Lijst van vragen en antwoorden - Beleidsplan Crisisbeheersing 2004-2007

Deze lijst van vragen en antwoorden i is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 29668 - Beleidsplan Crisisbeheersing.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Beleidsplan Crisisbeheersing 2004-2007; Lijst van vragen en antwoorden  
Document­datum 06-10-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST79967
Kenmerk 29668, nr. 2
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Koninkrijksrelaties (KR) en Binnenlandse Zaken (BIZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 668

Beleidsplan Crisisbeheersing 2004–2007

Nr. 2

LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 6 oktober 2004

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 heeft de volgende vragen over het Beleidsplan Crisisbeheersing 2004– 2007 (kamerstuk 29 668, nr. 1) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. De minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 5 oktober 2004.

De vragen zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Noorman-den Uyl

Adjunct-griffier van de commissie, Franke

1 Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GL), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), Wilders (Groep Wilders), De Pater-van der Meer (CDA), Duyvendak (GL), Wolfsen (PvdA), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Nawijn (LPF), Boelhouwer (PvdA), Szabó (VVD), Van Hijum (CDA), vacature (SP). Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GL), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (CU), Hirsi Ali (VVD), Griffith (VVD), Rambocus (CDA), Van Gent (GL), Van Nieuwenhoven (PvdA), Cqörüz (CDA), Hermans (LPF), Van Haersma Buma (CDA), Koşer Kaya (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Varela (LPF), Leerdam, MFA (PvdA), Balemans (VVD), Eski (CDA), Vergeer (SP).

1

Wat is in algemene zin uw reactie op de fundamentele kritiek van het Interprovinciaal Overleg (IPO) op dit beleidsplan? Waarom wordt de getrapte verantwoordelijkheid van burgemeester, Commissaris van de Koningin (CdK) en minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) verlaten?

In essentie richt de kritiek van het IPO zich op het gegeven dat de in het beleidsplan verleende doorzettingsmacht aan de voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur voorbijgaat aan de gezagsrol van de CdK in de responsfase, waar deze al beschikt over een aanwijzingsbevoegdheid. Het kabinet heeft er bewust voor gekozen de veiligheidsregio een centrale rol te geven ten aanzien van crisisbeheersing op decentraal niveau, omdat daar de grootste expertise met betrekking tot o.a. de hulpverlening gebundeld is. Om crises effectief te kunnen beheersen dient het bestuur van de regio over doorzettingsmacht te kunnen beschikken. Uit diverse onderzoeken (zie blz. 26 beleidsplan) en uit reacties van inspraakpartners en andere betrokkenen (zie het antwoord op vraag 71) blijkt dat onvoldoende effectieve doorzettingsmacht juist een van de belangrijkste knelpunten is bij crisisbeheersing en rampenbestrijding, zowel in de beleidsontwikkeling als in de preparatie en respons. Van vele zijden is dan ook gepleit voor een versterking en formalisering van de in de rampenbeheersing al bestaande positie van de coördinerend burgemeester, ook omdat daarmee wordt aangesloten op een zich ontwikkelende praktijk. De huidige rol van coördinerend burgemeester is echter ondersteunend en adviserend vormgegeven. De burgemeester wiens gemeente getroffen wordt, voert het gezag. Op geen enkele wijze beschikt de coördinerend burgemeester nu over bevoegdheden of gezag. Daarom is er in het beleidsplan voor gekozen om in de responsfase de besluitvorming krachtiger en transparanter vorm te geven. Nader bezien zal worden op welke wijze de doorzettingsmacht van de voorzitter van het Regionaal Beleidsteam zal worden vormgegeven in relatie tot de rol van de CdK’s (aanwijzingsbevoegdheid).

Daarnaast is het IPO bevreesd voor belangenverstrengeling, omdat de voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur tevens burgemeester van een binnen de regio gelegen gemeente is. Het IPO gaat er echter aan voorbij dat zulks ook het geval is bij de inmiddels geaccepteerde positie van coördinerend burgemeester. Bovendien zijn in het beleidsplan voldoende waarborgen aangekondigd, die een dergelijke belangenverstrengeling indien die zou optreden kunnen voorkomen dan wel corrigeren, namelijk de Kroonbenoeming, toezicht door de CdK en ingrijpen door de minister van BZK.

2

Waarom heeft er geen bestuurlijk overleg met het IPO respectievelijk met de CdK’s plaatsgevonden? Bentubereid dat alsnog te doen en de Tweede Kamer over de uitkomsten van dit overleg te informeren?

Het concept-beleidsplan Crisisbeheersing is o.a. aan de orde geweest in het reguliere CdK-overleg van 27 mei 2004. Op 26 augustus jl. is het plan eveneens met de CdK’s besproken. Daarop is afgesproken nog nader overleg te zullen voeren. Op 27 september jl. heeft er bestuurlijk overleg plaatsgevonden met het IPO en de CdK’s. Daarin is geconcludeerd dat samen met IPO en VNG nader verkend moet worden op welke wijze de rol van de CdK in de responsfase van crisisbeheersing vormgegeven kan worden. Ik zal de Kamer na ommekomst van het overleg over de uitkomsten hiervan informeren.

3

Deeltude opvatting van het IPO dat het kabinetsstandpunt ten aanzien van de veiligheidsregio’s in tegenspraak is met het beleidsplan crisisbeheersing 2004–2007? Zo neen, wat is daarbij uw onderbouwing en/of argumentatie? Zo ja, welke consequenties heeft dit beleidsplan voor de veiligheidsregio’s ?

Nee, mijns inziens is er geen fundamentele tegenspraak tussen het beleidsplan Crisisbeheersing en het kabinetsstandpunt Veiligheidsregio’s. Het beleidsplan gaat echter op bepaalde punten duidelijk verder dan het kabinetsstandpunt veiligheidsregio’s. Hier is voor gekozen ter oplossing van belangrijke knelpunten die zich thans voordoen. Het gaat er om dat de huidige decentrale structuur voor crisisbeheersing een nogal vrijblijvend karakter heeft en de regionale besturen daardoor in veel gevallen onvoldoende slagkracht hebben. Door de meeste andere betrokken partijen wordt deze bestuurlijke leemte onderkend.

4

Kuntuconcreet aangeven hoe tussen alle betrokkenen de verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vormgegeven?

In het beleidsplan is op hoofdlijnen geschetst hoe de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden tussen de betrokken partijen zijn verdeeld. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande verhoudingen tussen overheden en andere betrokken partijen. De verdere uitwerking hiervan zal in de komende periode voortvarend ter hand worden genomen. In de bijlage bij het beleidsplan is in het werkprogramma een planning gegeven van de verdere uitwerking van de verdeling van de verantwoordelijkheden en bevoegdheden. U wordt hiervan op de hoogte gehouden.

5

Kuntuaangeven of het risico bestaat dat door het uitgebreide netwerk van coördinerende werkstructuren en de mogelijk uitgebreide gesprekspartners besluitvorming nagenoeg onmogelijk wordt?

Een kwalitatief hoogwaardig en snel toegankelijk netwerk van kennisdragers, gesprekspartners en verantwoordelijken is nodig. Voorwaarde is dat op alle momenten duidelijk is wie in welke situatie de bevoegdheid heeft besluiten te nemen en wie daarbij betrokken moeten zijn. Is aan deze voorwaarde voldaan dan wordt de snelheid van de besluitvorming gewaarborgd, terwijl de beschikbaarheid van gesprekspartners en van een netwerk van kennisdragers en deelverantwoordelijken de kwaliteit van de besluitvorming verzekert. Daarom wordt de komende tijd ook veel geïnvesteerd in de pro-actieve, preventieve en voorbereidingsfase van crisisbeheersing. Mede door een goede voorbereiding zal de besluitvorming effectief kunnen plaatsvinden.

6

Welke organisaties en personen zijn voorafgaande aan de publicatie van

het beleidsplan geconsulteerd?

Bij de ontwikkeling van het beleidsplan is op diverse momenten en op verschillende manieren gebruik gemaakt van deskundigheid en opvattingen van personen en organisaties. In 2003 is een veldonderzoek gehouden waarin meer dan honderd sleutelfunctionarissen binnen en buiten de overheid zijn geïnterviewd. Een aantal vraagstukken en dilemma’s dat uit dit onderzoek naar voren kwam is vervolgens in een expertmeeting met een dertigtal deskundigen aan de orde geweest. Met een aantal deskundigen van het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisis-

management en het Clingendael Centrum voor Strategische Studies zijn diepte-interviews gehouden.

Een concept van het beleidsplan is in het voorjaar van 2004 formeel ter consultatie voorgelegd aan de meest betrokken (koepel)organisaties, te weten de Commissarissen van de Koningin, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen, het Landelijk Beraad Rampenbestrijding, het Korpsbeheerdersberaad, het Beraad van GHOR-burgemeesters, de Raad van Hoofdcommissarissen, de Raad van Regionaal Geneeskundig Functionarissen, de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding en VNO-NCW.

7

Waarop baseertuhet vertrouwen dat met dit beleidsplan de doelstellingen van flexibiliteit, helderheid en praktische snelheid zijn gediend?

Het beleidsplan beoogt de bestaande onduidelijkheden over taken en bevoegdheden tussen verschillende partijen weg te nemen. Dit geldt zowel op rijksniveau tussen de verschillende departementen als tussen het rijk en de decentrale overheden. Een verheldering van de taken en bevoegdheden van de verschillende partijen komt de snelheid en effectiviteit van het handelen in geval van een (dreigende) crisis ten goede. De snelheid van besluitvorming in een (dreigende) crisissituatie wordt vergroot doordat in een aantal gevallen de bevoegdheden worden verruimd (doorzettingsmacht). Over de precieze verhouding tussen de voorzitter van het Regionaal Beleidsteam en de CdK vindt nader overleg plaats. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kan –zo nodig door tussenkomst van de CdK –in geval van een crisis directe aanwijzingen geven aan de voorzitter van het Regionaal Beleidsteam. Op deze manier vermindert de bestuurlijke drukte.

8

Wat is er in de periode tussen de brief van 20 maart 2002 (kenmerk NCC2002/62 537), waarin over de stand van zaken ten aanzien van crisisbeheersing werd gerapporteerd, en de verschijning van dit beleidsplan ondernomen om het beleid ten aanzien van crisisbeheersing te verbeteren?

In de brief van 20 maart 2002 is een aantal speerpunten genoemd op het terrein van crisisbeheersing. Deze speerpunten zijn uitgewerkt in het kader van de ontwikkeling van het beleidsplan crisisbeheersing. Begin 2003 is een project-directeur generaal Beveiliging en Crisisbeheersing aangesteld die de opdracht kreeg de contouren te schetsen van een permanente organisatiestructuur voor crisisbeheersing op nationaal niveau. Het resultaat hiervan, de nota Perspectief nationale crisisbeheersing, is gebruikt bij de totstandkoming van het beleidsplan crisisbeheersing. De in de brief geschetste noodzaak tot bescherming van de vitale infrastructuur van overheid en samenleving (waaronder ICT) heeft geleid tot afspraken tussen overheid en bedrijfsleven om structureel te werken aan de verdere verbetering van de bescherming van de vitale infrastructuur. Ik heb u laatstelijk bij brief van 9 juli 2004 op de hoogte gesteld van de voortgang van het dossier Bescherming vitale infrastructuur (TK 2003–2004, 26 643, nr. 56).

Het in de brief van 20 maart 2002 aangekondigde systeem van kwaliteitsborging voor de verschillende departementale coördinatiecentra is inmiddels ingericht. Een referentiekader voor de kwaliteit van departementale coördinatiecentra en een handreiking voor het uitvoeren van een kwali-teitsaudit bij departementale coördinatiecentra is gereed. Dit najaar worden de eerste audits gehouden.

Parallel aan de speerpunten uit aangehaalde brief is op het terrein van de rampenbeheersing en brandweer een groot aantal actiepunten opgepakt in het kader van het Actieprogramma Bewust Veiliger.

9

In hoeverre zijn de overige departementen geconsulteerd in de realisatie van het beleidsplan en op welke wijze zal het interdepartementale overleg bij de verdere implementatie van dit plan worden vormgegeven?

Op ambtelijk niveau is het beleidsplan intensief besproken in het Interdepartementaal Overleg Crisisbeheersing (IOCB) –het reguliere overleg van de crisiscoördinatoren van alle ministeries –en fungeerde een interdepartementale stuurgroep op DG/SG-niveau als voorportaal voor de ministerraad. Het beleidsplan is besproken in de ministerraad. Per 1 september 2004 is, als onderdeel van het nieuwe directoraat-generaal Veiligheid bij het ministerie van BZK, een nieuwe directie Crisisbeheersing van start gegaan. Namens de minister is onder regie en verantwoordelijkheid van deze directie een programma gestart voor de implementatie van het beleidsplan. De andere departementen zullen op vergelijkbare wijze als bij de totstandkoming van het beleidsplan op (hoog) ambtelijk niveau worden betrokken.

10

Welke (tijdelijke) maatregelen worden genomen om een mogelijke crisis het hoofd te bieden, vooruitlopend op de uitwerking van de in dit beleidsplan aangekondigde stappen, nu blijkt dat de huidige crisisbeheersing onvoldoende is voorbereid op moderne dreigingen?

Nederland bezit thans reeds in de kern een goede basis voor de organisatie van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Het beleidsplan bevat voorstellen ter verbetering van deze organisatie door de inrichting van een samenhangend, multisectoraal en minder vrijblijvend stelsel. Vooruitlopend op de concrete uitwerking van deze voorstellen zal de minister van BZK al zoveel als mogelijk invulling geven aan zijn coördinerende rol door andere partijen aan te spreken op hun verantwoordelijkheid. Zo zijn op een aantal specifieke beleidsterreinen, zoals de terrorisme- en de infectieziektenbestrijding, al eerder voorstellen aan u gedaan ter verbetering van de crisisbeheersing (TK 2003–2004, 27 925, nr. 123 en TK 2003– 2004, 22 894 nr. 29).

11

Is niet een zeer gerichte benadering nodig van burgers en bedrijven om alle partijen duidelijk te maken wat van de overheid moet worden verwacht en wat burgers en bedrijven zelf moeten doen? Voorziet de in het beleidsplan voorgestelde communicatiestructuur hierin? Zo ja,waaruit blijkt dat? Zo neen, waarom niet?

Het Expertisecentrum Risico- en Crisiscommunicatie (ERC) zal, in nauwe samenwerking met andere partners, een communicatiestrategie ontwerpen waarin ook de eigen verantwoordelijkheid van burgers en bedrijfsleven op het gebied van veiligheid en crisisbeheersing één van de thema’s is. Op dit moment wordt onderzoek verricht naar de veiligheids-beleving van de Nederlanders en naar de wijze waarop men door de overheid wil worden geïnformeerd. Resultaten van het onderzoek worden bij het opstellen van de communicatiestrategie als input gebruikt.

12

Wat is de verhouding tussen enerzijds het beleidsplan crisisbeheersing en

anderzijds de beleidsnota Rampenbestrijding? Op welke punten zijn het

beleidsplan en de beleidsnota mogelijk strijdig en op welke punten vullen ze elkaar aan?

De beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004 (De veiligheidsketen gesmeed) richt zich vooral op verbetering van het prestatievermogen van de lokale en regionale rampbestrijdingsorganisatie. Het beleidsplan crisisbeheersing is qua inhoudelijke strekking breder en is gericht op álle actoren die een rol spelen bij de beheersing van crises: niet alleen bestuurlijke en operationele instanties binnen de overheid op alle niveaus, maar ook partijen daarbuiten, zoals het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. Verder bestrijkt het beleidsplan alle fasen van de veiligheidsketen van pro-actie/preventie tot en met nazorg.

13

Met welk type van rampen en crises wordt, in tegenstelling tot de «klassieke rampen», met name rekening gehouden in het beleid voor crisisbeheersing?

Door het complexer worden van onze samenleving, door een steeds inter-nationaler oriëntatie en door voortschrijdende ontwikkelingen van de technologie is het palet van mogelijke rampen en crises veranderd. Ook de mogelijke impact van een ramp of crisis is toegenomen. De kans dat een crisis de nationale veiligheid in gevaar brengt is gegroeid. Bij «nieuwe» crisistypen (bijvoorbeeld SARS, ICT-gerelateerde incidenten) gaat het om een combinatie of mengvorm van een aantal sectorale crises die in elkaar grijpen en elkaar versterken. Andere typerende kenmerken van moderne crises zijn onder meer: vaker grensoverschrijdend; betrokkenheid van publieke én private sector; razendsnelle verspreiding; potentieel grote aantallen betrokkenen/getroffenen; mondiale aandacht via massamedia en internet; grotere betrokkenheid internationale organisaties.

14

Op welke wijze biedt het beleidsplan crisisbeheersing tegenwicht aan de «paradoxale perceptie» dat de overheid veel zou kunnen, terwijl in werkelijkheid het gros van de verantwoordelijkheden primair bij de burger en het bedrijfsleven ligt?

Een belangrijk uitgangspunt van het beleidsplan is het feit, dat om de doelstelling «beter voorbereid te zijn op toekomstige crises» te kunnen realiseren hulp van andere overheden, bedrijfsleven en burgers noodzakelijk is. Dit uitgangspunt strookt met het algemene beleid van het kabinet om de maatschappij als geheel en de burger als individu meer op zijn eigen verantwoordelijkheid aan te spreken.

Ook zal in het kader van het versterken van het veiligheidsbewustzijn richting de samenleving duidelijk gecommuniceerd worden wat de overheid kan waarmaken, maar ook wat van de samenleving verwacht wordt.

15

Waaruit blijkt dat zowel bij de horizontale als bij de verticale sturingsrelaties te veel sprake is van onduidelijkheid en vrijblijvendheid?

De onduidelijke en vrijblijvende sturingsrelaties op de diverse niveaus zijn een terugkerend aandachtspunt in vrijwel alle evaluaties van grotere en kleinere incidenten van de afgelopen jaren (wateroverlast, Enschede, Volendam, MKZ). Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden zijn vaak niet duidelijk (genoeg) belegd. Nog te vaak is, als het erop aan komt, onduidelijk wie in welke situatie precies bevoegd gezag is. Dit kan in acute situaties leiden tot competentiestrijd tussen de betrokken bestuurders en daarmee tot «een crisis in de crisis».

16

Is bij de uitwerking van de voornemens in dit beleidsplan tegemoet gekomen aan de kritische succesfactoren eenvoud, eenheid en eenduidigheid? Zo ja, waaruit blijkt dit?

Met het beleidsplan wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij bestaande structuren en werkwijzen, zodat met eenvoud als doel een nodeloze complicatie van verhoudingen en relaties gerealiseerd wordt. Tegelijkertijd is geprobeerd om zaken te stroomlijnen. De minister van BZK krijgt een grotere rol als coördinerend minister. Dit bevordert de eenheid in de communicatie en de samenwerking met de decentrale overheden en met de hulpdiensten . Met de uitvoering van het beleidsplan wordt vooral de bestaande onduidelijkheid in taken en verantwoordelijkheden weggenomen. Met de voorgestelde maatregelen wordt een grotere eenduidigheid in de sturingsrelaties bereikt.

17

Is het uitgangspunt om op basis van het werkprogramma concrete afspraken te maken niet te vrijblijvend? Kan dit niet beter via wettelijke maatregelen worden geregeld?

De doelstellingen van het beleidsplan crisisbeheersing kunnen niet worden gerealiseerd zonder de hulp en medewerking van medeoverheden, hulpverleningsdiensten, bedrijfsleven en burgers. Met deze partijen worden in de komende tijd dan ook afspraken gemaakt over hun onderscheiden rol bij het verwezenlijken daarvan. Op een groot aantal onderdelen zal inderdaad aanpassing van wet- en regelgeving nodig zijn om de doelstellingen van het beleidsplan en de daarover met partijen gemaakte afspraken adequaat juridisch te borgen. Het beleidsplan voorziet daar ook in.

18

Welke modellen liggen ten grondslag aan de beoordeling wat het geëigende niveau (centraal/decentraal) van sturing is in de crisisbeheersing? Indien een dergelijk beoordelingskader ontbreekt, op welke wijze bent u dan tot deze beoordeling gekomen?

In algemene zin bouwt crisisbeheersing qua opschalingssystematiek voort op het instrumentarium dat voor rampenbestrijding is ontwikkeld. Verder is in hoofdstuk 4 van het beleidsplan op hoofdlijnen aangegeven welke criteria een rol kunnen spelen bij de keuze van het niveau van alertering en sturing. Kernpunten zijn de operationele inzet (duur en betrokkenheid disciplines), keteneffecten (risico dat de crisis andere sectoren raakt) en de publiciteit (verwachte) aandacht in de media). Een en ander zal nader worden uitgewerkt bij de ontwikkeling van het alerteringssysteem. Ook een uitgewerkt alerteringssysteem zal de nodige flexibiliteit bezitten; omdat niet iedere crisis hetzelfde is zal van geval tot geval een (politieke) afweging moeten worden gemaakt over het wenselijke niveau van alerte-ring en de bijbehorende sturingsrelaties.

19

Op welke belangrijke onderdelen wordt afgeweken van de huidige organisatie voor de rampenbeheersing die de afgelopen jaren sterk verbeterd is en waarom wordt hier van afgeweken?

Zoals beschreven in hoofdstuk 5 van het beleidsplan bouwt de structuur voor crisisbeheersing op decentraal niveau voort op de bestaande organisatie voor rampenbeheersing en het recente kabinetsstandpunt veiligheidsregio’s. De belangrijkste onderdelen waarin van de bestaande organisatie voor de rampenbeheersing wordt afgeweken betreffen de

concentratie van de crisisbeheersingactiviteiten op decentraal niveau bij de veiligheidsregio, de introductie van een regionale gezagsstructuur voor crisisbeheersing en het verlenen van een juridisch verankerde doorzettingsmacht aan de voorzitter van het Regionaal Beleidsteam in de responsfase.

De belangrijkste redenen hiervoor zijn de meermaals gesignaleerde knelpunten bij crisisbeheersing op decentraal niveau: onduidelijkheid over verantwoordelijkheden en bevoegdheden, onvoldoende capaciteit in veel gemeenten, de vrijblijvendheid en het ontbreken van doorzettingsmacht.

20

Welke andere overheden, bedrijven en burgers zullen worden betrokken

bij het maken van concrete afspraken?

De realisatie van het werkprogramma van het beleidsplan staat of valt met de medewerking van álle betrokken actoren: bij de andere overheden gaat het om de gemeenten, de provincies en de besturen van de betrokken regio’s en de waterschappen. Bij het bedrijfsleven om tenminste alle vitale sectoren en verder om relevante maatschappelijke organisaties en burgers.

Voor bestuurlijk overleg met gemeenten en provincies zal de implementatie van het beleidsplan periodiek worden geagendeerd voor het in te stellen Strategisch Beraad Veiligheid onder voorzitterschap van de minister van BZK. Verder zal voor het realiseren van de werkafspraken vanuit het programma structureel overleg worden gevoerd met vertegenwoordigers van de betrokken (koepel)organisaties. Ook wordt een structureel overleg met VNO-NCW en zo nodig de betrokken bedrijfstakken ingesteld. Voor burgers is het van belang dat zij op de hoogte zijn van wat de overheid van hen verwacht bij de voorbereiding op en ten tijde van acute crisissituaties. Dit draagt bij aan de zelfredzaamheid van de burgers. Risico- en crisiscommunicatie spelen daarbij een belangrijke rol.

21

Waarom is, in plaats van de diverse vakministers, er niet voor gekozen één minister aan te wijzen die verantwoordelijk is voor het ontwikkelen van een crisisaanpak dat zich richt op alle fasen van de veiligheidsketen? Waarom wordt deze minister niet tevens verantwoordelijk voor de beleid-sinbreng bij de EU? Is er wel een goede, gelijkluidende aanpak mogelijk als verschillende bewindslieden eeneigen verantwoordelijkheid hebben? Waarom is de minister van BZK aangewezen als coördinerend minister voor crisisbeheersing? Ligt het wellicht in de rede om de ministerpresident als coördinerend minister aan te wijzen? Is de constatering «er bestaat onduidelijkheid over wie precies het bevoegd gezag is om te bepalen dat iets een crisis is (....)», niet voldoende reden om slechts één bewindspersoon aan te wijzen voor de crisisbeheersing op alle terreinen?

Het kabinet heeft er bewust voor gekozen de verantwoordelijkheid voor de organisatie en coördinatie van crisisbeheersing neer te leggen bij één minister, i.c. de minister van BZK, terwijl de inhoudelijke verantwoordelijkheid blijft bij de verschillende vakdepartementen. De minister van BZK is verantwoordelijk voor het openbaar bestuur (gemeenten en provincies), voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor de rampenbestrijding. In het verlengde hiervan is het logisch de minister van BZK aan te wijzen om de crisisbeheersing gedegen te organiseren; hij kan zo nodig andere ministers aanspreken op hun organisatie van de crisisbeheersing. Voor crisisbeheersing is echter ook specifieke inhoudelijke kennis van de respectieve beleidsterreinen nodig. Zo is bijvoorbeeld voor het ontwikkelen van een crisisaanpak op het terrein van de infectieziekten en voor het bestrijden van een feitelijke crisis de inhoudelijke inbreng en deskundigheid van het betreffende

departement onontbeerlijk. Dit geldt zowel voor de nationale als voor de internationale beleidsinbreng. De voorstellen in het beleidsplan doen recht aan deze beide elementen: de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de coördinatie is neergelegd bij de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties terwijl de inhoudelijke verantwoordelijkheid blijft bij de verschillende vakdepartementen. Er is sprake van een «tandem»-constructie: BZK pakt samen met het betrokken vakdepartement de crisis aan.

Met betrekking tot de Minister-President geldt dat deze in acute crisissituaties te allen tijde wordt geïnformeerd. De coördinerend minister bepaalt dan in overleg met de MP de samenstelling van het Ministerieel Beleidsteam. Zonodig is de MP betrokken bij het overleg in MBT-verband en bij zeer grootschalige crises neemt de MP het voorzitterschap over van de minister van BZK. Bij gebrek aan overeenstemming in het MBT legt de coördinerend minister de geschilpunten voor aan de MP. Zonodig vindt in laatste instantie crisisbesluitvorming plaats in de (voltallige) ministerraad onder voorzitterschap van de MP.

22

Hoe verhoudt zich het streven van het ministerie van VROM om het aantal regels met betrekking tot bouwvergunningen, gebruiksvergunningen en milieuvergunningen terug te brengen zich tot het gestelde dat «proactie en preventie grotendeels buiten de reguliere structuur voor crisisbeheersing worden ingevuld, zoals bij gemeentelijke vergunningen en toezicht op de naleving ervan of de maatregelen die bedrijven zelf treffen ter voorkoming van ongevallen»?

Het terugdringen van het aantal regels is een algemeen streven van het ministerie van VROM. Daarmee wordt beoogd de complexiteit van het totale pakket aan regels binnen het VROM-domein te verminderen om daarmee het overzicht (en de effectiviteit) te vergroten en de regeldruk te verminderen. Deze actie mag er echter niet toe leiden dat het systeem van veiligheidsborging wordt aangetast. Preventief toezicht (vergunningverlening) zal een belangrijke rol blijven spelen in dat systeem. Wel wordt bezien of dit preventieve toezicht efficiënter ingericht kan worden, bijvoorbeeld door het beter op elkaar aansluiten en/of integreren van de afzonderlijke vergunningen en/of door de borging van veiligheid anders te organiseren (denk daarbij aan vormen van certificering, waarmee tevens de eigen verantwoordelijkheid van burger/ondernemer kan worden benadrukt). De uitvoering van taken die uit het stelsel van regelgeving voortvloeien, is toebedeeld aan gemeenten (medebewind). Nadere afstemming en intergratie, ook met elementen uit andere regelgevingsdomeinen (zoals van SZW, LNV, WVS en V&W) vindt daarom op gemeentelijk niveau plaats. Gemeenten hebben op basis daarvan een belangrijke rol bij het tot stand brengen en uitvoeren van integraal beleid en integrale handhaving op het gebied van veiligheid en milieu. Daarom zijn de proactie- en preventietaken bij de gemeenten belegd. Een efficiënt en adequaat pakket aan regels en instrumenten is een voorwaarde voor effectief gemeentelijk optreden.

23

Dient in het kader van de preventie binnen de veiligheidsketen extra actie te worden ondernomen om de handhaving op het gebied van vergunningen te verbeteren?

De rampen in Enschede en Volendam hebben ons geleerd dat het naleefgedrag van burgers/ondernemers, en het toezicht daarop, niet toereikend was. De commissie Alders heeft daarover opgemerkt dat het zaak is dat afspraken worden nagekomen. Sindsdien is veel geïnvesteerd in het versterken van het toezicht door gemeenten. De Inspecties van VROM en

BZK werken nauw samen om de gemeentelijke prestaties te monitoren en spreken waar nodig gemeenten op hun prestaties aan. Nog dit jaar wordt een onderzoek opgestart waarmee de voorgang in de gebruiksvergunningverlening in beeld wordt gebracht. De rapportage wordt medio 2005 verwacht.

24

Hoe moet de kaderscheppende rol van de overheid worden gezien waar het proactie en preventie betreft, gezien het feit dat de verantwoordelijkheid hiervoor doorgaans bij actoren buiten de overheid ligt? Waar mag de Nederlandse burger op rekenen voor wat betreft pro-actie en preventie?

De kaderscheppende rol houdt in dat de overheid zodanig voorwaarden schept dat in de beleidsvorming rekening wordt gehouden met het voorkómen van rampen en crises. Hierbij kan zowel aan proces- als inhoudelijke normen worden gedacht. Dit geldt ook voor actoren buiten de overheid. De Nederlandse burger mag verzekerd zijn van meer aandacht voor veiligheidsbeleid bij de relevante actoren, waardoor de kans op en effecten van crises en rampen beter worden beheerst. Verder zal er worden ingezet op meer aandacht voor het versterken van het veiligheidsbewustzijn bij bestuur, bedrijfsleven en burgers.

25

Zijn er criteria gesteld voor netwerkmanagement? Zijn er bijvoorbeeld afsprakengemaakt binnen welke tijdsspanne alle betrokkenen geïnformeerd moeten zijn en op welke termijn adequaat optreden tijdens crises vereist is?

Het opstellen van criteria voor netwerkmanagement wordt in de beginfase van de uitvoering van het beleidsplan ter hand genomen. Hiervoor is onder meer verdere operationalisering van de planvorming op dit gebied vereist. Er is een groot scala van crisisachtige situaties denkbaar die allemaal hun eigen dynamiek kennen en eisen stellen aan de organisatorische samenwerking van de verschillende betrokkenen. Aan de hand van te formuleren typen crisissituaties worden nadere kengetallen voor de verschillende processen benoemd.

De resultaten van de beginfase vormen een basis om te voorzien in een goed doordachte gezamenlijke voorbereiding en in concrete afspraken tussen alle betrokkenen. Deze afspraken kunnen door middel van een daartoe op te stellen referentiekader voor de diverse coördinatiecentra – gemeente, provincie en anderzijds de coördinatiecentra van de organisaties binnen de functionele ketensnaar analogie van het voor het Rijk opgestelde «Referentiekader Departementale Coördinatiecentra» worden geborgd. Kern hiervan is het opstellen van een overzicht van voorzieningen en kwaliteitseisen, waaraan in organisatorisch-preparatieve zin voldaan moet worden door de voornoemde coördinatiecentra ter gedegen facilitering van het crisisbesluitvormingsproces. Zie voorts het antwoord op vraag 61.

26

Op welke termijn is de crisisaanpak per sector gereed?

Medio 2005 zal de zogenoemde Vitaal cyclus éénmaal doorlopen zijn (zie projectmatige eindrapportage Vitaal TK 2003–2004, 26 643, nr. 46). Dat wil zeggen dat inzicht bestaat in de vitale processen, productie en dienstverlening (per sector), de kwetsbaarheid daarvan, ook in relatie tot die van andere vitale sectoren, en de benodigde (kansrijke) verbetermaatregelen. De «crisisaanpak» is daarmee niet af, deze is nooit af. Voortdurende monitoring en bijstelling zal worden begeleid door middel van een nieuwe

Vitaal cyclus. Met het dossier Vitaal wordt beoogd de aandacht (de alertheid) voor de bescherming van de vitale infrastructuur op een continue hoog niveau te borgen.

27

Is het nodig in afwachting van het gereed zijn van de «crisisaanpak», tijdelijk maatregelen te treffen? Zo ja, om welke maatregelen gaat het? Zo neen, waarom niet?

Maatregelen die nodig zijn, worden zo snel mogelijk in gang gezet. Niet persé tijdelijk en/ of in afwachting van dé crisisaanpak. Een voorbeeld daarvan is de crisisaanpak met betrekking tot infectieziektebestrijding waarbij al maatregelen zijn genomen. Er zijn draaiboeken en protocollen rond uitbraken van b.v. pokken, antrax en pest geschreven. Bovendien zijn noodvoorraden vaccins aangeschaft tegen pokken. Daarnaast is in de infectieziektebrief dit jaar onder meer aangegeven hoe de structuur van de infectieziektebestrijding beter vorm gegeven kan worden, zowel met betrekking tot de reguliere bestrijding als met betrekking tot de bestrijding in crisistijd. De komende tijd zal vooral worden geïnvesteerd in de voorbereiding op de nieuwe crisistypen. Zie ook het antwoord op vraag 13.

28

Wat zijn de consequenties als de EU-grondwet niet van kracht wordt? Wordt er in dat verband gewerkt aan het voorbereiden van bilaterale afspraken? Is het mogelijk zonder de Europese discussie de voorstellen inzake «civil protection» voor ons land uit te werken?

Opname van een ondersteunende rol van de Unie op het terrein van de rampenbestrijding in het nieuwe Verdrag is slechts een bevestiging van op Europees niveau ontplooide activiteiten op het terrein van de rampenbestrijding. De Commissie heeft al enige jaren een coördinerende, aanvullende en ondersteunende rol met betrekking tot dit onderwerp. Opname van dit onderwerp in het Verdrag dient te worden gezien als een erkenning van de rol van de Europese Unie op het terrein van de rampenbestrijding.

Op bilateraal niveau wordt nauw samengewerkt met Duitsland, België en in Beneluxverband.

29

Op welke wijze zal de soms divergerende inbreng van verschillende Nederlandse bewindspersonen in de diverse mondiale overlegstructuren worden afgestemd?

Vanuit BZK vindt er geregeld een interdepartementaal instructieoverleg inzake internationale samenwerking op het terrein van de rampenbestrijding plaats, waarbij ook het ministerie van BZ is betrokken. Op die wijze wordt verzekerd dat er één Nederlands standpunt wordt ingebracht, dat de instemming heeft van de betrokken bewindspersonen.

30

Wat gaat Nederland doen aan het gebrek aan onderlinge afstemming

tussen de NAVO en de EU?

Nederland bevordert tijdens zijn voorzitterschap de samenwerking tussen de EU en de NAVO. Hierbij maakt zij gebruik van de Verklaring van de Europese Raad met betrekking tot de strijd tegen terrorisme van 25 maart 2004 en het trilaterale initiatief van het Verenigde Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland. Deze drie landen hebben een voorstel gedaan voor nauwere EU-NAVO samenwerking.

Nederland zal er bij de lidstaten op aansturen de Commissie het mandaat te geven om over de samenwerking op het terrein van civil protection met de NAVO van gedachten te wisselen en met voorstellen voor samenwerking te komen.

Dit najaar hopen de EU en de VN een samenwerkingsovereenkomst op het terrein van internationale bijstand buiten de EU te ondertekenen teneinde een goede samenwerking tot stand te brengen en ter voorkoming van duplicatie van werkzaamheden.

31

Het onderwerp crisisbeheersing is ondergebracht in verschillende deelorganisaties en wordt langs verschillende sectorale lijnen behandeld; is dit niet een afspiegeling van de Nederlandse situatie? Brengt dit nu juist niet met zich mee dat dit zowel in Nederland als in de EU moet worden aangepakt? Is dit niet hét motief om ook in Nederland de verantwoordelijkheid, in plaats van bij verschillende vakministers, bij één minister neer te leggen?

Alle lidstaten inclusief Nederland kennen hun eigen staatsinrichting en komen derhalve niet overeen met de inrichting van de EU. De minister van BZK is coördinerend minister voor civil protection binnen de Europese Unie. De minister van BZ is coördinerend minister voor crisisbeheersing buiten de Europese Unie.

Nederland heeft in het meerjarenprogramma van de informele JBZ Raad van juli 2004 opgemerkt dat ten behoeve van een verdere versterking van het communautair mechanisme in het kader van civiele bescherming en bij de Raad en de Commissie bestaande structuren kunnen worden heroverwogen. Einddoel hierbij is dat onder verantwoordelijkheid van de Raad JBZ en met de steun van een crisiseenheid van de EU, die gebaseerd is op bestaande structuren zoals het waarnemings- en informatiecentrum van de Commissie, verder wordt gewerkt aan een algemene reactie van de EU op interne crises en rampen.

De Commissie heeft het onderbrengen van civil protection onder JBZ van de hand gewezen. De Commissie stelt, dat de organisatiestructuur van de Commissie een interne aangelegenheid is. Daarnaast dringt Nederland in het kader van het meerjarenprogramma aan op het opzetten van een Europees Crisis Systeem. Dit systeem dient zorg te dragen voor een eensluidend Europees crisisbeleid.

32

Welke concrete nadelige gevolgen heeft de versnipperde samenwerking tussen NAVO en EU tot op heden gehad voor de Nederlandse crisisbeheersing? Op welke wijze kan hierin verandering worden gebracht? Wat zijn hierbij de grootste obstakels?

Doordat het EU onderwerp civil protection en het Navo onderwerp civil emergency planning beiden binnen het Ministerie van BZK worden behandeld wordt overlap en duplicatie zoveel mogelijk vermeden. Tot op heden kan niet in alle gevallen worden voorkomen, dat EU en NAVO dezelfde verzoeken om hulp uitzetten bij voor een deel dezelfde lidstaten. Wenselijk is derhalve de dialoog tussen de beide organisaties verder te intensiveren om te komen tot goede samenwerking (zie ook het antwoord op vraag 30).

33

Waarop is het oordeel gebaseerd om crisisgerelateerde onderwerpen onder te brengen bij het Directoraat-generaal Justitie en Binnenlandse Zaken (DG JBZ) en wat zal deze in het werk stellen om te bereiken dat de samenwerking tussen crises en rampen beter tot haar recht komt?

Tot op heden wordt het onderwerp civil protection behandeld door DG Milieu. Indien over dit onderwerp besluiten worden genomen wordt dit behandeld door de JBZ-Raad. Zoals reeds in het antwoord op vraag 31 is gemeld, stelt de Commissie zich op het standpunt, dat de Raad zich niet dient te mengen in de organisatiestructuur binnen de Commissie, aangezien dit een interne Commissie aangelegenheid is.

Via het meerjarenprogramma tracht Nederland hierop meer grip te krijgen door het opzetten van een Europees Crisis Systeem voor te stellen. Dit systeem dient zorg te dragen voor een eensluidend Europees crisisbeleid.

34

Welke knelpunten zijn er te signaleren in de bevoegdheden van ingezette

militairen bij civiele operaties?

Indien militairen worden ingezet in een civiele context dienen zij ook onder civiel gezag komen te staan. Dit is niet in ieder land mogelijk en niet ieder land accepteert hulp van militairen bij civiele operaties.

35

Op welke termijn en op welke wijze zal Nederland in Europees verband een voorstel doen om te komen tot één generiek crisisbeheersingsinstru-mentarium? Welke voorstellen/plannen om te komen tot een generiek beheersingsinstrumentariumworden op dit moment serieus overwogen?

Nederland wil tijdens de informele JBZ-Raad in september het opzetten van een Europees Crisis Systeem aan de orde stellen om in oktober conclusies hierover door de Europese Raad te laten aannemen. Dit systeem dient zorg te dragen voor een eensluidend Europees crisisbeleid. Het gaat hierbij om het aan elkaar verbinden van bestaande instrumenten van zowel de Raad als de Commissie.

36

Waarom worden in de paragraaf «Toekomstige beleid» geen duidelijke

doelen en termijnen gesteld waarop deze doelen gerealiseerd dienen te

zijn?

De termijn waarop de gestelde doelen kunnen worden bereikt is sterk afhankelijk van de uitkomsten van internationaal overleg.

37

Door wie, op welke wijze en op welke termijn wordt getracht tot een meer

eenduidig stelsel van bevoegdheden te komen van militairen bij civiele

operaties?

In EU verband wordt op het terrein van civil protection gesproken over afstemming van de inzet van militairen in civiele operaties. Zie ook het antwoord op vraag 34. Ook in NAVO verband is dit een gespreksonderwerp. In VN-verband zijn richtlijnen ontwikkeld voor civiel-militaire samenwerking in civiele operaties (de zgn. Oslo Guidelines on the use of Military and Civil Defense Assets in Disaster Reliefs). Deze richtlijnen worden door Nederland onderschreven.

38

Op welke termijn kan een voorstel van Nederland in Europees verband worden verwacht voor wat betreft de verbetering van het beleid voor een betere inzet en allocatie van de in Europa schaarse expertise en middelen?

Binnen Europa bestaat het EU-mechanisme dat een betere operationele coördinatie bij rampen mogelijk maakt (zie Kamerstukken 22 112 nr. 180).

Vanuit dit EU-mechanisme wordt indien noodzakelijk aan de lidstaten verzocht om hulp op een specifiek terrein. Het is aan de individuele lidstaten deze hulp indien aanwezig aan het vragende land te verlenen. In principe betaalt de vragende lidstaat voor de hulp. Lidstaten voelen er tot nu toe weinig voor om hun soevereiniteit in het verlenen van hulp op te geven.

39

Hoe zal Nederland zich sterk maken voor betere afstemming en meer gelijkwaardigheid van het proactie- en preventiebeleid ten behoeve van de uniformiteit van veiligheidseisen in diverse sectoren?

Nederland zal op Europees niveau het onderwerp veiligheid krachtig blijven promoten. Dit in algemene zin, maar ook door de verschillende ministeries voor de onder hun verantwoordelijkheid vallende beleidsterreinen. Een belangrijk punt hierbij is de aandacht voor de veiligheidsketen als een geheel. Binnen diverse sectoren wordt deze integrale werkwijze al toegepast, waarbij zowel aandacht wordt besteed aan het voorkomen en beperken van incidenten, als aan de mogelijkheden om deze incidenten te kunnen beheersen. Goede voorbeelden hiervan zijn de z.g. SEVESO-richtlijn, waarin Europees regels gesteld worden aan de veiligheid van risicovolle chemische industrie. Hierbij is ook expliciet aandacht voor de rampenbestrijding gewenst. Ook de begin dit jaar van kracht geworden EU-richtlijn rond wegtunnels is een goed voorbeeld van dit meer integrale beleid, waarbij alle elementen van de veiligheidsketen aandacht krijgen. De komende jaren zal Nederland zich inspannen om deze aanpak ook binnen sectoren te promoten, waarin deze integrale aanpak nog niet zo duidelijk wordt toegepast. Dit in het verlengde van de aanpak om dit op nationaal niveau te doen. Een specifiek punt van aandacht, dat hierbij de komende jaren ook voorop zal staan, is expliciete aandacht voor moedwillige verstoring in deze integrale veiligheidsaanpak per sector, maar ook in het bijzonder intersectoraal.

40

Wat voor soort informatie zal bij de alerteringssytemen internationaal

uitgewisseld worden en met welke landen?

Tijdens de informele dg-conferentie civil protection in oktober dit jaar zullen de plannen om te komen tot een Nederlandse alerteringssysteem worden gepresenteerd. De komende maanden wordt het systeem nader uitgewerkt. De vraag welke informatie met welke landen uitgewisseld wordt, zal daarbij worden meegenomen.

41

Wat zal precies ondernomen worden om te komen tot een aanpak van het probleem dat spreekt uit de constatering «het ontbreekt Nederland aan een nationale strategie of gezamenlijke aanpak voor het benutten en beïnvloeden van de internationale dimensie van crisisbeheersing»?

Zoals reeds gemeld bij het antwoord op vraag 21 zal in het kader van het meerjarenprogramma op EU-niveau worden gesproken over een Europees systeem dat een betere coördinatie op het terrein van crisisbeheersing tot stand dient te brengen. Zodra dit is gerealiseerd zal het ministerie van BZK zorgdragen voor een juiste interdepartementale afstemming met betrekking tot crisisbeheersing in Europa. Het ministerie van BZ is eerst verantwoordelijk voor het beleid inzake crisisbeheersing buiten de EU.

42

Waarom wordt de verantwoordelijkheid voor de Crisisbeheersing niet bij één bewindspersoon gelegd en waarom blijven diverse vakministers voor deelterreinen verantwoordelijk?

Zie het antwoord op vraag 21.

43

Op welke wijze tracht Nederland in Europees verband de uitwisseling van best-practices op het gebied van proactief beleid en beleid in de responsfase te stimuleren? Op welke termijn zullen hiertoe voorstellen worden ingediend en welke resultaten worden ervan verwacht?

Nederland is voorstander van het nog dit jaar te verlengen Europese actieprogramma civil protection. Dit programma heeft het doel een betere bescherming van mensen, het milieu en eigendom in geval van natuurlijke en technologische rampen. Het behelst een reeks projecten, het uitwisselen van experts, workshops en andere acties met betrekking tot samenwerking en wederzijdse assistentie tussen de rampenbeheersing organisaties van de lidstaten. Het actieprogramma ondersteunt en vult de inspanningen op nationaal, regionaal en plaatselijke niveau aan. Binnen het huidige programma is de Commissie gericht op een beperkt aantal belangrijke projecten met een brede Europese impact. Inspanningen zijn verricht op een paar belangrijke projecten met betrekking tot preventie, voorlichting, crisis management, en psychische nazorg evenals netwerken tussen verschillende vrijwilligersorganisaties.

Bovendien maakt Nederland zich sterk om reeds opgedane ervaringen en «lessons learned» in andere fora zoals de VN in te brengen bij de ontwikkeling van de Europese civiele bescherming en samenwerking tussen de verschillende bestaande mechanismen te stimuleren.

44

Hoe zal met de Shared Service Organisatie Crisisbeheersing, gezien het feit dat het naast de andere overlegstructuren gaat bestaan, toch meer uniformiteit in de Nederlandse bijdrage voor internationale beleidsontwikkeling worden bereikt?

De Shared Service Organisatie Crisisbeheersing (SCC) heeft tot doel om producten en diensten die thans op verschillende plaatsen binnen de rijksoverheid worden aangeboden of zelfs geheel niet rijksbreed worden aangeboden, gezamenlijk te organiseren. Daarbij zal optimaal gebruik (moeten) worden gemaakt van bestaande kennis en informatie. Juist door het, op het niveau van de SCC, benutten van bestaande overlegstructuren en netwerken kan dan een meer uniforme bijdrage aan de (internationale) beleidsontwikkeling worden geleverd.

In de responsfase zal het NCC, als shared service, het «single point of contact» zijn voor bestuurlijke en internationale communicatie. Dit is een bestendiging van de bestaande situatie.

45

Op welke wijze wordt getracht de interne samenwerking binnen de EU gestalte te geven op het gebied van crisisbeheersing tussen de betrokken Directoraten-generaal van de EU?

Nederland stelt in JBZ-verband voor te komen tot een Europees Coördinatie Systeem, dat Raad- en Commissie-instrumenten aan elkaar verbindt. De coördinatie tussen eenheden binnen de Commissie is een interne Commissie aangelegenheid.

46

Wat is de status van het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming?

Het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming is vastgesteld in de ministerraad (laatstelijk in mei 2002). Het handboek beschrijft een uniforme operationele en bestuurlijk transparante organisatie- en besluitvormingsstructuur voor de beheersing van crises die een optreden van de rijksoverheid vergen. Het handboek bevat de afspraken tussen de bewindslieden over hun respectieve rollen daarin, met inbegrip van de ambtelijke ondersteuning. Als gevolg van het beleidsplan zal het Handboek worden bijgesteld en wettelijk worden verankerd.

47

Zullen de nieuwe Raad voor de nationale veiligheid en de Raad voor de Veiligheid en Rechtsorde (RvdVR) in elkaars vaarwater terecht kunnen komen? Zo ja, op welke wijze? Hoe zal dit worden voorkomen?

De Raad voor de Veiligheid en de Rechtsorde is, naast een aantal andere beleidsthema’s, belast met de voorbereiding op de besluitvorming door de ministerraad over alle onderwerpen met betrekking tot crisisbeheersing, met uitzondering van terrorismebestrijding. Het kabinet heeft ervoor gekozen om het beleid ten aanzien van terrorismebestrijding apart te beleggen en onder te brengen in de Raad voor de Nationale Veiligheid, welke tevens is belast met de besluitvorming over beleid en coördinatie t.a.v. inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Op zichzelf is deze afbakening helder.

48

Welke criteria zullen worden gehanteerd voor de afweging of beleidsthema’s en maatregelen worden besproken in sectorale onderraden dan wel in de RvdVR?

Algemene beleidsvoornemens en maatregelen op sectorale terreinen zullen in beginsel worden geagendeerd in de onderraad waar het thema is ondergebracht. Departementale beleidsvoornemens die rechtstreeks raken aan de inhoud en organisatie van crisisbeheersing worden besproken in de RvdVR. Uiteindelijk komen alle voorstellen in de ministerraad voor finale besluitvorming.

49

Welke concrete machtsmiddelen heeft de minister van BZK, de formeel coördinerend minister crisisbeheersing in alle fasen, om tekortschietende departementen ter verantwoording te roepen?

Enerzijds gaat het om instrumenten en bevoegdheden die zijn toegesneden op het functioneren van de onderraad, i.c. de Raad voor de Veiligheid en Rechtsorde. Zo is de minister van BZK verantwoordelijk voor een behoorlijke interdepartementale ambtelijke voorbereiding en bewaakt hij de voortgang. Hij ziet erop toe geen enkel departement zich aan de coördinatie onttrekt. Hij zal andere bewindslieden aanspreken op de inhoud, inrichting van processen en op de organisatie van crisisbeheersing op hun sectoren.

Anderzijds gaat het om instrumenten die iedere coördinerend bewindspersoon ter beschikking staan (zie brief minister van Binnenlandse Zaken van 24 juni 1985 (TK 1984–1985, 176 353 nr. 24). Daarbij gaat het onder meer om informatie-uitwisseling (actieve informatieverstrekking en -inwinning); bi- of multilateraal overleg; het recht van aansporing, initiatief en opschorting, alsmede het voorbereiden van een beleidsdebat of het voorleggen van een beleidsplan ten behoeve van de ministerraad of onderraden.

In voorkomende gevallen zal de minister van BZK tekortschietende departementen ter verantwoording roepen door een en ander aan de orde te stellen in de RvdVR dan wel de ministerraad. Conform het beleidsplan ziet de minister van BZK erop toe dat iedere crisis wordt geëvalueerd. De evaluaties worden besproken in de Raad voor de Veiligheid en Rechtsorde.

Verder zal de minister van BZK de Tweede Kamer periodiek via integrale rapportages informeren over de stand van zaken van crisisbeheersing (inhoudelijk en organisatorisch). Onderdeel van de rapportage zijn de resultaten van het toezicht door de rijksinspecties, dat zich mede richt op de departementale activiteiten.

50

Is, ten tijde van daadwerkelijke crisissituaties die de departementale verantwoordelijkheid niet overstijgen, overleg met de minister van BZK als coördinerend minister crisisbeheersing verplicht, of wordt niet verder gegaan dan dat «de minister in een vroeg stadium een tandem kan vormen met de andere vakminister»?

Vanwege de directe relatie van de minister van BZK met het openbaar bestuur en de openbare orde en veiligheid is in geval van een (dreigende) crisis afstemming met de minister van BZK altijd verplicht. Dit kan er toe leiden dat de minister van BZK al in een vroeg stadium van de (dreigende) crisis samen met de minister van het betrokken vakdepartement een tandem vormt.

Het Nationaal Coördinatiecentrum van het ministerie van BZK vervult de functie van interdepartementaal facilitair communicatiecentrum en informatieknooppunt. Dit betekent dat het NCC ten minste geïnformeerd moet zijn over alle relevante departementale activiteiten ter bestrijding van de crisis, ook binnen de eigen sector; er komt dus een informatieplicht aan het NCC, ook in de fase dat de besluitvorming nog niet is opgeschaald naar politiek-bestuurlijk niveau. Vanuit de rol als coördinerend ministerie zal BZK per geval de (zelfstandige) afweging maken of bepaalde incidenten nopen tot nader interdepartementaal overleg, coördinatie of besluitvorming.

51

Is het mogelijk om naast het organigram voor de op te zetten organisatie voor responsieve crisisbeheersing, het huidige organigram weer te geven om zo de concrete verschillen te kunnen beoordelen?

Het organigram op pag. 22 van het beleidsplan beschrijft op hoofdlijnen de op te zetten organisatie voor crisisbeheersing op rijksniveau in alle fasen dus zowel bij de beleidsontwikkeling als in de responsfase.

Het huidige stelsel, beschreven in het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming, ziet er, sterk vereenvoudigd, in de responsfase als volgt uit.

Op hoofdlijnen zijn de nieuwe elementen in de structuur:

–de Raad voor de Veiligheid en Rechtsorde (RvdVR) als vaste onderraad

voor crisisbeheersing. –het Expertise Centrum Risico- en Crisiscommunicatie (ERC); –het Shared Services Centrum Crisisbeheersing (SCC); –het Landelijk Operationeel Centrum Coördinatie Centrum (LOCC); –een nadrukkelijker positionering van de rijksheren.

52

Kuntuaangeven, gezien de recente ervaringen, hoe lang bij terroristische dreigingen hetduurt voordat departementale responsactiviteiten ondernomen worden? Wordt daarbij ook een Interdepartementaal Beleidsteam ingesteld? Zo ja, wat kan deze interdepartementale structuur bijdragen?

Door de grote mate van professionaliteit van de bestaande departementale coördinatiecentra kunnen responsactiviteiten zeer snel worden opgestart. Initieel kan dat, afhankelijk van de aard van de te zetten stappen, een kwestie van minuten zijn.

Bovendien is het Nationaal Coördinatiecentrum, als departementaal coördinatiecentrum maar ook als facilitator van interdepartementale en interbestuurlijke coördinatie, 24 uur per dag 7 dagen per week bemensd. Dit is een kernelement van de bestuurlijke responsstructuur.

Indien de situatie daartoe aanleiding geeft, zal zeker een Interdepartementaal Beleidsteam, en in voorkomend geval een Ministerieel Beleidsteam, worden bijeengeroepen.

De interdepartementale structuur maakt het mogelijk een snelle en afgestemde besluitvorming te realiseren waarbij alle betrokkenen optimaal uitvoering kunnen geven aan hun eigen verantwoordelijkheden en bevoegdheden. Naast afstemming van de besluitvorming bevordert de interdepartementale structuur de coördinatie van de informatievoorziening. Beide aspecten dragen in belangrijke mate bij aan een gecoördineerd optreden van de overheid.

53

Wordt in het nationale crisisbeleid aandacht geschonken aan mogelijke tegenwerking of tekortschietende afstemmingvan de inlichtingendiensten? Bentuvoornemens extra in deze afstemming te investeren?

De rol van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van het nationale crisisbeleid spitst zich toe op terroristische crises en dan specifiek op het leveren van tijdige en adequate dreigingsinformatie en dreigingsanalyses. In dit kader is geen sprake van tegenwerking of tekortschietende afstemming, hooguit van versnippering. Het kabinet investeert derhalve in meer centrale regie en in de bundeling van alle relevante informatie uit de verschillende betrokken disciplines ten behoeve van adequate beleidsopvolging en operationele opvolging. In de brief van de minister van Justitie en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties inzake terrorismebestrijding d.d. 10 september 2004 (TK 2003–2004, 29 754, nr. ...) is de Kamer geïnformeerd over de voorzieningen die in dit verband getroffen zijn, zoals de NCTb-organisatie en de CT-infobox.

54

Wanneer zal het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum (LOCC) beschikken over een actueel overzicht van de beschikbare inzet van alle hulpdiensten? Op welke termijn zal het LOCC hier daadwerkelijk gebruik van kunnen maken ten tijde van een crisis?

Vanaf 1 juli 2004 is het LOCC beperkt operationeel ter ondersteuning van de regio’s in het kader van het Nederlands voorzitterschap Europese Unie. Parallel hieraan worden de voorbereidingen uitgevoerd om uitvoering te kunnen geven aan het volledige takenpakket van het LOCC. De opzet is om in de eerste helft van 2005 een landelijk multidisciplinair beeld te kunnen verschaffen en inzicht te hebben in de beschikbare bijstandsmid-delen voor de bovenregionale inzet. Het LOCC zal met dit inzicht in de regionale middelen een aanvulling vormen op de overzichten van de

reeds op landelijk niveau georganiseerde bijstand. Hiervoor zullen afspraken worden gemaakt met de betrokken regionale partijen over de operationele informatievoorziening en te volgen procedures. Op deze wijze zal tijdens een crisis een actueel overzicht over de beschikbare inzet opgesteld kunnen worden.

55

Op welke wijze vindt onderlinge coördinatie plaats tussen de coördinerend minister, de vakministers, het Interdepartementaal Beleidsteam en het Landelijk Operationeel Coördinatiecentrum? Is hier geen sprake van een wildgroei aan coördinerende clubs?

Coördinatie, afstemming en besluitvorming op politiek-bestuurlijk niveau tussen de coördinerend minister van BZK en de meest betrokken vakministers geschiedt in het Ministerieel Beleidsteam (MBT) dat zonodig zeer snel kan worden bijeengeroepen. Het Interdepartementaal Beleidsteam (IBT) fungeert als ambtelijk voorportaal voor het MBT. Onderlinge coördinatie en afstemming tussen IBT en MBT geschiedt door in ieder geval de directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van BZK als vaste voorzitter van het IBT en de directeur Crisisbeheersing als Nationaal Coördinator Crisisbeheersing (NCCB). Genoemde functionarissen zijn als vaste adviseur aanwezig bij de bijeenkomsten van het MBT. Zonodig worden de meest betrokken vakministers bijgestaan door hun respectieve IBT-vertegenwoordigers op DG/SG-niveau.

Het LOCC is opgericht met het doel de operationele consequenties mee te laten wegen in het besluitvormingsproces tijdens een crisis of grootschalig evenement. In het interdepartementaal ministerieel beleidsteam zal de Nationaal coördinator crisisbeheersing het operationeel multidisciplinair advies van het LOCC inbrengen. Juist ter voorkoming van de wildgroei van coördinerende clubs wordt in het beleidsplan meer structuur en samenhang aangebracht in de besluitvorming. Het LOCC heeft in dit verband tot doel de operationele multidisciplinaire informatievoorziening een plaats te geven in de bestuurlijke lijn.

56

Kan met betrekking tot de operationele aansturing de opbouw niet

éénvoudiger en is hier niet sprake van een te gedetailleerde structuur?

Zoals aangegeven in actiepunt 7.7 van het beleidsplan zal een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden van een centrale aansturing vanuit het LOCC. Vooruitlopend hierop zal in de gesprekken met de regio’s en de kabinetten van de CdK’s gekeken worden naar de mogelijkheden om het LOCC in bijvoorbeeld «standaard» grote evenementen een mandaat te geven om effectief de bijstand te coördineren.

57

Waarop is het vertrouwen gebaseerd dat, gezien de ervaringen met oefeningen in de huidige rampenbestrijding, de grootschalige oefeningen die zijn voorzien in verband met het nieuwe crisisbeheersingsplan tot de gewenste resultaten zullen leiden?

Grootschalige oefeningen zijn het sluitstuk van een meeromvattend oefentraject als onderdeel van de voorbereiding op crises. De betrokken partijen en organisaties dienen afzonderlijk en interdisciplinair te oefenen. In een grootschalige oefening komen al deze afzonderlijke voorbereidingen en oefeningen samen. De oefening biedt de deelnemers allereerst een leerervaring voor het individueel handelen. Ook geeft een oefening de gelegenheid om onvolkomenheden in de voorbereiding aan het licht te brengen en dit te verbeteren. Een goede voorbereiding en oefening van

de betrokken partijen afzonderlijk blijft onmisbaar om een grootschalige oefening te laten slagen en er maximaal van te kunnen leren. De ervaringen met grootschalige oefeningen in het buitenland zijn overigens ook zonder uitzondering positief. In de afgelopen periode zijn grootschalige oefeningen gehouden in onder andere Groot-Brittannië, Frankrijk en Australië. Ook worden in het kader van de EU en de NAVO geregeld grootschalige internationale oefeningen gehouden. Het nut en de resultaten van deze oefeningen worden steevast positief beoordeeld.

58

Kan nader toegelicht worden waarom in het bestaande stelsel van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden in veel gevallen een te zwaar middel is, mede in het licht van de recente aanpassing van deze wetgeving? Is niet reeds tijdens dit wetgevingsproces aandacht geschonken aan de verschillende crisisvormen, waaronder een toenemende dreiging als gevolg van terrorisme?

Bij de totstandkoming van het bestaande stelsel van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is niet expliciet stilgestaan bij de verschillende crisisvormen. Het is eerder zo dat bij de ontwikkeling van dat stelsel is geabstraheerd van de verschillende vormen van crisis. De uniformering en harmonisatie van terminologie en procedures die met het stelsel van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden en de bijbehorende invoeringswetgeving tot stand zijn gebracht strekte er juist toe om allerlei bijzondere buitengewone rechtstoestanden met eigen termen en eigen procedures af te schaffen en te vervangen door een eenduidig stelsel. Het nieuwe stelsel maakt geen onderscheid naar de oorzaak van een crisis, maar concentreert zich op het gevolg, meer in het bijzonder de noodzaak om flexibel en gedoseerd noodwetgeving in werking te kunnen stellen als reguliere bevoegdheden niet langer toereikend zijn om de crisissituatie het hoofd te bieden. Het stelsel voorziet daartoe in eenduidige en uniforme procedures. De veronderstelling daarbij is dat een crisis zich ontwikkelt en tijd laat voor een proces van opschaling. De terroristische dreiging zoals die zich thans in de wereld voordoet is in zoverre afwijkend dat een dreiging zich zeer acuut kan voordoen en dat derhalve onmiddellijk handelen vereist is. De tijd kan dus eenvoudigweg ontbreken om de in de wetgeving geregelde procedures te doorlopen.

59

Op welke termijn vindt de aanpassing van wetgeving plaats?

Enkele actiepunten uit het beleidsplan bestaan uit het opstellen van wetgeving en een wetgevingsprogramma (zie onder de actiepunten 6.3, 10, 12.8 en 13.14 uit het werkprogramma bij het beleidsplan). Begin volgend jaar zal het wetgevingsprogramma gereed zijn, waarna de eerste voorstellen in procedure kunnen worden gebracht. Niet alle onderdelen uit het beleidsplan crisisbeheersing zullen op hetzelfde moment wetgevingsrijp zijn. Daarom ga ik er thans vanuit dat in de komende jaren op verschillende momenten onderdelen uit het beleidsplan in wetgevingsvoorstellen zullen worden opgenomen. De aanpassing van wetgeving zal daarmee gefaseerd in de komende jaren zijn beslag krijgen.

60

Wat is uw oordeel over de oorzaken van de toenemende juridisering bij de

nasleep van crises?

De juridisering van de Nederlandse samenleving is een algemene ontwikkeling die zich niet alleen doet voelen bij de nasleep van crises. Het is ook iets waar (lagere) overheden en hulpverleningsdiensten in hun dagelijkse functioneren mee te maken hebben. In zijn algemeenheid heeft het

aansprakelijkheidsvraagstuk in relatie tot het optreden van hulpverleningsdiensten mijn aandacht. Daarnaast worden ook de onverplichte tegemoetkomingen die de overheid naar aanleiding van rampen en crises aan burgers en bedrijven verstrekt onder de loep genomen. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen is recentelijk geëvalueerd en wordt betrokken bij het rapport dat de Commissie tegemoetkoming bij rampen en calamiteiten (CTRC) zal uitbrengen. Zodra dit rapport beschikbaar is, volgt een kabinetsstandpunt.

61

Op welke wijze zullen de praktijkgerichte testen en intercollegiale toetsing van de kwaliteit van het crisisbeheersingsbeleid concreet vorm krijgen? Hoe wordt de informatie die uit deze toetsing voortvloeit verwerkt? Welke rol krijgen de inspecties bij de intercollegiale toetsing?

De kwaliteit van de Departementale Coördinatiecentra wordt jaarlijks geaudit. Dit kan gebeuren door de accountantsdienst/controledienst van het betreffende departement, door een team van collega-departementen (intercollegiale toetsing) of door onafhankelijke externe deskundigen. Eens in de twee jaar zal de audit worden uitgevoerd door een externe partij. Ten behoeve van deze kwaliteitsborging zijn een referentiekader voor Departementale Coördinatiecentra en een handreiking voor het uitvoeren van een kwaliteitsaudit opgesteld.

De resultaten van de audits worden voorgelegd aan de leiding van het DCC, dat vervolgens op basis hiervan een Management Statement opstelt. Dit Management Statement wordt door het MT-DCC aangeboden aan het Interdepartementaal Overleg Crisisbeheersing onder voorzitterschap van BZK. De resultaten dienen voorts als input voor de voortgangsrapportage Crisisbeheersing aan de Tweede Kamer.

In de komende periode wordt het toezicht door rijksinspecties op de werking van de nationale crisisbeheersingsstructuur uitgewerkt. De Inspectie Openbare Orde en Veiligheid is hierbij actiehouder (zie werkprogramma Beleidsplan Crisisbeheersing). De praktijktesten maken deel uit van het toezicht door de rijksinspecties. Door middel van praktijktesten wordt de daadwerkelijke effectiviteit van de beleidsprogramma’s getoetst en beoordeeld. Hiermee wordt inzicht verkregen in welke mate de plannen in de praktijk tot uitvoering zijn gebracht. De rijksinspecties maken ten behoeve van het toezicht zoveel mogelijk gebruik van bestaande informatie, waaronder de uitkomsten van de audits.

62

In hoeverre zullen evaluaties van crises, met het oog op de perfectionering van het crisisbeleid, naast door de betrokken ministeries, ook door externe, onafhankelijke deskundigen worden verricht?

Conform het beleidsplan ziet de minister van BZK erop toe dat iedere (inter)departementale crisis wordt geëvalueerd en wordt besproken in de Raad voor de Veiligheid en Rechtsorde. Naast eventuele interne evaluaties door de betrokken ministeries kunnen in beginsel alle grotere voorvallen ook worden geëvalueerd door rijksinspecties. Indien lering is te trekken uit een voorval zal de binnenkort in te stellen Onderzoeksraad voor Veiligheid ook een onafhankelijk onderzoek kunnen instellen.

63

Hoe zal bestuurlijke drukte en verwarring rond de implementatietrajecten, nu naast de nieuwe plannen voor grootschalige crisisbeheersing de huidige bestuurlijke inrichting van de rampenbestrijding blijft gehandhaafd, bij lokale bestuurders en uitvoerders worden voorkomen?

Voor de inrichting van de crisisbeheersingsorganisatie geldt dat zij is gebaseerd op de bestuurlijke inrichting van de veiligheidsregio. Dat wil zeggen dat het implementatietraject van de veiligheidsregio’s, wat net in een aantal regio’s is gestart wordt voortgezet en meteen wordt verbreed met crisisbeheersingsaspecten. De gemeenten en regio’s zullen dus geen extra drukte of verwarring ondervinden, maar wel een stap verder gaan voor de inrichting van het bestuur dan met het Kabinetsstandpunt Veiligheidsregio’s is beoogd. Het is niet de bedoeling twee afzonderlijke besturen in te richten, maar slechts één die zowel voor de rampen-beheersing als ook voor de crisisbeheersing verantwoordelijk is (zie ook het antwoord op vraag 80 en 82).

64

Op welke wijze worden de verantwoordelijkheden en taken van de diverse organisaties op decentraal niveau aan de burger gecommuniceerd, zowel vóór als tijdens crises?

Het gaat er om dat de burgers er op kunnen rekenen dat de overheid er alles aan doet om crises te voorkomen en tijdens crises zo snel en adequaat als mogelijk de situatie te herstellen. De verantwoordelijkheden wijken ook bij crises in principe niet af van de verantwoordelijkheden in de normale situatie. Overzichten van verantwoordelijkheden en taken zijn te vinden op zowel departementale sites als sites van gemeenten, provincies en diensten.

65

Brengt de nieuwe functie van de burgemeester als voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur, naast zijn reeds bestaande functies van korpsbeheerder en voorzitter van de hulpverleningsdiensten, een heldere aansturing dichterbij?

Het beleidsplan crisisbeheersing beoogt een aantal belangrijke knelpunten, dat in hoofdstuk 5 wordt beschreven, te reduceren. Het bestaan van deze knelpunten wordt door veel betrokken organisaties onderschreven. Een groot knelpunt is het gebrek aan eenduidigheid en doorzettingskracht van bestuurlijke aansturing voor alle aspecten van regionale crisisbeheersing. Door de voorzitter van het Regionaal Crisis-bestuur –eventueel tevens korpsbeheerder en voorzitter van het hulpverleningsbestuur –te voorzien van heldere bevoegdheden ten aanzien van alle fasen van de crisisbeheersing wordt de aansturing in belangrijke mate verbeterd.

66

Veroorzaakt de keuze inzake «de crisisbeheersing in alle fasen behalve de respons», geen grote onrust nu de veiligheidsregio’s nog duidelijke vorm en inhoud moeten krijgen? Werkt onduidelijkheid over de verantwoordelijkheidsvraag niet juist verlammend?

Vertrekpunt voor crisisbeheersing op regionaal niveau is de veiligheids-regio. De doelstelling van de veiligheidsregio wordt verbreed naar crisisbeheersing. In het proces van ontwikkeling van de veiligheidsregio’s wordt op punten waar dat voor de hand ligt een koppeling gemaakt met het proces van uitvoering van onderdelen uit het onderhavige beleidsplan. De ontwikkeling van het Regionaal Crisisbestuur bijvoorbeeld is nauw verweven met de eerder voorgenomen bestuurlijke vormgeving van de veiligheidsregio. Er worden dus geen twee aparte besturen gecreëerd. Ook vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt een dergelijke koppeling voorgestaan, juist om onrust en dubbel werk te voorkomen en synergie in de ontwikkeling te bereiken.

67

Hoe wordt het afleggen van verantwoordelijkheid aan de vertegenwoordigende organen, gemeenteraden en provinciale staten, geregeld? Is dit voorstel tot stand gekomen in goed overleg en met instemming van de Commissarissen van de Koningin? Is de minister bereid de gekozen structuur te heroverwegen?

Voor het afleggen van verantwoordelijkheid door bestuurders aan vertegenwoordigende organen gelden de bestaande structuren. Het Regionaal Crisisbestuur wordt gebaseerd op de Wet gemeenschappelijke regelingen. Iedere gemeenteraad kan de vertegenwoordigers van de gemeente in het samenwerkings-verband, dus ook de vertegenwoordiger in het Regionaal Crisisbestuur, ter verantwoording roepen. Voor het tweede en derde onderdeel van de vraag verwijs ik naar de antwoorden op vragen 1 t/m 3.

68

Op welke termijn mag worden verwacht dat de Regionale crisisbesturen operationeel zullen zijn in hun nieuwe vorm en op welke wijze en aan welk orgaan gaan zij verantwoording over de prestaties afleggen?

Naar verwachting zullen eind 2005 de Regionale crisisbesturen zijn ingesteld.

Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt acht het kabinet voor de (huidige) veiligheidsregio’s de toezichthoudende rol van de provincies van belang en houdt het kabinet de met de Wkr ingezette lijn vast. Dit betekent dat de toetsende rol van de provincie wordt verbreed naar de planvorming ten aanzien van crisisbeheersing. Daarbij zal de provincie met name de plannen zelf toetsen, terwijl de Rijksinspecties zich richten op de werking en uitvoering ervan.

69

Zullen de extra middelen aan de betrokken gemeenten en provincies worden verstrekt om de organisatorische omslag te bewerkstelligen op het gebied van crisisbeheersing, alsook om het Regionaal Crisisbestuur en het Regionaal Veiligheidsbureau ten behoeve van hun nieuwe taak structureel te ondersteunen?

De verheldering en stroomlijning van taken en bevoegdheden kan budgettair neutraal. De extra middelen dienen ter ondersteuning van multidisciplinaire crisisoefeningen op regionaal niveau.

70

Is het de bedoeling dat waterschappen zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau vertegenwoordigd zullen zijn in de organisatie van de crisisbeheersing op decentraalniveau?

Ja.

71

Waarom wordt gekozen voor een burgemeester als voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur? Wat voegt dit precies toe aan de huidige situatie? Waarom is niet gekozen voor de Commissaris van de Koningin als voorzitter en is de minister bereid als uitgangspunt te hanteren dat de Commissaris van de Koningin voorzitter wordt van het Regionaal Crisis-bestuur? Is, gezien het feit dat een burgemeester voorzitter wordt van het Regionaal Crisisbestuur én er in 2006 sprake zal zijn van een gekozen burgemeester, niet een argument om de Commissaris van de Koningin aan te wijzen als voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur?

De voor crisisbeheersing gekozen lijn legt het zwaartepunt ondubbelzinnig bij het regionale niveau. Hiermee wordt voortgebouwd op bestaande structuren en recente ontwikkelingen. De huidige regionale brandweren (en straks veiligheidsregio’s) hebben een burgemeester als voorzitter. De veiligheidsregio’s, zoals beschreven in het kabinetsstandpunt Veiligheids-regio’s, zouden een bestuurlijke structuur krijgen onder voorzitterschap van een burgemeester. Daarop aansluitend zijn de bevoegdheden van het Regionaal Crisisbestuur en haar voorzitter gebaseerd op de lokale gezagsverantwoordelijkheid van de burgemeesters. De leden en voorzitter van het bestuur zijn de burgemeesters van de betreffende regio. Zodoende ontstaan zuivere rollen voor zowel regio’s (als bundeling van lokaal gezag en beleidsvorming) en provincies (als toezicht, gescheiden van beleid). Het Regionaal Crisisbestuur is verantwoordelijk voor de integrale voorbereiding en aanpak van crises en rampen. De CdK’s zien toe op de adequaatheid, kwaliteit en effectiviteit van het door de regio gevoerde beleid. De CdK’s hebben aangegeven een rol als bedoeld in de vraag in het geheel niet te ambiëren, omdat dat zich niet verhoudt met de toezichthoudende taken van de CdK’s.

Het gegeven dat in 2006 sprake zal zijn van een gekozen burgemeester is geen zelfstandig argument om de CdK aan te wijzen als voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur.

Uit de burgemeesters die zitting hebben in het RCB en het RBT wordt bij Koninklijk Besluit een voorzitter benoemd. Er zit zowel in de huidige situatie als in het geval van een gekozen burgemeester altijd een periode tussen de verkiezing van de nieuwe burgemeester en het moment dat hij in functie treedt. Deze periode is lang genoeg om een benoeming bij Koninklijk Besluit mogelijk te maken. Tot op het moment van aantreden van de nieuwe burgemeester is de nog zittende burgemeester dus ook nog voorzitter van het RCB en het RBT, ook indien de benoemde voorzitter niet in staat is zijn functie uit te oefenen.

72

Is de rol van de rijksheren in het Regionaal Veiligheidsbureau niet te dominant?

Uitgangspunt van het Beleidsplan Crisisbeheersing is dat coördinatie moet plaatsvinden op die plaats waar betreffende verantwoordelijkheden en bevoegdheden bij elkaar gebracht kunnen worden en waar alle relevante informatie actueel en in voldoende mate bij elkaar komt. Dit is bij uitstek binnen het Regionaal Veiligheidsbureau het geval. Communicatielijnen dienen immers kort en direct te zijn. Het is dan ook logisch om de «rijksheren» zelf uit te nodigen voor en te betrekken bij de beraadslagingen over het regionale veiligheidsbeleid in alle breedte en complexiteit. Dit zal vanzelfsprekend eisen stellen aan de bemensing vanuit de regio zelf en vragen om voldoende zwaarte en expertise. Zo zal de komende jaren ook de deskundigheid omtrent vitale infrastructuren moeten worden ingevoegd.

73

Welke verantwoordelijkheden zijn in het crisisbeheersingsplan precies toebedacht aan de rijksheren? Hoe zal de inbreng van decentrale rijks-heren leiden tot «ontlasting van de processen bij een eventuele respons» en welke nieuwe taken en bevoegdheden zullen de rijksheren hiertoe krijgen?

De zgn. «rijksheren» hebben op grond van bestaande sectorale wetgeving een eigenstandige bevoegdheid om onder mandaat van hun vakminister op te treden. Die verantwoordelijkheid van de verschillende vakministers kan alle schakels van de veiligheidsketen betreffen. Het is daarom goed die contacten (inhoudelijk en persoonlijk) in de beleidsmatige wisselwer-

king in al die schakels ook op te bouwen. Dat komt interactie in de responsfase ten goede. Er is in beginsel geen sprake van nieuwe taken en bevoegdheden tenzij de actualiteit van ontwikkelingen aanleiding geeft om tot aanscherping van die bevoegdheden te komen.

74

Is het juist dat als gevolg van verschuiving van de verantwoordelijkheid voor decentrale crisisbeheersing van de provincie naar het Regionaal Crisisbestuur sprake is van verdere decentralisatie? Welke consequenties zal dit hebben voor de bestuurbaarheid van de crisisorganisatie op decentraal niveau?

Ja, zie ook het antwoord op vraag 72. Afstemming kan het best daar geschieden waar de terzake deskundige functionarissen en relevante informatie bij elkaar gebracht kunnen worden. Dit zal ongetwijfeld de mogelijkheden tot directe communicatie en afstemming verbeteren.

75

Op welke wijze zal door de provincie de toetsende rol moeten worden vervuld in het beleid voor crisisbeheersing? In hoeverre zijn voor deze plannen van wijziging van bevoegdheden de provincies geconsulteerd?

Aan de toetsende rol van de provincies wordt in het beleidsplan niet getornd, sterker nog de toetsende rol wordt juist verbreed naar crisisbeheersing, in het verlengde van de huidige rol in het kader van rampenbestrijding. Alle bestaande planvorming in het kader van de rampenbestrijding zal moeten worden verbreed met crisisbeheersingsaspecten. De provincie zal deze plannen ook in de toekomst toetsen en daarmee haar wettelijke rol blijven vervullen. Voor de tweede deelvraag zie het antwoord op vraag 3.

76

Wie zitten er in het Regionaal Beleidsteam?

Het RBT wordt geformeerd uit leden van het Regionaal Crisisbestuur en, indien nodig, door de voorzitter van het RBT uitgenodigde rijksheren in de rol van adviseur.

77

In welke wet wordt vastgelegd dat de minister van BZK direct aanwijzingen kan geven aan de voorzitter van het Regionale Beleidsteam dan wel aan de Commissaris van de Koningin? Geeft deze formulering al de verwarring aan over de onderscheiden rollen? Is ook dit niet een argument tot het aanwijzen van de Commissaris van de Koningin als voorzitter van het Regionale Beleidsteam?

Het ligt voor de hand het optreden van overheidsinstanties ten tijde van crises te regelen in de Wet rampen en zware ongevallen (WRZO) of een (nieuwe) crisiswet waarin de bestaande WRZO wellicht kan worden geïncorporeerd. De minister van BZK zal de bevoegdheid krijgen om aan het Regionaal Beleidsteam aanwijzingen te geven. Daarbij kan hij in daartoe geëigende gevallen gebruik maken van de Commissaris van de Koningin die dan als rijksheer kan optreden. Het is niet wenselijk de Commissaris van de Koningin in deze hoedanigheid als voorzitter van het Regionale Beleidsteam aan te wijzen. Bij crises van beperkte omvang komt de minister van BZK immers niet tot nauwelijks in beeld. De beheersing van dergelijke crises is een lokaal-regionale aangelegenheid. Slechts in uitzonderlijke situaties waarin een crisis om rijksbetrokkenheid vraagt komt de aanwijzingsbevoegdheid van de minister van BZK (en in het verlengde

daarvan een eventuele betrokkenheid van de Commissaris van de Koningin) in beeld.

78

Wat wordt verstaan onder het «actiever invullen van de bestaande

informatieplicht voor betrokkenen in de besluitvorming van het regionaal

crisisbestuur?»

Uit evaluaties blijkt achteraf soms dat verschillende partijen over informatie hebben beschikt die ten onrechte niet tijdig is gedeeld met de andere betrokken partijen. Oorzaak daarvan kan liggen in reguliere beslotenheid van sommige informatie (geheimhouding) tot zelfs het niet voldoende kunnen inschatten van de waarde voor de anderen van die informatie. Met name de inbreng van vertrouwelijke informatie door de participerende vitale infrastructuren vereist aandacht. Door vaker en intensiever met elkaar samen te werken, kan verwacht worden dat men ieders informatiebehoefte beter kan inschatten en ook de mate waarin anderen met de vertrouwelijke informatie om kunnen en moeten gaan.

79

Wie wordt de operationeel leider van het Regionaal Operationeel Team?

Het Regionaal Operationeel Team wordt, zoals ook in de huidige situatie voorgezeten door de Operationeel Leider (OL) die in opdracht van de opperbevelhebber (=de burgemeester) bindende aanwijzingen aan de commandanten van de bij de rampenbestrijding betrokken diensten kan geven. Hij bereidt ook samen met het Operationeel Team gevraagde en ongevraagde adviezen voor aan het Beleidsteam. Zoals verwoord in het Handboek Voorbereiding Rampenbestrijding, dat in juni 2003 aan alle betrokken partijen in de rampenbestrijding is verzonden, is wettelijk vastgelegd dat de commandant van de brandweer belast is met de operationele leiding in het geval van een ramp, tenzij de burgemeester een andere voorziening treft (WRZO, art 11 lid2, 1985). Dat betekent dat de persoon van de OL afhankelijk is van het soort crisis of ramp. Bij grootschalige ordeverstoringen (zoals bijvoorbeeld paniek in een grote menigte) zal de (regionale) algemeen commandant van de politie als OL optreden, bij een regionale epidemie de Regionaal Geneeskundig Functionaris. Voor elk crisistype zal dus in eerste instantie een van de drie operationele diensten de OL leveren. Indien een andere dienst gewenst is of de situatie niet eenduidig is, zal de burgemeester of de voorzitter van het Regionaal Beleidsteam bepalen wie hij als OL aanwijst.

80

Hoe verhouden de volgende twee operaties zich ten opzichte van elkaar: het minimale niveau van de veiligheidsregio moet in 2006 bereikt zijn, terwijl in 2005 het Beleidsplan Crisisbeheersing moet ingaan? Is een gelijktijdige realisering wel verstandig?

Een gelijktijdige realisering is zeker verstandig omdat de ene operatie de andere deels overlapt in de tijd. Daarbij zijn er overigens zeker ook verschillen in accenten en details. Onderwerpen uit het beleidsplan die een inhoudelijke relatie hebben met onderwerpen inzake de veiligheids-regio zullen geïntegreerd worden ontwikkeld. Het beleidsplan crisisbeheersing richt zich o.a. op de verbetering van de voorbereiding op toekomstige crises. Daarvoor is nodig: voldoende bestuurlijke doorzettings-macht en betere afstemming van de diverse bestuurslagen ( rijk en regionaal/ lokaal) door heldere verantwoordelijkheidstoedeling en overlegstructuren. Het traject veiligheidsregio richt zich meer in detail op de regionale slagkracht en de versterking van de (bestuurlijke) aansturing van de hulpdiensten.

81

Wat is de positie van de burgemeester die een crisis in de eigen gemeente

moet aanpakken én tevens voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur is?

Een crisis in de eigen gemeente wordt aangepakt door de burgemeester met zijn eigen rampenstaf. Het Regionaal Beleidsteam (onder leiding van de voorzitter van het Regionaal Crisisbestuur) komt dan nog niet in beeld. Is de aard en/of omvang van een crisis groter dan de eigen gemeente, dan zal de burgemeester het Regionaal Beleidsteam voorzitten en wordt door de betrokken burgemeesters gezamenlijk met de andere leden de crisis aangepakt. In het beleidsplan zijn voldoende waarborgen aangekondigd die een eventuele belangenverstrengeling kunnen voorkomen dan wel corrigeren (toezicht door CdK, interventie door minister van BZK, Kroonbenoeming).

82

Wat voegt de nieuwe structuur inzake de crisisbesluitvorming in de

responsfase toe aan de bestaande structuur dat de voorgestelde wijziging

rechtvaardigt?

Zoals reeds aangegeven in het antwoord op vraag 63 is er geen sprake van een geheel nieuwe structuur. Er komt nu één structuur die zowel voor de rampenbeheersing als ook voor de crisisbeheersing toepasbaar is. Deze eenduidigheid is, ook voor het bestuur, een belangrijke meerwaarde van de voorgestelde wijziging.

83

Welke bevoegdheden en taken heeft de provincie in de crisisbesluitvorming gedurende de responsfase? Op welke wijze «komen de bevoegdheden van de Commissaris van de Koningin in een ander daglicht te staan»?

De bevoegdheden en verantwoordelijkheden liggen voor een belangrijk deel vast in de Wet rampen en zware ongevallen (Wrzo): de coördinatie van de informatievoorziening en bijstand binnen de provincie, het verzoeken van provinciegrensoverschrijdende bijstand aan de Minister van BZK, het geven van aanwijzingen aan een burgemeester (zie hierna). Uitgangspunt voor crisisbeheersing op regionaal niveau wordt de veiligheidsregio. Indien noodzakelijk wordt de besluitvorming direct naar het nationale niveau opgeschaald. Wettelijk zal worden verankerd dat indien de aard en/of aanpak van de crisis erom vragen of indien bestuurlijk is opgeschaald tot nationaal niveau, de minister van BZK aanwijzingen kan geven aan de voorzitter van het Regionaal Beleidsteam. Dit kan hij zelf doen of de commissaris van de Koningin (cdK), als rijksheer, opdragen deze gezagsverantwoordelijkheid te nemen. Daarmee verandert de huidige, zelfstandige aanwijzingsbevoegdheid van de cdK op basis van de Wet rampen en zware ongevallen in een gemandateerde aanwijzingsbevoegdheid.

84

Kan in meer concrete termen worden aangeven waar de regering stuit op de grenzen van haar stuurmacht waar «het bedrijfsleven voor wat betreft de crisisbeheersing eerst verantwoordelijke is voor het minimaliseren van crisisdreigingen, het treffen van voorbereidingen op crises en het bestrijden van crises en de bijbehorende nazorg»? Welke beperkingen van haar stuurmacht ten aanzien van het bedrijfsleven vergen met het oog op optimale crisisbeheersing extra aandacht?

Het overgrote deel van de vitale infrastructuur (70–80%) wordt beheerd of is eigendom van het bedrijfsleven. De grenzen van de stuurmacht van de

regering wordt daardoor niet à priori beperkt, maar is wel in hoge mate afhankelijk van de kwaliteit van de gezamenlijke publiek-private inspanning in het kader van crisisbeheersing. Die inzet wordt op dit moment tegen het licht gehouden. Verantwoordelijkheden, bevoegdheden en taakverdeling moeten helder zijn, eventuele leemten worden opgevuld. Prestaties moeten worden geborgd in eisen, waar partijen over en weer op zullen worden aangesproken.

85

Bedreigt het voornemen om de eisen aan het bedrijfsleven onder verantwoordelijkheid van de vakminister te stellen niet de eenduidige sturing vanuit de overheid richting het bedrijfsleven? Pleit dit nu juist niet voor eenduidige aansturing als het gaat om de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven?

Dat die (hernieuwde) eisen onder verantwoordelijkheid van de vakminister tot stand komen is een logische keuze, hoeft de eenduidigheid niet aan te tasten en biedt het meeste garantie voor een effectief afspraken-stelsel. De coördinatie en regievoering van BZK is in het kader een extra waarborg. Doorontwikkeling van (het systeem van) crisisbeheersing vraagt in belangrijke mate om een verbijzondering, uitwerking en nadere precisiering van bestaande (sectorale) afsprakenstelsels (maatwerk). In het lopende onderzoek naar de juridische aspecten op het terrein van crisisbeheersing en bescherming van de vitale infrastructuur zal nader worden ingegaan op de verantwoordelijkheid- en bevoegdheidsverdeling.

86

Waarom wordt niet één minister aangewezen bij de verantwoordelijkheidsverdeling tussen overheid en bedrijfsleven in plaats van de nieuwe bevoegdheden voor vakministers vast te leggen in wet- en regelgeving? In het beleidsplan wordt toch ook gesproken van de één loketgedachte?

De vakministers hebben ieder hun eigen verantwoordelijkheid richting de verschillende bedrijfssectoren. Dit zal ook in de toekomst zo blijven. Dat betekent ook dat deze ministers over de bevoegdheden moeten beschikken om in geval van crises de nodige (afdwingbare) maatregelen te nemen om de continuïteit van vitale dienstverlening zo goed mogelijk te kunnen waarborgen. In het geval een crisis sectoroverschrijdend is en om coördinatie door de minister van BZK (of in geval van terreur de minister van Justitie) vraagt, kan die minister zijn collegae verzoeken om van hun respectieve bevoegdheden gebruik te maken, zodat over de verschillende bedrijfssectoren heen een samenhangend pakket van maatregelen in werking wordt gesteld. Daarbij zal de coördinerend minister in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid hebben om voor zijn collegae de sectorale (nood)wetgeving in werking te stellen.

87

Aan welke nieuwe bevoegdheden voor de (vak-)ministers wordt gedacht? Kan in dit kader nader inzicht worden gegeven in het voorgenomen wetgevingsprogramma?

Wordt ten aanzien van beschermingsmaatregelen niet gedoeld op aanvullende beschermingsmaatregelen voor de vitale infrastructuur? In hoeverre zal het huidige plan ter bescherming van de vitale infrastructuur hiertoe als basis dienen of wordt een totaal nieuwe aanpak bepleit?

Nader inzicht in een voorgenomen wetgevingsprogramma kan op dit moment nog niet worden gegeven. Er is een onderzoek gaande naar de juridische aspecten van crisisbeheersing en bescherming van de vitale infrastructuur. Wanneer de resultaten hiervan bekend zijn zal het kabinet bezien wat dit betekent voor de wet- en regelgeving.

88

Wat is, wanneer geconstateerd wordt dat op dit moment intersectoraal niemand formeel aanspreekbaar is, de praktische waarde van de beleidsdoelstelling dat «voor intersectorale aspecten op het gebied van crisisbeheersing in de brede zin, de minister van BZK, als blijkt dat bestaande aanpakken en procedures geen soelaas meer bieden, invulling zal geven aan zijn coördinerende rol»?

Zie het antwoord op vraag 49.

89

Hoe wordt een einde gemaakt aan de huidige vrijblijvendheid op decentraal niveau voor wat betreft het betrekken van het bedrijfsleven bij de «planvorming bescherming van vitale infrastructuur»?

Op alle schaalniveau’s zal vrijblijvendheid in de vormgeving van de relatie tussen overheid en bedrijfsleven in het kader van crisisbeheersing moeten worden uitgebannen. Op een regionaal schaalniveau bieden crisis-beheersingsplannen een mogelijkheid tot kaderstelling en het vastleggen van maatregelen voor de bescherming van de vitale infrastructuur. Betrokkenheid van beheerders van vitale infrastructuur bij de planvorming zal geborgd moeten zijn. Op het niveau van maatregelen zal borging tevens plaatsvinden in sectorale afsprakenstelsels zoals vergunningenstelsels, gezamenlijke oefeningen en publiek-private overeenkomsten tussen aanbieders van vitale diensten en vitale gebruikers.

90

Op welke wijze zal de minister ingaan op de klacht van het bedrijfsleven dat de overheid op het gebied van crisisbeheersing traag is, over onvoldoende kennis beschikt en te veel versnipperd werkt? Is dit aanleiding om de relatie en samenwerking met het bedrijfsleven te institutionaliseren in één orgaan, dat zich gaat bezig houden met informatievoorziening, controle en uitwisseling van best-practices?

Klachten van het bedrijfsleven van dien aard zijn (h)erkend en moeten serieus worden genomen. Oplossingen worden gezocht op sectoraal én intersectoraal niveau.

91

Hoe wordt voorkomen dat het uitgangspunt van de crisiscommunicatie «alles openbaar tenzij» er toe leidt dat door «mediatisering» en mobilisering vermeende dreigingen een eigen leven gaan leiden en ten onrechte leiden tot angst in de samenleving? Welke afwegingskader wordt gehanteerd bij de beslissing de burger over bepaalde dreigingen te informeren?

Het principe van overheidscommunicatie en risico- en crisiscommunicatie is open en transparant communiceren. Open communiceren betekent niet álles communiceren maar ook aangeven dat bepaalde informatie nog vertrouwelijk is en derhalve nog niet kan worden vrijgegeven. Door deze handelswijze wordt juist voorkomen dat mediatisering plaatsvindt omdat iedereen (media en burger) op hetzelfde moment over dezelfde informatie beschikt of kan beschikken.

92

Wat verstaat de minister concreet onder een «goede balans tussen het geven van voldoende informatie en het stimuleren van zelfredzaamheid van de burger»?

Het kabinetsbeleid is er op gericht om de verantwoordelijkheden daar te leggen waar ze horen. In dit licht bezien is het de taak van de overheid om

de burger maximaal te informeren over zaken die de burger aangaan opdat hij of zij in staat is om de eigen verantwoordelijkheid in te vullen. Hier is geen strakke receptuur voor te geven. Het is afhankelijk van zowel de situatie als het het onderwerp en zal per keer moeten worden bekeken.

93

Worden waterschappen op dezelfde wijze gecompenseerd voor de kosten van militaire bijstand als de gemeenten? Zo neen, waarom niet en wordt er actie ondernomen om waterschappen op dit punt gelijk te behandelen als de gemeenten?

Militaire bijstand is gebaseerd op de wet (Politiewet 1993 en Wet rampen en zware ongevallen) en kan alleen door tussenkomst van de minister van BZK of van Justitie bij Defensie worden aangevraagd. De aanvraag zal in de meeste gevallen door een burgemeester worden gedaan. De aanvraagprocedure volgt de bestuurlijke verantwoordelijkheidsverdeling waarbij de burgemeester als eerste aanspreekbaar is voor de rampenbestrijding. De burgemeester kan om aan die verantwoordelijkheid invulling te geven aanwijzingen geven aan organisaties als brandweer, politie en ook waterschappen. De kosten die het waterschap daarbij maakt, kunnen –waar het gaat om niet-wettelijke taken –worden gedeclareerd bij de gemeente. De gemeente kan deze zelf weer op grond van de Wet rampen en zware ongevallen declareren bij de minister van BZK. De wet voorziet niet in de mogelijkheid dat een waterschap zelfstandig om militaire bijstand kan verzoeken. Tot op heden heb ik geen aanleiding gehad wijziging in deze structuur aan te brengen.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.