Verslag algemeen overleg op 22 juni 2005 over o.a. het Rekenkamerrapport inzake zorgleerlingen in het vmbo - VMBO - Hoofdinhoud
Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 30079 - VMBO.
Inhoudsopgave
Officiële titel | VMBO; Verslag algemeen overleg op 22 juni 2005 over o.a. het Rekenkamerrapport inzake zorgleerlingen in het vmbo |
---|---|
Documentdatum | 03-08-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST88939 |
Kenmerk | 30079, nr. 3 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2004–2005
30 079
VMBO
Nr. 3
1 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob (ChristenUnie), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GroenLinks), Roefs (PvdA) en Jungbluth (GroenLinks).
Plv. leden: Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adel-mund (PvdA), Nijs (VVD), Halsema (GroenLinks), Kalsbeek (PvdA) en Vendrik (GroenLinks).
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 3 augustus 2005
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft op 22 juni 2005 overleg gevoerd met minister Van der Hoeven van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over:
– brieven van de Algemene Rekenkamer, d.d. 13 januari 2005 en 26 januari 2005 inzake zorgleerlingen in het vmbo (29 961, nrs. 1–3);
– Inspectierapport 2005–2 inzake «Doorgaande zorg en begeleiding»;
– de brief van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 11 april 2005 inzake de notitie «Vmbo: het betere werk – Onderwijs dat hoofd en handen verbindt» (30 079, nr. 1);
– de lijst van vragen en antwoorden (30079, nr. 2).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Mosterd (CDA) zegt dat de structuur van het vmbo gericht moet worden verbeterd, maar dat er geen structuurdiscussie moet plaatsvinden. Dat is in lijn met het actieprogramma «Goed kan beter» dat de CDA-fractie heeft opgesteld. In dit actieplan wordt ook aandacht besteed aan een zogenaamde «startkwalificatie vakmanschap» voor leerlingen die niet in staat zijn om een regulier vmbo-diploma te halen. Kan de minister ervoor zorgen dat er voor deze groep een diploma komt dat ook maatschappelijk wordt erkend?
Met name voor leerlingen die een praktijkgerichte opleiding volgen, zijn stageplaatsen van zeer groot belang. Sommige scholen zijn niet in staat om stageplaatsen te vinden. Leerlingen zouden een stageplaatsgarantie moeten kunnen krijgen. Als een leerling van het vmbo naar het mbo gaat, moeten de scholen kunnen verzekeren dat er een stageplaats is voor de leerling. Kan de minister onderzoeken of en, zo ja, hoe dat mogelijk is? Bieden de overheid en de publieke sector voldoende stageplaatsen aan? In het overleg in de Stichting van de Arbeid (STAR) moet aandacht worden besteed aan de problematiek rond stageplaatsen. Er was weinig belangstelling van leerlingen voor de dag voor het vmbo. Dit was wellicht
het gevolg van een gebrek aan afstemming tussen het bedrijfsleven en de scholen. De dag was bijvoorbeeld gepland rond de examentijd en dan hebben scholen en leerlingen veel aan hun hoofd. Een leerbedrijf dat stageplaatsen aanbiedt, moet erkend zijn. Voor leerlingen van de niveaus 1 en 2, die vaak in heel moeilijke situaties verkeren, moet daar met redenen omkleed vrijstelling voor kunnen worden gegeven als een school voor een leerling een zo gewenste plaats heeft gevonden. De lerarenopleiding voor het vmbo moet meer «vmbo-proof» worden gemaakt. Leraren moeten goed worden voorbereid op het soort onderwijs dat zij gaan geven. Er moeten maatregelen worden genomen die ertoe leiden dat er minder jonge leraren uitvallen in het vmbo. Wellicht is hiervoor een aparte lerarenopleiding nodig, maar een specialisatie binnen de reguliere opleiding werkt mogelijk net zo goed. Dit moet heel goed worden geregeld.
Persoonlijke begeleiding van leerlingen is noodzakelijk om voortijdig schoolverlaten te voorkomen. Er zijn scholen die wat achterblijven met betrekking tot de doorlopende leerlijnen. Die scholen moeten extra worden gestimuleerd om de aansluiting tussen vmbo en mbo alsnog te realiseren. Als dat niet lukt, moeten er meer dwingende maatregelen worden genomen. Kan de Kamer worden geïnformeerd over wat er met de €100 mln. uit het paasakkoord gebeurt? Op het lijstje van succesfactoren voor het vmbo staan het welbevinden van de kinderen op school, de kwaliteit van de docenten en de kwaliteit van de schoolstandaarden hoog genoteerd. Wat gebeurt er als de inspectie constateert dat de kwaliteit op die punten te laag is? Wordt er dan meteen actie ondernomen. De leerlingen van beroepsgerichte leerwegen moeten allerlei praktijkvakken volgen in voorbereiding op het mbo. In het actieplan is gepleit voor een meesterproef die kan worden gebruikt om te laten zien wat er op het vmbo is geleerd. Wat is het oordeel van de minister hierover? Wat is het effect van het zorgaanbod en komt de zorg op de juiste plaats terecht? Het is van belang dat meer leerlingen voor een technische opleiding kiezen. Er wordt gewerkt aan een herontwerp om de instroom te bevorderen. Blijft dit prioriteit houden?
De heer Balemans (VVD) merkt op dat de VVD-fractie in september 2004 haar visie op het vmbo heeft gepresenteerd in de notitie «Oog voor ongekend talent». Daar stonden zeven punten voor verbetering in. Op de nota werd verdeeld gereageerd. De negatieve reacties waren voor een deel gebaseerd op een enorme behoefte van rust in het onderwijsveld. Men wilde wachten tot na de evaluatie in 2007. Dat is begrijpelijk, maar niet verstandig. Scholen nemen soms initiatieven voor verbeteringen. Zij hebben steun nodig van de Tweede Kamer om ervoor te zorgen dat barrières en blokkades van mogelijkheden tot verbetering daadwerkelijk worden weggenomen. Voor het ontwikkelen van de talenten van de leerlingen is het belangrijk om eventuele belemmeringen in de structuur en in de wet- en regelgeving aan te pakken.
Het is fantastisch dat ook de fracties van de PvdA, de SP en het CDA en de minister een notitie hebben gepresenteerd over het vmbo. Uit een analyse van al deze stukken komt op zich een heel positief beeld. De wensen van de fracties en de minister met betrekking tot verbetering gaan redelijk in dezelfde richting. Het tijdpad dat in de notitie van de minister is gegeven, zou op bepaalde punten kunnen worden verkort. Er komt nu wel heel veel na 2008.
Het vmbo is de grootste onderwijsvernieuwer binnen het onderwijsstelsel. De grootste problemen liggen op een aantal terreinen, namelijk voortijdige schooluitval, praktijkgericht onderwijs, aandacht voor leer- en gedragsproblemen, de examens, het personeel, de aansluiting op het mbo en het positie van het bedrijfsleven in het beroepsonderwijs. Er verlaten vele duizenden leerlingen per jaar voortijdig het mbo. De minister wil dat in 2008 alle vmbo-scholen inzicht hebben in de voortijdige school-
uitval en ook een ambitie en een aanpak hebben geformuleerd om deze terug te dringen en inzichtelijk te maken. 2008 is nog heel ver weg. Hoe moeilijk is het voor een school om te zien wie er weg is en waar die leerling uithangt? Kan dat niet sneller?
In de notitie wordt niet gesproken over de groep van 16- tot 23-jarigen die het mbo verlaten zonder startkwalificaties en later in de problemen komen. Dit heeft niet direct met het vmbo te maken, maar er is wel een heel duidelijk verband. Hiervoor is aandacht gevraagd in de motieVerhagen c.s. die bij de algemene beschouwingen is ingediend. Op welke termijn kan de uitvoering van deze motie op dat punt worden verwacht? Dit moet op korte termijn gebeuren.
Het vmbo moet niet helemaal op de schop, maar er moet wel durf zijn om te veranderen als de structuur in de weg zit. In de VVD-notitie wordt aandacht gevraagd voor de vernieuwing van het onderwijsprogramma, de examinering, de afschaffing van de maximale stageduur, uitbreiding van de ruimte voor praktijkgericht onderwijs en het afschaffen van de gemengde leerweg. De vernieuwing van de onderwijsprogramma’s en de examinering zijn in de notitie van de minister wat mager uitgewerkt. Het lijkt erop alsof deze ook na de horizon van 2008 verdwijnen. Er moet wel al in 2006 duidelijkheid zijn over de beroepsgerichte leerweg. Waarom is dat in deze kabinetsperiode niet mogelijk voor alle leerwegen? Er moet vanaf 2006 duidelijkheid zijn over de licenties op sectorniveau en vanaf 2008/2009 voor het vbo-niveau. De minister zegt dat hiervoor aanpassing van de regelgeving nodig is. Moet dat drie jaar duren? De indruk bestaat dat de ROC’s onvoldoende gebruik maken van de doorstroomregeling vmbo-mbo. Leerlingen worden daardoor soms in het mbo op een lager niveau geplaatst dan op waar zij op grond van hun diploma recht op hebben. Dat is risicomijdend gedrag. Staat het belang van de leerling voorop of dat van de instelling? Leerlingen moet de ruimte worden geboden. Zij hebben de mogelijkheid om in het traject een stapje naar beneden te doen als dat nodig is. Wat gaat de minister doen op dat terrein?
In de notitie van de VVD-fractie is een lans gebroken voor ruimte voor praktijkgericht onderwijs in de beroepsgerichte en de theoretische leerwegen. In de nota wordt gepleit voor afschaffing van de gemengde leerweg. Daarbij wordt echter wel gezegd dat de theoretische leerweg een praktijkgerichte component moet krijgen in de vorm van bijvoorbeeld stages. Als de theoretische leerweg straks een praktijkcomponent krijgt, is het de vraag of het verschil tussen de theoretische leerweg en de gemengde leerweg nog groot genoeg is om deze twee zelfstandige leerwegen te handhaven.
Het idee om een aparte lerarenopleiding voor het vmbo op te zetten, is op zich positief. Blijkbaar ontbreekt er iets aan de huidige lerarenopleidingen. Dat kan worden opgelost via een specialisatie binnen de bestaande lerarenopleiding. Er kan ook een aparte opleiding worden opgezet, maar het gevaar daarvan is dat leraren later niet meer kunnen overstappen naar een andere schoolsoort. Het bedrijfsleven klaagt dat leerlingen die met een diploma van school af komen niet voldoende zijn toegerust om meteen aan de slag te gaan en dat zij vaak nog een jarenlange opleiding binnen het bedrijf nodig hebben. Welke mogelijkheden ziet de minister om het bedrijfsleven beter te betrekken bij de programmering van het onderwijs?
In de gegevensoverdracht van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs zitten belemmeringen als gevolg van de Wet op de persoonsgegevens waardoor niet automatisch alle gegevens en dossiers van kinderen mogen worden overgeheveld. Juist bij kinderen met leeren gedragsproblemen kan het handig zijn dat de leraren daar op voorhand van op de hoogte zijn zodat zij zich kunnen voorbereiden op de manier waarop zij met die kinderen moeten omgaan.
Mevrouw Vergeer (SP) vindt dat de minister met de notitie «Vmbo: het betere werk», de evaluatie van de werktrajecten en aandacht voor leerlingen met gedragsproblemen een goede weg is ingeslagen. De geluiden uit het veld zijn positief. De voorgestelde organisatorische en inhoudelijke wijzigingen komen ook tegemoet aan de wensen die uit het SP-onderzoek «Het vmbo verdient beter» uit het najaar van 2003 naar voren kwamen. Het voorstel om de theoretische basisvorming af te schaffen en om recht te doen aan de kwaliteiten van de leerlingen door meer in de praktijk te leren, is goed voor het zelfrespect van leerlingen. Daarvoor moeten assistenten kunnen worden ingezet in de basisberoepsgerichte leerweg en moet er gewerkt worden met kernteams. Er moet een doorgaande leerlijn zijn tot zeker ROC-1 of -2. Het is goed dat de minister heeft gezegd dat er reboundvoorzieningen en duizend extra plaatsen in het zmok moeten komen, met name voor de leerlingen met gedragsproblemen. Het is ook van belang dat zorgleerlingen met cognitieve, sociale en emotionele problemen in kleine groepen kunnen worden opgevangen of zelfs op aparte zorglocaties. Het is goed dat de indicatie voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wat minder rigide is gemaakt en dat er flexibele examenmomenten zijn. Kan erop worden gerekend dat deze plaatsen snel worden gerealiseerd? De plannen zijn goed, maar zij vragen veel inzet van de toch al belaste docenten. Er is onvoldoende formatieruimte om de docenten bij te scholen en om hen tijd te geven om de nieuwe onderbouw handen en voeten te geven. De omschakeling van klassikaal onderwijs naar onderwijs in kleine groepen en de integratie van theorie en praktijk vraagt veel van docenten. Op sommige punten is de minister te vrijblijvend, bijvoorbeeld op het terrein van de samenwerking tussen het primair onderwijs en het vmbo en die tussen het vmbo en het ROC. Het mag wel, maar het hoeft niet. De programmatische en pedagogisch-didactische afstemming moeten goed zijn om uitval bij de overstap naar vervolgonderwijs te voorkomen. Van de aansluiting zou een deugdelijkheidseis moeten worden gemaakt. De taalachterstand waarmee sommige leerlingen van het vmbo afkomen, is ook een punt van zorg. ROC’s besteden daar te weinig aandacht aan. Hoe moet dit worden aangepakt?
Er zijn problemen om voldoende stageplaatsen te vinden voor leerlingen van het vmbo. Het voorstel van de heer Mosterd om in bepaalde gevallen gemotiveerd af te wijken van de eis dat leerlingen stage lopen bij een erkend leerbedrijf, is goed. In de brief «leerbanen» van MKB Nederland van 21 juni 2005 staat dat vmbo-leerlingen die examen hebben gedaan tijdens hun diploma-uitreiking een leerbaangarantie krijgen. Wat betekent dit? Kunnen leerlingen zich hierop beroepen?
Er zijn goede indicatiecriteria, maar dat wil niet zeggen dat er een goed handelingsplan komt voor kinderen die zijn geïndiceerd voor het leerwegondersteunend onderwijs. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat er handelingsplannen worden gemaakt? Er wordt al jaren gezegd dat er een sluitend netwerk rond scholen moet komen. De Operatie Jong is begin 2003 gestart en moet in 2007 zijn afgerond. Waarom moet dat zo lang duren? De minister zou overleggen met de minister van Justitie over het voorstel om een landelijk expertisecentrum mentoring in te richten dat zich richt op mentoring door oud-leerlingen. Heeft dit overleg al plaatsgevonden? De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie heeft in een VAO over de weerbaarheid van moslimjongeren toegezegd dat zij zou overleggen met de minister van OCW over een motie over de rol van consultatiebureaus, leerplichtambtenaren, leraren, mentoren en ouders. Heeft dat al plaatsgevonden? De examens mogen flexibel zijn in tijd. De vrijgekomen tijd moet echter wel zinvol worden ingevuld. Er moet ook flexibiliteit in niveaus per vak mogelijk zijn, zoals vroeger de keuze tussen het C- en D-niveau bestond.
Het dreigende lerarentekort per 2007 hangt bij het vmbo ook samen met de zwaarte van het schooltype. De verschillen tussen vmbo’s zijn opmer-
kelijk. Scholen krijgen toch dezelfde middelen van de minister. Er zijn extra middelen naar het vmbo gegaan, zowel structureel als incidenteel. Kan de Kamer een schriftelijk overzicht krijgen van de extra’s die naar het vmbo zijn gegaan? Wat is de analyse van de grote verschillen tussen scholen? Voor de nieuwbouw en inrichting van praktijklokalen is € 100 mln. beschikbaar gesteld in het paasakkoord. Volgens kenners is dat € 300 mln. te weinig. Hoe wordt die € 100 mln. verdeeld? Er moet geen aparte lerarenopleiding komen voor het vmbo. Er moet een specialisatie worden aangeboden binnen de huidige opleidingen zodat het beroep breed wordt gehouden.
Mevrouw Kraneveldt (LPF) merkt op dat de vorming van het vmbo de grootste onderwijshervormingsoperatie is geweest die de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden. De notitie van de minister is een stap op de goede weg. De belangrijkste verbetering is dat scholen vanaf augustus 2005 meer mogelijkheden hebben om vanaf het eerste jaar praktijk- en beroepsgerichte vakken aan te bieden. Hoeveel ruimte hebben scholen daadwerkelijk in het curriculum? Vinden er verschuivingen plaats doordat er minder theoretische vakken op het lesrooster staan of moeten scholen de meer praktische onderdelen in het bestaande lesprogramma stoppen? Op welke wijze wordt het theoretische deel van de opleiding verkleind? Vernieuwingen in het vmbo en het mbo moeten beter op elkaar worden afgestemd. Er zal worden geëxperimenteerd met het ontwikkelen van een doorlopende leerlijn. In de brief staat ook dat de betrokkenheid van het bedrijfsleven moet worden vergroot en dat de lerarenopleidingen hun curriculum moeten aanpassen. Worden bij de experimenten al de vier genoemde partijen betrokken in plaats van alleen de vmbo- en mbo-instellingen? Als dat niet het geval is, moet de minister ervoor zorgen dat dit gebeurt? Is de minister ook bereid om de aansluiting tussen vmbo en mbo vorm te geven in doorstroomcontracten waarin verplichtingen en afspraken zijn vastgelegd? Op welke termijn zal het onderwijssysteem zo sluitend zijn dat nauwkeurig kan worden nagegaan waar en wanneer in het traject leerlingen uitvallen? Wat gaan mbo’s doen om leerlingen in het vmbo goede studievoorlichting te geven zodat jongeren een meer gemotiveerde en beter onderbouwde keuze kunnen maken? Wat vindt de minister van de suggestie van MKB Nederland om loopbaanbegeleiders in te zetten?
In de brief wordt geconstateerd dat niet alle leerlingen die van het vmbo doorstromen naar het mbo op het geëigende niveau op het ROC worden geplaatst. Toch wordt de ambitie uitgesproken om de regelgeving zo aan te passen dat een passend niveau voor de leerling kan worden gegarandeerd. In de brief ontbreekt een analyse van de oorzaken van deze mismatching. Op welke wijze wordt de regelgeving aangepast zodat de garantie kan worden gegeven?
De doelstelling is om het vmbo beter te laten aansluiten op het vervolgonderwijs en het bedrijfsleven. Daarnaast is de doelstelling dat iedere leerling een eindstreep moet halen die tot zijn vermogen behoort. Hoeveel maatwerk moet in het systeem worden aangebracht? Het vmbo-diploma moet immers ergens voor staan. Het imagoprobleem dat het vmbo ook in het bedrijfsleven heeft, zal alleen ten goede veranderen als bij werkgevers het gevoel groeit dat een vmbo-diploma een bepaalde waarde heeft. Hoe wordt dat in overeenstemming gebracht met het maatwerk en de examinering? Kan de minister garanderen dat het systeem niet voortdurend aangepast zal worden aan de zwakste leerlingen? In de brief staat dat er duizend extra zmok-plaatsen en reboundvoorzieningen worden gecreëerd voor leerlingen die echt niet te handhaven zijn. Is er sprake van overeenstemming tussen de uitvoeringsregie van scholen en de bestuurlijke regie van gemeenten?
De komende jaren zal een lerarentekort ontstaan en dat zal het vmbo ook voelen. Welk specifiek beleid wordt ontwikkeld om meer gekwalificeerde
en gemotiveerde docenten voor vmbo-klassen te krijgen? Is het mogelijk om WAO’ers weer voor de klas te halen? Wat is te bereiken met zij-instroom? Dit zijn juist voor het vmbo uitgelezen routes waarlangs mensen met ervaring op het vakgebied een bijdrage kunnen leveren. Denkt de minister aan een bonussysteem voor mensen die les willen geven aan het vmbo? Overlegt zij met de minister van SZW over de inzet van mensen die na een WAO-herkeuring weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt worden verklaard? De LPF-fractie is geen expliciete voorstander van een aparte lerarenopleiding voor het vmbo. Op lerarenopleidingen zou een vmbo-module kunnen worden gegeven. Het diploma van de lerarenopleiding moet geschikt zijn om overal aan de slag te kunnen.
Mevrouw Lambrechts (D66) vindt dat het vmbo sterker moet worden gepositioneerd en dat alles op alles moet worden gezet om het te optimaliseren en verbeteren. Er moeten geen grote structuurwijzigingen plaatsvinden, maar verbeteringen van de huidige structuur langs de lijnen van flexibilisering, maatwerk en differentiatie in niveaus. Er moet meer ruimte komen voor de scholen zelf en tegelijkertijd moeten het niveau en de kwaliteit worden bewaakt door het handhaven van de examens. Het vmbo moet niet alleen worden gepositioneerd voor onderwijs voor leerlingen die problemen hebben, maar ook als onderwijs voor kinderen met bijzondere talenten. Er zou kunnen worden gedacht aan bijzondere stages, beurzen en prijzen en talentenklassen om te laten zien dat het onderwijs voor talenten is. Als dit sterker wordt ontwikkeld, zal het vmbo aantrekkelijker worden.
Het is goed dat er meer ruimte komt voor praktijkgericht onderwijs. Er is te lang op twee gedachten gehinkt. De praktische vorming leed onder het brede pakket theorie dat in de opleiding zat. Er moet worden geïnvesteerd in de relatie tussen scholen en het bedrijfsleven. Bedrijven moeten niet alleen worden gebruikt om stageplaatsen te leveren. Waarom hebben scholen bedrijven niet geïnformeerd dat de dag voor het vmbo op een ongelukkig tijdstip was gepland? Er is de laatste tijd veel aandacht geweest voor leerlingen met gedragsproblemen en schooluitvallers. Het geld voor het leerwegondersteunend onderwijs bij vmbo-scholen wordt soms jaren opgepot. Heeft de minister de scholen hier inmiddels op aangesproken en worden de middelen ingezet voor het doel waarvoor zij zijn verstrekt?
De dubbelkwalificatie voor havo en mbo moet gehandhaafd blijven. Leerlingen moeten de mogelijkheid blijven houden om door te stromen naar het havo. In het rapport van het LAKS (Landelijk Aktie Komitee Scholieren) staat dat er slechte voorlichting en begeleiding wordt gegeven op het vmbo, zowel over beroepsoriëntatie en loopbaanbegeleiding als over de mogelijkheden om door te stromen naar het havo. Dat is een slechte zaak. Kan de minister met de scholen spreken over het rapport van het LAKS? Het aanbieden van meer praktijkgerichte vakken in de theoretische leerweg hoeft niet strijdig te zijn met de mogelijkheid om te kunnen doorstromen naar het havo.
In principe moet ernaar worden gestreefd dat leerlingen met een vmbo-diploma doorstromen naar het mbo. Het is goed dat er pilots worden gehouden met doorstroom van leerlingen zonder vmbo-diploma naar het mbo. Er moet echter voor worden gewaakt dat kinderen te makkelijk kunnen doorstromen naar het ROC. De kans dat zij in het mbo uitvallen is erg groot. De uitval op het vmbo is groot, maar de uitval in de eerste jaren van het mbo is nog groter. Daar waar de ruimte wordt geboden om zonder diploma door te stromen, moeten harde afspraken worden gemaakt met het ROC. De ROC’s moeten zich committeren. Er is gezegd dat de € 100 mln. die is uitgetrokken voor huisvesting onvoldoende is. Er zijn echter al gemeenten en schoolbesturen die zich bereid hebben verklaard om er geld bij te leggen. Zo kan van die € 100 mln. wel € 200 tot € 250 mln. worden gemaakt. Hoe kan ervoor worden gezorgd
dat degenen die deze bereidheid hebben getoond zich aan die afspraak gecommitteerd weten zodat de verbetering in huisvesting snel kunnen worden gerealiseerd? De D66-fractie vindt dat er specialisatiemogelijkheden voor het vmbo moeten worden gecreëerd binnen de bestaande lerarenopleidingen. Op sommige pabo’s is de kwaliteit onvoldoende om goed onderwijs in het basisonderwijs te garanderen. Dat geldt dan ook voor het vmbo. Er wordt geen groot probleem opgelost door huidige pabo-docenten les te laten geven in het vmbo. Ook die leraren moeten worden bijgeschoold tot een niveau waarop de kwaliteit van het onderwijs kan worden gegarandeerd.
Mevrouw Hamer (PvdA) merkt op dat de PvdA-fractie in april 2004 een boekje heeft uitgegeven onder de titel «Lang leve het vmbo». Dat gebeurde in een context van een aantal overleggen in de Kamer waarin weinig goeds over het vmbo werd gemeld. Uit werkbezoeken bleek dat het beeld van het vmbo heel anders was dan uit verslagen en krantenberichten naar voren kwam. Uit de plannen van de verschillende fracties blijkt dat dit beeld inmiddels is veranderd. Er kan nu verder worden gewerkt aan verbeteringen. Die verbeteringen zijn nodig, dat blijkt ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer dat is toegespitst op de zorg-leerlingen in het vmbo.
Het voorstel van de minister is goed en het moet snel worden uitgevoerd. Er zijn echter nog enkele urgentie kwesties waarover nog knopen moeten worden doorgehakt. De minister heeft via het paasakkoord € 100 mln. gekregen. Klopt het dat dit alleen aan huisvesting mag worden besteed? Het budget per school is relatief laag, dus wat is de effectiviteit van dit bedrag? De organisaties hebben gezegd dat het bedrag van € 100 mln. alleen niet voldoende is en dat dit uiteindelijk hoger moet worden. Heeft de minister een meerjareninvesteringsplan in haar achterhoofd? Een andere knoop die moet worden doorgehakt ligt op het gebied van de theoretische en de gemengde leerweg. Er lijkt steeds meer steun te zijn voor uitbreiding van de theoretische leerweg met een praktijk- of beroepsgericht vak. Dat hoeft de doorstroming naar het havo overigens niet in de weg te staan. De twee verschillende leerwegen kunnen op zich blijven bestaan als de theoretische leerweg maar beroepsgerichter wordt. De meeste leerlingen die de theoretische leerweg hebben gevolgd, gaan naar het mbo. Zelfs als zij een tussenstap naar het havo maken, komen zij meestal alsnog op het mbo terecht. Daarom is het logisch om hen daarop voor te bereiden, zeker omdat er veel schooluitval is in de onderbouw van het mbo.
Een ander punt betreft de flexibilisering van de niveaus zodat leerlingen zich niet hoeven te richten op het vak waar zij het minst goed in zijn, maar zich vooral kunnen richten op vakken waar zij goed in zijn. Is daar beweging in te vinden? Een belangrijk punt is dat er een vloeiende overgang is van het vmbo naar het mbo, maar ook van de basisschool naar het vmbo. Uit de enquête van het LAKS bleek dat veel kinderen op de verkeerde plek terechtkomen en dat er op basisscholen nog veel negatieve voorlichting wordt gegeven over het vmbo. Wat wil de minister doen om ervoor te zorgen dat de voorbereiding op het vmbo in het basisonderwijs wordt verbeterd?
Er zijn de afgelopen weken verschillende schriftelijke vragen gesteld over de stages. De heer Mosterd sprak over een «stagegarantie». Als iemand moet worden verplicht, is dat toch het bedrijfsleven. Kan worden onderzocht hoe kan worden bewerkstelligd dat bedrijven het vanzelfsprekend vinden om leerwerkplaatsen aan te bieden? Het moet onderdeel worden van het systeem. In het boekje van de PvdA-fractie is dat de «praktijkplicht» genoemd. Bedrijven moeten door de overheid worden gestimuleerd om stageplaatsen aan te bieden en moet hen daar ook op aanspreken. De overheid moet zelf ook stageplaatsen aanbieden. Uit rapporten blijkt dat er nog steeds sprake is van discriminatie op de
arbeidsmarkt. Allochtone jongeren hebben moeite om een stageplaats te vinden. De ministers van OCW en SZW moeten het bedrijfsleven en de overheden als werkgever daar actiever op aanspreken. Vroeger kregen bedrijven bepaalde fiscale aftrekposten als zij stageplaatsen aanboden. Die zijn door dit kabinet afgeschaft. Wellicht kan een aantal van die vergoedingen opnieuw worden ingevoerd.
De algemene opvatting is dat er twee gelijkwaardige leerroutes zijn in het voortgezet onderwijs, namelijk het algemeen voortgezet onderwijs en het beroepsonderwijs. Het is merkwaardig dat voor de tweede leerroute een opleiding bestaat die een afleiding is van de eerste, terwijl het beroepsonderwijs groter in omvang is. Daarom moeten er eigen bekwaamheidseisen komen voor het vmbo en het mbo. Daar heeft de PvdA-fractie bij de behandeling van de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO) voor gepleit. De minister heeft gezegd dat het platform met voorstellen op dit terrein zou komen. Nu blijkt dat de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL) niet op die lijn zit en dit allemaal niet nodig vindt. Kan de minister dat weerspreken en toezeggen dat die bekwaamheidseisen er komen? Als die bekwaamheidseisen er zijn, wordt conform de Wet BIO de structuur van de opleiding volgend op de bekwaamheidseis. De verdere inrichting van de opleidingen is een kwestie van organisatie. Twee gelijkwaardige routes vragen om twee gelijkwaardige opleidingen. Er is grote behoefte aan investeringen in de didactiek van het beroepsonderwijs. Wellicht kan er op een universiteit of hbo een bijzondere leerstoel voor de didactiek van het beroepsonderwijs worden ingesteld.
MKB Nederland en VNO/NCW hebben buitengewoon interessante suggesties gedaan over de aansluiting van de kwalificatiestructuur van de bovenbouw van het vmbo op die van het mbo. Daardoor ontstaat een structuur waar het bedrijfsleven in betrokken is. Het MKB heeft ook interessante voorstellen gedaan op het terrein van doorstroomcontracten en het leren solliciteren. Wat gaat de minister met dat advies doen? Kan de minister ook reageren op het rapport van het LAKS, waarin onder andere staat dat veel leerlingen uitvallen vanwege de kosten van het onderwijs? De keuzebegeleiding en voorlichting op basisscholen en vmbo’s moeten worden verbeterd. Kan de minister iets zeggen over de positie van ouders? Wanneer komen de voorstellen over de «leerwerkplicht» of de «diplomaplicht»? Kan de minister alvast een tipje van de sluier oplichten? De eerder door de Kamer gestimuleerde werktrajecten zijn een groot succes geworden en de minister zegt dat deze moeten worden uitgebreid naar de andere routes. Zij wil het maximum van 60 uur stage uit de wet halen. Wat heeft het afschaffen van deze bepaling voor consequenties voor de verhouding tussen theorie en praktijk? Wordt er dan een nieuwe norm vastgelegd of worden er richtlijnen opgesteld? Er wordt veel verwezen naar het vrijgeven van licenties voor de sectoren. Als die licenties worden vrijgegeven en afhankelijk worden gemaakt van het onderlinge overleg tussen scholen, kunnen scholen het ook oneens worden. Dat kan verlammend werken. Wie moet uiteindelijk de knoop doorhakken in de regio in dat geval?
De heer Van der Vlies (SGP) zegt dat hij de volgende aandachtspunten heeft: de analyse van de Algemene Rekenkamer, het niet op orde zijn van de zorgstructuur, het toezicht op bovenschoolse verbanden en de toezeggingen van de minister over verbeteringen. Het stelsel moet niet op de schop, maar er moeten verbeteringen worden gerealiseerd. De vraag is of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn om een definitieve en duurzame kwaliteitsslag te maken ter wille van de leerlingen. De praktijkcomponent speelt daar een belangrijke rol in. Daarnaast moet er aandacht zijn voor de deskundigheid van de leraren en de lerarenopleidingen.
Het antwoord van de minister
De minister vindt dat er veel overeenkomsten zijn tussen de verschillende plannen die zijn gepresenteerd door haarzelf en de fracties. Het streven is om meer praktijkvakken op te nemen in de onder- en bovenbouw van het vmbo. Scholen moeten ruimte en tijd krijgen om meer maatwerkopties te onderzoeken en in te voeren. Dat leidt tot een ander soort regelgeving en ook tot verschillen tussen scholen. Vernieuwing moet worden gestimuleerd via planprocedures, ook waar het gaat om intra- en intersectorale programma’s. Na de zomer zal een adviesgroep van start gaan met het nader uitwerken van een aantal punten. In de notitie is uitwerking gegeven aan de wensen van het onderwijsveld, namelijk uitbreiding van het praktijkdeel, de vernieuwing van de onderwijsprogramma’s en de examens en de mogelijkheid om te experimenteren met geïntegreerde onderwijsprogramma’s van vmbo en mbo. Het is van belang dat er een vmbo-afsluiting is. Als leerlingen zonder vmbo-diploma op het mbo worden toegelaten, moet het ROC garanderen dat het deze houdt totdat zij daar hun diploma halen. In de tien experimenten wordt wat ruimte gelaten voor dit soort zaken. Het veld steunt de plannen. Scholen moeten de tijd worden gegeven om deze veranderingen door te voeren. De trajecten waarvoor de Kamer en de regering verantwoordelijk zijn, moeten worden versneld waar dat mogelijk is. Daar zal in de uitwerking naar worden gekeken. Scholen hebben tijd nodig, ook omdat een andere manier van werken een omslag in mentaliteit vraagt. In de notitie is een aantal zaken bij elkaar gebracht. Daarnaast staan er vijf nieuwe onderdelen in. De nieuwe elementen zijn het aanbieden van meer praktijkvakken in onder- en bovenbouw, de regionale programma’s en het maatwerk, de flexibilisering van de examens, de verplichte doorstroming en de € 100 mln. Er was terechte kritiek op de oriëntatiedag van leerbedrijven. Dit was een initiatief van de Taskforce Jeugdwerkloosheid en vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven Colo in nauwe samenwerking met de Vereniging van Schooldecanen. Het is jammer dat deze kans niet benut is. Er moet voor worden gezorgd dat dit initiatief de volgende keer op een andere manier wordt opgepakt. Het is niet wenselijk om ontheffing te verlenen voor het werken met niet-geaccrediteerde leerbedrijven. De accreditatie is voor de leerlingen, zeker voor de zwakkere, een bescherming. Van de bedrijven waar vmbo-leerlingen stage lopen, is 80% geaccrediteerd en valt 20% onder een tijdelijke ontheffingsregeling. Die regeling verloopt in augustus 2005. Voor de assistentenopleiding in het vmbo werkt ruim 60% van de scholen met geaccrediteerde leerbedrijven. Er zal contact worden opgenomen met het kenniscentrum over dit onderwerp. De vraag is op welke manier kan worden gegarandeerd dat leerlingen een stageplaats krijgen. Er is een probleem bij de overgang van vmbo naar mbo. Uit het plan van MKB Nederland blijkt dat er meer stageplaatsen voor het vmbo zijn dan er leerwerktrajecten zijn. De stages op het vmbo vormen geen probleem, maar die voor het mbo wel.
Er zal contact worden opgenomen met MKB Nederland over het voorstel inzake een leerbaangarantie. Er is al eerder gevraagd of simulatieplaatsen kunnen worden geaccrediteerd zodat zij als vervanging te kunnen dienen voor een leerwerkovereenkomst. Dat blijkt lastig te zijn. Leerbedrijven in scholen kunnen soms wel worden geaccrediteerd. Er moet worden onderzocht hoe moet worden omgegaan met de problemen die allochtone jongeren ondervinden bij het vinden van een stageplaats zonder dat er allerlei wettelijke verplichtingen in het leven worden geroepen. Dit probleem moet niet onder de mat worden geveegd. Er is gesproken over het schrappen van de maximale stageduur van 60 uur. Dat biedt de scholen in elk geval de gelegenheid om meer praktijkgericht onderwijs aan te bieden. De eindtermen in het centraal examen worden gehandhaafd. De vraag is of er een nieuw maximum aantal uren moet worden
vastgesteld. De minister overweegt om dat niet te doen en hoort graag of de Kamer dit voorstel steunt. Uitbreiding van de stage heeft geen gevolgen voor het theoretische gehalte van het vmbo. In een overleg over leerlinggebonden financiering is al uitgebreid gesproken over leerlingen met gedragsproblemen. Er is afgesproken dat in september zal worden teruggekomen op de herijking van de zorg-structuur. In september zal de Kamer ook nader worden geïnformeerd over de afstemming van de indicaties. In het kader van de Operatie Jong wordt een inventarisatie gemaakt. Er is een aantal dingen ondernomen om meer inzicht te krijgen in de besteding van de zorgmiddelen. De Stuurgroep Kwaliteit van leerling-zorg in vmbo en praktijkonderwijs is begonnen met een zelfevaluatieprogramma waar 135 scholen aan meedoen. Dat evaluatieprogramma geeft aan waar de scholen extra accenten moeten leggen, ook met betrekking tot de financiële verantwoording. Eenzelfde programma zal worden ontwikkeld voor de samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs. Met het platform voor samenwerkingsverbanden in het voortgezet onderwijs is gesproken over een betere verantwoording van de inkomsten, de uitgaven en de effecten van de zorggelden. Het platform ontwikkelt een format dat alle samenwerkingsverbanden kunnen gebruiken. In het kader van de herijking zal worden onderzocht hoe het met het handelingsplan zit. Er zitten 26 000 leerlingen in het praktijkonderwijs. Dat past in de prognose die is gemaakt. Het is van belang dat de leerlingen die in dit onderwijs terechtkomen ook passen binnen de prognose. Er zal worden bekeken hoe inzicht kan worden gekregen in de samenstelling van de leerlingenpopulatie. Over de ruimere licenties is advies gevraagd aan de adviesgroep vmbo. Aan de hand van dit advies kunnen de kaders worden bepaald. De meesterproef als afsluiting van het vmbo is een optie, maar het veld is er niet eenduidig over. Een deel ziet het als een mogelijkheid in de schoolexamens. Dat is een goed idee. Een andere groep wil het breder opzetten en een derde groep vindt dat het huidige examensysteem voldoet en een betere garantie op rechtsgelijkheid biedt. Dit onderwerp is opgenomen bij de examendiscussie vmbo in relatie tot de programmering. Scholen hebben de mogelijkheid om de meesterproef op te nemen in het schoolexamen en daar zouden zij gebruik van moeten maken. In de gecombineerde theorie- en praktijkexamens doen de leerlingen eigenlijk een soort meesterproef.
De flexibilisering van examens mag niet leiden tot niveauverlaging. Er kan in tijd, vorm en plaats worden geflexibiliseerd, maar niet op eindtermen. Als er wordt geflexibiliseerd in tijd moet de garantie er zijn dat het vervolgonderwijs de leerling eerder kan en wil opnemen. Bij de examens kunnen geen vakken worden afgesloten op een lager niveau omdat dan de leerwegenstructuur moet worden vervangen. Binnen het huidige systeem kunnen wel vakken op een hoger niveau worden afgesloten. Er is juist gekozen voor de leerwegen omdat het commentaar vanuit het bedrijfsleven was dat het zo onhelder was als er op twee of drie verschillende niveaus examens werden afgelegd en leerlingen één diploma kregen. Daardoor was de waarde van het diploma niet duidelijk. De leerling krijgt het diploma van het laagste niveau waarop examen is gedaan, ook als dat maar één vak is. Op de cijferlijst kan worden vermeld welke vakken op een hoger niveau zijn afgesloten.
De aansluiting van het vmbo op het mbo moet worden verbeterd. Er zal volgend jaar een aantal zaken in gang worden gezet. De platforms van leraren beroepsgerichte vakken stemmen de huidige programma’s af op die in het mbo. De didactische werkvormen worden uitgewisseld. Via de stuurgroep zorg worden acties ondernomen rondom de warme overdracht. Samen met de ROC’s en de BVE-raad zijn expertmeetings georganiseerd om in beeld te brengen hoe de afstemming beter en structureler kan worden georganiseerd. De positie van de vmbo-docenten bij het herontwerp mbo wordt verbeterd. Het herontwerp mbo moet aansluiten
op hetgeen in het vmbo gebeurt. De tien pilotprojecten op dit terrein zijn gebonden aan een aantal voorwaarden. Men moet aangeven wat men wil bereiken in het project. In de pilots moeten ROC’s deelnemen aan de doorlopende leerlijn. ROC’s hebben er alle belang bij dat de leerlijnen aansluiten, want in de eerste twee jaren van het mbo vindt veel voortijdige schooluitval plaats. De adviesgroep vmbo is betrokken bij de beoordeling van de pilots.
Mevrouw Kraneveldt vroeg hoe het komt dat leerlingen niet op het juiste mbo-niveau instromen. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de beroeps opleidende leerweg (bol) en de beroeps begeleidende leerweg (bbl) in het mbo. Bij de bol heeft het te laag instromen vooral te maken met het ontbreken van vervolgopleidingen op niveau 3 en 4. Bij de bbl blijkt dat veel bedrijven eerstejaars leerlingen geen stageplaatsen willen aanbieden op niveau 3 of 4. De doorstroomregeling vmbo-mbo en de Wet Educatie en Beroepsonderwijs zullen gelijk worden getrokken. Daardoor wordt voor alle betrokkenen duidelijk waar een leerling recht op heeft. Leerlingen blijven de mogelijkheid houden om ervoor te kiezen om de vervolgopleiding op een lager niveau te volgen. De mbo’s kunnen dan ook nog steeds met goede argumenten leerlingen weigeren op een hoger niveau. Het is van belang dat het gat in de wet wordt gedicht. Het stroomlijnen heeft invloed op het calculerende gedrag van ROC’s omdat de lagere plaatsing nu geld oplevert en straks niet meer. De dubbelkwalificatie van vmbo-leerlingen voor mbo en havo blijft bestaan. Uit het onderwijsverslag van de inspectie over 2003/2004 blijkt dat de doorstroming vanuit de gemengde en de theoretische leerwegen naar het havo sinds 2003 weer stijgt.
Er is een aantal vragen gesteld over de tien experimenten. De beleidsregel verschijnt rond de zomer. De criteria moeten nog worden vastgesteld. Een van de randvoorwaarden is samenwerking tussen het vmbo, het mbo, de kenniscentra en het bedrijfsleven. Zij moeten een traject ontwikkelen voor de integratie van de leerlijn binnen vernieuwende experimenten. De beoogde resultaten zijn vermindering van de vroegtijdige schooluitval, vergroting van de motivatie van leerlingen, maatwerk voor individuele leerlingen, verkorting van de leerroutes, verbetering van de doorstroming, het realiseren van een integraal programma met vernieuwde eindtermen en het vergroten van de betrokkenheid van het bedrijfsleven en het beroepsnabije onderwijs. Uit de voorstellen moet op te maken zijn hoe men deze resultaten wil halen. De randvoorwaarden zijn dat het voorstel moet passen in de lijn die is uitgezet en in het bestaande onderwijsconcept. Daarnaast moeten er zaken inzitten als een samenwerkingsovereenkomst met relevante partners en handhaving van de diplomering vmbo. Examens kunnen worden ingezet als een alternatieve manier van kwaliteitsborging. Er moet helderheid zijn over de verantwoordelijkheden van de bekostiging. De zwakke groepen moeten worden meegenomen in het voorstel. De voorstellen moeten uitvoerbaar en overdraagbaar zijn. Er werd gevraagd hoe het bedrijfsleven beter bij de inhoud van de opleidingen kan worden betrokken. Dat kan via meer duale trajecten in andere leerwegen dan de bbl, via opdrachten die samen met het bedrijfsleven worden geformuleerd en in de toekomst via regionale programmering waardoor het regionale bedrijfsleven daadwerkelijk kan worden betrokken bij de inhoud van de opleiding. Het is wel te hopen dat de bedrijven voor dit soort zaken personen afvaardigen die weten waar het over gaat, dus mensen van de werkvloer. In het plan van MKB Nederland staan voorstellen over loopbaanbegeleiders en doorstroomcontracten. Loopbegeleiding is nodig. Daar is ook extra geld voor uitgetrokken. Scholen moeten zelf bepalen hoe zij dit gaan doen. Het is van belang dat de doorgaande leerlijn helder wordt en dat de doorstroming wordt verbeterd. Voor het voorschrijven van doorstroomcontracten zijn echter nieuwe regels nodig waardoor de administratieve lastendruk hoger wordt. Dat is geen goed idee. Er moeten afspraken worden gemaakt in de regio en er
moeten voldoende leerbanen zijn voor leerlingen van het vmbo en het mbo. Er zal contact worden opgenomen met MKB Nederland over de reikwijdte van de toezegging.
De meerderheid van de woordvoerders heeft gezegd dat er geen aparte lerarenopleiding voor het vmbo of het beroepsonderwijs hoeft te worden opgezet, maar dat er binnen de bestaande opleidingen wel specialisatiemogelijkheden moeten komen. Er worden bekwaamheidseisen voor de functie van leraar voortgezet onderwijs en BVE opgesteld. Het platform voor beroepen in het onderwijs komt eind dit jaar met een advies over het vmbo. De inhoud van dat advies is dus nog niet bekend. Als het advies er is, zal er verder over worden gesproken. Er wordt nog geen aparte set bekwaamheidseisen opgesteld voor leraren in het vmbo. Er wordt een brief geschreven over de lerarenopleidingen. Daarin zit geen voorstel in voor een aparte lerarenopleiding voor het vmbo. In die brief wordt wel ingegaan op een aantal zaken dat betrekking heeft op de kwaliteit van de opleidingen. Binnen de structuur die in de brief wordt voorgesteld, is het mogelijk om het advies van het platform te verwerken. De brief zal begin juli aan de Kamer worden gezonden. Als de inspectie constateert dat de kwaliteit van docenten op een school onvoldoende is, worden in overleg met de directie en het bestuur verbeterpunten opgesteld en termijnen afgesproken waarbinnen de verbeterpunten gerealiseerd moeten zijn. Daarna wordt zo nodig een tweede onderzoek gedaan en in het ergste geval vindt opschorting van de bekostiging plaats. Er kan worden onderzocht of onderwijspersoneel dat in de WAO zit opnieuw kan worden ingezet, maar het is de vraag of deze inzet soelaas biedt. Er zal op worden teruggekomen in het kader van het Programma Onderwijspersoneel. Bij het paasakkoord is € 100 mln. uitgetrokken voor het onderwijs in twee tranches, € 50 mln. in 2006 en € 50 mln. in 2007. Hiermee moeten knelpunten in de huisvesting en de inrichting van lokalen voor praktijkgericht onderwijs worden opgelost. De huisvesting en de inrichting van het vmbo en het praktijkonderwijs moeten worden verbeterd als onderdeel van de maatregelen uit de vmbo-notitie. Er is dus een impuls voor uitgaven voor huisvesting en inrichting via co-financiering. Deze middelen moeten als een vliegwiel worden gebruikt waardoor er met de € 100 mln. meer geld kan worden gegenereerd. Gemeenten zijn niet de enige co-financiers. Scholen en het bedrijfsleven kunnen ook bijdragen. Het geld moet zo worden besteed dat eigen initiatief wordt beloond. Dit zou kunnen worden gerealiseerd door een tendersysteem. Dit voorstel moet nog worden goedgekeurd door de ministerraad.
Er is voorgesteld om de gemende leerweg en de theoretische leerweg samen te voegen tot een theoretische leerweg met een beroepsgericht vak. Scholen die een licentie voor beide leerwegen hebben, combineren die opleidingen meestal al. De groep wordt dan alleen gesplitst voor het beroepsgerichte vak. De examens voor de algemene vakken zijn gelijk, alleen het diploma heeft een andere titel. Scholen met alleen een licentie voor de theoretische leerweg hebben de vrijheid om een extra beroepsgericht vak aan te bieden, maar zij zijn niet verplicht om dit te doen. Er zal wel worden bevorderd dat de theoretische leerweg wordt uitgebreid met een beroepsgericht vak. Als de leerwegen worden samengevoegd, wordt het vmbo gewijzigd en is er dus sprake van een stelselwijziging. De vier leerwegen bieden routes voor maatwerk. Er is geen reden om de theoretische leerweg af te schaffen. Alle scholen met een dubbele licentie die een theoretische leerweg aanbieden, kunnen ook een gemengde leerweg aanbieden en andersom.
De Tweede Kamer ontvangt voor de zomer een eerste uitwerking van de motie-Verhagen c.s. over de leerwerkplicht. Hierin zal worden aangegeven wat er gebeurt, welke punten nog vragen oproepen en wat zonder wetswijziging kan worden gerealiseerd. De heer Balemans vroeg over er problemen zijn met het de privacywetgeving bij de overdracht van dossiers van leerlingen van het primair onderwijs naar het voortgezet
onderwijs. Alle gegevens mogen worden overgedragen, mits dit het belang van de leerlingen niet schaadt. Dit geldt ook voor gegevens die nodig zijn voor indicatie. Via het digitale overdrachtssysteem worden problemen voorkomen. Als er toch nog belemmeringen zijn, hoort de minister dat graag. De Kamer heeft al een overzicht van de middelen voor het vmbo en wat daarmee gebeurt. Dat staat in het jaarverslag en in de begroting.
Er moet goede voorlichting worden gegeven over het vmbo, ook over de leerlingen die in de bovenkant van het vmbo hun talenten benutten. De platforms van docenten in beroepsgerichte vakken in het vmbo hebben voorlichtingsmateriaal gemaakt voor groep acht waaruit duidelijk wordt dat de vmbo goed is. De Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs heeft een vervolg gemaakt op de film «See Yourself» waarmee het zelfbeeld van de leerling kan worden versterkt. Er zijn ook voorlichtingspakketten beschikbaar voor basisscholen. De sites over het vmbo worden goed bezocht. Via Kennisnet kunnen ouders en leerlingen steeds meer kennis nemen van vmbo-onderwerpen. Er wordt volgend jaar een prijs uitgeloofd voor het beste studiehuis. Er zou iets soortgelijks voor het vmbo kunnen worden gedaan. De Vereniging van Schooldecanen is een proefproject gestart om meer inzicht gegeven in bepaalde beroepen, als aanvulling op praktische sectororiëntatie. Het onderzoek van het LAKS is aan alle vmbo-scholen gestuurd. Het LAKS geeft op aanvraag ook een toelichting op het rapport. Het voorbeeld dat erin staat van een leerling die vroegtijdig is gestopt vanwege de kosten van het onderwijs is een incident. Als het vaker voorkomt, moet worden ingegrepen. Er zijn echter nog geen signalen dat dit het geval is.
Er is begin juni overleg geweest tussen het ministerie en de Leerling-Ouderkamer over het bevorderen van de invloed van ouders. De conclusie in de Leerling-Ouderkamer was dat dit zich niet leent voor centrale sturing, maar dat wel kan worden gestimuleerd dat goede voorbeelden worden uitgewisseld. Er wordt gewerkt aan versterking van de medezeggenschap in het onderwijs. De ouderorganisaties en de KPC Groep hebben een project opgezet met ouderpanels in het vmbo. Daarin is ouderparticipatie een onderdeel van kwaliteitszorg. Er zijn verschillende mentorprogramma’s. Sommige scholen werken met oudere leerlingen die jongere leerlingen coachen. Andere scholen zetten pabo-studenten in om jongere leerlingen te coachen of laten hbo’ers leerbanen zoeken voor vmbo’ers en mbo’ers. Forum heeft ook een projectvoorstel ingediend over begeleiding en coaching. De minister wil onderzoeken of er een expertisecentrum moet worden opgezet. Het praktijkonderwijs is bedoeld voor leerlingen die niet in staat zijn om een vmbo-diploma te halen. Deze leerlingen zijn enorm divers in capaciteiten en mogelijkheden. Zij krijgen geen diploma omdat er geen uniforme kwaliteit kan worden gegarandeerd. Er kunnen geen centrale examens worden afgenomen. Deze leerlingen kan wel een getuigschrift of een portfolio worden gegeven na afloop van de opleiding.
Nadere gedachtewisseling
De heer Mosterd (CDA) wil de minister de ruimte geven om geen maximum stageduur vast te stellen voor de stage. Het bepalen van de omvang van de stage kan aan de scholen worden overgelaten.
De heer Balemans (VVD) is voor de afschaffing van het maximum van 60 uur stage en vindt dat er geen nieuw plafond hoeft te worden vastgesteld.
Mevrouw Vergeer (PvdA) vindt dat er wel een minimum aan het aantal uren stage moet worden gesteld. Zij vindt het niet nodig om een plafond in te stellen, tenzij de onderwijstijd in gevaar dreigt te komen.
Mevrouw Lambrechts (D66) vraagt de minister om een voorstel waarin een evenwichtige verdeling is opgenomen van onderwijs en praktijk. Zij kan nu geen maximum aangeven.
Mevrouw Hamer (PvdA) heeft begrepen dat de minister geen nieuw maximum wil vaststellen voor stages. Het is de vraag het vaststellen een minimum nodig is. Dat is er immers nu ook niet. Het aantal uren stage moet hoger zijn dan 60 uur. De begrenzing zit in het feit dat scholen de eindtermen moeten halen.
De heer Van der Vlies (SGP) vindt dat er geen nieuw maximum vastgesteld hoeft te worden, maar dat er moet worden onderzocht hoe omvang van de stage past binnen de gestelde voorwaarden.
De minister concludeert dat er geen nieuw maximum hoeft te worden vastgesteld. Het besluit waarin het aantal uren is vastgelegd, moet worden gewijzigd. Dit besluit wordt voorgehangen, dus kan de Kamer er nog naar kijken. De omvang van de stage wordt begrensd door de kerndoelen en het examen dat moet worden gehaald.
De minister gaat door met hetgeen is afgesproken. Zij zal op een aantal punten nog terugkomen.
De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Cornielje
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, De Kler