Voorstel van wet - Instelling van een Waddenfonds (Wet op het Waddenfonds)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 30594 - Wet op het Waddenfonds i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Instelling van een Waddenfonds (Wet op het Waddenfonds); Voorstel van wet  
Document­datum 14-06-2006
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST98505
Kenmerk 30594, nr. 2
Van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM)
Verkeer en Waterstaat (VW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2005–2006

30 594

Instelling van een Waddenfonds (Wet op het Waddenfonds)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een begrotingsfonds in te stellen dat strekt ter financiering van extra investeringen in met name het waddengebied waarmee de duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap beoogd worden;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Onze Minister:Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

waddengebied:hetgeen daaronder wordt verstaan in de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee;

Waddenzee:hetgeen daaronder wordt verstaan in de Planologische Kernbeslissing Derde Nota Waddenzee.

Artikel 2

  • 1. 
    Er is een Waddenfonds, hierna te noemen: het fonds.
  • 2. 
    Het fonds heeft ten doel de subsidiëring van activiteiten, anders dan reguliere investeringen of beheers- of onderhoudswerken, die gericht zijn op of bijdragen aan:
  • a. 
    het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden van het waddengebied;
  • b. 
    het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee;
  • c. 
    een duurzame economische ontwikkeling in het waddengebied dan wel gericht zijn op een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het waddengebied en de direct aangrenzende gebieden;
  • d. 
    het ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien van het waddengebied.
  • 3. 
    Het fonds is een begrotingsfonds als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001.
  • 4. 
    Onze Minister beheert de begroting van het fonds.

Artikel 3

  • 1. 
    De looptijd van het fonds bedraagt twintig jaar.
  • 2. 
    De ontvangsten van het fonds worden toegevoegd vanuit de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot een bedrag van € 800 miljoen.
  • 3. 
    Het saldo van de begroting en de verantwoording van het fonds in enig jaar is niet nadelig. Het gerealiseerde batig saldo van de begroting van het fonds in enig jaar wordt als ontvangst toegevoegd aan de begroting van het fonds in het daaropvolgende jaar.
  • 4. 
    Jaarlijks wordt in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaat van het fonds een overzicht opgenomen dat inzicht geeft in de mate waarin de bedragen, genoemd in het tweede en derde lid, aan het fonds zijn toegevoegd.

Artikel 4

  • 1. 
    Onze Minister kan uit het fonds subsidies verstrekken ten behoeve van activiteiten die bijdragen aan de verwezenlijking van de in artikel 2, tweede lid, genoemde doelen.
  • 2. 
    Ten laste van het fonds komen voorts:
  • a. 
    de nadeelcompensatie betaald door Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens het niet langer verlenen van vergunningen op grond van de Natuurbeschermingswet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Visserijwet 1963 voor de mechanische kokkelvisserij in de Waddenzee, en
  • b. 
    de uitvoerings- en beheerskosten van het fonds op rijksniveau.

Artikel 5

  • 1. 
    Onze Minister stelt voor de looptijd van het fonds een investeringsplan vast, dat het ontwikkelingsperspectief van het waddengebied schetst voor de duur van het fonds. Het ontwerp van het plan wordt voor advies voorgelegd aan de in het waddengebied bevoegde bestuursorganen van gemeente, provincie en waterschap. Het plan kan tussentijds worden bijgesteld indien nieuwe inzichten daartoe aanleiding geven.
  • 2. 
    De bestuursorganen, bedoeld in het eerste lid stellen steeds voor een periode van vijf jaar een uitvoeringsplan vast, dat prioritaire thema’s voor investeringen in het waddengebied bevat. Het plan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Het plan kan tussentijds worden bijgesteld indien nieuwe inzichten daartoe aanleiding geven.

Artikel 6

  • 1. 
    Een subsidieaanvraag wordt niet-ontvankelijk verklaard, indien deze een project betreft:
  • a. 
    dat kennelijk niet bijdraagt aan de realisatie van de doelen van het fonds, genoemd in artikel 2, tweede lid;
  • b. 
    dat niet past binnen het wettelijk kader, met inbegrip van het investeringsplan;
  • c. 
    dat niet de bij ministeriële regeling gestelde gegevens bevat;
  • d. 
    dat niet voldoet aan de vereiste mate van cofinanciering;
  • e. 
    dat niet voldoet aan het vereiste drempelbedrag;
  • f. 
    dat betrekking heeft op reguliere investeringen of beheers- of onderhoudswerken;
  • g. 
    waarvan de exploitatie niet kan worden gerealiseerd zonder blijvende financiering uit het fonds;
  • h. 
    waarvan de aanvrager niet aannemelijk kan maken dat er sprake is van marktfalen;
  • i. 
    dat is ingediend door een niet-solvabele aanvrager.
  • 2. 
    Onze Minister kan, in overeenstemming met Onze Minister of Ministers wie het mede aangaat, het vereiste van cofinanciering buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op de belangen die deze wet beoogt te bevorderen en gelet op de concrete omstandigheden van het geval, voor de aanvrager een onredelijke eis zou zijn.

Artikel 7

  • 1. 
    Er is een Adviescommissie Waddenfonds die tot taak heeft Onze Minister te adviseren over ontvankelijke aanvragen om subsidie.
  • 2. 
    De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste zes leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn niet als ambtenaar of bestuurder met taken in het kader van het waddenbeleid werkzaam bij een ministerie, provincie, gemeente of waterschap.
  • 3. 
    Onze Minister benoemt de voorzitter en de leden voor een termijn van vijf jaar op meervoudige voordracht, op te maken door de in het waddengebied bevoegde bestuursorganen van gemeente, provincie en waterschap. De leden zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.
  • 4. 
    Bij haar advisering over de ontvankelijke subsidieaanvragen houdt de commissie in elk geval rekening met de mate waarin:
  • a. 
    het project past binnen het in het investeringsplan beschreven ontwikkelingsperspectief;
  • b. 
    het project bijdraagt aan de prioritaire thema’s, aangegeven in het uitvoeringsplan;
  • c. 
    het project bijdraagt aan de verwezenlijking van meer dan een van de doelen, genoemd in artikel 2, tweede lid;
  • d. 
    binnen de regio draagvlak bestaat voor de beoogde activiteiten;
  • e. 
    wordt voorzien in cofinanciering;
  • f. 
    de maatschappelijke baten de maatschappelijke lasten overstijgen;
  • g. 
    het project als innovatief kan worden gekwalificeerd; h. het project haalbaar en uitvoerbaar is; i. het project als doelmatig kan worden gekwalificeerd.
  • 5. 
    Indien het bedrag van voor subsidie in aanmerking komende aanvragen het beschikbare bedrag overtreft, adviseert de commissie over de volgorde waarin de subsidie zou moeten worden toegekend.

Artikel 8

  • 1. 
    Onze Minister stelt de in het waddengebied bevoegde bestuursorganen van rijk, gemeente, provincie en waterschap alsmede relevante organisaties op het terrein van natuur- en milieubescherming, kennis en economische belangenbehartiging in de gelegenheid zich een oordeel te vormen over een advies van de Adviescommissie Waddenfonds. Dit oordeel wordt ter kennis gebracht van Onze Minister.
  • 2. 
    Indien een aanvraag tot subsidieverlening betrekking heeft op een project dat mede betrekking heeft op aspecten die niet vallen onder de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van Onze Minister, wordt een desbetreffende beslissing genomen na overleg met Onze Minister of Ministers wie het mede aangaat. Dit overleg vindt plaats na de oordeelsvorming, bedoeld in het eerste lid.
  • 3. 
    Onze Minister verstrekt ten behoeve van de uitvoering van artikel 4,

tweede lid, onderdeel a, gelden uit het fonds aan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Artikel 9

  • 1. 
    In het belang van een goede uitvoering van deze wet worden bij ministeriële regeling in elk geval regels gesteld met betrekking tot:
  • a. 
    de gegevens die bij een aanvraag tot subsidieverlening en subsidievaststelling door de aanvrager worden verstrekt;
  • b. 
    de wijze van subsidieverstrekking;
  • c. 
    de werkwijze van de commissie, bedoeld in artikel 7, eerste lid;
  • d. 
    de criteria, bedoeld in artikel 7, vierde lid.
  • 2. 
    Bij ministeriële regeling kunnen voorts regels worden gesteld met betrekking tot:
  • a. 
    de vaststelling van subsidieplafonds per doelstelling als bedoeld in artikel 2, tweede lid, en de toerekening van activiteiten in een project naar die doelstellingen;
  • b. 
    cofinanciering als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d;
  • c. 
    het drempelbedrag, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e;
  • d. 
    de subsidiabele kosten en de verplichtingen van de subsidieontvanger.
  • 3. 
    Onze Minister kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot de wijze waarop voorgenomen activiteiten en verrichte prestaties zullen worden beoordeeld.

Artikel 10

  • 1. 
    Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet aan de subsidieontvanger opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
  • 2. 
    Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 11

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 12

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op het Waddenfonds.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.