Memorie van antwoord - Regels betreffende de financiering van de sociale verzekeringen (Wet financiering sociale verzekeringen)

Deze memorie van antwoord i is onder nr. C toegevoegd aan wetsvoorstel 29529 - Wet financiering sociale verzekeringen i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels betreffende de financiering van de sociale verzekeringen (Wet financiering sociale verzekeringen); Memorie van antwoord  
Document­datum 08-10-2004
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST79958
Kenmerk 29529, nr. C
Van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2004–2005

29 529

29 531

Regels betreffende de financiering van de sociale verzekeringen (Wet financiering sociale verzekeringen)

Invoering van de Wet financiering sociale verzekeringen (Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen)

C

MEMORIE VAN ANTWOORD

Ontvangen 8 oktober 2004

De regering heeft met belangstelling kennis genomen van het voorlopig verslag. De leden van de fracties van CDA, PvdA, VVD en SGP, deze laatste mede namens de ChristenUnie, hebben vragen gesteld naar aanleiding van voorliggende wetsvoorstellen. Deze vragen worden beantwoord mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Positie van de werknemer

De leden van de PvdA-fractie stellen vragen over de verzending van het verzekeringsbericht. Zij verwachten dat de verzending vanaf 2006 zal plaatsvinden.

De regering merkt allereerst op dat de verzending van het verzekerings-bericht niet in 2006 kan plaatsvinden. Op het verzekeringsbericht komen gegevens te staan die ontleend worden aan de polisadministratie. Deze administratie wordt vanaf 1 januari 2006 gevuld. Het verzekeringsbericht kan derhalve pas vanaf 1 januari 2007 worden verzonden. Wel zal UWV in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens aan alle werknemers gedurende 2006 een bericht van registratie zenden. Dit zogenoemde opnamebericht wordt éénmalig gestuurd aan alle werknemers voor de werknemersverzekeringen, die per 1 januari 2006 in de nieuwe polisadministratie worden opgenomen. Ook alle werknemers die nadien voor het eerst in het kader van de werknemersverzekeringen geregistreerd worden in de polisadministratie, ontvangen een opnamebericht.

Het opnamebericht bevat tenminste de volgende gegevens: – naam, adres, geboortedatum en sofi-nummer van degene op wie het

bericht betrekking heeft; – vermelding dát registratie heeft plaats gevonden in de polisadministratie.

Daarnaast zal als toelichting bij het opnamebericht informatie worden verstrekt over:

– de betekenis van de registratie; wat wordt er geregistreerd en wat doet

UWV met die gegevens; – de privacybescherming/geheimhoudingsplicht UWV; – het hergebruik van gegevens en levering aan derden; – het inzage- en correctierecht.

Ten aanzien van het vermelden van de opgebouwde rechten op het verzekeringsbericht merken wij op dat tijdens de behandeling van de wetsvoorstellen in de Tweede Kamer door ons is aangegeven dat op termijn de mogelijkheid bestaat van toezending van het verzekerings-bericht inclusief opgebouwd rechten. Dat heeft volgens de regering veel aantrekkelijke kanten, maar UWV heeft in de aanloopjaren nog onvoldoende informatie opgebouwd om het opgebouwde recht met een druk op de knop te verbinden met het verzekeringsbericht (Handelingen II, 24 juni 2004, blz. 5676). De verwachting is dat dit vanaf 2009 wél mogelijk is.

Vervolgens stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag wat de inhoud van het verzekeringsbericht zal zijn.

De concept-gegevensset van het verzekeringsbericht ziet er thans als volgt uit. Opgemerkt wordt dat deze gegevensset nog onderwerp van onderzoek is.

Soort gegeven

Beschrijving

Persoonsgegevens

Berichtperiode

Verzekerde perioden voor de verschillende werknemersverzekeringen

Soort inkomstenverhouding

Naam werkgever

Naam uitkeringsinstelling

Hoogte loon SV

Contactgevens UWV

Uitleggegevens

De volgende gegevens zijn relevant:

  • • 
    voornaam, achternaam, geslacht, geboortedatum
  • • 
    sofinummer
  • • 
    adres, huisnummer, postcode, woonplaats

Dit gegeven geeft aan op welke periode het verzekerings-bericht betrekking heeft

Dit gegeven betreft o.a. de verzekerde periode(n) binnen de berichtperiode en de premies. Tevens wordt aangegeven op grond van welke wetten die verzekering bestaat (ZW, WW, WAO, Zfw). Voor de ziekenfondsverzekering wordt de verzekerde periode per inkomstenverhouding vermeld.

Gegevens over de soort inkomsten: inkomsten uit arbeid en/of inkomsten uit uitkering.

Naam van de werkgever waarvoor een verzekerde werkzaam is/was (per inkomstenverhouding).

Naam van de uitkeringsinstelling waarvan een verzekerde een uitkering ontvangt/ontving (per inkomstenverhouding).

De hoogte van het SV-loon (uit arbeid of uitkering) voor de betreffende periode (al dan niet per inkomstenverhouding gesplitst)

Deze gegevens hebben betrekking op de wijze van communicatie met het UWV indien een verzekerde vragen heeft naar aanleiding van het ontvangen bericht (bijvoorbeeld het internetadres, telefoonnummer).

Deze gegevens geven een begrijpelijke toelichting op de werking en inhoud van het verzekeringsbericht alsmede op de meldingsplicht en de wijze van reactie etc.

De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen de Minister van SZW denkt te treffen opdat werknemers hun verantwoordelijkheid voor de controle van het verzekeringsbericht kunnen waarmaken zodat de kwaliteit van de polisadministratie wordt gewaarborgd. Daarbij geven zij aan dat de Raad van State de werknemer terecht de zwakste schakel noemt in de keten.

De verantwoordelijkheid voor de aanlevering van de juiste gegevens voor de verplichte werknemersverzekeringen ligt in de eerste plaats bij de werkgever. De werkgever neemt deze gegevens op in de elektronische aangifte aan de Belastingdienst. De Belastingdienst zendt de nominatieve gegevens door aan UWV en UWV verwerkt deze gegevens vervolgens in de polisadministratie.

Om de betrouwbaarheid van de gegevens in de polisadministratie te vergroten, worden de werknemers medeverantwoordelijk voor de controle van de gegevens over hun dienstverband. Op deze manier worden werknemers in de gelegenheid gesteld de eventuele onjuiste gegevens te corrigeren. In dat geval zullen zij hier geen hinder van ondervinden bij een toekomstige uitkeringsaanvraag, de inschrijving bij een ziekenfonds of bij het gebruik van deze gegevens door anderen. De werknemers krijgen ten behoeve van deze controle een afschrift van deze gegevens via het verzekeringsbericht. Voor een succesvolle implementatie van dit controlesysteem, is het van belang dat werknemers van tevoren worden voorgelicht over het verzekeringsbericht en over het belang van controle van het verzekeringsbericht voor de werknemers zelf. Daartoe zal een voorlichtingscampagne worden opgezet. Hierover zal overleg plaatsvinden tussen UWV, Belastingdienst en SZW. Bij de voorlichtingscampagne zal specifieke aandacht uitgaan naar de situatie dat een werknemer geen verzekeringsbericht ontvangt, terwijl de werknemer er vanuit gaat wel verzekerd te zijn. Ook dit moet een werknemer namelijk melden bij UWV, zodat de gegevens in de polisadministratie – zo nodig – kunnen worden aangepast. Dit is uiteindelijk in het belang van de werknemer aangezien bij een eventuele uitkeringsaanvraag in beginsel zal worden uitgegaan van de gegevens in de polisadministratie.

De leden van de CDA-fractie vragen welke maatregelen de Minister van SZW denkt te treffen opdat werknemers daadwerkelijk in staat zijn, gebruik te maken van de regeling inzake teruggaaf van teveel betaalde premies werknemersverzekeringen. Deze leden achten enige twijfel gerechtvaardigd of de werknemer inderdaad degene is die kan nagaan of zijn totale loon het maximum premieloon heeft overschreden. De positie van de werknemer zou er volgens deze leden mee zijn gediend wanneer hij een afschrift van de teruggaaf ontvangt of wanneer de werkgever wordt verplicht de werknemer daarvan in kennis te stellen.

De regering is van oordeel dat de positie van de werknemer voldoende is gewaarborgd.

De werknemer is in beginsel degene die het initiatief neemt tot een verzoek om terugbetaling van teveel betaalde premies. De werknemer weet immers dat hij bij meer dan één werkgever werkzaam is geweest en wat hij bij die werkgevers in totaal aan loon heeft genoten. De werknemer kan het verzoek om teruggaaf zelf indienen of samen met zijn werkge-ver(s). In die situaties zal hij bericht van de Belastingdienst ontvangen. De werknemer kan het indienen van het verzoek ook overlaten aan zijn werkgever. De werkgever kan echter zo’n verzoek alleen indienen als hij op de hoogte is van het feit dat de werknemer bij meer dan één werkgever werkzaam is geweest en wat de werknemer in totaal heeft verdiend. Dat kan de werkgever alleen weten wanneer de werknemer hem daarover heeft geïnformeerd.

De werknemer is dus altijd direct of indirect betrokken bij een verzoek om teruggaaf van teveel betaalde premies werknemersverzekeringen.

De leden van de VVD-fractie stellen dat teruggaaf van premies werknemersverzekeringen alleen wordt verleend aan de werkgever en dat aansprakelijkstelling van de werknemer voor niet betaalde premies in de Invorderingswet wordt uitgesloten. Zij vragen hoe dat dan zit bij naheffing en of de inspecteur op grond van artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van

de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) premies zou kunnen naheffen van de werknemer.

Naheffing van zowel loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemers-verzekeringen geschiedt in beginsel bij de werkgever. In artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de Awr is bepaald dat indien het niet naleven van bepalingen in de belastingwetten aan een derde is te wijten, de naheffingsaanslag aan die derde kan worden opgelegd. Op grond van die bepaling kan een naheffingsaanslag loonbelasting aan de werknemer worden opgelegd. De Wfsv regelt dat de bepalingen van de Awr die voor de heffing van loonbelasting gelden van overeenkomstige toepassing zijn voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Zonder nadere wettelijke bepaling zou artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de Awr van overeenkomstige toepassing zijn voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Dan zou in een dergelijke situatie inderdaad kunnen worden nageheven bij de werknemer. Dit is niet de bedoeling. Daarom zal de Wfsv in die zin worden aangepast dat artikel 20, tweede lid, tweede volzin, van de Awr geen toepassing vindt voor de premieheffing werknemersverzekeringen. Deze aanpassing zal op 1 januari 2006 in werking treden en worden meegenomen in een wetsvoorstel dat in 2005 wordt ingediend.

De leden van het CDA-fractie vragen of er nu wel of niet sprake is van inkomenseffecten voor mensen die vijf dagen per week werken.

De aanpassing van de systematiek leidt op zichzelf niet tot inkomenseffecten voor deze groep. Op macroniveau leidt de aanpassing van de systematiek evenwel tot een kleine budgettaire premiederving. Om dit effect voor de fondsen op te vangen, worden de premies verhoogd. Deze stijging van de premies heeft een licht negatief inkomenseffect. Per saldo zal voor deze groep dus sprake zijn van een klein negatief inkomenseffect (van maximaal - 1⁄4%-punt).

De aanpassing van de systematiek leidt op zichzelf wel tot inkomenseffecten voor werknemers die minder dan vijf dagen per week werken. Voor een beperkte groep parttimers (1% van de werknemers) met een inkomen tussen ongeveer € 14 000 en modaal kan het inkomensverlies oplopen tot -1 à -2% gemiddeld. Voor deze groep saldeert het positieve effect van een grotere franchise voor de WW met het negatieve effect van een hogere maximumpremiegrens voor de Zfw. De negatieve effecten van de maximumpremiegrens overheersen voor werknemers die met één dag per week werken een inkomen genieten van meer dan € 14 000 per jaar. Voor werknemers die meer dagen werken ligt dit omslagpunt hoger. Voor de beoordeling van de inkomenseffecten is dus van belang dat deze groep het inkomen verdient in deeltijd. Er is dan dus sprake van een relatief hoog (uur)loon. Zo is het effect van deze maatregel groot voor mensen die met één dag per week werken op jaarbasis een modaal inkomen verdienen.

In het algemeen hebben werknemers die in deeltijd werken ofwel een verdienende partner, ofwel inkomen uit een andere bron. Het totale huishoudinkomen van deze parttimer ligt dan hoger dan zijn inkomen uit loondienst. De genoemde -1 à -2% is enkel afgezet tegen het inkomen uit loondienst van de parttimers. Dit is dus niet het koopkrachteffect gebaseerd op het totale huishoudinkomen. Afgezet tegen het totale huishoudinkomen zal het negatieve koopkrachteffect dus lager zijn.

Verklaring arbeidsrelatie

De leden van de VVD-fractie verwijzen naar een passage in een artikel van drs. F.M. Werger in het Weekblad Fiscaal Recht van 22 juli 2004 over de Wfsv. Daar constateert de auteur dat in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Wfsv niet gerept wordt over de samenhang met de beschikking inzake de vaststelling verzekeringsplicht en een verklaring arbeidsrelatie. Deze constatering is juist en de regering wil graag van de gelegenheid gebruik maken om een en ander toe te lichten.

In de memorie van toelichting bij het inmiddels bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel Uitbreiding rechtsgevolgen VAR (Kamerstukken II 2003/04, 29 677, nr. 3) wordt aangegeven dat de belastingplichtige die zekerheid wenst omtrent de aard van de voordelen uit een arbeidsrelatie een beschikking (de zogenaamde Verklaring Arbeidsrelatie (VAR)) kan vragen van de inspecteur. Het kan daarbij gaan om een VAR-wuo (= winst uit onderneming), een VAR-dga (= directeur-grootaandeelhouder), een VAR-row (= resultaat uit overige werkzaamheden) of een VAR-loon. De VAR geeft zekerheid vooraf omtrent de fiscale kwalificatie van de arbeidsrelatie of arbeidsrelaties waarin sprake is van hetzelfde soort van werkzaamheden die onder overeenkomstige condities zijn aangegaan.

In het wetsvoorstel Uitbreiding rechtsgevolgen VAR wordt onder meer geregeld dat de rechtsgevolgen van de VAR-wuo en de VAR-dga worden uitgebreid naar de werknemersverzekeringen. Dit betekent dat de opdrachtnemer niet verzekerd is indien deze in een arbeidsrelatie aan zijn opdrachtgever een VAR-wuo of een VAR-dga overlegt voor werkzaamheden genoemd in de betreffende verklaringen, opdrachtgever een kopie daarvan in zijn administratie bewaart en de identiteit van de opdrachtnemer heeft vastgesteld. In dat geval zal het niet meer nodig zijn om een beschikking inzake vaststelling verzekeringsplicht te vragen. In deze situatie ontstaan geen uitkeringsrechten. De constatering van Werger in dat kader is dus juist.

Dit laat overigens onverlet dat in de gevallen waarin een opdrachtnemer niet over een verklaring arbeidsrelatie beschikt of wel beschikt over een VAR-wuo of een VAR-dga maar die niet aan de opdrachtgever getoond heeft (bijvoorbeeld omdat sprake is van steeds wisselende werkzaamheden), de behoefte om zekerheid te verkrijgen over een afzonderlijke, individuele arbeidsrelatie nog steeds van kardinaal belang kan zijn. De figuur van de VAR en de figuur van de beschikking inzake vaststelling verzekeringsplicht hebben derhalve naast elkaar betekenis.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat voor de huidige VAR (zonder uitgebreide rechtsgevolgen) geldt dat thans nog een eigenstandige beoordeling door UWV plaatsvindt over de vraag of sprake is van een dienstbetrekking. Het zou dus theoretisch denkbaar kunnen zijn dat UWV tot de conclusie komt dat sprake is van een dienstbetrekking ondanks het feit dat een «VAR oude stijl» is overgelegd. Het is evenwel de bedoeling dat de Wet Uitbreiding rechtsgevolgen VAR in werking zal treden per 1 januari 2005 (d.w.z. één jaar vóór de overgang van de heffing en inning van de premies werknemersverzekeringen naar de Belastingdienst). Vanaf dat moment heeft de door de Belastingdienst afgegeven VAR-wuo en VAR-dga rechtsgevolgen voor de verzekeringsplicht werknemersverzekeringen. Dit betekent dat als een VAR-wuo of VAR-dga is overgelegd en aan de overige verplichtingen is voldaan, UWV geen eigenstandige beoordeling meer zal geven over de vraag of sprake is van een dienstbetrekking.

Eerstedagsmelding

De leden van de CDA-fractie verwachten dat bij de bestrijding van illegale arbeid de eerstedagsmelding (EDM), ingeval van kwaadwillige werkgevers, geen positieve bijdrage zal leveren. Deze leden verzoeken een nadere rechtvaardiging te geven voor de extra gegevensstroom. Ook VNO-NCW uit in de brief van 31 augustus 2004 kritiek op de introductie van de EDM. De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie van de regering op het commentaar.

Allereerst wil de regering van de gelegenheid gebruik maken om op te merken dat de in de brief van VNO-NCW gebruikte term PANA-bericht thans niet meer wordt gebruikt. De term PANA geeft aan dat de premie wordt afgedragen op nominatieve aangifte. In het nieuwe stelsel zal ook de loonheffing met deze aangifte afgedragen worden. Daarom is gekozen voor de term «loonaangifte». Hierna zal alleen de term loonaangifte nog gebruikt worden.

Het doel van de EDM is een gerichte aanpak van illegale arbeid en zwart werk. Een dergelijke aanpak werkt alleen indien voor de datum van aanvang van de werkzaamheden gegevens van de werknemer bekend zijn bij de Belastingdienst. Hierdoor kan bij een waarneming ter plaatse terstond vastgesteld worden of een werknemer ook daadwerkelijk is aangemeld. Op deze wijze kan de aanwezigheid van niet aangemelde werknemers direct worden opgemerkt. Werkgevers kunnen zich dan niet langer verweren met de bewering dat de werknemer pas op de dag van de controle is begonnen met de arbeid. Met de huidige Melding sociale verzekering (MSV) werkt dit niet goed; deze moet worden gedaan binnen 30 dagen na indiensttreding van de werknemer. Ook de loonaangifte, zoals VNO-NCW voorstelt, is voor het beoogde doel ontoereikend; deze moet binnen een maand na afloop van het tijdvak (vier weken of een maand) worden ingediend. De loonaangiftegegevens van de werknemers komen voor de Belastingdienst dus pas geruime tijd na indiensttreding beschikbaar.

Daarbij moet de EDM bezien worden in het geheel van maatregelen rond de bestrijding van illegale arbeid en zwart werk. In de brief van de Staatssecretaris van SZW en de Staatssecretaris van Financiën (brief van 23 april 2004, Kamerstukken II 2003/04, 17 050, nr. 261) zijn die maatregelen nader omschreven. Eén van die maatregelen is de invoering van een fictiebepaling ingeval een inhoudingsplichtige/werkgever geen EDM heeft gedaan. Indien de werknemer tijdens het verrichten van arbeid wordt aangetroffen bij een inhoudingsplichtige/werkgever, wordt aangenomen dat hij ten minste zes maanden bij die inhoudingsplichtige/ werkgever in dienst is. De inhoudingsplichtige/werkgever zal over die periode een naheffingsaanslag met daarmee samenhangende boete opgelegd krijgen. Naast deze naheffingsaanslag zal een boete voor het niet doen van de verplichte EDM worden opgelegd. Overigens heeft de inhoudingsplichtige/werkgever de mogelijkheid aan te tonen dat geen sprake is van een dienstbetrekking of dat de dienstbetrekking nog geen zes maanden bestaat.

De regering is dan ook van mening dat de EDM in combinatie met de fictiebepaling een effectief instrument zal zijn ter voorkoming en bestrijding van illegale tewerkstelling en zwart werk. Daarnaast levert de EDM, in combinatie met het afschaffen van de MSV, een administratieve lastenverlichting op (zie hierna).

VNO-NCW is van mening dat doordat de EDM vóór de datum van aanvang van de werkzaamheden moet worden ingestuurd, het bedrijfsleven niet meer kan beschikken over flexibel personeel wanneer dit nodig is. Voor een melding op de datum voor aanvang van de werkzaamheden is gekozen uit controleoverwegingen. Bij controle kan op basis van de

aanwezige meldingen op de daaraan voorafgaande dag betrekkelijk eenvoudig worden getoetst of aan de EDM-verplichtiging is voldaan. Dit voorkomt onnodige discussies over al dan niet tijdige aanmelding. Deze werkwijze sluit aan bij de bestaande praktijk, waarbij in verreweg de meeste gevallen de aanvang van de werkzaamheden tenminste een dag van tevoren bekend is. In deze situatie is een melding op de voorafgaande dag dan ook niet bezwaarlijk.

Wij zijn ons er echter wel van bewust dat onverkorte toepassing van deze regeling in sommige bedrijfstakken de flexibiliteit van het aannemen van tijdelijke arbeidskrachten kan belemmeren. Dit doet zich met name voor in de situatie dat de dienstbetrekking wordt aangegaan op dezelfde dag dat de werkzaamheden aanvangen. In dat geval is het niet mogelijk op de datum voor aanvang van de werkzaamheden de EDM te doen. Immers, op dat moment was bij de inhoudingsplichtige/werkgever noch bij de werknemer bekend dat de dag erna een dienstbetrekking aangegaan zou worden. Om deze reden wordt een uitzondering voorbereid op de hoofdregel dat de EDM gedaan moet worden voor de datum van aanvang van de werkzaamheden. Deze uitzondering, die zal worden opgenomen in een wetsvoorstel dat in 2005 wordt ingediend, luidt dat ingeval de dienstbetrekking wordt aangegaan op dezelfde dag als waarop de werkzaamheden aanvangen, de EDM gedaan kan worden voor aanvang van de werkzaamheden. De inhoudingsplichtige/werkgever zal aannemelijk moeten maken dat van deze uitzondering op de hoofdregel sprake is.

Dit betekent dat de inhoudingsplichtige/werkgever in die uitzonderingsgevallen op de dag van de aanvang van dienstbetrekking een EDM kan doen mits hij dit doet vóór de aanvang van de werkzaamheden. Verder krijgt de inhoudingsplichtige/werkgever de mogelijkheid om via internet zijn nieuwe personeel aan te melden bij de Belastingdienst. De flexibiliteit is hiermee, zo is onze overtuiging, voldoende geborgd.

De leden van de CDA-fractie vragen naar de met de EDM gepaard gaande kosten. Ook de leden van de VVD-fractie vragen hiernaar. Deze leden merken hier in aanvulling op dat de Algemene Bond Uitzendondernemingen (ABU) stelt dat de EDM kostenverhogend werkt voor bonafide ondernemers in de uitzendbranche.

De EDM als zodanig veroorzaakt een verzwaring van de administratieve lasten met 10,1 mln euro. Tegenover deze lastenverzwaring staat echter een lastenverlichting doordat de MSV wordt afgeschaft. Deze afschaffing levert een administratieve lastenverlichting op van 26,7 mln euro (Kamerstukken II 2003/04, 29 531, nr. 8, blz. 14). Per saldo is er dus sprake van een extra administratieve lastenverlichting van 16,6 mln euro, bovenop de administratieve lastenverlichting zoals die op 28 april jl. is gepresenteerd (Kamerstukken II 2003/04, 28 219 en 28 371, nr. 24).

VNO-NCW merkt op dat de uitzendbranche onder het huidige systeem geen MSV hoeft te doen, omdat zij de loongegevens wekelijks aanlevert via het Reflexsysteem. De uitzendbranche zal na de invoering van de Wfsv naast de loonaangifte ook wekelijks gegevens gaan aanleveren, maar wordt tevens verplicht een EDM te doen.

Inderdaad mag vanaf 2006 de weekaanlevering door de uitzendbranche, evenals het huidige Reflexsysteem, geschieden. Dit is echter op vrijwillige basis en stelt de uitzendbranche overigens ook niet vrij van de verplichting aangifte te doen.

In het huidige Reflexsysteem is de MSV geïncorporeerd in de reflexaangifte, omdat die aangifte eerder wordt ingediend dan de MSV. De EDM daarentegen moet in beginsel plaatsvinden vóór de datum van aanvang van de feitelijke werkzaamheden en derhalve vóór de eerste weekaan-levering waarin de gegevens van de werknemer zijn opgenomen (zie de

uitzondering zoals hierboven beschreven voor de benodigde flexibiliteit). Voor uitzendondernemers die thans gebruik maken van het Reflexsysteem en dus geen MSV hoeven in te dienen, zal de introductie kunnen leiden tot lastenverzwaring.

De regering is toch van mening dat ook deze branche de EDM moet indienen, ondanks eventuele extra kosten. Ten eerste is gebleken dat ook bonafide uitzendondernemingen de wet- en regelgeving niet altijd juist toepassen (Kamerstukken II 2003/04, 17 050, nr. 267, blz. 11). Ten tweede heeft de weekaanlevering een vrijwillig karakter. Ten derde bieden andere mogelijkheden, zoals de loonaangifte geen soelaas. Ten slotte is hiervoor aangegeven dat de er tegemoet zal worden gekomen aan de benodigde flexibiliteit.

VNO-NCW merkt verder op dat het kabinet het wenselijk acht om naast het systeem van de melding via de periodieke loonopgave, een systeem te introduceren van vooraanmelding van mutaties binnen dienstverbanden.

Anders dan VNO-NCW veronderstelt, hoeft de werknemer slechts eenmalig, voor de datum van aanvang van de werkzaamheden, aangemeld te worden bij de Belastingdienst. De eventuele mutaties binnen een reeds aangemeld dienstverband hoeven niet via de EDM te worden gemeld.

VNO-NCW is van mening dat de EDM alleen werkt in combinatie met extra opsporingsactiviteiten.

De EDM vormt in ieder geval een extra controlemiddel bij reguliere looncontroles en waarnemingen ter plaatse. Ook is een administratieve toets mogelijk. Indien een werknemer voor het eerst is opgenomen in de loonaangifte van een inhoudingsplichtige/werkgever, terwijl voor deze werknemer geen EDM is gedaan, kan de Belastingdienst de inhoudings-plichtige/werkgever voor het niet doen van de EDM een boete opleggen. Nog onderzocht wordt of naast deze handhavingactiviteiten extra opsporingsmaatregelen noodzakelijk zijn.

Correctieberichten

De leden van de CDA-fractie en de leden van de VVD-fractie hebben enkele vragen gesteld over het voorgestelde artikel 28a van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB). Volgens het eerste lid van deze bepaling is de inhoudingsplichtige/werkgever in beginsel verplicht om door middel van een correctiebericht alsnog de juiste en volledige gegevens te verstrekken, als hij constateert dat een onjuiste of onvolledige aangifte is gedaan. Als het correctiebericht niet, onjuist, onvolledig dan wel niet binnen de gestelde termijn is ingediend, kan de inspecteur een boete opleggen. De leden van genoemde fracties vragen hoe de inspecteur kan vaststellen op welk moment een werkgever heeft ontdekt dat hij foute gegevens heeft verstrekt c.q. een onjuiste aangifte heeft gedaan.

De inspecteur kan op verschillende manieren vaststellen dat een inhoudingsplichtige/werkgever op de hoogte was van bepaalde onjuistheden in de ingediende aangifte.

In de eerste plaats kan bij de beoordeling van de winstaangifte uit de bijgevoegde balans en verlies- en winstrekening blijken dat nog een bedrag aan loonheffing of premies werknemersverzekeringen moet worden afgedragen dat hoger is dan het bedrag dat in de loonaangifte over de maand december is aangegeven. Uit dit gegeven blijkt dat bij het opmaken van de jaarstukken de inhoudingsplichtige/werkgever op de hoogte was van onjuistheden in de ingediende aangifte. In de tweede plaats kunnen bij een boekenonderzoek aanwijzingen worden gevonden voor door de inhoudingsplichtige/werkgever geconsta-

teerde onjuiste gegevens. Het moment waarop de inhoudingsplichtige/ werkgever daarvan op de hoogte is, kan af te leiden zijn uit interne verslagen en correspondentie tussen de inhoudingsplichtige/werkgever en de adviseur.

Tot slot kan de verzekerde een bron zijn. Aan de hand van zijn reactie op het verzekeringsbericht of naar aanleiding van het indienen van een uitkeringsaanvraag kan blijken dat er sprake is geweest van een verzuim van de werkgever, waarvan de werkgever op de hoogte was.

Voorts vragen de leden van de CDA-fractie en de leden van de VVD-fractie zich af hoe de in het voorgestelde artikel 28a, eerste lid, van de Wet LB neergelegde verplichting voor de inhoudingsplichtige/werkgever om fouten in de aangifte door middel van een correctiebericht te herstellen, zich verhoudt tot de bepaling in het voorgestelde artikel 28a, tweede lid, van de Wet LB waarin is geregeld dat de inspecteur de inhoudingsplichtige/werkgever kan verplichten om fouten binnen een bepaalde termijn te herstellen. Ook vragen deze leden zich af of de inhoudingsplichtige/werkgever van de inspecteur bericht krijgt dat er geen correctieplicht wordt opgelegd.

Het voorgestelde artikel 28a, eerste en tweede lid, van de Wet LB bevat een tweetal nevengeschikte regelingen. Het eerste lid bevat de verplichting voor de inhoudingsplichtige/werkgever om uit eigen beweging onjuistheden en onvolledigheden in de aangifte aan te geven door middel van een correctiebericht. Het tweede lid houdt in dat de inspecteur de inhoudingsplichtige/werkgever kan verplichten de onjuistheden en onvolledigheden in de aangifte door middel van een correctie-bericht te verbeteren en door te geven aan de Belastingdienst. Als de inspecteur op basis van het tweede lid voor bepaalde onderdelen een correctieverplichting oplegt, is het eerste lid voor die onderdelen niet van toepassing.

De formulering van het voorgestelde artikel 28a, tweede lid, van de Wet LB biedt de inspecteur de mogelijkheid om in individuele gevallen het opleggen van de verplichting achterwege te laten indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Gedacht kan worden aan fouten die de inspecteur zelf herstelt en doorgeeft aan de polisadministratie, zoals typefouten in adresgegevens.

Als de inspecteur op de hoogte is van onjuistheden of onvolledigheden en hij besluit geen correctieverplichting op te leggen, blijft artikel 28a, eerste lid, van de Wet LB, van toepassing. Dit is alleen anders als de inspecteur de inhoudingsplichtige/werkgever op de hoogte stelt van zijn besluit geen correctieverplichting op te leggen.

Voor de fouten die door de inspecteur geconstateerd worden, geldt dat deze doorgaans vastgesteld zullen worden tijdens een boekenonderzoek of een andere controle. In die gevallen is er contact tussen de inspecteur en de inhoudingsplichtige/werkgever. Het ligt voor de hand dat de inspecteur dan aangeeft of er een correctieverplichting wordt opgelegd. Ook kan de inhoudingsplichtige/werkgever informeren naar het al dan niet opleggen van de correctieverplichting.

De leden van de CDA-fractie vragen of het voorgestelde artikel 28a, derde lid, van de Wet LB inhoudt dat de inhoudingsplichtige/werkgever verplicht is de gegevens in het correctiebericht op dezelfde wijze en in dezelfde vorm te verstrekken als de aangifte en of dit impliceert dat het correctie-bericht deel uitmaakt van de aangifte.

Het correctiebericht maakt geen onderdeel uit van de aangifte. Het is een zelfstandig bericht, dat moet worden ingediend op grond van een op zichzelf staande verplichting. Teneinde de berichtenstroom tussen de inhoudingsplichtige/werkgever en de Belastingdienst te beperken is er

voor gekozen de indiening en de vormgeving van het correctiebericht te koppelen aan de aangifte. Op deze manier worden de daarmee samenhangende administratieve lasten tot een minimum beperkt.

De leden van de CDA-fractie vragen of – nu het voorgestelde artikel 28a, vijfde lid, van de Wet LB bepaalt dat het correctiebericht geen bezwaar is in de zin van de Awr – het correctiebericht wel is te beschouwen als een bezwaarschrift in de zin van de Awb. Daaraan gekoppeld vragen genoemde leden zich af hoe wordt omgegaan met situaties waarin geen aangifte is gedaan.

Op grond van de Awb is een bezwaarschrift een geschrift waarin een belanghebbende bezwaar maakt tegen een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan. Het correctiebericht is niet gericht tegen een besluit van een bestuursorgaan, maar het is een verbetering van een eerder door de inhoudingsplichtige/werkgever ingediende aangifte. Het correctiebericht is dan ook niet te beschouwen als een bezwaarschrift in de zin van de Awb. Het correctiebericht is bedoeld voor het herstellen van foutieve gegevens die door de inhoudingsplichtige/werkgever door middel van een ingediende aangifte zijn aangeleverd. Tevens is het correctiebericht bedoeld voor het aanvullen van in de aangifte ontbrekende gegevens. Indien er over een bepaald tijdvak geen aangifte is gedaan, kan er geen sprake zijn van een correctiebericht, maar zal alsnog aangifte moeten worden gedaan. Indien geen aangifte wordt gedaan, leidt dit ten minste tot het opleggen van een verzuimboete en in combinatie met het niet of niet volledig betalen tot het opleggen van een boete wegens betaal-verzuim. In ernstige gevallen bestaat de mogelijkheid tot het opleggen van een vergrijpboete voor het niet betalen dan wel strafrechtelijke vervolging.

De leden van de CDA-fractie merken op dat in onderdeel 3.2.7 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel wordt opgemerkt dat ten aanzien van het correctiebericht beleid zal worden ontwikkeld en vragen zich af of dit nu betekent dat aan hen wordt gevraagd te beslissen over een wet waarvan de uitwerking nog niet bekend is.

De regering is van mening dat de doelstellingen van het correctiebericht en daarmee in samenhang het wettelijk kader waarin de verplichting is opgenomen, duidelijk omschreven zijn. Uitgangspunt is dat onjuiste en onvolledige informatie wordt hersteld en aangevuld. Deze verplichting is neergelegd bij degene die verantwoordelijk is voor het doen van een juiste aangifte, namelijk de inhoudingsplichtige/werkgever. Omdat het hier echter om een nieuwe verplichting gaat, bestaat mogelijk in de uitvoeringspraktijk aanleiding met nader beleid te komen. Dit beleid zal uiteraard passen binnen het wettelijk kader.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af wat de praktische betekenis is van de correctietermijn van een maand, nu de inhoudingsplichtige/ werkgever geen boete krijgt, wanneer hij uit eigen beweging alsnog de juiste gegevens verstrekt. Daarbij speelt volgens het voorgestelde artikel 28b, vierde lid, van de Wet LB de termijn van een maand geen rol. Deze leden vragen of de termijn van een maand zodoende alleen een rol speelt voor degene die «tegen de lamp loopt».

Allereerst wordt opgemerkt dat in de nota van wijziging op het wetsvoorstel Invoeringswet Wfsv de termijn voor indiening van een correctiebericht is gewijzigd van «binnen één maand» in «gelijktijdig met de eerstvolgende aangifte of de daaropvolgende aangifte» (Kamerstukken II 2003/04, 29 531, nr. 8). Voor een goed begrip van het onderscheid tussen artikel 28a, eerste lid,

en artikel 28b, vierde lid, van de Wet LB, wordt erop gewezen dat in eerstgenoemde bepaling de verplichting is opgenomen om bij onjuistheden of onvolledigheden in de aangifte bij de eerstvolgende aangifte of de daarop volgende aangifte een correctiebericht in te dienen, terwijl laatstgenoemde bepaling ziet op de gevolgen van het uit eigen beweging verbeteren van een ingediende onjuiste of onvolledige aangifte (inkeer-bepaling).

De bepaling van artikel 28b, vierde lid, van de Wet LB maakt het mogelijk dat door het uit eigen beweging verbeteren van een eerder onjuist of onvolledig ingediende aangifte een boete voor onjuiste of onvolledige aangifte wordt voorkomen. De mogelijkheid tot inkeer eindigt op het moment dat de inhoudingsplichtige/werkgever weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de inspecteur met de onjuistheid of onvolledigheid bekend is of bekend zal worden. Indien de verbetering uit eigen beweging plaatsvindt binnen de termijn van artikel 28a, eerste lid, van de Wet LB heeft de inhoudingsplichtige/werkgever tijdig een correctiebericht ingediend. Indien echter de verbetering uit eigen beweging plaatsvindt buiten de termijn, bedoeld in artikel 28a, eerste lid, van de Wet LB wordt het correctiebericht te laat ingediend. Dit is een op zichzelf staande beboetbare gedraging (ook als sprake is van inkeer in de zin van artikel 28b, vierde lid, van de Wet LB). In zoverre heeft de termijn opgenomen in het voorgestelde artikel 28a, eerste lid, van de Wet LB dan ook zelfstandige betekenis.

Formeelrechtelijke aspecten

De leden van de VVD-fractie merken op dat de afstemming van de nieuwe boetebepalingen op de bestaande boeteregelingen en op het fiscale strafrecht niet goed doordacht lijkt te zijn. Het is niet duidelijk of de in het voorgestelde artikel 28a, eerste lid, van de Wet LB neergelegde algemene verplichting om onjuiste of onvolledige aangiften loonbelasting te corrigeren ook geldt wanneer het niet gaat om gegevens die van belang zijn voor de polisadministratie van individuele werknemers. Daarnaast merken de leden van genoemde fractie op behoefte te hebben aan toelichting op de relatie tussen de nieuwe boetebepalingen en de reeds bestaande wetsartikelen.

De gegevensset «Loonaangifte 2006» is gebaseerd op een inventarisatie van de gegevensbehoefte van UWV, de Belastingdienst, de ziekenfondsen en CBSop nominatief niveau voorzover deze voortvloeit uit de doelstellingen van de polisadministratie. Daarnaast is de gegevensset gebaseerd op de gegevensbehoefte van de Belastingdienst op collectief niveau voorzover deze ziet op de heffing en inning van loonbelasting, premie volksverzekeringen en premies werknemersverzekeringen. Over de concept-gegevensset is overleg met de werkgeversorganisaties gevoerd. De correctieverplichting ziet op de aangifte en geldt derhalve voor zowel de nominatieve gegevens (die in de polisadministratie worden opgenomen) als voor de collectieve gegevens (die bij de Belastingdienst blijven). Het voldoen aan de correctieverplichting is een op zichzelf staande verplichting. Teneinde deze verplichting afdwingbaar te kunnen maken, wordt een verzuimboete geïntroduceerd voor het niet voldoen aan deze verplichting.

In de bijlage van de brief van 28 juni 2004 van de Minister van SZW en van de Staatssecretaris van Financiën (Kamerstukken II 2003/04, 29 529 en 29 531, nr. 13) wordt een nadere toelichting gegeven op het boete- en sanctieregime dat vanaf 2006 zowel voor de loonheffing als voor de heffing van de premies werknemersverzekeringen zal gelden. Uit deze toelichting blijkt dat de samenvoeging van de premieheffing werknemersverzekeringen met de loonheffing geen grote veranderingen teweegbrengt in de strafrechtelijke sancties en de op te leggen vergrijpboetes. Op

1 Zie de recente wijziging van de Uitvoeringsregeling Awr, Staatscourant 2004, 154, blz. 5.          gegevens.1

hoofdlijnen ziet de samenhang tussen de bestuurlijke boetes onderling en met de strafrechtelijke vervolging er als volgt uit:

  • a) 
    Het beboeten van een onjuiste of onvolledige aangifte en/of het niet voldoen aan de correctieverplichting kan plaats vinden ten aanzien van alle gegevens die in de aangifte moeten worden vermeld, ongeacht of deze gegevens van invloed zijn op de te betalen loonbelasting en premies.
  • b) 
    Voorzover er te weinig belasting en premies zijn betaald, blijven de bestaande bepalingen van verzuim- (artikel 67c van de Awr) en vergrijpboetes (artikel 67f van de Awr) van toepassing. Betalen en aangifte doen zijn twee op zichzelf staande verplichtingen. Evenals in het huidige systeem van de loonbelasting kunnen deze boetes naast elkaar voorkomen.
  • c) 
    Op grond van artikel 69, tweede lid, van de Awr is strafrechtelijke vervolging mogelijk wegens de aangifte die opzettelijk onjuist of onvolledig is gedaan, indien dat feit ertoe strekt dat er te weinig belasting wordt geheven. De bestaande samenloopbepalingen voorkomen dat een zelfde materiële gedraging zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk wordt aangepakt. Zolang de gedraging niet reeds is bestraft met een boete staat de weg van strafrechtelijke vervolging open, hierbij wordt gekeken naar het achterliggende materiële feitencomplex.

De leden van de VVD-fractie vragen zich af waarom een bijzondere regeling over de boetes voor de loonbelasting soms in de Awr wordt opgenomen (zoals artikel 67, tweede lid, van de Awr) en in andere gevallen in de Wet LB (zoals artikel 28b van de Wet LB).

In de Awr zijn bepalingen opgenomen over onderwerpen die voor alle belastingen gelden. Het correctiebericht en de daarmee samenhangende boete gelden alleen voor de loonheffing en de heffing van de premies voor de werknemersverzekeringen en zijn met het oog daarop in de Wet LB opgenomen. De boete voor een onjuiste en/of onvolledige aangifte loonbelasting is daarentegen opgenomen in de Awr omdat deze bepaling samenhangt met de andere bepalingen over alle belastingaangiften.

De leden van de VVD-fractie vragen of het éénmaal per jaar uitnodigen tot het doen van aangifte niet op gespannen voet staat met de maandelijkse aangifteplicht. De tekst van artikel 8, eerste lid, van de Awr wijst er volgens deze leden op dat iemand op basis van één uitnodiging ook maar één aangifte kan doen. Zij vragen naar de visie van de regering hierop.

Voor de goede orde merkt de regering op dat artikel 8, eerste lid, van de Awr onder meer regelt dat aangifte wordt gedaan door de in de uitnodiging gevraagde gegevens op bij ministeriële regeling te bepalen wijze in te vullen, te ondertekenen en in te leveren of toe te zenden. In de bedoelde ministeriële regeling, de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (Uitvoeringsregeling Awr), is in artikel 4a bepaald dat het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door het uitreiken of toezenden van een aangiftebrief waaruit blijkt de wijze van het doen van aangifte, een omschrijving van de gevraagde gegevens of bescheiden en de termijn waarbinnen aangifte moet worden gedaan. De uitnodiging tot het doen van aangifte – de aangiftebrief – is een materieel begrip; in voorkomend geval kan dit het aangiftebiljet zelf zijn. In gevallen waarin het aangiftebiljet en de aangiftebrief niet overeenstemmen – zoals bij het doen van aangifte langs elektronische weg veelal het geval zal zijn – bevat de aangiftebrief de omschrijving van de gevraagde gegevens door het opnemen in de aangiftebrief van een verwijzing naar de vindplaats van de door de Belastingdienst gevraagde

De huidige praktijk is dat de inhoudingsplichtige voor ieder aangiftetijdvak (in de regel een kalenderkwartaal) wordt uitgenodigd tot het doen van aangifte loonheffing, dus vier keer per jaar. Omdat het aangiftetijdvak voor de loonheffing en premies werknemersverzekeringen korter wordt (een kalendermaand of vier weken), zou bij continuering van die huidige praktijk twaalf of dertien keer per kalenderjaar een uitnodiging moeten worden verzonden.

Efficiencyoverwegingen en de verplichting om vanaf 2006 de gecombineerde aangifte loonheffing en premies werknemersverzekeringen (loonaangifte) elektronisch te doen, brengen ons ertoe deze praktijk te wijzigen en slechts éénmaal per jaar de uitnodiging te verzenden en daarin op te nemen de verschillende tijdstippen waarop de elektronische aangiften uiterlijk moeten zijn gedaan. Hiervoor is geen wijziging van de regelgeving nodig.

Het vorenstaande maakt dat het éénmaal per jaar uitnodigen niet betekent dat ook maar één keer aangifte kan of moet worden gedaan. De inspecteur kan de inhoudingsplichtige/werkgever immers in één bericht uitnodigen om twaalf of dertien aangiften te doen.

De leden van de VVD-fractie vragen waar is geregeld dat de loonbelasting en premies voortaan per maand betaald moeten worden.

In artikel 19 van de Awr is aangegeven dat in een ministeriële regeling regels worden gesteld over het tijdvak waarover de belasting op aangifte moet worden betaald. Voor de loonbelasting wordt hieraan uitvoering gegeven in artikel 28 van de Uitvoeringsregeling Awr. Genoemd artikel 28 zal naar aanleiding van de Wfsv in die zin worden aangepast dat het tijdvak waarover de loonbelasting moet worden betaald vier weken of een maand is. Een en ander is dan op grond van artikel 4.1.3 van de Wfsv van overeenkomstige toepassing voor de premieheffing werknemersverzekeringen.

Voorts vragen de leden van de VVD-fractie of de heffingsrenteregeling van de loonbelasting en de premie volksverzekeringen ook gaat gelden voor de premies werknemersverzekeringen.

Omdat de bepalingen van de Awr die voor de loonbelasting gelden, via artikel 4.1.3 van de Wfsv van overeenkomstige toepassing zijn verklaard voor de premieheffing werknemersverzekeringen is het inderdaad zo dat de regeling van de heffingsrente ook van toepassing is op de premies werknemersverzekeringen.

De leden van de VVD-fractie vragen of het openstellen van beroep in cassatie voor de vaststelling van de verzekeringsplicht gevolgen heeft voor de positie van de directeur-grootaandeelhouder. De Hoge Raad oordeelt immers anders over het werknemersbegrip in de zin van de Wet LB dan de Centrale Raad van Beroep over het werknemersbegrip in de zin van de werknemersverzekeringen.

In algemene zin geldt dat het wetsvoorstel Wfsv geen wijziging inhoudt met betrekking tot de inhoud of de uitleg van het begrip «werknemers» in de zin van de werknemersverzekeringen.

Het openstellen van beroep in cassatie voor de vaststelling van het verzekerd zijn, heeft naar onze opvatting, geen gevolgen voor de verzekeringsstatus van de directeur-grootaandeelhouder. Uit de artikelen 6 (in combinatie met de artikelen 3) van de WW, de ZW en de WAO blijkt namelijk dat de directeur-grootaandeelhouder niet als werknemer in de zin van de werknemersverzekeringen wordt beschouwd. De Wet LB kent dergelijke bepalingen niet. Dit verschil is dus door de wetgever zo geregeld, zodat ook de Hoge Raad daaraan gebonden is.

Ministeriële verantwoordelijkheid

De leden van de PvdA-fractie vragen of een ambtelijke stammenstrijd in verband met de verzwakking van de positie van SZW ten grondslag lag aan het lange wachten op de vereenvoudiging van het loonbegrip en de overdracht van de heffing en inning van de premies werknemersverzekeringen van UWV naar de Belastingdienst.

Verder vragen de leden van de SGP-fractie mede namens de fractieleden van de ChristenUnie of het ministerie van Financiën op deze manier direct invloed krijgt op het beleid op het terrein van de sociale zekerheid.

Er is geen sprake van een verzwakking van de positie van de Minister van SZW. Deze blijft ook in de nieuwe situatie verantwoordelijk voor de materiewetgeving op het gebied van de werknemersverzekeringen. De SV-materiewetgeving omvat onder andere de hoogte van de premiepercentages, de kring van verzekerden voor de WW, ZW en WAO, de sectorindeling van het bedrijfs- en beroepsleven, alsmede het beleid met betrekking tot eigenrisicodragen en premiedifferentiatie.1 Dat de uitvoering van de heffing en inning van de premies werknemersverzekeringen wordt overgedragen aan de Belastingdienst doet daar niets aan af. De Minister van Financiën krijgt met de overdracht van die uitvoeringstaken geen directe invloed op het sociale zekerheidsbeleid. Inderdaad heeft het zekere tijd geduurd voordat de samenwerking op het gebied van de heffing van de premies werknemersverzekeringen en polisadministratie concrete vormen aannam. Dit komt met name omdat de samenwerking enerzijds ingrijpende gevolgen heeft voor de uitvoeringsorganisaties en werkgevers. Anderzijds betreft het complexe materie.

Daarnaast moet de samenwerking worden gezien als een onderdeel in een reeks van ontwikkelingen gericht op vereenvoudiging en vermindering van administratieve en uitvoeringslasten. Het rapport van de werkgroep Loonbegrip, de wetsvoorstellen Walvis en Aansluitingswet Walvis, de vorming van één UWV, alsmede het initiatief van de Raad van Bestuur UWV om met de Belastingdienst te onderzoeken of verdergaande samenwerking tussen beide organisaties mogelijk is, zijn in dit kader als katalysatoren te beschouwen voor de samenwerking.

Werkgevers

De leden van de VVD-fractie vragen wat de uitslag is van het overleg met de werkgevers van 1 juli jl.

1 Daarnaast blijft de Minister van SZW na invoering van Walvis op de voor hem van belang zijnde onderdelen van het loon, namelijk voor zover wijziging van het fiscale loon tot effecten op de premies of uitkeringen voor de werknemersverzekeringen kan leiden, medeverantwoordelijk voor de definitie van het loon.

De belangrijkste uitkomsten van het overleg van 1 juli jl. worden hierna beknopt weergegeven.

Ten eerste is gebleken dat voor de inhoudingsplichtige/werkgever niet zozeer de omvang van de gegevensset van de loonaangifte van belang is, maar het antwoord op de vraag of de gevraagde gegevens in zijn salarisadministratie zijn opgenomen. Is dat namelijk niet zo, dan moet de inhoudingsplichtige/werkgever extra administratieve handelingen verrichten.

Ten tweede is er meer duidelijkheid gekomen over de overgangsperiode. Met betrekking tot deze periode leefde bij de werkgevers de gedachte dat zij tijdens die periode gelijktijdig tot zowel de oude als de nieuwe wijze van gegevensaanlevering in staat zouden moeten zijn. Tijdens het overleg is uitgelegd dat dit niet zo is. Vanaf 1 januari 2006 bestaat de verplichting tot het inzenden van loonaangiftes. Werkgevers die op de juiste wijze de nieuwe loonaangifte insturen, worden dan niet meer geconfronteerd met de oude aanleverwijze. Wel is in de Invoeringswet Wfsv een voorziening getroffen op grond waarvan de oude administratieve verplichtingen voor aan te wijzen categorieën tot 1 januari 2008 van kracht kunnen blijven,

indien gebleken is dat niet of niet ten volle aan de nieuwe administratieve verplichtingen kan worden voldaan.

Ten slotte hebben de deelnemers aangegeven geen onmiddellijke behoefte aan een vervolgoverleg te hebben. Dit zal alleen plaatsvinden als één van de partijen daar aanleiding toe ziet. Het reguliere overleg over de op 1 juli jl. besproken issues zal plaatsvinden in het overleg van het Extern Platform Loonaangifte (het voormalige Extern Platform Walvis), waaraan UWV, Belastingdienst, Gemeentelijke sociale diensten, werkgevers en softwareleveranciers deelnemen.

De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie op de voorgestelde oplossing van de ABU om de weekmelding te laten voortbestaan.

In dit kader valt op te merken dat ABU, UWV en Belastingdienst zijn overeengekomen dat de weekaanlevering, naast de vierwekelijkse aangifte, na 1 januari 2006 in stand blijft. Deze weekaanlevering is van belang voor de uitkeringsvaststelling en komt in de plaats van de huidige gegevensaanlevering aan UWV in verband met het zogeheten Reflexsysteem. De weekaanlevering geschiedt op basis van vrijwilligheid en sluit aan op de systematiek van de aangifte.

VNO-NCW zet grote vraagtekens bij de polisadministratie. De leden van de VVD-fractie vragen om een reactie van de regering op het daarover gestelde in de brief van VNO-NCW van 31 augustus 2004.

Nieuwe uitkeringen komen volgens VNO-NCW met name op conto van de uitzendbranche, terwijl in de uitzendbranche al gebruik wordt gemaakt van het Reflexsysteem. VNO-NCW stelt dat er uiteindelijk een polisadministratie wordt opgetuigd om 125 000 nieuwe WW/WAO-uitkeringen per jaar vast te kunnen stellen. Bovendien stelt VNO-NCW dat de polisadministratie niet bruikbaar is voor de vaststelling van WAZ- en Wajong-uitkeringen.

De regering merkt op dat in de nota naar aanleiding van verslag is ingegaan op het belang van de polisadministratie, maar dat daarbij een belangrijk element nog niet is genoemd: de instroom ligt vele malen hoger dan VNO-NCW veronderstelt (Kamerstukken II 2003/04, 29 529, nr. 7). In 2003 heeft UWV ruim één miljoen nieuwe uitkeringen vastgesteld (instroom WW: 418 700, WAZO: 153 600, ZW: 423 000, WAO: 66 300, WAZ: 7 100, Wajong: 8 200, totale instroom 2003: 1 076 000).1 UWV heeft zelf in het kader van de gesloten bedrijfsvoering dus een groot belang bij de polisadministratie.

Daarnaast is het relatieve belang van de uitzendbranche kleiner dan VNO-NCW stelt. In 2003 kwam ongeveer een kwart van de nieuwe uitkeringen voor rekening van de uitzendbranche.

VNO-NCW heeft wel gelijk als het zegt dat de polisadministratie geen rol zal vervullen bij de vaststelling van nieuwe uitkeringen WAZ en Wajong. Dit punt is kwantitatief echter van geringe betekenis (in 2003 was de instroom WAZ en Wajong 1% van de totale instroom).

Naast het UWV-doel, heeft de polisadministratie ook als doel om de informatie-uitvraag bij werkgevers te beperken door de informatie-uitvraag te bundelen en de gegevens vervolgens meervoudig te gebruiken. De gegevens worden onder meer gebruikt door de Belastingdienst, ziekenfondsen, CBS, SVB, CWI, het Inlichtingenbureau, pensioenfondsen, risicofondsen, verzekeraars van Pemba- en Wulbz-verzekeringen en Arbodiensten.

Het betreft onder andere de gegevens die op de loonaangifte staan vermeld (overige gegevens worden verkregen via bijv. het GBA of de

1 Bron: kerncijfers werknemersverzekeringen

2003, maart 2004, UWV.                                   uitkeringsadministratie van UWV). Zo zal het CBSgeen afzonderlijke

uitvraag meer doen ten behoeve van de CBS-statistieken. De gegevens

ten behoeve van deze statistieken zullen verkregen worden via de

loonaangifte.

De gegevens uit de Polisadministratie zijn eveneens essentieel voor de

beoordeling van de aanvragen voor huursubsidie en zorgtoeslag die de

Belastingdienst/Toeslagen naar verwachting met ingang van 1 januari

2006 gaat uitvoeren.

Daarnaast zal de polisadministratie fungeren ter ondersteuning van de

handhaving. Zo zal fraude bij samenloop tussen uitkeringen en inkomen

uit arbeid sneller gesignaleerd kunnen worden.

De regering is van mening dat op deze manier de administratieve lasten dalen en de overheidsefficiency zal verbeteren.

Uitvoeringsaspecten

De leden van de PvdA-fractie vragen enige toelichting op de passage uit de brief van de Minister van SZW en van de Staatssecretaris van Financiën van 28 juni 2004 (Kamerstukken II 2003/04, 29 529 en 29 531, nr. 13, blz. 2) dat bij vergelijking van de opbrengstpercentages UWV en Belastingdienst vergelijkbaar scoren.

De genoemde brief moet worden gezien in het licht van de discussie die zich in de Tweede Kamer heeft afgespeeld over de mate van rechtmatigheid van de heffing en inning na overgang van de daarmee samenhangende taken in het kader van de werknemers-verzekeringen naar de Belastingdienst. Daarbij speelde de veronderstelling van leden van de Tweede Kamer een rol dat de Belastingdienst thans op rechtmatigheid lager zou scoren dan UWV, waardoor na de overgang van heffing en inning een mogelijke premiederving voor de werknemersverzekeringen zou kunnen optreden. In verband hiermee is een indicator gezocht die een globale vergelijking tussen beide organisaties mogelijk maakt. Deze indicator is gevonden in het percentage dat beide organisaties uiteindelijk binnenhalen van de verschuldigde premie- dan wel belastingbedragen. Bij gebruik van deze indicator blijken beide organisaties tussen de 99,6% en 99,7% te scoren.

De leden van de PvdA-fractie zijn gelukkig met de extra rapportages over de voortgang van het project zoals de Staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd. Deze leden vragen waarom tijdens de behandeling van Walvis in juni jongstleden zo terughoudend is gereageerd met betrekking tot het externe toezicht op en rapportage over het invoeringsproces. Zij vragen zich af of er op dat punt gewijzigde inzichten zijn ten opzichte van enkele maanden geleden. Zij nemen aan dat er geen beletsel is om de toegezegde rapportage door te sturen naar de Eerste Kamer.

Er is inderdaad terughoudend gereageerd op verzoeken om extern toezicht en extra rapportages. Ten aanzien van de rapportages was de regering van mening dat daarin reeds afdoende werd voorzien door de bestaande rapportages, zoals de IWI-rapportages en de rapportages in het kader van het beheersverslag Belastingdienst. Bovendien kijken de accountantsdiensten van beide ministeries gedurende het invoeringsproces mee. Daarbij brengen extra rapportages ook capaciteitsbeslag met zich.

Tijdens de parlementaire behandeling in de Tweede Kamer bleek echter dat genoemde rapportages door de Tweede Kamer niet afdoende werden geacht. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in de motie van het lid Weekers c.s. (Kamerstukken II 2003/04, 29 529 en 29 531, nr. 17), die met algemene stemmen is aangenomen. De regering wil tegemoet komen aan deze uitdrukkelijke wens en geeft dan ook uitvoering aan deze motie. De eerste

rapportage zal vóór 1 december 2004 aan de beide Kamers worden aangeboden.

Ten aanzien van het externe toezicht had de Tweede Kamer een grotere rol in gedachte voor de Algemene Rekenkamer bij deze operatie. In het debat is aan deze wens van de Tweede Kamer deels tegemoet gekomen, doordat wij hebben aangegeven ons oor te luisteren te leggen bij de Algemene Rekenkamer, omdat deze instantie expertise heeft die waardevol kan zijn voor het invoeringsproces (Handelingen II, 30 juni 2004, blz. 5800).

De VVD-fractie vraagt hoe de voortgang is van de ontwikkeling van de automatiseringssystemen.

Allereerst merken wij op dat over de voortgang gerapporteerd zal worden in de reeds genoemde rapportage die vóór 1 december 2004 aan de beide Kamers zal worden gezonden. Kort gezegd is de stand van zaken thans als volgt.

De automatiseringsinspanningen van de Belastingdienst richten zich

grofweg op drie onderdelen:

– aanpassing van de zogeheten poortsystemen. Deze systemen moeten

het voor de Belastingdienst mogelijk maken om de aangiften nieuwe

stijl (de loonaangifte) te kunnen ontvangen; – de werkgeversadministratie. Deze administratie dient onder meer voor

de bewaking van de volledigheid van de aangiftestroom; – het nieuwe heffingssysteem, onder meer voor de verwerking van de

loonaangifte en correctieberichten, alsmede het opleggen van

aanslagen. De aanpassingen van de poortsystemen liggen op schema, evenals de bouw en vulling van de werkgeversadministratie. Voordat met de voorbereidende werkzaamheden rond de nieuwe heffingsadministratie kon worden begonnen, bleek nadere afstemming tussen alle betrokken partijen (ministeries van SZW en Financiën, UWV, Belastingdienst en markt) noodzakelijk. De afstemming zag onder andere op de verplichting tot het insturen van correctieberichten en de methode van premieberekening door werkgevers. De hierdoor ontstane vertraging heeft ertoe geleid dat de aanpassingen van de heffingsadministratie, die aanvankelijk geheel per 1 januari 2006 zouden worden gerealiseerd, gefaseerd (in plateaus) worden ingevoerd. De invoering van de plateaus sluit aan op de tijdstippen waarop met de nieuwe/gewijzigde functionaliteiten ook daadwerkelijk gewerkt moet worden.

De automatiseringsinspanningen van UWV richten zich op de oplevering

van de volgende onderdelen per 1 januari 2006:

– bouw en implementatie van de polisadministratie en inrichting van de daarmee samenhangende organisatie;

– verwerking van de nominatieve gegevens van de loonaangifte in de polisadministratie;

– ondersteuning van de beoordeling van verzekeringsplicht;

– inrichten van gegevensuitwisselingen met bijvoorbeeld de ziekenfondsen en de Belastingdienst.

De functionaliteit ten behoeve van het verzenden van het verzekerings-bericht zal vanaf 1 januari 2007 operationeel zijn.

Ter borging van de haalbaarheid is een risico-inschatting uitgevoerd en

zijn verschillende risicobeperkende maatregelen getroffen.

De leden van de VVD-fractie vragen of de IWI-toezichtrapportage gereed is en wat de conclusies zijn.

De tweede toezichtrapportage Walvis/SUB van de IWI is 8 september jl.

gereedgekomen.

Dit rapport zal tezamen met het oordeel daarover van de Minister van

SZW tegelijk met deze memorie van antwoord worden aangeboden aan

de Staten-Generaal.

De leden van de SGP-fractie vragen mede namens de leden van de ChristenUnie aandacht voor de personele gevolgen van de overheveling van de premie-inning van UWV naar Belastingdienst. Zij gaan ervan uit dat de medewerkers hun werk naar de Belastingdienst kunnen volgen.

Bij de samenwerking UWV/Belastingdienst worden taken overgeheveld van UWV naar de Belastingdienst. De Belastingdienst heeft reeds in belangrijke mate het benodigde uitvoeringsapparaat beschikbaar. Bij de start van de nieuwe wijze van uitvoering is er dan ook al sprake van een aanzienlijke vermindering van het aantal arbeidsplaatsen. Het is dan ook niet de bedoeling dat alle medewerkers die thans bij UWV collecterende werkzaamheden verrichten, overgaan naar de Belastingdienst. Zoals in de memorie van toelichting bij de Wfsv is aangegeven gaan 800 fte’s gefaseerd over naar de Belastingdienst. De voorwaarden waaronder deze medewerkers overkomen, vormen nog onderwerp van overleg met de vakorganisaties.

Tijdens de behandeling van voorliggende wetsvoorstellen in de Tweede Kamer heeft de Minister van SZW toegezegd het convenant, waarover partijen nu overleg voeren, vóór 31 december 2004 aan de Tweede Kamer te zenden (Handelingen II, 24 juni 2004, blz. 5678). De Minister van SZW zal dit convenant ook aan de Eerste Kamer zenden.

De leden van de SGP-fractie vragen mede namens de leden van de ChristenUnie of een goede uitvoering gewaarborgd blijft, nu de UWV-medewerkers steeds opnieuw geconfronteerd worden met onzekerheid ten gevolge van een groot aantal wijzigingen in de (uitvoering) van de sociale zekerheid.

De regering onderkent dat er bij UWV in het jaar 2005 een groot aantal wijzigingen doorgevoerd moeten worden. Ook voor de medewerkers van UWV heeft dit gevolgen. Immers naast de borging van het going concern dient in 2005 de implementatie van een zeer omvangrijk wetgevingsprogramma te worden voorbereid. Deze wetgeving dient vanaf 2006 uitgevoerd te worden. Daarbij dienen de risico’s beheersbaar gemaakt te worden. Daartoe is de Minister van SZW met UWV in overleg over de in 2005 te maken keuzes en de gevolgen daarvan. Vóór 1 december 2004 zal de Minister van SZW de uitkomsten van dat overleg aan de beide Kamers zenden.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A. J. de Geus

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.