen met de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007–2013) (besluit 2006/144/EG i) en de uitvoerings- en overgangsverordening bij de plattelandsverordening de Europese basis voor de Nederlandse Plattelandsstrategie en het Nederlandse Plattelandsontwikkelingsprogramma voor de periode 2007–2013 (POP2). Het POP2 is in juni 2007 door de Europese Commissie goedgekeurd en daarmee inwerking getreden.

POP2 is ingevuld op basis van de Agenda Vitaal Platteland en bijbehorend Meerjarenprogramma, de provinciale Meerjarenprogramma’s, de nota «Natuur voor mensen, mensen voor natuur» en de nota «Kiezen voor Landbouw». Met het POP2 streeft Nederland drie inhoudelijke doelen na, in lijn met de doelen van verordening 1698/2005 i: versterken van het concurrentievermogen van de land- en de bosbouw; verbetering van natuur en milieu door landbeheer, verhogen van (a) de leefkwaliteit op het platteland en (b) diversificatie van de plattelandseconomie. Een vierde doel is veel meer procesmatig van aard en betreft het bevorderen van lokale plattelandsontwikkeling via de Leaderaanpak.

Voor Nederland is er voor de periode 2007–2013 ruim € 486 mln uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) beschikbaar voor POP2. Op basis van een door Nederland gekozen cofinancieringspercentage van 50% voor het gehele POP2, wordt dit bedrag door Nederland (Rijk en provincies gezamenlijk) verdubbeld ten behoeve van besteding in het kader van POP2. Aanvullend op deze bedragen verwachten LNV en provincies in de periode 2007–2013 ongeveer € 600 mln in te zetten op maatregelen uit het POP2. Het overgrote deel van de beschikbare middelen voor de gehele periode zal worden besteed door de provincies. Een beperkt deel (ongeveer 10%) zal worden besteed door LNV. Uitvoering van de maatregelen in POP2 gebeurt op basis van de provinciale verordeningen en de LNV-subsidieregeling. Op de besteding van deze geldstromen is één beheersen controlemechanisme van toepassing. De Minister van LNV is als beheersautoriteit voor het POP2 eindverantwoordelijk voor de uitvoering van het POP2.

Gemeenschappelijk Visserijbeleid: Europees Visserijfonds

De Europese Raad van ministers van Landbouw en Visserij heeft medio 2006 een akkoord bereikt over het Europese Visserij Fonds (EVF). Het EVF biedt lidstaten de gelegenheid gewenste ontwikkelingen gericht op bevordering duurzaamheid in de visserij en aquacultuur te ondersteunen. In het fonds is voor Nederland in de periode 2007–2013 een bedrag van € 48,5 miljoen beschikbaar. Op de LNV-begroting zijn middelen voorzien om deze bedragen te cofinancieren.

Om over het genoemde bedrag te kunnen beschikken, dient Nederland een Nationaal Strategisch Plan en een Operationeel Programma ter goedkeuring aan te bieden aan de Europese Commissie. Over beide

plannen lopen besprekingen met de Commissie. Definitieve goedkeuring van het Nederlandse programma zal naar verwachting in het late najaar van 2007 plaatsvinden.

De doelstellingsprogramma’s D2 en Leader+

Vanuit het Europees Structuurbeleid is voor LNV het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) van belang.

Doelstelling2(D2)

D2 levert een bijdrage aan de ondersteuning van de economische en sociale omschakeling van in structurele moeilijkheden verkerende zones. Voor D2 zijn binnen de lidstaten meerjarige uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Deze programma’s, op basis waarvan de subsidies uit de structuurfondsen worden toegekend, worden veelal opgesteld en uitgevoerd door andere overheden in samenwerking met private partijen op regionaal of lokaal niveau. De decentrale uitvoerders zijn middels convenanten gedelegeerd verantwoordelijk voor de operationele programma’s. De rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor horizontale aspecten, zoals interpretaties van wet- en regelgeving, de verwerking van onregelmatigheden en houdt toezicht op de decentrale uitvoering en verzorgt de rapportage aan de Tweede Kamer.

De uitvoeringsprogramma’s binnen D2 ontvangen vanuit de EU bijdragen uit het Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling (EFRO). Rijk, provinciale en lokale overheden en private partijen nemen de co-financiering vanuit Nederland voor hun rekening.

Leader+

Vanaf 2007 maakt Leader+ deel uit van het plattelandsontwikkelingsprogramma 2007–2013 (POP2) met als doel de leaderwerkwijze te mainstrea-men.

Ontwikkelingen 2007–2013

Voor de periode 2007–2013 zal Nederland naar verwachting een bedrag van ruim € 1,6 miljard ontvangen uit de Europese Structuurfondsen. 50% van deze middelen zal bestaan uit het EFRO (Europees Fonds voor de Regionale Ontwikkeling) en 50% zal bestaan uit het ESF (Europees Sociaal Fonds). Het EFRO zal decentraal door provincies en steden worden uitgevoerd in landsdelige programma’s.

In het Nationaal Strategisch Referentiekader voor de structuurfondsen (NSR), dat door het kabinet op hoofdlijnen is goedgekeurd, geeft het Rijk aan waar de structuurfondsenprogramma’s zich in de periode 2007–2013 primair op zullen moeten richten. In deze strategie is bepaald dat de structuurfondsen een belangrijke bijdrage moeten gaan leveren aan het behalen van de Lissabondoelstellingen. Voor de Doelstelling 2 EFRO-programma’s betekent dit dat tenminste 60% van de programma’s zich moet richten op kennis en innovatie. Voor LNV is in dat verband de versterking van de innovatieve kracht van het agrocomplex van belang en de ontwikkeling van samenwerkingsverbanden zoals Foodvalley en Greenports.

Naast directe investeringen in kennis en innovatie zijn ook de randvoorwaarden van belang om de concurrentiekracht van regio’s te versterken. Het gaat dan met name om het versterken van het vestigings- en leefklimaat. Voor dit type maatregelen ter versterking van de attractiviteit

van de regio’s is een ruimtelijke focus aangebracht op de stedelijke netwerken en economische kerngebieden.

Voor LNV gaat het hier met name om groen-blauwe doelen, zoals Groen in en om de Stad en Natura-2000, die bijdragen aan een aantrekkelijk vestigingsklimaat en duurzaam toerisme en recreatie. Ook het versterken van de landschappelijke kwaliteit speelt hierbij een belangrijke rol.

LIJST MET AFKORTINGEN

AI

AID

AOC

APP

AVP

BBL

BBL

BF

BOL

BPE

BSE

BT

CBRN

CBS

Cfi

COKZ

CTB

DK

DL

DLG

DLO

DP

DR

EHS

EU

EVF

EZ

FES

FIOV

Glami

GLB

GSB

GVB

GWWD

HACCP

HAO

HBO

I&R

ICT

ILG

IPC

IRE

KCE

KNAW

KODA

KVP

LEI

LID

LNV

LPC

MBO

Aviaire influenza

Algemene Inspectiedienst

Agrarisch Opleidingscentrum

Afrikaanse paardenpest

Agenda Vitaal Platteland

Bureau Beheer Landbouwgronden

Beroepsbegeleidende Leerweg

Borgstellingfonds

Beroeps Opleidende Leerweg

bodemsanering prestatie eenheden

Bovine Spongiform Encephalopathy

Bleutonque

chemisch, biologisch, radiologisch en nucleair

(Beleidsstrategie)

Centraal Bureau Statistiek

Centrale Financiën Instellingen

Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden in de

Zuivel

College Toelating Bestrijdingsmiddelen

Directie Kennis

Directie Landbouw

Dienst Landelijk Gebied

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

Directie Platteland

Dienst Regelingen

Ecologische Hoofd Structuur

Europese Unie

Europese Visserijfonds

Ministerie van Economische Zaken

Fonds Economische Structuurversterking

Financieringsinstrument voor de oriëntatie van de

Visserij

Convenant Glastuinbouw en Milieu

Gemeenschappelijke Landbouwbeleid

Grote Steden Beleid

Gemeenschappelijke Visserijbeleid

Gezondheids- en Welzijnswet Dieren

Hazards Analysis of Critical Control Points

Hoger Agrarisch Onderwijs

Hoger Beroeps Onderwijs

Identificatie en Registratie

Informatie Communicatie Technologie

Investeringsbudget Landelijk Gebied

Innovatie praktijkcentra

Inversteringsregeling energiebesparing

Kwaliteitsverbetering examens

Koninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen

Kennis op de Akker

Klassieke varkenspest

Landbouw-Economisch Instituut

Landelijke Inspectiedienst voor Dieren

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Landelijk pedagogische centra

Middelbaar beroepsonderwijs

MEI                         Marktintroductie Energie-innovatie

MJA-E                    Meerjarenafspraken energiebesparing

MJP2                      Meerjarenprogramma van de Agenda Vitaal Platteland

MJPO                     Meerjarenprogramma Ontsnippering

MKB                       Midden-enKleinbedrijf

MKBA                     Maatschappelijke kosten Batenanalyse

MKZ                        Mond-enklauwzeer

MNP                       Milieu-enNatuurplanbureau

MTE                        midtermevaluatie

NCD                        Newcastle disease

NME                       NatuurenMilieueducatie

NMP                       Nationaal Milieubeleidsplan

NURG                     Nadere Uitwerking Rivierengebied

NVAO                     Nederlandse Vlaamse Accreditatie Organisatie

NvM                       Natuur voor Mensen, Mensen voor Natuur

O&S-fonds             Ontwikkelings- en Saneringsfonds Infrastructuur-IRG                         regeling Glastuinbouw

OBN                        Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit

OCW                       Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OD                          Operationele Doelstelling

PD                           Plantenziektenkundige Dienst

PNB                        Particulier Natuurbeheer

POP2                      Plattelandsontwikkelingsprogramma

RDA                        Raad voor Dierenaangelegenheden

RoDS                      RecreatieomdeStad

RSG                        Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw

SAN                        Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer

SBB                        Staatsbosbeheer

SBIR                       Small Business Innovation Research Program

SNS                        Subsidieregeling Natuurbeheer

Stidug                    Stimuleringsregeling Duurzame Glastuinbouwgebieden

SVB                        Blaasjesziekte

SVBP                      Stimuleringsregeling Voortzetting Biologische Productie

TSE                         Transmissible Spongiform Encephalopathies

TTI GG                   Stichting Technologisch Topinstituut Groene Genetica

UR                          Universiteiten Research centrum

V&W                       Ministerie van Verkeer en Waterstaat

VBO                        Voorbereidend Beroepsonderwijs

VD                           Voedselkwaliteit en Diergezondheid

VEWIN                   Vereniging van Waterbedrijven in Nederland

VHR                        Vogel-enhabitatrichtlijn

VMBO                     Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs

VOA                        Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten

VROM                     Ministerie Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu

VWA                       VoedselenWaren Autoriteit

VWS                       Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WEB                       Wet Educatie en Beroepsonderwijs

WHW                      Wet Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek

WILG                      Wet Inrichting Landelijk Gebied

WO                         Wetenschappelijk onderwijs

WTO                       World Trade Organisation

WVO                       Wet ophet voortgezet onderwijs

TREFWOORDENREGISTER

Agrarisch onderwijs 169

Agrarische ruimte 3, 58, 60, 110, 111, 157

Agrobiodiversiteit 50, 61, 73, 178

Agrocluster 9, 17, 19

Agrofoodcomplex 43, 93, 94

Agrologistiek 19, 22, 45, 47, 56, 57, 61

AID 3, 46, 50, 68, 78, 87, 88, 89, 90, 115, 119, 120, 121, 122, 123, 135, 148,

183

Aviaire Influenza 98, 101

Bilaterale economische samenwerking 57

Bio-based Economy 20

Biodiversiteit 7, 12, 18, 23, 26, 38, 48, 50, 63, 64, 65, 67, 72, 73, 97

Biologische landbouw 18, 19, 22, 45, 51, 54, 93, 97

Biotechnologie 48, 86, 88, 97, 174

BSE 85, 86, 87, 89, 91, 183

Concurrentiekracht 52, 56, 181

Dierenwelzijn 4, 9, 10, 11, 13, 17, 18, 22, 26, 32, 37, 39, 40, 41, 42, 44, 45,

47, 48, 49, 50, 51, 56, 84, 85, 97, 100, 147, 155, 169, 170, 171, 172, 173, 175,

179

Diergezondheid 3, 18, 25, 27, 28, 84, 85, 86, 87, 88, 90, 97, 99, 110, 111,

138, 147, 160, 174, 175, 184

Diergezondheidsfonds 30, 147, 149, 160, 161

Diergezondheidsniveau 86, 90

Dierziekten 10, 13, 27, 30, 84, 85, 90, 91, 97, 161

DLO 95, 96, 97, 98, 99, 100, 101, 102, 103, 176, 183

DR 3, 46, 54, 68, 78, 87, 98, 117, 135, 136, 137, 138, 139, 140, 178, 183

Duurzaam ondernemen 3, 4, 7, 35, 42, 47, 94, 97, 100, 110, 111, 112, 155,

157

Duurzame ontwikkeling 13, 19, 21, 61, 64, 73, 81

Energiebesparingsbeleid 52

FAO 7, 114

FIOV 46, 178, 183

Fytosanitair 44, 48, 49, 50, 56, 141, 145

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 18, 177, 178, 179

Gewasbescherming 44, 49, 50, 52, 168

Gewasbeschermingsmiddelen 48, 50, 168, 173

Glastuinbouw 17, 20, 22, 25, 29, 30, 32, 35, 40, 41, 44, 45, 47, 51, 52, 54,

59, 61, 62, 155, 157, 173, 183, 184

Greenports 52, 181

Groene economie 12, 13, 15, 16, 17, 39

Habitatrichtlijn 63, 66, 71, 72, 172, 184

HGIS 7, 29, 30, 114

ILG 6, 7, 29, 31, 33, 34, 35, 36, 52, 54, 58, 59, 60, 61, 62, 64, 66, 67, 69, 71,

72, 73, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81, 82, 83, 105, 106, 107, 108, 109, 130, 157,

158, 159, 160, 162, 163, 167, 168, 169, 170, 178, 183

Innovatie 3, 4, 5, 9, 12, 13, 17, 19, 20, 21, 22, 27, 28, 30, 37, 38, 39, 41, 43,

45, 47, 48, 51, 52, 53, 54, 55, 82, 90, 93, 94, 96, 98, 99, 100, 101, 103, 110,

111, 112, 155, 156, 161, 163, 181, 183, 184

Kennisontwikkeling 5, 22, 43, 45, 55, 81, 93, 96, 98, 100

Landinrichting 59, 60, 61, 70, 76, 130, 134

Landschap en recreatie 7, 11, 79, 110, 111, 112, 159

Landschap 3, 6, 9, 12, 13, 14, 15, 16, 17, 18, 22, 23, 24, 25, 35, 36, 38, 40,

51, 56, 58, 63, 64, 69, 71, 73, 74, 75, 76, 79, 80, 93, 99, 100, 102, 106, 112,

172, 182

Melkveehouderij 45, 51, 52, 53, 174

Mestbeleid 44, 49, 50, 135, 155

Meststoffenwet 47

Nationale landschappen 35, 74, 76, 77, 80

Nationale parken 67, 71, 73

Natte natuur 66, 71

Natuur voor mensen, mensen voor natuur 180

Natuurbeschermingswet 23, 63, 67, 71, 168, 169, 172

Natuur 64

Nitraatrichtlijn 49

Onderwijsbeleid 93, 101

PD 3, 46, 50, 141, 145, 148, 184

Plattelandsbeleid 177, 178

Plattelandsontwikkeling 99, 100, 135, 156, 177, 179, 180, 181, 184

POP 42, 59, 61, 82, 130, 156, 177, 180, 181, 184

Programma Beheer 34, 70, 71, 136, 167, 168

Reconstructie 3, 7, 35, 105, 106, 108, 109, 111, 112, 162, 163, 169, 172,

176

RSBP 178

RSG 51, 54, 184

SAN 66, 184

Scrapie 85, 88, 89, 91

Staatsbosbeheer 69, 70, 72, 73, 77, 82, 83, 125, 126, 159, 160, 176, 184

Stidug 52, 54, 59, 62, 157, 184

Transitie 20, 22, 30, 31, 33, 37, 39, 52, 54, 55, 98, 99, 103, 148, 149, 155,

178

Veenweiden 36

Visserij 19, 20, 37, 39, 42, 43, 45, 46, 54, 55, 56, 72, 73, 97, 99, 121, 138,

174, 176, 177, 178, 180, 183

Voedsel en groen 101

Voedselkwaliteit 1, 2, 3, 4, 10, 25, 51, 84, 86, 87, 88, 91, 93, 97, 110, 111,

124, 138, 147, 160, 174, 179, 183, 184

Voedselveiligheid 18, 48, 84, 85, 86, 88, 89, 91, 95, 97, 99, 100, 148, 151,

152, 153, 174

Vogelpest 86, 150

Vogelrichtlijn 66

Wageningen UR 21, 93, 100, 101

WEB 102, 184

WILG 58, 81, 82, 108, 109, 184

WTO 17, 97, 167, 173, 179, 184

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.