Voorstel van wet - Bepalingen over de medezeggenschap van werknemers (Wet medezeggenschap werknemers)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 29818 - Wet medezeggenschap werknemers i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Bepalingen over de medezeggenschap van werknemers (Wet medezeggenschap werknemers); Voorstel van wet  
Document­datum 05-10-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST79979
Kenmerk 29818, nr. 2
Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 818

Bepalingen over de medezeggenschap van werknemers (Wet medezeggenschap werknemers)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, in het belang van het goed functioneren van de onderneming in al haar doelstellingen, wenselijk is het overleg met en de vertegenwoordiging van de in de onderneming werkzame personen te verbeteren en de regelgeving te vereenvoudigen en te verduidelijken, door te komen tot een herinrichting van de Wet op de ondernemingsraden en daartoe een nieuwe Wet medezeggenschap werknemers vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Paragraaf 1.1 De begrippen onderneming, ondernemer en bestuurder De begrippen onderneming en ondernemer

Artikel 1:1

Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:

  • a. 
    onderneming: elk in de maatschappij als zelfstandige eenheid optredend organisatorisch verband waarin op grond van een arbeidsovereenkomst of een publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht;
  • b. 
    ondernemer: de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt.

Het begrip bestuurder

Artikel 1:2

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder bestuurder: hij die alleen dan wel tezamen met anderen in een onderneming rechtstreeks de hoogste zeggenschap uitoefent bij de leiding van de arbeid.
  • 2. 
    Indien in een onderneming uitsluitend of nagenoeg uitsluitend arbeid wordt verricht op grond van een publiekrechtelijke aanstelling, wordt in afwijking van het eerste lid niet als bestuurder aangemerkt:
  • a. 
    bij een ministerie: de minister of een staatssecretaris;
  • b. 
    bij een provincie: de commissaris van de Koning, een lid van gedeputeerde staten of een lid van provinciale staten;
  • c. 
    bij een gemeente: de burgemeester, een lid van het college van burgemeester en wethouders of een lid van de gemeenteraad;
  • d. 
    bij een waterschap: de voorzitter, een lid van het dagelijkse bestuur van een waterschap of een lid van het algemeen bestuur;
  • e. 
    bij de Kamers der Staten-Generaal: de voorzitter van de Kamer of een lid;
  • f. 
    bij de Raad van State: de vice-president of een staatsraad;
  • g. 
    bij de Algemene Rekenkamer: de president of een lid van de Algemene Rekenkamer;
  • h. 
    bij de Nationale ombudsman: de Nationale ombudsman of een substituut-ombudsman.

Paragraaf 1.2 «In de onderneming werkzame personen»

Het begrip «in de onderneming werkzame personen»

Artikel 1:3

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder in de onderneming werkzame personen verstaan: degenen die in de onderneming werkzaam zijn op grond van een arbeidsovereenkomst met of een publiekrechtelijke aanstelling bij de ondernemer die de onderneming in stand houdt.
  • 2. 
    Voor personen die in meer dan één onderneming van dezelfde ondernemer werkzaam zijn, geldt dat zij uitsluitend werkzaam zijn in die onderneming van waaruit hun werkzaamheden worden geleid.

Gelijkstelling met «in de onderneming werkzame personen»

Artikel 1:4

  • 1. 
    Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder in de onderneming werkzame personen mede verstaan:
  • a. 
    degenen die in het kader van werkzaamheden van de onderneming daarin ten minste 6 maanden werkzaam zijn op grond van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek, en
  • b. 
    degenen die op grond van een arbeidsovereenkomst met of publiekrechtelijke aanstelling bij de ondernemer ten minste 6 maanden werkzaam zijn in een door een andere ondernemer in stand gehouden onderneming.
  • 2. 
    Wanneer dat bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in de onderneming kunnen de ondernemer en de ondernemingsraad gezamenlijk een of meer groepen van personen die, anders dan op grond van een arbeidsovereenkomst

met of een publiekrechtelijke aanstelling bij de ondernemer, regelmatig in de onderneming arbeid verrichten, aanmerken als in de onderneming werkzame personen dan wel een of meer groepen van personen niet langer aanmerken als in de onderneming werkzame personen.

Uitzondering op «in de onderneming werkzame personen»

Artikel 1:5

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden de bestuurder of de bestuurders van een onderneming niet aangemerkt als in de onderneming werkzame personen.

Paragraaf 1.3 Overige begrippen

Artikel 1:6

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. 
    de ondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in artikel 3:1;
  • b. 
    de centrale ondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in artikel 3:12;
  • c. 
    de groepsondernemingsraad: de ondernemingsraad, bedoeld in artikel 3:13;
  • d. 
    de personeelsvertegenwoordiging: de personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in artikel 3:16 en in artikel 3:17;
  • e. 
    de personeelsvergadering: de gezamenlijk bijeenkomst van de ondernemer en de in zijn onderneming werkzame werknemers, bedoeld in artikel 3:18, eerste lid;
  • f. 
    de overlegvergadering: het overleg, bedoeld in artikel 6:10, eerste lid.

Artikel 1:7

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. 
    Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
  • b. 
    de Raad: de Sociaal-Economische Raad, bedoeld in de Wet op de Bedrijfsorganisatie;
  • c. 
    een vereniging van werknemers: een vereniging van werknemers die: 1°. krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van haar leden

als werknemers te behartigen en als zodanig in de betrokken onderneming of bedrijfstak werkzaam is;

2°. ten minste 2 jaar in het bezit is van volledige rechtsbevoegdheid.

Ten aanzien van een vereniging die krachtens haar statuten geacht kan worden een voortzetting te zijn van een of meer andere verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid van werknemers, wordt de duur van de volledige rechtsbevoegdheid van die vereniging of verenigingen voor de vaststelling van de tijdsduur van 2 jaar mede in aanmerking genomen.

HOOFDSTUK 2 TOEPASSELIJKHEID VAN DE WET

Gehele uitsluiting van de toepasselijkheid

Artikel 2:1

Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op:

  • a. 
    de leden van de Raad van State;
  • b. 
    de leden van de Algemene Rekenkamer;
  • c. 
    de Nationale ombudsman en de substituut-ombudsmannen;
  • d. 
    de rechterlijke ambtenaren werkzaam bij de Hoge Raad;
  • e. 
    het Ministerie van Defensie en de daaronder ressorterende diensten, bedrijven of instellingen.

Gehele of gedeeltelijke uitsluiting van de toepasselijkheid

Artikel 2:2

  • 1. 
    Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn niet van toepassing op:
  • a. 
    openbare instellingen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs;
  • b. 
    de in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bedoelde hogescholen;
  • c. 
    de Open Universiteit;
  • d. 
    de openbare academische ziekenhuizen;
  • e. 
    de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en Koninklijke Bibliotheek;
  • f. 
    de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.
  • 2. 
    Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in het eerste lid genoemde uitzondering geheel of gedeeltelijk niet geldt voor een of meer van de bedoelde instellingen.

De voordracht van deze algemene maatregel van bestuur wordt Ons gedaan door Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

  • 3. 
    Het bestuur van een op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek bekostigde universiteit kan besluiten dat deze wet geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op die universiteit. De wet stelt regels over het in de eerste volzin bedoelde besluit.

HOOFDSTUK 3 DE INSTELLING

AFDELING 3.1 DE ONDERNEMINGSRAAD Paragraaf 3.1 De instelling van de ondernemingsraad Wettelijk verplichte instelling

Artikel 3:1

De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, is verplicht een ondernemingsraad in te stellen.

Anderszins verplichte instelling

Artikel 3:2

Indien een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan de ondernemer verplicht tot het instellen van een ondernemingsraad voor een door hem in stand gehouden onderneming, zijn deze wet en de daarop berustende bepalingen van toepassing en doet de ondernemer daarvan schriftelijk mededeling aan de Raad.

Vrijwillige instelling of instandhouding

Artikel 3:3

  • 1. 
    De ondernemer kan voor een door hem in stand gehouden onderneming, ten aanzien waarvan niet of niet langer een verplichting bestaat tot het instellen van een ondernemingsraad, besluiten vrijwillig een ondernemingsraad in te stellen of in stand te houden.
  • 2. 
    Deze wet en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing, zodra de ondernemer het in het eerste lid bedoelde besluit schriftelijk heeft meegedeeld aan de Raad.

Gevolgenwijziging aantal werkzame personen

Artikel 3:4

Indien in een onderneming na de instelling van een ondernemingsraad niet langer in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn, houdt de ondernemingsraad van rechtswege op te bestaan bij het eindigen van de lopende zittingsperiode van die raad, tenzij de ondernemer toepassing geeft aan artikel 3:3, eerste lid.

Gevolgen wijziging anderszins verplicht gestelde instelling

Artikel 3:5

Indien de collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan de ondernemer niet langer verplicht tot het instellen van de ondernemingsraad, houdt deze van rechtswege op te bestaan bij het eindigen van de lopende zittingsperiode van die raad, tenzij de ondernemer toepassing geeft aan artikel 3:3, eerste lid.

Gevolgenwijziging omstandigheden voor vrijwillig ingestelde/in stand gehouden ondernemingsraad

Artikel 3:6

  • 1. 
    De ondernemer kan de vrijwillig ingestelde en in stand gehouden ondernemingsraad, bedoeld in artikel 3:3, eerste lid, op grond van een belangrijke wijziging van de omstandigheden opheffen bij het eindigen van de lopende zittingsperiode van die raad.
  • 2. 
    De ondernemer deelt zijn in het eerste lid bedoelde besluit tot opheffing van de ondernemingsraad schriftelijk mee aan de Raad.

Paragraaf 3.2 Ontheffing van de verplichting tot instelling van de ondernemingsraad

Ontheffing

Artikel 3:7

  • 1. 
    Indien bijzondere omstandigheden een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in de betrokken onderneming in de weg staan, kan op verzoek van de ondernemer voor een door hem in stand gehouden onderneming schriftelijk voor ten hoogste 5 jaren ontheffing worden verleend van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad, bedoeld in artikel 3:1.
  • 2. 
    De ontheffing wordt verleend door de Raad.
  • 3. 
    Over het verzoek om ontheffing, bedoeld in het eerste lid, worden de

verenigingen van werknemers in de gelegenheid gesteld te worden gehoord.

  • 4. 
    Zolang op een verzoek om ontheffing niet onherroepelijk is beslist, geldt de in artikel 3:1 bedoelde verplichting niet.

Beperking ontheffing instellingsplicht

Artikel 3:8

  • 1. 
    Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
  • a. 
    informatie: het verstrekken van gegevens door de ondernemer aan de werknemers opdat zij kennis kunnen nemen van het onderwerp en het kunnen bestuderen;
  • b. 
    raadpleging: de gedachtewisseling en de totstandbrenging van een dialoog tussen de werknemers en de ondernemer.
  • 2. 
    Een ontheffing als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, kan uitsluitend worden verleend, indien voor wat betreft de informatie aan en de raadpleging van werknemers over de in het derde lid genoemde onderwerpen door de ondernemer voorzieningen zijn getroffen om te waarborgen dat wordt voldaan aan het vierde en vijfde lid.
  • 3. 
    Informatie en raadpleging behelzen:
  • a. 
    informatie over de recente en de waarschijnlijke ontwikkeling van de activiteiten en de economische situatie van de onderneming;
  • b. 
    informatie en raadpleging over de situatie, de structuur en de waarschijnlijke ontwikkeling van de werkgelegenheid binnen de onderneming, alsmede over eventuele geplande anticiperende maatregelen met name in geval van bedreiging van de werkgelegenheid;
  • c. 
    informatie en raadpleging over beslissingen die ingrijpende veranderingen voor de arbeidsorganisatie of de arbeidsovereenkomsten kunnen meebrengen.
  • 4. 
    Het tijdstip en de wijze van informatieverstrekking alsmede de inhoud van de informatie moeten zodanig zijn dat de werknemers de informatie adequaat kunnen bestuderen en zo nodig de raadpleging kunnen voorbereiden.
  • 5. 
    Raadpleging geschiedt:
  • a. 
    op een tijdstip, met middelen en met een inhoud die passend zijn;
  • b. 
    op het relevante niveau van directie en vertegenwoordiging, afhankelijk van het te bespreken onderwerp;
  • c. 
    op basis van de door de ondernemer te verstrekken informatie en van het advies dat de werknemers kunnen uitbrengen;
  • d. 
    op zodanige wijze dat de werknemers met de ondernemer kunnen samenkomen en een met redenen omkleed antwoord op hun advies kunnen krijgen;
  • e. 
    met het doel een akkoord te bereiken over de in het derde lid, onderdeel c, bedoelde beslissingen, die onder de bevoegdheden van de ondernemer vallen.

Nadere voorschriften

Artikel 3:9

  • 1. 
    Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.
  • 2. 
    Een ontheffing kan worden ingetrokken, wanneer:
  • a. 
    één of meer van de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:7, eerste lid, is of zijn vervallen;
  • b. 
    zich na de verlening zodanige feiten of omstandigheden hebben voorgedaan dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend.
  • 3. 
    Een ontheffing kan ook worden ingetrokken, wanneer één of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd.

Paragraaf 3.3 De instelling van een onderdeel- en een gemeenschappelijke ondernemingsraad

De instelling van een onderdeelondernemingsraad

Artikel 3:10

  • 1. 
    De ondernemer stelt voor een onderdeel van de onderneming een afzonderlijke ondernemingsraad in indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in de onderneming.
  • 2. 
    Het onderdeel waarvoor een afzonderlijke ondernemingsraad is ingesteld, wordt beschouwd als een onderneming.

De instelling van een gemeenschappelijke ondernemingsraad

Artikel 3:11

  • 1. 
    De ondernemer stelt voor alle of voor een aantal van zijn ondernemingen tezamen een gemeenschappelijke ondernemingsraad in indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in de betrokken ondernemingen.
  • 2. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor in een groep verbonden ondernemers, die twee of meer ondernemingen in stand houden.

De betrokken ondernemers wijzen een tot hun groep behorende ondernemer aan, die voor de toepassing van deze wet namens hen als ondernemer optreedt voor de gemeenschappelijke ondernemingsraad.

  • 3. 
    De ondernemingen waarvoor een gemeenschappelijke ondernemingsraad is ingesteld, worden beschouwd als één onderneming.

Paragraaf 3.4 De instelling van een centrale ondernemingsraad en een groepsondernemingsraad

De instelling van een centrale ondernemingsraad

Artikel 3:12

De ondernemer die twee of meer ondernemingsraden heeft ingesteld stelt ook voor de door hem in stand gehouden ondernemingen een centrale ondernemingsraad in indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen voor deze ondernemingen.

De instelling van een groepsondernemingsraad

Artikel 3:13

De ondernemer die meer dan twee ondernemingsraden heeft ingesteld, stelt voor een aantal van de door hem in stand gehouden ondernemingen een groepsondernemingsraad in indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen voor deze ondernemingen.

Centrale ondernemingsraad en groepsondernemingsraad bij in een groep verbonden ondernemers

Artikel 3:14

De artikelen 3:12 en 3:13 zijn van overeenkomstige toepassing op in een groep verbonden ondernemers, die tezamen twee of meer ondernemingsraden hebben ingesteld.

De betrokken ondernemers wijzen een tot hun groep behorende ondernemer aan, die voor de toepassing van deze wet namens hen als ondernemer optreedt ten opzichte van de centrale ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad.

Afwijking bij collectieve arbeidsovereenkomst

Artikel 3:15

Indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen voor de door de ondernemer in stand gehouden onderneming of ondernemingen kan bij collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden afgeweken van de artikelen 3:10 tot en met 3:13. In dat geval moet die collectieve arbeidsovereenkomst of die regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan voorzien in een andere wijze waarop de medezeggenschap wordt vorm gegeven.

AFDELING 3.2 DE PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING

Instelling personeelsvertegenwoordiginginonderneming waarin ten minste 10 personen werkzaam zijn

Artikel 3:16

  • 1. 
    De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 10 personen maar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvoor geen ondernemingsraad is ingesteld, kan een personeelsvertegenwoordiging instellen.
  • 2. 
    Op verzoek van de meerderheid van de in de onderneming werkzame personen stelt de ondernemer de in het eerste lid bedoelde personeelsvertegenwoordiging in.

Instelling in onderneming waarin minder dan 10 personen werkzaam zijn

Artikel 3:17

De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvoor geen ondernemingsraad is ingesteld, kan een personeelsvertegenwoordiging instellen.

AFDELING 3.3 DE PERSONEELSVERGADERING

Bijeenroepen van de in de onderneming werkzame personen

Artikel 3:18

  • 1. 
    De ondernemer die een onderneming in stand houdt waarin in de regel ten minste 10 personen maar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvoor geen ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging is ingesteld, stelt de in deze onderneming werkzame personen ten minste eenmaal per kalenderjaar in de gelegenheid gezamenlijk met hem bijeen te komen.
  • 2. 
    Onverminderd het eerste lid komt de ondernemer met de in de

onderneming werkzame personen bijeen, op een met redenen omkleed verzoek van ten minste een kwart van hen.

HOOFDSTUK 4 DE SAMENSTELLING EN VERKIEZING

AFDELING 4.1 DE SAMENSTELLING

Paragraaf 4.1 De samenstelling van de ondernemingsraad

Artikel 4:1

  • 1. 
    Het aantal leden van een ondernemingsraad bedraagt in een onderneming

– met minder dan 50 daarin werkzame personen: 3, – met 50 tot 100 daarin werkzame personen: 5, – met 100 tot 200 daarin werkzame personen: 7, – met 200 tot 400 daarin werkzame personen: 9, – met 400 tot 600 daarin werkzame personen: 11, – met 600 tot 1000 daarin werkzame personen: 13, – met 1000 tot 2000 daarin werkzame personen: 15, – bij elk daarop volgend duizendtal daarin werkzame personen telkens 2 meer tot ten hoogste 25.

  • 2. 
    De ondernemingsraad kan met toestemming van de ondernemer in zijn reglement, bedoeld in artikel 5:2, eerste lid:
  • a. 
    een afwijkend aantal leden dan genoemd in het eerste lid vaststellen, of
  • b. 
    bepalen dat voor een of meer leden van de ondernemingsraad een plaatsvervanger wordt gekozen.
  • 3. 
    Een plaatsvervangend lid als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, heeft dezelfde rechten en verplichtingen als het lid dat hij vervangt.
  • 4. 
    Tijdens een zittingsperiode van de ondernemingsraad wordt geen wijziging gebracht in het aantal leden van de ondernemingsraad op grond van vermeerdering of vermindering van het aantal in de onderneming werkzame personen.

Paragraaf 4.2 De samenstelling van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 4:2

Het aantal leden van een personeelsvertegenwoordiging bedraagt ten minste 3 personen.

AFDELING 4.2 DE VERKIEZING

Paragraaf 4.3 De verkiezing van de ondernemingsraad

Actief en passief kiesrecht in verband met de ondernemingsraad

Artikel 4:3

  • 1. 
    De leden van een ondernemingsraad worden door de in de onderneming werkzame personen rechtstreeks uit hun midden gekozen.
  • 2. 
    Tot het verkiezen van leden van een ondernemingsraad zijn gerechtigd de personen die gedurende ten minste 6 maanden in de onderneming werkzaam zijn geweest.
  • 3. 
    Verkiesbaar tot lid van een ondernemingsraad zijn de personen die gedurende ten minste 6 maanden in de onderneming werkzaam zijn geweest.

Verkiezing van de leden van de ondernemingsraad

Artikel 4:4

  • 1. 
    De verkiezing van leden van de ondernemingsraad geschiedt
  • a. 
    bij geheime schriftelijke stemming, en
  • b. 
    aan de hand van een of meer kandidatenlijsten.
  • 2. 
    De verkiezing van leden van de ondernemingsraad geschiedt na de Raad te hebben gehoord in een bij ministeriële regeling te bepalen periode van een week, welke periode jaarlijks wordt vastgesteld.
  • 3. 
    Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven over de tussentijdse verkiezing van de leden van de ondernemingsraad.
  • 4. 
    Een kandidatenlijst kan worden ingediend door:
  • a. 
    een vereniging van werknemers die: 1°. in de onderneming werkzame kiesgerechtigde personen als bedoeld

in artikel 4:3, tweede lid, onder haar leden telt, en

2°. met haar leden in de onderneming over de samenstelling van de kandidatenlijst overleg heeft gepleegd;

  • b. 
    ten minste 10 in de onderneming werkzame kiesgerechtigde personen.

Zittingstermijnen van de leden van de ondernemingsraad en tussentijdse vervulling vacature

Artikel 4:5

  • 1. 
    De leden van de ondernemingsraad treden om de 3 jaren tegelijk af. Zij zijn terstond herkiesbaar.
  • 2. 
    Wanneer een lid van de ondernemingsraad ophoudt in de onderneming werkzaam te zijn, eindigt van rechtswege zijn lidmaatschap van de ondernemingsraad.
  • 3. 
    Een lid van de ondernemingsraad kan te allen tijde als zodanig ontslag nemen. Hij geeft daarvan schriftelijk kennis aan de voorzitter van de ondernemingsraad en aan de ondernemer.
  • 4. 
    Hij die lid is van de ondernemingsraad ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is gekomen, had moeten aftreden.

Nadere regels in het reglement van de ondernemingsraad

Artikel 4:6

  • 1. 
    De ondernemingsraad stelt in zijn reglement, bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, regels betreffende:
  • a. 
    de kandidaatstelling;
  • b. 
    de inrichting van de verkiezingen;
  • c. 
    de vaststelling van de uitslag daarvan en de wijze waarop deze bekend wordt gemaakt;
  • d. 
    de wijze waarop de namen en de functies van de leden van de ondernemingsraad blijvend in de onderneming worden vermeld;
  • e. 
    de vervulling van tussentijdse vacatures;
  • f. 
    de vertegenwoordiging van de verschillende groepen van de in de onderneming werkzame personen in de ondernemingsraad, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet in de onderneming.
  • 2. 
    De ondernemingsraad kan in zijn reglement: a. in afwijking van artikel 4:5, eerste lid, eerste volzin, bepalen dat de

leden om de 2 jaren of om de 4 jaren tegelijk aftreden dan wel om de 2 jaren voor de helft aftreden;

  • b. 
    in afwijking van artikel 4:5, eerste lid, tweede volzin, beperkingen vaststellen ten aanzien van de herkiesbaarheid van de leden;
  • c. 
    afwijken van artikel 4:3, tweede en derde lid, ten aanzien van de periode gedurende welke die personen in de onderneming werkzaam zijn geweest, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen in de onderneming;
  • d. 
    bepalen dat voor bepaalde groepen van in de onderneming werkzame personen dan wel voor bepaalde onderdelen van de onderneming afzonderlijke kandidatenlijsten worden ingediend die als grondslag dienen voor de verkiezing door de betrokken personen onderscheidenlijk onderdelen van een tevens in zijn reglement te bepalen aantal leden van de ondernemingsraad.
  • 3. 
    Artikel 4:4, vierde lid, is van toepassing op de kandidatenlijsten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

Paragraaf 4.4 De verkiezing van de centrale ondernemingsraad en van de groepsondernemingsraad

Verkiezing van de centrale ondernemingsraad

Artikel 4:7

  • 1. 
    Een centrale ondernemingsraad bestaat uit leden die door de betrokken ondernemingsraden uit de leden van elk van die raden worden gekozen.
  • 2. 
    Voor ieder lid van een centrale ondernemingsraad kan een plaatsvervanger worden gekozen, die dezelfde rechten en verplichtingen heeft als het lid dat hij vervangt.

Zittingstermijnen van de leden van de centrale ondernemingsraad en tussentijdse vervulling vacature

Artikel 4:8

  • 1. 
    Wanneer een lid van een centrale ondernemingsraad of zijn plaatsvervanger ophoudt lid te zijn van de ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad die hem heeft gekozen, eindigt van rechtswege zijn lidmaatschap van de centrale ondernemingsraad.

Hetzelfde geldt voor een vertegenwoordiger als bedoeld in artikel 4:9, tweede lid, die ophoudt in de betrokken onderneming werkzaam te zijn.

De uitsluiting van een lid van een ondernemingsraad of van een groepsonderneming dat tevens lid is van een centrale ondernemingsraad, heeft tot gevolg dat de betrokkene ook van deelname aan de werkzaamheden van de centrale ondernemingsraad is uitgesloten. 2. Artikel 4:6, eerste lid, onderdelen a tot en met e, en tweede lid, onderdelen a en b, is van overeenkomstige toepassing.

Nadere regels over verkiezingen in het reglement van de centrale ondernemingsraad

Artikel 4:9

  • 1. 
    Indien een of meer groepsondernemingsraden zijn ingesteld, kan de centrale ondernemingsraad, in afwijking van artikel 4:7, eerste lid, in zijn reglement bepalen dat die centrale ondernemingsraad geheel of gedeeltelijk zal bestaan uit leden die door de betrokken groeps-ondernemingsraden uit de leden van die raden worden gekozen.
  • 2. 
    Een centrale ondernemingsraad kan in zijn reglement bepalen dat van die centrale ondernemingsraad, behalve de in het eerste lid en de in artikel 4:7, eerste lid bedoelde leden, ook deel kunnen uitmaken vertegen-

woordigers van ondernemingen die door de ondernemer of ondernemers in stand worden gehouden, maar ten aanzien waarvan geen verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad geldt.

  • 3. 
    De centrale ondernemingsraad stelt in zijn reglement regels betreffende:
  • a. 
    het aantal leden dat uit elke ondernemingsraad of groeps-ondernemingsraad wordt gekozen;
  • b. 
    de vertegenwoordiging van de verschillende groepen van de in de ondernemingen werkzame personen in de centrale ondernemingsraad;
  • c. 
    het aantal en de wijze van verkiezing van de vertegenwoordigers, bedoeld in het tweede lid.
  • 4. 
    Voordat de regels, bedoeld in het derde lid, onderdelen a en b, worden vastgesteld, worden de betrokken ondernemingsraden of groepsondernemingsraden terzake gehoord.

Verkiezing van de groepsondernemingsraad

Artikel 4:10

Op de verkiezing van de groepsondernemingsraad zijn de artikelen 4:7, 4:8 en 4:9, met uitzondering van het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 4.5 De verkiezing van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 4:11

De leden van de personeelsvertegenwoordiging worden rechtstreeks gekozen bij geheime schriftelijke stemming door en uit de in de onderneming werkzame personen.

HOOFDSTUK 5 DE WERKWIJZE EN DE FACILITEITEN

AFDELING 5.1 DE WERKWIJZE

Paragraaf 5.1 De werkwijze van de ondernemingsraad

Voorzitter van de ondernemingsraad

Artikel 5:1

  • 1. 
    De ondernemingsraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters.
  • 2. 
    De voorzitter of, bij diens verhindering, een plaatsvervangend voorzitter, vertegenwoordigt de ondernemingsraad in rechte.

Reglement van deondernemingsraad

Artikel 5:2

  • 1. 
    De ondernemingsraad maakt een reglement waarin de op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen aan de ondernemingsraad opgedragen of overgelaten onderwerpen worden geregeld.
  • 2. 
    Het reglement, bedoeld in het eerste lid, bevat geen bepalingen die in strijd zijn met deze wet of de daarop berustende bepalingen of die een goede toepassing daarvan in de weg staan.
  • 3. 
    Voordat het reglement, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld, stelt de ondernemingsraad de ondernemer in de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken.
  • 4. 
    De ondernemingsraad verstrekt de ondernemer onverwijld een exemplaar van het vastgestelde reglement, bedoeld in het eerste lid.

Werkwijze van de ondernemingsraad

Artikel 5:3

De ondernemingsraad regelt in het reglement, bedoeld in artikel 5:2, eerste lid, zijn werkwijze. Dit reglement bevat in ieder geval voorschriften over:

  • a. 
    de gevallen waarin de ondernemingsraad ten behoeve van de uitoefening van zijn taak bijeenkomt;
  • b. 
    de wijze van bijeenroeping van een vergadering van de ondernemingsraad;
  • c. 
    het aantal leden dat aanwezig moet zijn om een vergadering te kunnen houden;
  • d. 
    de uitoefening van het stemrecht in de vergaderingen;
  • e. 
    de voorziening in het secretariaat;
  • f. 
    de gevallen waarin en wijze waarop de in de onderneming werkzame personen onderwerpen op de agenda van de vergaderingen kunnen plaatsen;
  • g. 
    het opmaken van en het bekendmaken aan de ondernemer, de leden van de ondernemingsraad en de andere in de onderneming werkzame personen van de agenda, het verslag van de vergaderingen en van het jaarverslag van de ondernemingsraad;
  • h. 
    het tijdstip waarop de ondernemer, de leden van de ondernemingsraad en de andere in de onderneming werkzame personen uiterlijk in kennis moeten worden gesteld van de agenda;
  • i. 
    de onderwerpen waarover en de wijze waarop de in de onderneming werkzame personen worden geraadpleegd.

Commissies van de ondernemingsraad

Artikel 5:4

  • 1. 
    De ondernemingsraad kan met toestemming van de ondernemer een of meer commissies instellen die hij voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijze nodig heeft. Van een dergelijke commissie maakt ten minste een lid van de ondernemingsraad deel uit.
  • 2. 
    De ondernemingsraad legt zijn voornemen om een commissie in te stellen schriftelijk voor aan de ondernemer onder vermelding van de taak, de samenstelling en de werkwijze van de in te stellen commissie.

Ook geeft de ondernemingsraad daarbij aan of, en zo ja welke aan hem toebedeelde rechten en bevoegdheden aan de in te stellen commissie zullen worden overgedragen. Van de overdracht van bevoegdheden is uitgezonderd de bevoegdheid tot het voeren van rechtsgedingen.

Paragraaf 5.2 De werkwijze van de groepsondernemingsraad en de centrale ondernemingsraad

Artikel 5:5

Paragraaf 5.1 is van overeenkomstige toepassing op de groeps-ondernemingsraad en de centrale ondernemingsraad.

Paragraaf 5.3 De werkwijze van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 5:6

  • 1. 
    Artikel 5:1 is van overeenkomstige toepassing op de personeelsvertegenwoordiging.
  • 2. 
    Artikel 5:4 is van overeenkomstige toepassing op de personeelsvertegenwoordiging.

AFDELING 5.2 DE FACILITEITEN

Paragraaf 5.4 De faciliteiten voor de ondernemingsraad

Voorzieningen ondernemingsraad

Artikel 5:7

  • 1. 
    De ondernemer kan een ambtelijk secretaris toevoegen aan de ondernemingsraad.
  • 2. 
    De ondernemer staat de leden, de commissies en de ambtelijk secretaris van de ondernemingsraad het gebruik toe van de voorzieningen waarover hij als zodanig kan beschikken, voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taken nodig is.

Vergadering, beraad, overleg en raadpleging door ondernemingsraad

Artikel 5:8

  • 1. 
    Vergaderingen van de ondernemingsraad, waaronder begrepen de overlegvergadering, en van zijn commissies vinden zo veel mogelijk plaats tijdens de normale arbeidstijd.
  • 2. 
    De leden van de ondernemingsraad en van zijn commissies hebben gedurende ten minste 60 uren per jaar tijdens de arbeidstijd de gelegenheid voor onderling beraad en voor overleg met andere personen over aangelegenheden waarbij zij in de uitoefening van hun taak zijn betrokken, alsmede voor het kennisnemen van de arbeidsomstandigheden in de onderneming.
  • 3. 
    De ondernemer stelt de ondernemingsraad en zijn commissies in staat de in de onderneming werkzame personen te raadplegen en stelt deze personen in de gelegenheid hieraan hun medewerking te verlenen, een en ander voor zover dat nodig is voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad en de commissies.

Scholing en vorming van leden ondernemingsraad

Artikel 5:9

De leden van de ondernemingsraad en van zijn commissies kunnen gedurende de arbeidstijd scholing en vorming ontvangen, gedurende 5 dagen per jaar.

Afwijking van het aantal uren en dagen voor beraad, overleg, scholing en vorming

Artikel 5:10

De ondernemer en de ondernemingsraad kunnen bij schriftelijk overeenkomst a. het aantal uren, bedoeld in artikel 5:8, tweede lid, of het aantal

dagen, bedoeld in artikel 5:9, hoger vaststellen als dat voor de uitoefening van de taken van de leden van de ondernemingsraad redelijkerwijs nodig is;

  • b. 
    het aantal uren, bedoeld in artikel 5:8, tweede lid, hoger vaststellen als dat voor de uitoefening van de taken van de leden van een door de ondernemingsraad ingestelde commissie redelijkerwijs nodig is;
  • c. 
    afwijken van het aantal dagen, bedoeld in artikel 5:9, waar het gaat om de leden van een door de ondernemingsraad ingestelde commissie.

Raadpleging van deskundige(n)

Artikel 5:11

De ondernemingsraad kan met het oog op de behandeling van een bepaald onderwerp een of meer deskundigen uitnodigen tot het bijwonen van een vergadering van die raad. Hij kan een zodanige uitnodiging ook doen aan een of meer bestuurders van de onderneming of aan een of meer personen als bedoeld in artikel 6:11, tweede lid.

Kosten ondernemingsraad

Artikel 5:12

  • 1. 
    De kosten die redelijkerwijs nodig zijn voor de vervulling van de taak van de ondernemingsraad en zijn commissies komen ten laste van de ondernemer.
  • 2. 
    De ondernemer kan in overeenstemming met de ondernemingsraad de kosten die de ondernemingsraad en zijn commissies in enig jaar zullen maken, voor zover deze geen verband houden met het bepaalde in de artikelen 5:7 tot en met 5:10, vaststellen op een bepaald bedrag dat de ondernemingsraad naar eigen inzicht kan besteden.

Kosten waardoor het hier bedoelde bedrag zou worden overschreden, komen uitsluitend ten laste van de ondernemer indien hij met het dragen van die kosten heeft ingestemd.

  • 3. 
    Met inachtneming van het eerste lid komen de kosten van het raadplegen van een deskundige door de ondernemingsraad of zijn commissies alsmede de kosten van het voeren van rechtsgedingen door de ondernemingsraad slechts ten laste van de ondernemer, indien hij van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.

De eerste volzin is niet van toepassing wanneer uitvoering is gegeven aan het tweede lid.

Paragraaf 5.5 De faciliteiten voor de groepsondernemingsraad en de centrale ondernemingsraad

Artikel 5:13

Paragraaf 5.4 is van overeenkomstige toepassing op de groeps-ondernemingsraad en de centrale ondernemingsraad.

Paragraaf 5.6 De faciliteiten voor de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 5:14

  • 1. 
    De leden van de personeelsvertegenwoordiging hebben gedurende een door de ondernemer en de personeelsvertegenwoordiging gezamenlijk vast te stellen aantal uren onderscheidenlijk dagen per jaar in arbeidstijd de gelegenheid voor:
  • a. 
    onderling beraad en voor overleg met andere personen over aangelegenheden waarbij zij in de uitoefening van hun taak zijn

betrokken, alsmede voor het kennisnemen van de arbeidsomstandigheden in de onderneming;

  • b. 
    het ontvangen van de scholing en vorming een en ander voor zover dat nodig is voor de vervulling van hun taak.
  • 2. 
    De artikelen 5:7, 5:8, eerste en derde lid, 5:11 en 5:12 zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 3. 
    Met inachtneming van artikel 5:12, eerste lid, komen de kosten van het raadplegen van een deskundige en het voeren van rechtsgedingen door de personeelsvertegenwoordiging slechts ten laste van de ondernemer, indien hij voor de te maken kosten toestemming heeft gegeven onderscheidenlijk van de te maken kosten vooraf in kennis is gesteld.

De eerste volzin is niet van toepassing wanneer uitvoering is gegeven aan artikel 5:12, tweede lid.

HOOFDSTUK 6 BEVOEGDHEDEN EN TAKEN

AFDELING 6.1 HET RECHT OP INFORMATIE

Paragraaf 6.1 Informatierecht van de ondernemingsraad

Algemeen informatierecht van de ondernemingsraad

Artikel 6:1

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan zijn commissies tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben.
  • 2. 
    De inlichtingen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.

Informatierecht van de ondernemingsraad

Artikel 6:2

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt aan de ondernemingsraad bij het begin van iedere zittingsperiode schriftelijk gegevens over:
  • a. 
    de rechtsvorm van de ondernemer, waarbij, indien de ondernemer een niet-publiekrechtelijke rechtspersoon is, mede de statuten van die rechtspersoon worden verstrekt;
  • b. 
    de naam en de woonplaats van onderscheidenlijk de persoon, de maten of de beherende vennoten, indien de ondernemer een natuurlijke persoon, een maatschap of een geen rechtspersoonlijkheid bezittende vennootschap is;
  • c. 
    de naam en de woonplaats van de commissarissen of de bestuursleden, indien de ondernemer een rechtspersoon is;
  • d. 
    de ondernemers die deel uitmaken van de groep, de zeggenschapsverhoudingen waardoor zij onderling zijn verbonden, alsmede de naam en de woonplaats van degenen die ten gevolge van de bedoelde verhoudingen feitelijke zeggenschap over de ondernemer kunnen uitoefenen, indien de ondernemer deel uitmaakt van een aantal in een groep verbonden ondernemers;
  • e. 
    de ondernemers of de instellingen met wie de ondernemer, anders dan uit hoofde van zeggenschapsverhoudingen als bedoeld in onderdeel d duurzame betrekkingen onderhoudt die van wezenlijk belang kunnen zijn voor het voortbestaan van de onderneming, alsmede de naam en de woonplaats van degenen die ten gevolge van zodanige betrekkingen feitelijke zeggenschap over de ondernemer kunnen uitoefenen;
  • f. 
    de organisatie van de onderneming, de naam en de woonplaats van de bestuurders en van de belangrijkste overige leidinggevende personen,

alsmede de wijze waarop de bevoegdheden tussen de bedoelde personen zijn verdeeld.

  • 2. 
    De ondernemer is verplicht de ondernemingsraad zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van wijzigingen die zich in de in het eerste lid bedoelde gegevens hebben voorgedaan.

Financieel-economischeinformatie voor de ondernemingsraad

Artikel 6:3

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt, mede voor de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming, bedoeld in artikel 6:11, eerste lid, ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad mondeling of schriftelijk algemene gegevens over de werkzaamheden en de resultaten van de onderneming in het verstreken tijdvak, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in artikel 6:18.
  • 2. 
    Indien de onderneming in stand wordt gehouden door een stichting of vereniging als bedoeld in artikel 360, derde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, een coöperatie, een onderlinge waarborgmaatschappij, een naamloze vennootschap of een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, verstrekt de ondernemer zo spoedig mogelijk na de vaststelling van zijn jaarrekening een exemplaar van de jaarrekening, het jaarverslag in de Nederlandse taal en de daarbij te voegen overige gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, ter bespreking aan de ondernemingsraad.

De mededeling die een rechtspersoon ingevolge artikel 362, zesde lid, laatste volzin, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek moet verstrekken geschiedt gelijktijdig met die aan de algemene vergadering van aandeelhouders.

  • 3. 
    Indien de financiële gegevens van een ondernemer die deel uitmaakt van in een groep verbonden ondernemers zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening als bedoeld in artikel 405 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, verstrekt de ondernemer ter bespreking aan de ondernemingsraad deze geconsolideerde jaarrekening, het jaarverslag en de overige gegevens, bedoeld in artikel 392 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, van de rechtspersoon die de geconsolideerde jaarrekening heeft opgesteld.

Indien de financiële gegevens van een dergelijke ondernemer niet in een geconsolideerde jaarrekening zijn opgenomen, verstrekt de ondernemer in plaats hiervan ter bespreking aan de ondernemingsraad schriftelijke gegevens waaruit de ondernemingsraad zich een inzicht kan vormen in het gezamenlijke resultaat van de ondernemingen van die groep ondernemers.

  • 4. 
    Indien de jaarrekening van de ondernemer betrekking heeft op meer dan een onderneming, verstrekt de ondernemer aan de ondernemingsraad tevens schriftelijke gegevens waaruit deze zich een inzicht kan vormen in de mate waarin de onderneming waarvoor hij is ingesteld tot het gezamenlijke resultaat van die ondernemingen heeft bijgedragen.

Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing, indien een geconsolideerde jaarrekening als bedoeld in het derde lid wordt verstrekt.

  • 5. 
    Indien de onderneming in stand wordt gehouden door een ondernemer op wie het tweede lid niet van toepassing is, verstrekt de ondernemer bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vervangende schriftelijke gegevens ter bespreking aan de ondernemingsraad.

Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. 
    De ondernemer doet, mede ten behoeve van de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming, bedoeld in artikel 6:11, eerste lid, ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad mondeling of schriftelijk mededeling over zijn verwachtingen ten aanzien van de werkzaamheden en de resultaten van de onderneming in het

komende tijdvak, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in artikel 6:18, alsmede met betrekking tot alle investeringen in binnenland en buitenland.

  • 7. 
    Indien de ondernemer met betrekking tot de onderneming een meerjarenplan, een raming of een begroting van inkomsten of uitgaven pleegt op te stellen, wordt dat plan onderscheidenlijk die raming of die begroting, dan wel een samenvatting daarvan, met een toelichting aan de ondernemingsraad verstrekt en in de bespreking betrokken. Het derde en vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Milieugerelateerde informatie voor de ondernemingsraad

Artikel 6:4

  • 1. 
    Indien de ondernemer ingevolge artikel 12.2 of 12.4 van de Wet milieubeheer verplicht is tot het opstellen van een milieuverslag, verstrekt hij zo spoedig mogelijk na het opstellen van dat verslag een exemplaar daarvan ter bespreking aan de ondernemingsraad.
  • 2. 
    Deze verplichting geldt ook met betrekking tot een milieuverklaring als bedoeld in artikel 12.3 van de Wet milieubeheer.

Recht op sociale informatie van de ondernemingsraad

Artikel 6:5

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt, mede voor de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming, bedoeld in artikel 6:11, eerste lid, ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad schriftelijk algemene gegevens over de aantallen en de verschillende groepen van de in de onderneming werkzame personen, en over het door hem in het afgelopen jaar ten aanzien van die personen gevoerde sociale beleid, in het bijzonder met betrekking tot aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 6:16, 6:21 en 6:25.

Deze gegevens worden kwantitatief zodanig gespecificeerd dat daaruit blijkt welke uitwerking de verschillende onderdelen van het sociale beleid hebben gehad voor afzonderlijke bedrijfsonderdelen en functiegroepen.

  • 2. 
    De ondernemer doet daarbij ook mondeling of schriftelijk mededeling van zijn verwachtingen over de ontwikkeling van de personeelsbezetting in het komende jaar en van het door hem in dat jaar te voeren sociale beleid, in het bijzonder over aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 6:16, 6:18 en 6:25.

Recht van de ondernemingsraad op informatie over beloningsverhoudingen

Artikel 6:6

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt, mede voor de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming, bedoeld in artikel 6:11, eerste lid, ten minste eenmaal per jaar aan de ondernemingsraad schriftelijk gegevens over de beloningsverhoudingen tussen het bestuur dat de rechtspersoon vertegenwoordigt, het orgaan van de rechtspersoon dat is belast met het toezicht op het bestuur en groepen van in de onderneming werkzame personen.
  • 2. 
    Het eerste lid is van toepassing a. op rechtspersonen waarop Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk

Wetboek van toepassing is en waarin in de regel 100 of meer personen op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam zijn, met uitzondering van: 1e besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid waarvan een van de bestuurders of commissarissen een natuurlijk persoon is die

een direct of indirect belang heeft in de rechtspersoon overeenkomstig artikel 4.6 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001; of 2e de rechtspersoon waarop artikel 2: 396 of artikel 2: 397 van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is.

  • b. 
    op ondernemingen waarin in de regel 100 of meer personen werkzaam zijn die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend arbeid verrichten op grond van een publiekrechtelijke aanstelling;
  • c. 
    op ondernemingen met een publieke hoofdtaak en waarin in de regel 100 of meer personen werkzaam zijn, met uitzondering van door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister die het mede aangaat aangewezen ondernemingen of categorieën van ondernemingen.
  • 3. 
    De ondernemer doet daarbij mondeling of schriftelijk mededeling van zijn verwachtingen over belangrijke wijzigingen in de in het eerste lid bedoelde beloningsverhoudingen.
  • 4. 
    De ondernemer kan in overeenstemming met de ondernemingsraad bepalen:
  • a. 
    op welk tijdstip de gegevens, bedoeld in het eerste en derde lid, worden verstrekt en de precieze aard van deze gegevens, alsmede
  • b. 
    de wijze waarop belangrijke wijzigingen in de in het eerste lid bedoelde beloningsverhoudingen worden medegedeeld.

Paragraaf 6.2 Informatierecht van de centrale ondernemingsraad en van de groepsondernemingsraad

Artikel 6:7

  • 1. 
    Paragraaf 6.1 is van overeenkomstige toepassing op de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad, met dien verstande dat door de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad uitsluitend aangelegenheden worden behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor zij zijn ingesteld en ongeacht of voor die aangelegenheden bevoegdheden toekomen aan de afzonderlijke ondernemingsraden.
  • 2. 
    Indien bevoegdheden voor aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid toekomen aan afzonderlijke ondernemingsraden, gaan deze over naar de centrale ondernemingsraad onderscheidenlijk de groeps-ondernemingsraad, met dien verstande dat een groepsondernemingsraad geen aangelegenheden behandelt die door de centrale ondernemingsraad worden behandeld.
  • 3. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer, de centrale ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad en een afzonderlijke ondernemingsraad, kan een bevoegdheid die voortvloeit uit het eerste lid worden overgedragen aan die afzonderlijke ondernemingsraad

Paragraaf 6.3 Informatierecht van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 6:8

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt desgevraagd aan de personeelsvertegenwoordiging tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van haar taak redelijkerwijze nodig heeft.

De inlichtingen en gegevens kunnen schriftelijk of mondeling worden verstrekt.

  • 2. 
    De ondernemer verstrekt aan de personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in artikel 3:16, voor de bespreking van de algemene gang van zaken van de onderneming mondeling of schriftelijk algemene gegevens over de werkzaamheden en de resultaten van de onderneming in het afgelopen jaar, en over zijn verwachtingen dienaangaande in het komende jaar.
  • 3. 
    Voor zover de ondernemer verplicht is zijn jaarrekening en

jaarverslag ter inzage van een ieder neer te leggen, worden ook in de Nederlandse taal gestelde exemplaren van deze jaarstukken verstrekt aan de personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in artikel 3:16.

  • 4. 
    De ondernemer verstrekt voorts aan de personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in artikel 3:16, mondeling of schriftelijk algemene gegevens over het door hem voor de in de onderneming werkzame personen gevoerde en te voeren sociale beleid.

Paragraaf 6.4 Informatierecht van de personeelsvergadering

Artikel 6:9

  • 1. 
    De ondernemer verstrekt aan de personeelsvergadering mondeling of schriftelijk algemene gegevens over de werkzaamheden en de resultaten van de onderneming in het afgelopen jaar, alsmede omtrent zijn verwachtingen dienaangaande in het komende jaar.
  • 2. 
    Voor zover de ondernemer verplicht is zijn jaarrekening en jaarverslag ter inzage van een ieder neer te leggen, worden in de Nederlandse taal gestelde exemplaren van deze jaarstukken ter bespreking aan de in de onderneming werkzame personen verstrekt.
  • 3. 
    De ondernemer verstrekt voorts aan de personeelsvergadering mondeling of schriftelijk algemene gegevens inzake het door hem ten aanzien van de in de onderneming werkzame personen gevoerde en te voeren sociale beleid.

AFDELING 6.2 OVERLEG, INITIATIEF EN STIMULERING

Paragraaf 6.5 De overlegvergadering

Overleg met de ondernemingsraad over aangelegenheden, de onderneming betreffende

Artikel 6:10

  • 1. 
    De ondernemer en de ondernemingsraad overleggen over de aangelegenheden, de onderneming betreffende, waarover:
  • a. 
    de ondernemer of de ondernemingsraad overleg wenselijk acht, of
  • b. 
    op grond van deze wet of de daarop berustende bepalingen overleg moet plaatsvinden.
  • 2. 
    Onder de aangelegenheden, de onderneming betreffende, zijn, behoudens voor zover het betreft de gevolgen daarvan voor de werkzaamheden van de in de onderneming werkzame personen, niet begrepen:
  • a. 
    de publiekrechtelijke vaststelling van taken van publiekrechtelijke lichamen en onderdelen daarvan;
  • b. 
    het beleid ten aanzien van en de uitvoering van een bij of krachtens een wettelijk voorschrift aan de ondernemer opgedragen publiekrechtelijke taak;
  • c. 
    bij de rechtbanken, de gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, het beleid ten aanzien van en de uitvoering van de rechterlijke taken als bedoeld in artikel 23, tweede en derde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Bespreking algemene gang van zaken met de ondernemingsraad

Artikel 6:11

  • 1. 
    In de overlegvergadering wordt ten minste eenmaal per jaar de algemene gang van zaken van de onderneming besproken. De ondernemer doet in dit kader mededeling over besluiten die hij in

voorbereiding heeft met betrekking tot de aangelegenheden als bedoeld in de artikelen 6:18 en 6:25.

Daarbij worden afspraken gemaakt over wanneer en op welke wijze de ondernemingsraad in de besluitvorming wordt betrokken.

  • 2. 
    Indien de onderneming in stand wordt gehouden door een naamloze vennootschap, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, een coöperatie of een onderlinge waarborgmaatschappij, zijn bij de in het eerste lid bedoelde besprekingen de commissarissen, als die er zijn, van de vennootschap, de coöperatie of de onderlinge waarborgmaatschappij dan wel een of meer vertegenwoordigers uit hun midden aanwezig.

Wordt ten minste de helft van de aandelen van de vennootschap middellijk of onmiddellijk voor eigen rekening gehouden door een andere vennootschap, dan rust de hiervoor bedoelde verplichting op de bestuurders van de laatstbedoelde vennootschap dan wel op een of meer door hen aangewezen vertegenwoordigers.

Wordt de onderneming in stand gehouden door een vereniging of een stichting, dan zijn de bestuursleden van die vereniging of die stichting dan wel een of meer vertegenwoordigers uit hun midden aanwezig.

De ondernemingsraad kan in bepaalde gevallen besluiten dat aan dit lid geen toepassing behoeft te worden gegeven.

Procedurevoorschriften voor de overlegvergadering

Artikel 6:12

  • 1. 
    Een overlegvergadering kan slechts worden gehouden, indien ten aanzien van de ondernemingsraad wordt voldaan aan de bepalingen die ingevolge zijn reglement gelden voor het houden van een vergadering van de ondernemingsraad.
  • 2. 
    Een overlegvergadering wordt door de voorzitter geschorst, wanneer de ondernemer of de ondernemingsraad ten aanzien van een bepaald onderwerp afzonderlijk beraad wenselijk acht.
  • 3. 
    Het overleg wordt voor de ondernemer gevoerd door de bestuurder van de onderneming.

Wanneer een onderneming meer dan één bestuurder heeft, bepalen dezen gezamenlijk wie van hen overleg pleegt met de ondernemingsraad.

  • 4. 
    De ondernemer en de ondernemingsraad stellen een reglement op over de gang van zaken bij de overlegvergadering dat in ieder geval voorschriften bevat over:
  • a. 
    de gevallen waarin, de termijn waarbinnen en de wijze waarop een overlegvergadering wordt belegd;
  • b. 
    de vervanging van de bestuurder bij verhindering of een bepaald onderwerp;
  • c. 
    de aanwezigheid van andere personen dan de bestuurder, diens vervanger of de leden van de ondernemingsraad;
  • d. 
    het voorzitterschap;
  • e. 
    het secretariaat;
  • f. 
    het opstellen van de agenda;
  • g. 
    de goedkeuring van het verslag; h. de wijze en het tijdstip waarop de agenda en het verslag aan de in de

onderneming werkzame personen bekend worden gemaakt.

Paragraaf 6.6 Overlegmet de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 6:13

  • 1. 
    De ondernemer bespreekt met de personeelsvertegenwoordiging ten minste eenmaal per jaar de algemene gang van zaken van de onderneming.
  • 2. 
    Indien de ondernemer de onderneming niet zelf bestuurt, wordt het overleg met de personeelsvertegenwoordiging voor hem gevoerd door de bestuurder van de onderneming.
  • 3. 
    De ondernemer en de bestuurder kunnen zich bij verhindering laten vervangen door een in de onderneming werkzame persoon die bevoegd is om namens de ondernemer overleg met de werknemers te voeren.

Paragraaf 6.7 Overleg met de personeelsvergadering

Artikel 6:14

  • 1. 
    In de personeelsvergadering worden de aangelegenheden, die de onderneming betreffen, aan de orde gesteld ten aanzien waarvan de ondernemer of in de onderneming werkzame personen overleg wenselijk achten.
  • 2. 
    De ondernemer bespreekt met de personeelsvergadering ten minste eenmaal per jaar de algemene gang van zaken van de onderneming.
  • 3. 
    Artikel 6:13, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 6.8 Initiatief en stimulering Initiatiefrecht van de ondernemingsraad

Artikel 6:15

  • 1. 
    De ondernemingsraad is ook buiten de overlegvergadering, bedoeld in artikel 6:10, eerste lid, bevoegd aan de ondernemer voorstellen te doen over de aangelegenheden de onderneming betreffende.
  • 2. 
    Een dergelijk voorstel wordt schriftelijk en voorzien van een toelichting aan de ondernemer voorgelegd.
  • 3. 
    De ondernemer beslist over het voorstel niet dan nadat daarover ten minste eenmaal overleg is gepleegd in een overlegvergadering.
  • 4. 
    Na het overleg deelt de ondernemer zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed aan de ondernemingsraad mee in hoeverre hij overeenkomstig het voorstel zal besluiten.

Stimulerende taak van de ondernemingsraad

Artikel 6:16

  • 1. 
    De ondernemingsraad bevordert zoveel als in zijn vermogen ligt de naleving van de voor de onderneming geldende voorschriften op het gebied van de arbeidsvoorwaarden, de arbeidsomstandigheden en de arbeids- en rusttijden van de in de onderneming werkzame personen.
  • 2. 
    De ondernemingsraad bevordert voorts naar vermogen het werkoverleg en het overdragen van bevoegdheden in de onderneming, zodat de in de onderneming werkzame personen zoveel mogelijk worden betrokken bij de regeling van de arbeid in het onderdeel van de onderneming waarin zij werkzaam zijn.
  • 3. 
    De ondernemingsraad waakt in het algemeen tegen discriminatie in de onderneming en bevordert in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen alsmede de inschakeling van gehandicapten en minderheden in de onderneming.
  • 4. 
    De ondernemingsraad bevordert naar vermogen de zorg van de onderneming voor het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van beleidsmatige, organisatorische en administratieve voorzieningen in verband met het milieu.

Paragraaf 6.9 Overleg, initiatiefrecht en stimulerende taak van de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad

Artikel 6:17

  • 1. 
    De paragrafen 6.5 en 6.8 zijn van overeenkomstige toepassing op centrale ondernemingsraden en groepsondernemingsraden, met dien verstande dat door de centrale ondernemingsraad en de groeps-ondernemingsraad uitsluitend aangelegenheden worden behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor zij zijn ingesteld en ongeacht of ten aanzien van die aangelegenheden bevoegdheden toekomen aan de afzonderlijke ondernemingsraden.
  • 2. 
    Indien bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid toekomen aan afzonderlijke ondernemingsraden, gaan deze over naar de centrale ondernemingsraad onderscheidenlijk de groepsondernemingsraad, met dien verstande dat een groeps-ondernemingsraad geen aangelegenheden behandelt die door de centrale ondernemingsraad worden behandeld.
  • 3. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer, de centrale ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad en een afzonderlijke ondernemingsraad , kan een bevoegdheid die voortvloeit uit het eerste lid worden overgedragen aan die afzonderlijke ondernemingsraad

AFDELING 6.3 HET ADVIESRECHT

Paragraaf 6.10 Het adviesrecht van de ondernemingsraad

Het adviesrecht van de ondernemingsraad

Artikel 6:18

  • 1. 
    De ondernemingsraad wordt door de ondernemer in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door hem voorgenomen besluit tot:
  • a. 
    overdracht van de zeggenschap over de onderneming of een onderdeel daarvan;
  • b. 
    het vestigen van dan wel het overnemen of afstoten van de zeggenschap over een andere onderneming, alsmede het aangaan van, het aanbrengen van een belangrijke wijziging in of het verbreken van duurzame samenwerking met een andere onderneming, waaronder begrepen het aangaan, in belangrijke mate wijzigen of verbreken van een belangrijke financiële deelneming vanwege of ten behoeve van een dergelijke onderneming;
  • c. 
    beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of van een belangrijk onderdeel daarvan;
  • d. 
    belangrijke inkrimping, uitbreiding of andere wijziging van de werkzaamheden van de onderneming;
  • e. 
    belangrijke wijziging in de organisatie van de onderneming dan wel in de verdeling van bevoegdheden binnen de onderneming;
  • f. 
    wijziging van de plaats waar de onderneming haar werkzaamheden uitoefent;
  • g. 
    het groepsgewijze werven of inlenen van arbeidskrachten; h. het doen van een belangrijke investering ten behoeve van de

onderneming;

  • i. 
    het aantrekken van een belangrijk krediet ten behoeve van de onderneming;
  • j. 
    het verstrekken van een belangrijk krediet en het stellen van zekerheid voor belangrijke schulden van een andere ondernemer, tenzij dit geschiedt in de normale uitoefening van werkzaamheden in de onderneming;
  • k. 
    invoering of wijziging van een belangrijke technologische voorziening;
  • 1. 
    het treffen van een belangrijke maatregel in verband met de zorg van de onderneming voor het milieu, waaronder begrepen het treffen of wijzigen van een beleidsmatige, organisatorische en administratieve voorziening in verband met het milieu;
  • m. 
    vaststelling van een regeling met betrekking tot het zelf dragen van het risico, bedoeld in artikel 75, eerste lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of artikel 63, eerste lid, van de Ziektewet;
  • n. 
    het verstrekken en het formuleren van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming betreffende een der hiervoor bedoelde aangelegenheden.
  • 2. 
    Het eerste lid, aanhef en onderdeel b, en, voor zover dit betrekking heeft op een aangelegenheid als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, aanhef en onderdeel n, is niet van toepassing wanneer de andere onderneming in het buitenland gevestigd is of wordt en redelijkerwijs niet te verwachten is dat het voorgenomen besluit zal leiden tot een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdelen c tot en met f, ten aanzien van een onderneming die door de ondernemer in Nederland in stand wordt gehouden.

Procedure voor advies van de ondernemingsraad

Artikel 6:19

  • 1. 
    De ondernemer legt een besluit als bedoeld in artikel 6:18, eerste lid, schriftelijk aan de ondernemingsraad voor.

Het advies wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

  • 2. 
    Bij de adviesaanvraag wordt een overzicht verstrekt van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben en van de naar aanleiding daarvan voorgenomen maatregelen.
  • 3. 
    Indien na het advies van de ondernemingsraad een besluit wordt genomen, wordt de ondernemingsraad zo spoedig mogelijk schriftelijk van het besluit in kennis gesteld.

Indien het advies niet of niet geheel is gevolgd, wordt tevens meegedeeld waarom van dat advies is afgeweken.

Voor zover de ondernemingsraad daarover nog niet heeft geadviseerd, wordt voorts het advies van de ondernemingsraad ingewonnen over de uitvoering van het besluit.

  • 4. 
    Tenzij het besluit overeenstemt met het advies, schort de ondernemer de uitvoering van het besluit op tot een maand na de dag waarop de ondernemingsraad van het besluit in kennis is gesteld. Deze verplichting vervalt wanneer de ondernemingsraad dat te kennen geeft.

Adviesrecht van de ondernemingsraad over benoeming en ontslag bestuurder

Artikel 6:20

  • 1. 
    De ondernemingsraad wordt door de ondernemer in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door hem voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag van een bestuurder van de onderneming.

Het advies moet op een zodanig tijdstip worden gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.

  • 2. 
    De ondernemer stelt de ondernemingsraad in kennis van de beweegredenen voor het besluit en verstrekt voorts in het geval van een benoeming gegevens waaruit de ondernemingsraad zich een oordeel kan

vormen over de betrokkene, in verband met diens toekomstige functie in de onderneming.

Artikel 6:19, derde lid, eerste en tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Benoeming bestuur van instellingen door ondernemingsraad

Artikel 6:21

De ondernemingsraad kan, al dan niet uit zijn midden, een door de ondernemer te bepalen aantal, maar ten minste de helft, benoemen van de bestuursleden van door de ondernemer ten behoeve van in de onderneming werkzame personen opgerichte instellingen, behoudens voor zover bij of krachtens de wet op andere wijze in het bestuur van een instelling is voorzien.

Paragraaf 6.11 Het adviesrecht van de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad

Artikel 6:22

  • 1. 
    Paragraaf 6.10 is van overeenkomstige toepassing op centrale ondernemingsraden en groepsondernemingsraden, met dien verstande dat door de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad uitsluitend aangelegenheden worden behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor zij zijn ingesteld en ongeacht of ten aanzien van die aangelegenheden bevoegdheden toekomen aan de afzonderlijke ondernemingsraden.
  • 2. 
    Indien bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid toekomen aan afzonderlijke ondernemingsraden, gaan deze over naar de centrale ondernemingsraad onderscheidenlijk de groepsondernemingsraad, met dien verstande dat een groeps-ondernemingsraad geen aangelegenheden behandelt die door de centrale ondernemingsraad worden behandeld.
  • 3. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer, de centrale ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad en een afzonderlijke ondernemingsraad , kan een bevoegdheid die voortvloeit uit het eerste lid worden overgedragen aan die afzonderlijke ondernemingsraad

Paragraaf 6.12 Het adviesrecht van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 6:23

  • 1. 
    De personeelsvertegenwoordiging, bedoeld in artikel 3:16, wordt door de ondernemer in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door hem voorgenomen besluit dat kan leiden tot verlies van de arbeidsplaats of tot een belangrijke verandering van de arbeid of de arbeidsvoorwaarden van ten minste een vierde van de in de onderneming werkzame personen.
  • 2. 
    Het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
  • 3. 
    De in de eerste lid bedoelde verplichting geldt niet, indien en voor zover de betrokken aangelegenheid voor de onderneming reeds inhoudelijk geregeld is in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan.

Paragraaf 6.13 Het adviesrecht van de personeelsvergadering

Artikel 6:24

  • 1. 
    De in de onderneming werkzame personen worden door de ondernemer in de personeelsvergadering in de gelegenheid gesteld advies uit te brengen over elk door hem voorgenomen besluit dat kan leiden tot verlies van de arbeidsplaats of tot een belangrijke verandering van de arbeid, de arbeidsvoorwaarden of de arbeidsomstandigheden van tenminste een vierde van de in de onderneming werkzame personen.
  • 2. 
    Het advies, bedoeld in het eerste lid, wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van wezenlijke invloed kan zijn op het te nemen besluit.
  • 3. 
    De in de eerste lid bedoelde verplichting geldt niet indien en voor zover de betrokken aangelegenheid voor de onderneming reeds inhoudelijk geregeld is in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een regeling vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan.

AFDELING 6.4 HET INSTEMMINGSRECHT

Paragraaf 6.14 Het instemmingsrecht van de ondernemingsraad

Instemmingsrecht van de ondernemingsraad

Artikel 6:25

  • 1. 
    De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
  • a. 
    een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering, een winstdelingsregeling of een spaarregeling;
  • b. 
    een vakantieregeling;
  • c. 
    een arbeids- en rusttijdenregeling;
  • d. 
    een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het reïntegratiebeleid;
  • e. 
    een belonings- of een functiewaarderingssysteem;
  • f. 
    een regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslag- of bevorderingsbeleid;
  • g. 
    een regeling op het gebied van de personeelsopleiding; h. een regeling op het gebied van de personeelsbeoordeling; i. een regeling op het gebied van het bedrijfsmaatschappelijk werk; j. een regeling op het gebied van het werkoverleg; k. een regeling op het gebied van de behandeling van klachten;
  • 1. 
    een regeling over het verwerken van en de bescherming van de persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen;
  • m. 
    een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen.
  • 2. 
    Het eerste lid is slechts van toepassing voorzover het voorgenomen besluit betrekking heeft op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen.
  • 3. 
    De ondernemer doet aan de ondernemingsraad zo spoedig mogelijk mededeling van zijn voornemen tot het verstrekken van een adviesopdracht aan een deskundige buiten de onderneming over een aangelegenheid als bedoeld in het eerste lid.

Procedure voor de instemming van de ondernemingsraad

Artikel 6:26

  • 1. 
    De ondernemer legt besluiten als bedoeld in artikel 6:25, eerste lid, schriftelijk aan de ondernemingsraad voor.
  • 2. 
    De ondernemer verstrekt daarbij een overzicht van de beweegredenen voor het besluit en van de gevolgen die het besluit naar verwachting voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben.
  • 3. 
    De ondernemingsraad deelt zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed zijn beslissing mee.
  • 4. 
    Hierna deelt de ondernemer zo spoedig mogelijk schriftelijk mee welk besluit hij heeft genomen en met ingang van welke datum hij dat besluit zal uitvoeren.

Verhouding instemmingsrecht en collectieve arbeidsovereenkomst

Artikel 6:27

De in artikel 6:25 bedoelde instemming is niet vereist voor zover de betrokken aangelegenheid voor de onderneming reeds inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan.

Paragraaf 6.15 Het instemmingsrecht van de centrale ondernemingsraad ende groepsondernemingsraad

Artikel 6:28

  • 1. 
    Paragraaf 6.14 is van overeenkomstige toepassing op centrale ondernemingsraden en groepsondernemingsraden, met dien verstande dat door de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad uitsluitend aangelegenheden worden behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor zij zijn ingesteld en ongeacht of ten aanzien van die aangelegenheden bevoegdheden toekomen aan de afzonderlijke ondernemingsraden.
  • 2. 
    Indien bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid toekomen aan afzonderlijke ondernemingsraden, gaan deze over naar de centrale ondernemingsraad onderscheidenlijk de groepsondernemingsraad, met dien verstande dat een groeps-ondernemingsraad geen aangelegenheden behandelt die door de centrale ondernemingsraad worden behandeld.
  • 3. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer, de centrale ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad en een afzonderlijke ondernemingsraad, kan een bevoegdheid die voortvloeit uit het eerste lid worden overgedragen aan die afzonderlijke ondernemingsraad

Paragraaf 6.16 Het instemmingsrecht van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 6:29

  • 1. 
    De ondernemer behoeft de instemming van de personeelsvertegenwoordiging voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
  • a. 
    een arbeids- en rusttijdenregeling;
  • b. 
    een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het reïntegratiebeleid.
  • 2. 
    De artikelen 6:25, tweede lid, 6:26 en 6:27 zijn van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 6.5 UITBREIDING EN BEPERKING VAN BEVOEGDHEDEN

Paragraaf 6.17 Uitbreiding en beperking van de bevoegdheden van de ondernemingsraad

Collectieve arbeidsovereenkomst/arbeidsvoorwaardenregeling publiekrechtelijk orgaan

Artikel 6:30

Bij collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan kunnen aan de ondernemingsraad of aan de ondernemingsraden van de bij die overeenkomst of die regeling betrokken onderneming of ondernemingen verdere bevoegdheden dan in deze wet en de daarop berustende bepalingen genoemd, worden toegekend.

De ondernemingsovereenkomst

Artikel 6:31

  • 1. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer en de ondernemingsraad kunnen aan de ondernemingsraad verdere bevoegdheden dan in deze wet en de daarop berustende bepalingen genoemd, worden toegekend en kunnen de in de artikelen 6:18 en 6:25 bedoelde bevoegdheden en rechten voor minder dan de in die artikelen genoemde aangelegenheden worden toegekend.
  • 2. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer en de ondernemingsraad kan het instemmingsrecht van een in artikel 6:25 bedoelde aangelegenheid worden omgezet in een adviesrecht.
  • 3. 
    Indien de overeenkomst, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet voorziet in de duur van de looptijd, kan die overeenkomst worden beëindigd door opzegging. De termijn van opzegging bedraagt 6 maanden tenzij bij die overeenkomst anders is bepaald.

Verhouding collectieve arbeidsovereenkomst/ondernemingsovereenkomst

Artikel 6:32

Indien aan de ondernemingsraad op grond van deze afdeling een adviesrecht of instemmingsrecht is toegekend, is het advies of de instemming van de ondernemingsraad niet vereist, voor zover de aangelegenheid voor de onderneming reeds inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst of in een regeling van arbeidsvoorwaarden, vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan.

Paragraaf 6.18 Uitbreiding en beperking van de bevoegdheden van de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad

Artikel 6:33

  • 1. 
    Paragraaf 6.17 is van overeenkomstige toepassing op centrale ondernemingsraden en groepsondernemingsraden, met dien verstande dat door de centrale ondernemingsraad en de groepsondernemingsraad uitsluitend aangelegenheden worden behandeld die van gemeenschappelijk belang zijn voor alle of voor de meerderheid van de ondernemingen waarvoor zij zijn ingesteld en ongeacht of ten aanzien van die aangelegenheden bevoegdheden toekomen aan de afzonderlijke ondernemingsraden.
  • 2. 
    Indien bevoegdheden ten aanzien van aangelegenheden als bedoeld in het eerste lid toekomen aan afzonderlijke ondernemingsraden, gaan

deze over naar de centrale ondernemingsraad onderscheidenlijk de groepsondernemingsraad, met dien verstande dat een groeps-ondernemingsraad geen aangelegenheden behandelt die door de centrale ondernemingsraad worden behandeld.

  • 3. 
    Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer, de centrale ondernemingsraad of de groepsondernemingsraad en een afzonderlijke ondernemingsraad, kan een bevoegdheid die voortvloeit uit het eerste lid worden overgedragen aan die afzonderlijke ondernemingsraad

Paragraaf 6.19 Uitbreiding en beperking van de bevoegdheden van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 6:34

Paragraaf 6.17 is van overeenkomstige toepassing op de personeelsvertegenwoordiging.

HOOFDSTUK 7 DE RECHTSPOSITIE

Paragraaf 7.1 De rechtspositie van de leden van de ondernemingsraad Loondoorbetalingsverplichting

Artikel 7:1

De leden van de ondernemingsraad en van zijn commissies behouden hun aanspraak op loon of bezoldiging voor de tijd gedurende welke zij niet de bedongen arbeid hebben verricht als gevolg van:

  • a. 
    het voorbereiden en bijwonen van vergaderingen als bedoeld in artikel 5:8, eerste lid;
  • b. 
    het onderling beraad, het overleg en de kennisneming, bedoeld in artikel 5:8, tweede lid;
  • c. 
    het raadplegen van de in de onderneming werkzame personen, bedoeld in artikel 5:8, derde lid;
  • d. 
    de scholing en vorming, bedoeld in artikel 5:9.

Bescherming tegenbenadeling

Artikel 7:2

De ondernemer zorgt er voor dat niet worden benadeeld in hun positie in de onderneming:

  • a. 
    de in de onderneming werkzame personen die staan of gestaan hebben op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 4:4, eerste lid, uit hoofde van die kandidaatstelling;
  • b. 
    de leden en de gewezen leden van de ondernemingsraad en van zijn commissies, uit hoofde van hun lidmaatschap daarvan;
  • c. 
    de ambtelijk secretaris, uit hoofde van die functie;
  • d. 
    degene die het initiatief neemt of heeft genomen tot het instellen van een ondernemingsraad, uit hoofde van dat initiatief.

Geheimhoudingsverplichting leden ondernemingsraad

Artikel 7:3

  • 1. 
    De leden van de ondernemingsraad of van zijn commissies en degenen die met het secretariaat van de ondernemingsraad of van de commissies zijn belast, en de geraadpleegde deskundigen zijn verplicht tot geheimhouding van:
  • a. 
    alle zaken- en bedrijfsgeheimen die zij in hun hoedanigheid vernemen;
  • b. 
    alle aangelegenheden ten aanzien waarvan de ondernemer dan wel de ondernemingsraad of de betrokken commissie hen geheimhouding heeft opgelegd;
  • c. 
    alle aangelegenheden ten aanzien waarvan zij, in verband met opgelegde geheimhouding, het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.
  • 2. 
    Het voornemen om geheimhouding op te leggen wordt zoveel mogelijk vóór de behandeling van de betrokken aangelegenheid meegedeeld.

Degene die de geheimhouding oplegt, deelt daarbij tevens mee welke schriftelijk of mondeling verstrekte gegevens onder de geheimhouding vallen en hoelang deze dient te duren, alsmede of er personen zijn ten aanzien van wie de geheimhouding niet in acht behoeft te worden genomen.

  • 3. 
    De in het eerste lid bedoelde verplichting geldt niet tegenover:
  • a. 
    hen die ingevolge een rechterlijke opdracht zijn belast met een onderzoek naar de gang van zaken in de onderneming;
  • b. 
    hem die door een lid van de ondernemingsraad of van zijn commissies wordt benaderd voor overleg, mits de ondernemer onderscheidenlijk degene die geheimhouding heeft opgelegd, vooraf toestemming heeft gegeven voor het overleg met de betrokken persoon en deze laatste schriftelijk heeft verklaard dat hij zich ten aanzien van de betrokken aangelegenheid tot geheimhouding verplicht. In dat geval is ten aanzien van de bedoelde persoon het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
  • 4. 
    Een weigering om de in het derde lid bedoelde toestemming te verlenen wordt door de ondernemer onderscheidenlijk door degene die geheimhouding heeft opgelegd, met redenen omkleed.
  • 5. 
    De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van het lidmaatschap van de ondernemingsraad of van een commissie, noch door beëindiging van de werkzaamheden van de betrokkene in de onderneming.

Paragraaf 7.2 De rechtspositie van de leden van de groepsondernemings-raad en de centrale ondernemingsraad

Artikel 7:4

Paragraaf 7.1 is van overeenkomstige toepassing op de groeps-ondernemingsraad en de centrale ondernemingsraad.

Paragraaf 7.3 De rechtspositie van de leden van de personeelsvertegenwoordiging

Artikel 7:5

Paragraaf 7.1 is van overeenkomstige toepassing op de personeelsvertegenwoordiging.

HOOFDSTUK 8 HEFFINGEN VOOR SCHOLING, VORMING EN KWALITEITSBEVORDERING

Heffingen voor scholing, vorming en kwaliteitsbevordering

Artikel 8:1

  • 1. 
    De ondernemer op wie op grond van deze wet, een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeidsvoorwaarden vastge-

steld door een publiekrechtelijk orgaan op 1 januari van het betrokken kalenderjaar de verplichting rust een ondernemingsraad in te stellen alsmede de ondernemer die op 1 januari van het betrokken kalenderjaar een ondernemingsraad heeft met toepassing van artikel 3:3, is een heffing verschuldigd ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden.

  • 2. 
    De heffing bedraagt een percentage van het bij de betrokken ondernemer in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor de toepassing van dit lid wordt onder ondernemer verstaan: de inhoudingsplichtige in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964.
  • 3. 
    Het percentage van de heffing wordt jaarlijks door de Raad vastgesteld bij verordening; het kan op nihil worden vastgesteld.
  • 4. 
    De heffing wordt namens de Raad door de rijksbelastingdienst bij wege van aanslag geheven en ingevorderd, met overeenkomstige toepassing van de voor de heffing en de invordering van de inkomstenbelasting geldende regels.
  • 5. 
    In een verordening als bedoeld in het derde lid wordt bepaald op welke wijze de afdracht van de heffing door de rijksbelastingdienst aan de Raad geschiedt.
  • 6. 
    De Raad kan bij verordening nadere regels stellen omtrent de toepassing van dit artikel.
  • 7. 
    Een verordening als bedoeld in dit artikel wordt, voorzover deze betrekking heeft op ondernemingen waarin uitsluitend of nagenoeg uitsluitend krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht, niet vastgesteld dan na overleg met de betrokken werkgevers of verenigingen van werkgevers en de centrales van overheidspersoneel, verenigd in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
  • 8. 
    Een verordening als bedoeld in dit artikel behoeft de goedkeuring van Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën.

Subsidiëring in verband scholing en vorming

Artikel 8:2

  • 1. 
    De Raad kan uit de opbrengst van de in artikel 8:1 bedoelde heffingen subsidies verstrekken aan rechtspersonen die zich ten doel stellen de werkzaamheden van andere rechtspersonen op het gebied van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden te begeleiden en te ondersteunen.

De Raad kan bij verordening regels stellen inzake het verstrekken van deze subsidies en daarbij een subsidieplafond vaststellen.

  • 2. 
    Aan de subsidie worden in ieder geval de volgende verplichtingen verbonden:
  • a. 
    dat de betrokken rechtspersoon jaarlijks een begroting en een rekening van de met zijn in het eerste lid bedoelde taak verband houdende inkomsten en uitgaven opstelt en ter goedkeuring aan de Raad voorlegt;
  • b. 
    dat de onder a bedoelde rekening door of vanwege de Raad kan worden gecontroleerd;
  • c. 
    dat de betrokken rechtspersoon erop toeziet, dat de werkzaamheden op het gebied van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden, waarvoor door hem geldelijke ondersteuning wordt verleend, wat de kwaliteit betreft ten minste voldoen aan de voorwaarden die gelden voor de subsidiëring van vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen door het Rijk, en dat deze werkzaamheden voorts passen in de algemene opzet van het vormings- en ontwikkelingswerk voor volwassenen in Nederland, als aangegeven door de rijksoverheid.

Begrotingsaspecten

Artikel 8:3

  • 1. 
    De door de Raad ter bevordering van de scholing en vorming van ondernemingsraadleden geraamde inkomsten en uitgaven worden door hem jaarlijks als een afzonderlijke dienst op de begroting gebracht.
  • 2. 
    De betrokken uitgaven, alsmede de middelen die tot dekking daarvan hebben gediend, worden jaarlijks afzonderlijk op de rekening van inkomsten en uitgaven van de Raad verantwoord.

HOOFDSTUK 9 GERECHTELIJKE PROCEDURES

Paragraaf 9.1 Kantonrechter Behandeling door de kantonrechter

Artikel 9:1

Geschillen die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen worden op verzoek van een belanghebbende behandeld en beslist door de kantonrechter werkzaam bij de rechtbank, die binnen hetzelfde ressort als eerste wordt genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling. Indien de rechtbank waarop het verzoekschrift betrekking heeft binnen het ressort als eerste wordt genoemd in de Wet op de rechterlijke indeling, is bevoegd de kantonrechter werkzaam bij de rechtbank, die binnen hetzelfde ressort als tweede wordt genoemd in Wet op de rechterlijke indeling.

Ontvankelijkheid van het verzoek

Artikel 9:2

  • 1. 
    Een verzoek aan de kantonrechter over de naleving van de artikelen 6:18 en 6:19 over een besluit als bedoeld in die artikelen is niet ontvankelijk, indien blijkt dat de ondernemingsraad voor of na de indiening van het verzoekschrift tegen dat besluit beroep heeft ingesteld bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam.
  • 2. 
    Een verzoek aan de kantonrechter is niet ontvankelijk indien blijkt dat de ondernemingsraad aan de ondernemer uitdrukkelijk kenbaar heeft gemaakt af te zien van enig oordeel over een door hem voorgelegd voorgenomen besluit.
  • 3. 
    Een verzoek aan de kantonrechter is niet ontvankelijk indien met betrekking tot de aangelegenheden, bedoeld in artikel 9:4, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, een eis tot naleving is gesteld als bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Voorzieningen van de kantonrechter

Artikel 9:3

  • 1. 
    De kantonrechter kan in zijn uitspraak aan de ondernemer onderscheidenlijk de ondernemingsraad de verplichting opleggen om bepaalde handelingen te verrichten of na te laten.
  • 2. 
    De ondernemer komt de in het eerste lid neergelegde verplichting na.
  • 3. 
    Wanneer de ondernemingsraad de in het eerste lid neergelegde verplichting niet nakomt, kan de kantonrechter die ondernemingsraad ontbinden.

Hij kan daarbij die ondernemingsraad de verplichting opleggen tot het doen verkiezen van een nieuwe ondernemingsraad.

Blijft de ondernemingsraad in gebreke, dan kan de kantonrechter de ondernemer machtigen een nieuwe ondernemingsraad te doen verkiezen.

Vervangende instemming

Artikel 9:4

  • 1. 
    Indien de ondernemer geen instemming van de ondernemingsraad heeft gekregen voor een voorgenomen besluit waarvoor hij die instemming moet hebben, kan hij de kantonrechter verzoeken om toestemming om het besluit te nemen.

De kantonrechter geeft alleen zijn toestemming, als:

1°. de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming voor het voorgenomen besluit te geven onredelijk is, of

2°. het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.

  • 2. 
    Indien de ondernemer een besluit heeft genomen zonder dat hij daarvoor de vereiste instemming van de ondernemingsraad of de in het eerste lid bedoelde toestemming van de kantonrechter heeft verkregen, is een dergelijk besluit nietig, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op die nietigheid heeft gedaan.
  • 3. 
    De ondernemingsraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat:

1°. hetzij de ondernemer heeft medegedeeld welk besluit hij heeft genomen,

2°. hetzij, bij gebreke van deze mededeling, de ondernemingsraad is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.

  • 4. 
    De ondernemingsraad kan de kantonrechter verzoeken de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot het uitvoeren of het toepassen van een nietig besluit als bedoeld in het tweede lid.
  • 5. 
    De ondernemer kan de kantonrechter verzoeken te verklaren dat de ondernemingsraad ten onrechte een beroep heeft gedaan op de nietigheid als bedoeld in het tweede lid.

Uitsluiting lid van de ondernemingsraad

Artikel 9:5

  • 1. 
    De kantonrechter kan op verzoek van de ondernemer of de ondernemingsraad voor een door hem te bepalen termijn een lid van de ondernemingsraad uitsluiten van alle of bepaalde werkzaamheden van de ondernemingsraad. Een dergelijk verzoek kan uitsluitend worden gedaan door de ondernemer op grond van het feit dat het betrokken lid van de ondernemingsraad het overleg van de ondernemingsraad ernstig belemmert en door de ondernemingsraad op grond van het feit dat de betrokkene de werkzaamheden van de ondernemingsraad ernstig belemmert.
  • 2. 
    Voordat een verzoek bij de kantonrechter wordt ingediend stelt de verzoeker het betrokken lid van de ondernemingsraad in de gelegenheid te worden gehoord.
  • 3. 
    De ondernemer en de ondernemingsraad stellen elkaar in kennis van een verzoek als bedoeld in het eerste lid.

Van overeenkomstige toepassingverklaring

Artikel 9:6

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op:

1°. de centrale ondernemingsraad;

2°. de groepsondernemingsraad;

3°. de personeelsvertegenwoordiging.

Paragraaf 9.2 De ondernemingskamer

Het gerechtshof te Amsterdam

Artikel 9:7

  • 1. 
    De ondernemingsraad kan bij de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam beroep instellen tegen een besluit van de ondernemer als bedoeld in artikel 6:19, derde lid, wanneer:
  • a. 
    hetzij dat besluit niet in overeenstemming is met het advies van de ondernemingsraad;
  • b. 
    hetzij wanneer feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die, waren zij aan de ondernemingsraad bekend geweest ten tijde van het uitbrengen van zijn advies, aanleiding zouden kunnen zijn geweest om dat advies niet uit te brengen zoals het is uitgebracht.
  • 2. 
    Het beroep wordt ingediend bij verzoekschrift, binnen een maand nadat de ondernemingsraad van het in het eerste lid bedoelde besluit in kennis is gesteld.

De ondernemer wordt van het ingestelde beroep in kennis gesteld.

  • 3. 
    Het beroep kan uitsluitend worden ingesteld wanneer de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen.
  • 4. 
    De ondernemingskamer behandelt het verzoek met de meeste spoed. Alvorens te beslissen kan zij, ook ambtshalve, deskundigen en in de

onderneming werkzame personen horen.

Indien de ondernemingskamer het beroep gegrond bevindt, verklaart zij dat de ondernemer bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid tot het betrokken besluit had kunnen komen.

Zij kan voorts, indien de ondernemingsraad daarom heeft verzocht, de volgende voorzieningen treffen:

  • a. 
    het opleggen van de verplichting aan de ondernemer om het besluit geheel of ten dele in te trekken, alsmede om aan te wijzen gevolgen van dat besluit ongedaan te maken;
  • b. 
    het opleggen van een verbod aan de ondernemer om handelingen te verrichten of te doen verrichten ter uitvoering van het besluit of van onderdelen daarvan.
  • 5. 
    Een voorziening van de ondernemingskamer kan door derden verworven rechten niet aantasten.
  • 6. 
    Het is verboden een verplichting of een verbod als bedoeld in het vierde lid niet na te komen onderscheidenlijk te overtreden.
  • 7. 
    De ondernemingskamer kan haar beslissing op een verzoek tot het treffen van voorzieningen voor een door haar te bepalen termijn aanhouden, indien beide partijen daarom verzoeken dan wel indien de ondernemer op zich neemt:
  • a. 
    het besluit waartegen beroep is ingesteld, in te trekken of te wijzigen;
  • b. 
    bepaalde gevolgen van het besluit ongedaan te maken.
  • 8. 
    Nadat het verzoekschrift is ingediend kan de ondernemingskamer, zo nodig onverwijld, voorlopige voorzieningen treffen. Het vierde lid, derde en vierde volzin, en het vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 9. 
    Van een beschikking van de ondernemingskamer staat uitsluitend beroep in cassatie open.

Artikel 9:8

  • 1. 
    Een beroep als bedoeld in artikel 6:19, derde lid, ter zake van het gerechtshof te Amsterdam wordt ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage.
  • 2. 
    Met inachtneming van het eerste lid is artikel 9:7 van overeenkomstige toepassing.

Van overeenkomstige toepassingverklaring

Artikel 9:9

Deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing op: 1°. de centrale ondernemingsraad; 2°. de groepsondernemingsraad.

Paragraaf 9.3 Proceskosten

Proceskosten

Artikel 9:10

  • 1. 
    In rechtsgedingen tussen de ondernemer en de ondernemingsraad kan de ondernemingsraad niet in de proceskosten worden veroordeeld.
  • 2. 
    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op: 1°. de centrale ondernemingsraad; 2°. de groepsondernemingsraad; 3°. de personeelsvertegenwoordiging.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN

Voorlopig reglement voor de ondernemingsraad

Artikel 10:1

  • 1. 
    De ondernemer op wie de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad rust, treft bij voorlopig reglement, voor zover nodig, de voorzieningen die tot de bevoegdheid van de ondernemingsraad behoren, totdat de ondernemingsraad zelf die bevoegdheid uitoefent. De vereniging of verenigingen van werknemers worden over het voorlopige reglement gehoord.
  • 2. 
    Ten aanzien van het voorlopige reglement is artikel 5:2, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing. Het voorlopige reglement vervalt op het tijdstip waarop de ondernemingsraad het in artikel 5:2 bedoelde reglement heeft vastgesteld.
  • 3. 
    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de ondernemer of de ondernemers die een centrale ondernemingsraad of een groepsondernemingsraad hebben ingesteld.

Bijzondere taak Sociaal-Economische Raad

Artikel 10:2

  • 1. 
    Onverminderd hetgeen hem is toebedeeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, heeft de Raad tot taak een goede toepassing van

deze wet alsmede van de kwaliteit van de medezeggenschap in ondernemingen te bevorderen.

  • 2. 
    In het kader van de taak, bedoeld in het eerste lid, kan de Raad een of meer commissies instellen. De Raad geeft nadere voorschriften over in ieder geval de taak, de samenstelling en de wijze van benoeming van de leden van deze commissies.
  • 3. 
    In het kader van de taak, bedoeld in het eerste lid, treft de Raad een voorziening voor het bemiddelen over geschillen die voortvloeien uit deze wet en de daarop berustende bepalingen.

Evaluatie

Artikel 10:3

Onze Minister zendt binnen 5 jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na 5 jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Inwerkingtreding

Artikel 10:4

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Citeertitel

Artikel 10:5

Deze wet wordt aangehaald als: Wet medezeggenschap werknemers.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.