Verslag algemeen overleg van 3 september 2003 over de beleidsnota (kamerstuk 28844, nrs. 1 en 2) en de brief van minister Remkes (BZK) naar aanleiding van uitspraak Raad van State (AB 2003, 3 "Winsum") - Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 3 toegevoegd aan dossier 28844 - Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie; Verslag algemeen overleg van 3 september 2003 over de beleidsnota (kamerstuk 28844, nrs. 1 en 2) en de brief van minister Remkes (BZK) naar aanleiding van uitspraak Raad van State (AB 2003, 3 "Winsum") 
Document­datum 18-09-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST70235
Kenmerk 28844, nr. 3
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Koninkrijksrelaties (KR), Justitie (JUST) en Binnenlandse Zaken (BIZA)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

28 844

Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie

Nr. 3

1  Samenstelling:

Leden: Kalsbeek (PvdA), Van Heemst (PvdA), Noorman-den Uyl (PvdA), voorzitter, Vos (GroenLinks), Cornielje (VVD), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Van Beek (VVD), ondervoorzitter, Van der Staaij (SGP), Luchtenveld (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Van As (LPF), Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Spies (CDA), Eerdmans (LPF), Sterk (CDA), Van der Ham (D66), Haverkamp (CDA), Van Fessem (CDA), Smilde (CDA), Straub (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Hirsi Ali (VVD), Szabó (VVD) en Van Hijum (CDA). Plv. leden: De Vries (PvdA), Dijsselbloem (PvdA), Fierens (PvdA), Halsema (GroenLinks), Schippers (VVD), Dubbelboer (PvdA), Kant (SP), Rijpstra (VVD), Slob (ChristenUnie), Wilders (VVD), Rambocus (CDA), Varela (LPF), Vergeer (SP), Van Nieuwenhoven (PvdA), Van Gent (GroenLinks), Cqörüz (CDA), Nawijn (LPF), Atsma (CDA), Giskes (D66), Bruls (CDA), Van Bochove (CDA), Algra (CDA), Hamer (PvdA), Leerdam (PvdA), Griffith (VVD), Balemans (VVD) en Eski (CDA).

2  Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), voorzitter, De Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchten-veld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA), Cqörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Jan de

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 18 september 2003

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties1 en de vaste commissie voor Justitie2 hebben op 3 september 2003 overleg gevoerd met minister Remkes van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over:

– de nota Integriteitsbeleid openbaar bestuur en politie (28 844, nrs. 1 en 2);

– de brief van de minister van 19 mei 2003 met een beschouwing naar aanleiding van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AB 2003, 3 «Winsum») (BZK 03-229).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

Mevrouw De Pater-van der Meer (CDA) vindt het interessant dat in de nota een aantal malen wordt opgemerkt dat het onderwerp ervan moet worden gezien in relatie tot de brede maatschappelijke oproep tot herstel en versterking van de aandacht voor de gemeenschappelijke normen en waarden in de Nederlandse samenleving. Zij haalt deze woorden aan, omdat zij een kader bieden voor dit algemeen overleg. Vijf van de zes doelstellingen van het integriteitsbeleid hebben betrekking op attitude. Verder valt op dat er maar een maatregel wordt genoemd, namelijk de verkleining van integriteitsrisico’s. Mag hieruit worden afgeleid dat de minister vindt dat het beleid er op papier wel aardig uitziet, maar dat er grotere alertheid nodig is om het beleid in het verkeer tussen overheid en burgers gestalte te geven?

Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerd-mans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Varela (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD).

Plv. leden: Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-

A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Nawijn (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Het beleid is gericht op het voorkomen van oneigenlijk en frauduleus handelen door overheidsfunctionarissen. Frauduleus handelen van een overheidsorganisatie om de eigen organisatie te bevoordelen, wordt ook als schending van de integriteit aangemerkt. Ook hier is er een relatie met het waarden- en normendebat. In de aangekondigde wijziging van de Ambtenarenwet en enkele andere wetten in verband met normen en waarden en algemene regels over integriteit krijgt het bevoegd gezag de opdracht om een integriteitsbeleid te voeren, een gedragscode vast te stellen en eenmaal per jaar de ondernemingsraad en de democratische bestuurlijke organen te informeren. Daarnaast zal een verplichte aflegging van de eed of de belofte worden geregeld. Mevrouw De Pater herinnert eraan dat zij dit laatste al heeft voorgesteld tijdens de behandeling van de wijziging van de Ambtenarenwet vorig jaar, omdat dit betrokkene en zijn of haar omgeving doordringt van de verantwoordelijkheid die een functie in de publieke sector met zich meebrengt. Bij het publieke ambt is het overigens gebruik dat bij iedere herbenoeming de eed of belofte opnieuw wordt afgelegd. Dit is niet alleen een symbolische markering van de aanvang van de nieuwe functie, maar ook een moment om stil te staan bij het ambt en wat dat met zich meebrengt.

De termijn die was genoemd voor de beoogde wijzigingen is inmiddels verstreken. Kan de minister aangeven wat er nog moet gebeuren voordat de voorstellen aan de Kamer worden gezonden? Is de minister bereid in het wetsvoorstel rekening te houden met de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer? Wat wil hij bereiken, welke stappen zijn nodig om die doelstellingen te behalen en welke instrumenten zijn nodig om het effect te meten?

De vakministers zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en naleving van het integriteitsbeleid op hun ministerie. De gegevens van de verschillende ministeries en overige diensten worden vermeld in het Sociaal jaarverslag van het Rijk. Mevrouw De Pater dringt erop aan dat hierbij ook wordt gelet op de rechtsbeschermingbepalingen voor klokkenluiders die vermoedens van misstanden aangeven. Stel dat na een onderzoek blijkt dat de vermoedens niet op feiten berusten, hoe zullen de ministeries daarmee dan omgaan? Hoe is de cultuur binnen de organisatie? Voor zover zij kan beoordelen, is er niet in alle gevallen sprake van de verlangde rechtsbescherming. Na verloop van tijd ontstaat er kennelijk toch een onwerkbare houding, dit kan althans worden opgemerkt uit de gevallen die in de publiciteit komen. Komen deze situaties ook in het Sociaal jaarverslag als zij niet elders worden gepubliceerd? Hoe kan dit worden gecontroleerd? Overigens worden er ook onduidelijke signalen afgegeven. Recent werd in de pers verslag gedaan van een situatie waarin een klokkenluider niet ontvankelijk werd verklaard, maar tegelijkertijd de gemeente op de vingers werd getikt omdat het interne onderzoek niet door de juiste persoon zou zijn verricht. Het resultaat is ongetwijfeld dat er twee gefrustreerde partijen zijn. Kan de minister in zijn voorstel een indicatie geven van de instrumenten die wellicht mogelijk en nodig zijn? In de nota wordt verwezen naar de Handleiding integriteitsonderzoek van de AIVD. Verder wordt verwezen naar het meldpunt integriteitsaantas-tingen van de AIVD. De AIVD onderzoekt echter uitsluitend meldingen die passen binnen het wettelijk AIVD-kader waarbij de democratische rechtsorde, de veiligheid van de Staat en andere gewichtige belangen in het geding zijn. Wat gebeurt er met de meldingen die niet aan die voorwaarden voldoen en wie maakt de selectie?

Bij de politie worden ruim 16 000 functies aangemerkt als vertrouwensfuncties; dit is eenderde van alle politiefuncties. Wanneer kunnen de aangekondigde beleidsvoornemens met betrekking tot de politie tegemoet worden gezien?

In de nota wordt de vraag opgeworpen of er ook moet worden gekeken naar het tijdsbeslag van eventuele nevenfunctie. Mevrouw De Pater vindt het reëel als daarvan een indicatie wordt gegeven, omdat dit duidelijk

maakt wat de nevenfunctie betekent voor zowel het politieke ambt als de organisatie waarvoor de nevenfunctie wordt uitgeoefend. Is de minister bereid om naar analogie van de werkzaamheden van de commissie-Tabaksblat na te gaan wat relevant is voor het openbaar bestuur? Volgens de nota moet het bevoegd gezag altijd optreden bij een integriteitsbreuk. In deze passages wordt alleen gesproken over ambtenaren en niet over politieke bestuurders. In het hoofdstuk over de dualise-ring wordt echter opgemerkt dat de gemeenteraad of provinciale staten een onderzoek kunnen instellen bij vermoedens van schending van integriteit. Politieke ambtsdragers zijn niet onderworpen aan een bevoegd gezag, maar er is wel een sanctie mogelijk: ontslag. Dit ontslag heeft echter geen rechtspositionele gevolgen. Op deze situatie wordt al jaren één uitzondering gemaakt, namelijk in het Rechtspositiebesluit voor burgemeesters. In artikel 44 is bepaald dat bij gebleken onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door haar of hem beklede ambt anders dan uit hoofde van ziekte een ontslag als bedoeld in het eerste lid van het Ambtenarenreglement kan plaatsvinden. Dit is een ontslag met rechtspositionele gevolgen. Deze artikelen zouden wellicht ook voor andere politieke bestuurders kunnen gelden. Wil de minister hierop ingaan?

De heer Luchtenveld (VVD) stelt vast dat een aantal van de voorstellen in de nota inmiddels is uitgevoerd. Daarnaast staat er nog nieuwe centrale wetgeving op stapel. Hij onderschrijft het belang van sturing door centrale regelgeving, omdat hij het belang van een integere overheid onderschrijft, maar voegt hieraan toe dat het onmogelijk is om alles dicht te regelen. De maatregelen moeten vooral betrekking hebben op de beleving van en de houding ten opzichte van integriteit en op de cultuur in de organisatie. Daarom wordt er terecht opgemerkt dat het ambtelijk apparaat en bestuurders bepaalde normen en waarden moeten naleven en elkaar daarop moeten aanspreken. De centrale regelgeving, de handleiding en handboeken bieden daarvoor een houvast.

Het is goed dat er bij eventuele misstanden sancties kunnen worden getroffen, maar er moeten ook preventieve maatregelen worden getroffen. Een goed voorbeeld van dergelijke maatregelen is de roulatie van ambtenaren die bijvoorbeeld zijn belast met aanbesteding. Uit onder meer het onderzoek van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid is duidelijk geworden dat dit gevoelige functies zijn. De heer Luchtenveld merkt in dit verband nog op dat hij voorstander is van openbare aanbesteding. Hij mist in de nota de zogenaamde draaideurconstructies van ambtenaren die de organisatie verlaten en zich vervolgens weer laten inhuren. Is dit inmiddels afdoende geregeld?

Hij onderschrijft de openbaarmaking van nevenfuncties van politieke ambtsdragers en het feit dat daarbij zal worden aangegeven of die bezoldigd zijn of niet. Hij heeft ook geen bezwaar tegen het aangeven van een tijdsindicatie, maar het is de vraag of een eerlijke beoordeling wel mogelijk is. Zeker in de particuliere sector is het niet duidelijk hoeveel uren aan het werk worden besteed en verder speelt ervaring ook een rol. Voor veel politieke ambtsdragers die een bedrijf hebben naast hun politieke functie, is dit bedrijf de hoofdfunctie en de politieke functie de nevenfunctie. Nog een stap verder is dat aan de hand van het aantal uren dat aan de hoofden nevenfunctie wordt besteed, wordt vastgesteld of beide wel te combineren zijn. De regelgeving wordt dan wel erg star.

De heer Luchtenveld vraagt vervolgens aandacht voor de integriteit bij het verwerven van een politiek ambt. Hij verwijst bijvoorbeeld naar de verkiezing van een burgemeester. Bij het voeren van campagnes en vooral bij de financiering van die campagnes speelt integriteit ook een rol. Het is interessant om enig zicht te hebben op de wijze waarop de geldstromen bij de kandidaat terecht zijn gekomen.

Na een strafrechtelijke veroordeling verliest een politieke ambtsdrager zijn wachtgeldaanspraken ingevolge de APPA. Als iemand voor de zuiverheid

van de verhoudingen zijn ambt neerlegt, moet het wachtgeld gewoon worden uitbetaald. Bij verwijtbaar gedrag is het ontslag uit de functie natuurlijk al een behoorlijk zware sanctie. Hij dringt erop aan dat er daarom op dit punt terughoudend wordt opgetreden.

De heer Slob (ChristenUnie) verwijst naar een bericht in de media waarin melding wordt gemaakt van het verdwijnen van beamers, laptops, computeraccessoires, enz. uit het gebouw van het ministerie van Economische Zaken. Zelfs het bestek uit het restaurant wordt meegenomen. In het bericht stond dat niemand is betrapt, maar dat de ambtelijk top vermoedt dat eigen ambtenaren de diefstallen hebben gepleegd. Dit raakt toch aan het onderwerp van deze vergadering: het integriteitsbeleid van het openbaar bestuur en de politie. In de titel worden de politieke ambtsdragers niet genoemd, maar die horen er nadrukkelijk bij. Dit voorbeeld kan met vele andere worden aangevuld, dit bleek onder meer uit de bevindingen van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid en het boek Kreukbaar Nederland. Steeds als de betrouwbaarheid van de overheid ter discussie wordt gesteld, wordt schade toegebracht aan het handelen en aanzien van de overheid, ook als het maar om kleine dingen gaat. Daarom is het goed dat er een integriteitsbeleid wordt gevoerd. Het naleven van bepaalde kernwaarden en normen is niet meer zo vanzelfsprekend als in het verleden. Dit geldt ook voor ambtenaren en politieke ambtsdragers. De nota bevat veel ideeën en initiatieven die kunnen leiden tot een verdere bewustwording van het integriteitsbeleid. De heer Slob onderschrijft de maatregelen die worden aangekondigd, maar hij vraagt of de overheid kan waarmaken wat zij voorstaat. Op de weg naar een verantwoord en voldragen integriteitsmanagement zijn pas een paar voorzichtige stappen gezet. Het uitgebreide onderzoek van het NIVRA Integriteit in het openbaar bestuur leidde tot de conclusie dat de rijksoverheid slechts de fase van bewustwording heeft gepasseerd. Verdere operationalisering van het integriteitsbeleid wordt nodig geacht, evenals normstelling, risicoreductie en gedragsbeïnvloeding en handhaving. Een sluitend integriteits-beleid ontbreekt tot nu toe. Het onderzoek wijst ook uit dat het beeld bij de medeoverheden niet veel beter is.

Vindt de minister dat zijn voorstellen aansluiten bij de conclusies van het NIVRA? Bieden de uitkomsten van dit onderzoek mogelijkheden om nog verdere stappen te zetten op weg naar een sluitend systeem? Kan hij aangeven langs welk tijdpad hij te werk zal gaan? De heer Slob is teleurgesteld over de voortgang van het integriteitsbeleid. Hij heeft de indruk dat iedereen opveert als zich een incident voordoet, maar daarna kabbelt alles weer gewoon verder. Om dit te voorkomen, stelt hij voor om de inventarisatie die in de nota wordt aangekondigd, te gebruiken als een soort nulmeting. Als de gegevens van die inventarisatie worden gebruikt voor een verdere invulling van het beleid, wordt het beleid ook minder vrijblijvend.

Hij waarschuwt voor een gefragmentariseerde top down benadering. Het beleid moet worden geïntegreerd in het primaire proces en worden verankerd in de cultuur en de structuur van de overheidsorganisaties. Daarvoor is meer nodig dan het alleen op papier vastleggen van allerlei afspraken. Een gedragscode is noodzakelijk, maar zal een dode letter zijn als hij niet in de organisatie landt en niet wordt besproken. Hoe kan dit worden voorkomen?

In de nota wordt nauwelijks ingegaan op de handhaving. Hoe zal die worden geregeld? Hoe kan vrijblijvendheid bij de uitvoering worden voorkomen?

In de nota wordt voorgesteld om de departementale accountantsdiensten een belangrijke rol te geven in de controle op de uitvoering. Accountants zijn toch vooral gericht op de harde kant van het beleid, dat wil zeggen de structuur, regels en procedures, en veel minder op de zachte kant, dat wil zeggen de waarden en de normen. De Algemene Rekenkamer concludeert

in haar rechtmatigheidonderzoek 2002 dat in de meeste rapporten van de departementale accountantsdiensten het onderwerp integriteit geen rol van betekenis speelt. Kan de Algemene Rekenkamer een structurele rol krijgen in het toezicht op het integriteitsbeleid bij de rijksoverheid? Bij de behandeling van het rapport van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid is een motie aangenomen van de ChristenUnie waarin de regering wordt opgedragen een eenduidiger omschrijving te geven van voorwaarden waaronder schendingen van de integriteit mogen leiden tot disciplinaire maatregelen. Hoe staat het met de uitvoering van die motie? Hij dringt erop aan dat zij bij dit dossier wordt betrokken. De houding van de politieke ambtsdragers is bepalend voor het welslagen van dit beleid. Integriteit vraagt om een open bestuurscultuur. In dit opzicht is er nog een wereld te winnen. Ook Kamerleden moeten zich daarvan bewust worden. Ambtenaren worden -terecht – aan allerlei registraties en meldingsverplichtingen onderworpen, maar het is dan wel schrijnend dat een initiatief om te komen tot een meldingsplicht voor Kamerleden is gestrand op met name de opstelling van de fracties van het CDA en de VVD. De leden zouden zich bewust moeten zijn van hun voorbeeldfunctie. Als zij weigeren het goede voorbeeld te geven, mogen zij niet verwachten dat ambtenaren alles op alles zullen zetten om de regels na te leven die hen worden opgelegd. Om de doelstellingen van het beleid te kunnen realiseren, is een mentaliteitsverandering onder ambtenaren en politici nodig. Zo lang dit besef onvoldoende doorbreekt, zullen alle goede voornemens stranden.

De heer Boelhouwer (PvdA) stelt vast dat de nota zich vooral richt op het voorkomen van oneigenlijk en frauduleus gedrag. Het is niet eenvoudig om een antwoord te geven op de vraag hoe de misstanden zijn ontstaan die zijn geconstateerd door de Enquêtecommissie Bouwnijverheid. In recente publicaties van het NRC Handelsblad en in het rapport Integriteits-beleid van gemeenten van de VU Amsterdam verschuilen de gemeenten zich achter hun hoge werkdruk. De bevindingen liegen er niet om: slechts de helft van de gemeenten heeft een morele gedragscode opgesteld, geschenkenregelingen hebben de status van een goed bedoeld advies, op het naleven van regels is weinig controle, bij het aannemen van personeel wordt aan integriteit nauwelijks aandacht besteed en het integriteits-management is zwak ontwikkeld. Een aantal van deze aspecten wordt slechts zijdelings aangestipt in de nota, terwijl het integriteitsbeleid alleen kan worden verbeterd als het op alle fronten wordt aangepakt. Hij pleit ervoor dat de bevindingen van dergelijke onderzoeken mede worden betrokken bij de verdere ontwikkeling van het integriteitsbeleid en de uitwerking van de Ambtenarenwet.

Het probleem speelt vaak op de werkvloer, maar de fouten worden boven in de organisatie gemaakt. Als er boven in de organisatie niet duidelijk wordt aangegeven wat wel en wat niet is toegestaan, zal het onder in de organisatie fout gaan. De top van de organisatie is verantwoordelijk en kan dus ook worden afgerekend op de fouten die op de werkvloer worden gemaakt.

In dit verband is het de vraag wat er is gedaan met de bevindingen van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid. Zijn de functiewisselingen bij Rijkswaterstaat al geïmplementeerd? Zijn er al regels ontwikkeld? Het feit dat bijna twee jaar later nog steeds negen strafzaken niet zijn afgewikkeld, is niet bevorderlijk voor het beeld van een integere overheid. De vraag is bovendien of de capaciteit van de Rijksrecherche voor het onderzoek naar financieel-economische integriteitsschendingen wel voldoende is. Als er niet direct klare wijn wordt geschonken en een vervolging wordt ingezet die snel wordt afgerond, zal het proces verzanden. Een positief voorbeeld is het optreden van de politie. In berichtjes in de media wordt gewag gemaakt van het ontslag van politieambtenaren wegens corruptie. Het zou

alle overheidsorganisaties passen om zo naar buiten te komen en het beleid transparant en inzichtelijk te maken.

Ondanks alle goede initiatieven van IPO en VNG is er nog steeds sprake van een schemergebied in het integriteitsbeleid voor politieke ambtsdragers. Zo verdient artikel 15 van de Gemeentewet een nadere uitwerking. Volgens dit artikel moeten werkzaamheden die door gemeenten worden uitgevoerd inzichtelijk zijn en zij mogen alleen na openbare aanbesteding worden gegund. Het voorziet echter niet in een meldplicht voor een raadslid dat aandeelhouder is van een bedrijf dat werkzaamheden uitvoert voor de gemeente. Het is weliswaar verboden dat gemeenteraadsleden optreden als externe adviseur van hun eigen gemeente, maar die regeling is niet altijd duidelijk.

De heer Boelhouwer vindt het merkwaardig dat er geen meerderheid in de Kamer is voor een verplichte melding van de cadeaus die Kamerleden ontvangen. Voor ambtenaren zijn er inmiddels strikte regels opgesteld en ook in de gemeenten en provincies is dit over het algemeen goed geregeld. Hij vraagt daarom steun voor de oprichting van een vrijwillig register.

De minister heeft aangekondigd dat hij de financiering van politieke partijen transparanter wil maken. De heer Boelhouwer herinnert eraan dat de voorganger van de minister, de heer De Vries, hiervoor al een voorstel heeft gedaan. In hoeverre komt dit overeen met de voornemens van de minister?

De heer Van der Staaij (SGP) wijst op de bijzondere positie van de overheid. Zij is de dienares van God, is gericht op het publieke belang en wordt bekostigd uit de publieke middelen. Daarom moet de waarde van onkreukbaarheid meer dan ooit voorop staan. Bij de uitwerking van het beleid moeten transparantie en duidelijke normering sleutelwoorden zijn. Hij onderschrijft de wens van de minister om zijn coördinerende en stimulerende rol in het integriteitsbeleid nog wat nadrukkelijker gestalte te geven. Natuurlijk moet de eigen verantwoordelijkheid van de decentrale bestuursorganen worden gerespecteerd, maar het gaat niet aan om hen alleen kaders te bieden en het daarbij te laten. Via audits en de inventarisatie kan worden bewerkstelligd dat de eisen en wensen in de praktijk werkelijkheid worden.

Tijdens de behandeling van het rapport van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid is vastgesteld dat er nogal eens sprake is van discrepantie tussen het beleid en de beleving en naleving daarvan in de werkelijkheid. In veel gevallen ziet het beleid er op papier goed uit, maar is het niet geland op de werkvloer.

In de aangekondigde wetswijziging zal worden geregeld dat op alle bestuurlijke niveaus structureel aandacht wordt besteed aan het integriteitsbeleid. De heer Van der Staaij steunt dit voornemen van de regering.

Alle maatregelen die tot nu toe zijn getroffen, zijn belangrijk, maar iedere organisatie moet alert blijven op het belang van integriteit. Binnen de organisatie moet integriteit bespreekbaar zijn en moet worden toegezien op de naleving van het beleid. Bij verdenking van een schending van de integriteit moet bovendien worden opgetreden. Bij het vermoeden van integriteitsschending door een ambtenaar schijnt nogal eens een toevlucht te worden genomen tot ziekteverlof. Is de minister het ermee eens dat dit een oneigenlijk gebruik is van het ziekteverlof? De ordemaatregel zou toch schorsing tijdens het onderzoek moeten zijn? De heer Van der Staaij onderschrijft het voornemen om een inventarisatie op te stellen, maar die moet dan wel een vervolg krijgen. Is de minister bereid na te gaan of verdere uniformering mogelijk is? Kunnen zaken die nu nog erg fragmentarisch zijn geregeld, inzichtelijker worden gemaakt, want de kenbaarheid van allerlei aparte regelingen is niet altijd even groot.

In de nota wordt opgemerkt dat de inventarisatie in beginsel ook de politieke ambtsdragers zal omvatten. De heer Van der Staaij pleit ervoor dat de woordjes in beginsel worden geschrapt. Naast de regelingen voor lokale politici zou de inventarisatie ook de regelingen voor bewindslieden en Kamerleden moeten omvatten.

De heer Van der Ham (D66) vindt het heel belangrijk dat de discussie over de integriteit binnen de overheid niet ophoudt. De normen-en-waardendiscussie lijkt een beetje ingezakt en dat is niet terecht, want dit blijft juist een punt van zorg. Recente onderzoeken hebben een aantal zorgwekkende analyses opgeleverd. Het beleid ontwikkelt zich echter te traag. In de nota staat een aantal goede uitgangspunten, maar het beleid is weinig concreet. Er wordt een nieuwe wetswijziging aangekondigd, maar de Kamer weet niet wat daarin staat. In de nota worden ook geen tijdstippen genoemd. Waarom wordt er niet aangegeven dat bijvoorbeeld de gedragscode volgend jaar zou moeten ingaan? Wat staat de vermelding van een streefdatum in de weg? Dit zou het beleid concreter maken en daardoor zou er ook meer druk op de ketel komen te staan. De aangekondigde wetswijziging ligt nu voor advies bij de Raad van State. Zijn daarin de gedragscode opgenomen en de eed- en gelofteregeling? De minister schrijft in de nota dat er behoefte blijkt te bestaan aan een landelijk kennis- en expertisecentrum. Bij wie bestaat die behoefte? Wat wordt er verstaan onder een expertisecentrum? Een kennis- en expertisecentrum kan heel nuttig zijn, maar op een nieuwe instantie met veel bureaucratie zit niemand te wachten. Wat staat de minister voor ogen? Is het zo moeilijk om die expertise te verzamelen? Wellicht kan er aansluiting worden gezocht bij een universiteit.

Het is niet voldoende als de medewerkers worden opgeroepen om integer te zijn; het beleid moet afdwingbaar en handhaafbaar zijn. De minister is eindverantwoordelijk voor de integriteit van de overheid. Hij zou de gemeenten en provincies kunnen aansporen om het beleid van normen en waarden die zijn afgesproken, beter te handhaven en dit waar mogelijk uit te breiden. Hij stelt zich in het antwoord op Kamervragen over dit onderwerp wat afhoudend op, maar nu blijkt dat het niet zo goed gaat, zou hij wellicht toch een wat dwingender rol moeten gaan spelen. De heer Van der Ham nodigt hem uit om met de medeoverheden om de tafel te gaan om het beleid meer op scherp te zetten. De gang van zaken bij de lokale overheid straalt af op de rijksoverheid.

De heer Van der Ham zegt dat hij een fervent voorstander is van een register voor de vermelding van relatiegeschenken van Kamerleden. De ministeries hebben een eigen gedragscode opgesteld. Hij dringt erop aan dat in ieder geval bij de rijksoverheid strakke regels worden gesteld die voor iedereen gelden. Is de minister bereid die regels zo snel mogelijk op te stellen?

Tot slot zegt hij dat de intenties goed zijn, maar onvoldoende concreet en bovendien niet in de tijd geplaatst. Daardoor blijft het beleid te vrijblijvend.

De heer De Wit (SP) is het niet eens met het positieve beeld dat in de nota wordt geschetst van het integriteitsbeleid in Nederland. De nota dateert van april 2003. De Enquêtecommissie Bouwnijverheid was toen achter de rug, maar de bevindingen van dit onderzoek komen in de nota niet terug. De commissie heeft onder meer vastgesteld dat er sprake is van corruptie in Nederland, al verschillen in de bouwsector de meningen over de vraag of die corruptie structureel is of niet. De commissie is van mening dat het integriteitsbeleid binnen de overheid een papieren tijger is. Het grote probleem is dat het integriteitsbeleid niet van boven naar beneden op een goede manier doordringt. Het beleid moet gaan leven voor de ambtenaar en dit heeft alles te maken met de manier waarop hij tegen zijn functie aankijkt. De mensen moeten worden doordrongen van

het belang van dit beleid. Daarnaast moeten er mogelijkheden zijn om te melden dat er dingen misgaan, waarna een nauwgezet onderzoek moet volgen. Daaraan ontbreekt het op dit moment nog. De klokkenluiderregeling is ontoereikend, omdat die binnen de hiërarchie van de eigen organisatie blijft. De Enquêtecommissie Bouwnijverheid heeft aangetoond dat het dan misloopt. Het komt te vaak voor dat mensen een klacht deponeren waarmee niets gebeurt. Een meldpunt bij de AIVD is nuttig voor klachten die betrekking hebben op de staatsveiligheid, maar is natuurlijk niet geschikt voor meldingen van geschenken, reizen, bevoordeling of omkoping. Er zou juist buiten de hiërarchie een meldpunt moeten komen voor de overheid. Dit meldpunt moet in staat zijn om de klachten te onderzoeken en zou die dan vervolgens in een soort jaarverslag aan de minister, de verantwoordelijke ambtenaar en de inspraakorganen van de overheidsorganisaties moeten melden. Dit biedt houvast.

De handhaving is een probleem. Terecht is erop gewezen dat er een aantal zaken bij het openbaar ministerie ligt. Er liggen zelfs 10 tot 15 zaken van integriteitsschending al bijna twee jaar op de plank. Na twee jaar kan er op grond van het EVRM geen vervolging meer worden ingesteld. Dit typeert de manier waarop het OM tegen het integriteitsbeleid aankijkt. De heer De Wit pleit er daarom voor dat die zaken met voortvarendheid worden aangepakt. Verder is een punt van aandacht dat de Rijksrecherche te weinig capaciteit heeft om een grondig onderzoek uit te voeren en daaraan vervolg te geven.

Ook hij verwijst naar het boek Kreukbaar Nederland en andere onderzoeken waaruit blijkt dat de problematiek niet mag worden onderschat en dringend moet worden aangepakt. Die urgentie komt niet terug in de nota. Welke directe stappen staan de minister voor ogen? De Enquêtecommissie Bouwnijverheid is tot de conclusie gekomen dat het integriteitsbeleid wel wordt beleden, maar niet wordt beleefd. Hoe denkt de minister over een extern meldpunt voor corruptiemeldingen? Hoe denkt hij de beleving van integriteitsbeleid bij de provincies en de gemeente te bevorderen?

De heer Eerdmans (LPF) is verheugd dat de discussie over integriteit bij de overheid dankzij deze nota hoog op de politieke agenda blijft staan. Het probleem is veel groter dan wel wordt gedacht. Veel is niet bekend, maar de bouwfraude, de fraude bij de Rijksgebouwendienst, de Rioleringsdienst en onder gevangenispersoneel wijzen uit dat er actie moet worden ondernomen. De intentie is er wel, maar de vraag is wat er kan worden gedaan. In de nota wordt terecht opgemerkt dat aandacht moet worden besteed aan de bewustwording over dit onderwerp.

De opmerkingen over de bestrijding van corruptie en fraude bij de politie zijn relevant, maar ook andere overheidssectoren verdienen extra aandacht. Hij noemt in het bijzondere de grotere zee- en luchthavens. De commissie-Kalsbeek heeft enkele jaren geleden aangetoond dat er 15 000 kilo cocaïne in parallelimport ons land is binnengesmokkeld onder begeleiding van overheidsambtenaren. Verder kunnen bolletjesslikkers soms hun werk doen dankzij medeweten van sommige ambtenaren of douanepersoneel. Dit geeft aan dat de zee- en luchthavens gevoelig zijn voor fraude en corruptie. Wil de minister hierop ingaan? De heer Eerdmans wijst erop dat het niet goed lijkt te gaan met het Bureau integriteitsbewaking in Amsterdam. Wat is daar aan de hand? Om corruptie en fraude te voorkomen, is het dringend noodzakelijk dat er afdoende sancties worden toegepast. De minister schrijft dat de organisaties bij integriteitsbreuken veelal zelf het probleem moeten oplossen. De vraag is echter wie de controleur binnen de organisatie controleert. Als er een strafbaar feit is gepleegd, is het dan verstandig om de oplossing aan de organisatie over te laten? Wanneer is er sprake van een strafbaar feit? Wanneer komt de Rijksrecherche in actie?

Het is bekend dat er tuchtmaatregelen kunnen worden gebruikt om corruptie aan te pakken, maar in de nota worden niet veel van dergelijke maatregelen genoemd, behalve het ontheffen uit een functie van ambtenaren. Welke strafrechtelijke sancties zijn er mogelijk? Is de minister van mening van het Wetboek van Strafrecht nu voldoende middelen bevat om de integriteit van de overheid te waarborgen en eventuele corruptie van haar ambtenaren aan te pakken? Is het wellicht nodig en mogelijk om in de Ambtenarenwet tot een verzwaring van de sancties op corruptie en fraude over te gaan?

Uit onderzoeken blijkt dat de fraude en corruptie in gevangenissen nog steeds een groot probleem zijn. Een kwart van de onderzoeken van de Rijksrecherche in de periode 1998–2000 vond plaats in de penitentiaire inrichtingen. Dit vraagstuk verdient extra aandacht, ook van de minister. Is hij daartoe bereid? De heer Eerdmans wijst op het voornemen dat de Rijksrecherche alleen nog in uitzonderlijke gevallen zal worden ingeschakeld in penitentiaire inrichtingen. Dit staat haaks op de bevindingen van de laatste jaren.

Het antwoord van de minister

De minister merkt op dat dit thema, sinds minister Dales het prominent op de agenda heeft gezet, zich in toenemende mate in de aandacht van de rijksoverheid en de medeoverheden heeft kunnen verheugen. Dit betekent echter niet dat er ooit een situatie zal ontstaan waarin er geen enkele rotte appel meer in de mand over is. Natuurlijk is het streven daarop gericht, maar het is een illusie te verwachten dat corruptie en fraude absoluut kunnen worden voorkomen.

Dit probleem mag beslist niet worden gebagatelliseerd, want er doen zich in de Nederlandse samenleving zorgwekkende situaties voor. Er is gerefereerd aan het onderzoek van de heren Van den Heuvel en Huberts. Ook daaruit blijkt dat behoud van de integriteit voortdurende alertheid en ook voortdurend onderhoud vraagt. Binnen alle geledingen dient er permanent aandacht te worden besteed aan dit vraagstuk. Daarom is terecht opgemerkt dat er met regelgeving alleen niet kan worden volstaan. Integriteit is primair een kwestie van cultuur. Integriteit hoort onderdeel te zijn van de organisatiecultuur en moet inderdaad bovenaan in de organisatie beginnen. Als daar dingen fout gaan, zal het ook heel gemakkelijk onder in de organisatie fout gaan. De culturele uitstraling moet dus van bovenaf komen. In dit verband merkt de minister op dat hij blij is met het onderzoek Integriteitsbeleid van gemeenten. De conclusies van de onderzoekers zijn echter genuanceerder dan zij in de media zijn verwoord. De onderzoekers constateren dat het thema integriteit in vrijwel alle gemeenten min of meer prominent op de bestuurlijke agenda staat. Ook zijn er veel maatregelen getroffen om de integriteit van de gemeentelijke organisatie te waarborgen, maar het is volgens de onderzoekers nog de vraag of het integriteitsbeleid werkelijk in de gemeenten leeft. Dit heeft iets te maken met de cultuur en staat los van de regelgeving. De wijziging van de Ambtenarenwet ligt sinds april jongstleden voor advies voor aan de Raad van State. Daarin wordt onder meer de gedragscode geregeld. Als die code wordt geïntroduceerd, kan hij fungeren als een instrument om het bed weer eens op te schudden. Dit moet met een zekere regelmaat gebeuren en hieraan schort het nogal eens bij de organisaties van de rijksoverheid en de medeoverheden. De minister zegt dat hij geen beeld heeft van de stand van zaken bij de gemeenten. Daarom is er besloten om een inventarisatie op te stellen. Dit beleid is bewust geplaatst in het kader van de normen- en waardendiscussie. Daardoor wordt dat zo concreet mogelijk. Als er wordt gesproken over normen en waarden, wordt er dus ook gesproken over de integriteitsnormen en -waarden binnen organisaties. Hij vraagt aandacht voor de volgende noties. In de eerste plaats moet

belangenverstrengeling of de schijn daarvan worden voorkomen. Daarnaast moeten politieke ambtsdragers vrij en onafhankelijk standpunten kunnen innemen om hun medewerkers te adviseren over bijvoorbeeld uitnodigingenbeleid, los van wat dan ook. Overigens speelt bij relatie-management natuurlijk wel een rol dat de samenleving ook nog een beetje moet kunnen functioneren. Tot slot is er de voorbeeldwerking. Tijdens een intern gesprek is opgemerkt dat er bij sommige functies sprake is van een soort van 24-uurs dienstverband. Dit geldt voor een burgemeester, voor Kamerleden, voor ministers en staatssecretarissen, maar bijvoorbeeld ook voor de politie. Er zijn functies waaraan door hun voorbeeldfunctie hogere eisen kunnen worden gesteld dan aan andere vergelijkbare functies. Enkele maanden geleden is gesproken over de vraag of een politieagent in zijn vrije tijd een joint mag roken. In het antwoord op die vraag is een aantal dilemma’s zichtbaar geworden. Die hebben onder andere betrekking op privacy, vrije tijd, de voorbeeldfunctie en de onafhankelijkheid van de betrokken medewerker. De minister wil er geen misverstand over laten bestaan: naar zijn mening dient een politieagent niet zijn gezicht te vertonen in een coffeeshop. Dit kan zijn functioneren op enigerlei moment beïnvloeden. Hij is van mening dat politieke bestuurders in dit soort debatten stelling moeten nemen om een bijdrage te leveren aan het normbesef.

Op papier is een en ander aardig geregeld, maar in de praktijk verloopt het niet altijd even goed. Integriteitsbeleid heeft eigenlijk twee kanten. Enerzijds de structurele kant, de regelgeving, en anderzijds de activiteiten gericht op bewustwording van de medewerkers of van politieke ambtsdragers. Hij wijst erop dat ambtenaren net zo goed als politieke ambtsdragers uitnodigingen krijgen, bijvoorbeeld voor een concert, en dat er dus geen verschil mag bestaan tussen de gedragingen van ambtelijke medewerkers en politiek gekozenen.

Aan de voorzitters van de Eerste en van de Tweede Kamer is gevraagd of de Kamers bereid zijn om mee te werken aan de inventarisatie. De voorzitter van de Tweede Kamer heeft geantwoord dat hij daaraan graag zijn medewerking zal verlenen en dat er onder de leden vragenformulieren zullen worden verspreid.

De verschillende beleidsvoornemens die in de nota zijn verwoord, zijn in een planning vervat. Met een aantal ervan is inmiddels een begin gemaakt. Dit geldt bijvoorbeeld voor het voorstel tot wijziging van de Ambtenarenwet dat sinds april jongstleden bij de Raad van State ligt. De minister zegt toe dat hij zal bevorderen dat dit voorstel zo snel mogelijk bij de Kamer kan worden ingediend. Hij zegt verder toe dat hij de Kamer een schriftelijk overzicht van de planning zal verschaffen. Het lijkt logisch om de inventarisatie in het verdere project als een soort nulmeting te hanteren, maar het beleid omvat ook een aantal culturele elementen die moeilijk in meetbare termen zijn te vatten. Niettemin zal worden geprobeerd de uitvoering van het beleid zoveel mogelijk in dat kader te plaatsen.

De minister hecht eraan te benadrukken dat iedere organisatie primair verantwoordelijk is voor haar eigen integriteitsbeleid. Hij waarschuwt voor de gedachte dat de minister van BZK kan afdwingen hoe er wordt gewerkt op de werkvloer van bijvoorbeeld het ministerie van Verkeer en Waterstaat. De minister van BZK kan faciliteren, stimuleren, aanjagen en wetgeving formuleren. Daarmee neemt hij echter niet de verantwoordelijkheden van zijn collega’s of medeoverheden over. Alle betrokkenen zijn vanzelfsprekend gebonden aan de wetgeving, maar de uitvoering van het beleid moet op departementaal niveau gebeuren. Van de coördinerend minister mag worden verwacht dat hij op een gegeven ogenblik een beeld verschaft – ook aan de Kamer – van de stand van zaken in het algemeen. Daarom zal er een inventarisatie worden opgesteld. Verder mag van hem worden verwacht dat hij door het stimuleren van audits zijn collega’s aanspreekt op het beleid. Dit is vooruitlopend op de presentatie van het

rapport van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid ook gebeurd. Dit proces zal zeker een vervolg moeten krijgen. De bevindingen van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid hebben de urgentie van dergelijk onderzoek alleen maar onderstreept. Het staat misschien niet met zoveel woorden in de nota, maar haar onderzoek heeft uitgewezen dat er nog in een aantal opzichten verbeterslagen moeten worden gemaakt. In de reactie van de regering op het rapport van de Enquêtecommissie Bouwnijverheid wordt in meer specifieke zin ingegaan op het thema integriteit. Doordat de organisaties ieder een eigen verantwoordelijkheid hebben, kan er geen sprake zijn van uniformering. Van de publicatie van de uitkomsten van de inventarisatie op de website zal echter een zekere uniformerende werking uitgaan, zo verwacht de minister. Hij antwoordt bevestigend op de vraag of van hem net zo’n inspirerende bijdrage mag worden verwacht in het aanjagen van de discussie en de uitvoering van het beleid als mevrouw Dales destijds heeft geleverd. Het is de bedoeling dat er een nieuwe beroepscode voor de politie wordt ingevoerd en een verruiming van het antecedentenonderzoek. Die vernieuwde beroepscode wordt samen met de vertegenwoordigers van verschillende politiekorpsen ontwikkeld en is naar verwachting in het voorjaar van 2004 klaar. De verruiming van het antecedentenonderzoek met mogelijk een referentieonderzoek en een gesprek tussen de sollicitant en vertegenwoordigers van Justitie en het politieveld wordt thans voorbereid en is naar verwachting begin 2004 gereed.

De minister gaat ervan uit dat het effectief optreden van de Rijksrecherche niet wordt veroorzaakt door primaire capaciteitsproblemen. Overigens is dit een verantwoordelijkheid van de minister van Justitie. De minister van Justitie heeft tijdens het Vragenuurtje op 13 mei jongstleden in antwoord op vragen van de heer Eerdmans gezegd dat hij het WODC zal vragen onderzoek te doen naar de aard en omvang van corruptie.

In het kader van de inventarisatie zullen ook de bewindslieden worden bevraagd.

De maatregelen die worden voorgesteld in de aangekondigde wijziging van de Ambtenarenwet zullen in het huidige dualistische stelsel ongetwijfeld boeiende en stimulerende discussies opleveren op het niveau van de gemeenteraad en van provinciale staten. In het wetsvoorstel wordt ook een regeling getroffen voor de ambtseed of de belofte. Overigens wordt de tekst van de eed tegen het licht gehouden om te bezien of er aanleiding is om die aan te passen aan deze tijd. Tot slot regelt het wetsvoorstel het begrip goed ambtenaarschap. Het is zeker niet de bedoeling dat dit tot vertraging leidt. Bij de aanbieding van het wetsvoorstel zullen hierover nadere inhoudelijke mededelingen worden gedaan.

De minister zegt toe dat hij zal nadenken over de vraag of er naar analogie met de regeling voor burgemeesters ook een regeling kan worden getroffen voor politieke ambtsdragers. De leden van gemeenteraden, van provinciale staten en van beide Kamers hebben natuurlijk wel een eigen democratische legitimatie, terwijl de burgemeester een benoemde functionaris is. Natuurlijk zijn wethouders, gedeputeerden en bewindslieden formeel ook benoemde functionarissen, maar het politiek democratisch mechanisme zal ongetwijfeld inwerkingtreden als er iets is aan te merken op hun gedrag.

Hij maakt er bezwaar tegen dat ambtenaren bij een vermoeden van een schending van de integriteit met ziekteverlof gaan. Het verdient dan verre de voorkeur om betrokkene te schorsen.

Op korte termijn zal een aantal voornemens met betrekking tot de financiering van politieke partijen aan de Kamer worden voorgelegd. Die voornemens zullen leiden tot een wijziging van de Wet op de subsidiëring van politieke partijen. Het trefwoord van deze wijziging is transparantie. Het thema van de individuele kandidaten en de verkiezingscampagnes zal integraal worden meegenomen in de discussie over de invoering van de

gekozen burgemeester. Daarbij kan vanzelfsprekend niet voorbij worden gegaan aan het thema integriteit.

Het management van de organisaties is verantwoordelijk voor de handhaving van het integriteitsbeleid. Er moet een culturele uitstraling zijn van boven in de organisatie naar de werkvloer beneden. Daarnaast is de implementatie van het beleid een belangrijke verantwoordelijkheid van management dat het besef van de noodzaak van permanent onderhoud van het proces als onderdeel van het totale managementproces en de totale managementstructuur in een organisatie levend moet houden. De audits zullen zichtbaar moeten maken in hoeverre het management het integriteitsbeleid draagt en uitvoert. Die audits moeten aan de Kamer inzicht bieden in de wijze waarop dit beleid in de praktijk gestalte krijgt. Daarom is het ook noodzakelijk dat gemeenten, provincies en andere organisaties op een min of meer overeenkomstige wijze hierbij stilstaan. In het periodiek overleg met VNG en IPO zal dit aan de orde worden gesteld. Er is nog veel management by speech nodig en de gemeenteraden en de provinciale staten zullen alert moeten zijn. Zij zullen steeds opnieuw aan het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten moeten vragen naar de stand van zaken. De gedragscode kan daarbij een uitstekend instrument zijn. Nog meer dan wat op papier staat, is het momentum van belang om de aandacht van de organisaties opnieuw bij dit thema te trekken.

Er bestaat nu al een instelling waar meldingen kunnen worden gedaan, de Commissie integriteit rijksoverheid, maar daaraan moet meer bekendheid worden gegeven. De minister zegt toe dat hij dit zal bevorderen en dat hij zal nagaan hoe kan worden gerapporteerd over de bevindingen van de commissie.

De minister van Economische Zaken heeft een onderzoek ingesteld naar de «plunderende ambtenaren». De minister veronderstelt dat het duidelijk is hoe hij hierover denkt. Overigens beperkt dit fenomeen zich niet tot de publieke sector; dit soort dingen gebeuren in alle werkorganisaties. Ook hier geldt echter dat in de publieke sector extra kritisch naar dit probleem moet worden gekeken met het oog op de positie die de publieke sector inneemt in de samenleving.

Politieke ambtsdragers moeten hun geloofsbrieven inleveren en het onderzoek daarnaar levert een bepaalde duiding op. Binnenkort wordt gesproken over de financiering van politieke partijen en de eventuele sponsoring.

De Algemene Rekenkamer bepaalt zelf welke onderzoeken zij verricht. Op dit moment wordt gewerkt aan de voorbereiding van onderzoeken naar de integriteit bij de rijksoverheid en de zelfstandige bestuursorganen. In dit kader zal worden gestreefd naar een zekere afstemming tussen die onderzoeken en de aangekondigde inventarisatie.

Er is een protocol bestuurlijke afhandeling van integriteitsaantastingen in voorbereiding ten behoeve van het lokale bevoegde gezag. Dit protocol zal onder meer op basis van jurisprudentie afwegingsfactoren bevatten die van belang zijn voor het bepalen van een eventueel op te leggen straf. De AIVD heeft een team aangesteld dat bepaalt of een klacht binnen de wettelijke taak van de AIVD kan worden aangepakt. Als een klacht daarbuiten valt, maar er is wel aanleiding om die onder de aandacht van anderen te brengen, dan gebeurt dat vanzelfsprekend. Voor de draaideurconstructies is inmiddels een regeling getroffen. Er geldt al enkele jaren een richtlijn dat een gewezen ambtenaar niet binnen een periode van twee jaar als externe kracht mag worden ingehuurd. Op deze regel zijn wel enkele uitzonderingen geformuleerd. De minister zegt dat hij bereid is om na te denken over de vraag wat eventueel de consequenties kunnen zijn van de bevindingen van de commissie-Tabaksblat. Hij is het ermee eens dat het tijdsbeslag dat met een functie is gemoeid, individueel bepaald is. Daarom is het moeilijk algemene regels op te stellen voor het vervullen van nevenfuncties. Hij

wijst erop dat Kamerleden op een gegeven ogenblik zullen worden afgerekend op hun prestaties in die functie. Daarom zou de mogelijkheid van belangenverstrengeling de primaire invalshoek moeten zijn bij de beantwoording van de vraag hoe transparant het beleid moet zijn. Als de politiek opmerkingen maakt over het particuliere bedrijfsleven, zal zij in ieder geval aan dezelfde normen moeten voldoen.

Verschillende signalen van andere overheden hebben tot de conclusie geleid dat er behoefte is aan een kennis- of expertisecentrum. Het is niet de bedoeling om een bureaucratische organisatie op te tuigen. Het kenniscentrum moet bestaande informatie bij elkaar brengen en toegankelijk maken.

De minister zegt dat hij nog geen aanleiding ziet om zich zorgen te maken over het Bureau Integriteit in Amsterdam. Dit is natuurlijk primair een lokale aangelegenheid, maar als er signalen komen dat het daar niet pluis is, zal er actie worden ondernomen.

Tot slot zegt hij toe dat hij in de eerder toegezegde brief aan de Kamer ook zal ingaan op de structuur van het meldpunt.

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties,

Noorman-den Uyl

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie, Van de Camp

De griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties,

De Gier

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.