Brief staatssecretaris over de landelijke geldstromen in de sport en de taken en verantwoordelijkheden die daaraan gekoppeld zijn - Subsidiebeleid VWS

Deze brief is onder nr. 2 toegevoegd aan dossier 29214 - Subsidiebeleid VWS.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Subsidiebeleid VWS; Brief staatssecretaris over de landelijke geldstromen in de sport en de taken en verantwoordelijkheden die daaraan gekoppeld zijn 
Document­datum 22-09-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST70466
Kenmerk 29214, nr. 2
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

29 214

Subsidiebeleid VWS

Nr. 2

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2003

In december 2002 heeft de Tweede Kamer een motie van de leden Rijpstra en Atsma aangenomen (28 600 XVI, nr. 36) waarin «wordt geconstateerd dat er momenteel een onderzoek gaande is naar de geldstromen in de sport en de regering wordt verzocht om in kaart te brengen welke taken en verantwoordelijkheden de onderscheiden sportkoepels in Nederland ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de sportbonden en ten opzichte van de overheid hebben».

Hierbij bied ik de Kamer inzicht in de landelijke geldstromen en daaraan gekoppelde taken en verantwoordelijkheden. Deze notitie dient in samenhang te worden gezien met de herziening van het subsidiebeleid van VWS waarover Uw Kamer separaat is geïnformeerd (kamerstuk 29 214, nr. 1).

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp

GELDSTROMEN IN DE SPORT

  • 1. 
    Inleiding

In december 2002 hebben de Tweede Kamerleden Rijpstra en Atsma een motie ingediend (28 600 XVI, nr. 36) waarin «wordt geconstateerd dat er momenteel een onderzoek gaande is naar de geldstromen in de sport en wordt verzocht om in kaart te brengen welke taken en verantwoordelijkheden de onderscheiden sportkoepels in Nederland ten opzichte van elkaar, ten opzichte van de sportbonden en ten opzichte van de overheid hebben». Hiermee geef ik aan deze motie invulling.

Allereerst wordt aan de hand van de Rapportage Sport 2003 van het Sociaal en Cultureel Planbureau, op macro niveau inzicht gegeven in een aantal economische ontwikkelingen. Vervolgens wordt nader ingegaan op de twee landelijke geldstromen, die vanuit het ministerie van VWS en die van «de Lotto-gelden». Hierbij komen aan de orde de doelstellingen, de verantwoordelijkheden en rollen en de verdeling van de beschikbare middelen. Ten slotte worden een aantal ontwikkelingen op het gebied van onderlinge afstemming beschreven.

1.1 Algemeen

De Rapportage sport geeft aan dat het economische belang van sport in de periode 1991-2000 flink is gegroeid. Allereerst zijn de netto uitgaven van de overheid voor sport fors gestegen naar 725 miljoen in 2000 ( 508 miljoen in 1991). Gemeenten nemen hier met€ 660 miljoen veruit het grootste deel voor hun rekening.

 
             

index

       
           

(1991

  • 100)
       

(mln. €)

1991

1999

2000

2001

2002

 

1991

1999

2000

2001

2002

uitgaven (netto)

508

648

725

     

100

128

143

   

gemeenten

483

615

660

     

100

127

137

   

provincies

7

6

5

     

100

86

71

   

rijk

18

27

60*

62*

67*

 

100

150

333

344*

372*

betreft VWS uitgaven aan sport

Bron: CBS (SIU statistiek Inkomsten en uitgaven voor cultuur, sport en recreatie), VWS-begroting 2002

In totaal bedragen de consumptieve bestedingen aan sport 2,6 miljard ( 1,7 miljard in 1992). De sportbeoefenaar zelf besteedde in 2000 circa 165 ( 114 in 1992) aan sport.

Uitgaven sportbeoefenaar (totaal 165)

20

Sport- en kampeerkleding

Sportschoeisel

Huur sportaccommodatie

Sportartikelen en -spellen

Contributies en lesgelden

Overige Sport

73

24

Bron: CBS (BO Budgetonderzoek)

26

Met kansspelen draagt de consument eveneens bij aan sport. De Stichting Nationale Sporttotalisator (SNS) heeft een vergunning om kansspelen te organiseren. De opbrengsten hiervan worden aangeduid als «Lotto-gelden». Zeventig procent van de opbrengsten van de door «de Lotto» georganiseerde kansspelen gaat naar de sport. In 2002 was dit 40,7 miljoen. Dit bedrag wordt voornamelijk verdeeld onder NOC*NSF en haar leden (sportbonden) op basis van richtlijnen die de sport zelf vaststelt.

index (1992 = 100)

1992 1999 2000 2001 2002

100 258 230 259         278

100 238 215 247         264

100 329 283 306         329

Bronnen: De Lotto (jaarverslag SNS 2001), College van toezicht op de kansspelen (jaarverslag 2002, 2003)

 

(mln euro)

1992

1999

2000

2001

2002

totaal netto-

20,3

52,4

46,7

52,7

56,5

opbrengst SNS

         

wo.

         

besteed aan

15,4

36,6

33,1

38

40,7

sport

         

besteed aan

4,8

15,8

13,6

14,7

15,8

charitas

         

De totale inkomsten van sportorganisaties zijn gestegen van 561 miljoen in 1987 naar 1 501 miljoen in 2000, de lasten van 533 miljoen. naar 1 425 miljoen. De samenstelling van de baten van sportorganisaties is eveneens gewijzigd. Het aandeel van kantineverkopen is gedaald van 24 procent naar 17 procent, terwijl het aandeel van de sponsoring juist is gestegen van 6,5 procent naar 12 procent De helft van de totale inkomsten komt uit contributies, het relatieve aandeel van subsidies/bijdragen blijft ongeveer 10 procent.

7

Totaal baten/lasten sportorganisaties

Samenstelling baten

1600

1400

1200

1000

800

600

400

200

0

1600

1400

1200

1000

mln. euro 800

600

400

200

0

1987 1990 1993 1996 2000

Jaar

totaal baten          totaal lasten

 

/

 

n

     
 

f\ n

   

/ /

             

:i

Hi

                 

3

                 

\

                 

V

             

'V

1987 1990 1993 1996 2000

Jaar

overige bat en

kantineverkopen

sponsor- en reclamegelden

subsidies en bijdragen

contributies, les- en ent reegelden

Bron: CBS (statistiek Sportclubs en sportscholen)

2. Sportbeleid Rijksoverheid

In het regeerakkoord is het belang van sport nog eens benadrukt. «Om het beroep op de zorg terug te dringen, zal ook meer aandacht worden geschonken aan de bevordering van de volksgezondheid door preventief beleid en sport»en «Sport is van grote maatschappelijke betekenis. Van sportbeoefening gaat een positieve impuls uit voor jongeren en sport heeft door het fijnvertakte netwerk van sportverenigingen en vrijwilligerswerk een sterke samenbindende functie. Het overheidsbeleid is erop gericht dat waar nodig te ondersteunen. Dat geldt in het bijzonder ook voor gehandicaptensport».

Deze passages uit het regeerakkoord geven de kansen aan die er zijn op het gebied van sport.

Sport heeft een (ver-)bindende kracht die op het lokale niveau de sociale cohesie kan bevorderen. Met vrijwilligersactiviteiten, in het verenigingsleven, op school en in de buurt. In de sport staat de burger centraal. Sport is van belang voor de overdracht van waarden en normen. Ook de inzet van de Nederlandse topsporter levert hieraan een belangrijke bijdrage. Sport vervult een preventieve rol als het gaat om de gezondheid van de burger. De verbindende kracht van de sport komt ook tot uitdrukking in de samenwerking op rijksniveau zowel binnen het eigen departement met andere beleidsterreinen (jeugdbeleid, preventie, sociaal en ouderenbeleid) als met andere ministeries (BZK, OCW, BUZA, Justitie).

De algemene doelstelling van het sportbeleid van de Rijksoverheid staat in de kabinetsnota «Wat sport beweegt» (TK 1996–1997, 25 125, nr. 2). Deze doelstelling luidt als volgt:

Het – met inachtneming van de intrinsieke waarde – optimaal benutten van de positieve maatschappelijke waarde van sport door:

  • • 
    de kwaliteit van de sportbeoefening veilig te stellen en (waar nodig) te verbeteren;
  • • 
    de kwaliteit van de sportinfrastructuur te versterken;
  • • 
    de samenhang van het, mede, op sport betrekking hebbende beleid te verbeteren.

Het beleidsterrein beslaat top- en breedtesport(beoefening); beide hebben hun eigen specifieke kenmerken en knelpunten en vragen om een verschillende aanpak.

Het breedtesportbeleid beoogt een verantwoorde sportbeoefening door een breed publiek, in een kwalitatief hoogwaardige sportinfrastructuur, om sociale cohesie, educatie, integratie, tolerantie en volksgezondheid te stimuleren. Zowel de nota «Wat sport beweegt» als de beleidsbrief «Breedtesportimpuls» (TK 1998–1999, 26 632, nummer 1) zetten uiteen welke waarden (breedte)sportbeoefening voor het individu en de maatschappij heeft. De centrale boodschap in beide nota’s is dat sport een belangrijk onderdeel is van de sociale infrastructuur. Sport biedt plezier en ontspanning, sport draagt bij aan het algemeen lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van mensen en biedt, zeker in georganiseerd verband, een ontmoetingsplaats in wijken en buurten. Op basis van het regeerakkoord wordt meer nadrukkelijk aandacht gegeven aan sportgezondheid, inzet van de breedtesportimpuls en het kaderbeleid.

Voor sportgezondheid is als speerpunt geformuleerd de stimulering van gezonde lichaamsbeweging en het tegengaan van inactiviteit via alle relevante «beweegbronnen» (sport, recreatie, werk, transport en thuis). Daarbij gaat speciale aandacht uit naar mensen met een chronische ziekte. Door de voornemens uit de nota Sport, bewegen en gezondheid verder uit te voeren en invulling te geven is het uiteindelijke streven om het percentage Nederlanders dat aan de Norm Gezond Bewegen1 voldoet te verhogen tot minstens 48% (50%) in 2007 (2010) en het percentage inac-tieven terug te brengen tot 10% of minder. Ten aanzien van de blessurepreventie is de doelstelling om het jaarlijks het blessurerisico te verlagen naar 10% in 2010.

De bestaande breedtesportimpuls wordt omgevormd naar een breedtesportbeleid dat zich vooral richt op de grote steden (voorstellen van de 4 betrokken sportwethouders) en 50 geselecteerde wijken. Hierbij zal de kern van het beleid gericht zijn op de versterking op lokaal niveau van de relatie buurt – sport – onderwijs. Aangezien de sportvereniging daarin een cruciale rol vervult, zal de versterking van de sportvereniging een belangrijke voorwaarde zijn. Verder zal deelname van mensen met een handicap in alle takken van sport door middel van organisatorische integratie bij reguliere sportbonden worden bevorderd. Daarnaast wordt ingezet op het bevorderen van de kwaliteit van het beschikbare kader. Begeleiding, deskundigheidsbevordering en professionele ondersteuning zijn daarin belangrijke ingrediënten, maar ook de ontwikkeling van nieuwe instrumenten om de effectiviteit en efficiency van de inzet van het (nieuwe) kader te verbeteren.

1 Deze norm houdt in dat kinderen minimaal een uur en volwassenen minimaal een half uur per dag matig intensief bewegen op minimaal 5 dagen van de week.

Het topsportbeleid richt zich op het bevorderen van topsportbeoefening in Nederland onder professionele en maatschappelijk verantwoorde omstandigheden. De nota «Kansen voor Topsport» (TK 1998–1999, 26 429, nummer 2) zet het topsportbeleid van de rijksoverheid uiteen. De beoefening van topsport kent verschillende «waarden» (intrinsiek, vormend en socialiserend), voor de sporter en ook de toeschouwer. Het leveren van topprestaties geeft enorme voldoening voor de sporter zelf, versterkt het Oranjegevoel van de toeschouwer en draagt bij aan Holland-promotie. Op basis van het regeerakkoord wordt nadrukkelijker aandacht gegeven aan het topsportklimaat waarbij voorzieningen als het stipendium, de hoogwaardige begeleiding van topsporters, topsportaccommodaties, evenementen, talentherkenning- en ontwikkelingsprogramma’s, het doping-beleid en het tegengaan van voetbalvandalisme centraal staan.

Voor het verwezenlijken van de doelstellingen is, naast (bestuurlijk) overleg, informatie- en kennisoverdracht ook een financieel instrumenta-

rium beschikbaar. De basis hiervoor biedt de Welzijnswet 1994 en de begroting van het ministerie van VWS. Het financieel instrument van de rijksoverheid werd in het verleden met name ingezet voor de georganiseerde sport: (bijzondere) landelijke sportorganisaties1 (bijlage 1) en koepelorganisaties. Met de verdrievoudiging van het sportbudget in de periode 1998–2002 zijn ook gemeenten en provincies nadrukkelijker in beeld gekomen.

2.1 Overzicht subsidies VWS

Het onderstaande overzicht laat zien hoe het beschikbare budget verdeeld wordt naar de verschillende soorten, thema’s en aanvragers van subsidie.

 
     

Bijdrage

   

Bijdrage hieruit

     

hieruit

     
 

realisatie 2002

(in % totaal)

aan NOC*NSF:

raming 2003

(in % totaal)

aan NOC*NSF:

Totaal budget:

€ 67 344 974

   

€ 73 802 256

   

Breedtesportbeleid

30 544 128

 

6 366 216

32 623 428

 

2 855 253

breedtesport bonden en

           

– gemeenten

€ 15 715 017

23,34%

€ 621 979

€ 15 372 000

20,83%

€ 762 500

– infrastructuur

€ 3 960 234

5,88%

€ 2 920 464

€ 3 062 256

4,15%

€ 488 397

– kader

€ 1 929 767

2,87%

€ 1 335 211

€ 1 786 273

2,42%

€ 700 604

– school en sport

€ 900 741

1,34%

€ 368 526

€ 1 422 000

1,93%

 

– opleidingen

€ 1 487 257

2,21%

 

€ 1 555 474

2,11%

 

sportmedisch

€ 636 099

0,94%

 

€ 694 418

0,94%

 

– sport, bewegen en gezondheid

€ 3 363 075

4,99%

€ 732 518

€ 5 433 138

7,36%

€ 582 545

– milieu, innovaties

€ 948 951

1,41%

€ 350 790

€ 1 160 000

1,57%

€ 298 518

– sport en handicap

€ 636 452

0,95%

 

€ 914 869

1,24%

€ 22 689

– ontwikkelingssamenwerking

€ 966 535

1,44%

€ 36 728

€ 1 223 000

1,66%

 

Topsportbeleid

12 578 199

 

2 731 482

€18 998 866

 

2 620 432

talentherkenning- en

           

– ontwikkeling

€ 2 957 706

4,39%

€ 160 000

€ 2 700 000

3,66%

 

– projecten topsport

€ 1 300 000

1,93%

€ 1 130 454

€ 1 757 000

2,38%

€ 1 493 978

– hoogwaardige begeleiding

€ 4 356 492

6,47%

 

€ 4 042 711

5,48%

 

topsportevenementen en

           

– -accommodaties

€ 2 294 877

3,41%

€ 114 240

€ 9 016 000

12,22%

 

– Performance/stipendium

€ 1 242 755

1,85%

€ 1 242 755

€ 1 126 454

1,53%

€ 1 126 454

Dopingbeleid (WADA,

           

– projecten)

€ 426 369

0,63%

€ 84 033

€ 356 701

0,48%

 

Sportinfrastructuurbeleid

€11 355 027

 

29 684

10 854 511

   

– onderzoek

€ 520 000

0,77%

€ 29 684

€ 520 000

0,70%

 

– algemeen

€ 636 755

0,95%

 

€ 443 072

0,60%

 

– algemeen functioneren

€ 10 198 272

15,14%

 

€ 9 891 439

13,40%

 

Algemeen

€ 12 867 620

   

€ 11 325 451

   

– compensatieregeling ecotax

€ 6 832 999

10,15%

 

€ 5 613 000

7,61%

 

NEBAS/NSG

€ 1 042 131

1,55%

 

€ 1 042 131

1,41%

 

NCSU

€ 21 328

0,03%

 

€ 5 230

0,01%

 

NCS

€ 37 664

0,06%

 

€ 69 833

0,09%

 

NKS

€ 77 143

0,11%

 

€ 61 174

0,08%

 

NIOS

€ 179 589

0,27%

 

€ 175 200

0,24%

 

Doconed/Necedo

€ 1 171 473

1,74%

 

€ 1 171 627

1,59%

 

NISB

€ 3 505 293

5,20%

 

€ 3 187 256

4,32%

 
     

€ 9 127 382

   

€ 5 475 685

In bijlage 21 is een nadere toelichting te vinden van de activiteiten welke gesubsidieerd worden vanuit VWS.

2.2 Verantwoordelijkheden en rollen Rijksoverheid

1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

De Welzijnswet beschrijft welke verantwoordelijkheden de provincies en gemeenten hebben in het kader van het welzijnsbeleid. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het «uitvoerende werk» (rechtstreeks gericht op personen/groepen in de samenleving) en provincies voor de «steun-

functie» (ter ondersteuning van het uitvoerende werk). De «landelijke» functie wordt vervuld door de overheid. Hieronder wordt verstaan het:

  • volgen signaleren en analyseren van ontwikkelingen in de samenleving,
  • stimuleren van nieuw beleid, nieuwe voorzieningen en activiteiten
  • zorgdragen voor innovatieve projecten met een landelijke betekenis
  • zorgdragen voor internationale uitwisselingen van informatie
  • zorgdragen voor een landelijke infrastructuur waaronder landelijke organisaties.

Het sportbeleid van VWS kenmerkt zich door een breed werkterrein en de verschillende «fasen» van ontwikkeling waarin het verkeert. Het sportbeleid richt zich op aangrenzende gebieden van de sport als ontwikkelingssamenwerking, milieu, onderwijs, maar ook breedtesport, topsport-beoefening, talentenherkenning- en ontwikkeling, evenementen en accommodaties.

Al naar gelang de fase van ontwikkeling van het beleid is er ook meer of minder duidelijkheid over de rol en verantwoordelijkheid die de verschillende spelers in de sport hebben. Vaak is die lijn niet scherp te stellen en is er sprake van gedeelde verantwoordelijkheden. De rol die VWS speelt is die van aanjager en stimulator, er is geen «sportwet» die taken en verantwoordelijkheden opdraagt aan overheden en sportorganisaties.

In een aparte notitie is aan u het nieuwe subsidiebeleid van VWS toegezonden, hierin staan de meest actuele ontwikkelingen op dit onderwerp.

2.3 Proces van beoordeling aanvragen

Jaarlijks worden sportorganisaties door middel van een circulaire op de hoogte gesteld van de inhoudelijke en formele voorwaarden waaraan een aanvraag voor het daaropvolgende jaar moet voldoen. Een aanvraag moet in beginsel voor 1 oktober voorafgaand aan het jaar van uitvoering van de activiteiten worden ingediend. Door het Ministerie wordt de inhoud van de aanvragen beoordeeld met als toetsingskader de beleidsnota’s en de circulaire. Indien een aanvraag voldoet wordt het voor het betreffende onderdeel beschikbare budget verdeelt over de aanvragers waarbij rekening wordt gehouden met de (relatieve) kwaliteit en het innovatieve karakter van de aanvraag en het beschikbare budget. Voor wat betreft de structurele subsidies speelt daarbij ook een historische component een rol.

  • 3. 
    De «Lotto gelden»

De Stichting Nationale Sporttotalisator (SNS) heeft een vergunning om kansspelen te organiseren. De laatste jaren komt er tussen de 30 en 40 miljoen beschikbaar om te verdelen in de sportsector (raming 2003; 37,5 miljoen). De verdeling van deze middelen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van NOC*NSF en haar leden.

3.1 Overzicht bijdragen vanuit de Lotto

 
     

Bijdrage

   

Bijdrage hieruit

     

hieruit

     
 

realisatie 2002

(in % totaal)

aan NOC*NSF:

(excl.

doorsluis)

raming 2003

(in % totaal)

aan NOC*NSF: (excl. doorsluis)

Totaal budget:

35 978 554

 

13 638 062

37 500 000

 

16 180 650

Breedtesportbeleid

8 554 211

24%

2 310 375

8 890 000

24%

4 690 000

– dienstverlening aan verenigin-

€ 3 740 057

10%

-

€ 3 800 000

10%

fe –

gen

           

– beleid en organisatie

€ 272 268

1%

-

€ 400 000

1%

fe –

breedtesport bonden

           

– dienstverlening breedtesport

€ 3 163 302

9%

€ 1 455 000

€ 3 220 000

9%

€ 3 220 000

aan leden

           

– regievoering breedtesport-

€ 1 378 584

4%

€ 855 375

€ 1 470 000

4%

€ 1 470 000

beleid

           

Topsportbeleid

17 339 169

48%

5 543 832

17 555 000

47%

5 690 000

– toptrainings- en wedstrijd-

€ 10 433 995

29%

-

€ 10 500 000

28%

fe –

programma

           

– internationale topsport-

€ 453 780

1%

-

€ 455 000

1%

fe –

evenementen in NL

           

– topsportaccommodaties

€ 907 560

3%

-

€ 910 000

2%

fe –

– dienstverlening topsport aan

€ 887 140

2%

€ 887 140

€ 920 000

2%

€ 920 000

leden (inclusief bijdrage aan

           

DoCoNeD voor dopingcontro-

           

les).

           

– regievoering topsportbeleid

€ 720 149

2%

€ 720 149

€ 770 000

2%

€ 770 000

– Multidisciplinaire topsport-

€ 1 883 188

5%

€ 1 883 188

€ 1 900 000

5%

€ 1 900 000

evenementen

           

– ondersteuning aan top-

€ 2 053 355

6%

€ 2 053 355

€ 2 100 000

6%

€ 2 100 000

sporters

           

– netwerk toptrainings-

-

0%

-

-

0%

-

accommodaties

           

Sportinfrastructuurbeleid

4 143 467

12%

3 907 501

4 655 000

12%

4 400 650

– de federatie

€ 2 746 278

8%

€ 2 746 278

€ 3 135 000

8%

€ 3 135 000

– dienstverlening (sport-

€ 24 958

0%

€ 24 958

€ 30 000

0%

€ 30 000

)infrastructuur aan leden

           

– regievoering (sport-

€ 1 099 963

3%

€ 1 099 963

€ 1 190 000

3%

€ 1 190 000

)infrastructuurbeleid

           

– internationale zaken

€ 272 268

1%

€ 36 302

€ 300 000

1%

€ 45 650

Algemeen

5 941 707

16%

1 552 016

6 400 000

17%

1 400 000

meerjarenvoorziening

-

1%

-

€ 460 000

1%

fe –

– Onvoorzien

€ 226 890

1%

€ 152 016

€ 250 000

1%

fe –

– levensbeschouwelijke koepels

€ 3 496 830

10%

-

€ 3 990 000

11%

fe –

– overgangsregeling

€ 299 495

1%

-

€ 300 000

1%

fe –

– Papendal en Zeist

€ 1 396 645

4%

€ 1 400 000

€ 1 400 000

4%

€ 1 400 000

     

€ 13 313 724

   

€ 16 180 650

Omdat bovenstaande rubrieksindeling in 2002 nog niet bestond, is de realisatie 2002 herberekend op basis van de oude rubrieksindeling. De realisatie 2002 zou er op basis van de nieuwe rubrieksindeling uitgezien hebben, zoals hierboven weergegeven. Het verschil tussen de toekenning 2002 en de raming 2003 van NOC*NSF in het kader van rubriek 1 Breedtesportbeleid wordt verklaard door de met de levensbeschouwelijke koepels en IOS gemaakte afspraken.

3.2 Verantwoordelijkheden en rollen

Voor de verantwoordelijkheden en rollen in de sport is in 2001 het traject sportinfrastructuur in Nederland(SPIN) afgerond. Dit maakt in grote lijnen onderscheid in een eerste, tweede en derde «lijn» van sportaanbod. De eerste is de lokale sportaanbieder, de tweede lijn is de lokale en regionale ondersteuning en de derde lijn betreft de landelijke ondersteuning. Elke

lijn heeft zowel banden met de andere sportaanbieders, als met de sportbeoefenaren. Het verschil zit vooral in het soort kennis en de doelgroep die de sportaanbieders hebben. Het bestaansrecht van vooral de tweede en derde lijn hangt af van de toegevoegde waarde die zij hebben voor de eerste lijn en de sportbeoefenaren.

NOC*NSF is, gelet op SPIN op het terrein van de breedtesport een ondersteuningsorganisatie in de derde lijn. Dat wil zeggen een organisatie die vooral op het gebied van product en methodiekontwikkeling zijn achterban ondersteunt (sportbonden en verenigingen). Het gaat hierbij om infrastructurele zaken (verenigingsondersteuning en ledenservices en dergelijke.) als om zaken die het sportkader aangaan. NOC*NSF kan hiervoor gebruik maken van de diensten van koepelorganisaties, NISB, NeCeDo en DoCoNed.

Met de landelijke, identiteitsgebonden, organisaties voor breedtesport NKS, NCS en NCSU heeft NOC*NSF afspraken gemaakt over hun inzet bij genoemde taken, waarbij; – de NKS voert in opdracht van NOC*NSF taken uit op het gebied van

verenigingsondersteuning (en jeugdbeleid) – de NCS voert in opdracht taken uitvoor thema’s; ondersteuning van

kleine bonden, participatie (met name Nederland in beweging) en het

loket voeren voor recreatieopleidingen – de NCSU wordt ingezet op het vrijwilligersbeleid en het thema

waarden en normen/fair play

Bijlage 3 is een nadere toelichting te vinden op de activiteiten die gesubsidieerd worden met de Lotto-gelden.

3.3 Proces van beoordeling aanvragen

Alleen de gewone leden van NOC*NSF, zijnde de sportbonden, en NOC*NSF zelf hebben aanvraagrechten binnen de NOC*NSF richtlijnen. Op basis van het gestelde in de richtlijnen dienen de gewone leden van NOC*NSF en NOC*NSF zelf hun aanvraag in bij de Toekennings- en Afrekencommissie Lotto-gelden (TAC). De TAC is een door het bestuur van NOC*NSF (op voordracht van de leden) gekozen commissie, bestaande uit vertegenwoordigers van gewone leden van NOC*NSF. Een bestuurslid van NOC*NSF is voorzitter van deze commissie. De algemeen directeur van NOC*NSF vervult zijn functie in de commissie qualitate qua.

NOC*NSF beoordeelt de aanvragen van de leden en adviseert de TAC over het al dan niet toekennen van Lotto-gelden aan de leden. De aanvraag van NOC*NSF wordt door de TAC zelf beoordeeld. Besluitvorming over de toekenning van Lotto-gelden vindt plaats door de TAC. Voorheen had VWS een vaststellingsrecht voor de verdeling van de Lotto-gelden momenteel is er geen formele basis om de bestemming van de Lotto gelden te wijzigen of te amenderen.

In het jaar volgend op het jaar van toekenning dient door zowel de leden van NOC*NSF als NOC*NSF zelf een afrekening ingediend te worden bij de TAC. De afrekening van de leden wordt beoordeeld door NOC*NSF. NOC*NSF geeft een advies aan de TAC, alwaar besluitvorming over de afrekening plaatsvindt. De afrekening van NOC*NSF wordt door de TAC zelf beoordeeld.

Het besluit over toekenning dan wel afrekening wordt door de TAC kenbaar gemaakt aan de leden, middels een door de voorzitter van de TAC ondertekende brief.

Tegen een besluit van de TAC over toekenning dan wel afrekening kan een beroepschrift worden ingediend bij de Beroepscommissie Bestedingsplan (BCB). De BCB is een door het bestuur van NOC*NSF gekozen commissie bestaande uit externen die bij voorkeur de hoedanigheid bezitten van meester in de rechten.

  • 4. 
    Afstemming

In de vorige paragrafen is inzicht geboden in de landelijke geldstromen. Een groot deel van de subsidiegelden van de Rijksoverheid en de Lotto-gelden gaan naar landelijke (tak-van) sportorganisaties. Kijkend naar de begrotingen 2003, beslaan de subsidiegelden en de Lottogelden tussen de 15 en 20 procent van de totale inkomsten van landelijke sportorganisaties. Hierdoor is het noodzakelijk om deze geldstromen op elkaar af te stemmen.

Bijlage 2 en 31 laten zien voor welke thema’s en voor welke activiteiten het geld wordt ingezet. De randvoorwaarden voor het doen van een aanvraag hierop zijn de afgelopen jaren verder op elkaar afgestemd. Beleidsplannen die aan de aanvragen ten grondslag liggen moesten al aan dezelfde criteria voldoen.

Inmiddels is een standaardbegroting afgesproken die het mogelijk maakt via een internetsite een aanvraag in te dienen voor zowel Lotto-gelden als VWS-subsidies. Verder is er regulier overleg op verschillende niveaus tussen NOC*NSF en VWS over de kwaliteit van de ingediende plannen en afstemming over de toe te kennen bedragen. NOC*NSF brengt haar beoordeling van de plannen van de bonden uit in de vorm van een advies aan VWS.

De benaming van de subsidietitels (topsport, breedtesport) is voor de landelijke geldstromen gelijk, maar de invulling is verschillend. Dit betreft zowel de te subsidiëren activiteiten als de basis voor de subsidieverlening. De rijksoverheid subsidieert in de topsport hoogwaardige begeleiding van topsporters en talenten; deze activiteiten hebben een «structureel» karakter en betreffen de kosten van begeleiding. De Lotto-gelden voor topsport zijn in het bijzonder voor trainingen en wedstrijden en houden verband met het jaarprogramma van de topsportselectie.

De rijksoverheid subsidieert in de breedtesport landelijke sportorganisaties met activiteiten op het sportmedische vlak, het algemeen functioneren van een bondsorganisatie en deskundigheidsbevordering. De Lotto-gelden voor breedtesport worden hoofdzakelijk gebruikt voor het ondersteunen van verenigingen door een landelijke sportorganisatie.

De hoogte van de subsidies van de rijksoverheid wordt vastgesteld aan de hand van de activiteiten in een (project/jaar-)plan; ze bedraagt nooit meer dan het (voorziene) exploitatietekort voor de betreffende activiteit. De bijdragen van de Lotto gelden ook voor activiteiten maar houden vooral verband met een aantal genormeerde kostensoorten (accommodatie-, reis-, personele kosten). De (gezamenlijke) bijdragen zijn nooit hoger dan de totale kosten van de activiteit, maar een activiteit kan uiteindelijk wel vanuit verschillende invalshoeken bijdragen krijgen van zowel de rijksoverheid als de Lotto.

  • 5. 
    Uitleiding

In het voorgaande is zicht geboden op de wijze waarop tot nu toe invulling is gegeven aan de verdeling van de geldstromen vanuit het ministerie van VWS en de Lotto.

1 Ter inzage gelegd bij het Centraal

Informatiepunt Tweede Kamer.                          Er is evenwel sprake van de nodige ontwikkelingen, die van invloed

kunnen zijn op deze verdeling van geldstromen. Het subsidiebeleid van de rijksoverheid wordt herzien, hetgeen ook voor de sport gevolgen heeft. Vanwege de taakstelling die de sport opgelegd heeft gekregen, lijkt het dan in het licht van de afspraken over afstemming van geldstromen logisch de verschillende beleidsprogramma’s opnieuw op elkaar af te stemmen.

Dat betekent dat ook de vraag naar actualisering van de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de rijksoverheid en maatschappelijke organisaties aan de orde komt, met inachtneming van de Kabinetsvisie de verantwoordelijkheid van burgers en instellingen te vergroten en in lijn met de uitgangspunten die voor het nieuwe subsidiebeleid zijn geformuleerd in de separaat aan uw Kamer aangeboden nota. Het onderscheiden van de diverse rollen en belangen van de beleidspartners en andere organisaties is daarbij een bijzonder punt van aandacht.

Bij de gedachtevorming over de vraag op welke wijze het subsidiebeleid van de rijksoverheid in de toekomst gestalte kan krijgen, zullen in elk geval de volgende aandachtspunten aan de orde komen. – Ten behoeve van een efficiënte inzet van middelen en om onnodige versnippering tegen te gaan, is een versterking van de samenhang in geldstromen tussen rijksoverheid en Lotto gewenst; dat vergt goede afspraken met een duidelijke taakverdeling als uitkomst. – Daarbij wordt in eerste instantie gestreefd naar meer en ook heldere

bestuurlijke afstemming «aan de voorkant». – Er dient daarbij sprake te zijn van goede afstemming van beleidsprogramma’s en een transparante en objectiveerbare besluitvorming. – De rijksoverheid zal, meer dan tot op heden, meetbare doelen en prestaties verlangen – De projectsubsidies worden alleen verstrekt voor projecten/activiteiten die passen binnen de beleidsprioriteiten van het rijksoverheidsbeleid, wanneer andere instrumenten tekort schieten en tijdelijk extra geld nodig is. – De rijksoverheid streeft ernaar uitvoerende taken op afstand te

plaatsen en zal bezien welke vorm daarvoor het meest is geschikt. Het voorgaande leidt ertoe, dat in de komende periode verder nagedacht en met belanghebbenden overlegd zal worden over de mogelijke wijze waarop het subsidiebeleid vorm kan krijgen, waarbij een nadere afstemming van geldstromen nadrukkelijk zal worden betrokken. Het streven is erop gericht in het voorjaar van 2004 met voorstellen voor een nadere invulling te komen.

Tenslotte zal op korte termijn overleg gevoerd worden met de betrokken departementen en andere belanghebbenden om de mogelijkheden te onderzoeken of de opbrengsten van de Lotto geheel ten goede kunnen komen aan de sport en zo ja, onder welke voorwaarden.

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.