Brief - Veiligheid op school

Deze brief is onder nr. 1 toegevoegd aan dossier 29240 - Veiligheid op school.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Veiligheid op school; Brief  
Document­datum 08-10-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST70874
Kenmerk 29240, nr. 1
Van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

29 240

Veiligheid op school

Nr. 1

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 8 oktober 2003

In het Algemeen Overleg over veiligheid in het onderwijs d.d. 26 september 2002 (Kamerstuk 28 600 VIII, nr. 11) met Uw Kamer heb ik een integraal standpunt over dit onderwerp toegezegd. Hierbij bied ik u dit standpunt aan.

Hiermee is tevens voldaan aan mijn toezeggingen tijdens het zojuist genoemde AO en motie leerlingbegeleiding ingediend bij de begrotingsbehandeling 2002 (Kamerstuk 28 600 VIII, nr. 52). Het betreft: – Integraal standpunt tav veiligheid; – Agenten in de klas en detectiepoortjes; – Motie 52 over leerlingbegeleiding.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, M. J. A. van der Hoeven

VEILIGHEID OP SCHOOL

Een integraal standpunt over veiligheid in het primair en voortgezet onderwijs

1  Inleiding

Onderwijs moet leerlingen de kans geven het beste uit zichzelf te halen. Daarom is – naast het aanleren van kennis – ook het ontwikkelen van sociale vaardigheden een belangrijk onderdeel op school. Dat kan alleen in een omgeving waarin kinderen, jongeren, leraren en ander onderwijspersoneel zich veilig en geborgen voelen. Een veilig schoolklimaat waarbinnen veiligheidsrisico’s worden geminimaliseerd en incidenten zoveel mogelijk worden voorkomen, is daarom een belangrijk beleidsdoel.

Tijdens het algemeen overleg op 26 september 2002 heb ik aangekondigd met een integraal standpunt te komen over het thema veiligheid op scholen. Deze brief voldoet aan deze belofte en gaat over de veiligheid in het primair en voortgezet onderwijs. Veiligheid op school betekent in deze brief «sociale veiligheid». Sociale veiligheid gaat over de manier waarop je met elkaar omgaat en geldt voor iedereen die bij het onderwijs betrokken is: van leerlingen tot docenten en van schoolleiders tot ouders1.

Bij de totstandkoming van deze brief zijn op ambtelijk niveau diverse organisaties (in het onderwijsveld) geconsulteerd. Er is mondeling of schriftelijk afgestemd met de besturenorganisaties in het onderwijs, Vereniging voor het management in het Voortgezet Onderwijs (VVO), de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS), het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS)/Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid (TP JSV), de ouderorganisaties, het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), de ministeries van Justitie, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Inspectie van het Onderwijs. Voor zover mogelijk zijn de bevindingen hiervan meegenomen in de brief.

In deze brief wordt eerst de huidige stand van zaken rond de veiligheid in het onderwijs geschetst. Daarna wordt aangegeven wat de uitgangspunten zijn voor het komende beleid. Tenslotte wordt dit vertaald naar een concrete aanpak.

2  Stand van zaken

1  Deze brief bouwt voort op de brief van 10 april 2002 over veiligheid op school en de opvang van probleemjongeren (II 2001–2002, 28 000 VIII, nr. 123), het algemeen overleg van

26 september 2002 hierover en het schriftelijk overleg naar aanleiding van de brief van

27 januari 2003 over de monitor Sociale veiligheid in de BVE sector 2001–2002 (II, 2002–2003 27 451, nr. 26).

2  De bijlagen geven een overzicht van de belangrijkste gegevens en resultaten over veiligheid uit recente rapportages van de Onderwijsinspectie (Onderwijsverslag 2002), Regioplan, Nibud en het Landelijk Centrum voor Onderwijs en Jeugdzorg (LCOJ). Ook bevat de bijlage informatie over de stand van zaken rond de politie en detectiepoortjes in de school (AO op 26 september 2002) en over de relatie tussen schoolgrootte en veiligheid (idem).

Het thema veiligheid in brede zin is de afgelopen jaren een belangrijk onderwerp geworden. Ook veiligheid op scholen heeft uitdrukkelijk een plek gekregen op de maatschappelijke en politieke agenda. Dit komt mede doordat het taboe op spreken over geweld in het onderwijs, onder andere door de campagne «De veilige school», de afgelopen jaren is doorbroken (Mooij, 2001).

Er is niet alleen maatschappelijke en politieke belangstelling voor onveiligheid in en om de school. Ook de media besteden regelmatig aandacht aan dit onderwerp. Hierbij moet worden gewaakt voor een disproportionele aandacht voor incidenten in en om de school. Uit een aantal recente onderzoeken blijkt namelijk dat er op de meeste scholen voor primair en voortgezet onderwijs sprake is van een veilig schoolklimaat.

Uit het Onderwijsverslag 20022 blijkt dat vrijwel alle scholen voor primair onderwijs de leerlingen een veilig en gestructureerd klimaat bieden. Scholen hebben maatregelen getroffen om geweld tegen te gaan en een meerderheid beschikt inmiddels over het zogenaamde pestprotocol.

Directeuren en leerkrachten, leerlingen en ouders beoordelen de veiligheid op school over het algemeen als zeer positief. Een kleine groep leerlingen (2,6%) beoordeelt de sociale veiligheid op de basisschool echter laag tot zeer laag. Deze leerlingen zijn vaak het slachtoffer van pesten, bedreiging of fysiek geweld. Deze problematiek vraagt om structurele aandacht.

Het Onderwijsverslag meldt dat ook de meeste scholen voor voortgezet onderwijs een veilig en motiverend schoolklimaat bieden. Het merendeel van de scholen heeft maatregelen genomen om pesten tegen te gaan, in de helft van de scholen gebeurt dat bijvoorbeeld via een pestprotocol. In het voortgezet onderwijs is de groep leerlingen die zich om uiteenlopende redenen niet goed thuis voelt op school wat groter (15%). Ook hiervoor geldt de noodzaak van extra aandacht.

Uit het Jaarverslag van de Onderwijstelefoon (Lesje geleerd!?, de Onderwijstelefoon in 2002) blijkt dat er in 2002 1057 keer werd gebeld over (seksueel) geweldservaringen en discriminatie. Het grootste deel van deze gesprekken ging over «pesten». Leerlingen bellen de Onderwijstelefoon met name over geestelijk en lichamelijk geweld, ouders bellen voornamelijk met klachten. 42% Van de bellers is leerling. Het merendeel van de bellers is afkomstig uit het voortgezet onderwijs.

Tot slot

Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen zorgen voor nieuwe vormen van onveiligheid. Een voorbeeld daarvan is pesten via het versturen van e-mail of sms-jes per mobiele telefoon. Een ander betrekkelijk nieuw fenomeen is het indienen van schadeclaims tegen schoolbesturen. Dit gebeurt door leerlingen die gepest zijn of door hun ouders. Een goed veiligheidsbeleid moet op die nieuwe ontwikkelingen kunnen inspelen.

3 Uitgangspunten van beleid

Het Hoofdlijnenakkoord «Meedoen, meer werk, minder regels» geeft richting aan het komende veiligheidsbeleid voor scholen. De volgende passages uit het Hoofdlijnenakkoord zijn daarvoor van belang:

«De kerntaak van de overheid, het waarborgen van veiligheid, moet worden waargemaakt. Daartoe moeten criminaliteit en vandalisme harder worden aangepakt, maar moet er ook veel meer energie worden gestoken in preventie, verantwoordelijkheid van mensen zelf en overdracht van waarden en normen. Naleving is primair, zichtbaar en merkbaar toezicht daarvoor voorwaarde, handhaving is sluitstuk. Daarmee opent zich een perspectief op een samenleving die wordt gekenmerkt door respect voor elkaar en tolerantie.»(pag. 2)

«De overheid gaat zich vooral richten op de kwaliteit van de onderwijs-output (eindtermen, kerncurriculum) en zorgt voor toezicht daarop. Er zal meer ruimte geboden worden voor de inrichting van het onderwijs (zoals studiehuis en basisvorming). Ouders, docenten en leerlingen moeten meer invloed op de inrichting van het funderend onderwijs krijgen. Daartoe moeten besturen meer verantwoording afleggen en meer inzicht geven in bestedingen en de kwaliteit van het onderwijs.»(pag. 5)

«De overheid kan wetten en regels niet handhaven als burgers en bedrijven zich daarvoor niet in de eerste plaats zelf verantwoordelijk achten. Naleving is primair, zichtbaar en merkbaar toezicht daarvoor voorwaarde, handhaving is sluitstuk. Zo is het de taak van ouders gesteund

door de sociale omgeving, om hun kinderen op te voeden. Er moet een systeem van jeugdzorg zijn, waarin bij probleemsituaties tijdig ondersteuning wordt geboden en adequaat wordt ingegrepen om ernstige schade te voorkomen (opvoedingsondersteuning, gezinscoaches).»(pag. 6)

Dit vertaalt zich naar het beleid rond veiligheid op scholen, samengevat in drie uitgangspunten: (1) de scholen verantwoordelijk (2) sluitend netwerk rond de school en (3) toezicht door de inspectie.

De school verantwoordelijk

Het beleid rond autonomie en deregulering geeft scholen de ruimte zelf een veiligheidsbeleid te ontwikkelen dat goed bij hen past. Scholen worden ondersteund om die verantwoordelijkheid te kunnen dragen. Daarbij kunnen scholen terugvallen op de deskundigheid van andere partijen, zoals schoolbegeleidingsdiensten en de Landelijke Pedagogische Centra.

Gedeelde waarden en normen over omgangsvormen en gedrag zijn een belangrijke voorwaarde voor een veilig en tolerant schoolklimaat. Scholen hebben niet alleen de taak om kennis over te dragen maar ook om samen met de ouders bij te dragen aan de ontwikkeling van sociale competenties en waarden en normen. Dit kan niet zonder een actieve deelname en betrokkenheid van leerlingen en ouders.

Participatie van leerlingen

Het Hoofdlijnenakkoord benadrukt de verantwoordelijkheid van burgers zelf, dus ook die van leerlingen. De school ook is verantwoordelijk voor een veilig schoolklimaat, maar zonder medewerking van de leerlingen lukt het niet. Scholen kunnen die betrokkenheid op verschillende manieren stimuleren, bijvoorbeeld door samen met de leerlingen de regels van de school vast te stellen of pestprotocollen op te stellen. Op die manier ontstaat er duidelijkheid over wat wel en niet getolereerd wordt. Bovendien leidt het betrekken van leerlingen bij het maken van afspraken tot meer draagvlak voor het naleven hiervan.

Betrokkenheid van ouders

Bij een veilige leeromgeving zijn ook de ouders betrokken. Als ouders en school bekend en vertrouwd zijn met elkaar en de andere betrokkenen, zoals docenten en andere ouders, zullen zij elkaar in conflictsituaties beter begrijpen. Dit is in het belang van de leerling. Scholen, ouders en leerlingen moeten samen afspraken maken over wat wel en niet aanvaardbaar is in de omgang met elkaar. De zojuist al genoemde pestprotocollen kunnen hierop een zinvolle aanvulling zijn.

Sluitend netwerk rond de school

Problemen rond veiligheid houden niet op bij de schooldeur of het schoolplein. Soms zijn er zaken die de deskundigheid van de school overstijgen. Voor een effectief veiligheidsbeleid is een netwerk rond de school daarom essentieel. Voorzieningen als jeugdgezondheidszorg en het schoolmaat-schappelijk werk hebben hun eigen deskundigheden, kennis en verantwoordelijkheden.

Zowel in het primair als voortgezet onderwijs kunnen verschillende voorzieningen voor kinderen en jongeren samenwerken binnen brede scholen. De stand van zaken met betrekking tot brede scholen en concrete acties worden uitgewerkt in de bundelbrief. Deze wordt eind oktober naar uw Kamer gezonden.

Voor het creëren van een sluitende aanpak is samenwerking tussen school en deze partners onontbeerlijk. Daarom is het noodzakelijk om deze partners te stimuleren tot samenwerking. De partners van de scholen worden grotendeels gefinancierd en aangestuurd door gemeenten en provincies. Bovendien zijn provincies en gemeenten verantwoordelijk voor jeugdzorg-beleid en jeugdbeleid. In april 2002 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over samenwerking gemaakt tussen Rijk, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG).

Kern van de interbestuurlijke afspraken is dat in het netwerk rond de school minimaal de school zelf, de leerplicht/rmc-functie, de jeugdgezondheidszorg, het (school)maatschappelijk werk en het Bureau jeugdzorg (op afroep voor consultatie en deskundigheidsbevordering) in de eerste lijn vertegenwoordigd zijn. Bureau jeugdzorg (doorverwijzing naar geïndiceerde zorg), overige leerlinggerichte voorzieningen, politie/Bureau Halt en het openbaar ministerie vormen de tweede lijn en moeten op afroep beschikbaar zijn. Hiertoe maken deze partners zo snel mogelijk, doch uiterlijk voor 1 januari 2004, samenwerkingsafspraken rond alle scholen voor voortgezet onderwijs. Het netwerk rond de school dient als een vangnet en is aan zet bij zaken die de deskundigheid van de school overstijgen. Bovendien is dit een instrument voor vroegtijdige signalering en adequate doorverwijzing naar de juiste hulp. Het netwerk vormt de schakel tussen het onderwijs en andere jeugd(zorg)voorzieningen.

Om het sluitend netwerk rondom de school te realiseren is ook samenwerking op rijksniveau nodig. Dit krijgt momenteel vorm in de Operatie JONG, waarin de departementen VWS, OCW, Justitie, BZK, en SZW samenwerken. In paragraaf 4.5 komt dit nog aan de orde.

Toezicht door de inspectie

Zichtbaar en merkbaar toezicht is heel belangrijk. Bij meer autonomie en meer deregulering verandert de invullingvan dat toezicht. Verantwoording afleggen over resultaten wordt belangrijker. Daarmee wordt de rol van de Inspectie van het Onderwijs – ook als het om veiligheid in en om de school gaat – groter.

4 Aanpak

Veiligheid in en om de school vraagt om een (blijvende) inzet van alle betrokkenen. School, ouders, leerlingen én het netwerk rond de school spelen een essentiële rol. Zoals aangegeven, hebben scholen hun verantwoordelijkheid voor een veilig klimaat de afgelopen periode opgepakt. Maar er liggen nog kansen voor verbetering. In deze regeerperiode zal ik scholen daarbij met de volgende gerichte maatregelen ondersteunen:

4.1. Ondersteuning van scholen, ouders en leerlingen

Transferpunt Jongeren,School en Veiligheid

Het Transferpunt Jongeren, School en Veiligheid (ondergebracht bij het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum) heeft zich bewezen als een belangrijke voorziening die scholen adviseert, informeert en doorverwijst. Daarom is het belangrijk dat het Transferpunt en scholen elkaar weten te vinden. De komende tijd wordt ernaar gestreefd om het Transferpunt meer bekendheid te geven. Ik zal het Transferpunt opdracht geven hiervoor een communicatieplan te ontwikkelen.

In 2006 moet minimaal de helft van de doelgroep het Transferpunt JSV (inclusief het pestweb, de onderwijstelefoon en het Project Preventie Seksuele Intimidatie (PPSI) kennen.

De ouderorganisaties, besturenorganisaties, het LAKS, AVS en de VVO moeten dit samen met het Transferpunt oppakken. Ik heb hen gevraagd hiervoor samen te werken in een klankbordgroep.

In de komende periode wordt ook bekeken hoe de verschillende onderdelen van het Transferpunt JSV het beste kunnen worden vormgegeven.

De stand van zaken per onderdeel:

  • • 
    De website www.pestweb.nlis bedoeld voor ouders, leerlingen en leerkrachten. In het schooljaar 2002/2003 zijn er 60 000 bezoekers geweest op deze site. Meer dan 20 000 leerlingen, 3400 ouders en 2900 leraren hebben vervolgens de vragenlijst op de site ingevuld. Zij kregen allen direct een computeradvies op maat. Omdat een computeradvies een echt gesprek nooit kan vervangen, kunnen de bezoekers aan de site hun vraag ook voorleggen aan de Onderwijstelefoon. Het pestweb zal ook de komende periode worden gecontinueerd. Ook zal een gebruikersonderzoek worden gedaan.
  • • 
    De Onderwijstelefoon kan rekenen op een toenemende belangstelling van leerlingen, met name uit het voortgezet onderwijs (zie bijlage). Het grootste deel van de vragen gaat over pesten. In het najaar van 2003 zal ik een beslissing nemen over het voortbestaan van de Onderwijstelefoon in haar huidige vorm.
  • • 
    De meeste contactpersonen, vertrouwenspersonen, directies en besturen weten de helpdesk van het Project Preventie Seksuele Intimidatie (PPSI) te vinden voor vragen. Daarnaast geeft het PPSI brochures uit voor het onderwijsveld. De conferenties van het PPSI voor PO, VO en BVE kunnen jaarlijks rekenen op een grote belangstelling van contactpersonen, vertrouwensinspecteurs en schoolbesturen. Het PPSI zal daarom tot 2006 in haar huidige vorm blijven bestaan.

Pestprotocol

Naast de aandacht voor het Transferpunt JSV heb ik de gezamenlijke ouderorganisaties subsidie gegeven om het genoemde pestprotocol in 2003/2004 te actualiseren. Verder loopt de komende jaren het traject «Conflicthantering en sociale competentie in het onderwijs» (C&SCO). De effectiviteit van dit traject wordt tot 2006 gemeten door SCO Kohnstam.

Wendbare weerbaarheid

Daarnaast loopt het programma Wendbare weerbaarheid. Dit programma is gericht op het vergroten van de weerbaarheid van de lagere klassen van het Voortgezet Onderwijs en is gebaseerd op de methodiek van het Marietje Kessels-project voor het Primair Onderwijs. Vanwege het succes van het Marietje Kessels-project hebben OCW en Justitie besloten dit uit te breiden naar het VO.

Het APS heeft het cursusmateriaal voor Wendbare weerbaarheid ontwikkeld. Er zal aandacht worden besteed aan het inbedden van de methodiek in een schoolbrede aanpak van fysieke en sociale veiligheid in het schoolbeleid. VO-scholen kunnen op basis van de Stimuleringsregeling 2003 van Justitie een bijdrage aanvragen voor invoering van het project.

Seksuele diversiteit

Daarnaast heb ik een aantal partijen gevraagd zich in te zetten om de tolerantie rond seksuele diversiteit te vergoten. De belangenorganisaties van homoseksuelen, de Stichting Leerplan Ontwikkeling, de Inspectie van het Onderwijs en het APS hebben dit actief opgepakt. De Inspectie heeft hiervoor de brochure «Iedereen is anders» ontwikkeld die in het najaar van 2003 naar alle scholen wordt gestuurd. Ook de besturenorganisaties, AVS en VVO, de onderwijsvakorganisaties, de landelijke pedagogische centra, de platforms van nascholingsinstellingen, Edventure, de ouderorganisaties, Forum en het LAKS ondersteunen scholen bij het vergroten van tolerantie ten aanzien van seksuele diversiteit. Op 25 september heb ik naast de brochure van de Inspectie ook het onderzoeksrapport «Beter voor de klas, beter voor de school» en de brochure «Regenboog van kansen» in ontvangst genomen. Deze brochures geven waardevolle informatie alsmede aanbevelingen voor betrokkenen en scholen. Waar mogelijk zal de informatie en kennis uit deze rapporten worden ingezet voor het vergroten van homotolerantie.

Campagne «Veiligheid op school»

Tot slot noem ik de campagne «Veiligheid op school», die in 2001 is gestart in samenwerking met de Stichting Consument en Veiligheid. Deze campagne richt zich onder meer op het onderwerp veilig gedrag. Bijna 80% van de basisscholen is inmiddels in het bezit van de campagnemap «Veiligheid op school». In deze map zijn enkele leskaarten opgenomen die zijn gewijd aan sociale veiligheid en daarnaast is er een instrument opgenomen om huisregels voor de school op te stellen.

4.2. Nader onderzoek en monitoring

Naast concrete maatregelen waarmee het Ministerie van OCenW scholen ondersteunt kan gericht onderzoek bijdragen aan de verbetering van de sociale veiligheid op scholen.

Onderzoek naar veiligheid docenten en onderwijspersoneel

Een belangrijk aspect van veiligheid op school is de bescherming van docenten en ander onderwijspersoneel. Het onderzoek van Regioplan naar sociale veiligheid op de basisschool en informatie van de Algemene Onderwijsbond hebben het onderwerp «geweld tegen leerkrachten door ouders of leerlingen» aangestipt. Maar het is belangrijk om meer zicht te krijgen op deze problematiek. Daarom heb ik opdracht gegeven voor een onderzoek dat in het najaar van 2003 van start gaat. Dit onderzoek zal worden verricht in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs.

Meten van sociale competentie en sociale participatie

Voor het creëren van een veilig schoolklimaat is het belangrijk dat leerlingen sociaal vaardig zijn. Scholen en het netwerk daaromheen voeren ook in dat opzicht beleid. Maar het is lastig te meten hoe goed dat beleid werkt. Daarom zal het bureau Oberon – in samenwerking met het CED in Rotterdam en een viertal pilotgemeenten – een speciaal instrumentarium ontwikkelen. Met dat instrumentarium kan de sociale competentie en -participatie gemeten en het beleid ge-evalueerd worden. Begin 2005 wordt het zogenaamde BEI sociale competentie en sociale participatie opgeleverd.

Grotestedenbeleid

In de convenantperiode 1999–2004 van het Grotestedenbeleid (GSB) is veiligheid op scholen als één van de 16 indicatoren genoemd bij de Meerjarige Ontwikkelingsplannen (MOP’s). Bij de integrale verantwoording van het Grotestedenbeleid over de periode 2000–2004 zal het thema door de steden worden meegenomen. De verantwoording geeft een overzicht van de manier waarop de steden afzonderlijk met de veiligheid op scholen omgaan.

4.3. Toezicht

Dat scholen meer eigen verantwoordelijkheid krijgen, betekent uiteraard niet dat ze aan hun lot overgelaten worden. Gedegen toezicht en het afleggen van verantwoording over de resultaten die scholen met hun (veiligheids)beleid bereiken, is noodzakelijk. Er is hierin een toezichthoudende en stimulerende rol voor de Onderwijsinspectie weggelegd.

Intensivering toezicht op veiligheid

Vanaf 2003 neemt de inspectie het thema veiligheid expliciet op in haar toezichtsystematiek. Dit betekent dat de inspectie zich, meer dan nu het geval is, zal richten op het veiligheidsbeleid van scholen als onderdeel van het kwaliteitsbeleid. Bovendien zijn de taken van de vertrouwens-inspecteurs met de wijziging van de WOT (2002) uitgebreid tot vormen van fysiek of psychisch geweld.

Samenwerking met andere toezichthouders

Ook waar het gaat om toezicht dient de verkokering te worden doorbroken(zie paragraaf 4.5). De onderwijsinspectie is in navolging van de aanbevelingen van de commissie Borghouts (2000) gestart met de intensivering van de samenwerking tussen toezichthouders op de terreinen van volksgezondheid, welzijn en openbare orde en veiligheid. De gezamenlijke inspecties stellen hierbij als doel het toezicht op voorzieningen voor de jeugd van 0–23 jaar te verbeteren. Belangrijke uitgangspunten daarbij vormen de afspraken tussen overheden betreffende de realisatie van een sluitende keten van jeugdvoorzieningen. De gezamenlijk inspecties van onderwijs, volksgezondheid, jeugdzorg en openbare orde en veiligheid hebben het voornemen tot structurele samenwerking uitgewerkt. Ook zal daarbij een relatie worden gelegd met de operatie JONG (zie ook 4.5).

Specifiek toezicht: veiligheid van leerlingen met een handicap

Op 1 augustus 2003 is «leerlinggebonden financiering» (LGF) in werking getreden. Hierdoor wordt verwacht dat er meer leerlingen met een handicap zullen instromen in het regulier onderwijs. Dit kan kwetsbare situaties met zich meebrengen. Tijdens het overleg in de Eerste Kamer op 19 november 2002 heb ik in dit verband een tweejaarlijkse monitor pesten en geweld aangekondigd. Deze rapportage moet inzicht bieden in de veiligheid op school, speciaal van die kinderen die extra zorg nodig hebben. De Inspectie zal in het reguliere toezicht één keer in de twee jaar rapporteren over pesten en geweld jegens LGF-leerlingen. Als blijkt dat er een relatie is tussen pesten en geweld en de invoering van LGF zal worden bezien welke stappen ondernomen dienen te worden.

4.4. Aanvullende maatregelen

Naast ondersteuning van scholen, het in gang zetten van nader onderzoek en het versterken van toezicht, dragen ook de volgende instrumenten bij aan de realisatie van een veilig schoolklimaat:

Leerlingbegeleiding

Leerlingbegeleiding is essentieel om vroegtijdig problemen te kunnen signaleren. Scholen in het voortgezet onderwijs worden daarom in staat gesteld hun begeleidingscapaciteit voor leerlingen te vergroten. Dit wordt aangepakt door het versterken van het netwerk rond de school én van de begeleiding binnen de school.

Enerzijds moet een sluitend netwerk van opvang en begeleiding rond de school worden gerealiseerd. Zoals aangegeven in paragraaf 3 zijn hierover voor het voortgezet onderwijs afspraken gemaakt tussen het Rijk, IPO en VNG. Het Landelijk Centrum voor Onderwijs en Jeugdzorg (LCOJ) brengt de uitwerking daarvan in 2004 in beeld. Op basis van de resultaten uit deze monitor wordt bekeken of en in welke vorm dergelijke netwerken ook een meerwaarde hebben voor het primair onderwijs. Over een eventuele verbreding naar het primair onderwijs wordt met betrokken partners in de eerste helft van 2004 overleg gevoerd.

Ook binnen de school moet er een sluitend stelsel van opvang en begeleiding zijn. Scholen voor voortgezet onderwijs krijgen daarom de gelegenheid hun pedagogische deskundigheid versterken, met name als het gaat om de risicoleerlingen. Er is een bedrag beschikbaar oplopend van 4 miljoen in 2004 tot 34 miljoen structureel vanaf 2007. Een deel hiervan is bestemd voor versterking van leerlingbegeleiding. De precieze inzet van dit bedrag wordt op dit moment nog bekeken. De scholen in de grote steden komen hiervoor het eerst in aanmerking.

Hiermee worden de mogelijkheden voor individuele leerlingbegeleiding vergroot, waar uw Kamer in motie 52 bij de begrotingsbehandeling 2003 om verzocht (28 600 VIII, nr. 52).

Terugdringen verzuim en uitval

Het verminderen van schoolverzuim en schooluitval draagt ook bij aan een veilig schoolklimaat. In het toezicht op de leerplicht hebben scholen én gemeenten een taak. Daarmee is de leerplicht ook een aandachtspunt voor het netwerk rond de school. Via het inmiddels gestarte project Modelontwikkeling handhaving leerplicht wordt een landelijk model voor leerplichthandhaving samengesteld. Dit project wordt uitgevoerd in het kader van het programma Handhaven op Niveau. Dat model is naar verwachting in 2005 voor gemeenten en scholen beschikbaar.

Het LCOJ heeft onlangs onderzoek gedaan naar de problemen van thuis-zittende leerlingen met gedragsproblemen en van leerlingen met een licht verstandelijke handicap in het (voortgezet) speciaal onderwijs. Een veilige school die leerlingen met problemen adequaat opvangt draagt bij aan het oplossen hiervan. Met gemeenten, samenwerkingsverbanden, REC’s en zorginstellingen worden - in het najaar - afspraken gemaakt over hun bijdrage aan het terugdringen van de bestaande problemen.

In het Plan van Aanpak Jeugdwerkloosheid, dat ik samen met minister De Geus aan de Tweede Kamer heb verzonden1, heb ik een aantal acties opgenomen die de uitval in het onderwijs verder moeten tegengaan. Zo zal worden verkend hoe de regelgeving in het voorbereidend middelbaar

1 Bij de brief van 30 juni 2003 (TK 2002–2003,

23 972, nr. 64)                                                beroepsonderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs beter op elkaar

kunnen worden afgestemd. Dit moet een vloeiender overstap tussen VMBO en het MBO mogelijk maken, waardoor uitval wordt verminderd.

Artikel 27 WVO

Een van de gesprekspunten in het AO van 26 september 2002 betrof artikel 27 van de WVO en de wachtlijstproblematiek. Dit artikel schrijft voor dat leerlingen pas kunnen worden verwijderd wanneer er plek voor ze is op een andere school.

Afschaffing van dit artikel, waarop in het verleden is aangedrongen, strookt niet met de Leerplichtwet en is strijdig met de doelstelling om uitval van leerlingen tegen te gaan. Daarom zal ik artikel 27 WVO handhaven.

Ik erken dat dit mogelijk problemen oplevert voor de veiligheid op scholen. In de gesprekken met betrokken partners is gewezen op de mogelijkheid om de beperkende werking van dit artikel te bestrijden door te kiezen voor een regionale aanpak. Zo kunnen scholen binnen een netwerk afspraken maken over het overnemen van elkaars probleemleerlingen, zodat leerlingen niet tussen wal en schip belanden. Ook hier heeft de school een verantwoordelijkheid om dergelijke initiatieven te ontwikkelen en in een regionaal netwerk te investeren. Deze aanpak is in de praktijk succesvol gebleken.

PABO’s en lerarenopleidingen

Uit de gesprekken met het veld bleek dat de lerarenopleidingen niet altijd voldoende aandacht schenken aan de rol van de leerkracht bij het creëren van een veilig schoolklimaat. De taak die leraren hierin hebben is echter essentieel. Daarom moeten leraren zo worden toegerust dat zij onveilige situaties zoveel mogelijk kunnen voorkomen dan wel adequaat kunnen optreden als zij toch met onveiligheid worden geconfronteerd. Ik zal met betrokkenen praten over de mogelijkheden om dit te veranderen.

4.5. Ontkokering

Een ander gesprekspunt in het AO d.d. 26 september 2002 gaat over het doorbreken van de verkokering en het tegengaan van de versnippering in het jeugdbeleid. Voor de komende vier jaar is het uitgangspunt dat de huidige ontwikkeling wordt voortgezet: samenwerkingsrelaties moeten vanzelfsprekend worden.

De ministeries van VWS, OCenW, Justitie, BZK en SZW zijn gezamenlijk de operatie JONG gestart. Doel van deze operatie is om meer samenhang in het jeugdbeleid tot stand te brengen, knelpunten aan te pakken en om de onderlinge samenwerking te verbeteren. Niet door op landelijk niveau nieuwe dingen te bedenken, maar door gebruik te maken van oplossingen die in de praktijk hun nut al hebben bewezen. Bijvoorbeeld door regels af te schaffen of te wijzigen, door beleidsdoelen en planverplichtingen te harmoniseren, door geldstromen te bundelen en door het toezicht op de jeugdvoorzieningen meer integraal vorm te geven. Kernbegrippen bij Operatie JONG zijn bottom-up, vraaggericht en interactief. Om het jeugdbeleid gezamenlijk aan te pakken, is overeenstemming nodig over de prioriteiten, de ambities en de mogelijke oplossingen om de knelpunten weg te nemen. Deze krijgen een plek in de Jeugdagenda die in het najaar van 2003 door het kabinet wordt vastgesteld.

4.6. Bekostiging

  • • 
    Transferpunt JSV

De activiteiten van het Transferpunt JSV worden in 2003 en 2004 voor een bedrag van 800 000 per jaar gesubsidieerd.

  • • 
    Leerlingbegeleiding

Het kabinet Balkenende II heeft een bedrag beschikbaar oplopend van 4 miljoen in 2004 tot 34 miljoen structureel vanaf 2007. Een deel hiervan is bestemd voor versterking van leerlingbegeleiding.

  • • 
    Nader onderzoek

Voor het onderzoek naar geweld tegen leraren is incidenteel een bedrag van 50 000 gereserveerd.

  • • 
    HON Leerplicht

De kosten voor Handhaven op niveau Leerplicht zijn 79 500 (2003) en 79 500 (2004) voor modelontwikkeling. De implementatie bedraagt 80 000 (2005) en 80 000 (2006). Dit is een deel van het budget. De overige financiering komt voor rekening van het ministerie van Justitie.

5 Tot slot

Op de meeste scholen voor primair en voortgezet onderwijs is het veilig. Het veiligheidsbeleid op scholen voor primair en voortgezet onderwijs is daarom steeds vaker pro-actief in plaats van reactief. De nadruk ligt met name op het voorkomen van incidenten, onder andere door het creëren van een krachtige leeromgeving waarin leerlingen, leraren en ander onderwijspersoneel «pro-sociaal» gedrag aanleren. De beschreven maatregelen moeten bijdragen aan meer veiligheid op scholen en meehelpen om risico’s te minimaliseren. Elk incident is er één te veel. De verdere beleidsontwikkeling wordt zoveel mogelijk interactief vormgegeven, onder meer door het spreken met scholen, veldorganisaties en andere betrokkenen. Kinderen en jongeren hebben recht op een veilige leeromgeving en alle betrokkenen dienen zich daarvoor volledig in te zetten.

De bijlagen:

  • 1. 
    Samenvatting Onderwijsverslag over het jaar 2002, Inspectie van het Onderwijs
  • 2. 
    Samenvatting «Sociale veiligheid op de basisschool», Regioplan
  • 3. 
    Agenten in de school
  • 4. 
    Samenwerking tussen scholen en jeugdinstellingen
  • 5. 
    NIZW rapport
  • 6. 
    Jaarverslag Onderwijstelefoon 2002, Lesje geleerd!?

zijn ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.