Brief minister over draagkrachtaspecten bij boeteoplegging - Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

Deze brief is onder nr. 131 toegevoegd aan wetsvoorstel 29800 VI - Vaststelling begroting Justitie 2005.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005; Brief minister over draagkrachtaspecten bij boeteoplegging 
Document­datum 12-04-2005
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST85846
Kenmerk 29800 VI, nr. 131
Van Justitie (JUS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 800 VI

Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2005

Nr. 131

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 april 2005

Tijdens de behandeling van de Justitiebegroting is door het lid Huizinga-Heringa een motie ingediend inzake de invoering van inkomensafhankelijke boetes in Nederland (29 800 VI, nr. 60). In het overleg met uw Kamer op 17 november heb ik de motie ontraden en toegezegd uw Kamer te informeren over de draagkrachtaspecten bij de boeteoplegging.

Een inkomensafhankelijke boete, die landen zoals Zweden, Finland en recent het Verenigd Koninkrijk kennen en die wij in Nederland ook deels kennen in het belastingrecht, wil ik niet introduceren in het strafrecht. Ik hebdit standpunt eerder al uitgedragen en toegelicht tijdens de behandeling van de Justitiebegroting. Het strafrecht in Nederland kenmerkt zich door het opnemen van een maximale straf per delict waarbij aan de rechter de beslissingsruimte wordt gelaten per geval een strafbedreiging op te leggen die passend is gezien de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte. Wel laat ik op dit moment een onderzoek uitvoeren naar factoren die een rol spelen bij de tariefstelling van bestuurlijke en strafrechtelijke punitieve vermogenssancties. In het onderzoek is mede de vraag naar de rol van draagkrachtaspecten betrokken. Ik verwacht uw kamer vóór de zomer van 2006 over de resultaten van dit onderzoek te kunnen informeren.

Overigens wordt bij de boeteoplegging in strafrechtelijke procedures rekening gehouden met de draagkracht van verdachten. Het wetboek van Strafrecht kent hiertoe een voorziening. Artikel 24 Sr luidt: «Bij de vaststelling van de geldboete houdt de rechter rekening met de draagkracht van de verdachte in de mate waarin hij dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte zonder dat deze in zijn inkomen en vermogen onevenredig wordt getroffen.»

Aan deze aan de rechter wettelijk opgedragen taak wordt in praktijk aldus uitvoering gegeven, dat wanneer ter terechtzitting aannemelijk wordt dat verdachte over onvoldoende draagkracht beschikt om de gevorderde geldboete te betalen, de rechter bij de vaststelling van de boete daarmee

rekening houdt. Daartoe dient de verdachte of zijn raadsman ter zake een uitdrukkelijk voorgedragen met argumenten ondersteund verweer te voeren hetgeen de rechter ertoe brengt dit in zijn overwegingen mee te nemen en hierop gemotiveerd te reageren (vgl. HR 7 mei 1996, NJ 1997, 407 en HR 13 november 2001, NJ 2002, 233).

Ook de officier van justitie houdt in praktijk rekening met de draagkracht van verdachten. Hoewel op hem dienaangaande geen rechtstreekse wettelijke plicht rust, vloeit uit artikel 24 Sr wel de opdracht voort aan de officier van justitie in zijn vordering, indien daartoe aanleiding bestaat, rekening te houden met de draagkracht van verdachte; althans te voorkomen dat de rechter om die reden van de vordering zou kunnen afwijken.

In de richtlijnen van het OM is op een aantal plaatsen (zie onder meer het Kader voor Strafvordering) expliciet gestipuleerd wanneer de officier van justitie in zijn transactie of strafeis rekening dient te houden met de draagkracht van verdachten. Zo geldt bij diverse economische en milieudelicten dat onderscheid wordt gemaakt naar de omstandigheid dat de verdachte een kleine onderneming drijft, dan wel dat sprake is van een grote, meer draagkrachtige onderneming. Voorts geldt voor minderjarigen over de gehele linie een lager strafmaximum (artikel 77 l Sr) en aangepaste lagere strafvorderingsrichtlijnen dan voor volwassenen.

Naar mijn mening bieden de maatgerichte richtlijnen van het OM en de algemene wettelijke opdracht aan de rechter om de draagkracht te laten meewegen, voldoende mogelijkheid om een verantwoord en verstandig beleid in dezen te voeren. Hiermee worden ook de bezwaren vermeden die optreden in een stelsel waarin de toepassing van het draagkrachtbeginsel in een boetetarievenstructuur is vervat. Dat geldt bijvoorbeeld mogelijke uitwassen (een miljoen boete voor te hard rijden door een multimiljonair) maar ook onnodige formalisering en juridisering.

Tot slot merk ik nog op dat in het Wetsvoorstel OM-afdoening (29 849) artikel 24 Sr zal worden gewijzigd in die zin dat in alle gevallen waarin een geldboete wordt opgelegd, rekening wordt gehouden met de draagkracht van de verdachte. Thans is dat alleen voor de rechter voorgeschreven, doch met het wetsvoorstel wordt beoogd ook bij het opleggen van de strafbeschikking hiermee rekening te houden.

De Minister van Justitie, J. P. H. Donner

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.