Brief Presidium over voor- en nadelen van een Kamervoorzitter uit een kleine Tweede-Kamerfractie - Benoeming van een Voorzitter - Hoofdinhoud
Deze brief is onder nr. 7 toegevoegd aan dossier 28738 - Benoeming van een Voorzitter van de Tweede Kamer (2003).
Inhoudsopgave
Officiële titel | Benoeming van een Voorzitter; Brief Presidium over voor- en nadelen van een Kamervoorzitter uit een kleine Tweede-Kamerfractie |
---|---|
Documentdatum | 05-12-2003 |
Publicatiedatum | 12-03-2009 |
Nummer | KST72745 |
Kenmerk | 28738, nr. 7 |
Van | Staten-Generaal (SG) |
Originele document in PDF |
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2003–2004
28 738
Benoeming van een Voorzitter
Nr. 7
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan alle leden
Den Haag, 5 december 2003
De Kamer heeft op 4 februari 2003 een motie van het lid Kant, (stuk nr. 28 738 nr. 5) aanvaard die het een praktisch bezwaar noemt voor kleine fracties om uit hun midden de Kamervoorzitter te leveren omdat zij het lid moeilijk kunnen missen voor het normale parlementaire werk. De motie vraagt het Presidium de mogelijkheden te onderzoeken om ter oplossing van dit praktische bezwaar aan de Voorzitter geen stemrecht te verlenen en de vacature in de fractie te laten opvullen door het eerstvolgende lid op de kandidatenlijst.
Het Presidium heeft ter uitvoering van deze motie aan de Minister van BZK gevraagd na te gaan welke wettelijke voorzieningen nodig zouden zijn. Uit het antwoord van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties gedateerd 10 november jl. (zie bijlage) blijkt dat de motie slechts uitvoerbaar is door wijziging van het eerste lid van artikel 61 van de Grondwet, luidende: «Elk der Kamers benoemt uit de leden een voorzitter». Bovendien zouden in de Kieswet voorzieningen moeten worden getroffen inzake de vervanging van een tot Voorzitter benoemd lid, waarbij overigens niet steeds het eerstvolgende lid op de lijst aan de beurt komt.
De Minister heeft zich overeenkomstig het verzoek niet uitgesproken over de wenselijkheid van deze verandering. Het Presidium heeft zelf de voors en tegens geïnventariseerd en legt die bij deze aan de Kamer voor.
Een belangrijk voordeel van het voorstel is dat geen enkele fractie door de kandidaatstelling van een lid voor de Voorzittersfunctie bang hoeft te zijn voor het verliezen van een in die fractie actief lid. Dit neemt waarschijnlijk, zoals bedoeld een obstakel weg bij de kleine(re) fracties. Een tweede voordeel is dat de Voorzitter zelf niet meer stemt en dus niet meer staat voor het dilemma tussen loyaliteit aan een fractie en overwegingen die ontleend zijn aan de Voorzittersfunctie. Een derde voordeel daarvan zou kunnen zijn dat andere leden, media en publieke opinie het beleid van de Voorzitter gemakkelijker als onpartijdig of bovenpartijdig zullen ervaren.
Hier staan enkele nadelen tegenover. In de eerste plaats zal elke Voorzitter ook onder de nieuwe regeling kandidaat zijn gesteld op de lijst van een politieke partij en meestal een aandeel hebben gehad in de verkiezingscampagne van die partij waarmee betrokkene ook als Voorzitter geassocieerd zal blijven. De nieuwe regelgeving verbiedt niet en kan niet verbieden dat betrokkene zich bij de volgende verkiezingen opnieuw kandidaat stelt of wil laten stellen al was het maar om opnieuw Voorzitter te kunnen worden. Noodgedwongen zal betrokkene zich dan toch in een politieke partij moeten manifesteren.
Meer principieel is het bezwaar dat kiezers ervan moeten kunnen uitgaan dat alle kandidaten op de lijsten die zij in het stemhokje voor zich krijgen als lid van de Tweede Kamer een bepaald politiek programma zullen nastreven. Wie in de nieuwe regeling Voorzitter wordt, doet afstand van de bevoegdheid om als één van 150 mee te beslissen, welke bevoegdheid de kiezers hem of haar hebben gegeven. Dit weegt des te sterker naarmate betrokkene veel voorkeurstemmen heeft gekregen.
Een derde bezwaar kan hierin gelegen zijn dat betrokkene juist aan gezag verliest zowel onder de leden als in de publieke opinie. Hij of zij zal misschien eerder als een soort ambtenaar worden ervaren aan wie de risico’s van de politiek bespaard blijven. In het uiterste geval zal het werkelijke gezag zelfs overgaan op één of meer ondervoorzitters. In het geval de Voorzitter wel het gezag behoudt dat die functie nodig heeft of zelfs aan het uittreden uit een fractie en het verlies van stemrecht in de Kamer extra gezag ontleent, zal dit omgekeerd ten koste gaan van het gezag van de ondervoorzitters die immers wel lid van een fractie blijven en stemrecht behouden terwijl ze toch de Voorzitter geregeld zullen moeten vervangen.
Tenslotte moet rekening gehouden worden met de situatie die ontstaat als de Kamer zodanig ontevreden is over het functioneren van de Voorzitter dat deze tot aftreden genoopt wordt. De Minister merkt op dat betrokkene dan geen garantie heeft voor terugkeer als gewoon (stemhebbend) lid. Zou een wettelijke voorziening worden getroffen zoals wetsvoorstel 28 727 beoogt voor volksvertegenwoordigers die hun functie tijdelijk opgeven wegens zwangerschap, bevalling of ziekte dan wordt die wel erg ver uitgerekt. Als er geen beperking in de tijd wordt gelegd, zou de Voorzitter op elk moment in de vier jaar waarvoor hij normaliter benoemd wordt, zelf kunnen besluiten om af te treden en weer terug te keren in de actieve politiek.
Het Presidium laat de afweging tussen voordelen en bezwaren over aan de Kamer. Als de Kamer de voordelen doorslaggevend acht, dan zal het Kabinet moeten worden gevraagd om de procedure van Grondwetswijziging in gang te zetten. Voor de Voorzitter van de Kamer na de volgende verkiezingen geldt dan in ieder geval nog de bestaande regeling. Als de Kamer niet tussentijds ontbonden wordt, zal de nieuwe regeling voor het eerst worden toegepast in het jaar 2011.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, F. W. Weisglas
De Griffier van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, W. H. de Beaufort
BIJLAGE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 10 november 2003
In uw brief van 22 april 2003 vraagt u diverse modellen in kaart te brengen die tegemoetkomen aan het praktische bezwaar voor kleine fracties om een Kamervoorzitter te leveren. Daarbij verwijst u naar de motie van het lid Kant, waarin als mogelijke oplossing voor dit praktische bezwaar wordt gesuggereerd om de Kamervoorzitter geen stemrecht te verlenen en de vacature in de fractie te laten opvullen door de eerstvolgende op de kandidatenlijst.
Met name wil het Presidium inzicht verkrijgen in de voorzieningen in de Kieswet.
Voor wat betreft dit laatste punt het volgende. De Kieswet kent slechts de voorziening dat een lid wordt benoemd in een vacature. Benoemd wordt de kandidaat, die in volgorde het hoogst geplaatst is op de lijst (verwezen zij naar artikel W 1 Kieswet). Dit kan dus ook een kandidaat zijn die eerder de benoeming tot kamerlid niet aanvaard heeft; derhalve betekent opvolging niet altijd dat de eerstvolgende op de lijst in aanmerking komt. Dit systeem houdt in dat degene wiens vacature het betreft – de beoogde Kamervoorzitter – ontslag neemt als lid van de Tweede Kamer. Degene die ontslag heeft genomen, heeft geen recht op een terugkeergarantie. Slechts vrijwillige afspraken met de opvolger kunnen bewerkstelligen dat de Kamervoorzitter na ommekomst van zijn voorzitterschap weer lid wordt. Op dit punt valt de situatie te vergelijken met volksvertegenwoordigers die wegens zwangerschap, bevalling of ziekte tijdelijk het volksvertegenwoordigerschap opgeven (Kamerstukken II, 2002/2003, 28 727, nrs. 1–2). Een vergelijkbare oplossing, ter garantie van de terugkeer als kamerlid, zou op dit punt gevonden kunnen worden. Een lidmaatschap van de Tweede Kamer zonder stemrecht vormt een bijzonder lidmaatschap dat als zodanig in de Grondwet niet bekend is. Daarnaast kent de Grondwet 150 Tweede-Kamerleden. De voorzitter zou dan het 151ste lid worden. Dit zal eveneens grondwettelijk geregeld moeten worden.
Ik neem aan dat het advies, dat door u gevraagd is bij één of meer universiteiten in zal gaan op de staatsrechtelijk bijzondere situatie dat een lid van de Tweede Kamer, gemandateerd door de kiezer, vrijwillig afstand doet van zijn bevoegdheden om als volksvertegenwoordiger te kunnen functioneren, maar toch lid blijft van de Tweede Kamer.
Als gevolg van artikel 61, eerste lid, van de Grondwet is de voorzitter lid van de Tweede Kamer. Indien deze bepaling niet zou gelden dan zou een oplossing gezocht kunnen worden door de Voorzitter een ambtelijke status te geven. Daarbij verliest deze wel de bevoegdheden van een kamerlid. De bevoegdheden en de positie, bijv de ontslagprocedure, van de voorzitter kunnen zonodig nog extra in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer worden vastgelegd. Ook dit model vergt grondwetswijziging, alvorens het in de praktijk kan worden toegepast.
Uit het vorengaande blijkt dat wijzigingen in de positie van de voorzitter als kamerlid grondwetswijziging met zich brengt. Om die reden zou ook een oplossing gezocht kunnen worden in het direct te realiseren model, waarin de Kamervoorzitter lid van de Tweede Kamer blijft. In de praktijk is het wellicht mogelijk om een kleine fractie, die de Kamervoorzitter levert, extra bij te staan in de vorm van extra personele ondersteuning. Daar
naast zou door een frequentere inschakeling van de plaatsvervangend voorzitters meer tijd voor de voorzitter gecreëerd kunnen worden voor zijn werkzaamheden als lid van de fractie.
De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, Th. C. de Graaf
Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.