Brief minister inzake uitlekken vertrouwelijke brief minister Justitie aan collega Defensie over onderzoeken naar betrokkenheid militairen bij geweldsincidenten - Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2004 - Hoofdinhoud

Deze brief is onder nr. 84 toegevoegd aan wetsvoorstel 29200 X - Vaststelling begroting Defensie 2004.

Officiële titel	Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2004; Brief minister inzake uitlekken vertrouwelijke brief minister Justitie aan collega Defensie over onderzoeken naar betrokkenheid militairen bij geweldsincidenten
Document­datum	09-06-2004
Publicatie­datum	12-03-2009
Nummer	KST77299
Kenmerk	29200 X, nr. 84
Van	Justitie (JUS)
Originele document in PDF

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

29 200 X

Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2004

Nr. 84

BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2004

Bij brief van 27 mei jl. (kenmerk 62-def-2004) heeft de griffier van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van berichten over een blauwe brief van de minister van Justitie aan de minister van Defensie, mede namens de vaste commissies voor Defensie, Justitie en Buitenlandse Zaken gevraagd om een kopie van deze brief. Daarnaast is gevraagd hen te informeren over mogelijke nieuwe richtlijnen die van toepassing zijn op Nederlandse militairen wanneer dodelijk geweld is gebruikt. Tenslotte zouden de commissies graag willen vernemen hoe deze brief (op zo korte termijn) heeft kunnen uitlekken. Er is verzocht uiterlijk woensdag 9 juni a.s. alle gevraagde informatie aan de commissies te doen toekomen. In antwoord bericht ik u, mede namens de minister van Defensie, het volgende.

Met betrekking tot het verzoek van de commissies om een kopie van de desbetreffende brief van 7 mei jl. wordt het volgende opgemerkt. Blauwe brieven zijn bij uitstek bedoeld voor vertrouwelijke correspondentie tussen bewindspersonen. Indien een brief onverhoopt uitlekt en de inhoud daarmee publiek is geworden, is dit nog geen reden om de brief alsnog, door toezending aan de Tweede Kamer, openbaar te maken. De strekking van de brief was overigens reeds in een eerder stadium aan de Tweede Kamer meegedeeld, te weten door ondergetekende tijdens het Algemeen Overleg over het openbaar ministerie op 22 april jl. In de brief van 7 mei jl. en tijdens eerder genoemd Algemeen Overleg hebik aangekondigd dat het College van procureurs-generaal een instructie zal vaststellen waarin, evenals in de huidige Instructie positie politiefunctionaris bij geweldsaanwending, wordt bepaald dat bij onderzoeken naar geweldsincidenten de betrokken militair niet direct wordt aangemerkt als verdachte indien niet aanstonds duidelijk is dat hij als zodanig moet worden gekwalificeerd. Hierdoor wordt de reeds bestaande praktijk vastgelegd in een beleidsregel die gaat gelden voor officieren van justitie en opsporingsdiensten (waaronder de Koninklijke marechaussee). Het gaat hier dus om codificatie van de reeds bestaande praktijk. Deze is ingegeven door de omstandigheid dat politieambtenaren en militairen onder

bepaalde voorwaarden de bevoegdheid hebben geweld te gebruiken en het ongewenst is dat na aanwending ervan zij automatisch worden aangemerkt als verdachte. Pas als er twijfel is over de rechtmatigheid van het handelen krijgt de politieambtenaar of militair de status van verdachte.

Niettegenstaande het voorgaande menen mijn ambtgenoot van Defensie en ik dat het niet past vertrouwelijke correspondentie tussen bewindslieden aan de openbaarheid prijs te geven. Het feit dat een kopie van deze brief bij de pers is terechtgekomen is onderwerp van een intern onderzoek.

Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.

De Minister van Justitie, J. P. H. Donner