Lijst van vragen en antwoorden over de notitie 'Vmbo, het betere werk' - VMBO - Hoofdinhoud
Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 30079 - VMBO.
Inhoudsopgave
Officiële titel | VMBO; Lijst van vragen en antwoorden over de notitie 'Vmbo, het betere werk' |
---|---|
Documentdatum | 09-06-2005 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST87524 |
Kenmerk | 30079, nr. 2 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Commissie(s) | Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2004–2005
30 079
VMBO
Nr. 2
LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 9 juni 2005
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de volgende vragen ter beantwoording voorgelegd over de brief van de minister en de daarbij behorende notitie «Vmbo, het betere werk» van 11 april 2005 (Kamerstuk 30 079, nr. 1). De staatssecretaris heeft deze vragen beantwoord bij brief van 9 juni 2005. De vragen en antwoorden zijn hieronder afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Cornielje
Adjunct-griffier van de commissie, Jaspers
1 Samenstelling:
Leden: Van de Camp (CDA), Cornielje (VVD), voorzitter, Lambrechts (D66), Hamer (PvdA), Van Bommel (SP) , Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Blok (VVD), Balemans (VVD), Slob(CU), Vergeer (SP), Tichelaar (PvdA), Joldersma (CDA), De Vries (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Eski (CDA), Smeets (PvdA), ondervoorzitter, Eijsink (PvdA), Leerdam (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Kraneveldt (LPF), Hermans (LPF), Van Dam (PvdA), Visser (VVD), Azough (GL) en Roefs (PvdA).
Plv. leden; Ferrier (CDA), Rijpstra (VVD), Bakker (D66), Bussemaker (PvdA), vacature SP, Tonkens (GL), Brinkel (CDA), Hirsi Ali (VVD), Örgü (VVD), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Dijksma (PvdA), Hessels (CDA), Sterk (CDA), Atsma (CDA), Van Bochove (CDA), Van Hijum (CDA), Verbeet (PvdA), Arib (PvdA), Stuurman (PvdA), De Krom (VVD), Varela (LPF), Nawijn (LPF), Adelmund (PvdA), Aptroot (VVD), Halsema (GL) en Kalsbeek (PvdA).
1
Heeftuenig zicht op alle uitstroom vanuit het vmbo van de laatste vijf jaar? Zo ja, kuntude Kamer daarover informeren? Zo neen, bentuvan plan een en ander vanaf nu bij te houden?
Neen, niet zonder meer. Zoals eerder in diverse overleggen gemeld is het afhankelijk van welke definitie wordt aangehouden bij uitstroom.
Tussentijdse uitstroom: leerlingen verlaten aan het eind van het 3e leerjaar of begin 4e leerjaar ongediplomeerd het vmbo. In de jaren 2001 tot en met 2003 schommelt het percentage rond de 6,95 van het aantal leerlingen in de leerjaren 3 en 4. Een deel van deze leerlingen stroomt in bij de mbo-1 opleidingen (assistent-opleidingen). Na een correctie van dit gegeven bedraagt de feitelijke uitval rond de 4%.
Gediplomeerde uitstroom: In de afgelopen jaren behaalt 95% van de examenkandidaten een diploma.
Na invoering van het onderwijsnummer in alle sectoren is een betere uitstroomanalyse te maken.
2
Hoe is de verhouding van deze notitie met deregulering in het onderwijs
en/of vermindering van de regeldruk?
Uitgangspunt van de maatregelen in deze notitie is een forse vergroting van de keuzevrijheid van de scholen. Scholen bepalen in de regio het onderwijsaanbod en de programmering. Aan de hand van enkele nieuwe kaderbepalingen wordt bezien welke overige regelingen kunnen vervallen.
3
Is het waar dat de voorstellen al eerder in de Kamer aan de orde zijn
gekomen? Welke nieuwe voorstellen worden er nu gedaan?
In Koers VO hebik u de hoofdlijnen van het beleid geschetst. Nu zijn enkele prioriteiten nader benoemd en qua richting verder ingevuld.
4
Waarom spreektunu alleen over «gedrags- en leerproblemen», terwijl u in uw zesde voortgangsrapportage Leerlinggebonden Financiering (LGF)1 aangaf dat er onvoldoende plaatsen zijn binnen het zmok onderwijs voor hoogbegaafde leerlingen en voor leerlingen met een vorm van autisme?
Zowel in de Koersgesprekken als bij de trajecten rond veiligheid is door de scholen gevraagd prioriteit te geven aan een voorziening voor gedrags-moeilijke leerlingen in het vmbo. Dit is gedaan via de reboundvoorziening. In mijn brief van 29 april 2005 (PO/Z&O/2005/19 371) « Uitwerkingsnotitie Korte termijn aanpak zorgstelsel funderend onderwijs» hebik de bredere insteek aan u gemeld.
5
Wanneeruspreekt over zorgleerlingen betreft dit dan de leerlingen in het Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO)? Zo ja, wat is de reden dat u de term LWOO niet gebruikt in uw plan?
Er is bewust voor gekozen niet alleen te spreken over leerlingen met een lwoo-indicatie. Scholen hanteren het begrip zorgleerling breder. Hieronder rekenen zij alle leerlingen die een vorm van zorg nodig hebben.
Kamerstuk 27 729, nr. 76.
Aanbiedingsbrief van de minister
6
Met welke organisaties en sleutelfiguren is er voor gekozen om aan vijf
thema’s prioriteit te geven?
Allereerst is met een grote vertegenwoordiging van besturenbonden, vakbonden, schoolmanagers VO, landelijk werkverband PRO, AOC en ouderorganisaties gesproken over de meest urgente problemen. Daaruit is de selectie van de vijf prioriteiten bepaald. Vervolgens zijn deze en de oplossingsrichting voorgelegd aan een groep van sleutelfiguren in het vmbo. Het betreft hier enkele schoolbestuurders en enkele directeuren. Hiernaast is bij vier scholen gesproken met leraren.
De uitkomsten zijn voorgelegd aan wederom het afstemmingsoverleg en vertegenwoordigers namens sociale partners.
7
Hoe zal de notitie «vmbo het betere werk» samen met het veld nadere
invulling krijgen?
Er zal een adviesgroep worden ingericht, met mensen vanuit het veld, die in overleg met betrokkenen uit het scholenveld, het bedrijfsleven, gemeenten e.d. zal adviseren over de nadere invulling van de notitie. Zo snel en efficiënt mogelijk, maar met kwaliteit en draagvlak als uitgangspunt.
8
Onderkentudat de richting van de plannen gesteund wordt, maar dat daarbij telkens wordt aangegeven dat voor uitvoering méér extra geld nodig is? Waarom is daarvoor geen aandacht in de notitie?
Ik ben inderdaad verheugd te kunnen vaststellen dat de richting van de plannen gesteund wordt. Ik hebna het verschijnen van de notitie natuurlijk gezien dat een aantal partijen aangeven dat naar hun mening extra geld nodig is.
In de notie zelf is wel degelijk aandacht voor extra middelen. Zo wordt bijvoorbeeld aangegeven dat er 100 miljoen euro extra wordt geïnvesteerd voor huisvesting en inrichting praktijkvoorzieningen met name voor het vmbo.
In deze kabinetsperiode is en wordt door mij op diverse thema’s extra geïnvesteerd in het vmbo. Meer middelen zijn op dit moment niet beschikbaar.
Rapport, introductie
9
Kunnen naar analogie van de situatie in Duitsland leerwerktrajecten en stages aan scholen, ondernemingenen (semi-)overheidsinstellingen bij wet worden opgelegd?
In Duitsland verschilt de onderwijswetgeving per deelstaat en het komt voor dat beroepsstages verplicht worden opgelegd.
Op zich is het natuurlijk mogelijk om scholen in het voortgezet onderwijs via de onderwijswetgeving tot leerwerktrajecten en stages te verplichten. In principe kan ook aan bedrijfsleven en (semi)overheidsinstellingen een dergelijke plicht worden opgelegd.
Die kant wil ik echter niet op. Ik denk dat het beter is om professionals in de scholen ruimte te bieden om contextrijk, aan de praktijk gerelateerd onderwijs aan te bieden. Ook bedrijven en (semi)overheidsinstellingen moeten naar mijn mening zelf kiezen voor het aanbieden van mogelijkheden voor leerwerktrajecten en stages. Zij doen dat ook, zo blijkt, op diverse gronden. Zowel ideële motieven spelen een rol, zoals het bieden van kansen aan jongeren als welbegrepen eigen belang, zoals het zorgen voor voldoende interesse en instroom in de bedrijfstak of het eigen bedrijf.
Wel is het natuurlijk zo dat ik het aanbieden van stages en leerwerktrajecten bevorder. Door afspraken met het bedrijfsleven (MKB-10 000 banenplan) en door het faciliteren van de verspreiding van informatie en goede voorbeelden onder de scholen. Ook voor de rijksoverheid zijn afspraken gemaakt in verband met het aanbieden van stages.
10
Welke buiten de school opgedane kennis en competenties bedoelt u?
Heeft deuvoorbeelden uit de praktijk?
Hiermee wordt bedoeld de kennis en competenties die leerlingen opdoen bij hun hobby’s, vrijetijdsbanen e.d. De school heeft minder dan vroeger een monopolie op het opdoen van kennis en competenties. Scholen geven ook zelf aan dat het belangrijk is om beter in te spelen op wat kinderen buiten de school leren en daarmee in het schoolprogramma rekening te houden. Daardoor wordt het onderwijs betekenisvoller en meer op maat. Ook de verbinding tussen stages en de rest van het programma kan worden verbeterd. Veel scholen werken hier al aan, bijvoorbeeld in het kader van de heroriëntatie op de pedagogiek en didactiek voor het beroepsonderwijs.
Een voorbeeld uit de praktijk is dat het een school opviel dat leerlingen die op school gedragsproblemen vertoonden zich in hun bijbaan in een supermarkt moeiteloos aanpasten aan de daar gangbare normen en goede prestaties leverden.
Gezamenlijk met de leerlingen werd bekeken waarom competenties die ze in hun bijbaan wel hadden op school niet werden gebruikt en wat zowel de school als de leerlingen daarvan konden leren.
11
Hoe wiltude mentaliteitsverandering bewerkstelligen en hoeveel tijd zal
dat kosten?
Een mentaliteitsverandering is meestal een zaak van lange adem, maar in dat proces kan gestadig voortgang worden geboekt. Ik bevorder dit bijvoorbeeld door het project JONG, de verspreiding van goede voorbeelden van samenwerking en vooral wat die samenwerking oplevert, en het wegnemen van belemmeringen voor samenwerking.
12
Wat bedoeltualsuspreekt van een gedeeltelijke oplossing van de problemen van vmbo’s in de grote steden door middel van betere samenwerking? Welke partijen zullen bij deze samenwerking betrokken worden en hoe wordt die samenwerking vormgegeven?
Ik bedoel daarmee dat een betere samenwerking tussen de school en het netwerk van organisaties om de school heen het mogelijk zal maken om leerlingen die extra zorg en begeleiding nodig hebben beter te bedienen. Hierdoor kunnen problemen eerder worden gesignaleerd, kan worden
voorkomen dat problemen verergeren en kan adequater en efficiënter worden ingegrepen als dat nodig is.
De partijen die bij de samenwerking worden betrokken verschillen per gemeente of regio. Het gaat dan om alle door hen relevant geachte partijen, bijv. jeugdzorg, Halt, welzijnswerk etc. De samenwerkingsvorm kan eveneens per gemeente of regio verschillen.
13
Wat bedoeltumet de aansluiting van de onderbouw op het vervolgonderwijs? Welk vervolgonderwijs wordt hier bedoeld?
In de onderbouw wordt de basis gelegd voor persoonlijk, maatschappelijk en beroepsmatig functioneren van alle jongeren. Daarmee wordt voortgebouwd op de bovenbouw van het primair onderwijs en voorbereid op de vervolgtrajecten in de verschillende schoolsoorten in het voortgezet onderwijs. Jongeren vervolgen hun onderwijsloopbaan na de onderbouw in de verschillende programma’s (leerwegen, sectoren en in havo/vwo profielen) in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs.
14
Wie moet er beter met wie samenwerken om tot een oplossing te komen
voor het vmbo?
Het is belangrijk dat er een goede samenwerking is tussen de school en de omgeving van de school. Er zijn dan tal van partijen waarmee (in meer of minder mate intensief) samengewerkt moet worden. Voor leerlingen die extra zorg of begeleiding nodig hebben is dat bijv. de jeugdzorg, voor leerlingen die stagelopen is dat bijv. het bedrijfsleven, voor een goed doorlopende leerlijn zijn dat de ROC’s waarnaar de leerlingen van de school doorstromen.
15
Wanneer kuntude Kamer precies informeren over de uitkomsten van het
interdepartementaal beleidsonderzoek vmbo?
Zodra ik het rapport ontvangen heben van de inhoud kennis heb genomen.
Ik verwacht dat het rapport rond eind juni of begin juli gereed zal zijn.
16
Welke streefcijfers/ concrete doelstellingen horen bij de verbeterpunten
van het vmbo? Wanneer is het «goed»?
Het is goed als de gewenste richting in 2008 zichtbaar is in de vmbo-scholen. Dit betekent dat elke school dan de nieuwe mogelijkheden op zijn eigen manier en passend bij de eigen situatie heeft ingevuld. Ik wil daarnaast in overleg met scholen en hun organisaties bereiken dat in 2008 elke vmbo-school niet alleen inzicht heeft in de voortijdige schooluitval, maar ook een ambitie en aanpak heeft geformuleerd om deze terug te dringen en daarvan de resultaten kan laten zien. Het liefst in samenwerking met het ROC en andere partners in de regio.
17
Is het waar dat onder «het belang van het vmbo» wordt gesteld dat het vmbo via praktijkgericht onderwijs hoofd en handen wil verbinden? Wordt hier ook de theoretische leerweg onder begrepen?
Ja, door meer contextrijk, meer aan de praktijk gerelateerd onderwijs wordt dit onderwijs betekenisvoller, zo wordt ook door leerlingen aangegeven. Dit geldt ook voor de theoretische leerweg. Wel is het zo dat de invulling per leerweg en leerlingengroep zal verschillen.
18
Zijn de voorstellen dieudoet om de voortijdige schooluitval te bestrijden voldoende? Zietueen oplossing in de leerwerkplicht of de diplomaplicht voor jongeren tot 23 jaar? Zo neen, waarom niet?
Over de uitwerking van de motie Verhagen betreffende de leerwerk-verplichting ontvangt de Kamer nog een aparte brief. De gedachtevorming over de leerwerkverplichting heeft betrekking op jongeren die het onderwijs al hebben verlaten. De maatregelen in de notitie hebben betrekking op het voorkomen van voortijdig schoolverlaten binnen het VMBO. In die zin zie ik een eventuele leerwerkverplichting niet als instrument binnen het preventieve beleid in het VMBO.
Meer ruimte voor praktijkgericht onderwijs
19
Kuntueen nauwkeurige definitie geven van onderwijs op maat?
Dat is lastig omdat dat natuurlijk per situatie en leerling zal verschillen. In zijn algemeenheid zijn naar mijn mening vooral de volgende zaken kenmerkend voor onderwijs op maat. In de eerste plaats dat zoveel mogelijk aangesloten wordt bij de leervragen van de leerling en wat hij/zij al kan. En dat het onderwijs zoveel mogelijk aansluit bij de leerstijl van de leerling. Hetzelfde geldt voor de begeleiding die een leerling nodig heeft.
20
Is er gekozen voor een centrale uitwerking van de globale kerndoelen in
onderwijsprogramma’s? Zoneen, waarom niet?
Maatwerk moet per definitie op schoolniveau (kunnen) worden geboden. Aansprekend en bij leerlingen passend onderwijs is niet centraal te regelen en daarom leg ik de uiteindelijke verantwoordelijkheid hiervoor bij de basis: bij leraren en andere professionals in en om de school. Zíj komen immers iedere dag met de leerlingen in aanraking en kunnen onderwijsprogramma’s realiseren die aansluiten bij de verschillen tussen leerlingen. De overheid moet ervoor zorgen dat het scholen mogelijk is om maatwerk te leveren. De omvang en de formulering van de voorgestelde kerndoelen stellen leraren in staat om vanuit hun professionaliteit maatwerk te bieden en de richtinggevende kerndoelen te vertalen in concrete onderwijsprogramma’s.
21
Hoe zietude bekostiging van het meer praktijkgerichte onderwijs vanaf leerjaar één en twee voor u? Volstaan de extra middelen die het Paasak-koord hiervoor reserveert? Zijn er inmiddels voldoende goede stage- en praktijkplaatsen?
Voor de onderbouw zal het vooral gaan om praktische sectororiëntatie en enkele praktijkuren binnen de school. Hiervoor behoeft de bekostiging niet te worden aangepast. Dit geldt ook voor de bovenbouw.
Wel zullen de scholen de praktijkruimten moeten aanpassen aan deze groep leerlingen binnen de school. Hiervoor zijn de extra Paasakkoord middelen beschikbaar.
Van feitelijke stages en praktijkplaatsen zoals later in de bovenbouw zal geen sprake zijn.
22
Welke regelgeving beperkt de ruimte voor praktijkgericht onderwijs in het
vmbo op dit moment het sterkst?
Uit onderzoek dat net is afgerond blijkt dat er in de regelgeving weinig belemmeringen zijn om meer praktijkgericht onderwijs aan te bieden. Deze onderzoeken worden deze maand aan Uw Kamer toegezonden.
23
Op welke wijze wordt gesteld dat «contacten van scholen met het bedrijfsleven zullen worden gestimuleerd»?
Dit gebeurt op verschillende manieren, waarvan ik er enkele zal noemen. Bijvoorbeeld door het faciliteren van projecten waarbij het bedrijfsleven partner is en vervolgens de verspreiding van goede voorbeelden. Ook de gezamenlijke organisaties hebben dit onderwerp opgepakt. Verder kan de facilitering van het MKB-leerbanenplan worden genoemd, waar in de regio actief contact gezocht wordt tussen bedrijven en scholen.
24
Kuntuaangeven hoe scholen hebben aangegeven dat zij niet zitten te
wachten op tijdrovende, weinig opleverende structuurdiscussies en
blauwdrukken?
Dit hebben zij breed aangegeven via hun organisaties. Maar ook veel afzonderlijke scholen, directeuren en leraren hebben mij dit in het interactieve totstandkomingstraject van Koers VO laten weten. Bij de totstandkoming van de nu voorliggende vmbo-notitie is dit nog eens bevestigd.
25
Kuntuaangeven welke scholen zodanig zijn ingericht dat er een auto in
de klas past?
Er zijn behoorlijk wat vmbo-scholen met praktijklokalen, waarin een auto of grote machines passen. Ook de extra bekostigingsmogelijkheden voor scholen om de werkplekkenstructuur te bevorderen maken het mogelijk om ruimten moderner en adequater in te richten. De leerlingen van de onderbouw kunnen zo in de diverse praktijklokalen met de diverse afdelingen en sectoren kennismaken. Mochten zij daarover niet beschikken, dan kan natuurlijk bij een naburig vmbo of ROC worden gekeken.
U moet zich hierbij natuurlijk niet een klaslokaal als waar vroeger een theorievak werd gegeven voorstellen.
Meer aandacht voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen
26
Hoeveel scholen kunnen er daadwerkelijk voor kiezen om zorgleerlingen
op een aparte locatie onderwijs aan te bieden?
Zorggeïndiceerde leerlingen kunnen alleen – met recht op zorgbekostiging – worden opgevangen op een vestiging met een licentie lwoo. Van de 350 vmbo-scholen beschikken 300 vestigingen over een dergelijke licentie. Een klein aantal hiervan is overgangsrechtelijk aangewezen als nevenvestiging zorg. Hier mogen geen leerlingen worden geplaatst die niet-geïndiceerd zijn.
27
Wordt de samenwerking tussen scholen voor regulier en speciaal (basis)
onderwijs gestimuleerd om oplossingen voor probleemleerlingen te
vinden?
Zoals in de uitwerkingsnotitie «korte termijn aanpak zorgstelsel funderend onderwijs», die op 29 april jl. aan de Tweede Kamer is gestuurd, is vermeld staat het begrip samenwerken centraal waar het gaat om de aanpak van de gedragsproblematiek. Aangegeven is dat langs twee lijnen wordt gewerkt aan de structurele verbetering van de samenwerkingsrelaties tussen de verschillende voorzieningen: binnen het project Jong waar het gaat om de samenwerking van het onderwijs met andere sectoren en binnen de herijking van de zorg waar het gaat om de organisatie van de voorzieningen binnen het onderwijs zelf. Samenwerking van betrokken partijen is bovendien als bekostigingsvoorwaarde gesteld bij de toekenning van de reboundvoorzieningen en de 1000 extra plaatsen.
28
Welk verband zietutussen onderwijs voor zorgleerlingen op aparte locaties en maatwerk?
Vooral in het praktijkonderwijs is het onderwijs sterk op de individuele leerlingen gericht. In de regelgeving is voorgeschreven dat er voor iedere leerling een individueel ontwikkelingsplan beschikbaar moet zijn. Dit vormt de basis van de onderwijsloopbaan van de leerling. Maatwerk is hier volstrekt niet gebonden aan aparte locaties, het maakt een integrerend onderdeel uit van het pedagogisch-didactisch concept van het praktijkonderwijs.
Het bieden van maatwerk in het leerwegondersteunend onderwijs in een school voor vmbo is sterk afhankelijk van het beleid dat de schoolleiding in deze voert. Dit is minder gebonden aan de locatie waar het leerwegondersteunend wordt gevestigd. Met name de organisatie van de zorg is bepalend voor het slagen van meer maatwerkgericht onderwijs.
29
Is er voldoende aandacht voor de diversiteit binnen de groep zorg-leerlingen? Waaruit blijkt dat?
De aandacht voor de diversiteit binnen de groep zorgleerlingen is reëel in het onderwijs aanwezig. Het veld houdt op eigen initiatief een Stuurgroep «kwaliteit van de leerlingenzorg vmbo/pro» in stand om kwaliteit van de zorg te verbeteren. Aandacht voor het tegemoet komen aan individuele verschillen maakt onderdeel uit van het werkplan van de Stuurgroep. Scholen zijn vrij in de keuzes van zorg juist om in te kunnen spelen op die diversiteit.
30
Voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen komen er 1000 extra zmok-plaatsen. Kuntuaangeven hoe aan het aantal van 1000 plaatsen is gekomen? Is dit voldoende om alle zeer moeilijk opvoedbare kinderen op te vangen?
In de uitwerkingsnotitie korte termijn aanpak zorgstelsel funderend onderwijs, die op 29 april jl. aan de Tweede Kamer is gestuurd, is al aangegeven dat extra capaciteit als zodanig geen garantie is voor een structurele oplossing van problemen bij de opvang van leerlingen met gedragsproblematiek. Wanneer reguliere scholen voor basis- en voortgezet onderwijs eerder gaan verwijzen in de verwachting dat er door de uitbreiding voor de verwezen leerlingen een plek zal zijn kan de deze extra capaciteit
wel vollopen, zeker wanneer scholen niet samenwerken. Ook de verblijfsduur is een belangrijke factor: als leerlingen niet teruggeplaatst worden, neemt deze verblijfsduur toe waardoor de extra capaciteit ook snel uitgeput raakt. Een sluitende aanpak binnen het onderwijs voor leerlingen met gedragsproblemen moet erop gericht zijn om deze leerlingen zoveel mogelijk een plaats te laten houden binnen de reguliere scholen. En als dat niet kan om dan bij plaatsing in een speciale voorziening te werken aan terugplaatsing binnen het reguliere onderwijs. Daarmee zijn de leerlingen zelf gediend en op die manier komen de speciale voorzieningen voor meer leerlingen beschikbaar.
31
Hoeveel reboundvoorzieningenworden gerealiseerd? Vallen deze voorzieningen onder de genoemde 1000 zmok-plaatsen?
Zoals ik hebaangegeven in het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingendat ik op 19 mei 2004 aan Uw Kamer hebaangeboden (2003–2004, 29 240, nr. 5) kunnen er met de structureel beschikbare middelen voor de reboundvoorzieningen 1 500 plaatsen worden gecreëerd. Omdat een leerling doorgaans enkele maanden van een dergelijke plek gebruik maakt, kunnen op jaarbasis ongeveer 4 500 leerlingen worden opgevangen. In hoeveel voorzieningen deze plaatsen worden gerealiseerd, wordt bepaald door de samenwerkingsverbanden VO. Zij zijn immers verantwoordelijk voor de realisatie en uitvoering van de reboundvoorzieningen.
De reboundvoorzieningen en de 1 000 extra Zmok-plaatsen zijn twee verschillende dingen. Nadere informatie hierover kunt u vinden in het hierboven genoemde plan van aanpak veiligheid. Rond de zomer zal ik u nader informeren over de uitvoering ervan
32
Betreffen de 1000 zmok-plaatsen dezelfde als genoemd in uw brief met betrekking tot «Veiligheid op school, plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen»?1
Ja.
33
Welke lange termijn visie ligt ten grondslag aan het besluit van 1000 extra plaatsen en hoeveel extra plaatsen denktumogelijk voor de komende jaren nodig te hebben? Op welke scholen zitten deze 1000 leerlingen nu?
De verruiming van de plaatsingsmogelijkheden in het ZMOK is voorgesteld in het plan van aanpak veiligheid. Aanleiding hiervoor was dat een deel van de leerlingen met ernstige gedragsproblematiek niet in aanmerking komt voor een indicatie cluster 4 omdat zij niet aan de indicatie-criteria voldoen (er is geen sprake van een geclassificeerde stoornis die zich niet alleen in het onderwijs manifesteert maar ook in de vrijetijdsbesteding en thuis). Echter, binnen de reguliere school leidt het onhanteerbare gedrag tot ontwrichting van het onderwijs. Om aan deze situatie iets te doen, wordt binnen de REC’s cluster 4 een voorziening getroffen in de vorm van de extra zmok plaatsen. Zoals in antwoord op vraag 27 is aangegeven geldt een samenwerkingsverplichting bij de toekenning van de 1000 plaatsen. Op dit moment ben ik nog in overleg met het georganiseerde onderwijsveld en de WEC-raad over de indicatoren op grond waarvan plaatsen worden toegekend. Voor de langere termijn visie wil ik u verwijzen naar de notitie over de herijking van de zorgtrajecten funderend onderwijs die u in september 2005 ontvangt.
Kamerstuk 29 240, nr. 5.
34
Wat wordt bedoeld met de zin «scholen die binnen deze samenwerkingsverbanden afspreken leerlingen opvang te bieden krijgen meer vrijheid om dit te regelen, bijvoorbeeld door ontheffing van plaatsing»? Welke regelgeving belemmert dat nu?
In de huidige infrastructuur hebben besturen in 2000 aangegeven dat bepaalde locaties uitsluitend als zorglocatie zou worden gebruikt. Hiermee is gekozen op deze locatie uitsluitend geïndiceerde leerlingen toe te laten. Nu willen bepaalde scholen in samenwerkingsverbanden deze locatie breder benutten. Dit spant met de huidige voorzieningenplanning.
35
Per wanneer kunnen scholen binnen samenwerkingsverbanden meer vrijheid verwachten om de opvang van leerlingen te organiseren, bijvoorbeeld door ontheffing van plaatsing?
Het voorstel wordt nog dit schooljaar naar de samenwerkingsverbanden gezonden.
Ik verwacht dat interne raadpleging binnen de samenwerkingsverbanden met de scholen leidt tot een besluit om per 1 januari 2006 te starten. Ik zal dit mogelijk maken.
36
Hoeveel extra geld is er totaal beschikbaar gekomen voor leerlingen die
aanvullende zorg nodig hebben?
Er gaat jaarlijks rond de 320 miljoen euro naar de scholen voor de geïndiceerde leerlingen. Daarnaast ontvangen de samenwerkingsverbanden in totaal jaarlijks 30 miljoen euro. Dit budget wordt de komende jaren verhoogd tot 38 miljoen euro.
37
Wat is uw rol in de uitvoering van de jeugdagenda met betrekking tot de
sluitende zorgstructuur op scholen?
In het plan van aanpak zorgstructuren in en rond de school is de ambitie geformuleerd om in 2007 rond scholen een landelijk dekkend zorgnetwerk te realiseren dat voldoet aan bepaalde samenhangende kwaliteitseisen waarbij de aansluiting tussen de externe zorg en de schoolinterne leerlingenzorg wordt versterkt. Zódanig dat vroegtijdige signalering en effectieve interventie voor leerlingen met gedrags- en leerproblemen gewaarborgd is en elke leerling de zorg krijgt die hij of zij nodig heeft. Dit is één van de twaalf thema’s uit de jeugdagenda en wordt uitgevoerd in het kader van Operatie Jong. OCW is trekker van dit thema en voert dit samen met andere departementen, provincies, gemeenten en scholen uit. Ik verwijs hiervoor naar de op 22 november 2004 verstuurde brief aan de Tweede Kamer over de Jeugdagenda (Tweede Kamer 2004–2005, 29 284, nr. 5) en de voortgangsrapportage JONG van 1 juni jongstleden.
38
Is het plaatsen van zorgleerlingen in het reguliere onderwijs nog altijd een
speerpunt in het zorgbeleid?
Ja.
Vernieuwende onderwijsprogramma’s en examinering
39
Kuntuaangeven of de kenniscentra het vmbo nu al bij de vernieuwing van de kwalificatiestructuur betrekken? Zo neen, hoe wiltude doorlopende leerlijn tussen vmbo en mbo dan stimuleren?
De Kenniscentra Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven hebben de wettelijke opdracht bij de ontwikkeling van de nieuwe kwalificatieprofielen afstemming met het voorafgaand onderwijs te verzorgen. Zij bepalen zelf de wijze waarop deze afstemming vorm wordt gegeven. In het algemeen worden paritaire commissies onderwijsveld – bedrijfsleven gevormd waarin VMBO-vertegenwoordigers participeren. Voor vaststelling door de overheid worden de kwalificatieprofielen getoetst door het coördinatiepunt van COLO en door de ACOA. Tot de daartoe te hanteren kwaliteitseisen behoort ook de afstemming met het VMBO. De kwalificatieprofielen zullen gedurende de experimentele periode jaarlijks worden vastgesteld om verbetering op het punt van ondermeer de aansluiting snel te kunnen doorvoeren.
Na vaststelling van de kwalificatieprofielen is het aan de instellingen deze in competentiegerichte opleidingen om te zetten. Het is daarmee ook aan de instellingen om op regionaal niveau afstemming met het VMBO in de regio tot stand te brengen. Uit ondermeer de Impulsmonitor is bekend dat programmatische afstemming in veel regio’s aan de orde is.
40
Kuntuaangeven wat de introductie van het «nieuwe leren» en het competentiegerichte leren nu concreet betekent voor de examinering van de vmbo-opleidingen? Wat gaat er nu precies veranderen en wat betekent dat voor de centrale examens?
Het «nieuwe leren» is een beweging die in allerlei varianten gestalte krijgt in scholen. Scholen geven vorm aan vernieuwing van het onderwijs en ook de examinering op het vmbo beweegt mee. Te denken valt aan het integreren van praktijk en theorie bij de beroepsgerichte vakken (cspe) en bijvoorbeeld de introductie van computertoetsen bij de centrale examinering. Doordat de nieuwe examenvormen flexibeler toegepast kunnen worden, wordt het op den duur mogelijk dat leerlingen examen kunnen doen op een andere momenten als zij daar aan toe zijn.
Het competentiegericht leren krijgt onder meer haar beslag in de aanpassing van de examenprogramma’s van het vmbo, waarbij wordt afgestemd op de competentiegerichte kwalificatiestructuur van het mbo. Het toetsen van deze vernieuwde examenprogramma’s kan ook heel goed binnen een cspe, waarbij wel aandacht zal komen voor de formulering en de beoordeling van de examenopdrachten.
41
Kuntuaangeven hoe de vernieuwing in het mbo en de vernieuwing in het
vmbo op elkaar aansluiten? Hoe wordt deze aansluiting in de praktijk
gegarandeerd?
Bij de aansluiting tussen vmbo en mbo wordt een duidelijke relatie gelegd tussen de inhouden van de vmboprogramma’s en de mbo-programma’s. Dit om te komen tot een doorlopende leerlijn vmbo-mbo. Scholen maken afspraken die leiden tot een goede afstemming zodat leerlingen niet meer in het mbo worden geconfronteerd met leerstof die zij in het vmbo al hebben gekregen. Daarnaast wordt het onderwijs in vmbo en mbo steeds meer bepaald door de ontwikkeling van competenties. Zodoende wordt
een eenduidige aanpak bereikt die ten gunste van de leerlingen zal werken. De Stichting Platforms beroepsgerichte vakken voert hier overleg met de landelijke organen hoe vernieuwingen in het examenprogramma kunnen voorbereiden op de ontwikkelingen die thans plaatsvinden in de kwalificatiestructuur. Verder wordt bij de ontwikkelingen in het vmbo rekening gehouden met de ontwikkelingen in de kwalificatiestructuur van het mbo.
De aansluiting tussen vmbo en mbo werd destijds gestimuleerd door het Actieprogramma vmbo. Ook daarna zijn er stimulansen aan scholen gegeven via de regeling regionale vernieuwingsprojecten om een betere aansluiting tot stand te brengen. Afstemming van competentiegericht onderwijs en aansluiting bij de kwalificatiestructuur zal naar verwachting de aansluiting aanzienlijk bevorderen.
Via de 10 experimenten zal nog zwaarder op deze samenwerking en afstemming worden ingezet.
42
Kunnen de kenniscentra zorgen voor voldoende erkende praktijkplaatsen
voor het vmbo?
Ja, in samenwerking met MKB en andere organisaties zijn op dit moment 8000 leerwerkplekken voor het vmbo beschikbaar. Hiervan worden er tot nu toe 4600 bezet als leerwerktrajecten. Nog deze maand ontvangt u een brief waarin op deze materie nader wordt ingegaan.
Wel zijn er signalen dat in de sector Zorg en Welzijn veel instellingen niet optimaal gebruik wensen te maken van het aanbod aan leerlingen die daar stage willen lopen. Dit kan effect hebben op de motivatie van leerlingen om nog wel in die sector aan de slag te willen.
43
In hoeverre wordt het herschikken van het mbo, waarbij het aantal opleidingen tot eenderde wordt terugbracht, ondersteund door de mbo-scholen en de mbo-studenten? Hoe wordt de aansluiting met vmbo geregeld?
Het herontwerp van de kwalificatiestructuur MBO op basis van competentiegerichte kwalificatieprofielen en het aansluitend herontwerp MBO kunnen op brede steun in het MBO-veld rekenen. Wat betreft de aansluiting op het VMBO-veld verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 39.
44
Hoe wordt de wederzijdse aansluiting tussen de, steeds globalere, vernieuwde programma’s in vmbo en mbo georganiseerd? Hoe zijn de verantwoordelijkheden verdeeld? Hoe wordt dit gegarandeerd?
Zie mijn antwoorden bij de vragen 39 en 41.
45
Wanneer zijn de uitkomsten van het onderzoek van het VO en de ROC’s met betrekking tot de behoefte aan specifieke regio-opleidingen beschikbaar?
Dit zal per regio verschillen. Het hangt tevens af van de samenwerking en de voortvarendheid van de instellingen en het bedrijfsleven. Ik verwacht de eerste meldingen aan het eind van het schooljaar 2005/2006.
46
Kuntumet een praktijkvoorbeeld aangeven wat de verruiming van het
licentiemodel voor een vmbo-school in de praktijk zal betekenen?
Stel een vmbo-school heeft de licenties voor Bouwtechniek en metaal.
In de regio is behoefte aan opgeleide jongeren voor elektrotechniek.
Binnen de afspraken van een regionaal arrangement kan de school nu starten met elektrotechniek.
Hetzelfde zou gelden als deze school een regionale opleiding facilitaire dienstverlening wil starten. Als de scholen binnen het regionale arrangement het eens zijn dan kan die opleiding gestart worden. De school krijgt dan feitelijk een licentie zorg en welzijn erbij.
47
Wanneer zal ook voor de andere drie wegen, naast de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL), worden vastgesteld welke globalisering en vrije ruimte nodig is en welke vakken alleen via een schoolexamen wordenafgenomen?
Als eerste zal voor de basisberoepsgerichte leerweg van het vmbo, samen met het onderwijsveld, bezien worden hoe de verhouding centraal en schoolexamen geoptimaliseerd kan worden. Dit moet begin 2006 helder zijn. Hierna zal verder gekeken worden naar de andere leerwegen.
De globaliseringslag van de examenprogramma’s en het aanbrengen van meer vrije ruimte hierin zal voor alle leerwegen tegelijkertijd worden ingezet, maar voor de basisberoepsgerichte leerweg in ieder geval in 2006 zijn uitgewerkt.
48
Kuntugaranderen dat het niveau van het vmbo-diploma gehandhaafd
blijft bij introductie van nieuwe vormen van examinering? En zo ja, hoe?
Het beheersingsniveau dat in de centrale examens wordt getoetst verandert niet met de introductie van een nieuwe examenvorm. Het niveau van het vmbo-diploma blijft dus in tact.
49
Waaruit blijkt dat de aanpak met competentiegericht onderwijs zoals die
wordt beschreven in de notitie succesvol is? Is daar onderzoek naar
gedaan?
Op dit moment inventariseert SLO alle vormen van competentiegericht onderwijs en de reacties van de scholen. De eerste signalen vanuit de scholen is positief.
50
Wordt de grotere flexibiliteit in tijd voor de vmbo-examens gekoppeld aan de mogelijkheid tot instroom op het moment van het vmbo-examen op het ROC?
De flexibilisering in tijd van de vmbo-eindexamens geeft scholen de mogelijkheid examens binnen een bepaalde periode in te plannen op de eigen school. Zeker in combinatie met maatregelen als een vak afsluiten in het voorlaatste jaar kan dit tijdswinst opleveren voor leerlingen. In eerste instantie moet hier echter gedacht worden aan een periode van enkele weken. Scholen kunnen deze periode aanwenden om in samenwer-
king met de ROC’s, bedrijfsleven en andere partijen in de regio leerlingen alvast mbo-modules aan te bieden, extra stages of verdere loopbaanoriëntatie.
In de pilot meerdere examenmomenten wordt daarnaast gekeken naar de mogelijkheden en knelpunten rond het afsluiten van het voortgezet onderwijs halverwege een schooljaar, ook voor het vmbo. Een van de zaken die hierbij wordt meegenomen is haalbaarheid van vervroegde instroom naar vervolgopleidingen.
Op weg naar vervolgonderwijs
51
Kuntuaangeven hoeveel vmbo-leerlingen uiteindelijk doorstromen van de theoretische leerweg naar de havo? Bentubereid ook deze doorstroommogelijkheid door middelvan maatregelen te stimuleren?
De leerlingstromen van de afgelopen jaren laten zien dat de instroom vanuit de onderbouw naar havo stijgt en de deelname in vmbo-tl daalt.
Ook de doorstroom van vmbo-tl naar havo is gestegen (van 9,5 naar 13,4%).
Stimuleringsmaatregelen zijn niet nodig.
52
Klopt het dat uit de praktijk signalen komen dat niet alle vmbo-leerlingen op het mbo op het geëigende niveau worden geplaatst? Kuntudit nader toelichten? Is er een voorbeeld van leerlingen die uit de Kaderberoepsgerichte leerweg (KBL) geplaatst mogen worden in niveau4ROC en dit veelal moeilijk aankunnen?
Ja er zijn signalen dat niet alle vmbo-leerlingen binnen de ROC in een opleiding worden geplaatst die past bij de afgelegde leerweg. Hiervoor kunnen meerdere redenen spelen bijvoorbeeld het niet beschikbaar zijn van niveau 3 opleidingen (bijvoorbeeld de bouw) of de beoordeling van de ROC. De WEB biedt die ruimte voor de niveau 3 en 4 opleidingen. CINOP onderzoekt de instroom van het 1e en 2e cohort. Per separate brief ontvangt u nog deze maand de conclusies.
53
Is er voorlichting voor vmbo-scholieren georganiseerd over de rechten op
doorstroom die zij hebben?
Ja, via de schooldecanen worden de leerlingen geïnformeerd. Voor de niveau 3 en 4 opleidingen mag juridisch nu nog niet gesproken worden van een recht (zie antwoord op vraag 52).
54
Kuntueen overzicht geven van de ontheffingen van wet- en regelgeving die worden afgegeven bij de experimenten waarbij vmbo en mbo gezamenlijk trajecten aanbieden?
Naast de beleidsregel voor mbo-1 trajecten binnen het vmbo wordt op het moment gewerkt aan een regeling voor de experimenten doorlopende/ geïntegreerde leerlijn vmbo-mbo. Zodra deze gereed is zal ik de Kamer hierover informeren.
Voldoende en goed personeel in een moderne, kleinschalige en veilige onderwijsomgeving
55
Hoe wiltuhet dreigende lerarentekort op het vmbo, ontstaan door vergrijzing van het lerarenbestand en het klimaat op de scholen, aanpakken?
Een overzicht van alle acties van het Programma Onderwijspersoneel die erop zijn gericht de tekorten tegen te gaan die we vanaf 2007 in het onderwijs verwachten, kunt u vinden in het Beleidsplan Onderwijspersoneel «Een goed werkende onderwijsarbeidsmarkt» dat in juni 2004 aan uw Kamer is gezonden. Rond de zomer van 2005 zal ik de Kamer in een voortgangsrapportage over het Beleidsplan Onderwijspersoneel informeren over de tot nu toe bereikte resultaten.
Specifiek voor het VMBO is in het najaar van 2004 een convenant afgesloten met de werkgeversorganisatie in het voorgezet onderwijs voor verdere ontwikkeling en uitvoering van belonings- en loopbaanbeleid. In 2004 en 2005 gaat het om € 8,4 mln.
56
Klopt het dat de bekwaamheidseisen vmbo meer herkenbaar zijn gemaakt voor de leraar in het vmbo en het beroepsonderwijs? Betekent dit een speciale opleiding, toegesneden op wat het vmbo nodig heeft? Betekent dit dat er voor de lerarenopleiding vraagsturing plaatsvindt uit het vmbo en mbo?
De Tweede Kamer heeft bij de mondelinge behandeling van de Wet op de beroepen in het onderwijs nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de herkenbaarheid van de bekwaamheidseisen voor het beroepsonderwijs en dan in het bijzonder de beroepsgerichte vakken in dat beroepsonderwijs en het vmbo. De regering is hierop, nog vóór de afronding van de mondelinge behandeling, in een brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten Generaal (Kamerstukken II, 2003/04, 28 088, nr. 22) ingegaan. In overeenstemming met die brief heeft de Stichting Beroepskwaliteit Leraren en ander onderwijspersoneel (SBL) op mijn verzoek zorggedragen voor een uitwerking en toelichting van de bekwaamheidseisen die de herkenbaarheid voor betreffende vakken in het beroepsonderwijs en vmbo vergroot. Het resultaat daarvan is een vergroting van herkenbaarheid binnen de set van bekwaamheidseisen voor VO/BVE. Dat resultaat is opgenomen in het ontwerpbesluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel dat naar verwachting spoedig kan vastgesteld en vervolgens kan worden voorhangen. Er wordt nu dus geen aparte set van bekwaamheidseisen voorgesteld. De docent moet dus beschikken over een brede bekwaamheid voor onderbouw VO en BVE. Maar binnen zijn opleiding kan hij, bijvoorbeeld in de vorm van een uitstroomprofiel, wel specifiek aandacht hebben besteed aan vmbo of BVE. Wat betreft de vraagsturing is, onder meer bij de behandeling van de Wet BIO, benadrukt dat de lerarenopleiding in aanvulling op de bekwaamheidseisen aanvullende eisen kan stellen, bijvoorbeeld gelet op de specifieke behoefte van scholen in de regio. Overigens is in eerdergenoemde brief (Kamerstukken II, 2003/04, 28 088, nr. 22) al aangegeven dat het vergroten van herkenbaarheid van bekwaamheidseisen, respectievelijk het vaststellen van meer of minder sets van bekwaamheidseisen, geen directe relatie heeft met de structuur van de lerarenopleidingen. Tenslotte wijs ik erop dat het platform voor de beroepen in het onderwijs is verzocht met voorrang uitspraken te doen over de vraag of er op den duur een afzonderlijk competentieprofiel gewenst is voor de leraar in het vmbo en beroepsonderwijs en welke bekwaamheidseisen bij dat competentieprofiel zouden
moeten worden vastgesteld. Naar verwachting zal het platform uiterlijk begin 2006 daarover een uitspraak kunnen doen.
57
Waarom komt er geen aparte opleiding na de pabo voor leerkrachten in het vmbo, in plaats van dat belangstellenden alleen via de zij-instroom kunnen instromen? Is de zij-instroom hiervoor bedoeld?
Leraren in het vmbo moeten bevoegd zijn hun vak of vakgebied in het gehele tweedegraadsgebied te kunnen verzorgen. Er is nu geen aparte bevoegdheid voor het vmbo. De PABO leidt leraren op voor het primair onderwijs. Het overgrote deel van de afgestudeerden gaat dan ook aan het werk in het primair onderwijs. Bijna 1% van de PABO-afgestudeerden uit het jaar 2001–2002 werkt op dit moment in het VMBO (bron: Loopbaanmonitor, Ecorys/NEI, september 2004).Voor de afgestudeerden die – bij nader inzien – een baan in het vmbo ambiëren, zijn er ten minste twee mogelijkheden om een tweedegraads bevoegdheid te behalen. De PABOafgestudeerden kunnen doorgaan voor een 2e bacheloropleiding aan de lerarenopleiding VO/BVE. De lerarenopleiding kan op basis van de eerder verworven competenties vrijstellingen verlenen en een verkort maatwerktraject aanbieden. Deze studenten kunnen voor deze 2e bacheloropleiding voor studiefinanciering in aanmerking komen. De tweede mogelijkheid betreft die van zij-instroom in het beroep. PABO-afgestudeerden die een baan vinden in het vmbo kunnen via de weg van zij-instroom hun tweedegraads bevoegdheid behalen. Op basis van het geschiktheidonderzoek kunnen school, zij-instromer en opleiding afspraken maken over de aanvullende scholing die nodig is om een volledige bekwaamheid voor het tweedegraads gebied te bereiken. De zij-instromer is verzekerd van een inkomen en doet intussen ervaring op in het vmbo.
Zij-instroomtrajecten zijn bedoeld voor mensen die vanuit andere beroepen de overstap naar het onderwijs willen maken, en voor leraren die zich willen bekwamen voor een ander onderwijstype dan waarvoor ze zijn opgeleid, of in een ander vak dan hun oorspronkelijke vak. Om toegelaten te worden tot het geschiktheidonderzoek, moet men ten minste beschikken over een HO-diploma.
58
Klopt het dat de lerarenopleidingen vertegenwoordigd zijn in het Landelijk
Platform voor de beroepen in het onderwijs? Zo neen, waarom niet?
De lerarenopleidingen zijn niet vertegenwoordigd in het Landelijk Platform voor de beroepen in het onderwijs. In mijn oorspronkelijke voorstel voor de samenstelling van het Platform was naast de geledingen uit het onderwijsveld (leraren, onderwijsondersteuners, schoolleiders, bestuurders uit PO, VO en BVE) ook de geleding van de lerarenopleiders voorzien. Door deze samenstelling zouden vragers en aanbieders – ieder vanuit eigen deskundigheid – zich samen kunnen buigen over de gewenste beroepsprofielen en bijbehorende competenties. Uw Kamer was van oordeel dat het zuiverder was om het Landelijk Platform uitsluitend te laten bestaan uit de diverse geledingen in PO, VO en BVE, zodat zij gezamenlijk kunnen bepalen welke beroepsprofielen nodig zijn en welke competenties daar bij horen (zie hiertoe de bij behandeling van de Wet op de beroepen in het onderwijs aanvaarde motie van het lid Hamer; Kamerstukken II, 2003/04, 28 088, nr. 30). De opleidingen voor onderwijspersoneel moeten zich bij het opleiden van leraren en ander personeel richten op de vastgestelde competenties.
59
Is het waar datudocenten die een duaal opleidingstraject volgen stimuleert en faciliteert net als de zij-instroom van docenten? Zo neen, waarom niet?
Scholen kunnen € 15 000 ontvangen wanneer zij een zij-instromer aanstellen. Deze middelen kunnen worden aangewend voor het toelatingsonderzoek, scholing, begeleiding en verletkosten. Zij-instromers kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten (WTOS). Scholen ontvangen geen vergoeding voor studenten die in een duaal traject leren en werken combineren. Deze studenten zijn ingeschreven bij de lerarenopleiding; de lerarenopleiding ontvangt de reguliere bekostiging. Opleidingen en scholen kunnen afspraken maken over de kosten die zijn gemoeid met dat deel van de opleiding dat in de school plaatsvindt. De duale student kan voor studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) in aanmerking komen, dan wel voor een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WTOS. Voor zijn werkzaamheden in de school kan de student een vergoeding ontvangen.
60
Wat is de exacte verdeling van middelen uit het Paasakkoord voor het
vmbo? Op grond van welke criteria en op welke wijze zal de verdeling
plaatsvinden?
Voor het vmbo is 100 miljoen euro beschikbaar gesteld voor nieuwbouw en inrichting praktijkruimten. Aan de uitwerking wordt gewerkt.
Uitvoering en verantwoording maatregelen in de praktijk
61
Wanneer is de realisatie van de 1000 extra zmok-plaatsen en rebound-voorzieningen afgerond?
De REC’s en de samenwerkingsverbanden VO ontvangen dit jaar voor het eerst bekostiging voor respectievelijk de extra Zmok-plaatsen en de reboundvoorzieningen. De daadwerkelijke realisatie van de voorzieningen is afhankelijk van de voortvarendheid waarmee de regio’s aan de slag gaan met de uitvoering. Regio’s worden hierbij ondersteund, bijvoorbeeld met de Handreiking reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs, door de verspreiding van good-practices en het aanbieden van een help-deskfunctie. Nadere informatie hierover kunt u vinden in de brief over de voortgang in de uitvoering van het plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingendie u in juni ontvangt.
62
Kuntuaangeven wat het verschil is tussen de gewenste verbetering van
de kwaliteit van de zorgstructuur rondom de school en de bestaande
zorgstructuur en de rol van de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie
(RMC)?
Het kabinet heeft in het kader van de Operatie Jong de ambitie geformuleerd om in 2007 een landelijk dekkend zorgnetwerk te realiseren dat voldoet aan bepaalde samenhangende kwaliteitseisen waarbij de aansluiting tussen de externe zorg en de schoolinterne leerlingenzorg wordt versterkt. Zódanig dat vroegtijdige signalering en effectieve interventie voor leerlingen met gedrag- en leerproblemen gewaarborgd is en elke leerling de zorg krijgt die hij of zij nodig heeft. Dat betekent dat alle scholen in 2007 moeten beschikken over een zorgadviesteam dat voldoet
aan deze kwaliteitscriteria (op dit moment beschikt 89% van de scholen voor voortgezet onderwijs over een zorgadviesteam). In een goed functionerend zorgadviesteam werken de jeugdvoorzieningen als onderwijs, jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, leerplicht/rmc en school-maatschappelijk werk (en soms ook politie) samen en stemmen zij hun activiteiten af.
De Regionale Meld- en Coördinatiefunctie Voortijdig Schoolverlaten maakt vanuit haar rol in registratie van voortijdig schoolverlaten en bemiddeling om terugkeer in het onderwijs te realiseren voor leerlingen tot 23 jaar een belangrijk onderdeel uit van deze externe zorgstructuur. Om de coördinerende functie waar te maken, onderhouden zij een breder netwerk van voorzieningen rondom de school.
63
Kuntunadere uitleg geven van wat bedoeld wordt met «wegnemen van
mogelijkheden tot lagere plaatsing in mbo»?
Er wordt gewerkt aan een zodanige wijziging van de wet- en regelgeving dat leerlingen niet tegen hun wil kunnen worden geplaatst op een lager niveau in het MBO dan waarop zij krachtens de toelaatbaarheidsvoor-waarden in de Wet Educatie en Beroepsonderwijs recht hebben.
64
Blijft het, na het «wegnemen van de mogelijkheden tot lagere plaatsing in het mbo», voor deelnemers zelf wel mogelijk om geen gebruik te maken van de rechten van doorstroom en in te stappen in een «lagere opleiding»?
Ja, de leerling kan zelf wel kiezen voor een opleiding op lager niveau.
65
Welke maatregelen voor betere samenwerking tussen samenwerkingsverbanden VO en speciaal onderwijs worden genomen?
In meerdere trajecten is de verschillende samenwerkingsverbanden gevraagd een onderling betere samenwerking te bereiken. De rebound-voorziening is daar voorbeeld van.
66
Waarom worden de licenties voor het aanbieden van onderwijsprogramma’s op vbo-niveau niet eerder dan 2008 afgegeven?
De verruiming van de licenties vergt enige aanpassing in wet- en regelgeving.
Daarbij hebben de onderwijsorganisaties gevraagd de kaders en criteria die de verruiming mogelijk maakt goed met het veld te communiceren en hiervoor draagvlak te krijgen.
67
Zijn de maatregelen met betrekking tot zij-instromers exclusief, of primair
gericht op PABO-afgestudeerden, of ook op andere groepen? Zo ja, welke?
De subsidie van € 15 000 is op grond van de «Regeling bijdrage kosten zij-instromers 2004–2006 voor primair onderwijs en voortgezet onderwijs» beschikbaar voor bevoegde gezagsorganen in het primair en voortgezet onderwijs die een zij-instromer in het beroep van leraar hebben aangesteld. Deze regeling geldt dus ook voor scholen in het voortgezet onderwijs die PABO-afgestudeerden aanstellen die via het zij-instroomtraject hun lesbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs halen.