Memorie van toelichting - Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

Deze memorie van toelichting i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 29200 XVI - Vaststelling begroting Volksgezondheid, Welzijn en Sport 2004.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004; Memorie van toelichting  
Document­datum 16-09-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST68271_2
Kenmerk 29200 XVI, nr. 2
Van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2003–2004

29 200 XVI

Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2004

Nr. 2

MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

blz.

A.  Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingsvoorstel

B.  Begrotingstoelichting Leeswijzer Beleidsagenda: Beleidsartikel 21: Beleidsartikel 22: Beleidsartikel 23:

Beleidsartikel 24:

Beleidsartikel 25: Beleidsartikel 26:

Beleidsartikel 27: Beleidsartikel 28: Beleidsartikel 29: Beleidsartikel 30:

Beleidsartikel 31: Beleidsartikel 32: Beleidsartikel 33: Beleidsartikel 34: Beleidsartikel 35: Beleidsartikel 36:

Beleidsartikel 37: Beleidsartikel 38:

Niet-Beleidsartikel 98: Niet-beleidsartikel 99: Agentschapsparagraaf

Preventie en gezondheidsbescherming Curatieve zorg

Geneesmiddelen en medische technologie

Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang

Modernisering AWBZ Gehandicapten- en hulpmiddelen-beleid

Verpleging, verzorging en ouderen Wet voorzieningen gehandicapten Arbeidsmarktbeleid Opleidingen, informatie-, kwaliteits- en patiëntenbeleid Zorgverzekeringen Rijksbijdragen volksgezondheid Jeugdbeleid Sociaal beleid Sportbeleid

Verzetsdeelnemers, vervolgden en burgeroorlogsgetroffenen Inspecties

Tegemoetkoming buitengewone uitgaven Algemeen Nominaal en onvoorzien

3

4

4

11

38

59

74

90 104

110 125 139 143

151 166 177 179 189 200

209 219

229 231 242 244

Bedrijfsvoeringsparagraaf                                                                             281

Financieel Beeld Zorg                                                                                    283

Verdiepingsbijlage                                                                                          304

Moties                                                                                                              354

Toezeggingen                                                                                                  361

Afkortingenlijst                                                                                               365

Trefwoordenregister                                                                                       372

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSVOORSTEL

Wetsartikel 1 (uitgaven/verplichtingen en ontvangsten)

De begrotingsstaten die onderdeel uitmaken van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om de begrotingsstaat van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor het jaar 2004 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor het jaar 2004. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota 2004.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2004 vastgesteld. De in de begroting opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2 (begrotingen agentschappen)

Onder het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ressorteren de agentschappen «Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen», «Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg», «Nederlands Vaccin Instituut» en «Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu». Het «Nederlands Vaccin Instituut» is een tijdelijk agentschap. Het «Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu» gaat per 1 januari 2004 als agentschap opereren.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de agentschappen «Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen», «Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg», «Nederlands Vaccin Instituut» en «Rijksinstituut voor de Volksgezondheid en Milieu» voor het jaar 2004 vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf over de agentschappen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J. F. Hoogervorst

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van het bepaalde in artikel 25a, derde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

B. BEGROTINGSTOELICHTING

Leeswijzer

De begroting 2004 is de eerste begroting waarin de Zorgnota geïntegreerd is. Tot vorig jaar ontving u twee documenten, te weten de begroting en de Zorgnota. In de begroting en de Zorgnota werd al aangegeven dat deze documenten elkaar aanvulden en feitelijk niet afzonderlijk van elkaar konden worden gelezen. De beleidsagenda was in beide documenten opgenomen. Ook kwamen diverse onderdelen uit de begroting en de Zorgnota vrijwel overeen. Door de begroting en de Zorgnota te integreren, komt de samenhang van het begrotingsgefinancierde beleid, veelal voorwaardenscheppend van aard, en de premiegefinancierde uitvoering daarvan beter tot zijn recht en wordt deze duidelijker gepresenteerd. De informatiewaarde van het geïntegreerde document, de begroting 2004, is dan ook hoger dan die van de afzonderlijke documenten. Met de integratie van de begroting en Zorgnota wordt tegemoet gekomen aan de wensen van de Tweede Kamer.

  • 1. 
    Integratie van de begroting en Zorgnota

1.1 Nieuwe artikelindeling

De integratie van de Zorgnota in de begroting heeft geleid tot een nieuwe artikelindeling. Over deze nieuwe indeling bent u reeds eerder geïnformeerd door middel van de brief TK 2002–2003, 28 600 XVI nr.133. In deze brief staan ook de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de artikelindeling in de begroting 2003. In de onderstaande paragrafen wordt, daar waar nodig, nog verder op ingegaan. In de verdiepingsbijlage is een zogenoemde «was-wordt-tabel» opgenomen. Hierin wordt een relatie gelegd tussen de artikelindeling uit de begroting 2003 en de artikelindeling in deze geïntegreerde begroting. In de tabellen «Budgettaire gevolgen van beleid» zijn de realisatie 2002 en de raming 2003 vertaald naar de huidige indeling van artikelen en operationele doelstellingen. Dit houdt tevens in dat de bedragen die betrekking hebben op beleidsonderwerpen die inmiddels zijn overgegaan naar een ander ministerie niet in deze tabellen zijn opgenomen.

1.2 Begrotings- en premie-uitgaven in relatie tot verantwoordelijkheden van VWS

In de structuur van het artikel wordt de eigenheid van de premie-uitgaven tot uitdrukking gebracht.

Een belangrijk verschil tussen de begrotingsuitgaven en de premieuitgaven is dat we bij de begroting zelf belast zijn met de uitvoering en dat we zelf het beheer voeren over de bij de begroting beschikbaar gestelde middelen. Bij de uitvoering van de begroting worden alle verplichtingen aangegaan en worden alle uitgaven gedaan door of namens ons. Aan de premie-uitgaven in de zorg liggen echter individuele beslissingen van de bij de zorg betrokken partijen ten grondslag (patiënten/consumenten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars). Beide uitgavencategorieën vallen echter onder de collectieve uitgaven.

Onze verantwoordelijkheid ten aanzien van de gezondheidszorg is te beschouwen als een systeemverantwoordelijkheid (toegankelijkheid, betaalbaarheid, kwaliteit). In de Nederlandse traditie is de gezondheidszorg in belangrijke mate een zaak van het particuliere initiatief. Zorg

verlenen is de primaire verantwoordelijkheid van private zorgaanbieders en voor die zorgverlening wordt betaald binnen privaatrechtelijke verhoudingen tussen patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars.

Gezien het wettelijk stelsel van ziektekostenverzekeringen (AWBZ en ZFW) hebben de zorguitgaven zoals hiervoor aangegeven voor een belangrijk deel een collectief karakter. Het bijzondere karakter van de premieuitgaven wordt primair ingegeven door het verzekeringskarakter van de uitgaven. Dat betekent dat de geïnde premies een eigen bestemming hebben. Ten aanzien van de AWBZ en de ZFW heeft de minister van VWS belangrijke regulerende bevoegdheden, maar de primaire verantwoordelijkheid voor de uitvoering daarvan ligt bij de (privaatrechtelijk) vormgegeven uitvoeringsorganen. Ook ten aanzien van de organisatie van het aanbod en de tarieven beschikken we over bevoegdheden. Deze zijn met name geregeld in de WZV en de WTG.

De premie-uitgaven maken geen deel uit van het wetslichaam en de begrotingsstaat. Deze uitgaven zijn als beleidsinformatie opgenomen in de toelichting bij de begrotingsartikelen. In de toelichting wordt bij de beschrijving van het instrumentarium een onderscheid gemaakt tussen begrotingsgerelateerde en premiegerelateerde instrumenten. Vanaf artikel 32 zijn alle instrumenten begrotingsgerelateerd en wordt het genoemde onderscheid niet aangebracht. Verder zijn de begrotings- en premieuitgaven in aparte budgettaire tabellen opgenomen in de toelichting.

De tabellen met premie-uitgaven geven een beeld van de verwachte uitgavenontwikkeling op het betreffende beleidsartikel, behoudens de uitgavenontwikkeling waarvoor de bedragen nog niet verdeeld zijn en op het niet-beleidsartikel nominaal en onvoorzien gereserveerd zijn. Dit laatste betreft voor de jaren vanaf 2004 voornamelijk de loon- en prijsontwikkeling, maar voor het jaar 2008 bovendien de verwachte volumeontwikkeling bij ongewijzigd beleid (2,5%).

Om een duidelijk beeld te krijgen van de totale uitgaven en financiering van de zorg in Nederland is in de bijlage «Financieel Beeld Zorg» opgenomen. Hierin is ook een internationale vergelijking van de zorg in beeld gebracht. De belangrijkste mutaties in de begroting- en in de premie-uitgaven zijn opgenomen in de verdiepingsbijlage.

1.3 VBTB en de integratie van begroting en Zorgnota

Tegelijkertijd met het proces van de integratie van de begroting en Zorgnota is ingezet op een verdere verbetering van het VBTB-gehalte van de begroting. Daarbij is prioriteit gegeven aan de herformulering van doelstellingen en het aanscherpen van de verantwoordelijkheden. Verder is ingezet op meer en betere prestatiegegevens en streefwaarden en voor zover mogelijk een concretere VBTB-paragraaf. Daarmee komen we gedeeltelijk tegemoet aan de opmerkingen van de Algemene Rekenkamer op de begroting 2003.

De begroting 2004 is het eerste geïntegreerde document. In een volgende begroting kan het integrale karakter nog worden versterkt door de relatie tussen doelen, instrumenten en middelen verder te verbeteren.

  • 2. 
    Indeling begroting

De begroting 2004 bestaat uit de volgende onderdelen: – Beleidsagenda.

–    Beleidsartikelen (en niet-beleidsartikelen).

–    Agentschappen.

–    Bedrijfsvoeringsparagraaf.

–    Diverse bijlagen.

2.1 Beleidsagenda

De beleidsagenda is een korte weergave van de beleidsprioriteiten waar het nieuwe kabinet vanaf 2004 mee aan de slag gaat. Deze worden verder uitgewerkt in de beleidsartikelen.

Het beleidsprogramma 2004–2007 is niet opgenomen in de begroting maar wordt in een aparte publicatie uitgegeven. In dit programma wordt het Hoofdlijnenakkoord voor de gehele kabinetsperiode uitgewerkt.

2.2 Beleidsartikelen (en niet-beleidsartikelen)

Algemeen

Met de integratie van de begroting en de Zorgnota is de indeling van de beleidsartikelen gewijzigd. De artikelen 21 tot en met 32 hebben betrekking op de zorg. De artikelen 21, 22, 23, 24, 26, 27 en 28 gaan over de zorgsectoren. In artikel 29 staat het arbeidsmarktbeleid centraal en in artikel 30 zijn onderwerpen opgenomen die de zorgsectoren overstijgen. Vanwege de gemoderniseerde AWBZ, waarvan het persoonsgebonden budget (PGB) de voorloper is, is voor de AWBZ een apart (groei)artikel opgenomen (artikel 25). Verder gaat artikel 31 in op de zorgverzekeringen AWBZ en ZFW en de uitvoering daarvan. Artikel 32 betreft de rijksbijdragen volksgezondheid.

In deze beleidsartikelen is sprake van integrale algemene en operationele beleidsdoelstellingen. Vanwege de integratie van de begroting en Zorgnota zijn voor de nieuwe beleidsartikelen nieuwe beleidsdoelstellingen geformuleerd. Ook voor de meeste al bestaande beleidsartikelen die te maken hebben met de zorg zijn de doelstellingen opnieuw geformuleerd.

De beleidsartikelen 33 tot en met 37 hebben betrekking op de overige beleidsterreinen van VWS (Jeugdbeleid, Sociaal beleid, Sportbeleid, Verzetsdeelnemers, vervolgenden en burgeroorlogsgetroffenen en Inspecties). De doelstellingen van deze artikelen zijn in sommige gevallen geherformuleerd. In beleidsartikel 38 «Tegemoetkoming buitengewone uitgaven» zijn de uitgaven opgenomen die voortvloeien uit de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven, die thans wordt voorbereid. De artikelen 98 (Algemeen) en 99 (Nominaal en onvoorzien) betreffen de niet-beleidsartikelen.

Opbouw beleidsartikelen

De beleidsartikelen en het artikel Algemeen zijn als volgt opgebouwd:

  • a. 
    Algemene doelstelling.
  • b. 
    Operationele doelstelling.
  • c. 
    Budgettaire gevolgen van beleid.
  • d. 
    VBTB-paragraaf.

De opbouw van het niet-beleidsartikel Nominaal en onvoorzien wijkt

hiervan af, vanwege het technische karakter.

Hieronder werken we de onderdelen van die algemene opbouw nader uit.

a.  Algemene doelstelling

Elk beleidsartikel begint met een algemene doelstelling. Deze doelstelling strekt zich uit over het totale beleidsveld van het beleidsartikel en formuleert het maatschappelijke effect dat we met het beleid beogen.

Bij de Algemene doelstelling zijn tabellen opgenomen met de maatregelen voor 2004 en latere jaren op het terrein van zowel de premie als de begroting. De inhoudelijke toelichting op de invulling van de subsidietaakstelling is opgenomen in de brief over het nieuwe subsidiebeleid, die tegelijkertijd met deze begroting naar het parlement is verzonden.

b.  Operationele doelstelling

Bij de operationele doelstelling staat een beschrijving van de beleidseffecten als uitwerking van een bepaald aspect van de algemene doelstelling. Vervolgens volgt een passage waarin de aard van de verantwoordelijkheid van de bewindslieden en zonodig van andere actoren en de instrumenten die bijdragen aan het realiseren van die doelstelling beschreven wordt. De veronderstellingen in effectbereiking, doelmatigheid en raming zijn waar mogelijk opgenomen. De operationele doelstellingen en instrumenten zijn waar mogelijk voorzien van prestatiegegevens.

De prestatiegegevens kunnen gerelateerd zijn aan operationele doelstellingen/beleidseffecten en aan beleidsinstrumenten. Als prestatiegegevens zijn gerelateerd aan de inzet van instrumenten, is dat vaak verwoord in producten en activiteiten. Prestatiegegevens die samenhangen met de operationele doelstellingen/beleidseffecten geven een indicatie van de mate waarin de operationele doelstelling wordt bereikt. Of operationele doelstellingen in termen van prestatiegegevens geconcretiseerd kunnen worden, hangt ook af van de aard van de operationele doelstelling. Voor een deel van de operationele doelstellingen en instrumenten kunnen alléén uitspraken worden gedaan over de mate waarin de beoogde doelstellingen zijn bereikt, respectievelijk de maatschappelijke ontwikkelingen nopen tot (gewijzigde) voortzetting van het beleid. Deze uitspraken kunnen worden gedaan door evaluatieonderzoek in te zetten. In de VBTB-paragraaf van het betrokken beleidsartikel is aangegeven wanneer evaluatieonderzoeken zijn voorzien.

c.  Budgettaire gevolgen van beleid en begrotingsflexibiliteit

Elk beleidsartikel bevat een tabel met de budgettaire gevolgen van het beleid. Voor de meeste zorgartikelen (21 t/m 27 en 31) zijn twee budgettaire tabellen opgenomen: één voor de begrotingsuitgaven en één voor de premie-uitgaven.

In de budgettaire tabel voor de begrotingsuitgavenzijn de programmauitgaven toegerekend aan de operationele doelstellingen. Binnen de operationele doelstelling zijn bij de programma-uitgaven, voor zover van belang, de garanties en het beslag van de rijksbijdragen aan zelfstandige bestuursorganisaties (ZBO’s), agentschappen, rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) en mede-overheden afzonderlijk aangegeven. De programma-uitgaven bestaan nagenoeg volledig uit subsidies, met uitzondering van de hiervoor genoemde financiële instrumenten. Een relatief klein deel van de programma-uitgaven wordt verricht in de vorm van opdrachten (op basis van een overeenkomst). Als in de toelichting op de instrumenten het begrip subsidie wordt gehanteerd, worden daarmee ook deze opdrachten bedoeld. De wijze van presentatie wijkt daarmee enigszins af van de rijksbegrotingvoorschriften. Over deze afwijkende presentatie is overeenstemming met de minister van Financiën.

De apparaatuitgaven in de budgettaire tabel voor de begrotingsuitgaven van het kerndepartement zijn aan de beleidsartikelen toegerekend op basis van de indeling van de beleidsartikelen, voor zover er een directe relatie bestaat tussen de algemene beleidsdoelstelling en de apparaatuitgaven. De inspecties staan in een apart beleidsartikel. Artikel 38 bevat de apparaatuitgaven van het kernministerie die geen directe relatie hebben met de doelstellingen uit de beleidsartikelen.

De budgetflexibiliteit is alleen van toepassing op de budgettaire tabel voor de begrotingsuitgaven (hierna begrotingsflexibiliteitte noemen). Deze is in een afzonderlijke tabel opgenomen. De gevolgde systematiek bij begrotingsflexibiliteit is dat het kasbeslag over de jaren 2004 tot en met 2008 van de verplichtingen in een percentage worden weergegeven. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt naar juridische verplichtingen, bestuurlijk gebonden reserveringen, beleidsmatige reserveringen en overig budget. In de toelichting bij de tabel wordt de aard van de belangrijkste geraamde uitgaven toegelicht. De basis van de weergegeven bedragen en percentages is de departementale administratie. Deze geven een raming weer van de situatie per 1 januari 2004. In de budgettaire tabel voor uitgaven uit premie-middelenstaan de ramingen voor de onderscheiden sectoren vermeld. Hiervoor is gekozen omdat het niet mogelijk is de premie-uitgaven toe te rekenen aan operationele doelstellingen.

d. VBTB-paragraaf

In de VBTB-paragraaf zijn verbeterpunten aangegeven die in de toekomst zullen leiden tot een beter inzicht in de te realiseren prestaties. Om dit te bereiken, kunnen meerdere mogelijkheden worden benut. Zo kunnen streefwaarden worden geformuleerd, kan een tijdshorizon worden bepaald of evaluatieonderzoek worden gedaan. Welke mogelijkheid wordt benut, hangt sterk af van het in te zetten beleidsinstrument. Ook gaat deze paragraaf in op de toezeggingen uit de groeiparagraaf in de begroting 2003 en wordt er een evaluatieprogrammering weergegeven.

2.3. Agentschappen

VWS kent in 2004 vier agentschappen:

– Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (ACBG).

– Agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg

(CIBG). – Agentschap Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). – Agentschap Nederlands Vaccin Instituut (NVI).

Het RIVM gaat per 1 januari 2004 als agentschap opereren. Het NVI is een zogenaamd tijdelijk agentschap. Omdat het beheer van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) is overgedragen aan het ministerie van LNV, maken het tijdelijk agentschap VWA en de agentschappen Keuringsdienst van Waren (KvW) en Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (RVV) geen deel meer uit van de VWS-begroting.

De bijzondere positie van agentschappen komt in de begroting tot uitdrukking in een aparte agentschapparagraaf, waarin de activiteiten van de agentschappen en de financiële gevolgen daarvan in termen van baten en lasten integraal zijn beschreven. De beleidsmatige relevantie van een agentschap komt tot uitdrukking in de toelichting op de operationele doelstelling(en) waaraan de activiteiten van het agentschap een bijdrage leveren. Als daarbij sprake is van een financiële bijdrage vanuit het departement, wordt die ook daar begroot. Ter illustratie: het RIVM kende tot dit moment een apart artikel op de

VWS-begroting. Met de agentschapsvorming zijn de middelen overgeheveld naar de «opdrachtgevers», zowel binnen VWS als daarbuiten (VROM, LNV). In de artikelen Preventie en Gezondheidsbescherming (artikel 21) en Inspecties (artikel 37) wordt de opdrachtgeverrelatie vanuit VWS toegelicht. Een beperkt deel van het budget berust bij de secretarisgeneraal als «eigenaar»; dat budget wordt geraamd op artikel Algemeen (artikel 38).

Nog een voorbeeld: het beheer van de Keuringsdienst van Waren als onderdeel van de VWA is overgedragen aan LNV, maar het opdrachtgeverschap en (dus) het budget blijven bij VWS berusten. De VWS-bijdrage aan de KvW wordt geraamd op artikel 21 van onze begroting; de agentschapsparagraaf VWA/KvW in de begroting van LNV laat deze bijdrage als «opbrengst andere departementen» zien.

2.4 Bedrijfsvoeringparagraaf

De bedrijfsvoeringparagraaf in de begroting 2004 is een uitzonderingsrapportage. Hierin zijn alleen die bedrijfsvoeringonderwerpen opgenomen die in 2004 specifiek aan de orde zijn. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de onderwerpen die vallen onder de sturing en de beheersing van de bedrijfsprocessen, zoals de planningscyclus en de organisatie en ontwikkeling op het terrein van VBTB. De bedrijfsvoeringparagraaf sluit op deze wijze aan bij de mededeling over de bedrijfsvoering.

2.5. Bijlagen

Deze begroting heeft diverse bijlagen.

– De bijlage Financieel Beeld Zorggeeft een totaalbeeld van de uitgaven en de financiering van de zorg in Nederland, waarbij ook de verdeling van de middelen uit het Hoofdlijnenakkoord aan de orde komt. Verder is in deze bijlage een internationale vergelijking van de zorg in beeld gebracht.

– De verdiepingsbijlagegeeft per artikel de standen (begroting en/of premie) en de belangrijkste mutaties (begroting en/of premie). Tevens is voor de begrotingsuitgaven en -ontvangsten een «was-wordt-tabel» opgenomen. Tot slot is een overzicht gegeven van de bijdragen van VWS aan begrotingen van andere departementen, de zogenaamde overzichtsconstructies.

– De bijlagen Moties en Toezeggingengeven een overzicht van toezeggingen die (vorige) bewindspersonen hebben gedaan en de stand van zaken van moties die de Tweede Kamer heeft aanvaard.

– De bijlage ZBO’s en RWT’sgeeft een overzicht van de zelfstandige bestuursorganisaties (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) die een bijdrage ontvangen uit begrotings- of premie-middelen.

– Afkortingenlijst.

– Trefwoordenregister.

  • 3. 
    Landelijk beleidskader Welzijn

Tot en met 2002 was de Welzijnsnota «Sociale kwaliteit» het kader voor het landelijke welzijnsbeleid. De nota is afgerond. Als gevolg daarvan zijn de programmalijnen losgelaten. Na het uitbrengen van de begroting zal als vervolg op de Welzijnsnota het landelijk Beleidskader Welzijn (2004–2008) worden opgesteld. Wijzigingen naar aanleiding van het beleidskader zullen in de begroting 2005 worden opgenomen. Voor 2004

gaan we voor wat betreft het beleidsbudget voor het Landelijk Beleidskader uit van de budgetten die voor de programmalijnen van de Welzijns-nota 1999–2002 beschikbaar waren.

In deze VWS-begroting leveren verschillende beleidsartikelen (artikelen 24, 26, 27, 33, 34 en 35) een bijdrage aan het realiseren van de doelstellingen van het toekomstige Beleidskader Welzijn. Het beleidsartikel Sociaal Beleid bevat een overzicht van de budgettaire beleidsbijdragen van de verschillende beleidsartikelen aan het landelijk Beleidskader 2004–2008. Over de daadwerkelijke verdeling van de middelen zal later dit jaar nog besluitvorming plaatsvinden.

BELEIDSAGENDA

Keuzes voor een houdbare en beter presterende zorg

1 Introductie

De beleidsagenda en de begroting van VWS presenteren op diverse terreinen een aantal belangrijke keuzes voor de komende jaren. Dat geldt voor zaken als het aanpassen van het zorgstelsel, het verleggen van verantwoordelijkheden, minder regels, een andere leefstijl en gerichter omgaan met subsidies.

In onze keuzes staan de termen «houdbaarheid» en «presteren» centraal. We gaan werken aan een zorgstelsel dat klaar is voor de toekomst èn betaalbaar blijft. Beter presteren betekent dat instellingen met publieke middelen meer prestaties moeten leveren. Er komt meer nadruk te liggen op de eigen verantwoordelijkheid: van burgers, van instellingen in de zorg, van verzekeraars. De overheid stelt daarbij eisen en randvoorwaarden. Het is zaak dat alle betrokkenen op de VWS-terreinen met ons de noodzakelijke keuzes maken voor houdbaarheid en betere prestaties.

2 Zorg: Toegankelijk, solidair, betaalbaar, doelmatig

De zorg in Nederland moet toegankelijk, solidair, betaalbaar en doelmatig zijn. Dit blijven de belangrijkste uitgangspunten van ons zorgstelsel. De Nederlandse burger heeft recht op een adequaat en kwalitatief goed zorgaanbod, waarbij verschillen in leeftijd, gezondheidsrisico’s en inkomen niet mogen leiden tot onaanvaardbare verschillen in de toegang tot de zorg. Tegelijkertijd mogen de kosten van de gezondheidszorg niet te zwaar drukken op de economie en de koopkracht van de burger.

Toegankelijkheid, solidariteit, betaalbaarheid en doelmatigheid staan in veel opzichten op gespannen voet met elkaar. Lage eigen betalingen zijn goed voor de toegankelijkheid, maar leiden al snel tot hoge medische consumptie. Inkomensafhankelijke premies zijn goed voor de solidariteit, maar zijn slecht voor het kostenbesef. In de meeste zorgstelsels wordt daarom continu gesleuteld aan kostenbeheersing. Dit kan vervolgens weer leiden tot extra bureaucratie en onaanvaardbare wachttijden voor noodzakelijke zorg, zoals wij ook in ons land hebben ervaren.

Bijna alle lidstaten van de Europese Unie hebben moeite om toegankelijkheid, solidariteit, betaalbaarheid en doelmatigheid met elkaar te combineren. De meeste Europese landen hebben ernstiger problemen met wachtlijsten dan wij in Nederland. De weinige landen die geen wachtlijsten van betekenis hebben, lopen op tegen grote problemen om de zorg betaalbaar te houden. Bovendien heeft de hele Europese Unie te maken met een dubbele vergrijzingsgolf (meer ouderen èn langer levende ouderen) die een enorme sociaal-economische invloed op onze samenlevingen heeft. Tenslotte stijgen de zorguitgaven sterk door de snelle ontwikkeling van de medische technologie en door het verschijnsel dat naarmate een samenleving rijker wordt, de zorgconsumptie nog sneller toeneemt.

Houdbaarheid van het stelsel veiligstellen

De zorguitgaven stijgen de laatste jaren fors. In 2001 en 2002 groeide het zorgvolume in totaal met ruim 14 procent. De reële economische groei bedroeg in die periode in totaal zo’n 1,5 procent. De zorguitgaven stegen in die jaren dus bijna tien keer zo snel als de grondslag waaruit ze gefinancierd moeten worden.

Ook de burger heeft de gevolgen van de groei van de zorguitgaven in zijn portemonnee gemerkt. De modale werknemer heeft zijn wettelijke zorgpremies sinds 1997 ruim 200 per maand zien stijgen tot 467 per maand in 2003; dit is een stijging van bijna 80 procent in een periode waarin het inkomen van diezelfde werknemer met 25 procent toenam. Dit groeitempo moet afgeremd worden.

Door de kostenstijging beslaan de zorguitgaven een steeds groter deel van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De zogenoemde zorgquote (aandeel van de zorguitgaven in het BBP) loopt snel op: van zo’n 8,5 procent in 2000 naar (geraamd) 9,75 procent in 2003. Gemiddeld gaven de westerse (OESO-)landen in 2001 8,5 procent van het BBP uit aan zorg.

Figuur 1: Internationale vergelijking aandeel zorg in Bruto Binnenlands Product

11,5-11,0-10,5 10,0-

9,5

9,0-

8,5

8,0

7,5-

7,0

6,5-

6,0-

1------------1------------1------------1------------1------------1------------T

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

2002 2003

Duitsland

Frankrijk

Nederland

Belgie

Ongewogen gemiddelde OESO landen

Verenigd Koninkrijk

Bron: VWS, 2003.

Daarnaast zijn er nog twee redenen voor waakzaamheid. Ten eerste heeft Nederland nu nog een relatief jonge bevolking en moeten voor ons de echte kosten van de vergrijzing nog komen; landen als Duitsland en Frankrijk worden er daarentegen nu al mee geconfronteerd. Maar al in het jaar 2010 telt ons land 1,1 miljoen 75-plussers. Het aantal 65-plussers stijgt ten opzichte van het aantal werkenden (20–65 jaar) flink.

Figuur 2: Vergrijzing; aantal 65-plussers per 1000 20–65-jarigen

500

450 400 350 300 250 200

150

2000 2005 2010 2015 2020 2025

1------------T

2030 2035

2040 2045

Bron: VWS, 2003.

Ten tweede wijst een OESO-studie erop dat onze care-voorzieningen (voor verplegen en verzorgen van met name ouderen en gehandicapten) tot de ruimste in Europa behoren, ook als is het moeilijk om een precieze vergelijking te maken. Met de komende vergrijzing tikt dit extra hard aan en stelt het ons financieel voor een grotere opgave dan onze Europese partners, terwijl we nu reeds tot de duurste landen behoren. Kortom, het Nederlandse zorgstelsel is op dit moment niet toekomstbestendig. Het is dus zaak evenwicht te zoeken tussen de omvang en de noodzaak van de voorzieningen, de kwaliteit daarvan en de betaalbaarheid.

Structurele hervorming noodzakelijk

Zowel de uitdaging die de vergrijzing ons op langere termijn stelt, als de huidige financieel-economische situatie van Nederland dwingen ons tot heldere keuzes. Het Hoofdlijnenakkoord van het nieuwe kabinet bevat stringente budgettaire afspraken voor de komende kabinetsperiode. Daarnaast moeten de kosten van extra wachtlijstproductie worden opgevangen en kiezen wij er ook voor ruimte te creëren voor intensiveringen. Tot slot moeten nog enkele bezuinigingen die door vorige kabinetten zijn ingeboekt, maar nooit zijn ingevuld, nu daadwerkelijk gerealiseerd worden. In totaal moet er in 2004 ongeveer 2,3 miljard worden bezuinigd op de uitgaven die uit zorgpremies worden betaald.

Wij kiezen ervoor deze bezuinigingen in te bedden in een structurele hervorming van het Nederlandse zorgstelsel. Deze hervorming heeft tot doel ons stelsel op lange termijn veilig te stellen door toegankelijkheid, solidariteit en betaalbaarheid beter met elkaar in balans te brengen en het systeem doelmatig te maken. De kern van de zaak is dat er meer eigen verantwoordelijkheid moet komen bij zowel de zorgconsument als de zorgaanbieder. Wil de solidariteit in het stelsel blijven bestaan, dan moet de collectieve verantwoordelijkheid minder worden belast. Om dit nieuwe evenwicht te bereiken, krijgen burgers te maken met hogere eigen betalingen bij het gebruik van de zorg. Dit betekent dat de financiële verantwoordelijkheid van burgers toeneemt. De verzekeraars en de zorgaanbieders moeten in het stelsel meer met elkaar concurreren om doelmatiger te werken, meer oog hebben voor de klant en minder

afhankelijk worden van «Den Haag». Gesubsidieerde instellingen moeten leren meer op eigen benen te staan. In het nieuwe evenwicht wordt de solidariteit bewaakt door publieke garanties in het zorgstelsel en het inkomensbeleid.

Figuur 3: Extra zorguitgaven1

7,0 6,0

5,0-

■o

—. 4,0-

3,0 2,0 1,0

0,0-

2004

2005

2006

2007

intensiveringen, zoals ambulances en kleine ziekenhuizen genees- en hulpmiddelen extra zorgproductie bevolkingsgroei en vergrijzing

Bron: VWS, 2003.

Deze begroting bevat stevige maatregelen, maar er is ook extra ruimte. Ten eerste stijgen de zorguitgaven de komende vier jaar nog altijd met ruim 6 miljard, onder andere om de vergrijzingskosten op te vangen. Ten tweede hebben wij geld vrijgemaakt voor extra zorgproductie om de wachtlijsten terug te dringen. In 2004 gaat het alleen al om 500 miljoen. En ten derde is er extra geld om meer te doen aan een aantal belangrijke zaken zoals het verbeteren van bereikbaarheid van de zorg, jeugd, maatschappelijke opvang, kwaliteit en opleidingen, ICT-investeringen en het voorkomen van ziekten.

3 Meer eigen verantwoordelijkheid burgers

1 Dit zijn de verwachte extra (volume)uitgaven voor de zorg. Hierbij is geen rekening gehouden met loon- en prijsbijstelling, noch met het effect van de voorgenomen bezuinigingen uit figuur 5. Deze effecten zijn wel verwerkt in tabel 3.

Het Nederlandse systeem van gezondheidszorg wijkt op een aantal punten af van veel andere landen: Nederland kent in vergelijking met andere landen geringe verplichte eigen bijdragen; niettemin krijgt de verzekerde een relatief breed pakket van zorgvoorzieningen. Dat is een extra reden om bij de keuze van de maatregelen sterk te appelleren aan de eigen verantwoordelijkheid van de burger om zo een nieuw evenwicht te bereiken.

Figuur 4: Eigen betalingen als aandeel in zorgkosten

 

20%-

15%-

10%-

5%-

     
                     
                                 
                                         
                                         

Bron: VWS, 2003.

De periode tot 2007, waarvan de begroting voor 2004 de eerste stap is, wordt zeker niet gemakkelijk. Maar niets doen is geen alternatief. De burger mag wèl verwachten dat de lasten evenwichtig worden verdeeld en dat er daarnaast zichtbare verbeteringen optreden: meer zorg, minder regels, en zichtbaar werken aan meer kwaliteit. Die balans, tussen stevige maatregelen en verbeteringen, is de uitdaging waarvoor wij de komende jaren staan. Wij gaan een ingrijpend veranderingsproces in en dat vraagt om duidelijk beleid vanuit VWS. Wij nemen die taak op ons, in de wetenschap dat wij de uitdagingen alleen aan kunnen in goede samenwerking met het «veld»: verzekeraars, instellingen en hun medewerkers, cliënten en hun organisaties en tezamen met andere overheden. Het kabinet kiest ervoor de burger meer eigen verantwoordelijkheid te geven voor de zorguitgaven door het wettelijk verzekerde pakket te versmallen en eigen bijdragen te verhogen. Dit zal leiden tot meer kostenbewustzijn, afremmen van de zorgconsumptie.

De maatregelen hebben voor een belangrijk deel betrekking op het pakket van de zorgverzekering. Maar ook in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) worden maatregelen genomen. De randvoorwaarden bij het kiezen van de maatregelen zijn:

– Zo min mogelijk beperken van echt noodzakelijke medische zorg. – Acceptabele effecten voor chronisch zieken. – Acceptabele gevolgen voor het besteedbaar inkomen. – Eenvoudig en uitvoerbaar.

De eerste randvoorwaarde houdt in dat wie ziek is of zorg nodig heeft, geholpen moet kunnen worden. We kiezen vooral voor maatregelen die niet direct met ziekten/aandoeningen te maken hebben die het maatschappelijk functioneren belemmeren, dan wel voor maatregelen die verzekerden zelf kunnen opvangen. Daarnaast speelt bij onze afwegingen een rol of de zorg naar verwachting te herverzekeren is en of de maatregel voor

bepaalde groepen door flankerend beleid kan worden verzacht. De combinatie van deze uitgangspunten en randvoorwaarden leidt tot onderstaande maatregelen. Wij vinden die in het licht van de huidige, moeilijke economische omstandigheden en de noodzaak om ook voor de toekomst structureel naar het zorgstelsel te kijken, goed te verdedigen.

Pakketmaatregelen en eigen betalingen Ziekenfondswet

Pet 1 januari 2004 gaat het voor de Ziekenfondswet om de volgende maatregelen. Om de gevolgen voor de burger op korte termijn zoveel mogelijk te beperken, gelden bij verschillende maatregelen overgangsregimes:

  • Niet meer vergoeden van fysio- en oefentherapie vanaf 18 jaar, met uitzondering van chronisch zieken (zij krijgen vanaf tien behandelingen vergoed). Opbrengst: in 2004 €375 miljoen (vanwege overgangsregime) en vanaf 2005 jaarlijks 425 miljoen.
  • Beperken van de vergoeding psychotherapie tot dertig behandelingen. Opbrengst: in 2004 74 miljoen (vanwege overgangsregime) en vanaf 2005 jaarlijks 79 miljoen.
  • Niet meer vergoeden van de eerste IVF-behandeling en bijbehorende medicatie. Opbrengst: vanaf 2004 jaarlijks 30 miljoen.
  • Niet meer vergoeden van de tandarts voor volwassenen (vanaf 18 jaar). Opbrengst: vanaf 2004 jaarlijks 200 miljoen.
  • Niet meer vergoeden van zelfzorggeneesmiddelen tenzij ze langer dan een jaar gebruikt worden. Zelfzorggeneesmiddelen zijn geneesmiddelen die zonder recept verkrijgbaar zijn. Dit levert vanaf 2004 jaarlijks

60 miljoen op.

  • Niet meer vergoeden van anticonceptie vanaf 21 jaar. Opbrengst: vanaf 2004 structureel 70 miljoen.
  • Niet meer vergoeden van het «zittend» ziekenvervoer. Dit zijn kosten voor openbaar vervoer, taxi of eigen auto in verband met geneeskundige behandeling. Opbrengst: vanaf 2004 jaarlijks 135 miljoen.
  • Invoeren van de eigen bijdrage geneesmiddelen. Elke verzekerde betaalt vanaf 1 januari 2004 voor ieder afgeleverd geneesmiddel op recept 1,50 bij de apotheker. De verwachte jaarlijkse opbrengst hiervan is 210 miljoen vanaf 2004.
  • In 2005 wordt een eigen risico van 200 ingevoerd in de Ziekenfondswet.

Maatregelen AWBZ

Per 1 januari 2004 gaat het voor de AWBZ om de volgende maatregelen:

  • Verpleeghuizen en thuiszorginstellingen krijgen niet langer apart geld voor zorgvernieuwing.

Dit levert vanaf 2004 jaarlijks 170 miljoen op, waarvan 100 miljoen gereserveerd wordt voor productie.

  • Naast de middelen voor zorgvernieuwing (de lokale component) zullen thuiszorginstellingen ook de resterende, niet aan productie gerelateerde middelen, niet langer ontvangen. Dit levert naar verwachting jaarlijks 100 miljoen op.
  • Verhogen van de eigen bijdragen intra- en extramurale AWBZ-zorg. Dit levert naar verwachting jaarlijks 180 miljoen op.

Figuur 5: Opbrengst maatregelen (2004–2007)

 

6,0-5,0-

 
 
 

73

.2, 4,0-

 
 

E

             

W

c 3,0-

           
             
                   

1,0-

       

0,0-

 

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 
 

invoering eigen risico

 

overige maatregelen

 

maatregelen geneesmiddelen

 

D pakketmaatregelen

Bron: VWS, 2003.

Tegemoetkomen kwetsbare groepen

Voor het niet langer vergoeden van het «zittend ziekenvervoer» wordt een aparte maatregel getroffen om de effecten te verzachten. Hiervoor is in 2004 60 miljoen beschikbaar en vanaf 2005 70 miljoen structureel. De solidariteit in de zorg vereist dat groepen kwetsbare mensen, bijvoorbeeld chronisch zieken en mensen met een laag inkomen, speciale aandacht krijgen. Hiervoor bestaat al de fiscale regeling voor buitengewone uitgaven, zoals ziekte, invaliditeit en bevalling. Het effect van de extra benutting van deze regeling is geraamd op 80 miljoen in 2004 oplopend tot€ 130 miljoen in 2007.

Mensen met geen of weinig inkomen profiteren echter nauwelijks van de fiscale regeling. Daarom komt er vanaf 2004 een aparte tegemoetkomingsregeling. Hiermee kunnen bepaalde mensen een deel van de extra kosten terugkrijgen die zij voor zorg moeten maken. VWS trekt voor de regeling in 2004 89 miljoen uit; dat bedrag loopt op tot 104 miljoen in 2007. De belastingsdienst voert de nieuwe regeling uit. De tegemoetkomingregeling vult de bestaande fiscale regeling voor buitengewone uitgaven aan. Voor bijvoorbeeld gehuwde 65-plussers met alleen AOW die nu niet voor de buitengewone aftrek in aanmerking komen, zal dit een belangrijke tegemoetkoming zijn.

De nieuwe regeling, en in laatste instantie de mogelijkheid om een beroep te doen op de bijzondere bijstand, beperken de gevolgen van de maatregelen in de zorg voor de meest kwetsbare groepen zoveel mogelijk. Ook

bij de maatregelen zelf wordt al zoveel mogelijk rekening gehouden met de gevolgen voor chronisch zieken, gehandicapten en andere kwetsbare groepen.

4 Vernieuwen zorgstelsel: meer verantwoordelijkheid aanbieders en verzekeraars

Beter presteren instellingen en meer transparantie

Het kabinet doet niet alleen een beroep op een grotere eigen verantwoordelijkheid van burgers, maar ook op die van verzekeraars en zorginstellingen. Wij verwachten van deze partijen dat ze veel meer werk maken van doelmatigheid, kwaliteit en innovatie. Zorginstellingen en verzekeraars moeten beter gaan presteren. Meer marktwerking is onontkoombaar om te komen tot betere prestaties en grotere productiviteit in de zorg. Ook moeten instellingen meer vernieuwen en daarbij gebruikmaken van onder meer ICT. Om te kunnen zien of burgers en overheid waar voor hun geld krijgen, moeten de prestaties van de zorginstellingen beter gemeten en gecontroleerd worden. Initiatieven op het terrein van prestatievergelijking en -verantwoording (benchmark) gaan door. Deze acties leveren een belangrijke bijdrage aan de doelmatigheid in de zorg en moeten ook bijdragen aan het stimuleren van de kwaliteit van de dienstverlening; ze vergroten de transparantie van de sector.

In 2006 wordt de nieuwe basisverzekering ingevoerd, als onderdeel van het vernieuwen van het zorgstelsel. Op korte termijn worden ook maatregelen in de sturing van het stelsel genomen om te zorgen dat het huidige systeem beter werkt. Zo start de ziekenhuissector in 2004 met het gefaseerd invoeren van de DBC-systematiek die is gericht op het vernieuwen van het prijs- en bekostigingstelsel. Een DBC (diagnose-behandelcombinatie) is het geheel van activiteiten van ziekenhuizen en specialisten dat voortvloeit uit de zorgvraag van de patiënt. De DBC kent een (integrale) prijs. Dit vergroot de transparantie en stelt onder meer verzekeraars in staat prijzen onderling te vergelijken en doelmatig zorg in te kopen. De eerstelijnszorg en de curatieve GGZ gaan ook die kant op: ze starten in 2004 met het ontwikkelen van een bekostigingssysteem dat meer is gebaseerd op loon naar werken.

De informatievoorziening en de kwaliteit en innovatie in de zorg moeten verder verbeterd worden. Hiervoor worden tal van acties ondernomen, zoals het ontwikkelen van prestatie-indicatoren, benchmark (prestatievergelijking) bij ziekenhuizen en huisartsen, het invoeren van een landelijke registratie voor de gehele AWBZ en het ontwikkelen van een landelijk elektronisch medicatiedossier. In 2004 gaat een wetsvoorstel naar de Tweede Kamer om een zorgidentificatienummer in te voeren.

Zorgstelsel en nieuwe basisverzekering

Deze kabinetsperiode staat in het teken van de overgang naar een nieuw zorgstelsel en het invoeren van een basisverzekering. De huidige centrale sturing van het aanbod aan zorg wordt, waar mogelijk, zo snel als verantwoord is vervangen door een systeem van gereguleerde marktwerking.

De kern van het nieuwe stelsel is dat verzekeraars onderling gaan concurreren en dat zij onderhandelen met aanbieders van zorg over de prijs en de kwaliteit. De voordelen daarvan moeten ten goede komen aan de verzekerde. Die kan daardoor bewuster kiezen tussen verzekeraars en

heeft meer keus uit verschillende mogelijkheden van zorg. De verzekerde draagt tegelijkertijd via eigen betalingen meer verantwoordelijkheid voor de kosten van de zorg. Verzekeraars moeten zoveel mogelijk naar de behoefte van hun verzekerden zorg inkopen. De sterkere rol van de verzekeraar en de verzekerden is, in combinatie met minder regels en het verlichten van de administratieve lasten, ook een stimulans voor meer ondernemerschap in de zorg. Ook de zorgaanbieders moeten dus meer met elkaar concurreren. Het tot stand brengen van marktwerking in de zorg is een kwestie van lange adem. Juist daarom moeten we nu voortmaken. Het kabinet ziet het als een opdracht, voor zichzelf en de politiek in brede zin, om na bijna twintig jaar discussie het nieuwe zorgstelsel daadwerkelijk tot stand te brengen.

De concrete maatregelen voor het nieuwe zorgstelsel zijn:

– Het invoeren op 1 januari 2006 van één verplichte standaardverzekering voor curatieve zorg. Het onderscheid tussen Ziekenfondswet en particuliere ziektekostenverzekering vervalt. De standaardverzekering wordt uitgevoerd door private uitvoerders die winst mogen beogen binnen de publieke randvoorwaarden die de overheid stelt. Het wetsontwerp van de Zorgverzekeringswet gaat in 2004 naar de Tweede Kamer.

– Alle op genezing gerichte zorg die nu nog in de AWBZ zit, gaat dan over naar de nieuwe zorgverzekering. Dat geldt bijvoorbeeld voor delen van de geestelijke gezondheidszorg.

– Op 1 januari 2006 wordt een zorgtoeslag ingevoerd. Deze moet de zorg voor iedereen toegankelijk en betaalbaar houden.

– Het toezicht op goed uitvoeren van de verzekering en de kwaliteit van de zorg wordt vernieuwd. Daarbij wordt de functie bekeken van de organen die nu betrokken zijn bij het sturen en het uitvoeren ven het stelsel, zoals het CVZ, CTZ, CBZ en IGZ.

– In 2004 start de opbouw van de Zorgautoriteit. Deze instelling moet onder meer het ontwikkelen van «markten» in de zorg stimuleren. Het CTG gaat na een wetswijziging op in de nieuwe Zorgautoriteit. Het is de bedoeling dat de Zorgautoriteit in 2008 vervolgens opgaat in de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa), als Zorgkamer.

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: modernisering en houdbaarheid

Nederland behoort momenteel tot de minst vergrijsde landen in de Europese Unie, maar dat verandert snel en heeft ook gevolgen voor de AWBZ. Zo zijn de uitgaven van de AWBZ de afgelopen jaren explosief gegroeid: met 7,7 procent per jaar sinds 2000. Daarnaast omvat de AWBZ deels ook zaken die niet noodzakelijkerwijs in een verzekering thuishoren; burgers en andere overheden hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid.

Om de AWBZ voor burgers die langdurig zong nodig hebben toegankelijk

te houden, en tegelijkertijd de betaalbaarheid overeind te houden, is voor

de komende jaren een nieuwe visie nodig op de AWBZ en alles wat ermee

samenhangt. We streven naar een betaalbare en toekomstgerichte AWBZ.

Daarbij gelden de volgende uitgangspunten:

– De AWBZ is voor langdurige en chronische zorg.

– Heldere verantwoordelijkheidsverdeling tussen de AWBZ en de

«voorliggende» lokale voorzieningen. – Meer (financiële) prikkels in het uitvoeren van het systeem van de

AWBZ; meer concurrentie tussen aanbieders van zorg.

  • Versterken van de verantwoordelijkheid van de zorgvrager en diens omgeving.
  • Een bekostigingssystematiek die een koppeling tussen prijs en dienst duidelijk maakt.
  • Doorgaan met het moderniseren van de AWBZ.

De visie op de toekomst van de AWBZ staat in een afzonderlijke brief die dit najaar naar de Tweede Kamer gezonden wordt.

Deze kabinetsperiode staat verder in het teken van het doorgaan met het moderniseren van de AWBZ. De afgelopen periode is al veel bereikt, met name wat betreft: eenduidige indicatiestelling (protocollen), stimuleren van de vraagsturing èn het vernieuwen en flexibel maken van het aanbod aan zorg voor de burger. Belangrijk is stevige aandacht voor de noodzaak van goede informatievoorziening en het verantwoorden van de besteding van middelen, alsmede voor prestaties in de sector.

Meer concurrentie bij prijsvorming geneesmiddelen

Geneesmiddelen moeten ook op termijn betaalbaar en beschikbaar zijn. We streven ernaar uiterlijk in 2005 een nieuw prijs- en vergoedingssysteem voor geneesmiddelen in te voeren. Uitgangspunten voor dit nieuwe beleid zijn:

  • Toegankelijkheid: De premiebetaler betaalt niet meer dan de noodzakelijke kosten.
  • Doelmatigheid: Meer financiële prikkels op de juiste plaats.
  • Kwaliteit en veiligheid: Deskundigheid van de apotheker goed benutten.

De toegankelijkheid wordt gewaarborgd door te zorgen voor lagere prijzen bij generieke geneesmiddelen. Dat zijn geneesmiddelen die gemaakt zijn naar het voorbeeld van een merkgeneesmiddel waarvan het octrooi is verlopen. Voor middelen met een vergelijkbare therapeutische werking kan daarnaast een lagere vergoeding worden vastgesteld. In elke groep van onderling vervangbare geneesmiddelen wordt altijd tenminste één geneesmiddel volledig vergoed, met inachtneming van de eigen bijdrage; de andere (duurdere) geneesmiddelen zijn dan slechts tegen meerkosten beschikbaar.

Deze nieuwe benadering moet fabrikanten stimuleren om te concurreren en de prijzen van hun geneesmiddelen te verlagen. Zorgverzekeraars krijgen meer te zeggen over de inkoop en kunnen in de contracten met apotheekhoudenden afspraken maken over prijs en prestatie (kwaliteit) van de dienstverlening van de apotheken.

5 Minder regels en administratieve lasten

Minder regels

Het verminderen van regels en het terugdringen van de administratieve lasten is een speerpunt van het kabinetsbeleid. Door minder regels krijgen instellingen meer vrijheid om beter te presteren en meer verantwoordelijkheid te nemen, kortom: ondernemerschap tonen. VWS is daar al een aantal jaren mee bezig. De commissie «terugdringing administratieve lasten zorgsector» («commissie De Beer») heeft in vervolg daarop een aantal concrete voorstellen gedaan voor de zorg. Eind 2002 is naar aanleiding daarvan het plan «Minder regels, meer zorg» vastgesteld. Dat wordt de komende jaren uitgevoerd. Daarvoor trekken wij 42 miljoen uit.

Het kabinet heeft in aanvulling hierop voor de zorg en andere vormen van dienstverlening een concrete doelstelling bepaald: de administratieve lasten moeten in deze kabinetsperiode met een kwart dalen. Dit betekent onder meer dat circa dertig wetten op VWS-terrein versneld worden doorgelicht op de mogelijkheid de administratieve lasten te verminderen. Eind 2003 moet hiervan een goed beeld bestaan. Wetten waar het meeste resultaat geboekt kan worden, worden vervolgens als eerste aangepakt. Daarnaast worden nieuwe regels zeer kritisch beoordeeld op administratieve lasten die er door ontstaan. Maar instellingen moeten zelf ook alert zijn op het bestrijden van bureaucratie die niet in de eerste plaats door regels van het Rijk is veroorzaakt.

Fraudebestrijding

Misbruik van regels moet worden tegengegaan. Dat doen we langs drie lijnen: meer controle, beter laten verantwoorden en vooraf toetsen van maatregelen om de kans op misbruik tegen te gaan. Er komen betere controles en sancties bij declaratiemisbruikvan zorgverleners. Het wetsvoorstel om de Wet Tarieven Gezondheidszorg (WTG) te wijzigen, dat hiervoor bij de Tweede Kamer is ingediend, moet op 1 januari 2004 ingaan.

Naar verwachting nog dit najaar wordt een wetsvoorstel bij de Kamer ingediend met maatregelen om fraude van verzekerden met declaraties tegen te gaan. Het wetsvoorstel moet op 1 april 2004 ingaan en omvat onder meer het invoeren van een identificatieverplichting in de Ziekenfondswet en het invoeren van het sofi-nummer in de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen (WTZ).

6 Meer zorg leveren - wachttijden terugdringen

Het aanpakken van wachttijden in de zorg heeft ook in deze kabinetsperiode hoge prioriteit. Een groot deel van het extra geld voor 2004 en de volgende jaren kan hieraan worden besteed. Voorwaarde is wel, net als in de afgelopen jaren, dat voor dat geld ook daadwerkelijk zorg wordt geleverd: boter bij de vis. Voor de aanpak is in 2004 250 miljoen extra beschikbaar gesteld.

Extra geld alleen is niet de enige oplossing voor het aanpakken van de wachttijden: ook meer doelmatigheid, betere organisatie van de zorg en innovatie, zijn noodzakelijk om meer en betere zorg te leveren.

Dalende trend wachttijden ziekenhuiszorg

De ziekenhuizen hebben sinds 2001 goede resultaten geboekt bij het terugdringen van wachttijden. Het algemene beeld is duidelijk verbeterd. De gemiddelde wachttijd zowel voor opname als voor dagbehandeling is flink gedaald. Excessieve wachttijden zijn geen algemeen probleem meer in de Nederlandse curatieve zorg. Voor zover zij nog bestaan, zijn te lange wachttijden voornamelijk terug te voeren op bijzondere omstandigheden in beperkte deelgebieden of op het functioneren van het ziekenhuis.

 

Tabel 1 Wachttijden ziekenhuizen Nederland Gemiddelde wachttijd in weken

dec 2000

dec 2001

dec 2002

juli 2003

afname in %

streven 2004

Kliniek 8,8 Dagverpleging 6,4

6,7 5,7

5,8 5,2

5,5 5,1

38% 20%

5,3 4,9

Bron: NVZ-databank.

Ziekenhuizen moeten met het nu beschikbaar gestelde extra geld in 2004 2,5 procent meer zorg kunnen leveren en daarmee wachttijden verder terugdringen. Dat mag ook gevraagd worden van instellingen. Of de wachttijden echt teruglopen hangt mede af van het tempo van opleiden, het beschikbaar komen van nieuw personeel en de logistieke organisatie in het ziekenhuis. De ziekenhuizen zijn nu aan zet. Het aanpakken van de wachttijden is al met al in de eerste plaats een zaak van verzekeraars en instellingen; VWS zal deze partijen aanspreken op hun prestaties op dit gebied.

Aanpak wachttijden bij ziekten met levensbedreigende risico’s

De wachttijden en de beschikbare capaciteit bij aandoeningen met levensbedreigende risico’s, zoals kanker en hartkwalen, en behandeling met intensieve zorg (intensive care) hebben vanwege hun ernstige aard bijzondere aandacht. Op veel deelterreinen is sprake van een acceptabele situatie die vastgehouden moet worden. Maar er zijn ook nog verbeteringen nodig. Te lange wachttijden moeten met voorrang verdwijnen. Er zijn al maatregelen in gang gezet, zoals het opleiden van extra personeel en het bouwen van extra voorzieningen. We verhogen de beschikbare capaciteit voor radiotherapie tot 2005 met meer den de helft (zestig procent); daarmee moet de gemiddelde wachttijd in 2005 kunnen dalen naar 21 dagen, nu ligt dat rond de dertig dagen. Voor het behandelen van hartkwalen is extra capaciteit in de maak voor dotterbehandelingen. Hiermee moet de gemiddelde wachttijd van ruim zeven weken kunnen dalen. Tabel 2 geeft inzicht in een aantal capaciteitsuitbreidingen.

 

Tabel 2 Geplande uitbreiding capaciteit

 

2002 realisatie

2003 raming

2004 raming

2005 raming

2006 raming

1 Geplande uitbreiding NICU’s *

2 Geplande uitbreiding aantal plaatsen Post-IC hoogwaardige zorg

3 Geplande uitbreiding PICU’s **

4 Geplande extra plaatsen radiotherapie tot en met 2004

23 16 14 6 27 20 18 8 11 9 6 1 42

5 7 1

Bron: VWS, CTG, CBZ, 2003.

  • NICU = plaatsen/eenheden intensieve zorg voor pasgeborenen

** PICU = plaatsen/eenheden intensieve zorg voor kinderen

Extra geld ambulances en kleine ziekenhuizen

De afgelopen periode is veel aandacht besteed aan problemen bij de beschikbaarheid van ambulancezorg en de bereikbaarheid van met name kleine ziekenhuizen. Het kabinet hecht groot belang aan het oplossen van die knelpunten. Daarom wordt daarvoor 50 miljoen uitgetrokken. Dat bedrag gaat vooral naar het aanpakken van knelpunten in de ambulancezorg en de zorg die kleine ziekenhuizen leveren. De precieze invulling komt te staan in een brief over acute zorg die de Tweede Kamer dit najaar krijgt.

Het is van groot belang dat de eerstelijnszorg, met name ook buiten de reguliere uren (avond, nacht, weekend: ANW-uren) hier goed bij aansluit. Daarvoor moet de eerstelijnszorg doelmatiger worden georganiseerd en moet beter worden samengewerkt. Het vak van huisarts is sterk in beweging, maar 40 procent van de huisartsen werkt nog in een eenmans-praktijk, met alle nadelen van dien, met name buiten de reguliere uren.

Beter samenwerken met verschillende disciplines (multifunctioneel) is zeer gewenst, ook om de taken van de huisarts te verlichten.

AWBZ: meer «productie» de komende jaren

De aanpak van wachttijden in de AWBZ-zorg (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten: ouderen, gehandicapten, geestelijk gezondheidszorg) heeft de afgelopen jaren goede resultaten gehad. Er is over de gehele linie meer zorg geleverd, zeker sinds eind 2000 een verder groei van de productie mogelijk werd en het veld werd geprikkeld tot meer en nieuwe initiatieven.

Wel verschuift door veranderende wensen van zorgvragers het soort zorg: de intramurale productie («binnen de muren van de instellingen») blijft gelijk of stijgt licht, maar er is meer vraag naar semi-murale en extramurale zorg, buiten de muren van instellingen. Dit is mede het gevolg van bewust beleid om mensen zoveel en zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te helpen.

Het aantal opnamen in verpleeghuizen is gestegen door de bouw van extra verpleeghuisplaatsen. De trend in de ouderenzorg van extramura-lisering leidt er daarnaast toe dat mensen steeds langer zelfstandig wonen en het aantal bewoners in verzorgingshuizen daalt. Verder is het aantal uren zorg dat thuis wordt verleend en het aantal persoonsgebonden budgetten (PGB’s) de afgelopen jaren sterk gestegen. Het aantal mensen dat wachtte op verpleging, verzorging of thuiszorg is door die extra zorg in 2002 met 15 procent gedaald ten opzichte van 2001. De verwachting is dat in 2004 de verpleging en verzorging met het extra geld bijna 6 procent meer zorg kan leveren.

Sinds eind 2000 hebben ruim 31 000 mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking extra zorg gekregen. De wachttijd voor wonen en dagbesteding is in de gehandicaptenzorg sinds 2000 gedaald. Het uitbreiden van het aantal plaatsen in instellingen voor gehandicapten leidt ertoe dat de intramurale productie volgend jaar naar verwachting met ruim 1 procent groeit. De zorg buiten de instelling (zorg bij zelfstandig wonen en dagbesteding) groeit naar verwachting met bijna 6 procent.

In de geestelijke gezondheidszorg is het aantal wachtenden in 2002 licht gedaald ten opzichte van 2001. De afgelopen jaren was sprake van meer klinische opnamen; de gemiddelde opnameduur is aanzienlijk gedaald: van 182 dagen in 1994 naar 126 dagen in 2001. Daarentegen komen er steeds meer dagbehandelingen en ambulante contacten. Het extra geld en de in gang gezette bouw leidt er naar verwachting toe dat de intramurale productie (binnen instellingen, met opname) in de geestelijke gezondheidszorg in 2004 met ruim een half procent stijgt. Extramuraal – buiten instellingen, kortdurend en ambulant – wordt volgend jaar naar verwachting in de geestelijke gezondheidszorg ruim 5 procent meer zorg geleverd.

7 Werken en opleiden in de zorg

De zorg is zeer arbeidsintensief. In totaal werken er circa een miljoen mensen in de zorg. Dat is ongeveer 13 procent van de beroepsbevolking. De werkgelegenheid in de zorg groeide in 2002 met circa 50 000 werknemers. Daarmee is de zorg een van de weinige sectoren met banengroei. De arbeidsmarktmaatregelen die eerder zijn getroffen, hebben zeker

geholpen: het ziekteverzuim is gedaald, het aantal herintreders gegroeid, de ervaren werkdruk afgenomen en de tevredenheid doet niet onder voor die van mensen in andere sectoren.

Arbeidsmarkt

Omdat de economie en de overheidsfinanciën verslechterd zijn en de arbeidsmarktpositie van de zorg is verbeterd, kiest het kabinet voor een aantal maatregelen die bijdragen aan een beheerste uitgaven- en kostenontwikkeling.

  • Net als bij andere onderdelen van de collectieve sector acht het kabinet het van groot belang dat werkgevers en werknemers in de zorg in de komende jaren tot loonmatiging komen. Na een periode waarin veel extra geld beschikbaar is gekomen voor specifieke arbeidsvoorwaar-denverbetering, is die matiging nu ook mogelijk.
  • Het dalend ziekteverzuim vergroot de productiviteit binnen instellingen. Het kabinet acht het daarom verantwoord een korting op instellingsbudgetten door te voeren die oploopt van in totaal 17 miljoen in 2004, tot 70 miljoen in 2007.
  • Sociale partners moeten vanaf nu zelf de verantwoordelijkheid voor het arbeidsmarktbeleid nemen. Door de verbeterde arbeidsmarktpositie is er bovendien veel minder behoefte aan specifieke arbeids-marktmaatregelen. Daarom gaat er 33 miljoen in 2004 en 105 miljoen in 2005 en latere jaren minder naar de sectorfondsen arbeidsmarkt.

Om de stijgende zorgvraag op te vangen moet de arbeidsproductiviteit in de zorg omhoog. VWS gaat daaraan samen met andere partijen werken, maar de eerste verantwoordelijkheid daarvoor ligt bij instellingen zelf. Daarbij zijn ondersteunend: investeren in ICT en technologische hulpmiddelen, maar ook andere vormen van innovatie, bijvoorbeeld arbeidsbesparende innovaties in de organisatie van de zorgproductie.

Opleiden

Om bestaande en te verwachten tekorten aan personeel in de zorg in te lopen, heeft het kabinet aangekondigd de capaciteit van medische opleidingen verder te verruimen en te investeren in de kwaliteit ervan. Dat gebeurt langs vier lijnen:

  • De capaciteit van medische opleidingen voor artsen uitbreiden.
  • Herschikken tussen beroepsgroepen, bijvoorbeeld via HBO opgeleide «physician assistants» (HBO-master opgeleide beroepsbeoefenaar die veelvoorkomende medische taken en handelingen verricht) en «nurse practioners» (praktijkverpleegkundigen).
  • Anders opleiden, door een verschuiving naar modernere medische opleidingen die beter aansluiten op de beroepsuitoefening en taakherschikking.
  • Verkorten van de opleidingsduur. Dit sluit aan bij Europese regelgeving.

8 Innovatie, kwaliteit, kennis en ICTInnovatie

Zorginstellingen laten nog te vaak kansen liggen voor het vernieuwen van de zorg. Ondanks het bestaan van uitstekende innovaties, moet helaas worden vastgesteld dat deze voorbeelden niet op grote schaal worden toegepast. Dat geldt zowel voor organisatorische innovaties, zoals in de ziekenhuiszorg, als voor technologische innovaties, bijvoorbeeld op basis van biotechnologie. Dat is een gemis: goede innovatie is immers vrijwel altijd een combinatie van: (medisch) betere of minstens gelijkwaardige

kwaliteit, veiliger zorg, een klantvriendelijker product en veelal bevredigender en uitdagender werk voor de zorgverleners.

Prikkels zijn nodig om hierin verandering te brengen, zoals meer marktwerking bij de stelselherziening, minder bureaucratie en minder administratieve lasten. Ook bevorderen wij kwaliteitsverbeteringen en innovatie door het programma «kwaliteit, innovatie en doelmatigheid». Vooral de combinatie van herontwerpen van zorgprocessen, ICT en de juiste inzet van vaardigheden van professionals, is de sleutel tot beter presteren van de zorgsector. Meer ruimte voor het veld en minder regels zijn hiervoor belangrijke randvoorwaarden.

Kwaliteit

De overheid stelt randvoorwaarden op het gebied van goede kwaliteit van zorg, maar sectoren zijn zelf verantwoordelijk voor het leveren van producten die hieraan voldoen. Met name de veiligheid voor patiënten is een belangrijk thema. Onderzoek naar patiëntveiligheid in landen als de Verenigde Staten, Canada, Australië en Engeland laat zien dat mensen onnodig overlijden door een slechte organisatie van de zorg. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) brengt momenteel de feitelijke situatie in Nederland in kaart. In 2004 verschijnt hierover de eerste rapportage.

Het kwaliteitsbesef is nog onvoldoende aanwezig in de kern van het zorgproces, zoals ook de IGZ regelmatig constateert. Slechts 5 procent van de instellingen, inclusief ziekenhuizen, beschikte in 2000 over een vorm van certificering of accreditatie. Dat moet veranderen. Elke instelling die onder de Kwaliteitswet Zorginstellingen valt, moet beschikken over een kwaliteitssysteem of concrete en aanzienlijke vordering kunnen laten zien bij het invoeren daarvan. Zij moeten aantoonbaar veilige, patiëntgerichte zorg leveren. Die systemen moeten goed in de organisatie ingebed zijn. De IGZ ontwikkelt momenteel een risicomodel om het toezicht te richten op de meest risicovolle onderdelen van de zorg zodat in deze sectoren zichtbare en controleerbare kwaliteitsgroei ontstaat.

ICT

De combinatie van het veranderen van zorgprocessen en het inzetten van de goede vakmensen kan leiden tot een aanzienlijke verbetering van de zorg. ICT is een onmisbaar hulpmiddel om die veranderingen mogelijk te maken. In de informatie-intensieve zorgsector mag geen onduidelijkheid bestaan over gegevens van één en dezelfde persoon; tevens moeten gegevens met elkaar in verband gebracht kunnen worden. Daarom komt er een wettelijk vastgelegd persoonsnummer. De daarmee samenhangende investeringen dragen bij aan de doelstellingen van het kabinet over het ingrijpend verbeteren van het zorgstelsel en de zorg, en die voor het verminderen van administratieve lasten.

Het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) werkt met de sector aan het invoeren van het elektronische medicatiedossier dat met ingang van 1 januari 2006 landelijk toegepast moet worden. Vanaf dat moment komen het landelijk invoeren van het elektronisch patiëntendossier en vele andere toepassingen binnen bereik.

Kennisinstituten

De zorg en het beleidsveld gebruiken veel kennis. Het gaat niet alleen om «klassiek» onderzoek, maar ook om onderzoek dat bijdraagt aan het toepassen van beleid en innovatie in de zorg. Instellingen als het RIVM,

SCP, NIZW en ZonMw zijn uitgegroeid tot instellingen van formaat. VWS moet daarnaast letten op een goede ondersteunende kennisinfrastructuur voor «het veld».

De stevige korting op de subsidies en taakstelling van VWS dwingt het departement om de eigen kennisbehoefte en de wijze waarop daarin wordt voorzien kritisch te bezien. Dat geldt ook voor de verantwoordelijkheid van VWS voor de kennisinfrastructuur waar vooral het veld van profiteert. Uitgangspunten bij het beoordelen zijn: voordeel voor de patiënt/consument en dat met minder (middelen en instellingen) meer bereikt moet worden. Najaar 2003 publiceren wij onze visie op de VWS-kennisinfrastructuur. Die werken wij verder uit met betrokken instellingen.

De verhouding met de via subsidies en opdrachten aan het ministerie verbonden kennisinstituten wordt apart herzien en verzakelijkt, waarbij het accent verschuift van subsidies naar opdrachten.

9 Kwaliteit van leven: ethische vraagstukken

Medisch wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen gaan snel, wekken vaak grote verwachtingen over het behandelen van ziekten, maar leiden ook tot ethische vragen: mag alles wat kan? Het beoordelen of nieuwe methoden toelaatbaar zijn vereist niet alleen een maatschappelijk draagvlak, maar de vraag is ook of er fundamentele waarden en normen in het geding zijn. Nieuwe technische mogelijkheden om iemand te genezen rechtvaardigen veel, maar niet alles. Ethische aanvaardbaarheid plaatst de samenleving als geheel voor vragen die samenhangen met de kwaliteit van leven. Wij besteden de komende jaren daarom veel aandacht aan medisch-ethische vraagstukken.

Hierbij gaat het om biotechnologische mogelijkheden, maatschappelijk-ethische grenzen, Europese ontwikkelingen, de positie van werkenden in de gezondheidszorg en de rechtspositie van patiënten. VWS is verantwoordelijk voor het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij wetenschappelijk onderzoek. Daarom moeten nieuwe ontwikkelingen in zorg en wetenschap met ethische vragen of dilemma’s, in een vroeg stadium gesignaleerd worden. Het centrum voor Ethiek en Gezondheid heeft hierin een belangrijke taak.

Het komende jaar sturen wij, naar aanleiding van wetsevaluaties, een aantal kabinetsstandpunten naar de Tweede Kamer. De euthanasiepraktijk (toetsing van de Wet levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding in de praktijk) is geëvalueerd. Nog dit jaar wordt het kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarnaast wordt in 2004 de Wet afbreking zwangerschap geëvalueerd, vervolgens krijgt de Kamer zo spoedig mogelijk het kabinetsstandpunt. Daarnaast komt er in 2004 een wijziging van de Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen. De Gezondheidsraad heeft een onderzoek gepubliceerd over anticonceptie voor mensen met een verstandelijke handicap. Nog in 2003 gaat het kabinetsstandpunt hierover naar de Tweede Kamer. In 2004 gaat het wetsontwerp «Zeggenschap lichaamsmateriaal» naar het parlement. Najaar 2003 gaat het kabinetsstandpunt over prenatale screening naar de Tweede Kamer; dit naar aanleiding van het advies van de Gezondheidsraad.

10 Gezondheidsbevordering en publieke gezondheid

De groei in de gezonde ontwikkeling van de Nederlandse bevolking stagneert. We worden nog wel steeds ouder en sterven minder snel aan bepaalde ziekten, maar het aantal jaren in goede gezondheid neemt niet toe. Nederland zakt wat gezondheid betreft af naar de Europese middenmoot: er gaan in weinig Europese landen zoveel mannen dood aan longkanker als in ons land, vrouwen sterven steeds vaker aan chronische longziekten en rond de geboorte gaan relatief veel kinderen dood. Ook zijn de verschillen in gezondheid hardnekkig en is er een groot verschil in gezonde levensjaren tussen mensen die hoog en laag opgeleid zijn.

Zes ziekten krijgen de komende jaren bijzondere aandacht: hart- en vaatziekten, aandoeningen aan het bewegingsapparaat, kanker, psychische aandoeningen, diabetes mellitus (suikerziekte) en astma. Zij leggen een groeiend beslag op onder meer de zorgkosten. De concrete doelen zijn:

  • Minder rokers.
  • Minder mensen met overgewicht.
  • Voorkomen, tijdig signaleren en behandelen van psychische aandoeningen, inclusief verslaving.
  • Voorkomen, tijdig signaleren van en goede zorg bij diabetes; gedragsveranderingen stimuleren.

Om dit te bereiken is er veel overtuigingskracht nodig, evenals een intensieve samenwerking tussen vele betrokkenen. Over de prioriteiten en doelstellingen, sturen wij dit najaar de Preventienota 2004-2007 naar de Tweede Kamer. Voor het uitvoeren van de nota is in 2004 5 miljoen en vanaf 2005 10 miljoen extra beschikbaar.

Publieke gezondheid

Het publieke volksgezondheidsbeleid is in 2003 in een ander daglicht komen te staan door de dreiging van bioterrorisme en de uitbraak van nieuwe, onverwachte infectieziektes. Van die laatste is met name SARS te noemen, dat op een ongekende wijze dreigend op de wereld afkwam en van met name de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) maar ook van tal van landen veel aandacht heeft gekregen.

De aanpak van de crises is de afgelopen jaren in goede samenwerking tussen alle betrokkenen uitgevoerd, maar heeft ook enkele «weeffouten» in de structuur aan het licht gebracht. De huidige structuur legt een zwaar bestuurlijk accent bij de gemeenten en de rol van het Rijk is in de wetgeving zeer onderbelicht. Dit vergt teveel improvisatie om op lange termijn tegen de bedreigingen opgewassen te zijn. De structuur dient dan ook te worden aangepast. Dit zal gepaard gaan met een duidelijkere wettelijke verankering van de taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen en met name die van de rijksoverheid, in de relevante wetten zoals de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV).

Bij het RIVM willen we een organisatie opzetten die tenminste voor de infectieziektenbestrijding een centrale rol heeft in het verzamelen en beschikbaar stellen van kennis, het «vertalen» van beleid naar praktijk en de coördinatie van landelijke taken die decentraal (gemeenten) worden uitgevoerd.

11 Nederlands voorzitterschap Europese Unie

Nederland is in de tweede helft van 2004 voorzitter van de Europese Unie. Het centrale thema van ons voorzitterschap is «duurzame groei». VWS kiest daarbinnen als rode draad: de relatie tussen de afspraken binnen de EU (interne markt) en de volksgezondheid, gezien vanuit de positie van de burger. De toekomst van het volksgezondheidsbeleid in de Europese Unie, komt onder meer aan de orde in een informele bijeenkomst van EU-ministers.

VWS stelt tijdens het EU-voorzitterschap verder ook een aantal thema’s aan de orde, zoals de balans tussen «markt en gezondheid», de vraag naar medicijnen in relatie tot het aanbod van de farmaceutische industrie, infectieziekten en de samenhang tussen de gezondheid van mens en dier en het waarborgen van kwaliteit van gezondheidszorg in relatie tot het vrije verkeer van beroepsbeoefenaren binnen de EU.

Het Nederlandse voorzitterschap staat ook in het teken van een nieuwe drugsstrategie voor de Europese Unie, vanaf 2005. Hierin komen alle aspecten van de drugsproblematiek aan bod, alsmede het kader en de prioriteiten van de communautaire activiteiten de komende jaren. VWS is coördinerend departement voor het drugsbeleid en zit de interdepartementale stuurgroep voor die het EU-voorzitterschap op dit punt voorbereidt en uitvoert.

12 Sport

Dagelijkse lichaamsbeweging is gezond voor mensen. Daarmee is veel winst te boeken. Sport levert daar een flinke bijdrage aan. Sportieve mensen zijn gezonder, verzuimen minder en doen minder vaak een beroep op de gezondheidszorg. Meer mensen zouden daarom hun hele leven een actieve leefstijl moeten hebben. Sport biedt daarvoor veel mogelijkheden. Naar schatting voldoet momenteel ongeveer 45 procent van alle Nederlanders aan de algemeen aanvaarde beweegnorm (een half uur per dag matig intensief bewegen, vijf dagen per week), maar haalt 14 procent dat op geen enkele dag in de week. Het streven is dat in 2007 48 procent van de Nederlanders de beweegnorm haalt en hooguit 10 procent van de Nederlanders nog inactief door het leven gaan.

In het kader van het «Europese jaar van de opvoeding door sport 2004» worden diverse projecten gestart om de educatieve waarden van sport te laten zien. Sport kan een goede bijdrage leveren aan het versterken van de sociale samenhang op lokaal niveau. De projecten buurt, onderwijs en sport (BOS) worden in 2004 verstrekt. Sport draagt ook bij aan het tegengaan van problemen bij de jeugd, het integreren van gehandicapten en het versterken van waarden en normen.

Het jaar 2004 staat ook in het teken van de Olympische Spelen. De sporters moeten natuurlijk zelf de prestaties neerzetten. De overheid blijft zich inspannen om tezamen met de partners in sport een klimaat te scheppen en faciliteiten te creëren waarin de topsport zich optimaal kan (blijven) ontwikkelen.

13 Leefbaarheid en welzijn

Verantwoordelijkheden helder afbakenen

Op 1 januari 2004 is de Welzijnswet tien jaar van kracht. De uitgangspunten van de wet zijn nog steeds geldig: de rijksoverheid is verantwoordelijk voor het systeem en stuurt op trends, de gemeente is lokaal verantwoordelijk voor aansturen, uitvoeren en financieren. Maar daar moet meer samenhang in komen. Maatschappelijke vraagstukken en de behoefte van individuele burgers aan bepaalde voorzieningen, vragen om een meer integrale aanpak. Het Rijk neemt initiatieven om de verantwoordelijkheden helder af te bakenen en barrières te slechten voor samenwerking. Daarbij worden instellingen meer en meer afgerekend op hun prestaties. Niet alleen moet vastgesteld worden of de middelen goed besteed zijn en beleid effectief is geweest, maar ook is kennis nodig voor het verbeteren van de kwaliteit en de professionaliteit van het werk in de welzijnssector.

Landelijke beleidskader welzijn

De welzijnsnota 1998–2002 krijgt najaar 2003 een vervolg met het

Landelijk Beleidskader Welzijn. De volgende aandachtspunten staan

daarin centraal:

– Zorg en welzijn, met de nadruk op de mogelijkheden van hoogbejaarden en gehandicapten om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Hiervoor is het ontwikkelen van een lokaal stelsel van dienstverlening van grote betekenis. Dit stelsel moet samenwerkingsverbanden tot stand brengen tussen zorg- en welzijnsvoorzieningen en de schotten wegnemen tussen welzijn, zorg en wonen. Maar: de burger moet eerst zelf al het mogelijke doen om zelfstandig te leven en maatschappelijk te functioneren; pas daarna ondersteunt de overheid hem of haar daarbij. Het kabinet wil hiervoor in 2006 een wet maatschappelijke zorg invoeren. Deze wet vervangt dan onderdelen van de Welzijnswet en de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). In de nieuwe wet wordt expliciete aandacht besteed aan de verantwoordelijkheidsverdeling voor zaken uit dit stelsel en de AWBZ.

– Leefbaarheid van de woonomgeving. Dit richt zich in het bijzonder op de achterstandswijken in de grote steden, maar ook op de leefbaarheid van het platteland. VWS is verantwoordelijk voor de coördinatie op rijksniveau van de sociale pijler in het Grotestedenbeleid.

– Preventie. Dit betreft vooral (jeugd)criminaliteit en meer algemeen het gevoel van onveiligheid van veel burgers in de publieke ruimte.

Naast het Landelijk Beleidskader Welzijn en deels, ook als uitwerking daarvan, verschijnt nog een nota Integraal ouderenbeleid (medio 2004). Beide nota’s besteden ook aandacht aan de rol van vrijwilligers. Het wordt steeds moeilijker voor activiteiten voldoende vrijwilligers te vinden. Onder het motto «Iedereen doet mee» wordt gezocht naar nieuwe vormen van werven, inzetten en behouden van vrijwilligers in het welzijn en de maatschappelijke zorg.

Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronisch ziekte

Het kabinet wil de maatschappelijke positie van mensen met een handicap of chronische ziekte in de samenleving daadwerkelijk verbeteren. Dit betekent enerzijds het beschikbaar hebben van de noodzakelijke voorzieningen en aanpassingen en anderzijds zoveel mogelijk gelijke behandeling in de praktijk. Op 1 december 2003 treedt de Wet gelijke behandeling

op grond van handicap of chronische ziekte in werking. Deze wet moet de positie van mensen met een handicap en chronisch zieken belangrijk verbeteren.

De wet en de norm die erin vastligt, hebben gevolgen voor tal van terreinen in de samenleving. Het kabinet stuurt over de knelpunten een Actieplan naar de Tweede Kamer (oktober 2003). Dit plan geeft aan hoe, met gelijke behandeling als vertrekpunt, de maatschappelijke positie van mensen met een handicap of chronisch ziekte concreet verbeterd wordt. Het uitwerken van de concrete maatregelen is de verantwoordelijkheid van de vakdepartementen op de afzonderlijke terreinen.

14  Extra impuls jeugd, maatschappelijke opvang en vrouwen-opvang

Het kabinet heeft bij het aantreden in het Hoofdlijnenakkoord besloten om de jeugdzorg, waaronder ook de preventie, te versterken. Hiervoor is in 2004 voor de ministeries van VWS en Justitie tezamen 30 miljoen beschikbaar, oplopend tot€ 100 miljoen in 2007. VWS besteedt hiervan aan de volgende vijf onderwerpen in 2004 ruim 19 miljoen, oplopend tot 65 miljoen in 2007. Daarnaast wordt een deel van het Justitie-geld ook besteed voor onder meer de Wet op de Jeugdzorg.

  • Voor het preventief jeugdbeleid (om de vraag naar zwaardere zorg tegen te gaan) wordt het aanbod aan opvoedingsondersteuning vergroot en wordt intensieve gezinsbegeleiding en het invoeren van de gezinscoach mogelijk gemaakt. Bedrag: 2,4 miljoen in 2004, oplopend tot 8 miljoen in 2007.
  • In het kader van de invoering van de Wet op de jeugdzorg wordt de productie in de jeugdzorg vergroot. Daarbij gaat het onder meer om pleegzorg, dagbehandeling, ambulante zorg, intramurale zorg en aanpak van kindermishandeling. Ook wordt de inspectie Jeugdzorg versterkt. Bedrag: 12 miljoen in 2004, oplopend tot 40 miljoen in 2007.
  • Er komt extra geld voor maatschappelijke opvang. Het geld wordt gebruikt om de opvang van en hulp aan kwetsbare groepen te verbeteren (waaronder dak- en thuislozen, zwerfjongeren en vrouwen). Het streven is om ondermeer te investeren in capaciteit. Het kabinet doet een nader voorstel voor de precieze verdeling in het kabinetsstandpunt over het IBO-onderzoek Maatschappelijke opvang. Bedrag: 2,4 miljoen in 2004, oplopend tot 8 miljoen in 2007.
  • Er komt extra geld voor vrouwenopvang en tegengaan van huiselijk geweld. Het geld wordt onder andere gebruikt om de kwaliteit van de opvang en hulp aan onder meer mishandelde vrouwen te verbeteren. Het kabinet doet een nader voorstel voor de precieze verdeling in het kabinetsstandpunt over het IBO-onderzoek Maatschappelijke opvang. Bedrag: 1,2 miljoen in 2004, oplopend tot 4 miljoen in 2007.
  • Geld voor het verstrekken van heroïne aan zeer zwaar verslaafden waarvoor geen andere behandelingsmogelijkheid meer open staat. Bedrag 1,5 miljoen in 2004, oplopend tot 5 miljoen in 2007.

15 Jeugd

VN-jaar van het gezin

Het jaar 2004 is door de Verenigde Naties (VN) uitgeroepen tot het Jaar van het gezin. De positie van het kind, als meest kwetsbare deelnemer, speelt hierbij een belangrijke rol. Maar dat geldt ook voor aspecten van ouderenbeleid, relaties tussen de generaties, mantelzorg en het bestrijden

van huiselijk geweld. Problemen van jongeren (gezondheidsproblemen, criminaliteit, schooluitval en werkloosheid) gaan vaak terug op het gezin, de opvoeding en de maatschappelijke positie van het individu. Ouders moeten die als eerste oplossen. De overheid sluit daarop aan met bijvoorbeeld ondersteunen en begeleiden van gezinnen. Voorbeelden zijn: consultatiebureaus, opvoedingsondersteuning en jeugdhulpverlening.

Jeugdagenda 2004–2007

Het kabinet wil met jeugdbeleid kinderen en jongeren de mogelijkheid

geven zich te ontwikkelen tot volwaardige leden van de samenleving.

Problemen moeten zo vroeg mogelijk gesignaleerd en aangepakt worden.

De rijksbrede Jeugdagenda 2004–2007 besteedt hieraan aandacht. Deze

agenda richt zich op:

– Voorkomen (preventie): vroegtijdig signaleren van (ontwikkelings) achterstanden. Zo kan voorkomen worden dat in een later stadium veel duurdere zorg nodig is; dit is vooral een zaak van lokale instellingen en voorzieningen, onder regie van de gemeente.

– Genezen (curatie): is van belang als blijkt dat zorg nodig is omdat een kind of het gezin meervoudige problemen heeft en de jeugdzorg daarin hulp kan bieden; hiervoor is de Wet op de Jeugdzorg, waarvoor Rijk en provincies verantwoordelijk zijn.

– Aanpakken (repressie): als een jongere meerdere keren strafrechtelijke handelingen heeft begaan, dient hij adequaat aangepakt te worden.

De rijksoverheid moet zorgen dat de «jeugdketen» sluit. Daarnaast is het belangrijk dat regels op elkaar worden afgestemd en dat de diverse geldstromen worden gebundeld. Voor het uitvoeren van deze ambities is de «operatie JONG» gestart waarin vijf departementen samenwerken. Hierover worden ook afspraken gemaakt met gemeenten, provincies en het veld.

Wet op de Jeugdzorg

Op 1 januari 2004 wordt de nieuwe Wet op de Jeugdzorg van kracht. Hiermee ontstaat een wettelijk kader dat een sluitende aanpak van de hulpverlening aan jongeren mogelijk maakt. Het Bureau Jeugdzorg (BJZ) speelt hierin een centrale rol als toegang tot de jeugdzorg. Het BJZ bepaalt of en zo ja welke hulp een jongere nodig heeft. Hierbij staat de behoefte van de jongere en zijn of haar ouders centraal. De indicatie die daaruit volgt, geeft aanspraak op zorg. Verder moeten gemeentelijke taken op het terrein van de jeugd beter aansluiten bij de jeugdzorg.

Waarden en normen

Het belang van waarden en normen uit zich in de praktijk in drie zaken: respect voor elkaar, verantwoordelijkheid voor de samenleving en je eigen gedrag, bijvoorbeeld op het terrein van gezondheid. VWS richt zich in het waarden- en normendebat vooral op jongeren, maar ook op hun ouders of opvoeders en de omgeving. Jongeren ontwikkelen zich immers door opvoeding en sociale controle in de (directe) omgeving tot verantwoordelijke burgers met normbesef en respect voor anderen. Daarin investeren, loont het meest. Directe beleidsmaatregelen die daarmee te maken hebben, gaan dus over zaken als: voorkomen van risicogedrag, ondersteunen bij opvoeding, respectvol en sportief gedrag in de sport, verbeteren van de jeugdgezondheidszorg, een gezonde en actieve leefstijl.

Een aantal concrete voorbeelden:

– Maatregelen om jongeren met verschillende achtergronden beter met elkaar te laten omgaan.

  • De gezinscoach in de jeugdzorg draagt bij aan veilige en normstellende kaders voor jongeren.
  • Normen voor gezond gedrag als niet roken, gezond eten, veilig vrijen, verstandig omgaan met alcohol en drugs en voldoende bewegen stimuleren.
  • Extra aandacht voor vrijwilligerswerk in het algemeen.
  • Experimenten met maatschappelijke stages voor jongeren.
  • Overlast voor anderen tegengaan, bijvoorbeeld die het gevolg is van drugsgebruik, teveel alcoholgebruik, onveilig vrijen (ongewenste zwangerschap, soa), pesten en discrimineren.
  • Acties met landelijke organisaties, gemeenten en scholen, om sportiviteit en respect in de sport te vergroten.

16 Nieuw subsidiebeleid

VWS heeft een lange traditie in het verlenen van subsidies op veel verschillende beleidsterreinen. In de loop der jaren is een breed geschakeerd patroon aan subsidies ontstaan. Soms is dit in de vorm van vaste subsidiestromen aan instellingen, soms in de vorm van incidentele of projectmatige financiële bijdragen. Hoewel met subsidies in veel gevallen veel goeds tot stand gebracht is, zijn er verschillende redenen voor een nieuw subsidiebeleid:

  • Een tekortschietend beheer en een te weinig zakelijke op afrekenen/ prestaties gerichte benadering bij subsidieverlening. Dit is ook geconstateerd door de Algemene Rekenkamer.
  • De noodzaak opnieuw te kijken naar verantwoordelijkheidsverdeling tussen rijksoverheid en maatschappelijk middenveld, gericht op het vergroten van eigen verantwoordelijkheid in de samenleving.
  • Het wijzigen van beleidsdoelen, onder meer als gevolg van het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet.
  • De in het Hoofdlijnenakkoord afgesproken bezuinigingen op de begrotingssubsidies van VWS: oplopend van 59 miljoen in 2004 tot 127 miljoen in 2007.

VWS gaat met ingang van 2004 subsidies veel doelgerichter verstrekken. In grote lijnen gaat het om nadruk op drie doelen. Allereerst: het instandhouden en delen van essentiële kennis over zorg (inclusief jeugdzorg) en gezondheid. In de tweede plaats: het (tijdelijk) stimuleren van innovaties en ontwikkelingen die de patiënt/consument ten goede komen. Ten derde: het versterken van de positie van kwetsbare groepen (gehandicapten, chronisch zieken) of groepen die aan het zorgproces een belangrijke bijdrage leveren (mantelzorgers, vrijwilligers). Subsidie verandert zo van een meer algemeen tot een bijzonder instrument.

Subsidies aan instellingen (instellingsubsidies) die niet passen in het nieuwe beleid worden met ingang van 1 januari 2004 beëindigd. Voor het afbouwen van deze subsidies is een beleidsregel opgesteld. Instellingen waar de subsidie wordt stopgezet, ontvangen een beëindigingsubsidie op basis van artikel 9a van de Welzijnswet 1994 of artikel 4 van de Kaderwet Volksgezondheidssubsidies. Deze beëindigingssubsidies staan voor het deel dat in 2004 betaald wordt in de Begrotingswet. De Kamer wordt schriftelijk geïnformeerd over de instellingen die geen subsidie meer krijgen en de bedragen die daarmee gemoeid zijn. De overige (structureel) gesubsidieerde instellingen krijgen vanaf 2004 10 procent minder subsidie als bijdrage aan de noodzakelijke vermindering van overheidsuitgaven. In enkele gevallen loopt die korting in 2005 op tot 30 procent. Dit betreft kennisinstellingen die naar ons oordeel goede mogelijkheden hebben om

doelmatiger te werken door: onderling samenwerken, taken afbakenen en beter afstemmen. Het bezuinigen op instellingssubsidies levert in 2007 een structurele besparing op van per saldo 51 miljoen. De verdeling van verantwoordelijkheden voor geldstromen in de sport wordt meer ten principale herbezien op basis van de rapportage «Geldstromen in de sport». Deze rapportage is tegelijkertijd met de begroting 2004 naar de Kamer gestuurd.

Gelijk met de vaste instellingssubsidies verandert ook het beleid voor de overige begrotingssubsidies, in lijn met de genoemde doelen. Het komende jaar wordt deze herziening (met een duidelijke prioriteitstelling) verder uitgewerkt. Dit levert in 2004 een besparing op van 38 miljoen, oplopend tot 78 miljoen vanaf 2007.

Naast begrotingssubsidies zijn er ook subsidies die worden verstrekt uit het fonds van de AWBZ of uit de kas van de Ziekenfondswet. Vanaf 2004 is financiering door een premiesubsidie in beginsel alleen nog mogelijk met een tijdelijke regeling die vooruitloopt op het opnemen van een nieuwe aanspraak in het verzekerde pakket. Premiesubsidies die niet onder deze definitie vallen, gaan naar de begroting of worden een aanspraak in de ZFW of AWBZ. De premiesubsidies worden in totaal verminderd met ruim 10 miljoen in 2004.

Het nieuwe subsidiebeleid wordt uitvoerig toegelicht in een aparte brief en een rapportage, die tegelijkertijd met de begroting naar de Tweede Kamer gaan.

17 Financieel beleid op hoofdlijnen

Deze paragraaf beschrijft het financieel beleid op hoofdlijnen. Dat gebeurt aan de hand van twee tabellen: één voor de premiegefinancierde uitgaven en één voor de begrotingsgefinancierde uitgaven. Beide tabellen beslaan de jaren 2003 tot en met 2007.

 

Tabel 3 Ontwikkeling netto BKZ-uitgaven (x 1 000 000)

 

2003

2004

2005

2006

2007

Stand Zorgnota 2003

39 258,8

41 329,1

43 644,1

46 367,3

48 753,1

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

1 228,3

979,0

897,7

903,5

903,5

Stand Voorjaarsbrief Zorg 2003

40 487,1

42 308,1

44 541,8

47 270,8

49 656,6

Actualisatie raming CPB

 
  • 11,3
  • 201,5
  • 266,7

200,3

Mutaties ten gevolge van Hoofdlijnenakkoord (mei2003)

         

Intensiveringen zorg

 

250,0

500,0

750,0

1 000,0

Pakketverkleining

 
  • 1 000,0
  • 1 000,0
  • 1 000,0
  • 1 000,0

Invoeren eigen risico

   
  • 1 100,0
  • 1 100,0
  • 1 100,0

Loonmatiging collectieve sector

 
  • 250,0
  • 500,0
  • 750,0
  • 1 000,0

Beperken incidentele loonontwikkeling collectieve sector

 

-48,0

-98,0

  • 152,0

208,0

Verminderen ziekteverzuim

 
  • 17,4

-34,8

  • 52,2
  • 69,6

Uitstel bezuiniging i.v.m stelselwijziging

   

50,0

50,0

 

Mutaties na Hoofdlijnenakkoord (augustus 2003)

         

Actualisatie productieontwikkeling

300,0

300,0

300,0

300,0

300,0

Niet te realiseren bezuiniging geneesmiddelen

73,0

181,0

118,0

118,0

118,0

Eigen bijdrage geneesmiddelen: receptregelvergoeding

 
  • 210,0
  • 210,0
  • 210,0
  • 210,0

Overige aanvullende eigen bijdragen

 
  • 180,0
  • 180,0
  • 180,0
  • 180,0

Additionele korting incidentele loonontwikkeling

 
  • 60,0
  • 120
  • 120,0
  • 120,0

Overige maatregelen

 
  • 180,5
  • 180,3
  • 180,3
  • 180,3

Compensatiemaatregelen

 

60,0

70,0

70,0

70,0

Aanpak knelpunten

 

102,6

110,0

110,0

110,0

Mutaties financieringsachterstanden

  • 191,3
  • 103,9
     

Overig

 

30,8

  • 27,7
  • 27,7
  • 27,7

Technisch

         

Overboekingen naar VWS-begroting

0,2

-7,9

  • 21,1
  • 24,1
  • 24,0

Overig

3,1

3,4

3,5

0,9

4,8

Macro-economische loon- en prijsbijstelling (MEV)

 

53,0

233,8

137,7

  • 23,2

Stand begroting (zorg) 2004

40 672,1

41 219,9

42 253,7

44 744,4

47 316,9

Toelichting

Het financieel beleid in de zorg wordt grotendeels bepaald door twee tegengestelde factoren. Enerzijds leidt de noodzakelijke groei van zorgverlening tot een toenemend beslag op de middelen. Anderzijds dwingt de slechte economische situatie tot het beperken van de uitgaven. Deze beide factoren zijn duidelijk te zien in de ontwikkeling van de netto-BKZ-uitgaven in de periode 2003–2007 (tabel 6). De tabel geeft het financiële beeld op hoofdlijnen weer. De meer gedetailleerde gegevens staan in het Financieel Beeld Zorg, in de bijlage van de begroting 2004.

Hoe is de tabel opgebouwd?

Het startpunt is de Zorgnota 2003 waarin het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende-I is verwerkt. In de Voorjaarsbrief 2003 (mei 2003) is gemeld dat de netto BKZ-uitgaven in het begrotingsjaar 2003 hoger zullen uitkomen dan bij de Zorgnota 2003 nog werd verwacht. Het kabinet heeft om de stijging in de uitgaven te beperken compenserende maatregelen afgesproken. Het saldo hiervan en de doorwerking voor de jaren 2004–2007, is opgenomen in de tabel onder de regel «Mutaties Voorjaars-brief Zorg 2003».

Het uitgangspunt van de uitgavenontwikkeling in de komende jaren is, evenals bij het Strategisch Akkoord (Balkenende I), een op CPB-ramingen gebaseerde volumegroei van 2,5 procent. Omdat die groei moest worden toegepast op het inmiddels hogere uitgavenniveau van 2002 en 2003, moest de uitgavengroei in bedragen enigszins worden aangepast. Daarnaast was de macro-economische raming van de ontwikkeling van lonen en prijzen inmiddels veranderd.

Op basis van de uitgavenrealisaties van de afgelopen jaren kan verwacht worden dat bij ongewijzigd beleid de uitgaven meer zullen groeien dan de 2,5 procent waarmee het CPB heeft gerekend. Dit staat ook reeds in het rapport Financiële Bouwstenen Zorg (februari 2003) dat VWS en Financiën hebben opgesteld en dat aan de Tweede Kamer is verstuurd. Met het oog op die hogere uitgavengroei trekt het kabinet in het Hoofdlijnenakkoord (Balkenende-II) een extra bedrag uit dat oploopt tot 1 miljard in 2007. Maar tegelijkertijd wordt bespaard door nieuwe maatregelen als pakketverkleining en eigen risico. De zorguitgaven worden verder beperkt door loonmatiging: de vergoeding voor loonontwikkeling in tarieven en budgetten in de zorgsector is lager dan de loonontwikkeling in de marktsector. Ook de ruimte voor incidentele loonontwikkeling wordt beperkt. Beide laatste beperkingen komen voort uit de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord voor de gehele collectieve sector.

Na het sluiten van het Hoofdlijnenakkoord bleek dat de uitgaven in 2003 naar verwachting opnieuw hoger zullen zijn dan verwacht. Deze verwachting is gebaseerd op nieuwe gegevens over de verwachte productieontwikkeling - op grond van geactualiseerde realisatiecijfers 2002 en productieafspraken 2003 - alsmede de vormgeving van de prijsmaatregel geneesmiddelen. Om dit op te vangen zijn nieuwe maatregelen nodig: eigen bijdragen en overige maatregelen. Hiermee komt tevens geld vrij voor compensatiemaatregelen en enkele uitgaven voor het oplossen van knelpunten. Deze maatregelen en intensiveringen worden deels niet met premiemiddelen betaald, maar direct vanuit de VWS-begroting. Daarom staat er in de tabel een bedrag als «Overboekingen».

De 2,5 procent volumegroei, de aangepaste productieontwikkeling èn het extra geld uit het Hoofdlijnenakkoord ( 1 miljard) bieden ruimte om de gevolgen van demografische ontwikkeling in de zorg (vergrijzing) en de autonome groei bij de genees- en hulpmiddelen op te vangen; tevens kan de productiegroei in de wachtlijstsectoren doorgaan. Een overzicht van de verdeling van het extra geld over de sectoren staat in het Financieel Beeld Zorg, in de bijlage van de begroting 2004.

Tabel 4 Uitgavenontwikkeling Begroting 2004 x € 1000

 
 

Art nr.

2003

2004

2005

2006

2007

Stand ontwerpbegroting 2003

 

9 524 434

9 815 976

9 083 676

9 418 227

9 794 233

Zorg

Welzijn

Sport

P&M

Rijksbijdragen

Mutaties Voorjaarsnota 2003

Waarvan mutaties Hoofdlijnenakkoord

– taakstelling inhuur externen – taakstelling subsidies

Mutaties sinds de voorjaarsnota 2003

Waarvan mutaties Hoofdlijnenakkoord/aanvullend pakket

– korting arbeidsmarktbeleid – additionele taakstelling inhuur externen – additionele efficiency-taakstelling – volume taakstelling uitvoerende diensten – doorwerking ww-maatregelen – additionele subsidietaakstelling – VWS-deel envelop preventie en jeugdzorg – korting Pensioen- en Uitkeringsraad – tegemoetkoming buitengewone uitgaven chronisch zieken

Waarvan overhevelingen vanuit de premie

– noodzakelijke intensiveringen

– technische correctie

– medische en seksuologische hulpverlening

Belangrijkste overige beleidsmatige mutaties

– Aanpassing Rijksbijdragen – uitdeling loonbijstelling

– overheveling centrale eenheid VWA naar LNV – mutatie agv budgetherverdeling RIVM ivm agentschapsvorming

Overige beleidsmatige en technische mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

 
 

1 209 991

1 184 180

1 145 221

1 142 478

1 142 171

 

1 386 305

1 375 145

1 356 902

1 336 788

1 331 551

 

73 994

75 031

75 281

75 689

75 686

 

141 592

138 468

132 920

132 721

132 674

 

6 712 552

7 043 152

6 373 352

6 730 551

7 112 151

 

254 363

229 269

183 368

174 813

159 731

 

-8 634

       

99

- 1 280

       

99

- 7 354

       

132 633

995 447 1859 532 2 153 090 2 124 955

 
   

7 363

  • 99 055
  • 77 274
  • 85 002

29

 

- 33 000

- 105 000

- 105 000

- 105 000

99

 

- 6 609

- 8 741

- 8 741

-8 741

99

 

- 1 768

-3 536

- 5 304

- 8 840

99

 

- 693

- 1 386

-2 079

-2 771

99

   

-25

- 50

- 100

div

 

- 58 834

-105 402

-105 402

-127 465

33, 37

 

19 500

32 500

52 000

65 000

36

 

- 233

-465

- 698

- 1 085

38

 

89 000

93 000

98 000

104 000

 
  • 187

7 863

21 113

24 078

23 998

21/22

 

8 050

15 300

15 265

15 185

30

   

6 000

9 000

9 000

24

- 187

- 187

- 187

- 187

- 187

 

127 446

982 650

1 942 164

2 208 716

2 188 389

32

125 782

1 053 787

2 018 136

2 284 715

2 264 386

99

16 589

16 479

11 848

11 853

11 890

37

- 14 925

-9 175

-9 175

-9 175

-9 175

-78 441          -78 645         -78 677         -78 712

5 374           - 2 429            - 4 690           - 2 430            - 2 430

9 911430 11040 692 11126 576 11746 130 12 078 919

Tabel 4 laat de uitgavenontwikkeling zien van de VWS-begroting vanaf de stand ontwerpbegroting 2003. Allereerst worden de mutaties uit de Voorjaarsnota/1e suppletore wet 2003 (mei 2003) weergegeven. Voor een toelichting op deze mutaties verwijzen wij u naar de Wijziging van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2003 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) (TK 2002–2003, 28 944 XVI, nr. 1–2).

Vervolgens zijn de mutaties die sinds de 1e suppletore wet hebben plaatsgevonden opgenomen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen mutaties die het gevolg zijn van het Hoofdlijnenakkoord, overhevelingen vanuit de premiemiddelen, belangrijke beleidsmatige mutaties en overige beleidsmatige en technische mutaties.

Het Hoofdlijnenakkoord legt VWS bij het arbeidsmarkt- en informatiebeleid een bezuiniging op van 33 miljoen in 2004 en 105 miljoen in 2005 en latere jaren. Wij brengen deze taakstelling geheel ten laste van de sectorfondsen.

In afwachting van een nadere concrete invulling, staan op artikel 99 (Nominaal en Onvoorzien) de volgende taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord geparkeerd:

  • Minder inhuur van externen.
  • Meer doelmatigheid (efficiencytaakstelling).
  • Volumetaakstelling bij uitvoerende diensten.
  • Het VWS-aandeel in de ww-maatregelen voor de collectieve sector.

Deze taakstellingen moeten nog, zorgvuldig en gericht, ingevuld worden. De Tweede Kamer wordt daarover uiterlijk bij 1e suppletore wet 2004 nader geïnformeerd.

Daarnaast herziet VWS momenteel haar subsidiebeleid grondig. Dit is ook nodig om de subsidietaakstelling uit het Hoofdlijnenakkoord in te vullen. Deze taakstelling bedraagt ruim 58 miljoen in 2004 en loopt op tot ruim 127 miljoen in 2007.

Verder heeft het kabinet bij het aantreden in het hoofdlijnenakkoord besloten om de jeugdzorg, waaronder ook de preventie, te versterken. De middelen, die generaal aan de begroting van VWS zijn toegevoegd, lopen op tot 65 miljoen in 2007.

Ook heeft het kabinet besloten om de tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven op de begroting van VWS te verantwoorden. Deze regeling wordt thans voorbereid. Hiervoor is het nieuwe beleidsartikel 38: «Tegemoetkoming buitengewone uitgaven» in de begroting opgenomen.

Ten slotte komt er extra geld voor het oplossen van een aantal knelpunten. Deze extra middelen komen beschikbaar via het overhevelen van premiemiddelen voor:

  • Preventiebeleid.
  • Experimenten prestatievergelijking ziekenhuizen en huisartsen.
  • Onderhoudsorgaan DBC’s.

De overgang van de Voedsel- en Waren Autoriteit naar het ministerie van LNV en de agentschapsvorming van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu verlagen het uitgavenniveau, terwijl de aanpassingen van de rijksbijdragen juist een verhoging van het uitgavenniveau tot gevolg hebben.

BELEIDSARTIKEL 21: PREVENTIE EN GEZONDHEIDSBESCHERMING

21.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bevorderen en beschermen van de gezondheid van de burger in de Nederlandse samenleving

Een goede gezondheidszorg begint niet bij de zorg zelf, maar bij het voorkomen dat mensen er gebruik van moeten maken. Het belang van preventie kan niet genoeg benadrukt worden: «voorkomen is beter dan genezen».

Gezondheidsbescherming en -bevordering gaan echter verder dan «het voorkomen van». Het beleid is ook bedoeld om mensen langer gezond te laten leven en de kwaliteit van hun leven in geval van ziekte te verhogen. Centraal in het beleid staan: onnodig gezondheidsverlies voorkomen en gelijke kansen op gezondheid bevorderen. Om gezondheidsachterstanden doelgericht terug te dringen, streven wij na dat mensen met een lage sociaal-economische status in 2020 ongeveer drie jaar langer in goede gezondheid leven: een verhoging van ongeveer 53 jaar naar 56 jaar.

De gezondheid van de Nederlandse bevolking is de vorige eeuw spectaculair verbeterd. Toch moeten we ook nu alert en actief zijn. Nieuwe ontwikkelingen (waaronder biotechnologie en globalisering) en bedreigingen (waaronder infectieziekten, overgewicht en daaraan gerelateerde ziekten en voedselinfecties) vragen onze bijzondere aandacht. Daarnaast nemen de kosten in de zorg toe, met name voor chronische ziekten die grotendeels te maken hebben met onze ongezonde leefgewoontes. Het RIVM heeft uitgerekend dat de zorgkosten gerelateerd aan ongezond gedrag liggen tussen de 5 en 9% van de totale uitgaven aan zorg. Om de ziektelast en de daarmee samenhangende kosten voor de zorg te beheersen, richten wij ons op zes ziekten die een groot en groeiend beslag leggen op de zorg: hart- en vaatziekten, problemen aan het bewegingsapparaat, kanker, psychische aandoeningen, suikerziekte en astma. In het najaar van 2003 wordt de nota «Preventie 2004-2007» aan de Tweede Kamer aangeboden. Hierin geeft het kabinet prioriteiten aan die moeten leiden tot gezondheidswinst. Hieraan worden doelen verbonden en wordt aangegeven wat het kabinet zelf gaat doen om die doelen te bereiken. Maar ook wordt aangegeven wat van anderen wordt verwacht en worden zij aangesproken op hun verantwoordelijkheden. Het kabinet ziet vooral een centrale rol voor de lokale overheden en zorguitvoeringsorganisaties als het gaat om het mobiliseren en coördineren van de activiteiten. Wij hebben voor de uitvoering van de nota «Preventie 2004-2007» in 2004 5 miljoen en vanaf 2005 10 miljoen. extra geld gereserveerd op de begroting. Gezondheid is echter niet alleen de verantwoordelijkheid van de overheid. Het is primair de verantwoordelijkheid van de burger zelf. De burger zal ook moeten investeren in een gezonde leefwijze om zijn gezondheid te behouden c.q. te verbeteren.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen wij u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 21.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 1 845 Korting op projectsubsidies 4 186

2 328 7 832

3 295 6 212

3 295 8 777

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van voorziene extra productie. Op dit beleidsartikel worden in de sfeer van de premie-uitgaven de volgende specifieke maatregelen genomen.

Tabel 21.2: Premiemaatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel                                                                   2004             2005             2006              2007

Premiesubsidies; 10% korting op een

aantal subsidies                                                           0,4                0,4                0,4                 0,4

21.2 Operationele beleidsartikelen

21.2.1 Gezond gedrag bevorderen: niet roken, meer bewegen, gezond eten, matig drinken en veilig vrijen

Beleidseffecten

De bevordering van een gezonde en sportieve leefstijl levert een belangrijke bijdrage aan de volksgezondheid, zoals blijkt uit de Volksgezondheid Toekomst Verkenning (VTV 2002). Het gaat daarbij voornamelijk om niet roken, meer bewegen, matig drinken, gezond eten en veilig vrijen. Met het beleid voor gezondheidsbevordering hebben wij de volgende doelen voor ogen: – Niet roken: een vermindering van het aantal rokers in 2004 met 17,5%

ten opzichte van 1999 (afname van 34% naar 28% rokers). – Meer bewegen: een stijging van het aantal mensen die voldoen aan de normactiviteit van 40% (1998) naar 45% in 2005 en 50% in 2010. Bewegingsarmoede moet dalen van 12% (1998) naar 10% in 2005 en 8% in 2010 (uitgedrukt als een afname van inactiviteit). Bij burgers moet de kennis van voldoende bewegen toenemen, uitgedrukt als een toename van bekendheid met de inhoud van de Nederlandse Norm Gezond Bewegen, van 0% (1998) tot 50% in 2005 en 75% in 2010. – Gezond eten: wij streven ernaar dat voeding in 2010 maximaal 10 energieprocenten verzadigd vet bevat. Prioriteiten voor 2004 zijn: preventie en reductie van overgewicht, bevorderen van groente- en fruitconsumptie en terugdringen van transvetzuren in de voeding. Transvetzuren zijn voor de volksgezondheid de meest ongunstige verzadigde vetzuren. – Matig drinken: een vermindering van het aantal probleemdrinkers in 2004 met 11% ten opzichte van 2001 (afname van 9% naar 8% probleemdrinkers). – Veilig vrijen: een stabilisering van het percentage (69%) jongeren dat veilig vrijt bij een wisselend contact.

Aard van de verantwoordelijkheid

Met ons beleid willen we het mogelijk en makkelijk maken dat de burger een gezonde keuze maakt. De verantwoordelijkheid voor de uiteindelijke keuze voor een gezond en sportief leven ligt natuurlijk bij de burger zelf. Bovendien is het realiseren van de beleidseffecten voor een groot deel afhankelijk van inspanningen van derden. Daar komt bij dat wij slechts een beperkte invloed hebben op relevante factoren als sociaal-economische ontwikkelingen en maatschappelijke trends. Ook is er veel commerciële marketing om ongezonde en verslavende producten aan de man te brengen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Bij de beleidsontwikkeling en -uitvoering van gezondheidsbevordering gaan we uit van een samenhangende aanpak. Dit betekent een combinatie van wet- en regelgeving en handhaving daarvan, inzet van goede, wetenschappelijk onderbouwde voorlichting, subsidies, onderzoek, overleg, productregulering, adequate zorg- en hulpverlening én een krachtig intersectoraal beleid.

Subsidies

Er worden subsidies verleend aan diverse preventie-instituten zoals Stivoro-Rookvrij, het Partnership Stop met Roken, het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), het Trimbosinstituut, het Voedingscentrum, het Aids Fonds, de Stichting soa-bestrijding en het Kenniscentrum Overgewicht. De subsidies aan de preventie-instituten worden gebruikt om materiaal (onder meer folders, websites, lesmateriaal) en voorlichtingsmethodieken te ontwikkelen en om doelgroepspecifieke preventieactiviteiten (voorlichtingsavonden, workshops, counseling voor intermediairs, zoals gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en)) en leefstijlcampagnes uit te voeren.

Wet- en regelgeving

De gewijzigde Tabakswet treedt gefaseerd in werking. In 2004 zal gewerkt

worden aan de invoering van het recht op een rookvrije werkplek en

rookvrij openbaar vervoer.

Er is een wetsvoorstel dat de bestuurlijke boete in de Drank- en Horecawet

(DHW) introduceert; wij willen dit voorstel eind 2004 invoeren. Met dit

instrument beschikt de Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van

Waren voor minder zware overtredingen van de Drank- en Horecawet over

een aanvullend sanctiemiddel dat snel en slagvaardig kan worden

toegepast in de bestuursrechtelijke handhavingpraktijk. De rechterlijke

macht zal erdoor ontlast worden.

Verder is een wetswijziging DHW in voorbereiding voor een betere

handhaving. In dit wetsvoorstel zullen de voornemens uit de Alcoholnota

en het rapport van de Marktwerking Deregulering en Wetgevingskwaliteit

(MDW)-werkgroep «Openbare inrichtingen» worden geïmplementeerd.

Overleg

In 2004 zal er met betrekking tot tabak vooral overlegd worden om het publieke domein verder rookvrij te maken, met name in de horeca. De ontwikkeling van het alcoholbeleid blijft aan de orde komen in het Regulier Overleg Alcoholbeleid, waarin zo’n dertig betrokken maatschappelijke organisaties en belanghebbende marktpartijen zitting hebben. Periodiek wordt overlegd met maatschappelijke organisaties en het

bedrijfsleven over overgewicht; waar mogelijk wordt aangehaakt bij bestaande overlegstructuren zoals het Regulier Overleg Warenwet.

Onderzoek

In 2004 worden de resultaten opgeleverd van de in 2003 te starten evaluatie van het tabaksontmoedigings- en alcoholpreventiebeleid. Aan de hand hiervan zullen nieuwe streefcijfers worden vastgesteld voor het tabaks- en het alcoholbeleid. Een opvolger van de voedselconsumptie-peiling is in ontwikkeling. Er wordt gewerkt aan kwantitatieve streefcijfers voor overgewicht en groente- en fruitconsumptie.

Voorlichting

Met het oog op de invoering van de rookvrije werkplek, wordt in 2004 net als in 2003 geïnvesteerd in de voorlichting over en de ondersteuning van stoppen met roken. Daarnaast vindt reguliere jongerenvoorlichting plaats. Ook de alcoholvoorlichting zal voornamelijk gericht blijven op jongeren. Dit gebeurt met name via regionale zomercampagnes in vakantie-gemeenten.

Verder zal de hierboven vermelde introductie van de bestuurlijke boete in de Drank- en Horecawet worden begeleid met een informatiecampagne. De diverse leefstijlcampagnes lopen met ingang van 2004 via het campagneprogramma 2004-2007. Dit vindt plaats in nauwe samenwerking met de preventie-instituten.

Handhavingsbeleid

De handhavingactiviteiten zullen zich in 2004 concentreren op de rookvrije werkplek. Verder is de bescherming van de jeugd en dus het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen uit de Tabakswet en de Drank- en Horecawet ook in 2004 een speerpunt. Dit toezicht wordt uitgevoerd door het agentschap Voedsel en Waren Autoriteit/Keuringsdienst van Waren.

Accijnsverhoging

Naast de bovenstaande instrumenten draagt ook de verhoging van de tabaksaccijns, waartoe het kabinet onlangs heeft besloten, bij aan de realisatie van deze doelstelling. Concreet betekent dit per 1 februari 2004 een verhoging van 0,55 (inclusief B.T.W.) per pakje van 25 sigaretten respectievelijk 50 gram shag.

21.2.2 Gezondheidswinst door preventie, vroege opsporing en door het voorkomen van complicaties die leiden tot nieuwe ziekten

Beleidseffecten

Het beleid blijft erop gericht gezondheidswinst te behalen door ernstige en veel voorkomende ziekten te voorkomen. Het gaat hier om infectieziekten met ernstige klachten of overlijdensrisico en om (chronische) ziekten waarbij de juiste behandeling in een vroeg stadium latere complicaties en verergering kan voorkomen.

Bij infectieziekten gebruiken we hiervoor drie strategieën. De eerste is vaccinatie. Door goede vaccinatieprogramma’s zijn mensen beschermd tegen de soms ernstige gevolgen van infectieziekten. Hierbij streven we in 2004 naar het behoud van een vaccinatiegraad van boven de 95% voor het Rijksvaccinatieprogramma (RVP). Voor het Nationale Programma Grieppreventie streven we naar een vaccinatiegraad van 80% (in 2001 75%). Het gaat om een programma voor risicogroepen en mensen van 65 jaar en ouder, die de griepprik gratis krijgen. In het RVP wordt gevacci-

neerd tegen verschillende infectieziekten en per ziekte worden meerdere prikken gegeven. De behaalde vaccinatiegraad per 1 januari 2002 loopt uiteen van 94,4 tot 97,2% voor difterie, kinkhoest, tetanus en polio (D(K)TP en DTP), van 95,4 tot 96,1% voor bof, mazelen en rubella (BMR), en van 95,3–96,0% voor Haemophilus influenzae type b (Hib). Daarnaast willen we de inhoud van de programma’s zonodig aanpassen aan nieuwe wetenschappelijke inzichten. Dit zullen we doen op basis van het te verwachten Gezondheidsraad-advies. Daarbij wordt vanzelfsprekend ook rekening gehouden met een voldoende kosteneffectiviteit en budgettaire ruimte. Deze doelstelling meten we met vijfjaarlijkse beleidsevaluaties. Daarnaast zullen we de aansturing van het RVP verbeteren door de organisatie te vereenvoudigen en zullen we de voorlichting verbeteren om de huidige hoge vaccinatiegraad te behouden.

De tweede strategie bestaat uit het bestrijden van besmetting. Waar vaccinatie tegen ernstige infectieziekten niet mogelijk is, moet worden voorkomen dat mensen elkaar besmetten. Dat speelt bijvoorbeeld bij seksueel overdraagbaar aandoeningen (soa, waaronder HIV en chlamydia), maar ook bij meningitis of de multiresistente ziekenhuisbacteriën (MRSA). Voor deze ziekten beogen we – ondanks de toegenomen besmettingsdruk bij enkele ziekten – het aantal besmettingen te stabiliseren of te verminderen. Voor MRSA streven we naar stabilisatie op de huidige 0,5% multiresistente stammen van het totaal aantal SA-ziekenhuisbacterieën.

De derde strategie gebruiken we voor de dreiging met nieuwe, soms nog onbekende infectieziekten: een effectieve en doelmatige voorbereiding op de mogelijke komst van deze ziekten. Daarbij kan worden gedacht aan het Severe Acute Respiratory Syndrome (SARS). De Infectieziektenwet wordt zo aangepast dat wij meer bevoegdheden krijgen om nieuwe infectieziekten effectief te bestrijden. Door middel van vijfjaarlijkse beleidsevaluaties zullen we de doeltreffendheid en doelmatigheid van onze maatregelen toetsen.

Bij belangrijke chronische ziekten als kanker, hart- en vaatziekten, artrose, hypertensie, diabetes en COPD (chronic obstructive pulmonary disease) kan het aantal ziektegevallen worden beperkt, de ziektelast verminderd en druk op de zorg worden verlicht door een gezonde leefstijl, tijdige opsporing en ziektespecifiek preventiebeleid binnen de gezondheidszorg. Bij een gezonde leefstijl moet worden gedacht aan goede voeding, minder overgewicht, meer bewegen, niet roken en matig alcoholgebruik.

Vroegtijdige opsporing is in veel gevallen doelmatiger dan interventies aan het einde van de zorgketen. Bevolkingsonderzoek naar specifieke ziekten als borst- en baarmoederhalskanker en het uitvoeren van prenatale screenings worden doeltreffend uitgevoerd. Er wordt gestreefd naar een gemiddelde onderzoeksgraad van 80% bij bevolkingsonderzoek naar borstkanker. Ook is het streven om de gemiddelde onderzoeksgraad bij het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker te brengen op 75% en om het bereik van de hielprik te handhaven op 99%. De huidige opkomst bij borstkankerscreening is nagenoeg 80%, maar bij baarmoederhalskanker is de opkomst 65%. Daarom wordt voor de baarmoeder-halskankerscreening gezocht naar effectievere oproepmethoden. Bij ziektespecifiek preventiebeleid gaat het erom preventie in de ziekte-keten te bevorderen. Dus ook ná de diagnose van de ziekte kan preventie bijdragen aan het voorkomen van erger en bijdragen aan een hogere effectiviteit van de behandeling. Vanuit het perspectief van preventie zal

dan ook bevorderd worden dat leefstijladviezen en begeleiding deel uitmaken van een adequate behandeling. Dit kan gerealiseerd worden door in overleg met betrokken partijen afspraken te maken over verantwoordelijkheid en aansturing van de centrale ketenregie, door te bevorderen dat risicoprofielen van patiënten worden opgesteld en door taakverschuiving binnen de zorg. In 2004 zullen we aan de hand van de «referentieziekte» diabetes mellitus met alle betrokkenen instrumenten ontwikkelen om preventie in de gehele ziekteketen te integreren, zodat alle partijen hun verantwoordelijkheid kennen én kunnen waarmaken. Op basis hiervan vindt besluitvorming plaats.

Om de doelstellingen te realiseren, werken we samen met het veld aan een goede kennisinfrastructuur, effectieve uitvoeringsorganisaties en een surveillance- en monitoringsysteem waarmee we nieuwe ontwikkelingen tijdig signaleren. Deze systemen vormen ook de basis voor de verantwoordingsgegevens over de hierboven genoemde kwantitatieve doelen. De infrastructuur voor infectieziektebestrijding wordt op onderdelen bestuurlijk versterkt.

Aard van de verantwoordelijkheid

De systeemverantwoordelijkheid voor het bereiken van deze operationele doelstelling ligt bij ons. De verantwoordelijkheid voor de activiteiten die voor dit doel moeten worden uitgevoerd, ligt grotendeels bij andere partijen. Het gaat hier zowel om individuele gezondheidszorg als om veldorganisaties die verantwoordelijk zijn voor deelterreinen van het totale beleid rond ziektepreventie.

De surveillance en signalering van infectieziekten wordt uitgevoerd door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), in opdracht van ons. Het ontwikkelen en borgen van de kennis is onze verantwoordelijkheid, maar wordt uitgevoerd door het RIVM, de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI), en enkele gespecialiseerde stichtingen en verenigingen zoals de Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der tuberculose (KNCV). De uitvoering van de infectieziektebestrijding is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. De gemeenten worden hierbij ondersteund door eerdergenoemde kennisinstituten, die de GGD’en voorzien van protocollen, trainingen, gericht advies, ondersteuning bij lokale surveillance en voorlichtingsmateriaal.

Wij zijn verantwoordelijk voor de monitoring van niet-infectieziekten waar vroegtijdige opsporing relevant is. Wij zijn ook verantwoordelijk voor het ontwikkelen en borgen van de kennis over bevolkingsonderzoek naar verschillende ziekten. Onder onze verantwoordelijkheid worden de bevolkingsonderzoeken uitgevoerd door het CVZ. De adequate vervolg-behandeling valt onder verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars en de zorgaanbieders.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Er worden verschillende projecten gesubsidieerd. Zo verlenen wij subsidie aan GGD’en om een vaccinatieprogramma tegen hepatitis B uit te voeren bij mensen met veel wisselende seksuele partners en intraveneus drugsgebruikers. Daarnaast geven wij subsidie aan:

– Diverse instituten voor diagnostiek, voorlichting, onderzoek, surveillance en protocollering op het gebied van infectieziekten.

– Diverse instituten voor onderzoek en vroege opsporing van kanker en kwaliteitsverbetering van het leven bij kanker.

Bijdrage aan agentschappen RIVM en NVI

Er wordt een bijdrage gegeven aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu en het Nederlands Vaccin Instituut (NVI). Bij het agentschap RIVM gaat het om onderzoek en surveillance van infectieziekten. Bij het tijdelijk agentschap NVI gaat het erom de vaccins die in het RVP opgenomen zijn beschikbaar te stellen en te houden, advies te geven over de vaccins die in het RVP opgenomen moeten worden, en bestaande vaccins te verbeteren.

Onderzoek

Onderzoek naar ziektespecifieke preventie verloopt grotendeels via de meerjarenactiviteitenplanning van het RIVM. Het RIVM zal in 2004 onder meer onderzoek doen naar het effect van nieuw beleid, zoals de vaccinatie tegen meningokokken C en hepatitis B, en ondersteuning verlenen aan de voorbereiding op grootschalige epidemieën (onder andere door modellering). Daarnaast verloopt onderzoek naar nieuwe preventiemogelijk-heden onder meer via het preventieprogramma van ZonMw.

Voorlichting

In 2004 zal aandacht worden besteed aan goede voorlichting over het RVP aan kinderen uit de doelgroep, hun ouders en uitvoerders. Verder geven gezondheidsbevorderende instellingen (GBI), zoals de Stichting soa-bestrijding, veel voorlichting.

Premiegerelateerde instrumenten

Subsidies

Via de regeling Subsidies ABWZ en ZFW (Ziekenfondswet) worden

subsidies verstrekt voor:

– Het bevolkingsonderzoek naar borstkanker en baarmoederhalskanker. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door regionale screeningsorganisaties onder regie van het CVZ.

– De landelijke griepvaccinatie van ouderen en risicogroepen. Dit

programma wordt uitgevoerd door de huisartsen. Bescherming van de gevaccineerde populatie tegen influenza leidt tot een forse reductie van ziekte in deze groep.

– De pre- en postnatale preventie bij zwangeren en pasgeborenen. Hiermee worden infectie- en stofwisselingsziekten vroegtijdig opgespoord en schadelijke gevolgen voor moeder en/of kind voorkomen. De landelijke coördinatie van het programma wordt verzorgd door het CVZ.

– De screening op familiaire hypercholesterolemie. Deze wordt

uitgevoerd door de Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie (StOEH) onder regie van het CVZ.

– De drempelvrije soa-behandelingen. Met deze subsidie wordt laagdrempelig onderzoek en behandeling van soa die niet via de huisarts verloopt gefinancierd. Doel is om door vroegtijdige opsporing nieuwe infecties en complicaties te voorkomen. Overigens wordt deze subsidie in 2004 herzien.

Als een verstrekking op basis van de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) wordt het Rijksvaccinatieprogramma gefinancierd met

inbegrip van de hepatitis-B-vaccinatie bij kinderen van wie een of beide ouders afkomstig zijn uit een risicoland. Wij zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het RVP en stellen de randvoorwaarden vast. Het programma wordt uitgevoerd door de consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters en door de afdelingen jeugdgezondheidszorg van de GGD, die daarbij worden ondersteund door de entadministraties.

21.2.3 Toegankelijke en kwalitatief hoogwaardige lokale voorzieningen van preventieve zorg

Beleidseffecten

Lokale voorzieningen van preventieve zorg dienen kwalitatief goed te zijn, doelmatig georganiseerd en voor iedereen toegankelijk. Wij willen de toegankelijkheid bevorderen en de kwaliteit van lokale voorzieningen van preventieve zorg garanderen. Ook werken we toe naar een betere samenwerking op nationaal en lokaal niveau met bedrijven, scholen en vertegenwoordigers van (lokale) zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De samenwerking tussen preventiepartners moet leiden tot een integraal (lokaal) gezondheidsbeleid, waarin zowel aandacht is voor het bevorderen van een gezonde leefstijl, als voor een leef- en werkomgeving die gezond en veilig is en die gezond gedrag stimuleert.

Met het beleid op dit gebied streven wij op termijn naar de volgende effecten: – De bestuurlijke slagkracht van gemeenten in het gezondheidsbeleid is

versterkt. – De deskundigheid van de professionals werkzaam in de openbare

gezondheidszorg en de arbozorg is versterkt of vergroot. – Zowel op lokaal als op landelijk niveau is intersectorale samenwerking

versterkt.

Hiervoor streven we op de korte termijn de volgende effecten na.

Bestuurlijke slagkracht

– Het streven is dat in 2004 alle gemeenten een actief gezondheidsbeleid voeren aan de hand van een gemeentelijke gezondheidsnota.

– Met de G4 en G26 zijn afspraken gemaakt om sociaal-economische gezondheidsverschillen (SEGV) terug te dringen. Deze afspraken (die het Beleidskader GSB 2005–2009 (Grotestedenbeleid) betreffen) zijn:

  • 1. 
    Invoeren van een gezondheidsbenchmark.
  • 2. 
    Inzet van specifieke voorzieningen voor de gezondheid en arbeidsmarktpositie van uitkeringsgerechtigden.
  • 3. 
    Inzet van jeugdgezondheidszorg voor de risicojeugd.
  • 4. 
    Bevordering van gezond leven in achterstandswijken door een integrale wijkgerichte aanpak.
  • 5. 
    Verbeteren van de toegankelijkheid van de eerstelijns-gezondheidszorg in achterstandswijken.

– In 2004 starten alle GGD’en met het op uniforme wijze verzamelen van gegevens over de gezondheidssituatie in hun werkgebied.

– Het streven is het aantal bedrijven dat een preventief gezondheidsbeleid voert van 12% in 2000 te laten toenemen naar 25% in 2005.

Kwaliteit:

– Wij streven er naar dat in 2005 75% van de bedrijfsartsen bekend is

met de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en

Bedrijfsgeneeskunde (NVAB). – Uitbreiding van het aantal standaarden in de uitvoering van de

jeugdgezondheidszorg (waaronder de standaard voor preventie van

kindermishandeling, een richtsnoer voor overgewicht en een richtsnoer voor preventieve opvoedingsondersteuning) en de medische milieukunde. Deze zullen in 2004 worden ontwikkeld. Aan GGD Nederland is opdracht gegeven een Landelijk Centrum Medische Milieukunde op te zetten voor de ontwikkeling van standaarden en protocollen op dit terrein. Ook is het Platform Jeugdgezondheidszorg operationeel, onder andere voor de implementatie van het basistakenpakket Jeugdgezondheidszorg (JGZ).

In 2004 is een productenboek gereed voor de uitvoering van de taken medische milieukunde.

Voor alle taken die onder de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) vallen, maakt de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ) certificeringschema’s in overleg met het veld. Maximaal twee jaar nadat die schema’s zijn afgerond moeten de instellingen gecertificeerd zijn. Tabel 21.3 geeft inzicht in de planning van de certificatieschema’s.

Tabel 21.3: Certificering OGZ (Openbare Gezondheidszorg)

Taakveld                                                                          Beoogde afronding gecertificeerd

Jeugdgezondheidszorg                                               December 2004

Medische milieukunde                                                 Medio 2005

Gezondheidsbevordering                                            December 2005

Epidemiologie                                                               December 2005 Openbare geestelijke gezondheidszorg (oggz) December 2006

Forensische geneeskunde                                           December 2006

Bron: voorstel Stichting HKZ, juli 2003

Aard van de verantwoordelijkheid

Het bevorderen en beschermen van de volksgezondheid is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van ons en van lokale overheden. De verantwoordelijkheid van gemeenten is verankerd in de Gemeentewet en in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV). Onze verantwoordelijkheden strekken zich uit tot het bevorderen van de kwaliteit en doelmatigheid van de collectieve preventie en het instandhouden van een adequate onderzoeks- en ondersteuningsstructuur voor GGD’en en gemeenten op het terrein van opleidingen en deskundigheidsbevordering. Hierbij dragen wij de systeemverantwoordelijkheid.

Het toezicht op de uitvoering is in handen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Het is ook de verantwoordelijkheid van overheden, zowel landelijk als lokaal, om andere partijen zoals burgers, maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven te wijzen op hun verantwoordelijkheden en mogelijkheden voor een goede volksgezondheid.

Met het ministerie van BZK (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) wordt afgestemd over het te voeren Grotestedenbeleid met betrekking tot gezondheid in de grote steden.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Diverse instellingen worden gesubsidieerd, waaronder de Netherlands School of Public & Occupational Health (NSPOH), de Nederlandse Public Health Federatie (NPHF) en de stichting Artsen Maatschappij en Gezondheid. Met subsidies stellen we deze instellingen in staat te zorgen voor een goede opleiding van de professionals die in het veld van de openbare gezondheidszorg werken. Ook worden diverse projecten en programma’s gesubsidieerd die de bestuurlijke slagkracht van gemeenten helpen versterken en de kwaliteit van de professionele uitvoering verhogen. Zo ontvangt GGD Nederland een projectsubsidie om kennis en inzichten uit de GGD-en te ontsluiten en om de medische milieukundige functie van de GGD-en te versterken.

Verder stimuleren wij innovatie in de openbare gezondheidszorg, dat wil zeggen dat we de beleidsvoering op lokaal niveau ondersteunen en de werkwijzen in de openbare gezondheidszorg vernieuwen en verbeteren. Dat wordt mogelijk gemaakt door subsidie vanuit het Stimuleringsfonds Openbare Gezondheidszorg (Fonds OGZ).

Specifieke uitkeringen

De jeugdgezondheidszorg 0–19 jaar wordt, aanvullend op het gedeelte dat al in het Gemeentefonds is opgenomen, gefinancierd door middel van de tijdelijke regeling Specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (RSU). Het gaat hier om gelden die vanuit de AWBZ zijn overgeheveld en in de periode 2003 t/m 2007 jaarlijks worden uitgekeerd aan gemeenten om het uniforme gedeelte van het basistakenpakket uit te voeren.

Convenants

Op 27 mei 2002 hebben VWS, de Landelijke Vereniging Thuiszorg (LVT) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een convenant getekend op het gebied van de jeugdgezondheidszorg (JGZ). Voor 2004 betekent dit dat de uitvoering van de hielprik en de neonatale gehoorscreening op elkaar worden afgestemd.

Onderzoek

Via de budgetten van ZonMw en het Fonds OGZ worden programma’s mogelijk gemaakt op het terrein van de openbare gezondheidszorg. Via de Doelsubsidie TNO (Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) worden onderzoek en kwaliteitsverbetering bewerkstelligd op het terrein van arbeid en gezondheid en JGZ.

21.2.4 Activiteiten coördineren rond de beheersing van crisis en rampen en de nazorg hierbij op het gebied van de volksgezondheid

Beleidseffecten

Crisisbeheersing is er in eerste instantie op gericht te zorgen voor een zodanige structuur en maatregelen dat de kans op en de gevolgen van (grootschalige) incidenten en crises zo gering mogelijk zijn. Voor het ministerie van VWS gaat het daarbij o.a. om voorbereiding op de (gezondheids)gevolgen van nucleaire, biologische en chemische aanslagen en gevolgen voor de voedselveiligheid.

Wij houden daartoe een crisisbeheersingsorganisatie in stand. Wij zorgen ervoor dat snel een departementale crisiscoördinatie geactiveerd kan worden, die bestaat uit een departementaal crisiscoördinatiecentrum en een beleidsteam. Verder zijn wij belast met het geven van verwanteninformatie bij een crisis of ramp. Hierdoor kan snel informatie worden verkregen over betrokkenheid van (vermiste) familieleden of vrienden bij rampen.

Wij coördineren en faciliteren activiteiten die verband houden met de nasleep van crises en rampen, zoals Enschede en Volendam. Het gaat hierbij onder meer om de psychosociale nazorg, gezondheidsonderzoeken en een getroffenenmonitor.

Verder initiëren we de voorbereiding die intern en in het veld nodig is op een eventuele uitbraak van infectieziekten zoals SARS, pokken etc. en aanslagen met nucleaire, biologische en chemische wapens. Hiertoe is bijvoorbeeld een nationaal draaiboek vaccinatie pokken ontwikkeld. In 2004 moet 100% van de gemeenten over een eigen draaiboek beschikken.

In mei 2003 is het beleidsprimaat rond de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR) van het ministerie van BZK overgedragen naar VWS. Het ministerie van BZK blijft systeemverantwoordelijk.

Aard van de verantwoordelijkheid

Voor acute noodsituaties zullen wij maatregelen en voorzieningen moeten treffen om de gezondheidszorg voor de samenleving te waarborgen. Crisisbeheersing is erop gericht schadelijke gevolgen zo veel mogelijk te beperken door middel van goede preparatie, respons en nazorg. De GHOR is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van BZK en VWS. Het slachtoffer, dat van de ongevallocatie tot in het ziekenhuis continu zorg op maat ontvangt, vormt daarbij het uitgangspunt. Ons beleid beoogt een snel en adequaat optreden op departementaal niveau mogelijk te maken. Het realiseren hiervan is voor een groot deel afhankelijk van kwantitatief en kwalitatief beschikbare voorzieningen (mensen en middelen waaronder protocollen en handboeken en inspanningen als oefenen en trainen). Daarnaast vervullen wij de regierol en creëren randvoorwaarden voor optimale crisisbeheersing voor sleutelfiguren in het zorgveld.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Wij verstrekken subsidies aan de volgende instanties:

– GGD Twente om een Gezondheidsmonitor Getroffenen Vuurwerkramp

Enschede te houden. – Nederlands Rode Kruis om de voorziening voor verwanteninformatie

te verbeteren en in stand te houden. Deze subsidie is verstrekt naar

aanleiding van de aanbevelingen van de commissie-Oosting. – Diverse instellingen voor de psychosociale nazorg in Enschede en

Volendam. – Via ZonMw voor het uitvoeren van het onderzoeksprogramma naar de

keten traumatologie en GHOR.

Bijdrage aan agentschap RIVM

Wij leveren een financiële bijdrage om een kenniscentrum gezondheidsonderzoek in stand te houden en om gezondheidszorgonderzoek uit te

voeren met betrekking tot de vuurwerkramp in Enschede en om de gezondheidseffecten van de vogelpest te onderzoeken.

Overleg

In interdepartementaal verband wordt, in overleg met het bedrijfsleven,

meegewerkt aan het project Bescherming vitale infrastructuur.

Overig

Daarnaast zorgen wij voor de organisatie en het instandhouden van de logistieke en materiële structuur voor het departementale coördinatiecentrum, en de kwaliteitsborging hiervan. Het gaat om training en oefeningen van het crisistelefoonteam, oefenen van het departementale crisiscentrum, het onderhouden en bijstellen van handboeken en de implementatie van het beleidsplan crisisbeheersing 2003–2007.

21.2.5 Het maken van beleid gericht op de bescherming van de gezondheid van de consument

Dit beleid richt zich op voeding en voedselveiligheid, productveiligheid en letselpreventie en informatievoorziening aan de consument zodat die verantwoorde keuzes kan maken.

Aard van de verantwoordelijkheid

Voor product- en voedselveiligheid dragen wij systeemverantwoorde-lijkheid. Wij stellen een kader van norm- en regelgeving in met name de Warenwet en de Bestrijdingsmiddelenwet. Binnen dat wettelijke kader zijn de producent en de verhandelaar primair verantwoordelijk voor het op de markt brengen van veilige consumentenproducten en levensmiddelen. Voor letselpreventie en gezonde voeding heeft de burger zelf een belangrijke verantwoordelijkheid als consument van de voeding, producten en diensten. Wij stellen die burger of consument zo goed mogelijk in staat risico’s te verkleinen die zijn verbonden met het op onveilige of niet verantwoorde wijze gebruik maken daarvan. Wij gebruiken daarvoor onder meer massamediale voorlichtingscampagnes en op specifieke groepen gerichte interventieprogramma’s. Hierbij worden alle belangrijke partijen betrokken, zoals GGD’en, scholen, bedrijfsleven, sportorganisaties en zorginstellingen. Wij stellen via subsidies instellingen als Consument en Veiligheid en Voedingscentrum Nederland in staat deze activiteiten te verzorgen. De burger wordt op deze manier ook in zijn eigen omgeving, door bekende en vertrouwde kanalen, geïnformeerd over de risico’s, maar ook over voorzorgsmaatregelen die hij of zij zelf kan treffen.

  • a. 
    Voeding en voedselveiligheid

Beleidseffecten

Wij streven de volgende effecten na:

– Minder voedselinfecties. Hiertoe zetten wij in op een verbod op de aanwezigheid van Salmonella- en Campylobacter-bacteriën op rauw pluimveevlees voor de consument in 2006 (ziektekiemen zijn in rauwe producten nooit helemaal te vermijden; daarom wordt dit streven vertaald in «aanwezigheid op een laag niveau (nul+)» of «nagenoeg ziektekiemvrij»).

– Doorbreken van de kringloop van belangrijke ziekten die van dier op mens over kunnen gaan (zoönosen), te beginnen bij BSE (Boviene Spongiforme Encéphalopathie).

– Voorkómen dat consumenten voedingsmiddelen krijgen met te hoge gehaltes aan agrarische, industriële, milieu- of procesverontreinigingen.

– Voedingsmiddelen afkomstig van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) en nieuwe voedselingrediënten moeten veilig zijn.

– Een toename van het geven van borstvoeding. In 2000/2001 kreeg 18,5% van de kinderen zes maanden borstvoeding. Wij streven ernaar dit te verhogen naar 22% in 2008.

– Minder inname van verzadigd vet en ongunstige vetzuren door het gehalte daarvan in voedingsmiddelen te verlagen. In 1995 vormden transvetzuren 2% van de totale energie-inname. Wij streven ernaar dit te verlagen tot 1% in 2010. In 1997/1998 was de energie-inname aan verzadigd vet 12%. Wij streven naar een daling tot 10% in 2010.

– Voorkómen dat consumenten in voeding te veel of te weinig belangrijke vitaminen respectievelijk mineralen gebruiken, zoals foliumzuur-profylaxe (ter voorkoming van baby’s met een open ruggetje).

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

De Nederlandse wet- en regelgeving worden steeds meer gedomineerd door Europese regelgeving en internationale (WHO/FAO-)normen (World Health Organization/Food and Agriculture Organization). Dat vereist een sterke, onderling goed gecoördineerde inbreng in de internationale overlegorganen door Nederland.

Nederland is binnen Europa nog steeds een van de landen met veel aanvragen voor nieuwe voedingsmiddelen of nieuwe voedselingrediën-ten. De Gezondheidsraad beoordeelt die aanvragen. Nederland streeft in EU-verband naar een goed werkend communautair instrument om gezondheidsclaims te beoordelen; hierbinnen moet ruimte zijn voor nationale beoordeling op basis van zelfregulering. In 2004 streven we naar integratie van de KAG-code (Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten) en de gedragscode van het Voedingscentrum voor het gebruik van gezondheidsclaims in een nieuwe toetsingsprocedure. Hiervoor hebben alle betrokkenen in 2003 als eerste stap een intentieverklaring getekend. In 2004 wordt in EU-verband gewerkt aan een gezamenlijk beleid voor het verrijken van voedingsmiddelen. Ook worden voor voedingssupplementen en voor verrijking de veilige maximale hoeveelheden vastgesteld die een consument per dag zonder risico mag gebruiken.

In EU-verband is een omvangrijk wetgevingstraject gaande voor genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s). Het gaat onder andere om het aanscherpen van de etiketteringeisen zodat de consument beter kan kiezen. In relatie hiermee en om effectief op te treden bij een recall (uit de handel halen van potentieel schadelijke voedingsmiddelen), wordt ook gewerkt aan een effectief traceerbaarheidssysteem. Hoe de traceerbaarheid wordt uitgewerkt, is aan de lidstaten overgelaten.

Onderzoek/monitoring

Veel aspecten uit het regeringsstandpunt over het advies van de Gezondheidsraad over voedselinfecties (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 26 991, nr. 64) leiden tot extra onderzoek om de gewenste vermindering van voedselinfecties te bereiken. In 2004 zullen onderzoeken

worden voortgezet naar de belangrijkste veroorzakers en de kostenaspecten van voedselinfecties, ook met betrekking tot langdurige gezondheidseffecten.

Voorlichting/communicatie

Prioriteit heeft het aanpassen van de samenstelling van voedingsmiddelen door een verbeterde vetzuursamenstelling. Het bedrijfsleven heeft hiervoor de Taskforce Vetten ingesteld, die op dit onderwerp nauw samenwerkt met het Voedingscentrum. Daarnaast hebben wij het Voedingscentrum gevraagd na te gaan hoe de consument beter geïnformeerd kan worden over de verschillende soorten gunstige én ongunstige vetten.

De vijfjarige campagne «Borstvoeding verdient tijd» van het Voedingscentrum wordt in 2004 voortgezet.

Aansturing/handhaving

Om een sterke onafhankelijke organisatie op het gebied van de voedselveiligheid te stimuleren, is de status van tijdelijk agentschap verleend aan de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). In de VWA zijn de agentschappen Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) en Keuringsdienst van Waren (KvW) opgenomen. De KvW levert via het signaleren/adviseren en handhaven op de terreinen eet- en drinkwaren en veterinaire zaken een belangrijke bijdrage aan de bescherming van de gezondheid van de consument. Wij zijn de enige opdrachtgever van de KvW. De aansturingsrelatie zal worden vormgegeven door een directe koppeling te leggen tussen activiteiten en de daarvoor benodigde middelen. Hiervoor is in 2003 reeds een aanzet gegeven.

  • b. 
    Productveiligheid en letselpreventie

Beleidseffecten

Externe factoren spelen een belangrijke rol bij de te bereiken effecten. Bijvoorbeeld: de vergrijzing, de veranderende samenstelling van de bevolking, de toegenomen welvaart, risicozoekend gedrag en grotere mobiliteit en activiteit van de Nederlandse bevolking.

Wij streven de volgende effecten na:

– Verdere afname van het aantal privé-ongevallen. In 2006 moet het aantal ongevallen, ondanks de genoemde maatschappelijke ontwikkelingen die zich verder door zullen zetten, in ieder geval op het niveau van de beginjaren negentig zijn teruggebracht. Dat is 700 000 SEH-behandelingen (spoedeisende hulp). In 2001 waren er nog 750 000 SEH-behandelingen.

– Een daling van het aantal ongevallen met zeer jonge kinderen (van 0 tot 4 jaar) van 5% in 2006 ten opzichte van 2001. Het aantal ongevallen met zeer jonge kinderen daalt, maar is nog steeds onnodig hoog. In 2001 werden 6 200 op de 100 000 kinderen op de spoedeisende hulp behandeld.

– Een vermindering van het aantal doden en gewonden als gevolg van branden in de privésfeer met 10% in 2006 ten opzichte van 2001. Branden veroorzaken jaarlijks in de privé-sfeer 1 700 ongevallen. Het aantal ernstig gewonden bedroeg in 2001 ongeveer 800. Dit is een stijging met 30% in de laatste vijf jaar.

– Weren van onveilige producten. Producten kunnen behalve letsel ook andere soorten gezondheidsschade opleveren. Het beleid is er daarom

ook op gericht producten voor de consument te weren die wezenlijke chemische, microbiologische of stralingsrisico’s opleveren voor zijn gezondheid en veiligheid.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

In het kader van de Europese normalisatie zal verder worden gewerkt aan het ontwikkelen van normen voor productgroepen voor specifieke kwetsbare doelgroepen (ouderen, kinderen) en producten die statistisch tot veel ongevallen leiden.

In 2004 wordt de gewijzigde Warenwet van kracht. Deze wijziging is het gevolg van de nieuwe Algemene productveiligheidsrichtlijn van de EG (APV-richtlijn). Dankzij de aanpassing wordt de Warenwet een nog completer instrument om de consument tegen onveilige producten te beschermen. Zo wordt er de bevoegdheid in opgenomen om te gelasten tot het terughalen van een product. Ook komt in de wet een meldingsplicht van onveilige producten voor het bedrijfsleven en een wettelijke status voor Europese productveiligheidsnormen. Voor een aantal productgroepen waarvoor geen specifieke Europese wettelijke voorschriften bestaan, worden in het kader van de APV-richtlijn naar verwachting Europese veiligheidsnormen opgesteld.

Onderzoek

In 2004 wordt onderzoek gedaan naar de brandveiligheid van huishoudelijke apparatuur en versieringsmateriaal, het gebruik van desinfecterende middelen in zorginstellingen en legionella in relatie tot warmwatertoestellen in woningen. Waar het gaat om het legionellarisico in woningen, moet inzicht worden verkregen in de rol van het ontwerp van en de materialen in warmwatertoestellen. Ook wordt een verkenning gedaan naar de specifieke relatie tussen productveiligheidnormstelling en het voorkómen van letsels of andere gezondheidsschade (effecten van productveiligheids-wetgeving).

Daarnaast doet Consument en Veiligheid vanuit de basissubsidie structureel onderzoek naar kwaliteit en effect van acties die het gedrag van mensen beïnvloeden. Ook voert zij risicobeoordelingen uit voor producten die bestemd zijn voor «kwetsbare consumenten» of mensen die vaak betrokken zijn bij ongevallen en de leefomgeving. Verkennend wordt gekeken naar de effecten van productveiligheidswetgeving op letselreductie en het voorkómen van andere vormen van gezondheidsschade. In Europees verband wordt deelgenomen aan een verkennend onderzoek naar de veiligheid van diensten aan consumenten en de hiervoor gebruikte producten. Een door Consument en Veiligheid en Erasmus Universiteit Rotterdam ontwikkelde rekenmethodiek voor directe medische kosten wordt uitgebreid naar maatschappelijke kosten.

Voorlichting/communicatie

Consument en Veiligheid geeft vanuit de basissubsidie, als onderdeel van de verschillende preventieprogramma’s, voorlichting om veilig gedrag te bevorderen. Daarnaast geeft ze voorlichting over de veiligheid van producten en de leefomgeving. In 2004 staat, onder het motto Veilig Slapen, met name preventie van verstikkingsongevallen bij 0- tot 4-jarigen op het programma.

Aansturing/handhaving

Wij zullen het agentschap VWA/KvW nog meer dan voorheen aansturen op een directe koppeling van prestatiegegevens en bijbehorende kosten. De VWA/KvW bevordert het naleven van voorschriften met betrekking tot de productveiligheid van consumentenartikelen door handhaving, signalering/advisering en gerichte consumentenvoorlichting.

21.2.6 Een integrale programmering van onderzoeks- en

ontwikkelingsactiviteiten op het terrein van de volksgezondheid en zorg

Beleidseffecten

Met de integrale programmering van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten wordt beoogd dat kennisontwikkeling en -implementatie doelmatig en doeltreffend plaatsvinden. Het gaat met name om de programmering van onderzoek ter ondersteuning van het VWS-beleid (inclusief toezicht van IGZ) door het RIVM en innovatieactiviteiten voor de zorg- en preventiesector, zoals uitgevoerd via de intermediaire organisaties ZonMw en NWO (Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek).

De nieuwe afspraken die in 2003 met ZonMw en RIVM zijn gemaakt, zullen in 2004 moeten leiden tot meer efficiëntie en rendement van de onderzoeksaansturing. Centraal staan: scherpe prioriteitstelling, het creëren van een waarborg voor de kwaliteit van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, inhoudelijke afstemming en samenhang tussen kennisactiviteiten en een zakelijke samenwerking met kennisinstituten en intermediairs.

De opdrachtverlening aan ZonMw is toegespitst op het ontwikkelen van instrumenten voor de preventie- en zorgsector om de kwaliteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van preventie en zorg te verhogen. Prioritaire gebieden in 2004 zijn: kwaliteit en doelmatigheid van zorg; preventie; langdurende zorg en de zorg voor kwetsbare bevolkingsgroepen; cliënten patiëntgerichtheid van zorg en zorgstelsel; de vertaling van meer fundamenteel onderzoek naar concrete, medisch-technologische toepassingen.

Het RIVM verricht onderzoek ter ondersteuning van beleid en toezicht, in 2004 met name gericht op risicobeoordeling op het gebied van infectieziekten, geneesmiddelen, en voedsel- en productveiligheid. Het RIVM treedt op deze gebieden op als calamiteitenorganisatie, als de ernst van de calamiteit dit noodzakelijk maakt. Daarnaast verschaft het RIVM inzicht in de gezondheidstoestand van de Nederlandse bevolking, trends daarin en de effecten op de zorgvraag. In 2004 zal gestart worden met de voorbereiding van de volgende Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV). Ook zal het RIVM een bijdrage leveren aan de beoordeling van de effectiviteit van preventie-interventies.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn (mede) verantwoordelijk voor de instandhouding van een kennisinfrastructuur, ter ondersteuning van beleid en toezicht en voor innovatie. Deze verantwoordelijkheid uit zich in de positionering van RIVM en ZonMw onder onze ministeriële verantwoordelijkheid, respectievelijk als agentschap en zelfstandige bestuursorgaan (zbo). De taken van de beide organisaties voor de langere termijn zijn wettelijk verankerd en nader uitgewerkt in aanvullende documenten.

Als opdrachtgever van beide instituten zijn wij ervoor verantwoordelijk de onderzoeksvragen goed te verwoorden en duidelijkheid te verschaffen over opdrachtverlening op korte en langere termijn. Wij zijn ook verant-

woordelijk voor een zekere mate van eenheid van aansturing van de betrokken organisaties. Wij bepalen de terreinen waarop de onderzoeks-en ontwikkelingsactiviteiten plaats moeten vinden. Ook zijn wij ervoor verantwoordelijk de doelstellingen te formuleren die met de onderzoeks-en ontwikkelingsactiviteiten gerealiseerd moeten worden. RIVM, ZonMw en NWO moeten een efficiënte en transparante bedrijfsvoering realiseren, met een klantvriendelijke en resultaatgerichte werkwijze. De intermediaire organisaties ZonMw en NWO zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen van programma’s op basis van de door ons geformuleerde doelstellingen, het laten uitvoeren, subsidiëren en monitoren van de projecten en het effectief overdragen van de ontwikkelde kennis aan de sector. Hiervoor stellen wij programmabudgetten beschikbaar, in het bijzonder aan ZonMw, als uitvoeringsorganisatie van ZON en NWO-Medische Wetenschappen (NWO/MW).

Het RIVM ontwikkelt onderzoeksprogramma’s op basis van de door ons geformuleerde vragen en voert deze in nauw overleg met het departement uit. Als zich calamiteiten voordoen, zorgt het RIVM ervoor dat de noodzakelijke expertise in de juiste omvang beschikbaar is om het departement te ondersteunen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Bijdragen en subsidies

– Bijdrage aan ZonMw. Jaarlijks formuleren wij een samenhangende opdracht voor programmering aan ZonMw. Deze opdracht kent voldoende evenwicht tussen de te onderscheiden aandachtsgebieden preventie en zorg. Via periodieke rapportages van ZonMw zullen wij de voortgang bewaken, zowel inhoudelijk als financieel. Waar nodig zullen wij de uitvoering van de programma’s bijsturen. De werkwijze tussen VWS en ZonMw is vastgelegd in het handboek VWS-ZonMw.

– Bijdrage aan NWO(-Medische Wetenschappen). Jaarlijks formuleren wij opdrachten aan NWO, met name voor wat betreft het gebiedsbestuur Medische Wetenschappen. Wij streven ernaar om de opdrachtverlening zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de werkwijze met ZonMw.

– Bijdrage aan het agentschap RIVM. Vanaf 2004 is het RIVM een

agentschap en wordt de bijdrage aan het RIVM direct gekoppeld aan de opdrachtverlening. Via periodieke rapportages van het RIVM zullen wij de voortgang bewaken, zowel inhoudelijk als financieel. Waar nodig zullen wij de uitvoering van de programma’s bijsturen. De afspraken tussen RIVM en opdrachtgevers worden formeel vastgelegd.

21.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Gedragsgerichte gezondheidsbevordering waarvan bijdragen aan agentschappen Voorkoming/opsporing (niet)infectieziekten waarvan bijdragen aan agentschappen Toegankelijkheid en kwaliteit OGZ waarvan bijdragen aan agentschappen waarvan specifieke uitkering Coördinatie/nazorg bij crises en rampen waarvan bijdragen aan agentschappen Consumenten- en productveiligheid waarvan bijdragen aan agentschappen Programmering onderzoek/ontwikkeling waarvan bijdrage aan ZBO waarvan bijdragen aan agentschappen

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

224 437

1 128 865

208 351

191 324

194 832

218 989

397 674

230 079

427 081

420 799

404 995

401 692

398 166

398 164

224 894

420 946

414 897

399 430

396 156

392 630

392 628

15 428

29 722

18 312

17 356

16 736

16 402

16 401

4 538

5 038

5 038

5 038

5 298

5 298

5 298

42 444

29 764

29 025

27 585

27 615

26 893

26 892

0

13 303

13 372

13 219

13 055

13 053

13 053

21 852

187 246

191 897

194 712

194 598

193 599

193 599

0

0

740

740

740

740

740

16 456

177 081

176 108

175 995

175 995

175 995

175 995

4 480

18 228

10 453

7 553

7 167

6 293

6 293

0

0

1 100

1 100

1 100

1 100

1 100

81 221

79 249

83 278

78 815

76 574

76 088

76 088

0

0

70 376

69 608

68 909

68 934

68 934

59 469

76 737

81 932

73 409

73 466

73 355

73 355

7 143

6 870

6 870

6 870

6 870

6 870

6 870

0

0

18 108

17 837

17 337

17 397

17 397

5 185

6 135

5 902

5 565

5 536

5 536

5 536

28 009

21 606

8 755

8 755

8 755

8 755

8 755

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

420 799

 

404 995

 

401 692

 

398 166

 

398 164

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

5 902

 

5 565

 

5 536

 

5 536

 

5 536

3.

Dus programma-uitgaven

 

414 897

 

399 430

 

396 156

 

392 630

 

392 628

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

91%

375 826

58%

233 303

58%

230 492

58%

227 646

13%

50 773

5.

Bestuurlijk gebonden

0%

0

32%

126 509

30%

119 142

30%

119 227

30%

119 227

6.

Beleidsmatig gereserveerd

9%

39 071

10%

39 618

12%

46 522

12%

45 757

57%

222 628

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

414 897

100%

399 430

100%

396 156

100%

392 630

100%

392 628

De belangrijkste juridische verplichtingen zijn de tijdelijke regeling Specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (t/m 2007), programmagelden ZorgOnderzoek Nederland en de onderzoeksgelden NWO/MW. De bestuurlijk gebonden uitgaven betreffen de aangegane verplichtingen voor de structureel gefinancierde instellingen en de bijdragen aan agentschappen zoals VWA en RIVM. De beleidsmatige reserveringen zijn opgebouwd uit o.a. de tijdelijke regeling Specifieke uitkering jeugdgezondheidszorg (vanaf 2008), de nota «Preventiebeleid», de Infectieziektenwet en activiteiten op het gebied van de crisisbeheersing en rampen.

 

Premie-uitgaven (Bedragen x € 1 000 000

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Preventieve zorg

Ouder- en kindzorg/dieetadvisering

Groeiruimte preventie en gezondheidsbescherming

Totaal

Procentuele mutatie

185,6

24,1

0,8

210,4

185,2

24,1

1,6

210,8

0,2

185,3 24,1

2,4 211,7

0,4

185,3 24,0

3,2 212,5

0,4

185,3 24,0

4,0 213,3

0,4

185,3

24,0

4,0

213,3

In bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren op het terrein van preventie en gezondheidsbescherming.

In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Onderaan de tabel is de gereserveerde groeiruimte afzonderlijk weergegeven. Voor een toelichting op de verdeling van deze middelen over de verschillende zorgsectoren wordt verwezen naar de bijlage FBZ. Bij de interpretatie van de uitgavenontwikkeling dient bedacht te worden, dat voor 2003 de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt is, terwijl voor 2004 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd.

21.4 VBTB-paragraaf

Voor de operationele doelstellingen 21.2.1 t/m 21.2.4 is het Project

Indicatoren Preventie (PIP) gestart. Het project heeft tot doel:

– De meetbaarheid van de beoogde effecten van de vier operationele

doelstellingen te verhogen. – Inzicht te vergroten in de doeltreffendheid en doelmatigheid van de

beleidsinstrumenten die worden ingezet om de beoogde effecten te

realiseren.

Het PIP kent vier stappen:

  • 1. 
    Herontwerp van een preventiedoelenboom mede in het licht van de nota «Preventiebeleid». Doel is om de (geactualiseerde) beleidsdoelen te inventariseren en te onderscheiden naar verschillende niveaus, zoals uitkomst- en effectniveau.
  • 2. 
    Benoemen van geactualiseerde indicatoren die weergeven in hoeverre de nieuwe beleidsdoelstellingen zijn gehaald; registratie van de indicatoren bewerkstelligen. Hiervoor wordt een overzicht gemaakt van de indicatoren die zijn opgenomen in een registratiesysteem en van indicatoren die nog niet worden geregistreerd. Voor de meting van indicatoren waarvoor nog niet de juiste gegevens beschikbaar zijn, wordt een plan van aanpak gemaakt.
  • 3. 
    Implementeren van een actieplan voor de registratie en monitoring van indicatoren voor de begroting 2005.
  • 4. 
    Het Project Indicatoren Preventie dient als input en wordt afgestemd met de ontwikkeling van het raamwerk van prestatie-indicatoren, die departementsbreed plaatsvindt.

De doelenboom is in de tweede helft van 2003 beschikbaar. Een plan van aanpak voor de verzameling van gegevens en het borgen van systematische dataverzameling is beschikbaar in de eerste helft van 2004. In het Brancherapport Preventie, dat in mei 2004 verschijnt, zullen de eerste

resultaten van het project PIP worden gerapporteerd. Vanaf de tweede helft van 2004 zullen gegevens worden verzameld en kan de aanlevering van gegevens starten.

Ook wordt gewerkt aan een benchmarksysteem voor GGD’en. Hiermee worden prestatiegegevens ontwikkeld voor deze gemeentelijke diensten.

In 2004 gaat een nieuw voedselconsumptiesignaleringssysteem van start om betrouwbare informatie te krijgen over de voedselconsumptie in Nederland.

Het Letsel Informatie Systeem (LIS) van Consument en Veiligheid (C&V) dat onder meer ongevallen in de privé-sfeer registreert, is in 2003 verder verbeterd met betrekking tot betrokken producten, soorten omgevingen, toedrachten en groepen slachtoffers. Nieuwe indicatoren voor ongevalletsels maken stapsgewijs onderlinge prioritering en vergelijking met andere aandoeningen en ziektes mogelijk. Dit wordt voortgezet in 2004.

In 2003 hebben derden – waaronder het bedrijfsleven – gebruik kunnen maken van de kennisdatabank die de C&V de afgelopen jaren heeft opgebouwd over effectieve interventiemethoden («wat werkt waar»). In 2005 wordt dit proces naar verwachting afgerond. Het operationele kostenmodel voor privé-ongevallen (wat kost een privé-ongeval en wat valt te besparen met het het voorkómen ervan) wordt in 2004 verder uitgewerkt. In 2006 kan het model ook worden gebruikt om andere kosten dan de directe medische kosten te berekenen. In 2004 wordt de kennisdatabank verder ontsloten die C&V de afgelopen jaren heeft opgebouwd over effectieve methoden om privé-ongevallen te voorkomen.

Het internationale classificatiesysteem over de oorzaken van ongevallen (ICECI) is in 2003 klaar voor gebruik. Dit systeem heeft als doel ongevalregistraties op internationaal niveau onderling vergelijkbaar te maken.

De Monitor Ongevallen en bewegen in Nederland (ObiN) levert op basis van een landelijk enquêteonderzoek aanvullende informatie over onder andere de relatie tussen bewegen en letsels. Deze monitor wordt in 2004 voortgezet en verbeterd.

In tabel 21.4 is een overzicht opgenomen van de evaluatieprogrammering op het gebied van preventie en gezondheidsbescherming.

 

Tabel 21.4: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp

Operatio-

Geplande

 

nele

uitvoering

 

doelstelling

 

Evaluatie vaccinatieprogramma

21.2.2

Vijfjaarlijks

Voorkomen, doven of beperken van de besmetting met

   

nieuwe infectieziekten

21.2.2

Vijfjaarlijks

Evaluatie aanpak en organisatie gezondheidsonderzoek

   

vogelpest

21.2.4

2004

Evaluatie departementale contactgroep

   

Crisisbeheersing/Geneeskundige Hulpverlening bij

   

Ongevallen en Rampen

21.2.4

2004

Onderzoek ongevallen en bewegen in Nederland

21.2.5

2002-2005

Evaluatie Wet op ZorgOnderzoek Nederland

21.2.6

begin 2004

Evaluatie nieuwe werkwijze tussen de opdrachtgevers

   

VWS en RIVM, zoals ingevoerd bij de omvorming van

   

het RIVM tot agentschap

21.2.6

2004

BELEIDSARTIKEL 22: CURATIEVE ZORG

22.1 Algemene doelstelling:

Het instandhouden en bevorderen van een kwalitatief verantwoorde en in financiële zin beheersbare zorgverlening ter bevordering van de lichamelijke gezondheidssituatie van de Nederlandse bevolking.

Mensen in Nederland die ziek zijn, krijgen te maken met zorgaanbieders die werkzaam zijn in de curatieve zorg. Het gaat om eerstelijnszorg (huisartsenzorg, paramedische zorg, verloskundige zorg, kraamzorg en mondzorg), tweedelijnszorg (medisch-specialistische zorg), maar ook om ambulancezorg.

Vrijwel alle curatieve zorg bevindt zich in het zogenoemde tweede compartiment en valt thans onder de Ziekenfondswet. Deze zorg wordt voor particulieren gedekt door (niet-verplichte) ziektekostenverzekeringen; kleinere delen, zoals mondzorg en (een deel van) de fysiotherapie, vallen in het derde compartiment.

De belangrijkste regelgeving die betrekking heeft op de curatieve zorg bestaat uit de ZFW (Ziekenfondswet), de WZV (Wet ziekenhuisvoorzieningen; de wet die regelt wanneer een instelling mag investeren in zijn infrastructuur), de WTG (Wet tarieven gezondheidszorg; de prijzenwet die tarieven en budgetten voor de zorgaanbieders regelt) en de WBMV (Wet bijzondere medische verrichtingen; deze wet geeft de minister het instrumentarium om een vergunnings- of aanwijzingsregime voor bepaalde verrichtingen te hanteren).

Op dit moment bevindt de curatieve zorg zich in een overgangsfase. Veel trajecten, projecten en experimenten zijn erop gericht het aantal vrijheidsgraden voor de lokale partijen (patiënten, zorgaanbieders en zorgverzekeraars) te vergroten. Hierdoor wordt het ondernemerschap gestimuleerd. Maatwerk (vraaggericht) en een doelmatigere aanpak (bijvoorbeeld door elementen van marktwerking te introduceren) zijn dan beter mogelijk. Met deze omslag wordt beoogd de zorgverlening in de (nabije) toekomst beter aan te laten sluiten bij de wensen van de patiënt; burgers krijgen daarbij te maken met meer eigen verantwoordelijkheid en de vrije keuze in de zorgverzekering.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen wij u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde taakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 22.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 2 854 Korting op projectsubsidies 2 719

7 301 5 087

16 194 4 035

16 194 5 701

135

135

135

135

375

425

425

425

200

200

200

200

9

9

9

9

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van de voorziene extra productie. Op dit beleidsartikel worden in de sfeer van de premieuitgaven de volgende specifieke maatregelen genomen:

Tabel 22.2: Premiemaatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel                                                                   2004             2005             2006              2007

Overig ziekenvervoer uit pakket

Beperking fysiotherapie

Tandartsen voor volwassen uit pakket

IVF-behandeling niet meer vergoeden

Premiesubsidies: beëindigen twee

subsidieregelingen en 10% korting op

een aantal overige subsidies                                     0,5                0,5                0,5                  0,5

De subsidieregelingen «ontharingsbehandeling voor transseksuelen» en de deskundigheidsbevordering/methodiekontwikkeling taal- en spraak-diagnostiek worden beëindigd.

Een nadere toelichting op de pakketmaatregelen staat in de verdiepings-bijlage.

Aard van de verantwoordelijkheid

De overheid is systeemverantwoordelijk en ziet toe op de toegankelijkheid, de kwaliteit en de betaalbaarheid van de zorg. Deze verantwoordelijkheid geldt voor alle geformuleerde operationele doelstellingen. Als systeemverantwoordelijke is de overheid voor het realiseren van deze doelstellingen sterk afhankelijk van het functioneren en presteren van de private zorgaanbieders.

22.2 Operationele beleidsdoelstellingen

22.2.1 Een optimale zorgverlening in de eerste lijn

Beleidseffecten

We willen een sterke en betaalbare eerstelijnsgezondheidszorg bevorderen. De eerstelijnszorg kan voorkomen dat er een beroep wordt gedaan op de veelal duurdere tweedelijnszorg. Absolute voorwaarde daarvoor is een gestructureerde samenwerking tussen zorgaanbieders in de eerste lijn: huisartsen, fysiotherapeuten, verloskundigen, apothekers, thuiszorg, algemeen maatschappelijk werk en anderen zoals de eerstelijns-GGZ.

We willen de verschillende partijen zoals zorgverzekeraars, zorgaanbieders, gemeenten en patiënt/consumentenorganisaties voldoende instrumenten in handen geven om hun verantwoordelijkheid te nemen. Zij moeten ondernemend aan de slag gaan om de zorg doelmatig in de buurt en wijk te organiseren. De vele goede voorbeelden laten zien dat dit kan en dat er over de hele linie nog veel winst is te behalen.

Verder willen we de eerstelijnszorg buiten de reguliere uren (avond, nacht, weekend: ANW-uren) voor de patiënt toegankelijker maken en, gelet op de hoge kosten, doelmatiger organiseren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Gelet op het voorgaande zullen wij een toekomstvisie voor de eerstelijns-gezondsheidszorg opstellen. Een belangrijk element in deze visie betreft het verbeteren van de continuïteit in de eerstelijnszorg, vooral waar het gaat om de huisartsenzorg.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

Met het oog op de betaalbaarheid van de collectief gefinancierde zorg zullen we een pakketbeperking doorvoeren bij fysiotherapie en oefentherapie vanaf 18 jaar. Deze worden, met uitzondering van de chronische lijst, overgeheveld naar het derde compartiment. Kortdurende fysiotherapie en oefentherapie kan goed tot de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt worden gerekend. Verder zullen we de tandheelkundige zorg voor volwassen, met uitzondering van de bijzondere tandheelkunde, overhevelen naar het derde compartiment. De tandheelkundige zorg voor jeugdigen onder de 18 jaar blijft in het pakket.

Subsidies

Subsidies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) op basis van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet. Deze subsidies zijn bedoeld voor de Gezondheidscentra en de zwaarder gestructureerde samenwerkingsverbanden.

In 2003 en 2004 worden alternatieven voor het bekostigingssysteem voor de huisartsenzorg in kaart gebracht. Het systeem moet onder andere het principe «loon naar werken» ondersteunen, de transparantie verhogen, aansluiten bij de voorgenomen stelselwijziging, en het mogelijk maken om een eigen bijdrage te heffen. Verder zou het gebruik van ICT-toepas-singen de administratieve lasten moeten kunnen verminderen. Voor de overige uitgaven in het kader van de eerstelijnszorg wordt verwezen naar de tabel premie-uitgaven.

22.2.2 Een optimale zorgverlening in de tweede lijn

De medisch-specialistische zorg in ons land moet snel bereikbaar en goed toegankelijk zijn. De zorg moet verder kwalitatief goed zijn en kwaliteitsverbetering dient een permanent streven binnen de instellingen te zijn. Ten slotte moet de zorg betaalbaar blijven. Om dit alles te realiseren is het in de eerste plaats nodig dat de zorg goed over het land wordt gespreid. In de tweede plaats moet er een adequate bekostigingstructuur zijn, zowel waar het gaat om (academische) ziekenhuizen als om medisch specialisten. Wat betreft de voornemens inzake de invoering van de Diagnose Behandeling Combinaties’s wordt verwezen naar paragraaf 22.2.3.

Beleidseffecten

De bereikbaarheid van ziekenhuiszorg is een belangrijk goed. De ziekenhuiszorg in de dunner bevolkte gebieden vormt daarbij een bijzonder punt van aandacht. Patiënten hoeven gelukkig steeds minder vaak in het ziekenhuis te worden opgenomen. Dagbehandeling is vaak een beter alternatief. Als er wel sprake is van een opname, verblijft de patiënt gemiddeld steeds korter in het ziekenhuis. Deze trend loopt al een aantal jaren en zet zich naar verwachting ook de komende jaren door. Het buitenland laat zien dat dit verantwoord kan. Een verkorting van de ligduur is mede mogelijk door ontwikkelingen in de medische technologie.

De andere kant van de medaille is dat patiënten die wél worden opgenomen, doorgaans meer zorg nodig hebben. Dat vraagt om grote investeringen in personeel, apparatuur en infrastructuur. Om dit doelmatig te doen, is soms concentratie van voorzieningen nodig. De bereikbaarheid in dichtbevolkte gebieden van Nederland hoeft daaronder niet te lijden. In dunbevolkte gebieden ligt dat anders. In een aantal van die dunbevolkte gebieden zou concentratie van klinische functies en acute zorg betekenen dat de bereikbaarheid in het geding komt.

Het is van belang dat er meer keuzemogelijkheden worden geboden aan patiënten waar het gaat om de electieve zorg. In aanvulling op hetgeen hierover al in de beleidsagenda is opgenomen, geldt dat de afgelopen jaren de extra (betaalde) productie al aanzienlijk is toegenomen. Deze extra financiële ruimte werd geboden in verband met problematische wachttijden voor zorg. Vaak wordt gesproken over de wachtlijsten voor zorg. De wachtlijst geeft aan hoeveel patiënten wachten op behandeling: het is de «werkvoorraad» van ziekenhuizen. Voor de individuele patiënt is veel meer van belang hoe lang deze op zorg moet wachten (de wachttijd). Van belang is dat beide indicatoren worden vertroebeld door de ontwikkeling van de zorgvraag en bijvoorbeeld door «voorzorgsregistratie» van patiënten. Verder blijkt de latente zorgvraag niet uit de wachtlijst. Het komt voor dat patiënten bij meerdere zorgaanbieders wachten op zorg (dubbeltellingen) of dat, nadat de zorg is verleend, de patiënt niet als wachtende wordt uitgeschreven (vervuiling). Soms is het voor patiënten zelfs wenselijk even te wachten voordat de zorg verleend wordt. Bovendien blijkt dat er aanzienlijke verschillen in wachttijden zijn tussen regio’s, ziekenhuizen en specialismen. Vaak is het mogelijk voor een patiënt om, eventueel via zorgbemiddeling door de zorgverzekeraar, zorg aanzienlijk sneller bij een andere zorgaanbieder te verkrijgen. Gegevens over de wachttijden moeten dus met de nodige behoedzaamheid worden beoordeeld. Belangrijker is dat zorgaanbieders met de beschikbare middelen zo veel mogelijk de zorg leveren die aansluit op de vraag van de patiënten.

De productie van ziekenhuizen is de afgelopen jaren aanzienlijk toegenomen. Tabel 22.3 laat de realisatie voor 2002 en de omvang van de productieafspraken voor 2003 zien.

 

Tabel 22.3: Productie ziekenhuizen

 

2002

 

2003*

Verwachte groei%

 

realisatie

mutatie

afspraak*

2002-2003

Klinische opnamen

       

Algemene ziekenhuizen

1 474 242

37 715

1 511 957

2,5%

Academische

       

ziekenhuizen

205180

5 224

210 404

2,5%

Totaal dagopnamen

1 679 422

42 939

1 722 361

2,5%

Algemene ziekenhuizen

913 483

39 193

952 676

4,3%

Academische

       

ziekenhuizen

111 937

nnb

nnb

Nnb

Totaal

1 025 420

39 193

952 676

Nnb

Eerste polikliniek-

       

bezoek.

       

Algemene ziekenhuizen

7 459 123

193 685

7 652 808

2,6%

Academische

       

ziekenhuizen

940 610

17 633

958 243

1,9%

Totaal

8 399 733

211 318

8 611 051

2,5%

Bron: CTG (College Tarieven Gezondheidszorg) * Nog niet alle productieafspraken zijn verwerkt.

In de ziekenhuiszorg zijn als gevolg van Actieplan Zorg Verzekerd (TK 2000/2001, 27 488, nr. 1) het aantal klinische opnamen en vooral dagbehandelingen aanzienlijk toegenomen. Het beleid tracht de overgang van klinische opname naar dagbehandeling te bevorderen (bijvoorbeeld doordat met ingang van dit jaar een tarief voor zware dagbehandelingen is geïntroduceerd). De vraag naar ziekenhuiszorg staat onder invloed van diverse factoren zoals technologische ontwikkelingen, sociaal-culturele ontwikkelingen en organisatorische ontwikkelingen in de zorg. Hierdoor is vooraf een accurate raming van de vraagontwikkeling niet goed mogelijk. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre de productiestijging, die door de extra beschikbare middelen mogelijk is, daadwerkelijk kan leiden tot vermindering van de wachttijden. Het effect dat de productieverruiming op de wachttijden voor electieve ziekenhuiszorg heeft gehad is opgenomen in de beleidsagenda.

Ook voor deze Kabinetsperiode zijn voor de «boter bij de vis» aanpak aanzienlijke extra groeimiddelen beschikbaar. Als gevolg van de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld verwachten we dat de productie in de curatieve zorg met circa 2,5% kan toenemen in 2004. Hierbij is uitgegaan van de samenstelling van het wettelijk pakket in 2002. Omdat ook voor de jaren daarna de «boter bij de vis» systematiek in beginsel blijft gehandhaafd, kan de betaalde extra productie blijven groeien. Daarnaast zullen de prikkels die het nieuwe zorgstelsel te weeg zal brengen, zorgaanbieders en zorgverzekeraars aanzetten tot meer doelmatigheid waardoor met bestaande middelen meer zorg wordt gerealiseerd. Wellicht zullen niet alle ziekenhuizen even snel kunnen reageren op deze nieuwe prikkelstructuur, maar de koplopers kunnen als voorbeeld voor de overigen zorgaanbieders dienen.

Wachttijden levensbedreigende risico’s

In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat bijzondere aandacht zal worden besteed aan het terugdringen van de wachttijden bij ziekten met levensbedreigende risico’s. Diverse aandoeningen kunnen, indien zorg te

lang op zich laat wachten, leiden tot een levensbedreigend risico. In levensbedreigende situaties (als zorg acuut of urgent nodig is) is echter idealiter altijd sprake van zorg met voorrang. Patiënten krijgen dan zonder te hoeven wachten voor een polikliniekbezoek direct toegang tot de kliniek of dagbehandeling en ontvangen daar de zorg die zij nodig hebben. Specifiek wordt aandacht geschonken aan het terugdringen van de wachttijden voor radiotherapeutische behandeling van oncologische aandoeningen en de aandoeningen aan het hart. Voor deze twee topklinische functies bestaat specifiek beleid dat erop gericht is meer locaties, apparatuur en personeel mogelijk te maken. Voor wat betreft bijvoorbeeld radiotherapie zal de beschikbare capaciteit tot 2005 met ca. 60% toenemen. Ook de capaciteit voor de behandelingen van hartkwalen zal worden uitgebreid. Enkele voorbeelden daarvan zijn de volgende. De behoefte aan extra openhart operaties is in de drie noordelijk provincies het grootst. In 2002 is het mogelijk gemaakt dat ook in Leeuwarden voortaan deze ingrepen kunnen plaatsvinden. Verwacht wordt dat in 2003 in deze provincies voldoende capaciteit beschikbaar is om aan de behoefte aan deze ingrepen te voldoen. Verder wordt in de ziekenhuizen van Alkmaar, Den Haag en Rotterdam de bestaande capaciteit voor dotterbehandelingen uitgebreid. Kortheidshalve wordt voor nadere informatie verwezen naar de rapportage die op 15 november 2002 hierover aan de Tweede Kamer is gezonden. Sinds deze rapportage zijn er bovendien nieuwe mogelijkheden om de capaciteit uit te breiden voor het «dotteren» in geval van een hartinfarct. Inmiddels is namelijk uit internationale gegevens en Nederlandse experimenten gebleken dat als in samenwerking met een volledig hartcentrum wordt gewerkt, deze zorg ook op een zogenoemde bilocatie kan worden geleverd. Voor vijf locaties loopt inmiddels de procedure voor uitbereiding van deze capaciteit.

Door de beschikbare capaciteit voor radiotherapie en aandoeningen aan het hart deze kabinetsperiode uit te breiden wordt het mogelijk om de wachttijden voor deze ziekten aanzienlijk te bekorten. Omdat daarnaast op meerdere manieren wordt getracht ook de electieve zorgproductie van de ziekenhuizen te vergroten (de «boter bij de vis» systematiek, aanpassingen in de prikkelstructuur, betere informatievoorziening) wordt het voor zorgaanbieders steeds meer mogelijk de zorg zo tijdig mogelijk te leveren, waardoor levensbedreigende risico’s worden tegengegaan.

De negen Integrale Kankercentra (IKC’s) beschikken vanaf 1 januari 2004 over afdelingen Palliatieve zorg. Hiermee is een landelijke dekking gegarandeerd. Netwerken met andere zorginstellingen (ziekenhuis, thuiszorg, verpleeghuizen, verzorgingshuizen, hospices en bijna-thuis-huizen) moeten zorgen voor het uitwisselen van middelen, kennis en inzichten. Dit geeft ook inzicht in de behoeften van de patiënten en hun naasten.

Gelet op het bovenstaande streven we naar:

  • 1. 
    Het opstellen van een (toekomst)visie op de bereikbare ziekenhuiszorg.
  • 2. 
    Het vergroten van het aanbod.
  • 3. 
    Het stimuleren van extra productie.
  • 4. 
    Het bijhouden van het aantal consulten en het aantal hospices met een monitor palliatieve zorg.

Daarnaast streven we naar een uitbreiding van neonatale intensive care units (NICU’s), pediatrische intensive care units (PICU’s) en uitbreiding van voorzieningen radiotherapie (bunkers en versnellers).

 

Tabel 22.4: Prestatie-indicatoren WBMV

2002 Realisatie

2003 Raming

2004 Raming

2005 Raming

2006 Raming

2007 Raming

2008 Raming

  • 1. 
    Geplande uitbreiding aantal NICU’s
  • 2. 
    Geplande uitbreiding aantal Post-IC High care
  • 3. 
    Geplande uitbreiding aantal PICU’s
  • 4. 
    Geplande uitbreiding voorzieningen radiotherapie (geplande bouw aantal extra bunkers 2002–2004)

23 16 14 6 5

27 20 18 8 7 11 9 6 1 1

42

   

Bron: VWS, CTG, CBZ, 2003.

Het beloningsstelsel voor medische specialisten moet prikkelen om zo doelmatig mogelijk te werken: op een verantwoord kwaliteitsniveau zoveel

mogelijk (en zoveel als nodig) productie te leveren. Daarbij geldt dat er geen middelen beschikbaar zijn voor inkomensontwikkeling.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

  • Subsidiëring van Agora (St. Ondersteuningspunt Palliatieve Terminale Zorg) voor ondersteuning op het terrein van palliatieve zorg.
  • Vanaf 2004 een bedrag ad 3,0 miljoen vanuit de begroting overhevelen naar de premie voor de financiering van de IKC’s. Verder zal gestart worden met de oprichting van consultatieteams voor palliatieve zorg.
  • Opzetten van een monitor palliatieve zorg door Nivel.
  • Subsidiëren van de opzet van de gegevensbank voor bij- en nascholing alsook het onderwijsprogramma.

Onderzoek

We zullen de deregulering bij de zelfstandige behandelcentra, met name op het onderdeel kwaliteit, monitoren en bezien of er aanvullende mogelijkheden voor deregulering zijn. De Gezondheidsraad en het College voor zorgverzekeringen (CVZ) bekijken voor diverse verrichtingen onder de Wet op de bijzondere medische verrichtingen (WBMV) of daar met minder regels volstaan kan worden. Dit betreft onder andere de hart-interventies en de hartchirurgie. Wij zullen komen met een standpunt over de uitvoeringstoets van het CVZ over het Nationaal Programma Orgaantransplantaties.

Premiegerelateerde instrumenten

Het voortbestaan van ziekenhuislocaties die van essentieel belang zijn voor de bereikbaarheid binnen 45 minuten zullen we mogelijk maken via een beschikbaarheidstoeslag. Verder zullen we aan het eind van het jaar 2003 een nieuwe bouwprioriteitenlijst vaststellen. Dan zal duidelijk worden welke bouwprojecten opgenomen zullen worden in de budgettaire kaders. De criteria die bij deze zogenoemde bestuurlijke actualisatie gehanteerd worden, zullen worden afgeleid van de nieuw vast te stellen beleidsregels op grond van art. 3 WZV

Enkele andere instrumenten zijn de subsidies van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) op basis van de Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet voor diverse kleinere subsidiestromen.

Wet- en regelgeving

De eerste buitenbaarmoederlijke bevruchting (IVF) zal met ingang van 2004 niet langer onderdeel zijn van de Regeling subsidies AWBZ en ZFW. Het overig ziekenvervoer wordt overgeheveld naar het derde compartiment. Dit laatste betreft geen medische zorg. Er is dus geen sprake van ziektelast, die direct gerelateerd is aan deze voorziening. Beide pakketbeperkingen zijn onderdeel van het Hoofdlijnenakkoord. Overigens wordt – waar het gaat om het overig ziekenvervoer – een reservering gemaakt voor flankerend beleid.

Wij zullen verder de beleidsregels op grond van art. 3 WZV aanpassen. Om de poliklinische zorgverlening en dagbehandeling verder te stimuleren, wordt de definitie van adherentie (het verzorgingsgebied van een ziekenhuis) uitgebreid met de poliklinische adherentie. Tot nu toe werd alleen gekeken naar de klinische adherentie.

22.2.3 Het stimuleren van een zo effectief en efficiënt mogelijke zorgverlening in de eerste en tweede lijn

Deze doelstelling bestaat uit drie onderwerpen: DBC-project, zorg-inhoudelijke vernieuwing en monitoring en transparantie.

  • a. 
    DBC-project

Beleidseffecten

De DBC-systematiek (het werken met DBC’s, diagnose-behandel-combinaties) is in essentie een transparante bekostiging van ziekenhuiszorg en medisch-specialistische zorg. Die transparantie in de prestaties van de zorg maakt het mede mogelijk om de gewenste doelstellingen te realiseren voor alle bij ziekenhuiszorg betrokken partijen. Deze doelstellingen zijn: – Bekostigen en honoreren naar zorgzwaarte, waarbij een beter

evenwicht tot stand komt tussen kosten en prijs. – Stimuleren van het gebruik van de beste werkwijzen (best practices) en

vernieuwing in de zorg. – Zorgverzekeraars, patiënten, zorgaanbieders en andere partijen

kunnen met de DBC’s de kosten en opbrengsten van de zorgverlening

waarderen en vergelijken. – Meer vrijheden voor zorgaanbieders en zorgverzekeraars om het

aanbod af te stemmen op de vraag naar zorg. De DBC’s zijn het

instrument om te onderhandelen over de omvang, de prijs en de

kwaliteit van de zorgverlening.

Gelet op het bovenstaande streven we naar:

  • 1. 
    Een adequaat wettelijk kader voor de invoering van het nieuwe bekostigingssysteem.
  • 2. 
    Een werkend onderhoudsorgaan.

Private partijen moeten een betrouwbare derde partij (Trusted Third Party, (TTP)) oprichten die een databank zal beheren. De gegevens uit de TTP/databank moeten de twee andere onderhoudsfuncties (beheer productstructuur, wettelijke verankering en pakketbeoordeling) ondersteunen (onderhoudsfunctie 1). Het project DBC2003 levert eind 2003 DBC’s en productgroepen van DBC’s op die medisch herkenbaar zijn en vergelijkbaar in ziekenhuiskosten en werklast van medische specialisten. Vervolgens zorgen private partijen zelf voor het onderhoud zodat de productstructuur bij de tijd blijft (onderhoudsfunctie 2). Het CTG en het CVZ moeten een integrale procedure opstellen voor een snelle en degelijke beoordeling en toetsing van DBC’s en om

beleidsregels te kunnen maken (registratie van de landelijke uniforme DBC-taal). Zij vormen ook een samenwerkingsverband (onderhouds-functie 3). 3. Een werkend overgangsmodel.

Om in 2004 administratie en declaratie van DBC’s door ziekenhuizen mogelijk te maken, wordt in de tweede helft van 2003 een overgangsmodel ontwikkeld. Het overgangsmodel gaat ook over de wijze van bekostigen en financieren van de medische specialisten. Dit geldt ook voor onderwerpen die lastig binnen de DBC-systematiek passen zoals: opleidingen, kapitaallasten en topreferente zorg in academische ziekenhuizen.

Aard van de verantwoordelijkheid

De minister van VWS is resultaatverantwoordelijke voor de invoering van het nieuw bekostigingssysteem. De Tweede Kamer ontvangt in oktober

2003 het kabinetsstandpunt over de wijze van invoering van de DBC-systematiek per 1 januari 2004.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Er zal een onderhoudsorgaan voor de DBC’s worden opgericht.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

Voor prijsonderhandelingen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders op basis van DBC’s (prestatiebeschrijvingen), moet de WTG in 2004 worden gewijzigd. Het wetsvoorstel is voor advies aan de Raad van State voorgelegd. De gewijzigde WTG, waarin is opgenomen dat deze per 1 juli

2004 in werking treedt, wordt najaar 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden. Voor de wijze van invoering per 1 januari 2004 betekent dit dat het CTG zich, gedurende de eerste helft van 2004, nog moet kunnen uitspreken over de voor DBC’s afgesproken prijzen per individueel geval of ziekenhuis.

De gewijzigde ZFW moet per 1 januari 2004 in werking zijn getreden (wetsvoorstel herziening overeenkomstenstelsel zorg). Kern van het voorstel is het opheffen van de contracteerplicht (de garantie van het ziekenfonds op een contract met alle aanbieders) en de omgekeerde contracteerplicht (de garantie van de zorgaanbieder op een contract met alle ziekenfondsen). Dit is noodzakelijk om de onderlinge concurrentie bij zowel zorgaanbieders als zorgverzekeraars te bevorderen. Het nader rapport over het al eerder ontvangen advies van de Raad van State is tezamen met het wetsvoorstel begin juli 2003 bij de Tweede Kamer ingediend.

Verder wordt de Ziekenfondswet aangepast om met DBC’s samenhangende privacyproblemen te ondervangen. Hiervoor is een wetsvoorstel in voorbereiding. Het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zal advies uitbrengen over de beperkingen die in dit verband voortvloeien uit de privacy-wetgeving. Deze wetswijziging gaat naar verwachting medio 2004 in.

  • b. 
    Zorginhoudelijke vernieuwing

Beleidseffecten

Voor een goede curatieve zorg is van belang dat zorgvernieuwing wordt bevorderd, dat nieuwe behandelmethoden worden ontwikkeld en dat al ontwikkeld zorgbeleid wordt getest op effectiviteit en doelmatigheid. Het zorgaanbod moet voorzien in tijdige, klantgerichte zorgverlening van goede kwaliteit. Internationale vergelijkingen laten zien dat het Nederlandse behandelbeleid terughoudend is. Alleen blijvende aandacht kan die gunstige uitgangssituatie handhaven. Wijzigingen in het beleid werken vaak met vertraging door naar de werkvloer: de wijze waarop zorg verleend wordt. Het is dus van belang dat de partijen die hier directer op kunnen sturen (zoals instellingen en zorgverzekeraars) dit, binnen de grenzen van hun verantwoordelijkheid, ook doen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

– Subsidiëring van het project «Registratiesysteem pediatrische intensive care-evaluatie (PICE) 2002–2005».

– Subsidiëring van de Orde van Medisch Specialisten.

– Subsidiëring van het Dutch Cochrane Centre (subsidiëring Cochrane collaboration).

– Subsidiëring van het Nederlands Kanker Instituut (NKI) voor fundamenteel wetenschappelijk kankeronderzoek, klinische research en implementatie van behandelwijzen.

Onderzoek

Wij stimuleren onderzoek naar de manier waarop de zorg het best aangeboden kan worden. Voor een goed zorgaanbod zijn vernieuwingen die tot nieuw zorgaanbod leiden van groot belang, evenals het met argumenten afscheid nemen van behandelopties die niet zinvol zijn. Het gaat hierbij zowel om het fundamentele als het toepassingsgerichte onderzoek via de organisaties die onderzoek programmeren. Dit levert concrete aanwijzingen op wat de beste werkwijzen («best practices») zijn. De beschikbare kennis moet op representatieve wijze verzameld worden en nadien optimaal beschikbaar zijn (CBO).

Projecten, experimenten en op toepassing gericht onderzoek verlopen grotendeels via derden, bijvoorbeeld via ZonMw en het College voor zorgverzekeringen (CVZ). Daarnaast financiert de overheid op een aantal terreinen instituten die beleidsdoelstellingen ondersteunen; ook financiert zij het totstandkomen van registraties.

Premiegerelateerde instrumenten

Een belangrijk instrument om het gebruik van «best practices» te bevorderen is de lokale productiegebonden toeslag. Verantwoordelijke veldpartijen (ziekenhuizen en verzekeraars) kunnen hiermee afspraken maken over projecten. Dit maakt het mogelijk om flexibel factoren aan te pakken die de grootste belemmering opleveren bij het behandelen volgens een «best practice». Het gaat dan om dure kunst – en hulpmiddelen, opleidingen, het inrichten van samenwerkingsverbanden met de eerste lijn en «AWBZ-zorgaanbieders», de organisatie, logistiek en bedrijfsprocessen («business process redesign»), substitutie en het oplossen van concrete knelpunten in het zorgproces.

  • c. 
    Monitoring en transparantie

Beleidseffecten

In een zeer complexe zorgmarkt is informatie cruciaal voor patiënten, zorginkopers en -aanbieders, en voor de overheid. Wij willen bevorderen dat goede informatie beschikbaar is opdat patiënten de juiste keuzes kunnen maken, zorgverzekeraars adequaat zorg kunnen contracteren, zorgaanbieders mensen optimaal behandelen en het overheidsbeleid goed ontwikkeld en geëvalueerd kan worden. Omdat wij verantwoordelijk zijn voor het inrichten en het functioneren van het zorgstelsel en voor het afleggen van verantwoording daarover, stimuleren wij: – De ontwikkeling van instrumenten die de monitoring en transparantie

bevorderen. – De daadwerkelijke gegevensuitwisseling en -bewerking. – De invulling van onze eigen informatievoorziening. Tegelijkertijd blijven de eigen verantwoordelijkheden van andere partijen binnen het zorgstelsel bestaan om zelf zorg te dragen voor hun eigen informatievoorziening.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

– Subsidie aan het Nederlands Instituut voor onderzoek van de

gezondheidszorg (NIVEL) voor het instandhouden van de infrastructuur.

– Uitgaven inzake het uitvoeren van wachtgeldregelingen door de Stichting administratie/adviesgroep CAW.

– In 2004 wordt gestart met de ontwikkeling van een benchmark voor zowel de eerste- als de tweedelijnszorg.

Onderzoek

In 2004 wordt gewerkt aan de informatievoorziening in de zorg onder de nieuwe DBC-systematiek. De capaciteit, het gebruik en de transparantie van wachtlijstinformatie wordt vergroot. Ten slotte verschijnt ook in 2004 het Brancherapport Cure en lopen er diverse systemen en onderzoeken om ontwikkelingen bij te houden en te beoordelen.

22.2.4 Een optimale spoedeisende medische hulpverlening

Het doel is de acute zorg verder te verbeteren. Hieronder verstaan we: spoedeisende huisartsenzorg, ambulancezorg, spoedeisende hulpafdelingen in ziekenhuizen, traumazorg en intensive care. Samenwerken en afstemmen zijn cruciaal voor de kwaliteit van de medische hulpverlening. Goede afstemming kan de problemen van toegankelijkheid, spreiding en paraatheid oplossen en problemen in de toekomst zoveel mogelijk voorkomen. Het motto is: «tijdwinst is zorgwinst».

Beleidseffecten

  • 1. 
    Mobiele Medische Teams (MMT’s)

Tien ziekenhuizen zijn aangewezen als traumacentrum met een beschikbaar MMT op de grond. Vier traumacentra hebben bovendien een helikopter met een paraat MMT overdag. De Landelijke Vereniging van Traumacentra (LVTC) ontwikkelt een landelijk traumaregistratiesysteem. VWS is hier actief bij betrokken en het plan is dat dit systeem in 2004 operationeel is. Het registratiesysteem moet ook de prestatie-

indicatoren geven waarmee de inzet van de MMT’s en de regiofunctie van de traumacentra structureel gevolgd kunnen worden. Eind 2004 of begin 2005 kunnen de eerste prestatie-indicatoren gebruikt worden. 2. Ambulancezorg

Een van de belangrijkste ambities voor de ambulancezorg is de sector

verder te professionaliseren en de doelmatigheid in de sector te

verbeteren. Dit gebeurt door ambulancediensten en CPA’en (Centrale

Post Ambulancevervoer) samen te voegen tot 25 regionale

Ambulancevoorzieningen (RAV’s).

Het RIVM heeft de landelijke spreiding en beschikbaarheid van

ambulances geanalyseerd. De analyse is aangevuld met een scenario

met een optimale verdeling van ambulances over de regiogrenzen

heen. Betrokken partijen werken aan een plan van aanpak om de

adviezen uit dit rapport toe te passen.

Medio 2004 gaan alle RAV’s over op C2000, het nieuwe digitale

communicatiesysteem voor de veiligheidsdiensten: politie, brandweer

en ambulancesector.

Verder wordt de samenwerking met de buurlanden verbeterd, om zo

de kwaliteit van de grensoverschrijdende zorg te verhogen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Wij zullen de Tweede Kamer nog in 2003 een brief doen toekomen inzake de dreigende knelpunten en oplossingen waar het gaat om de acute zorg. Ter redressering van deze problematiek is 50 miljoen beschikbaar gesteld, die vooral beschikbaar zal komen voor de ambulancezorg en de zorg die geleverd wordt door kleine ziekenhuizen.

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Een klein deel van de uitgaven voor spoedeisende medische hulpverlening worden ten laste van de begroting gefinancierd.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

De nieuwe Wet op de ambulancezorg regelt de besturingssystematiek, de RAV-vorming en de spreiding. Nadat de nieuwe besturingssystematiek met de Tweede Kamer is besproken, zal zo spoedig mogelijk de conceptwettekst voor de nieuwe Wet op de ambulancezorg aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

22.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

waarvan garantieverplichtingen

Programma-uitgaven

Tweedelijns zorg

Effectieve en efficiënte zorgverlening

Spoedeisende medische hulpverlening

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

07 797

58 199

56 497

53 989

43 028

45 587

46 330

97 778

69 816

53 720

51 054

43 017

46 330

46 330

22 300

11 000

10 000

4 657

     

94 099

65 574

49 653

47 321

39 367

42 680

42 680

60 233

47 469

13 269

15 233

15 431

17 393

17 393

15 469

15 634

35 360

31 239

23 236

24 587

24 587

18 397

2 471

1 024

849

700

700

700

3 679

4 242

4 067

3 733

3 650

3 650

3 650

6 286

1 814

1 098

1 098

1 098

1 098

1 098

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
  • 3. 
    Dus programma-uitgaven Waarvan op 1 januari 2004
  • 4. 
    Juridisch verplicht
  • 5. 
    Bestuurlijk gebonden
  • 6. 
    Beleidsmatig gereserveerd
  • 7. 
    Beleidsmatig nog niet ingevuld
  • 8. 
    Totaal
 
 

53 720

 

51 054

 

43 017

 

46 330

 

46 330

 

4 067

 

3 733

 

3 650

 

3 650

 

3 650

 

49 653

 

47 321

 

39 367

 

42 680

 

42 680

62%

30 857

51%

23 916

34%

13 280

29%

12 384

29%

12 384

28%

13 793

34%

16 152

41%

16 068

38%

16 068

38%

16 068

10%

4 950

12%

5 700

14%

5 665

12%

5 185

12%

5 185

0%

53

3%

1 553

11%

4 354

21%

9 043

21%

9 043

100%

49 653

100%

47 321

100%

39 367

100%

42 680

100%

42 680

Onder «Juridisch verplicht» is onder meer begrepen een bedrag van 13,8 miljoen aan incidentele juridische verplichtingen als gevolg van de afbouw van een aantal structurele subsidies. Daarnaast is voor een bedrag van 12,1 miljoen juridisch vastgelegd aan kwaliteitsprojecten en voor de abortusklinieken.

Voorts is voor bijna 5 miljoen een reservering opgenomen voor de financiering van het onderhoudsorgaan DBC’s en voor uitgaven ten behoeve van het experiment Benchmark ziekenhuizen en huisartsen.

 

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Huisartsenzorg

1 559,1

1 534,1

1 534,1

1 534,1

1 534,1

1 534,1

Gezondheidscentra

26,4

26,4

26,4

26,4

26,4

26,4

Tandheelkundige zorg (wettelijk deel)

635,7

365,7

365,7

365,7

365,7

365,7

Fysiotherapie/Oefentherapie

751,2

376,2

326,2

326,2

326,2

326,2

Logopedie

49,3

49,3

49,3

49,3

49,3

49,3

Ergotherapie

3,2

3,2

3,2

3,2

3,2

3,2

Verloskundige zorg

112,4

112,4

112,4

112,4

112,4

112,4

Kraamzorg

273,5

273,5

273,5

273,5

273,5

273,5

Algemene en categorale ziekenhuizen

8 311,4

8 429,7

8 504,2

8 578,2

8 642,7

8 675,8

Academische ziekenhuizen

2 561,5

2 571,3

2 586,3

2 601,3

2 616,3

2 622,3

Overig curatieve zorg

318,4

320,5

321,0

321,0

321,0

321,0

Medisch specialistische zorg

1 482,6

1 482,6

1 482,6

1 482,6

1 482,6

1 482,6

Tandheelkundig specialistische zorg

83,5

83,5

83,5

83,5

83,5

83,5

Ambulancevervoer

275,2

293,5

293,9

294,0

294,0

294,0

Overig ziekenvervoer

196,4

         

Groeiruimte ziekenhuizen en medisch specialisten

385,2

681,8

961,5

1 244,8

1 521,3

1 521,3

Demo extramurale zorg

32,7

66,2

99,9

134,0

168,4

168,4

Demo overig curatieve zorg

7,5

15,6

23,4

31,3

39,3

39,3

Totaal

17 065,2

16 685,5

17 047,1

17 461,5

17 859,9

17 899,0

Procentuele mutatie

 
  • 2,2

2,2

2,4

2,3

0,2

In bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren op het terrein van curatieve zorg. In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Onderaan de tabel is de gereserveerde groeiruimte afzonderlijk weergegeven. Voor een toelichting op de verdeling van deze middelen over de verschillende zorgsectoren wordt verwezen naar de bijlage FBZ. Bij de interpretatie van de uitgavenontwikkeling dient bedacht te worden, dat voor 2003 de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt is, terwijl voor 2004 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd.

22.4 VBTB-paragraaf

1. Modernisering eerste lijn en tweede lijn

In het kader van de modernisering van de eerste- en tweedelijnszorg worden in 2004 twee benchmarkprojecten (bedrijfsvergelijking) gestart om de informatievoorziening te verbeteren. Zowel voor algemene ziekenhuizen als voor de huisartsenzorg wordt samen met de sector een set indicatoren ontwikkeld.

2. DBC’s

Het laten functioneren van de DBC-systematiek vergt betrouwbare, volledige en tijdige informatiestromen tussen partijen. Onder leiding van VWS wordt met partijen een minimale dataset vastgesteld die zorgaanbieders en verzekeraars verplicht registreren en gratis (en ontdaan van persoonskenmerken) beschikbaar moeten stellen. VWS zal beslissen over de uiteindelijke dataset. Deze dataset moet toereikend zijn voor het onderhoud en het laten functioneren van marktwerking. Ook moeten CTG, CVZ, CTZ, NMa en VWS over toereikende gegevens kunnen beschikken om hun verantwoordelijkheid te kunnen dragen.

Alle gegevens die noodzakelijk zijn om de publieke belangen van de zorg (kwaliteit, bereikbaarheid en betaalbaarheid) te kunnen borgen en de

marktwerking te faciliteren zullen onderdeel zijn van de minimale dataset. Gegevens hoeven dan maar éénmaal te worden vastgelegd, maar kunnen door alle belanghebbenden worden gebruikt. Dit vermindert de administratieve lasten, ook ten opzichte van de huidige situatie. Uiteraard zal elke partij slechts beperkt toegang krijgen tot deze dataset. De gegevensverga-ring en verspreiding zal plaatsvinden via een Trusted Third Party (TTP) die een databank beheert. Om de beschikbaarheid van de gegevens te garanderen zal VWS deze minimale dataset juridisch verplicht stellen.

3. Monitoring en evaluatieonderzoek, prestatie-indicatoren en streefwaarden

Naast bovengenoemde initiatieven worden in 2004 diverse afzonderlijke monitorsystemen toegepast en evaluaties verricht (zie onderstaand overzicht). Ook hierbij wordt, voor zover nodig, aandacht besteed aan het ontwikkelen van prestatie-indicatoren. In het kader van de implementatie van de regeling Prestatiegegevens en evaluatieonderzoekwordt in de toekomst ook steeds aandacht besteed aan de kwaliteit van de gegevens.

Tabel 22.5: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                                        Geplande

uitvoering

Evaluatie hartinterventies (Gezondheidsraad)                                                   1/1/03– 1/4/04

Evaluatie vraag enaanbod hartinterventies (CVZ)                                            1/8/03– 1/4/04

Adviesaanvraag RGO patiëntveilige zorg in ziekenhuizen                               1/9/03 – 1/7/04

BELEIDSARTIKEL 23: GENEESMIDDELEN EN MEDISCHE TECHNOLOGIE

23.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een doelmatige zorg aan de burger waarborgen met kwalitatief hoogwaardige en veilige producten op het terrein van geneesmiddelen, medische technologie en transplantaten

De patiënt is gebaat bij een geneesmiddelenbeleid waarbij aandacht is voor kwalitatief goede, veilige, effectieve en innovatieve geneesmiddelen. Het gebruik moet doelgericht en patiëntvriendelijk zijn. Daarbij is en blijft de betaalbaarheid van groot belang. Het systeem waarbinnen deze combinatie van kwaliteit, effectieve inzet en betaalbaarheid tot zijn recht komt, moet sturing en verantwoordelijkheden daar leggen waar gestuurd kan worden. De komende jaren zal dit gerealiseerd worden door een aanpassing van de prijs- en vergoedingssystematiek. In het beleid van de komende jaren spelen belangrijke uitgangspunten uit het Hoofdlijnenakkoord 2003 een rol, zoals deregulering, meer eigen verantwoordelijkheid voor de burger en kostenbeheersing. Ondanks kostenbeperkende maatregelen zullen de uitgaven aan geneesmiddelen ook de komende jaren blijven groeien. Deze groei wordt veroorzaakt door de bevolkingsgroei, (dubbele) vergrijzing, de toename van het aantal chronisch zieken, extramuralisatie van de zorg en de ontwikkeling van nieuwe innovatieve geneesmiddelen. Internationaal gezien blijft de Nederlander een zuinige consument (Monitor Farmaceutische Zorg, CVZ d.d. juni 2003). Dit neemt niet weg dat het van groot belang blijft dat uitsluitend zinnig en zuinig wordt voorgeschreven en dat er een kritische afweging voorafgaat aan toelating van nieuwe geneesmiddelen tot het vergoede pakket. Daarnaast maakt de sterke groei van de uitgaven het onontkoombaar dat in het pakket wordt ingegrepen. Bij de beperking van het pakket staat de medische noodzaak van de behandeling voorop.

23.1: Totale uitgaven aan geneesmiddelen in Nederland (x € 1 000 000)

 

3500-3000-2500-2000-1500-1000-500-0-

     
             
                     
                                     
                                     
                                     
                                     
                                     
   

1

 

1

 

1

 

1

 

1

 

1

 

1

 

1

   

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002

Bron: VWS (berekeningen CVZ), 2003.

23.2: Internationaal geneesmiddelengebruik per inwoner (in euro’s 2001)

 
           

Denemarken

   
     

Groot-Brittanië

     
       

Spanje

     
       

Noorwegen

     
       

NEDERLAND

     
       

Portugal

     
       

Oostenrijk

     
       

Italië

       
         

Duitsland

       
         

België

       
         

Frankrijk

         
           

Zwitserland

         
           
           

100

200

300

400

500

Bron: NIVM, 2003.

Naast geneesmiddelen is er grote behoefte aan voldoende beschikbare, kwalitatief goede en veilige organen, weefsels, bloed en medisch-technologische toepassingen. Binnen de gezondheidszorg worden menselijke lichaamsmaterialen (zoals cellen, weefsels en organen) en medisch-technologische toepassingen (zoals medische hulpmiddelen en medische stralingstoepassing) veelvuldig ingezet. Aan de geneeskundige toepassing van deze producten zijn echter risico’s verbonden. Om een veilig en verantwoord gebruik van kwalitatief goede producten te kunnen waarborgen, is wet- en regelgeving noodzakelijk. Deze wordt voor het grootste deel ontwikkeld en voorbereid in Europees verband. De medische biotechnologie kan een scala aan nieuwe toepassingsmogelijkheden opleveren (snellere en betere diagnostiek, medicatie op maat, gentherapie etc.) die de kwaliteit, de infrastructuur en de kosten van de gezondheidszorg beïnvloeden. Het is daarbij belangrijk om ook rekening te houden met de vérstrekkende ethische en sociaal-maatschappelijke consequenties die deze toepassingen voor mens en samenleving kunnen hebben.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen wij u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 23.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 787 Korting op projectsubsidies 1 266

963 2 368

1 314 1 878

1  314

2  654

0

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van voorziene extra productie. Op dit beleidsartikel worden in de sfeer van premie-uitgaven de volgende specifieke maatregelen genomen:

 

Tabel 23.2: Premiemaatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel

2004

2005

2006

2007

Eigen bijdrage aflevering geneesmiddelen

Medicatie bij eerste IVF-behandeling niet meer

vergoeden

Anticonceptie vanaf 21 jaar niet meer vergoeden

Beperking vergoeding zelfzorggeneesmiddelen

210

25 70 60

210

25 70 60

210

25 70 60

210

25 70 60

Een nadere toelichting op de pakketmaatregelen staat onder de betreffende operationele doelstellingen.

23.2 Operationele doelstellingen

23.2.1 Kwaliteit, toegankelijkheid en doelmatigheid van de geneesmiddelenvoorziening bevorderen

Om deze doelstelling te bereiken wordt in de geneesmiddelensector een deel van de verantwoordelijkheid voor de vormgeving van de geneesmiddelenvoorziening in de regio overgedragen aan de zorgverzekeraars. De verwachting is dat zij beter in staat zullen zijn om de kwaliteit en doelmatigheid van de geneesmiddelenvoorziening te bevorderen en dat zij daarmee tevens de uitgaven- en volumegroei beter kunnen beheersen. Zij hebben immers direct contact met zorgaanbieders, verzekerden en leveranciers van geneesmiddelen en zijn daardoor beter in staat het gedrag van betrokkenen te beïnvloeden. Daarnaast wordt de registratie en vergoeding bevorderd van veilige, therapeutisch waardevolle en betaalbare geneesmiddelen. In 2004 worden effecten beoogd op de volgende terreinen:

  • Aanpassen prijs- en vergoedingssystematiek en versterken van de sturing door verzekeraars.
  • Het geneesmiddelenpakket.
  • Versterken kwaliteit en innovatie.

Geneesmiddelen worden voornamelijk gefinancierd uit premiemiddelen. Naar verwachting wordt er in 2004 4,3 miljard uitgegeven aan geneesmiddelen. Dit betreft zowel de kosten voor geneesmiddelen als de apotheekvergoeding.

Voorgenomen bezuinigingen van het kabinet Paars II ad 333 miljoen zijn nog niet gerealiseerd. De taakstelling uit het kabinet Balkenende I ad 280 miljoen is ingevuld door in 2003 de prijsmaatregel geneesmiddelen in te voeren die een deel van de inkoopvoordelen van de apotheek-houdenden (korting die groothandel en fabrikanten geven bij bepaalde geneesmiddelen) afroomt. Om ook de taakstelling van het kabinet Paars II te realiseren worden eigen bijdragen voor de aflevering van geneesmiddelen geïntroduceerd.

Aard van de verantwoordelijkheid

Via het Verstrekkingenbesluit Ziekenfondsverzekering en de Regeling farmaceutische hulp wordt vastgesteld welk deel van de extramurale zorg in aanmerking komt voor vergoeding. Op grond van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening zijn we verantwoordelijk voor de bewaking van de kwaliteit van geneesmiddelen. Het streven is een doelmatig geneesmiddelengebruik te bereiken. Hierbij is er geen sprake van een aanwijzende bevoegdheid, maar is het wel mogelijk om het voorschrijf-gedrag te beïnvloeden door kennisvergroting, het beschikbaar stellen van objectieve productinformatie en het aanbrengen van incentives. De uiteindelijke beslissing over het voorschrijven en afleveren van medicijnen ligt bij de arts en de apotheker. Voor de kwaliteit en de toepassing van geneesmiddelen is er sprake van systeemverantwoordelijkheid. De verantwoordelijkheid voor de omvang van verzekerde pakket gaat echter verder: daar is sprake van resultaatverantwoordelijkheid.

  • a. 
    Aanpassen prijs- en vergoedingssystematiek en versterken van de sturing door verzekeraars

Beleidseffecten

Geneesmiddelen moeten ook op termijn voor alle patiënten betaalbaar en beschikbaar zijn. Om dit te kunnen garanderen zijn structurele maatregelen nodig. Kostenbeheersing is hierbij een belangrijk aspect; hiervoor moeten de prijzen van geneesmiddelen omlaag en dat kan ook gezien de huidige kortingen die apotheekhoudenden ontvangen. Maar daarnaast is ook aandacht nodig voor de omvang van het geneesmiddelengebruik en het stimuleren van een doelmatiger gebruik.

De in 2003 ingevoerde prijsmaatregel geneesmiddelen verbetert de prijs-en vergoedingssystematiek niet structureel. Daarom is het nodig dat er een nieuw systeem komt dat doorzichtiger is en waarbij meer geconcurreerd wordt (marktwerking). In dit systeem krijgen patiënten, voorschrijvers, apothekers en zorgverzekeraars ieder nadrukkelijk een eigen rol. VWS werkt met de KNMP en Zorgverzekeraars Nederland aan een rapport met voorstellen hiervoor. Dit rapport wordt in het najaar van 2003 naar de Tweede Kamer gestuurd.

We streven ernaar in 2005 een nieuwe prijs en vergoedingssystematiek voor geneesmiddelen in te voeren. Uitgangspunten voor dit nieuwe beleid zijn:

– Toegankelijkheid: de premiebetaler betaalt niet meer dan de noodzakelijke kosten. – Doelmatigheid: meer financiële prikkels op de juiste plaats. – Kwaliteit/veiligheid: deskundigheid van de apotheker goed benutten.

De toegankelijkheid wordt gewaarborgd door te zorgen voor lagere prijzen bij geneesmiddelen die gemaakt zijn naar het voorbeeld van een merkgeneesmiddel waarvan het octrooi is verlopen (generieke middelen), en door een lagere vergoeding voor middelen met een vergelijkbare therapeutische werking. De kern van het beleid is dat in elke groep van onderling vervangbare geneesmiddelen altijd tenminste één geneesmiddel nog volledig wordt vergoed.

Deze nieuwe benadering moet fabrikanten stimuleren om te concurreren en de prijzen van hun geneesmiddelen te verlagen. Zorgverzekeraars krijgen meer te zeggen over de inkoop en kunnen in de contracten met apotheekhoudenden afspraken maken over prijs en prestatie (kwaliteit) van de dienstverlening van de apotheken.

Eind 2003 verschijnt het rapport van het College voor zorgverzekeringen (CVZ) over de vorderingen van de verzekeraars.

Als indicator voor regionale doelmatigheid wordt gebruik gemaakt van de kwaliteit van het eerstelijns-farmacotherapieoverleg (fto), waarbinnen de voorschrijver, apotheker en zorgverzekeraar invulling geven aan doelmatig en verantwoord voorschrijven en afleveren. Tabel 23.3 toont de huidige situatie van de kwaliteit van het fto in de Nederlandse regio’s. Meer informatie is te vinden op www.nivm.nl. In 2007 wordt gestreefd naar een fto-tabel waaruit blijkt dat 80% tot 100% van alle beoordeelde fto-groepen redelijk tot goed functioneert; dat wil zeggen dat de kwaliteit van het overleg over het algemeen op peil is.

 

Tabel 23.3: Kwaliteit van

het fto in de Nederlandse

regio’s

 

Naam DHV district

Aantal fto’s

% Beoor-

Redelijk en

   

deeld

goed oordeel

Amsterdam

41

31%

50%

Haarlem/Kennemerland

30

40%

10%

Noord-Holland Noord

64

39%

41%

Den Haag e.o.

28

42%

20%

Rijnland & Midden-Holland

33

35%

33%

Rotterdam e.o.

45

36%

43%

Zuid-Holland Zuid

29

30%

44%

Westland/Schieland Delfland

19

30%

0%

Zeeland

13

38%

40%

West-Brabant

34

63%

27%

Noord-Brabant Noordoost

31

52%

50%

Limburg

65

45%

38%

Groot Gelre

70

52%

45%

Midden-Brabant

19

47%

11%

Zuidoost-Brabant

36

41%

85%

Utrecht

46

52%

33%

Gooi/Eemland

38

49%

44%

Stedendriehoek

29

30%

50%

Zwolle & Flevoland

40

57%

24%

Twente

33

39%

42%

Drenthe

28

33%

13%

Friesland

30

32%

20%

Groningen

29

52%

27%

Bron: NIVM 2003

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Het Nederlands Instituut voor verantwoord medicijngebruik (NIVM, voorheen stichting DGV) begeleidt en evalueert het fto. Het NIVM speelt hiermee een belangrijke rol bij het realiseren van een verhoogde kwaliteit van het fto, wat moet leiden tot doelmatiger voorschrijven van geneesmiddelen.

Adequate informatievoorziening voor het geneesmiddelenbeleid wordt gestimuleerd door ontwikkelingen, trends en knelpunten binnen de farmaceutische zorg in kaart te brengen, en door toegepast gebruiksonderzoek. De belangrijkste begrotingsgefinancierde leveranciers van

informatie zijn de Stichting Farmaceutische Kengetallen, het Instituut voor Farmaceutisch Praktijkonderzoek en het Instituut voor Farmaco-epidemiologisch Onderzoek.

Premiegerelateerde instrumenten

Onderzoek

Het CVZ levert via de publicatie van het Farmacotherapeutisch Kompas

een belangrijke bijdrage aan objectieve productinformatie en het

evidence-based voorschrijven en afleveren.

Naast de begrotingsgefinancierde informatieleveranciers levert ook het

CVZ beleidsinformatie via het Beleidsonderzoek Geneesmiddelen en het

Geneesmiddelen Informatie Project.

Wet- en regelgeving

Zorgverzekeraars krijgen via deregulering en instrumentering meer mogelijkheden om kosten daadwerkelijk te beïnvloeden. In 2004 zal een aangepast Verstrekkingenbesluit ziekenfondsverzekering van toepassing zijn waarmee zorgverzekeraars de aanspraak van de ziekenfondsverzekerden per werkzame stof kunnen concretiseren tot aangewezen geneesmiddelen van een bepaalde fabrikant, zonder dat de keuzevrijheid van de voorschrijver of patiënt wordt aangetast. De onderhandelingspositie van de zorgverzekeraar wordt door deze ontwikkeling versterkt, omdat hij zo beter in staat is een afzetgarantie (hoeveelheid) te geven aan de desbetreffende leverancier.

In 2004 wordt een nieuwe eigenbijdragensystematiek geïntroduceerd. De verzekerde zal voor ieder afgeleverd geneesmiddel eenzelfde vast bedrag van 1,50 moeten betalen als eigen bijdrage. De apotheek int deze eigen bijdragen. Voor het totaal aan betaalde eigen bijdragen per persoon per jaar geldt geen wettelijk maximum. De administratieve lasten en uitvoeringsproblemen blijven beperkt door het ontbreken van dit wettelijk maximum. In totaal levert deze bijdrage circa 210 miljoen per jaar op.

De Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) wordt aangepast met als doel dat de zorgverzekeraars in contracten de prijs en prestatie van de dienstverlening door apotheekhoudenden nader kunnen regelen en belonen. Het CTG is gevraagd na te gaan in hoeverre een duaal stelsel, waarbij WTG «uitgeschakeld» zou worden voor doelmatige afspraken tussen verzekeraars en apotheken, uitvoerbaar en effectief zou kunnen zijn.

Verder worden voorbereidingen getroffen om binnen afzienbare tijd de poliklinisch voorgeschreven geneesmiddelen onderdeel te maken van de diagnose-behandelcombinaties (DBC’s). Hierdoor kan beter gestuurd worden op de door medisch specialisten voorgeschreven medicatie die buiten de instellingen door huisartsen wordt gehanteerd als herhaal-receptuur.

  • b. 
    Het geneesmiddelenpakket

Beleidseffecten

Uitgangspunt is dat geneesmiddelen met een therapeutische waarde die behoren tot noodzakelijke zorg en doelmatig zijn, toegankelijk blijven voor iedereen die deze middelen nodig heeft. Door zorg die niet medisch noodzakelijk is uit het pakket te weren, wordt ruimte geboden aan innovatieve geneesmiddelen.

Met ingang van 2004 zullen anticonceptiemiddelen voor vrouwen vanaf 21 jaar en geneesmiddelen die gebruikt worden bij de eerste behandeling voor fertiliteits- en kunstmatige voortplantingstechnieken worden uitgesloten van vergoeding. Dit levert een besparing op van respectievelijk 70 miljoen en 25 miljoen per jaar vanaf 2004. Verder worden zelfzorggeneesmiddelen niet meer vergoed indien deze korter dan één jaar worden gebruikt. Hiermee wordt vanaf 2004 een besparing van 60 miljoen per jaar bereikt.

Op basis van een uitvoeringstoets van het CVZ in het najaar 2003 zal worden bezien of het geneesmiddelenpakket kan worden gecategoriseerd op basis van ziektelast. Daarbij wordt ook expliciet gekeken naar de categorie minimale ziektelast. Op basis hiervan zal worden bezien of op termijn de vergoeding kan worden aangepast.

De eisen voor toelating tot het pakket worden per 1 januari 2005 verscherpt met de invoering van een verplicht farmaco-economisch onderzoek, op basis waarvan geneesmiddelen met een geringe doelmatigheid niet tot het pakket zullen worden toegelaten. Daartoe zullen in 2004 de huidige criteria en de toepassing daarvan in de praktijk worden geëvalueerd.

Als de kosten van een geneesmiddel hoog zijn en de kans op onjuist gebruik aanzienlijk is, kunnen er voorwaarden aan de verstrekking worden gesteld. In 2004 zal meer dan tot nu toe gebruik gemaakt worden van deze mogelijkheid, omdat er meer nieuwe dure geneesmiddelen komen met meerwaarde voor specifieke groepen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

De procedure voor toelating van nieuwe geneesmiddelen tot het pakket wordt verfijnd, onder andere door een verplichte farmaco-economische toets en het criterium ziektelast in te voeren. De uitkomsten hiervan kunnen ertoe leiden dat de vergoedingssystematiek wordt aangepast. Het CVZ evalueert in 2004 het gebruik om voorwaarden te stellen aan de vergoeding van nieuwe, vaak innovatieve, geneesmiddelen (op grond van bijlage 2 bij de Regeling farmaceutische hulp 1996). Op basis van de uitkomsten kan dit instrument worden geoptimaliseerd.

  • c. 
    Versterken van kwaliteit en innovatie

Beleidseffecten

De beschikbaarheid van kwalitatief hoogwaardige en doelmatige geneesmiddelen moet omhoog, met name voor die aandoeningen waarvoor nog geen effectieve geneesmiddelen beschikbaar zijn.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

In het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de EU in 2004 heeft Nederland de ontwikkeling van zogenoemde «priority medicines» - en internationaal onderzoek op dit gebied - op de agenda geplaatst. Beoogd wordt dat voor onderzoek en ontwikkeling gebruik kan worden gemaakt

van gelden uit het Zesde en het Zevende EU-Kaderprogramma en van gelden van de Europese investeringsbank. Nederland heeft de WHO gevraagd een gezaghebbende lijst op te stellen van de belangrijkste witte vlekken waarop verder onderzoek en ontwikkeling zich moet richten.

CBG en het agentschap CBG

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG), een zelfstandig bestuursorgaan, draagt actief bij aan de kwaliteit van geneesmiddelen in Nederland. De taken bestaan uit het beoordelen, registreren en bewaken van geneesmiddelen. Nadat geneesmiddelen zijn toegelaten toetst het CBG de actualiteit van de patiëntenbijsluiter en de productinformatie. Het agentschap CBG (ACBG) ondersteunt de taken van het CBG. Zijn werkzaamheden worden toegelicht in de agentschapsparagraaf.

Agentschap CIBG

Het agentschap CIBG verzorgt voor het geneesmiddelenbeleid de

volgende uitvoerende taken:

  • Het verlenen van farmaceutische vergunningen, drogistenvergunningen en opiumwetontheffingen.
  • Het toekennen van vergoedingslimieten (Geneesmiddelenvergoedin-gensysteem) en het vaststellen van maximumprijzen (Wet op de geneesmiddelenprijzen) voor geneesmiddelen.
  • De beslissing of een arts een apotheek mag exploiteren wordt genomen door de commissie voor de gebiedsaanwijzing (COGEBA). Het CIBG zorgt voor het benoemen van de leden voor de commissie voor de gebiedsaanwijzing.
  • Productie, import en export van medicinale cannabis en de groothandel daarin.

Voor de agentschapsgegevens wordt verwezen naar de agentschapsparagraaf.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

Het beleid gericht op weesgeneesmiddelen stimuleert de ontwikkeling van middelen voor zeldzame ziekten. In 2004 wordt daarom een vergoedings-systematiek ontwikkeld specifiek voor deze middelen. Bovendien wordt de kwaliteit van het klinisch onderzoek verhoogd door landelijk de richtlijnen voor Good Clinical Practice in wetgeving vast te leggen. Hiervoor wordt de Wet op het medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen (WMO) aangepast aan de nieuwe Europese richtlijnen.

De Europese Commissie heeft onlangs haar reactie gegeven op de belangrijke voorstellen van de «High Level Group on Innovation and Provision of Medicines» (de zogeheten G-10 groep). Uit de voorstellen van de Commissie zal bijzondere aandacht worden besteed aan patiëntenbelangen (informatie en toegang tot medicijnen), onderzoek en innovatie, transparantie bij de toelatingsprocedures en benchmarking.

Subsidies

In 2004 is voor de introductie van weesgeneesmiddelen 34 miljoen beschikbaar.

De stuurgroep weesgeneesmiddelen heeft als doel de ontwikkeling van weesgeneesmiddelen te stimuleren en de situatie van patiënten met een zeldzame aandoening te verbeteren, in het bijzonder door de informatievoorziening over zeldzame ziekten te versterken.

In 2004 komt er bovendien een plan van aanpak om de farmacotherapie voor kinderen te verbeteren. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het CVZ-onderzoek naar knelpunten op dit vlak (waarvan het onderzoeksrapport is gepubliceerd op 26 september 2002).

23.2.2 Kwaliteit, veiligheid, beschikbaarheid en doelmatig

gebruik van transplantaten en van medisch technologische toepassingen bevorderen.

Het beleid is gericht op het waarborgen van kwaliteit, veiligheid en doelmatig gebruik van transplantaten en medisch-technologische toepassingen, en op de gevolgen van biotechnologische ontwikkelingen voor de gezondheidszorg. Hiermee samenhangende doelstellingen zijn voldoende beschikbaarheid en toegankelijkheid. De toepassing van medische producten, geheel of gedeeltelijk gebaseerd op lichaamsmateriaal, vergt bijzondere aandacht, omdat voor dit soort producten nulrisico in de geneeskunde niet haalbaar is. Het veiligheidsbeleid voor dit soort producten is er dan ook op gericht om te komen tot een aanvaardbaar risico, waarbij de voor- en nadelen van al dan niet invoeren van veiligheidsmaatregelen tegen elkaar worden afgewogen (optimaal veiligheidsbeleid) voordat een besluit wordt genomen. Voor 2004 gaat het concreet om beleidseffecten op de volgende terreinen: – Veilig gebruik (ketenzorg). – Orgaandonatie.

– Bewerkte en onbewerkte lichaamsmaterialen. – Bloedvoorziening. – Medische biotechnologie.

Aard van de verantwoordelijkheid

Er zijn diverse regels voor een veilig en verantwoord gebruik van humane lichaamsmaterialen, medische hulpmiddelen en ioniserende straling en radioactieve stoffen; met deze regels worden kaders aangegeven waarbinnen alle betrokkenen in de zorgketen dienen te handelen. De operationele verantwoordelijkheden in de zorgketen liggen bij de direct betrokken zorgverleners of fabrikanten.

Voor orgaandonatie worden de kaders aangegeven om de mogelijkheden te optimaliseren. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van donatieprocedures ligt bij de zorgverleners. Behalve van de effectiviteit van de donorwerving is het daadwerkelijk beschikbaar komen van donororganen ook in belangrijke mate afhankelijk van het aantal voor orgaandonatie geschikte overledenen. Deze laatste factor is niet te beïnvloeden. Dat betekent dat wij systeemverantwoordelijk zijn.

  • a. 
    Veilig gebruik (ketenzorg)

Beleidseffecten

Het beleid richt zich op het veilig gebruik van geneesmiddelen en medische technologie in de dagelijkse praktijk: het juiste product – bij de juiste mens – bij de juiste indicatie – op het juiste moment – op de juiste wijze – in de juiste dosering. Het doel is om de komende jaren het aantal vermijdbare incidenten te verlagen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Overleg

Begin 2004 komt een integrale beleidsagenda gereed voor het veilig gebruik van geneesmiddelen en medische technologie in de totale gezondheidszorg. Op diverse deelterreinen is eerder al beleid in gang gezet op het gebied van patiëntveiligheid. Door nu te kiezen voor een integrale aanpak is het mogelijk om lacunes op te sporen en daar prioriteit aan toe te kennen. Samenwerking met de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op dit terrein kan leiden tot zowel verhoging van effectiviteit als doelmatigheid.

Zodra de beleidsagenda is afgerond, zullen in een gezamenlijke taskforce met het veld afspraken gemaakt worden over streefwaarden, indicatoren, benodigde activiteiten en de implementatie hiervan.

  • b. 
    Orgaandonatie

Beleidseffecten

Het beleid is erop gericht het aanbod van donororganen te vergroten.

Daarbij worden de volgende beleidseffecten onderscheiden:

– De donorwerving in en door ziekenhuizen verbeteren.

– De bereidheid onder burgers vergroten om zich als potentiële donor

beschikbaar te stellen en om als nabestaanden toestemming te geven

voor donatie. – Het aanbod van organen uit nieuwe ontwikkelingen vergroten. Een groter aanbod van organen kan de wachttijden voor orgaantransplantatie reduceren. Dit is van groot belang omdat het vaak patiënten met levensbedreigende aandoeningen betreft.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

In 2004 wordt de invoering van de nieuwe organisatie van donorwerving door de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) afgerond. De afgelopen tijd is op dit terrein door velen, waaronder de ziekenhuizen, hard gewerkt ter verbetering maar er moet nog veel gebeuren. Donorwerving is en blijft primair de verantwoordelijkheid van de ziekenhuizen zelf. De extra impulsen die op dit terrein reeds gedaan zijn vormen een extra ondersteuning om hen deze verantwoordelijkheid verder waar te laten maken.

Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van orgaandonatie worden beoordeeld en desgewenst gestimuleerd. In 2004 wordt nieuw beleid geformuleerd op basis van een rapport van de Gezondheidsraad over «non-heart beating»-donoren en donatie bij leven. Op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de Wet op de orgaandonatie (WOD) wordt het beleid waar nodig aangepast. Daarbij wordt overwogen of wijziging van het Nederlandse beslissysteem een positief effect kan hebben en, zo ja, of wijziging noodzakelijk is. Een succesvolle implementatie van het orgaandonatiebeleid hangt mede af van de samenwerking tussen alle betrokken partijen. Deze samenwerking krijgt onder andere vorm in de Coördinatiegroep Orgaandonatie.

Agentschap CIBG

Het Donorregister is onderdeel van het agentschap CIBG en heeft als hoofdtaak het registreren en beheren van wilsbeschikkingen inzake orgaan- en weefseldonatie. Het register heeft daarnaast twee andere taken: de jaarlijkse aanschrijving van nieuwe achttienjarigen en het verzorgen van informatieverstrekking over registratie.

Voorlichting

Permanente publieksvoorlichting kan een belangrijke bijdrage leveren aan de bereidheid om zich als donor te registreren en om toestemming te geven voor donatie bij overlijden van een naaste. Om de effectiviteit van de voorlichting te vergroten zal deze nog meer gericht worden op de positieve aspecten van orgaandonatie, uiteraard met inachtneming van het belang van evenwichtige informatie. De publieksvoorlichting loopt via het Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ). De Stichting Transplantatie Nu! geeft kleinschalige voorlichting vanuit het patiëntenperspectief.

  • c. 
    Bewerkte en onbewerkte lichaamsmaterialen

Beleidseffecten

Het beleid richt zich op het waarborgen van kwaliteit, veiligheid en effectiviteit van menselijk materiaal en daarvan afgeleide producten die gebruikt worden voor geneeskundige behandeling. Het voornaamste doel is vermindering van het aantal bijwerkingen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Het Nederlands Normalisatie Instituut stelt in overleg met alle betrokken partijen normen die de globale eisen uit het eisenbesluit nader concretiseren. De eerst te ontwikkelen norm zal zich richten op een van de meest kwetsbare onderdelen van de keten: de overdracht van lichaamsmateriaal (en bijbehorende informatie) tussen betrokken instellingen, zoals ziekenhuizen en orgaanbanken.

Wet- en regelgeving

In 2004 wordt de Wet veiligheid en kwaliteit lichaamsmateriaal, inclusief het bijbehorende eisenbesluit, van kracht. Uitgangspunt in de wet is dat de overdracht van besmettelijke ziekten tot een aanvaardbaar niveau wordt teruggebracht en dat de ontvanger beschermd wordt tegen kwalitatief slechte producten. Dit wordt ingevuld door eisen en randvoorwaarden te formuleren aan het verkrijgen, bewerken, bewaren en beschikbaar stellen van lichaamsmateriaal.

Deze fase van dit wetgevingstraject heeft betrekking op onbewerkt lichaamsmateriaal. Voor bewerkt lichaamsmateriaal zal bekeken moeten worden of het zinvol is om nationale wet- en regelgeving op te stellen ter overbrugging tot de betreffende Europese richtlijn gereed is. In 2004 levert de Nederlandse overheid een actieve bijdrage bij ontwikkeling en wijzigingen van de diverse Europese richtlijnen en voorschriften.

Overleg

Traceerbaarheid van het lichaamsmateriaal dat voor geneeskundige

behandeling gebruikt is, kan een verdere bijdrage leveren aan de

veiligheid. Primair worden partijen daarbij aangesproken op de eigen, en in de wet vastgelegde, verantwoordelijkheid.

Onderzoek

De IGZ registreert de bijwerkingen. Signalementen van de IGZ geven een

beeld van aard en omvang van de incidenten op dit gebied.

  • d. 
    Bloedvoorziening

Beleidseffecten

Het beleid richt zich in 2004 op de volgende twee beleidseffecten: – Het huidige niveau van beschikbaarheid, veiligheid, kwaliteit en

traceerbaarheid van bloedproducten in Nederland handhaven. – Het aantal bijwerkingen door verkeerd gebruik van bloed in de praktijk

verminderen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

De Stichting Transfusie Reacties In Patiënten (TRIP) registreert bijwerkingen van bloedproducten en rapporteert daarover.

Overleg

Voor het gebruik van bloed in de praktijk wordt, in overleg met de IGZ, onderzocht of stimulering nodig is van door het CBO ontwikkelde donatiecriteria in ziekenhuizen.

Onderzoek

Eind 2003 zal de evaluatie van de Wet inzake bloedvoorziening (1998) worden afgerond. Dit zal in 2004, waar nodig, leiden tot aanpassing van het beleid. Ook zal bekeken worden of de wettelijk voorgeschreven jaarlijkse cyclus kan worden verlengd naar een meerjarige cyclus. Daarmee kan zowel de externe als interne administratieve belasting worden verminderd.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

In 2004 worden voorbereidingen getroffen om de Europese richtlijn bloed (2003) in te passen in de Nederlandse wetgeving. Ook wordt actief deelgenomen aan het Europees overleg om de technische bijlage bij deze richtlijn uit te werken.

  • e. 
    Medische biotechnologie

Beleidseffecten

Medische biotechnologie (en het stimuleren ervan) is van belang als middel om innovatieve producten en behandelingsmethoden te verkrijgen die van waarde zijn voor de zorg. Het beleid ten aanzien van medische biotechnologie richt zich op de volgende twee beleidseffecten: – De bestaande kansen benutten die nieuwe biotechnologische

producten en behandelingsmethoden bieden voor verbetering van de

zorg. – Voor de lange termijn anticiperen op nieuwe biotechnologische

ontwikkelingen en het stimuleren van de beschikbaarheid van met

name die biotechnologische producten en behandelingsmethoden die aansluiten bij belangrijke (toekomstige) knelpunten in de zorg. Daarbij moet voldaan worden aan zowel de relevante ethische en maatschappelijke voorwaarden, als aan de randvoorwaarden van kwaliteit, veiligheid en doelmatigheid.

Er zal in 2004 meer afstemming plaatsvinden tussen de diverse departementen over het beleid op het gebied van biotechnologie. Zo is het mogelijk om ondoelmatigheid of zelfs tegenstrijdigheid van beleid te voorkomen. Waar nodig zal gezorgd worden voor aanpassing van eigen beleid of zullen andere departementen gestimuleerd worden om hun beleid te herzien.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Begin 2004 wordt een integrale beleidsagenda voor medische biotechnologie afgerond. Dit vormt een aanvulling op de diverse onderdelen van het huidige beleid. De beleidsagenda is het eindproduct van het lopende project BOB (Biotechnologie als Open Beleidsproces). Dit project zal ook leiden tot instrumenten die ons in staat stellen om deze beleidsagenda vervolgens actueel te houden, onder meer door voortdurende interactie met alle betrokken partijen. Bij die interactie gaat het om het anticiperen op zowel nieuwe biotechnologische ontwikkelingen als op (de ontwikkeling in) de ethische en maatschappelijke aspecten van biotechnologie. Om dit te realiseren wordt ook aangehaakt bij bestaande initiatieven, zoals het Forum Biotechnologie en Genetica.

Het ministerie zet de implementatie van de integrale beleidsagenda in 2004 voortvarend in. Daarbij is onder meer sprake van een intensivering van (evenwichtige) voorlichting en communicatie over de diverse aspecten van biotechnologie; ook is het de bedoeling om richting te geven aan de toekomstige ontwikkeling van waardevolle biotechnologische innovaties. Daarbij zal onder meer worden aangehaakt bij Europese initiatieven om de biotechnologie te stimuleren, zoals de EU mededeling «Biowetenschappen en biotechnologie: een strategie voor Europa».

Overleg en wetgeving

In 2004 ligt het accent op de toepassing van bestaande medisch-biotech-nologische producten, om belangrijke knelpunten in de zorg op te lossen. De verantwoordelijkheid voor implementatie ligt bij zorgverzekeraars en zorgverleners. Er zal hier een stimulerende rol gespeeld worden; dat betekent ook dat belemmerende wet- en regelgeving afschaft of aanpast wordt.

Onderzoek

Op nationaal niveau worden waardevolle biotechnologische ontwikkelingen gestimuleerd binnen het lopende programma «translationeel onderzoek» bij ZonMw, gericht op de overstap van preklinisch naar klinisch gentherapieonderzoek.

23.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Geneesmiddelen

waarvan bijdragen aan agentschappen Medische technologie en transplantaten waarvan bijdragen aan agentschappen

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

13 879

21 666

19 447

17 697

20 174

19 225

20 814

14 285

22 799

21 235

19 092

21 566

20 814

20 814

11 174

19 173

17 606

15 666

18 205

17 430

17 430

5 502

7 896

7 528

5 704

5 620

5 081

5 081

 

1 614

1 614

1 612

1 590

1 567

1 567

5 672

11 277

10 078

9 962

12 585

12 349

12 349

 

2 724

2 655

2 587

2 536

2 556

2 556

3 111

3 626

3 629

3 426

3 361

3 384

3 384

1 485

390 0 0 0 0 0

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
  • 3. 
    Dus programma-uitgaven Waarvan op 1 januari 2004
  • 4. 
    Juridisch verplicht
  • 5. 
    Bestuurlijk gebonden
  • 6. 
    Beleidsmatig gereserveerd
  • 7. 
    Beleidsmatig nog niet ingevuld
  • 8. 
    Totaal
 
 

21 235

 

19 092

 

21 566

 

20 814

 

20 814

 

3 629

 

3 426

 

3 361

 

3 384

 

3 384

 

17 606

 

15 666

 

18 205

 

17 430

 

17 430

66%

11 687

64%

10 011

41%

7 509

42%

7 298

39%

6 870

21%

3 666

23%

3 666

15%

2 816

14%

2 450

14%

2 449

12%

2 068

13%

1 989

31%

5 621

38%

6 674

41%

7 103

1%

185

0%

0

12%

2 259

6%

1 008

6%

1 008

100%

17 606

100%

15 666

100%

18 205

100%

17 430

100%

17 430

Onder juridisch verplicht zijn opgenomen de structurele subsidies en de meerjarige projectsubsidies en opdrachten. De bijdragen aan de agentschappen voor het donorregister en farmatec zijn als bestuurlijk gebonden geoormerkt. Ten slotte zijn de voortzetting van de stuurgroep wees-geneesmiddelen en de ondersteuning van de familiaire donortransplantatie onder de beleidsmatig gereserveerde uitgaven opgenomen.

 

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Farmaceutische hulp

Subsidies

Totaal

Procentuele mutatie

4 440,2

13,3

4 453,5

4 311,3 13,3

4 324,6 - 2,9

4 645,1

13,3

4 658,4

7,7

5 070,9

13,3

5 084,2

9,1

5 510,7

13,3

5 524,0

8,7

5 510,7

13,3

5 524,0

In de bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren op het terrein van geneesmiddelen en medische technologie. In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvor-

ming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Daarbij is een jaarlijkse groei van de uitgaven voor geneesmiddelen van 11,0% verondersteld.

23.4 VBTB-paragraaf

Op het gebied van de geneesmiddelen zijn veel gegevens beschikbaar over prijs en volume. Daarmee kan per maand worden gekeken of de gerealiseerde uitgaven binnen het beschikbare kader blijven. Het benoemen en kwantificeren van oorzaken van prijs- en volume ontwikkelingen, en de afwijkingen hiervan ten opzichte van de raming is moeilijk, met name wanneer binnen relatief korte tijd verschillende maatregelen zijn getroffen. Op dit soort vragen wordt een antwoord gevonden in de vorm van benchmarks, evaluaties en monitors die door de diverse kennisinstituten worden gepresenteerd.

Op het terrein van de kwaliteit en doelmatigheid van de farmaceutische zorg en het zichtbaar sturen door de verzekeraar is aanzienlijk minder informatie beschikbaar. De eerstkomende jaren zal gebruik gemaakt worden van een procesindicator, namelijk het functioneren van het fto in de regio. De kwaliteit van het fto maakt zichtbaar of er sprake is van een goed functionerend samenwerkingsverband van voorschrijver en afleveraar. Over twee jaar zal het NIVM, samen met de SFK, in staat zijn aan te geven of dit samenwerkingsverband een positieve invloed heeft op de doelmatigheid van het werkelijke voorschrijfgedrag. Op dat moment is het ook mogelijk om zorgverzekeraars aan te spreken op de situatie voor hun verzekerden en streefwaarden af te spreken. Op basis van een onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (prestatie-indicatoren voor de Balanced Scorecard specifiek voor geneesmiddelen) en het CVZ (rapport over de vorderingen door de zorgverzekeraars) zal in 2004 een keuze gemaakt worden voor de meest bruikbare prestatie-indicatoren. Bij de voorbereiding van de begroting 2005 zullen deze indicatoren worden opgenomen en, zo mogelijk, worden voorzien van een streefwaarde.

Het beleid voor veilig gebruik (ketenzorg) is, evenals medische biotechnologie, nog in een ontwikkelingsfase waar geen kwantificeerbare indicatoren beschikbaar zijn. Het streven is om deze voor veilig gebruik in de begroting 2005 wél op te nemen en, afhankelijk van het ambitieniveau, te voorzien van streefwaarden. Voor de medische biotechnologie is een langer tijdsbestek nodig om hierin te voorzien. De komende twee jaar wordt expliciet gestreefd naar zichtbare en meetbare indicatoren die inzicht kunnen geven in de voortgang en ontwikkelingen op dit beleidsterrein.

Voor orgaandonatie zijn al wel voldoende indicatoren beschikbaar, zoals het aantal geregistreerde donoren en het percentage toestemmingen voor donatie. Het benoemen van streefwaarden voor deze indicatoren hangt direct samen met de inspanningen die op dit terrein verricht kunnen worden. Vooralsnog wordt als doelstelling de algemene term «vergroten van het aanbod van donororganen» gebruikt. De komende twee jaar zal kritisch gekeken worden naar de mogelijkheid voor het nader specificeren van de ambitie.

Op het gebied van weefsel en bloed zal de belangrijkste indicator voor het kwaliteitsniveau komen via signalementen van de IGZ. Geen of weinig signalen betekent voldoende kwaliteit en geen aanleiding om nader beleid te formuleren.

Tabel 23.4: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp

Geplande uitvoering

Evaluatie van Farmaco-economische richtlijnen en

procedure

Evaluatie Wet op de bloedvoorziening

Juni 2003 – maart 2004

Oktober 2001 – oktober 2003 Evaluatie Wetopdeorgaandonatie                                                Juli 2002–april 2004

Evaluatie Wet op de Geneesmiddelenvoorziening, artikel 13 September 2003 –

december 2004

BELEIDSARTIKEL 24: GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG, VERSLAVINGSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG

24.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een gezonde en veilige samenleving door preventie en behandeling van psychosociale en psychiatrische problemen

We maken samen met anderen (bijvoorbeeld gemeenten) beleid om een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod te realiseren van geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke zorg. Daarbij staat de vraag van individu en samenleving voorop. Ook coördineren wij het Nederlands drugsbeleid dat erop gericht is drugsgebruik te voorkomen en gezondheidsrisico’s als gevolg van dit gebruik te verminderen.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 24.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 2 512 Korting op projectsubsidies 5 736

4 925 10 732

6 417 8 512

6 417 12 027

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van voorziene extra productie. Op de beleidsartikel worden in de sfeer van de premie-uitgaven de volgende specieke maatregelen genomen:

Tabel 24.2: Premiemaatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel                                                                   2004             2005             2006              2007

Beperking psychotherapie                                          74                 79                 79                  79

Een nadere toelichting op de pakketmaatregel staat onder de betreffende operationele doelstellingen.

24.2 Operationele beleidsdoelstellingen

24.2.1 Drugsgebruik voorkomen en gezondheidsrisico’s beperken

Beleidseffecten

– Beperking en ontmoediging van drugsgebruik in het algemeen en

cannabis- en XTC-gebruik in het bijzonder. – Versterking van internationale samenwerking en uitwisseling op het

gebied van onderzoek, monitoring, preventie, voorlichting en

behandeling, waarbij de nadruk ligt op de Verenigde Staten (specifiek

voor XTC) en Frankrijk. – Creëren van een toenemend draagvlak bij andere landen voor een

drugsbeleid volgens de Nederlandse benadering. – Terugdringing van de risico’s van een hoog Tetra-Hydro-Cannabinol

(THC)-gehalte in cannabis.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van het drugsbeleid en bevorderen dat de inspanningen die de verschillende departementen leveren, samenhangend en consistent zijn.

Op landelijk niveau zijn wij systeemverantwoordelijk voor het preventiebeleid dat gemeenten en instellingen voor verslavingszorg uitvoeren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

In de nota «Samenspannen tegen XTC» hebben we aangegeven dat we in de periode 2004–2006 preventieprojecten subsidiëren voor specifieke doelgroepen, zoals uitgaande jongeren. Om drugsgebruik te voorkomen, subsidiëren we onder andere het project «De Gezonde School en Genotmiddelen» en de Drugsinfolijn. Het beleid om het gebruik van cannabis te ontmoedigen wordt in 2004 geïntensiveerd met het Actieplan Ontmoediging Cannabis. De jaarlijkse massamediale campagne «Drugs, laat je niets wijsmaken», die wij eveneens subsidiëren, heeft de komende drie jaar cannabis als onderwerp.

Onderzoek en monitoring

Wat betreft onderzoek en monitoring richten we ons voornamelijk op uitgaansdrugs en cannabis. In 2004 start een internationaal onderzoeksproject naar cannabis. Hierin wordt ook aandacht besteed aan hoge THC-gehalten.

Internationale samenwerking

Om de internationale samenwerking en uitwisseling te verbeteren, richten we ons op de drugsstrategie die onder ons voorzitterschap van de EU (Europese Unie) moet worden vastgesteld. Als voorzitter van de Pompidou-groep van de Raad van Europa zetten we een verbeteringstraject in voor dit internationale orgaan.

24.2.2 Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod van geestelijke gezondheidszorg, dat aansluit op de zorgvraag

Beleidseffecten

We willen een omslag van een aanbodgerichte naar een vraaggerichte

GGZ (Geestelijke Gezondheidszorg) realiseren via:

– Het overhevelen van de op genezing gerichte GGZ naar de basisverzekering en financiering van de GGZ-care uit de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten).

– Tijdig verstrekken van juiste hulp, zodat mensen niet onnodig in de gespecialiseerde GGZ terechtkomen of verstoken blijven van hulp: dat betekent de zorgketen, in het bijzonder de eerste lijn, versterken.

– Vergroten van productie in de GGZ en de verslavingszorg.

– Verbetering van transparantie en samenhang in de forensische zorg.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk en borgen een kwalitatief hoogstaande en goed toegankelijke voorziening, waar alle verzekerden in gelijke mate aanspraak op kunnen maken (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid). Daarnaast zijn we systeemverantwoordelijk om de juiste prikkels te geven via de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) en de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) aan de betrokken partijen (afzonderlijke zorgaanbieders, lokale overheden, zorgkantoren). We hebben op het gebied van de bouw een aanjaagfunctie. Wij monitoren de voortgang van de wachtlijstproductie en spreken betrokkenen zonodig aan op hun verantwoordelijkheden.

Bij de overheveling van op genezing gerichte geestelijke gezondheidszorg zijn wij verantwoordelijk voor de afbakening van de over te hevelen zorgdelen, we bewaken het wettelijke traject en we brengen de financiële gevolgen in kaart.

We faciliteren de toegankelijkheid van het zorgaanbod, doordat de honorering van alle verzekeringsaanspraken financieel haalbaar is. Dit gebeurt onder strikte voorwaarden op het gebied van verantwoording en doelmatigheid.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Om de overheveling van alle op genezing gerichte zorg uit de AWBZ te realiseren, werken we in 2004 aan de noodzakelijke aanpassing van weten regelgeving, berekenen we de consequenties voor de uitgaven en de premies en vindt implementatie plaats.

De overheveling kan alleen worden uitgevoerd als de bekostigingssystematiek van de over te hevelen delen van zorg aansluit bij die in de Ziekenfondswet (ZFW). Tot en met 2005 faciliteren we daartoe de ontwikkeling en invoering van de diagnose-behandelcombinaties (DBC’s) in de GGZ. In 2004 gaan alle GGZ-aanbieders proefdraaien met DBC’s.

Om de zorgketen in de forensische psychiatrie te versterken, hebben wij gezamenlijk met de minister van Justitie voor een periode van drie jaar (2002–2004) middelen beschikbaar gesteld om circuits te vormen in de vijf hofressorts in ons land. Een circuit is een geformaliseerd samenwerkingsverband tussen justitiële GGZ-instellingen in de forensische psychiatrie. In 2004 worden de resultaten van de circuitvorming geëvalueerd. Daarnaast komen in 2004 de resultaten beschikbaar van een onderzoek naar de behoefte aan jeugdforensische voorzieningen. Adequate diagnostiek en verwijzing zijn belangrijke voorwaarden voor een goede zorgketen waar de zorgvraag op de juiste plek wordt beantwoord. Vanuit de invoering van de indicatiestelling in de AWBZ is geld beschikbaar om de forensische indicatiestelling en zorgtoewijzing per 1 januari 2004 te kunnen invoeren.

Wet- en regelgeving

In de geestelijke gezondheidszorg wordt gewerkt aan het vergroten van de doelmatigheid. We kunnen de doelmatigheid onder andere verbeteren door de deskundigheid van de hulpverleners te vergroten en de samenwerking tussen diverse groepen hulpverleners te stimuleren. Daartoe zetten we de subsidie voort om multidisciplinaire richtlijnen te ontwikkelen voor de geestelijke gezondheid. Dit project loopt tot 2007.

Onderzoek en monitoring

Het versterken van de zorgketen, in het bijzonder de eerstelijns-GGZ, is al jaren een speerpunt van ons beleid. De verschillende maatregelen die hiervoor zijn genomen, worden in een uitgebreid onderzoeksprogramma geëvalueerd. Medio 2004 verwachten wij de resultaten van deze evaluatiestudie.

De evaluatiestudie moet ook inzicht geven in mogelijke wijziging in «patiëntenstromen». De komende jaren moet zichtbaar worden dat de eerste lijn steeds vaker hulpvragen opvangt. Dit heeft ook effect op de wachttijden en wachtlijsten voor de gespecialiseerde GGZ.

Kwaliteit

In 2004 werken we aan verdere integratie van de eerstelijns-GGZ in de algemene eerstelijnsgezondheidszorg. Uitgangspunt hierbij vormt de VWS-brede beleidsontwikkeling rond versterking van de eerstelijnszorg.

Premiegerelateerde instrumenten

Subsidies

VWS subsidieert het bevorderen van de deskundigheid van hulpverleners in de eerstelijns-GGZ over GGZ-problematiek. Dit wordt de consultatieregeling genoemd. Via subsidies regelen we dat tweedelijns hulpverleners vanuit de gespecialiseerde GGZ adviezen (consultaties) kunnen geven aan hulpverleners in de eerste lijn.

Ook versterking van de tweede lijn draagt bij aan een goede basis van de zorgketen. De komende periode zal ook op het gebied van de tweedelijns-zorg nadere integratie tussen GGZ en algemene gezondheidszorg worden bevorderd. Dit gebeurt door het beleid te herzien rond Regionale GGZ-centra (RGC’s), waarin algemene ziekenhuizen en gespecialiseerde GGZ gezamenlijk aanbod bieden. De behandeling van gezondheidsproblemen wordt aantoonbaar doelmatiger en effectiever als zowel de psychische als de somatische problematiek aandacht krijgt.

Om de doelmatigheid te versterken, wordt de indirecte bekostiging van de vrijgevestigde psychotherapeuten per 1 januari 2004 omgezet in een directe bekostiging als verstrekking onder de AWBZ. Deze doelgroep wordt dan onder werkingssfeer van de WTG gebracht.

Uit het Hoofdlijnenakkoord vloeit een beperking van het aantal behandelingen ambulante psychotherapie voort. Vanaf 1 januari 2004 worden, ongeacht het ziektebeeld en ongeacht de aanbieder, maximaal 30 behandelingen vergoed.

Om de overgang voor lopende psychotherapieën te vergemakkelijken is er voorzien in een overgangsmaatregel. Hierdoor bestaat vanaf 1 januari 2004 ook bij lopende therapieën nog aanspraak op maximaal 30 zittingen, tenzij eerder het huidige maximum van 90 zittingen wordt bereikt.

Productie

In de geestelijke gezondheidszorg waren er de afgelopen jaren meer klinische opnamen, maar is de gemiddelde opnameduur aanzienlijk afgenomen van 182 dagen in 1994 naar 126 dagen in 2001. De dagbehandelingen en de ambulante contacten laten een duidelijke stijging zien. Het aantal bewoners in een Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen (RIBW) is licht gestegen. Dit is een direct gevolg van de wachtlijstmiddelen die zijn ingezet voor RIBW’en.

Als gevolg van de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld en de geplande volumebouw, verwachten we dat de intramurale productie in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg met 0,7% stijgt. Als gevolg van de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld, verwachten we dat de extramurale productie in de geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg met 5,5% stijgt. Hierbij is uitgegaan van de samenstelling van het wettelijk pakket in 2002. Daarbij is het mogelijk dat een deel van de productiestijging niet gerealiseerd wordt in de vorm van bovenvermelde extramurale producten, maar via persoonsgebonden budgetten (PGB’s).

De vraag naar zorg binnen de geestelijke gezondheidszorg staat naast de demografische ontwikkeling onder invloed van diverse andere factoren, zoals de zogeheten latente vraag, technologische ontwikkelingen, sociaal-culturele ontwikkelingen en organisatorische ontwikkelingen in de zorg. Hierdoor is vooraf een accurate inschatting van de vraagontwikke-ling niet goed mogelijk. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre de productiestijging die door de extra beschikbare middelen mogelijk is, daadwerkelijk kan leiden tot vermindering van de wachttijden.

Wet- en regelgeving

In de geestelijke gezondheidszorg worden cliënten voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ge(her)indiceerd op basis van functionele aanspraken. De zorg wordt in natura geleverd door toegelaten zorginstellingen, door gecontracteerde personen of in de vorm PGB nieuwe stijl (zie voor PGB’s nieuwe stijl tevens artikel 25). Daarnaast wordt zorg geboden via een aantal andere door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) uitgevoerde subsidieregelingen.

Voor productie is vanaf 2003 structureel 262 miljoen extra beschikbaar. Voor 2004 is nog eens 83 miljoen beschikbaar.

In het kader van de wachtlijstaanpak wordt via de WZV uitbreidingsbouw gerealiseerd. Daarnaast vindt er uitbreidingsbouw plaats voor RIBWen.

Om ontwikkelingen in de wachtlijsten te monitoren zal ook voor de geestelijke gezondheidszorg het AWBZ-brede ZorgregistratieSysteem (AZR) worden gebruikt. Aan het specifiek voor de geestelijke gezondheidssector geldende Zorgis wordt in 2004 verder gebouwd. Zorgis is een patiëntgebonden zorgregistratiesysteem waardoor de GGZ-instellingen onder andere inzicht hebben in de wachtlijsten en waarmee ze op termijn de DBC’s registreren. Zorgis wordt deels met middelen van VWS gerealiseerd. In 2005 zal het systeem volledig operationeel zijn.

Het project Psychiater en Kwaliteit heeft als doel de kwaliteit en effectiviteit van de hulpverlening van vrijgevestigde psychiaters te verbeteren en inzichtelijk te maken. In 2004 is 2,8 miljoen beschikbaar.

Om de transparantie en samenhang in het forensisch zorgaanbod te verbeteren, wordt er in 2004 28 500 beschikbaar gesteld om specifieke zorgprogramma’s voor deze doelgroep te ontwikkelen. In 2004 zijn drie basisprogramma’s beschikbaar: 1) voorforensisch-psychiatrische patiënten met een psychotische stoornis; 2) voorforensisch-psychiatrische patiënten met een persoonlijkheidsstoornis in combinatie met agressie/geweld en 3) voor forensisch-psychiatrische patiënten die seksuele delicten hebben gepleegd. In 2004 worden de informatiesystemen die in de forensische psychiatrie

beschikbaar zijn in kaart gebracht. Daarnaast wordt onderzoek verricht naar instrumenten om het risico te taxeren en naar behandeleffecten in de forensische psychiatrie.

Wachtlijstaanpak

In 2004 zullen de wachtlijsten verder worden aangepakt volgens de carebrede aanpak. Deze aanpak, waarover de Tweede Kamer al is geïnformeerd (TK 2002–2003, 28 600 XVI, nr. 43), houdt in dat regionale partijen een plan met toetsbare resultaten opstellen om de wachtlijsten op te lossen. Dit proces wordt gefaciliteerd door de zorgkantoorregio’s te voorzien van een prognose (beeld van aanpak) van de te verwachten vraag naar zorg voor de komende jaren. Eind 2004 dient er voor alle regio’s een beeld van aanpak gereed te zijn. Dit document vormt een basis om met het zorgkantoor te gaan overleggen over de regionale aanpak. Het streven is dat tien zorgkantoorregio’s eind 2004 een plan van aanpak hebben opgesteld voor (een deel van) de regio.

Als er concrete knelpunten zijn met betrekking tot het realiseren van aanbod via bouw, wordt het Operationeel Team Wachtlijsten ingezet om die knelpunten op te lossen.

Met betrekking tot de wachtenden voor een plaats in een RIBW geldt dat driekwart van het aantal wachtenden voor beschermd wonen wel al andere zorg ontvangt. Dit belemmert de doorstroming omdat zij plekken bezet houden waarvoor andere wachtenden zijn geïndiceerd. In het kader van de carebrede regionale wachtlijstaanpak besteden we in 2004 extra aandacht aan het verkorten van de wachttijd voor beschermd wonen. Samen met de betrokken partijen kijken we naar de specifieke knelpunten die zich eventueel hierbij kunnen voordoen en onderzoeken we mogelijke oplossingen voor die knelpunten. Door de wachttijd te verkorten helpen we de wachtenden en bevorderen we de doorstroming in de gehele GGZ.

24.2.3 Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod van verslavingszorg, dat aansluit op de zorgvraag.

Beleidseffecten

Het doel is een goed zorgaanbod voor verslaafden, dat gericht is op duurzaam en vrijwillig afzien van middelengebruik. Waar onthouding niet mogelijk is, richt de zorg zich erop gezondheidsrisico’s te stabiliseren en te beperken. Daarbij hoort een goede medische zorg met eventuele vervangende medicatie. Wij richten ons op:

– Heroïnebehandeling, met als doel dat de lichamelijke en geestelijke gezondheid van deelnemers aan de behandeling verbetert en dat zij sociaal beter gaan functioneren. Als het sociaal functioneren verbetert, kan het criminele gedrag fors afnemen en kan overlast op straat, veroorzaakt door de verslaving, worden teruggedrongen. – Alcoholzorg met als doel de drempel naar hulpverlening te verlagen, zodat probleemdrinkers eerder worden bereikt en het uitbreiden van het ambulante hulpverleningsaanbod met nieuwe interventies. In het Actieplan Alcoholzorg zijn streefwaarden opgenomen: in drie jaar moet het aantal bereikte cliënten door de ambulante zorg zijn vergroot met 12000. In 2004 en 2005 zal GGZN (Geestelijke Gezondheidszorg Nederland) een catalogus maken van de meest effectieve projecten en helpen bij het overdragen daarvan naar andere instellingen. – Spreiding van aanbod van voorzieningen voor verslaafden met psychiatrische problemen. Veel verslaafden hebben naast hun

verslaving psychiatrische problemen. Doel is een landelijk gespreid aanbod van voorzieningen voor deze groep met een dubbele diagnose. - Landelijke centrale registratie van het voorschrijven van opiumwet-middelen om de continuïteit, kwaliteit en veiligheid van de zorg te waarborgen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Het «veld» is verantwoordelijk voor de uitvoering. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. Ook zijn we ervoor verantwoordelijk dat de financiële en wettelijke kaders goed worden ingevuld, dat vernieuwing wordt gestimuleerd en dat de samenwerking tussen betrokken organisaties wordt bevorderd.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Om de drempel voor alcoholverslaafden te verlagen, is een pilot ingesteld

in drie regio’s met een avondspreekuur. De overige onderdelen van het

Actieplan Alcoholzorg worden gefinancierd op basis van de AWBZ/

premie.

Alle instellingen die met verslavingszorg te maken hebben, moeten in 2006 volledig meedoen aan de Landelijke Centrale Middelen Registratie (LCMR). Streefcijfer voor 2003 is een deelname van 10%, in 2004 streven we naar een deelname van 70% uitmondend in een volledige deelname in 2005.

Premiegerelateerde instrumenten

Subsidies

In het Hoofdlijnenakkoord (HA) wordt gesproken over handhaving van de huidige driehonderd plaatsen ten behoeve van heroïneverstrekking. Middelen uit de enveloppe preventie/jeugdzorg is opgenomen in het HA ( 1,5 miljoen in 2004 oplopend tot 5 miljoen in 2007) zijn bestemd voor een bijdrage aan het continueren van de huidige 300 plaatsen ten bate van heroïneverstrekking.

De Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaving (CIBH) heeft onlangs de minister geadviseerd de huidige behandelcapaciteit uit te breiden tot een structureel aanbod van ongeveer duizend op jaarbasis. In het najaar van 2003 bieden wij een kabinetsstandpunt aan de Tweede Kamer aan over heroïneverstrekking.

Wet- en regelgeving

Via de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) kan een regionaal gespreid aanbod gerealiseerd worden van voorzieningen voor patiënten met verslaving en psychiatrische stoornissen. Instellingen moeten wel zelf het initiatief nemen om een aanvraag daarvoor in te dienen. Op diverse plaatsen in Nederland is een gezamenlijk aanbod vanuit de psychiatrie en de verslavingszorg in voorbereiding.

24.2.4 Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod in de

maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, dat aansluit op de zorgvraag

Beleidseffecten

  • Versterking van de kwaliteit en effectiviteit van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, waaronder versterking van de informatievoorziening en verbetering van de toegankelijkheid. Dit moet bijdragen aan de doorstroming in de maatschappelijke opvang.
  • Verbetering van de hulp en opvang van slachtoffers van huiselijk en seksueel geweld.
  • Uitbreiding van de capaciteit in de maatschappelijke opvang (in het bijzonder de 24-uurs opvang), vrouwenopvang en zwerfjongeren. De voorzieningen in de maatschappelijke opvang, inclusief de vrouwenopvang, zijn «verstopt» geraakt. Deze verstopping in de maatschappelijke opvang wordt vooral veroorzaakt doordat cliënten met permanente begeleiding niet in andere voorzieningen of huisvesting terecht kunnen.

Naar aanleiding van het ambtelijk IBO-rapport (Interdepartementaal Beleidsonderzoek) Maatschappelijke opvang nemen we maatregelen om de doorstroom in de maatschappelijke opvang te bevorderen. Deze maatregelen moeten er voor zorgen dat er geen mensen tegen hun wil op straat of in gewelddadige (thuis)situaties verblijven en dat mensen niet onnodig lang in de maatschappelijke opvang verblijven. Een kabinetsstandpunt op het IBO-rapport sturen wij in oktober 2003 naar de Tweede Kamer.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk voor de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Wij stellen centrumgemeenten met specifieke uitkeringen in staat een gepast en uiteenlopend voorzieningenniveau te realiseren. We stimuleren nieuw beleid en vernieuwing. Centrumgemeenten moeten een beleidsvisie ontwikkelen voor de gehele regio. Wij vragen hun sectoren zoals de GGZ en volkshuisvesting, die dicht tegen de maatschappelijke opvang aan zitten, ook aan te spreken op hun verantwoordelijkheden en dit zonodig vast te leggen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Capaciteit

In het Hoofdlijnenakkoord zijn voor huiselijk geweld, vrouwenopvang en

maatschappelijke opvang extra middelen beschikbaar gesteld in de

enveloppe preventie/jeugdzorg. Voor huiselijk geweld, preventie en

vrouwenopvang ontvangen VWS en Justitie in 2007 respectievelijke 4

miljoen en 6 miljoen. In 2004 heeft VWS 1,2 miljoen beschikbaar voor

huiselijk geweld en vrouwenopvang.

Voor maatschappelijke opvang in den brede is in 2007 8 miljoen

gereserveerd op de begroting van VWS. In 2004 is hiervoor 2,4 miljoen

beschikbaar.

De precieze inzet van deze middelen krijgt een plaats in het kabinetsstandpunt op het IBO-rapport maatschappelijke opvang. Uitgangspunt hierbij is dat de gelden primair, daar waar mogelijk, zijn gericht op het vergroten van de capaciteit. Er dient zoveel mogelijk ruimte te zijn voor de lokale partijen voor de inzet van de betreffende gelden. Dit onder de

voorwaarde van heldere outcome-doelstellingen en een adequate verantwoordingsstructuur. De mogelijkheden van een brede doeluitkering in de sociale pijler zullen bij de nadere uitwerking nadrukkelijk worden betrokken.

Onderzoek en overleg

De kwalitatieve versterking van de maatschappelijke opvang wordt gerealiseerd door meer kennis te ontwikkelen, met als doel de effectiviteit van de maatschappelijke opvang te verhogen. Dat vraagt vooral om intensivering van wetenschappelijk onderzoek, om stimuleringsprogramma’s van richtlijnen en om de koppeling van kenniscentra aan instellingen.

De kwaliteit van de vrouwenopvang moet beter afgestemd worden op de vaak complexe vraag. Daarnaast moet de toegang tot de vrouwenopvang verbeterd worden. De huidige instroomprocedures zijn ontoereikend en zullen aangepast worden.

Kwaliteit

Het aantal cliënten in de eerste- en tweedelijns-GGZ bestaat (naar schatting) voor 20 tot 30% uit slachtoffers van seksueel misbruik, verkrachting en huiselijk geweld. Zij zoeken hulp om hun trauma’s te verwerken. Onderzoek toont aan dat de kwaliteit van de hulp aan deze cliënten in de GGZ achterblijft. Samen met GGZ-Nederland wordt een traject ingezet om die kwaliteit van de hulp te verbeteren.

24.2.5 Een kwalitatief goed en toegankelijk zorgaanbod dat

aansluit op de zorgvraag van specifieke doelgroepen en samenleving

Beleidseffecten

Het doel is mensen met een psychische handicap of mensen die om een andere reden in een kwetsbare positie verkeren, volwaardig te laten deelnemen aan de samenleving, dan wel achterstand in hun gezondheid tegen te gaan. Dit wordt bereikt als deze mensen zichzelf kunnen handhaven in de maatschappij en niet meer «terugvallen» in hun oude situatie (met eventuele bijkomende overlast en/of huisuitzetting). Wij richten ons op:

– Vergroting van de maatschappelijke (re)integratie van mensen met een psychische handicap en/of een verslavingsprobleem of mensen die om een andere reden in een kwetsbare positie verkeren. – Versterking van de rechtspositie van psychiatrische patiënten. – Versterking van de positie van cliënten en hun organisaties in de GGZ, de verslavingszorg en de maatschappelijke opvang: de positie en invloed van deze groepen cliënten en hun belangenorganisaties moet op hetzelfde niveau komen als die van andere cliënten(organisaties) in de gezondheidszorg. – Verbetering van de gezondheidszorg van asielzoekers en illegalen. – Geven van een betere toegang tot zorg voor allochtone cliënten, voor zover die toegang niet gelijk is aan die van autochtonen (interculturali-satie van de zorg). – Verbetering van de categorale eerstelijns-seksualiteitshulpverlening, ook om intensiever te werken aan de preventie van ongewenste zwangerschap.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem. Wij creëren randvoorwaarden (wettelijke kaders en financiële ondersteuning), stimuleren innovatie en bevorderen samenwerking op landelijk niveau tussen betrokken (koepel)-organisaties. Dat laatste is nodig om betrokken partijen op lokaal/ regionaal niveau in staat te stellen afspraken te maken over een sluitende maatschappelijke aanpak voor mensen in een sociaal kwetsbare positie. Partijen in de regio zijn er – onder regie van de gemeente – gezamenlijk verantwoordelijk voor dat dit sluitende systeem georganiseerd en uitgevoerd wordt.

Voor ingezetenen met een niet-westerse culturele achtergrond, vluchtelingen en asielzoekers, bevorderen we dat er medische zorg en maatschappelijke hulpverlening is en dat mensen daar toegang toe hebben. Wij zijn samen met de minister van Justitie resultaatverantwoordelijk voor het effect van de wet- en regelgeving rondom de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ).

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

Naast het ontvangen van reguliere zorg, worden mensen met een psychische handicap ook ondersteund door gemeenten bij het dagelijks maatschappelijk functioneren. Ons vermaatschappelijkingbeleid richt zich op het door gemeenten laten organiseren van «steunsystemen». Een steunsysteem bestaat uit bijvoorbeeld dagbesteding, werk, vrije tijdsbesteding, maaltijdvoorziening.

De wet BOPZ regelt de procedure van gedwongen opname van onder andere psychiatrische patiënten en de rechtspositie van deze patiënten tijdens het gedwongen verblijf in een BOPZ-instelling. Om de rechtspositie van psychiatrische patiënten te versterken, zijn er in 2003 twee wetsvoorstellen tot wijzigingen in de Wet BOPZ bij het parlement ingediend. De eerste wetswijziging betreft de zogenoemde zelfbinding, en zal naar verwachting in 2004 in werking treden. Dit wetsvoorstel is alleen van belang voor de psychiatrie en niet voor de andere twee BOPZ-sectoren (de psychogeriatrie en verstandelijk gehandicaptensector). Hiermee kunnen psychiatrische patiënten meer invloed uitoefenen op situaties waarin zij opgenomen en behandeld willen worden. De tweede wetswijziging is bedoeld om de klachtenregeling van de Wet BOPZ te herzien, en heeft betrekking op alle drie de BOPZ -sectoren. Daarin wordt de klachtregeling ten behoeve van de patiënt herzien en uitgebreid. De parlementaire behandeling van dit wetsvoorstel zal, naar verwachting, in 2004 worden afgerond.

Om personen die vermoedelijk voldoen aan de criteria voor een gedwongen opneming beter te kunnen diagnosticeren, is de observatiemachtiging in het leven geroepen. Die observatie moet duidelijk maken of de patiënt gedwongen opgenomen moet blijven, of dat andere hulpverlening noodzakelijk is. De observatiemachtiging zal naar verwachting eind 2003 of begin 2004 in werking treden. Alvorens de observatiemachtiging in werking zal treden dient de zogeheten Reparatiewet van kracht te zijn. In deze wetswijziging worden enkele omissies in de wetswijziging van de observatiemachtiging hersteld.

Subsidies

We versterken de positie van de cliënt door projecten te ondersteunen die zich richten op samenwerking met de partijen in een regio. Doel van dit programma is de positie van de GGZ-cliënt in de regio te versterken. In 2004 wordt het programma geëvalueerd.

Om de gezondheidszorg van illegalen toegankelijk te houden, kan een behandelaar uit de eerstelijnsgezondheidszorg en uit de AWBZ-gefinancierde zorg een beroep doen op de regeling Koppeling. Zorgverleners vinden de regeling ingewikkeld. In 2004 evalueren we de huidige arrangementen op dit terrein: de regeling Koppeling en de budgetpost «oninbare rekeningen».

Infectieziekten bij asielzoekers en illegalen vormen een blijvend risico voor de volksgezondheid. Dit ondanks het feit dat de instroom van asielzoekers sterk terugloopt. Dit heeft tot gevolg dat de zorgcapaciteit snel afgebouwd wordt, waardoor de organisatie en beschikbare kennis van infectieziekten onder druk komen te staan. De Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding der tuberculose (KNCV) wordt daarom voor de periode 2004–2006 in staat gesteld om een coördinerende rol te vervullen, om zo de kwaliteit en de continuïteit van de screening op infectieziekten te waarborgen.

In 2004 worden de laatste projecten uit het programma Interculturalisatie van GGZ-Nederland afgerond. De resultaten van het hele programma (2001–2004) zullen in een eindevaluatie worden beschreven.

Premiegerelateerde instrumenten

Subsidies

Met het oog op maatschappelijke reïntegratie kunnen mensen uit kwetsbare groepen de regeling voor het PGB en de subsidieregeling Zorgvernieuwingsprojecten GGZgebruiken om de zorg die ze nodig hebben naar eigen inzicht in te richten. Met deze «cliëntgestuurde» projecten krijgen cliënten ook meer inspraak. De projecten hebben een lage drempel en dragen eveneens bij aan de vermaatschappelijking.

Met ingang van 1 januari 2002 is de Rutgers-hulpverlening eerstelijns medische en seksuologische hulpverlening, bedoeld voor cliënten die niet naar de huisarts willen gaan ondergebracht bij abortusklinieken. Door de preventieve taak binnen de abortusklinieken te versterken, moet onder meer een daling van het aantal recidives gerealiseerd worden. In 2004 en 2005 moet blijken of de organisatie, structuur en financiering van de eerstelijns medische en seksuologische hulpverlening adequaat en effectief is. In dit kader voert de Rutgers Nisso Groep een kwantitatieve registratie en een cliënttevredenheidsonderzoek uit.

24.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

 
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

324 200

287 021

292 901

284 688

291 567

291 823

291 924

Uitgaven

298 053

309 434

299 237

288 921

292 054

291 924

291 924

Programma-uitgaven

294 787

306 356

296 285

286 149

289 341

289 211

289 211

Drugsgebruik

5 307

5 647

7 343

7 542

7 569

7 569

7 569

Geestelijke gezondheidszorg

33 394

35 057

24 856

16 352

15 994

13 321

13 321

waarvan specifieke uitkeringen

3 651

12 652

00000

Verslavingszorg

14 630

17 458

9 879

7 551

9 368

9 365

9 635

waarvan specifieke uitkeringen

5 486

6 050

00000

Maatschappelijke en vrouwenopvang

221 563

228 308

232 356

234 616

238 064

240 423

240 423

waarvan specifieke uitkeringen

171 971

227 860

227 791

227 792

227 791

227 791

227 791

Specifieke doelgroepen en samenleving

19 893

19 886

21 851

20 088

18 346

18 263

18 263

Apparaatsuitgaven

3 266

3 078

2 952

2 772

2 713

2 713

2 713

Ontvangsten

3 231

1 982

1 361

1 361

1 361

1 361

1 361

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

299 237

 

288 921

 

292 054

 

291 924

 

291 924

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

2 952

 

2 772

 

2 713

 

2 713

 

2 713

3.

Dus programma-uitgaven

 

296 285

 

286 149

 

289 341

 

289 211

 

289 211

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

4%

12 040

1%

3 581

1%

2 554

1%

1 849

1%

1 702

5.

Bestuurlijk gebonden

84%

247 830

86%

245 258

84%

243 494

84%

243 496

84%

243 496

6.

Beleidsmatig gereserveerd

12%

36 733

13%

37 628

15%

43 611

15%

44 184

15%

44 331

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

296 285

100%

286 149

100%

289 341

100%

289 211

100%

289 211

Van de bestuurlijk gebonden activiteiten heeft het merendeel (88%) betrekking op de specifieke uitkeringen maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid en vrouwenopvang. In verband met het project «korting projectsubsidies» heeft nog geen besluitvorming plaatsgevonden over de uiteindelijk uit te voeren projecten.

 

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

GGZ

2 968,2

2 926,0

2 985,3

3 053,7

3 066,1

3 077,2

Psychiatrische Afdelingen Algemene Ziekenhuizen

           

(PAAZ-en)

136,8

136,8

136,8

136,8

136,8

136,8

Vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten

62,4

62,4

62,4

65,2

65,2

65,2

TBS-instellingen

138,5

138,6

138,6

138,6

138,6

138,6

Subsidieregelingen GGZ

49,8

50,7

50,7

50,7

50,7

50,7

Groeiruimte geestelijke gezondheidszorg

84,5

153,0

192,4

245,1

314,1

314,1

Totaal

3 440,2

3 467,5

3 566,2

3 690,1

3 771,5

3 782,6

Procentuele mutatie

 

0,8

2,9

3,5

2,2

0,3

In de bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren op het terrein van de geestelijke gezondheidszorg.

In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Onderaan de tabel is de gereserveerde groeiruimte afzonderlijk weergegeven. Voor een toelichting op de verdeling van deze middelen over de verschillende zorgsectoren wordt verwezen naar de bijlage FBZ. Bij de interpretatie van de uitgavenontwikkeling dient bedacht te worden, dat voor 2003 de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt is, terwijl voor 2004 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd.

24.4 VBTB-paragraaf

Het eindperspectief voor 2006 voor dit beleidsartikel moet worden bezien in het licht van een voor de hand liggende verdergaande integratie van de algemene en operationele doelstellingen van de AWBZ-sectoren. Hierbij zullen de doelstellingen worden geherformuleerd, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen met VBTB in de afgelopen jaren.

Het brancherapport «Geestelijke gezondheidszorg/Maatschappelijke zorg 1998–2001», dat in november 2002 aan de Tweede Kamer is aangeboden, geeft met feiten en cijfers de stand van zaken in deze sectoren weer. In mei 2004 verschijnt de volgende uitgave over de periode 2000–2003. In 2002 is het eerste jaarbericht van de Nationale Monitor Geestelijke gezondheid gepubliceerd. Met de Nationale Drugmonitor en de Monitor Maatschappelijke Opvang wordt de Nationale Monitor Geestelijke gezondheid geleidelijk beter toegerust om kwantitatieve prestatiegegevens over doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid in de tijd te rapporteren.

Om prestatiegegevens beschikbaar te maken, is in 2003 het project Prestatie-indicator Effectiveness Mental Health gestart. Het doel is een beperkte set prestatie-indicatoren te ontwikkelen en te implementeren op micro-, meso- en macroniveau voor de GGZ, de verslavingszorg, de maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, het maatschappelijk werk, de seksualiteitshulpverlening, en de preventie-inspanningen op deze terreinen. Deze gegevens worden zoveel mogelijk verzameld via de reguliere kanalen (zorggegevenssets, instellingsinformatiesystemen, landelijke registraties). Eind 2004 levert het project de eerste resultaten op. Een aantal van de gegevens zal beschikbaar zijn voor het opstellen van de begroting 2005. Het streven is er op gericht dat in 2006 de gegevens landelijk beschikbaar zijn.

In 2004 zal de revisie van de registratieregeling Verslavingsbeleiden het Landelijk Alcohol en Drugs Informatiesysteem (ambulante verslavingszorg) gereed zijn. In dat jaar is ook de implementatie van de registratieregeling en de monitoringregeling Maatschappelijke Opvang/ Vrouwenopvang (Welzijnswet 1994) een feit.

Tabel 24.3: overzicht geplande Evaluaties

Operationele doelstellingen

Onderzoek

Geplande uitvoering

  • 1. 
    Drugsgebruik voorkomen en gezondheidsrisico’s gerelateerd aan dit gebruik beperken
  • 2. 
    Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod van geestelijke gezondheidszorg, dat aansluit op de zorgvraag
  • 3. 
    Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod van verslavingszorg, dat aansluit op de zorgvraag
  • 4. 
    Een kwalitatief goed en toegankelijk aanbod van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, dat aansluit op de zorgvraag
  • 5. 
    Een toegankelijk en kwalitatief goed zorgaanbod dat aansluit op de zorgvraag van specifieke doelgroepen en samenleving

Evaluatie Uitgaan&Drugs                                                                     2006

Evaluatie Interactieve XTC-voorlichting                                              2007

Evaluatie versterking eerstelijns-GGZ (Nivel)                                    2004

Evaluatie NMG (Nationale Monitor Geestelijke gezondheid)         2005

Effect- en procesevaluatie forensische verslavingskliniek               2006

Evaluatie stimuleringsregeling                                                             2004

Evaluatie Monitor Maatschappelijke Opvang                                    2005

Evaluatieprogramma «Versterking positie GGZ-cliënt in de           2004

regio»                                                                                                         2004

Evaluatie van de nieuwe (observatie)machtiging                             2007 Vijfjaarlijks evaluatie van de Wet BOPZ

BELEIDSARTIKEL 25: MODERNISERING AWBZ

25.1 Algemene beleidsdoelstelling

De doelstelling van de modernisering van de AWBZ is het vergroten van de keuzemogelijkheden en zeggenschap van de verzekerden en het leveren van een flexibel en doelmatig zorgaanbod op maat.

Over dit door de Tweede Kamer als «groot project» aangewezen moderniseringsprogramma wordt twee keer per jaar aan de Kamer gerapporteerd. De jaarlijks in februari uit te brengen rapportage wordt voorzien van een externe audit.

Om de omslag van aanbod- naar vraagsturing te kunnen realiseren is per 1 april 2003 het gewijzigde Besluit Zorgaanspraken in werking getreden. Hierdoor worden de aanspraken gedefinieerd in zorgfuncties in plaats van instellingsgebonden aanspraken. Deze wijziging was, behalve noodzakelijk om tot een vraaggestuurd systeem te komen, ook een voorwaarde tot het slechten van de schotten tussen de sectoren met het oog op de flexibilisering en dynamiek in de sector. In lijn hiermee ligt het in de komende jaren harmoniseren en bundelen van de sectorgebonden geldstromen. Voor het persoonsgebonden budget (PGB) geldt reeds vanaf 1 april 2003 dat er sprake is van een AWBZ-brede bekostiging voor budgethouders. Tot 1 januari 2007 geldt een overgangsregime voor huidige budgethouders. Huidige budgethouders maken de overstap naar de PBG-regeling nieuwe stijl op het moment dat er een nieuwe indicatie nodig is. Dit leidt er toe dat in de komende jaren het budget verschuift van de sectorbudgetten naar een AWBZ-breed budget. Voor de bekostiging van de naturazorg vindt ook een fasegewijze overstap plaats. Met het per 1 januari 2004 zetten van de eerste stap in de richting van bekostiging op basis van functies wordt de extramurale zorg AWBZ-breed gedefinieerd. Voor de intramurale zorg zal een gefaseerde invoering meer tijd vergen. En voor zowel extra- als intramuraal zal een overgangsregime noodzakelijk zijn.

Dit beleidsartikel zal in de toekomst steeds uitgebreider worden net zolang tot het de totale ontschotte AWBZ-sector bevat.

Met de introductie van vraagsturing en het beschikbaar stellen van middelen daarvoor is de productie de afgelopen jaren flink gestegen. Tegelijkertijd wordt een dynamiek zichtbaar die de houdbaarheid van de AWBZ onder druk zet. Verantwoordelijkheden zijn niet altijd helder afgebakend en systeemprikkels niet altijd stevig genoeg om een doelmatige uitvoering te waarborgen. Bovendien staat ons de komende jaren een vergrijzinggolf te wachten die bij ongewijzigd beleid de uitgaven in de AWBZ sterk zal doen oplopen. Ook het actuele economisch tij en de budgettaire problematiek maken het urgent om stappen te nemen die de financiële houdbaarheid van de AWBZ vergroten. Daartoe wordt een afzonderlijk document opgesteld, dat zo spoedig mogelijk dit najaar aan de Kamer zal worden aangeboden.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 25.1 Subsidietaakstelling (bedragen

x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling

2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies Korting op projectsubsidies

984 984 984 984 0000

25.2 Operationele beleidsdoelstellingen

25.2.1 Het verbeteren van de kwaliteit van de indicatiestelling en de inrichting van een doelmatige organisatie

Beleidseffecten

In een vraaggestuurde zorgverzekering is de toegang een belangrijke schakel, zowel uit oogpunt van de beoordeling van de zorgvraag van een cliënt, als de regulering door de overheid van deze claimbeoordeling. De in de 2003 ingevoerde functiegerichte indicatiestelling (ontschotting, protocollering, automatisering) is een belangrijke voorwaarde voor het landelijk normeren en organiseren van de indicatiestelling. In 2004 moet deze normering en uniformering zijn beslag krijgen in regelgeving, vereenvoudiging en harmonisatie van de indicatiestelling en nadere vormgeving van de organisatie en de bedrijfsvoering. Deze normering moet ook bijdragen aan het doelmatig inzetten van zorg.

Aard van de verantwoordelijkheid

De rijksoverheid stelt via wet- en regelgeving eisen aan de werkwijze van indicatieorganen. De verantwoordelijkheid voor de financiering van de indicatieorganen en voor de kwaliteit van de bedrijfsvoering is neergelegd bij de gemeenten. Over de vraag of de huidige verantwoordelijkheidsverdeling adequaat is georganiseerd om tot een doelmatige inzet van zorg en zorgmiddelen te komen, heeft het College implementatie indicatie-beleid(commissie Buurmeijer) onlangs advies uitgebracht op basis waarvan zo spoedig mogelijk een kabinetsstandpunt zal worden geformuleerd. De operationalisering daarvan zal in 2004 ter hand worden genomen. In het Zorgindicatiebesluit is het kader vastgelegd waarbinnen de indicatieorganen hun taken uitvoeren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Door middel van beleidsregels kunnen onderdelen van het landelijk protocol indicatiestelling en afspraken over het berichtenverkeer met zorgkantoren algemeen verbindend worden verklaard. Dit is van belang voor de kwaliteit van de indicatiestelling en het bewaken van de rechtsgelijkheid en de afstemming tussen de functie indicatiestelling en de daarop aansluitende functies zorgbemiddeling en wachtlijstbeheer van de zorgkantoren en zorglevering door zorgaanbieders. Met landelijke projecten wordt de bevordering van de deskundigheid, uniformering van werkprocessen, voortgaande automatisering en standaardisering van het indicatieproces gefaciliteerd. Met het oog op de verbetering van de bedrijfsvoering zijn een stimuleringsprogramma voor lokale loketten en projecten voor benchmarking, certificering en wetenschappelijk onderzoek opgezet. Voortgangbewaking en resultaatmeting vormen voor dergelijke projecten een vast onderdeel. Er wordt naar gestreefd om per 1 januari 2004 het in het Zorgindicatiebesluit genoemde Landelijk Centrum Indicatiestelling te starten. In deze landelijke uitvoeringsorganisatie

worden activiteiten ter ondersteuning van het primaire proces van de indicatiestelling gebundeld. Vormgeving van de bestuurlijke structuur moet worden afgestemd op de standpuntbepaling op het advies over de bestuurlijke inbedding van de indicatiestelling van het eerder genoemde College implementatie indicatiestelling. De verdere automatisering van het indicatieproces moet zijn afgestemd op de AWBZ-brede zorgregi-stratie. De invulling van het landelijk protocol indicatiestelling moet aansluiten bij de werkwijze van zorgkantoren en zorgaanbieders. Voor de financiering van de genoemde faciliteiten en het stimuleringsprogramma worden begrotingsmiddelen ingezet.

25.2.2 Met de zorgregistratie kunnen het indicatieorgaan, de zorgaanbieder en het zorgkantoor (de ketenpartners) digitaal gegevens uitwisselen. Dit berichtenverkeer ondersteunt het proces van zorgtoewijzing en wachtlijst-beheer, dus de gehele keten van indicatiestelling tot zorgrealisatie

Beleidseffecten

De zorgregistratie bevordert de doelmatigheid van de zorgtoewijzing in de keten. Na realisatie van de 3e en laatste fase in 2004 wordt op cliëntniveau geregistreerd wat de zorgvraag is, welke zorg geïndiceerd wordt en welke zorg wanneer geleverd wordt. Deze registratie vindt plaats op het niveau van de aanspraken (functies) en de omvang (klassen). Daarmee ontstaat er inzicht in zowel de geïndiceerde als de geleverde zorg en daarmee ook in de totale productiebehoefte. Een ander effect is de vermindering van de bureaucratie, doordat de papieren communicatie vervangen wordt door digitaal berichtenverkeer. Gegevens worden eenmalig vastgelegd en meervoudig gebruikt. Met de realisatie van de AWBZ-brede zorgregistratie ontstaat een belangrijke informatiebron en wordt de transparantie sterk verbeterd.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk ten aanzien van de zorgregistratie en dragen zorg voor de invulling van de randvoorwaarden op het landelijk niveau.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Financiering met begrotingsmiddelen van de zorgkantoren voor de

ontwikkeling van software en de implementatie ervan.

Wij dragen zorg voor de aanleverplicht van de indicatieorganen en de

zorgaanbieders, de ontwikkeling en vaststelling van integratiestandaarden

voor het elektronisch berichtenverkeer.

In het kader van het project zorgregistratie wordt een handboek voor de

zorgregistratie samengesteld, dat een AWBZ breed begrippenkader en

algemeen geldende spelregels voor de zorgregistratie bevat.

Wij houden de voortgang in het digitaal berichtenverkeer nauwlettend in

de gaten (peilstokmetingen). Waar nodig verlenen wij inhoudelijke

ondersteuning in de regio’s. Instandhouding van het (bestuurlijk)

draagvlak is voor de realisatie van groot belang. Met het oog daarop

wordt op landelijk en regionaal veel geïnvesteerd in communicatie.

25.2.3  De cliënt kan, met uitzondering van de functies behandeling en verblijf, kiezen tussen een persoonsgebonden budget (PGB) of zorg in natura (zin). Het PGB geeft cliënten de mogelijkheid zelf de zorg in te kopen en te organiseren

Beleidseffecten

Conform de doelstelling van de modernisering van de AWBZ nemen de keuzevrijheid en keuzemogelijkheden van de cliënt toe. Door de sterke vereenvoudiging van het PGB nieuwe stijl krijgen cliënten de vrijheid om binnen de geïndiceerde functies zelf vorm te geven aan de uitvoering van zorg. Het PGB draagt bij aan de dynamiek in de zorg. In het komende jaar zal blijken in hoeverre het introduceren van het «PGB-nieuwe stijl» leidt tot toename van het aantal budgethouders. Ook is denkbaar dat – mede als gevolg van de modernisering – het flexibiliseren van de zorg in natura voor budgethouders een reden is om over te stappen op deze vorm van zorgverlening.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk. Het College voor Zorgverzekeringen is verantwoordelijk voor de uitvoering van de subsidieregeling. De zorgkantoren kennen een persoonsgebonden budget toe op basis van de indicatie. De cliënt verantwoordt de geleverde zorg aan het zorgkantoor. Het zorgkantoor controleert de bestedingen en informeert de belastingdienst.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Het PGB nieuwe stijl zal uitgebreid worden gemonitord. Onder andere het aantal budgethouders, de hoogte van de budgetten, de kwaliteit van de verantwoordingsformulieren, het functioneren van de facilitaire organisatie, de werkbaarheid van de formulieren, et cetera. Indien de monitoring daartoe aanleiding geeft, kan bijstelling van de regelgeving aan de orde zijn.

– De Sociale Verzekeringsbank verzorgt als facilitaire organisatie – op aanvraag en kosteloos- de administratie van budgethouders waarbij sprake is van volledig werkgeverschap. Daarnaast geeft de facilitaire organisatie aan alle budgethouders informatie over arbeidsovereenkomsten en verzekeringen.

– De waardebepaling van het PGB nieuwe stijl zal nader worden bepaald naar aanleiding van onderzoek naar normatieve kostprijzen en de invoering van de functiegerichte bekostiging.

– De kosten van de PGB-regeling en de uitvoeringskosten worden gefinancierd uit de premiegelden.

25.2.4  Functiegerichte bekostiging.

De ontwikkeling en implementatie van een prestatiebekostigingssysteem voor de zorg in natura in de AWBZ. Uitgangspunt is een AWBZ-brede systematiek op basis van functies.

Beleidseffecten

Met de invoering – die meerdere jaren vergt – wordt in de AWBZ een genormeerde bekostiging geïntroduceerd. In de eerste per 1 januari 2004 te zetten stap moet harmonisatie van de extramuraal te leveren zorg worden bereikt, zodat in de bekostiging ook stapsgewijze de ontschotting

wordt geëffectueerd. De functiegerichte bekostiging moet naast bekostiging van prestatie ook financiering naar zorgzwaarte mogelijk maken. Door de bekostiging te koppelen aan het niveau van functies in plaats van producten wordt een gedetailleerde bekostigingssystematiek met alle regelgeving, administratieve lasten en onderhoud van dien voorkomen. Ook de verantwoording vindt op het niveau van functies plaats. Functiegerichte bekostiging biedt de ruimte aan cliënten, zorgaanbieders en verzekeraars hun eigen verantwoordelijkheid voor de zorg op maat vorm te geven. Voor de invulling hiervan kunnen de partijen de resultaten benutten van de DBC-systematiek, de vraaggestuurde bekostigingssystematiek en de prestatiegerichte productfinanciering. Tevens kunnen met de overgang van de bestaande naar de nieuwe systematiek ingeslopen ondoelmatigheden getraceerd en vervolgens verwijderd worden.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor het ontwikkelen en vaststellen van een bekostigingssysteem. De zorgkantoren hebben op basis van de door de verzekeraars verleende concessie de verantwoordelijk voldoende zorg in te kopen met het oog op een kwalitatief verantwoorde en doelmatige inzet van zorg.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Met het oog op de ontwikkeling van de functiegerichte bekostiging loopt een kostenonderzoek. In het in augustus 2003 aan de Tweede Kamer voorgelegde plan van aanpak functiegerichte bekostiging wordt naast de per 1 januari 2004 te zetten eerste stap de implementatie van de functiegerichte bekostiging in termen van activiteiten en tijdpad gepresenteerd. Parallel aan de ontwikkeling van de systematiek wordt in regio’s in modeltrajecten de werking van de systematiek gesimuleerd.

25.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Vraaggestuurd systeem/zorg op maat (awbz)

Ontvangsten

 

23 173

28 791

20 583

18 555

18 609

18 485

18 485

37 284

30 235

20 583

18 555

18 609

18 485

18 485

37 284

30 235

20 583

18 555

18 609

18 485

18 485

37 284

30 235

20 583

18 555

18 609

18 485

18 485

2000000

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
  • 3. 
    Dus programma-uitgaven Waarvan op 1 januari 2004
  • 4. 
    Juridisch verplicht
  • 5. 
    Bestuurlijk gebonden
  • 6. 
    Beleidsmatig gereserveerd
  • 7. 
    Beleidsmatig nog niet ingevuld
  • 8. 
    Totaal

20 583                        18 555                        18 609                        18 485                        18 485

00000

20 583                        18 555                        18 609                        18 485                        18 485

0%                0

100%      20 583

0%                0

0%                0

100%      20 583

0%                0

100%      18 555

0%                0

0%                0

100%      18 555

0%                0

100%      18 609

0%                0

0%                0

100%      18 609

0%                0

100%      18 485

0%                0

0%                0

100%      18 485

0%                0

100%      18 485

0%                0

0%                0

100%      18 485

Met betrekking tot de onderhavige middelen geldt een bestuurlijk gebondenheid. Het betreft middelen die beschikbaar zijn voor de uitvoering van de indicatiestelling AWBZ. De wijze van beschikbaarstelling (via gemeenten of anderszins) is mede afhankelijk van de uitkomsten van het adviestraject van de zogenaamde Commissie Buurmeijer over de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de indicatiestelling, de vorming van een landelijk centrum indicatiestelling en de taakverbreding van de indicatieorganen met de sectoren gehandicapten zorg en geestelijke gezondheidszorg.

Premie-uitgaven

Het financiële beslag van de persoonsgebonden budgetten is opgenomen in de beleidsartikelen 24, 26 en 27. Na een zorgindicatie kan een client kiezen voor een PGB of voor zorg in natura. Wordt er voor een PGB gekozen dan komt dit in de plaats van zorg in natura, waarvan op de genoemde beleidsartikelen ook het beslag is opgenomen.

Vanaf 1 april 2003 worden PGB’s nieuwe stijl toegekend. Voor de oude PGB’s is tegelijkertijd een overgangsregeling ingegaan op grond waarvan de oude regelingen in de periode tot en met 2006 zullen worden beëindigd. In de plaats van het beslag van de sectorale PGB’s komt zo geleidelijk het beslag van AWBZ-brede PGB’s. In welke mate het beslag van de vernieuwde PGB’s zal groeien is op voorhand moeilijk in te schatten. Zou het groeitempo bijvoorbeeld gelijkblijven op dat van de afgelopen twee jaar, dan zou het totale beslag groeien van ruim 400 miljoen in 2002 tot zo’n 1150 miljoen in 2007.

BELEIDSARTIKEL 26: GEHANDICAPTEN- EN HULPMIDDELEN-BELEID

26.1 Algemene beleidsdoelstelling

Stelselmatig bevorderen dat mensen met een handicap volwaardig kunnen deelnemen aan de samenleving.

Wij streven ernaar dat mensen met beperkingen op doelmatige wijze volledig mee kunnen doen in de maatschappij. Om dit einddoel op termijn te kunnen realiseren streeft het kabinet ernaar om in deze kabinetsperiode de gescheiden leefsituatie in wonen, onderwijs, werk en vrijetijdsbesteding zoveel mogelijk op te heffen binnen de beschikbare budgettaire kaders. Hiervoor is het noodzakelijk dat mensen met een beperking kunnen beschikken over voorzieningen die hun beperking zoveel mogelijk compenseren. Daarnaast blijft het belangrijk dat de wachtlijsten worden teruggedrongen. Onder het motto «Gewoon waar het kan, speciaal waar het moet» moeten mensen met een beperking zo veel mogelijk gebruik kunnen maken van reguliere (zorg)voorzieningen zoals huisartsenzorg of kinderopvang. Soms zal er een aanpassing nodig zijn en soms is toch nog een specifieke voorziening noodzakelijk. Vooral de hulpmiddelenzorg is voorwaardenscheppend voor volwaardig maatschappelijk functioneren. Integratie en coördinatie van ondersteunende voorzieningen rond de cliënt is daarbij het uitgangspunt.

Mensen met een handicap moeten in staat worden gesteld om volwaardig deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Van belang is een fysiek en sociaal toegankelijke samenleving: gebouwen, huizen, winkels, straten en vervoersvoorzieningen, maar ook elektronische communicatiemiddelen, algemene gebruiksproducten en dienstverlening en omgaan met elkaar. Het is erg belangrijk dat de beeldvorming over mensen met een handicap realistisch is en vrij van vooroordelen. Dan kunnen mensen met een handicap zich een plaats verwerven op school, op het werk en in de buurt. De Wet gelijke behandeling op basis van handicap of chronische ziekte regelt dat de rechten van mensen met een handicap op deze terreinen worden versterkt. Er is een nota «Knelpunten gelijke behandeling» (Actieplan Gelijke Behandeling in de Praktijk) in voorbereiding, waarin het flankerend beleid uitgewerkt wordt.

Inclusief beleid is in belangrijke mate richtinggevend voor het gehandicaptenbeleid. Dit houdt in dat beleidsmakers op alle terreinen vanaf het begin van de beleidsontwikkeling rekening houden met de mogelijke gevolgen van (overheids)beleid voor mensen met beperkingen, hierbij zal steeds weer een kosten-batenafweging moeten worden gemaakt. Als coördinator van het gehandicaptenbeleid monitoren wij of dit gebeurt en waar nodig stimuleren we verbeteringen. Zo zal naast VWS een groot aantal partijen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de nota Knelpunten gelijke behandelingdie momenteel in voorbereiding is. Het betreft onder meer de ministeries van VenW, VROM, OCenW en SZW en de gemeenten.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 26.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 355 Korting op projectsubsidies 2 873

993 5 376

1 944 4 264

1 944 6 025

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van voorziene extra productie. Op dit beleidsartikel worden in de sfeer van de premie-uitgaven de volgende specifieke maatregelen genomen:

Tabel 26.2: Premie-maatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel

2004

2005

2006

2007

Premiesubsidies; 10% korting op een aantal subsidies

4,6

4,6

4,6

4,6

26.2 Operationele beleidsdoelstellingen

26.2.1 Een zodanig aanbod van zorgvoorzieningen en dienstverlening stimuleren dat gehandicapten hiermee hun handicap kunnen compenseren

Deze doelstelling bestaat uit vier onderwerpen:

– Productie.

– Transparante hulpmiddelenzorg.

– Deregulering hulpmiddelenvoorziening.

– Sociaal pedagogische diensten nieuwe stijl.

  • a. 
    Productie

Beleidseffecten

Sinds de start van het Actieplan Zorgverzekerd in mei 2000 is aan ruim 31 000 mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking extra zorg aangeboden. Naast deze extra zorg hebben 9 537 personen met een handicap hun hulpvraag laten verduidelijken door een sociaal pedagogische dienst. Deze zorg is vooral gerealiseerd in de vorm van semi-murale zorg en extramurale zorgarrangementen. Onder andere als gevolg van de bouw van kleinschalige woonvoorzieningen zijn de wachttijden voor ondersteuning bij wonen en dagbesteding sinds 2000 gedaald.

Als gevolg van de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld en de geplande volumebouw, verwachten we dat de intramurale productie (met AWBZ-verblijf) in de gehandicaptenzorg met 1,2% stijgt. Als gevolg van de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld, verwachten we dat de extramurale productie (zonder AWBZ-verblijf) in de gehandicaptenzorg met 5,4% stijgt. Hierbij is uitgegaan van de samenstelling van het wettelijk pakket in 2002. Daarbij is het mogelijk dat een deel van de productiestijging niet gerealiseerd wordt in de vorm van bovenvermelde extramurale producten, maar via PGB’s (persoonsgebonden budget).

De vraag naar zorg binnen de gehandicaptenzorg staat naast de demografische ontwikkeling onder invloed van diverse andere factoren, zoals de zogeheten latente vraag, technologische ontwikkelingen, sociaal-culturele ontwikkelingen en organisatorische ontwikkelingen in de zorg. Hierdoor is vooraf een accurate inschatting van de vraagontwikkeling niet goed mogelijk. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre de productiestijging die door de extra beschikbare middelen mogelijk is, daadwerkelijk kan leiden tot vermindering van de wachttijden.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk en borgen een kwalitatief hoogstaande en goed toegankelijke voorziening, waar alle verzekerden in gelijke mate aanspraak op kunnen maken (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid). Daarnaast zijn we systeemverantwoordelijk om de juiste prikkels te geven via de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) en de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) aan de betrokken partijen (afzonderlijke zorgaanbieders, lokale overheden, zorgkantoren). Wij faciliteren de uitvoerende partijen in de regio (zorgkantoren en de zorgaanbieders) door het beschikbaar stellen van middelen. We hebben op het gebied van de bouw een aanjaagfunctie. Wij monitoren de voortgang van de wachtlijstproductie en spreken betrokkenen zonodig aan op hun verantwoordelijkheden.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

In de gehandicaptenzorg worden cliënten voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ge(her)indiceerd op basis van functionele aanspraken. De zorg wordt in natura geleverd door toegelaten zorginstellingen of in de vorm van persoonsgebonden budgetten (PGB) nieuwe stijl. Tevens wordt zorg geboden via een aantal andere door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) uitgevoerde subsidieregelingen. Voor productie is vanaf 2003 structureel 220 miljoen extra beschikbaar. Voor 2004 is nog eens 93 miljoen beschikbaar.

In het kader van de wachtlijstaanpak wordt via de WZV en de TVWMD (Tijdelijke verstrekkingen wet maatschappelijke dienstverlening) uitbreidingsbouw gerealiseerd. De bouwprogramma’s voor capaciteitsbouw worden gekenmerkt door veel kleinschalige initiatieven. Instandhouding en uitbreiding van capaciteit vindt met name extramuraal plaats. Om ontwikkelingen in de wachtlijsten te monitoren zal ook voor de gehandicaptensector vanaf 2004 het AWBZ-brede ZorgregistratieSysteem (AZR) worden gebruikt. Het specifiek voor de gehandicaptensector geldende ZorgRegistratieSysteem (ZRS) wordt in 2004 afgebouwd, aangezien het met de komst van het AZR overbodig wordt. In 2004 zal de CVZ-subsidieregeling voor het laatst verstrekt worden.

Wachtlijstaanpak

In 2004 zullen de wachtlijsten worden aangepakt volgens de carebrede aanpak. Deze aanpak, waarover de Tweede Kamer al is geïnformeerd (TK 2002-2003, 28 600 XVI, nr. 43), houdt in dat regionale partijen een plan met toetsbare resultaten opstellen om de wachtlijsten op te lossen. Dit proces wordt gefaciliteerd door de zorgkantoorregio’s te voorzien van een prognose (beeld van aanpak) van de te verwachten vraag naar zorg voor de komende jaren. Eind 2004 dient er voor alle regio’s een beeld van aanpak gereed te zijn. Dit document vormt een basis om met het

zorgkantoor te gaan overleggen over de regionale aanpak. Het streven is dat tien zorgkantoorregio’s eind 2004 een plan van aanpak hebben opgesteld voor (een deel van) de regio.

Als er concrete knelpunten zijn met betrekking tot het realiseren van aanbod via bouw, wordt het Operationeel Team Wachtlijsten ingezet om die knelpunten op te lossen.

  • b. 
    Transparante hulpmiddelenzorg

Beleidseffecten

De operationele beleidsdoelstelling vertaalt zich onder meer in de beschikbaarheid van een adequate en transparante hulpmiddelenzorg. Het gevoerde beleid leidt tot een effectieve hulpmiddelenvoorziening die de zorgbehoefte dekt en bovendien betaalbaar is. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders en cliënten beschikken over instrumenten waarmee zij gezamenlijk vorm kunnen geven aan invulling, kwaliteit en doelmatigheid van de hulpmiddelenvoorziening.

Jaarlijks worden alle knelpunten in de uitvoeringspraktijk, zoals gerapporteerd door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) beoordeeld, behandeld en zo mogelijk opgelost. De indicator daarbij is het aantal opgeloste versus het aantal niet-opgeloste knelpunten. Het macrobudget voor hulpmiddelen blijft binnen de toegestane groei. De indicator hierbij is hoe uitgaven, volume en prijs zich in verhouding tot elkaar ontwikkelen.

Alle zorgverzekeraars nemen in 2004 deel in klanttevredenheidsonder-zoeken. De indicator is het aantal deelnemende verzekeraars. Alle deelverstrekkingen (onderdelen van de extramurale hulpmiddelenvoorziening) worden in 2006 geprotocolleerd uitgevoerd. De indicator is het aantal deelverstrekkingen dat is geprotocolleerd of opgenomen in het Hulpmiddelenkompas (minimaal drie in 2004).

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor een goed werkend, maar zelfregulerend systeem van hulpmiddelenzorg waarin zo veel mogelijk ruimte is voor vraagsturing. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de extramurale hulpmiddelenzorg hebben we gedelegeerd aan de zorgverzekeraars. Zij delegeren op hun beurt verantwoordelijkheden aan zorgaanbieders en cliënten.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

In 2004 worden in het kader van het project «Naar een functiegerichte verstrekking van hulpmiddelen» drie experimenten uitgevoerd met een geprotocolleerde verstrekking bij zorgverzekeraars.

Premiegerelateerde instrumenten

Wij streven ernaar het aantal knelpunten dat jaarlijks in de uitvoeringspraktijk van de hulpmiddelenzorg wordt gesignaleerd, weg te werken. Daarover laten wij ons adviseren door het CVZ via het Signaleringsrapport Hulpmiddelen. Een deel van de knelpunten wordt opgelost door de regeling Hulpmiddelen1996te actualiseren. Andere knelpunten vormen aanleiding om nader onderzoek te verrichten (programma voor beleidsonderzoek hulpmiddelen van het CVZ) of liggen ter oplossing bij de verantwoordelijke zorgverzekeraars.

Wij voorzien het macrokader voor hulpmiddelen van een realistische groeimarge. Hierin is rekening gehouden met autonome groei en technologische vernieuwing. De zorgverzekeraars hebben vervolgens de verantwoordelijkheid de uitvoeringskosten binnen dit kader te houden. Over de uitgavenontwikkeling en de determinanten daarvan adviseert het CVZ ons met de jaarlijkse Monitor Hulpmiddelen.

Om de kwaliteit van de hulpmiddelenvoorziening te kunnen beoordelen, willen wij dat in 2004 alle zorgverzekeraars deelnemen in klanttevreden-heidsmetingen waarvan de resultaten elke twee jaar worden opgenomen in de Monitor Hulpmiddelen van het CVZ, te beginnen in 2004. In 2002 is een nulmeting verricht.

Om de doelmatigheid en transparantie te bevorderen, werkt het CVZ in het Hulpmiddelen Kompas aan richtlijnen om hulpmiddelen voor te schrijven en te verstrekken.

  • c. 
    Deregulering hulpmiddelenvoorziening

Beleidseffecten

Door te dereguleren kan een flexibel aanbod aan hulpmiddelen ontstaan met voldoende keuzemogelijkheden voor verzekerden. De aanspraak op hulpmiddelenzorg is na 2006 op hoofdlijnen bepaald en functiegericht omschreven. De aanspraak op hulpmiddelenzorg wordt geëffectueerd op basis van een uniforme indicatiestelling.

Wij streven er naar de aanspraken uit de regeling Hulpmiddelenzijn in 2006 functiegericht te hebben omschreven. De indicator hierbij is: in 2004 zijn drie experimenten in uitvoering om de functiegerichte verstrekking te toetsen.

Vanaf 2006 wordt geïndiceerd voor hulpmiddelenzorg met onafhankelijke objectieve indicatiestelling. Het indicatieprotocol wordt in 2004 getoetst in drie experimenten bij zorgverzekeraars.

Onafhankelijke indicatiestelling garandeert rechtsgelijkheid voor verzekerden. De indicator hierbij is dat het aantal verstrekkingengeschillen daalt bij gebruik van deze methode. We streven ernaar die geschillen na invoering van de uniforme indicatiestelling met 50% te reduceren in 2006.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor inhoud en kwaliteit van de centrale regelgeving en voor de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid van verzekerden.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

De huidige Regeling hulpmiddelen (regeling onder de Ziekenfondswet) bestaat uit een lijst van soorten hulpmiddelen die voor vergoeding in aanmerking komen. We willen in 2006 komen tot een regeling op basis van functiegerichte aanspraken, vergelijkbaar met de gemoderniseerde AWBZ. Hiertoe wordt in de loop van 2004 een methode voor objectieve en onafhankelijke indicatiestelling voor hulpmiddelenzorg in drie experimenten bij zorgverzekeraars getoetst. Deze methode van indicatiestellen is nodig om de rechtsgelijkheid en rechtszekerheid van verzekerden te kunnen garanderen in een situatie, in 2006, waarin de aanspraken op vergoeding van hulpmiddelen functiegericht zijn omschreven. De experimenten maken deel uit van het project «Naar een functiegerichte

verstrekking van hulpmiddelen». De resultaten daarvan moeten leiden tot een werkbaar indicatieprotocol dat op de gehele extramurale hulpmiddelenzorg van toepassing is.

Premiegerelateerde instrumenten

Een objectieve en onafhankelijke indicatiestelling voor hulpmiddelenzorg is bedoeld om de rechtsgelijkheid van verzekerden te waarborgen. Een maat voor rechtsgelijkheid is te vinden in het aantal verstrekkingengeschillen over vergoeding van hulpmiddelen. Het CVZ rapporteert in de Monitor Hulpmiddelen over de toe- of afname van het aantal geschillen.

  • d. 
    Sociaal Pedagogische Diensten nieuwe stijl

Beleidseffecten

De SPD nieuwe stijl biedt individuele ondersteuning en advies zodat een cliënt beter in staat is zijn eigen keuzes in de zorg te maken, te verwoorden en te realiseren. Het effect van de SPD nieuwe stijl is dat de cliënt de nodige ondersteuning en advies krijgt over zorg en andere levensterreinen. Die ondersteuning en advies zijn niet geïndiceerd en onafhankelijk van het zorgaanbod.

Het streven is om ondersteuning en advies toegankelijk te maken voor alle mensen met een handicap, die deze nodig hebben. De SPD nieuwe stijl is volop in ontwikkeling. Het jaar 2004 staat in het teken van de aanpassing van de subsidieregeling SPD. Daarnaast wordt een prestatiegerichte wijze van bekostiging gerealiseerd en gaat een nieuwe taakverdeling tussen SPD en zorgaanbieders gelden, met de bijbehorende cultuuromslag bij de SPD. In 2005 zal de SPD nieuwe stijl in werking treden.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk, hebben een aanjaagfunctie en faciliteren het werkveld. Wij borgen een kwalitatief hoogstaande en goed toegankelijke voorziening, waar alle verzekerden in gelijke mate aanspraak op kunnen maken (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid). CVZ/zorgverzekeraars zijn ervoor verantwoordelijk dat de subsidieregeling wordt uitgevoerd. De SPD’s zelf zijn verantwoordelijk dat een cultuuromslag wordt gerealiseerd.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Somma ontvangt een subsidie voor de implementatie van de SPD nieuwe

stijl. Het implementatietraject vindt plaats in 2004 en 2005 en omvat de

volgende zaken:

– Een prestatiegerichte wijze van bekostigen ontwikkelen en invoeren.

– Zorgtaken overdragen aan AWBZ-instellingen.

– Advies- en informatietaken overnemen van de instellingen.

– De beschikbaarheid van de SPD’s uitbouwen voor alle mensen met een handicap (van oudsher zijn SPD’s gericht op cliënten met een verstandelijke handicap).

– Een cultuuromslag bewerkstelligen van zorgverlener naar professioneel raadsman/-vrouw.

Premiegerelateerde instrumenten

De aanpassing van de CVZ-subsidieregeling voor de bekostiging van SPD nieuwe stijl gebeurt budgetneutraal.

26.2.2 De rechtspositie van gehandicapten versterken

Als we de rechtspositie van mensen met een handicap willen versterken,

zijn daarvoor verschillende activiteiten nodig. We bespreken hierna

achtereenvolgens:

– Waarom het belangrijk is dat mensen met een handicap of chronisch ziekte gelijk worden behandeld en op dezelfde manier kunnen participeren als anderen.

– Dat het internet ook toegankelijk moet zijn voor mensen met een handicap.

– Dat het zinvol is als gehandicaptenzorg en onderwijs nauw samenwerken in onderwijs-zorgarrangementen voor kinderen met een handicap.

– Dat de functies wonen, zorg en welzijn goed op elkaar moeten worden afgestemd.

– Dat het belangrijk is dat kinderdagcentra toegerust zijn om ook plaats te bieden aan kinderen met een handicap.

  • a. 
    Gelijke behandeling en participatie van mensen met een handicap of chronisch ziekte

Beleidseffecten

We willen knelpunten opheffen die mensen met een handicap of chronische ziekte ervaren in hun dagelijkse leven. Dit gebeurt door meer aandacht van overheden voor het (lokale) gehandicaptenbeleid. Mensen met een handicap zullen ook zelf hieraan kunnen bijdragen, omdat zij vanaf 1 december 2003 rechten hebben om gelijke behandeling af te kunnen dwingen.

Wij streven naar inclusief beleid, wat inhoudt dat overheden en overige partijen in hun beleid rekening houden met mensen met een handicap en/of chronische ziekte. Zo is het vanaf 1 december 2003 mogelijk in de sfeer van arbeid en beroepsonderwijs juridische stappen te ondernemen tegen discriminatie met een beroep op de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (WGBH/CZ). Als het aantal behandelde klachten toeneemt, betekent dat een grotere bekendheid met de wet. De indicator voor deze streefwaarde bestaat voorlopig uit het aantal meldingen bij de Commissie Gelijke Behandeling. Uiteindelijk gaat het erom dat de arbeidsparticipatie van mensen met een handicap of chronische ziekte stijgt. Het ministerie van SZW heeft gegevens over het aantal arbeidsgehandicapten, maar de rapportages van het Sociaal en Cultureel Planbureau bieden hiervoor een nog betere indicatie. Het openbaar vervoer is reeds onder de WGBH/CZ gebracht, het streven is om het stad/streekvervoer in 2010 en het spoorvervoer in 2030 toegankelijk te laten zijn voor gehandicapten. Daarnaast zal het kabinet een voorstel doen over de wijze en de termijn waarop deze wet stapsgewijs uitgebreid kan worden op het gebied van het overige onderwijs, goederen, diensten, wonen en stedelijke ruimte. Dit zal voor elk maatschappelijk terrein worden onderbouwd door middel van een onderzoek naar de beleidsmatige en financiële consequenties.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk. Wij hebben een stimulerende en coördinerende rol bij de betrokkenheid van de andere departementen en overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven als het gaat om fysieke en sociaal-maatschappelijke toegankelijkheid. Andere organisaties zijn nadrukkelijk primair verantwoordelijk om de streefwaarden te halen en ook om de indicatoren te monitoren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Wij dragen bij aan de instandhouding van de Commissie Gelijke Behandeling en aan een voorlichtingscampagne over de Wet Gelijke Behandeling. Daarnaast zorgen wij voor een bestuurlijke coördinatiestructuur om het Actieplan Knelpunten Gelijke Behandeling uit te voeren.

  • b. 
    Een toegankelijk internet voor mensen met een handicap

Beleidseffecten

Als internet toegankelijker wordt voor mensen met een handicap en als zij er meer gebruik van gaan maken, dan vergroot dit hun gelijkwaardige deelname aan het internetverkeer. Hiermee kunnen zij de mogelijkheden van internet beter benutten en hun zelfstandigheid en maatschappelijke participatie vergroten.

In 2006 voldoen de sites van overheden vrijwillig aan de toegankelijkheid-snormen. De bekendheid bij het algemene publiek van het campagne programma «Drempels weg» is eind 2004 met 30% gestegen ten opzichte van 2001.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij hebben een stimulerende rol bij de betrokkenheid van de andere departementen en overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven als het erom gaat het internet toegankelijker te maken. Het Landelijk Bureau Toegankelijkheid (LBT) coördineert het campagne programma «Drempels weg». Website-aanbieders zijn zelf verantwoordelijk om hun website toegankelijk te maken.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Het programma «Drempels weg» wordt uit begrotingsmiddelen gefinancierd.

  • c. 
    Samenwerking tussen gehandicaptenzorg en onderwijs

Beleidseffecten

Binnen het onderwijsbeleid en het VWS-beleid is uitgangspunt dat kinderen en jongeren in de leeftijd van 5 tot 16 jaar leerplichtig zijn en om die reden zo veel mogelijk moeten kunnen deelnemen aan reguliere voorzieningen. Onderwijs volgen zou voor ieder kind, ongeacht de zorgvraag, mogelijk moeten zijn. Elk kind kan, ongeacht niveau, het leerrecht afdwingen binnen de kaders die de wet heeft gesteld. Dit leerrecht kan gerealiseerd worden onder voorwaarde dat de zorg realiseerbaar is. Dit betekent samenwerking tussen onderwijs- en zorginstellingen, waarbij onderwijs-zorgarrangementen kunnen worden opgesteld, die moeten leiden tot één handelingsplan voor het kind.

OCenW en VWS ondersteunen samen pilotsamenwerkingsprojecten voor kinderdagcentra (KDC’s) en cluster-lll-scholen voor kinderen tot 12 jaar en met een IQ tot 35. In 2004 streven wij naar een deelname van 600 kinderen aan deze samenwerkingsprojecten.

Aard van de verantwoordelijkheid

Op basis van de ervaringen met pilotprojecten wordt in 2004 besloten over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de ministeries van OC&W en VWS voor de zorg tijdens de onderwijsuren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Om de deelname aan onderwijs en de samenwerking met zorginstellingen te vergroten, worden er subsidies ingezet voor samenwerkingsprojecten tussen kinderdagcentra en cluster-lll-scholen, waarbij kinderdagcentra (KDC’s) gedurende drie jaar een projectsubsidie van VWS krijgen. De cluster-lll-scholen ontvangen van OCenW subsidie voor de samenwerking.

  • d. 
    Afstemmen wonen, zorg en welzijn

Beleidseffecten

Bij het sociaal en fysiek toegankelijk maken van de samenleving hoort ook een geïntensiveerd beleid op het gebied van extramuralisering van zorg voor mensen met een handicap. Naast voldoende aanbod van zorg en kwaliteit van de zorg is het voor de individuele cliënt en de betrokken organisaties van belang dat afstemmingsproblemen op de grensvlakken wonen, zorg en welzijn, opgelost worden. Het beleid is erop gericht om de knelpunten weg te laten nemen dan wel te doen verminderen.

Aan de hand van praktijkervaringen zijn knelpunten geïnventariseerd die betrokken partijen tegenkomen bij extramuralisatie-projecten. We streven ernaar het aantal knelpunten bij extramuralisatie terug te brengen. Het aantal knelpunten bij extramuralisering is momenteel 18 vanuit de cliënt (bijvoorbeeld verbeteren van de afstemming van WVG- en AWBZ-voorzieningen), 13 vanuit de zorgorganisaties (bijvoorbeeld verbeterde afstemming tussen gehandicaptenvoorziening en thuiszorgorganisatie) en 10 in de financieringsstructuur (bijvoorbeeld betere afstemming van ADL-assistentie met de AWBZ-zorg), dus in totaal 41. Het tempo waarin de knelpunten worden opgelost hangt samen met het tijdpad van de modernisering AWBZ.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk voor de zorg en voor wonen dat aan zorg is gekoppeld. Zodra mensen met een handicap zelfstandig wonen, is de minister van VROM verantwoordelijk.

Wij werken op dit punt samen met de minister van VROM. Daarnaast hebben wij een stimulerende en coördinerende rol bij de betrokkenheid van de andere departementen, overheden, maatschappelijke organisaties en bedrijven.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Via instrumenten als WZV (Wet ziekenhuisvoorzieningen) (beleidsregels ex artikel 3), TVWMD (Tijdelijke verstrekkingenwet maatschappelijke dienstverlening), WVG (Wet voorzieningen gehandicapten) en beleidsregels zoals extramurale dienstverlening en extramurale producten kunnen wij onze eigen systeemverantwoordelijkheid (AWBZ-deel en betere onderlinge afstemming) waarmaken.

Het College voor Zorgverzekeringen is verzocht een care-brede subsidieregeling Diensten bij wonen met zorg(naamgeving voorheen: extramu-

rale dienstverlening) te ontwerpen die extramuralisering stimuleert en die naar verwachting per 1–1-2004 in werking zal treden (zie ook TK 2002– 2003, 26 631 en 28 600 XVI, nr 47).

  • e. 
    Kinderdagcentra toegankelijker maken voor kinderen met een handicap

Beleidseffecten

In de bestaande kinderdagcentra (KDC’s) worden steeds meer kinderen opgevangen met meervoudige complexe problematiek. Op dit moment bestaan er geen zorgmodellen voor kinderen met ernstige meervoudige beperkingen. Daarom worden deze in opdracht van ons ontwikkeld. Het uiteindelijke doel is de KDC’s zodanig toe te rusten dat zij ook meervoudig complex gehandicapte kinderen verantwoorde zorg en opvang kunnen geven.

In 2005 is het nieuwe zorgmodel beschikbaar. De resultaten dienen overdraagbaar en toepasbaar te zijn naar andere voorzieningen voor kinderen met een meervoudige complexe handicap. De uitkomsten van het onderzoek naar het nieuwe zorgmodel zullen in samenhang worden bezien met de bouw van drie experimentele kinderdagcentra (KDC’s nieuwe stijl). De KDC’s nieuwe stijl moeten in 2012 beschikbaar zijn voor alle kinderen met meervoudig complexe handicaps. Onderzoeksresultaten over toepasbaarheid van de nieuwe zorgmodellen waarmee de KDC’s in staat worden gesteld goede zorg te verlenen aan kinderen met ernstige meervoudige beperkingen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk en financieren het opstellen van een (in de praktijk overdraagbaar) zorg- en leerplan voor meervoudig complex gehandicapte kinderen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Er is een projectsubsidie beschikbaar voor twee jaar (2003–2005) om een (in de praktijk overdraagbaar) zorg- en leerplan voor kinderen met een meervoudige complexe handicap tot stand te brengen.

26.2.3 Randvoorwaarden scheppen voor een samenhangende

zorg en ondersteuning in de lokale samenleving, zodat de gescheiden leefsituatie van mensen met een handicap zo veel mogelijk kan worden opgeheven. Concreet kan dit betekenen dat mensen met een handicap kleinschaliger gaan wonen buiten het instellingsterrein

Beleidseffecten

Alle mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking die daarvoor kiezen, moeten uiteindelijk kleinschaliger en buiten het instellingsterrein kunnen wonen. De gescheiden leefsituatie voor de mensen die dat willen wordt daarmee opgeheven.

Streefwaarden/prestatie-indicatoren: eind 2004 wonen 1000 cliënten, die dit als voorkeur hebben aangegeven, méér buiten het instellingsterrein dan eind 2003. Eind 2004 wordt van de dagbesteding voor cliënten die in de AWBZ verblijven 30% aangeboden buiten het instellingsterrein. In 2006

zijn kleinschaliger voorzieningen ontwikkeld die recht doen aan de noden en wensen van cliënten die nu nog in vaak zeer grootschalige voorzieningen wonen.

Vanaf 2003 tot en met 2006 wordt aan minimaal 1000 cliënten per jaar de mogelijkheid geboden om kleinschalig buiten het instellingsterrein te gaan wonen. In 2006 wordt minstens 40% van de dagbesteding voor cliënten die in de AWBZ verblijven buiten het instellingsterrein aangeboden.

De goedgekeurde langetermijnzorgplannen/-huisvestingsplannen van instellingen geven inzicht in het aandeel «kleinschalig wonen» en het aandeel «dagbesteding» dat buiten het instellingsterrein wordt geleverd.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk; de directe verantwoordelijkheid om de juiste en voldoende huisvesting op te zetten ligt bij de zorginstellingen. Het gaat om huisvesting voor wonen en dagbesteding die door de AWBZ bekostigd wordt.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Via beleidstoetsingskaders, bouwprocedures en langetermijnafspraken met instellingen en/of regio’s worden de streefwaardes bereikt. Deze instrumenten worden ingezet op basis van de WZV en de TVWMD.

26.2.4 Kwaliteitstoetsing en -verbetering stimuleren vanuit cliëntperspectief

Als we de kwaliteit van het gehandicapten- en hulpmiddelenbeleid willen toetsen en verbeteren vanuit cliëntperspectief, zijn de volgende aspecten daarbij van belang: – De cliënt kan objectieve en onafhankelijke informatie krijgen over

hulpmiddelen. – Er wordt een samenhangend kwaliteitsbeleid gevoerd in de caresector.

  • a. 
    Goede informatie over hulpmiddelen

Beleidseffecten

Kwaliteitstoetsing en kwaliteitsverbetering uit patiëntenperspectief betekenen voor de hulpmiddelenzorg dat de cliënt moet kunnen beschikken over objectieve en onafhankelijke informatie over hulpmiddelen. Het gevoerde hulpmiddelenbeleid leidt ertoe dat er onafhankelijke keuzeondersteunende informatie beschikbaar is voor de hulpmiddelengebruiker.

Voor alle deelverstrekkingen van de hulpmiddelenzorg is in 2006 informatie beschikbaar, waarmee de cliënt ondersteund wordt in zijn keuze. De indicator hierbij is: het percentage deelverstrekkingen binnen de extramurale hulpmiddelenvoorziening dat voorzien is van keuzeondersteunende informatie. Wij streven ernaar in 2004 minstens twee van dergelijke projecten te financieren.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij faciliteren de ontwikkeling van onafhankelijke informatie om de positie van verzekerden te versterken. Dit is van belang voor zowel ouderen, gehandicapten als chronisch zieken. Die versterkte positie maakt

het vervolgens mogelijk dat de verzekerde met meer informatie zelf een keuze kan maken en/of dat de verzekerde sterker staat in overleg en discussie met andere partijen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Waar nodig subsidiëren we projecten om onafhankelijke keuzeondersteunende informatie te ontwikkelen of deze toegankelijk te maken. In de loop van 2003 wordt in overleg met het Hulpmiddeleninformatiecentrum vastgesteld welke prioriteiten daarbij gelden voor het jaar 2004.

  • b. 
    Een gezamenlijk kwaliteitsbeleid in de caresector

Beleidseffecten

We streven naar een gezamenlijk en onderbouwd kwaliteitsbeleid voor de caresector, waardoor de verleende zorg in de care rekening houdt met de wensen en behoeften van de cliënt, zodanig dat de cliënt is staat is zijn leven zelf invulling te geven.

In de tweede helft van 2003 wordt een quick scan gedaan naar de stand van zaken van de kwaliteit van zorg in de care waaruit duidelijk moet worden welke streefwaarden in het kwaliteitsbeleid kunnen worden gehanteerd.

Aard van de verantwoordelijkheid

De verantwoordelijkheid van de overheid beperkt zich tot het gezondheidszorgsysteem waarbinnen kwaliteit van zorg wordt geleverd. Zolang de inbreng van partijen binnen het systeem niet gelijkwaardig is, heeft de overheid een verantwoordelijkheid om deze in balans te brengen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

– Er is subsidie beschikbaar om de huidige stand van zaken van de kwaliteit in de care te onderzoeken.

Voor 2004 wordt gewerkt aan een care-breed plan van aanpak waarin de vraag centraal staat hoe cliënten meer invloed kunnen krijgen op de kwaliteit van geleverde zorg.

26.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Stimuleren aanbod zorgvoorzieningen Versterken van de rechtspositie Opheffen gescheiden leefsituatie Kwaliteitstoetsing en -verbetering

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

38 301

28 406

21 562

17 306

17 250

15 808

15 808

33 761

29 680

22 254

17 347

17 591

15 808

15 808

29 728

26 519

19 186

14 459

14 786

13 003

13 003

5 885

9 687

7 886

6 345

6 312

5 589

5 589

14 956

7 833

5 925

4 185

4 186

4 184

4 184

153

363

179

17

17

17

17

8 734

8 636

5 196

3 912

4 271

3 213

3 213

4 033

3 161

3 068

2 888

2 805

2 805

2 805

1 745

182

182

182

182

182

182

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
  • 3. 
    Dus programma-uitgaven Waarvan op 1 januari 2004
  • 4. 
    Juridisch verplicht
  • 5. 
    Bestuurlijk gebonden
  • 6. 
    Beleidsmatig gereserveerd
  • 7. 
    Beleidsmatig nog niet ingevuld
  • 8. 
    Totaal
 
 

22 254

 

17 347

 

17 591

 

15 808

 

15 808

 

3 068

 

2 888

 

2 805

 

2 805

 

2 805

 

19 186

 

14 459

 

14 786

 

13 003

 

13 003

28%

5 366

25%

3 634

21%

3 051

23%

3 051

23%

3 051

52%

9 933

69%

9 933

62%

9 225

71%

9 225

71%

9 225

20%

3 887

6%

892

17%

2 510

6%

727

6%

727

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

100%

19 186

100%

14 459

100%

14 786

100%

13 003

100%

13 003

Als juridisch verplicht is onder andere aan te merken de subsidie aan de Stichting Perspectief voor kwaliteitsbeoordelingen van instellingen. Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn krijgt daarnaast subsidie voor informatievoorziening. Subsidies voor de SOHO-honden, de Wet gelijke behandeling, de KDC/ZMLK’s en de indicatiestelling ten behoeve van de TOG-regeling zijn bestuurlijk gebonden.

 

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Instellingen voor verstandelijk gehandicapten

2 521,1

2 561,5

2 610,0

2 635,9

2 661,2

2 679,3

Instellingen voor zintuiglijk gehandicapten

114,0

114,9

115,7

116,3

117,0

117,5

Grote woonvormen

58,8

58,9

58,9

59,3

59,4

59,5

Semi-murale instellingen voor gehandicapten

1 296,7

1 307,5

1 307,6

1 307,6

1 307,6

1 307,6

Overige subsidies art. 39 WFV gehandicapten

87,9

83,3

83,3

83,3

83,3

83,3

Sociaal pedagogische diensten (SPD)

133,8

133,8

133,8

133,8

133,8

133,8

Persoonsgebonden budgetten lichamelijk gehandicap-

           

ten

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

2,6

Persoonsgebonden budgetten verstandelijk gehandi-

           

capten

180,8

180,8

180,8

180,8

180,8

180,8

Hulpmiddelen

940,5

1 008,5

1 086,9

1 170,0

1 260,7

1 260,7

Groeiruimte gehandicaptenzorg

139,3

220,2

291,5

376,7

449,0

449,0

Totaal

5 475,5

5 672,0

5 871,1

6 066,3

6 255,4

6 274,1

Procentuele mutatie

 

3,6

3,5

3,3

3,1

0,3

In de bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren op het terrein van gehandicaptenen hulpmiddelenbeleid.

In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Onderaan de tabel is de gereserveerde groeiruimte afzonderlijk weergegeven. Voor een toelichting op de verdeling van deze middelen over de verschillende zorgsectoren wordt verwezen naar de bijlage FBZ. Daarbij is een jaarlijkse groei van de uitgaven voor hulpmiddelen van 9,5% verondersteld.

Bij de interpretatie van de uitgavenontwikkeling dient bedacht te worden, dat voor 2003 de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt is, terwijl voor 2004 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd.

26.4 VBTB-paragraaf

Algemeen

Het eindperspectief voor 2006 voor dit beleidsartikel moet worden bezien in het licht van een voor de hand liggende verdergaande integratie van de algemene en operationele doelstellingen van de AWBZ-sectoren. Hierbij zullen de doelstellingen worden geherformuleerd, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen met VBTB in de afgelopen jaren. In toenemende mate willen wij beschikken over kwantitatieve informatie, die een betrouwbaar beeld geeft van de maatschappelijke situatie. Wij willen kwantitatieve streefwaarden (indicatoren) voor het beleid kunnen benoemen en kunnen beschikken over betrouwbare informatie om te evalueren in hoeverre wij met het beleid die streefwaarden hebben weten te bereiken en tegen welke kosten. Daarbij willen we gebruikmaken van het Nederlands raamwerk van prestatie-indicatoren voor de gezondheidszorg, de rapportages van het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau), NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn), RIVM/VTV (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu/Volksgezondheid Toekomstverkenning) en de brancherapporten.

Van twee onderzoeksbureau’s hebben wij in 2003 eerste aanzetten ontvangen om streefwaarden/indicatoren te ontwikkelen voor het gehandicapten- en hulpmiddelenbeleid. Daarbij ging het bijvoorbeeld om streefwaarden/prestatie-indicatoren over de mate van vraagsturing,

keuzevrijheid en kwaliteit van zorg. De modernisering van de AWBZ vraagt in dit opzicht extra aandacht, omdat er nieuwe informatie en nieuwe informatiebronnen en -systemen ontstaan. In de loop van 2004 denken wij de ontwikkeling van streefwaarden en prestatie-indicatoren afgerond te hebben. In 2005 of 2006 zullen dergelijke streefwaarden/ indicatoren in de begroting en brancherapporten worden opgenomen.

Specifiek

– Benchmark

In de AWBZ-sectoren wordt vanaf 1998 gewerkt aan de ontwikkeling van een benchmarkingmodel dat voor de AWBZ-sectoren uit dezelfde onderdelen bestaat, namelijk een doelmatigheidsmeting en een meting van de medewerkers- en cliënttevredenheid. Bij de verdere invulling van dit model is aangesloten bij sectorspecifieke kenmerken. De AWBZ-sectoren kennen een verschillende ontwikkelingssnelheid. De modelontwikkeling in de gehandicaptensector bevindt zich in de laatste fase die wordt afgesloten met een testbenchmark, waarvan in 2004 de resultaten beschikbaar komen.

Begin 2004 zal in overleg met Zorgverzekeraars Nederland en het CVZ worden bekeken in hoeverre en op welke wijze de verantwoordingsinformatie van de zorgverzekeraars over de hulpmiddelenvoorziening kan worden benut om hun prestaties te meten en onderling te vergelijken. Een set indicatoren om onder andere de mate van vraagsturing, keuzevrijheid en kwaliteit van hulpmiddelenzorg weer te geven moet nog worden ontwikkeld. Er wordt naar gestreefd in 2006 over een dergelijke benchmark/spiegelinformatie te beschikken.

– Kwaliteitsbeleid

In de maanden juli en augustus 2003 werd een onderzoek uitgevoerd dat leidt tot een overzicht van bestaande metingen en het beeld dat daaruit naar voren komt. Voor uitgebreidere meting van kwaliteit in de care wordt in 2004 aangesloten bij het VWS-brede traject van ontwikkeling van het Nedrelandse raamwerk van prestatie-indicatoren voor de gezondheidszorg.

Tabel 26.3: Overzicht geplande evaluaties

Onderwerp                                                                                                                        Geplande

uitvoering

Tevredenheidsonderzoek                                                                                              2004

Rapportage Gehandicaptenzorg                                                                                  2004

Cliënttevredenheidsonderzoek                                                                                    2004–2005

Benchmarkonderzoek                                                                                                    2004–2005

Kwaliteit van arbeidindegehandicaptenzorg                                                         2003–2004

BELEIDSARTIKEL 27: VERPLEGING, VERZORGING EN OUDEREN

27.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een tijdige en adequate verpleging, verzorging en dienstverlening kunnen bieden aan mensen die daaraan een objectief vastgestelde behoefte hebben en samenhang aanbrengen in het ouderenbeleid.

De zorgvraag in Nederland wordt voor een groot deel bepaald door demografische ontwikkelingen, zoals het aantal ouderen in ons land. Het aantal 75-plussers neemt de komende jaren met gemiddeld 15 000 mensen per jaar toe tot ruim 1,1 miljoen in 2010. Ongeveer een kwart daarvan is ouder dan 85 jaar. Naast deze demografische ontwikkelingen bepalen ook geneeskundige, technologische, sociaal-economische en culturele ontwikkelingen de aard en omvang van de zorgvraag in de toekomst.

De wachtlijstaanpak in de jaren 2000–2003 heeft ertoe geleid dat het zorgaanbod fors is gegroeid. Door de toenemende vraag en de omvang van de bestaande wachtlijst is het echter niet realistisch om te veronderstellen dat alle wachtlijsten in 2004 volledig weggewerkt zullen zijn. Daarom zullen onze inspanningen erop gericht zijn zo veel mogelijk evenwicht te brengen in zorgvraag en zorgaanbod (zowel kwantitatief als kwalitatief).

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 27.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 486 Korting op projectsubsidies 2 853

582 5 338

582 4 233

582 5 982

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van voorziene extra productie. Op dit beleidsartikel worden in de sfeer van de premie-uitgaven de volgende specifieke maatregelen genomen:

 

Tabel 27.2: Premiemaatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel 2004

2005

2006

2007

Zorgvernieuwing 70 Opheffing resterende bestedingsafspraken thuiszorg 100 Eigen bijdragen AWBZ 180

70

100 180

70

100 180

70

100 180

Met maatregelen om de doelmatigheid in de AWBZ te vergroten willen we per saldo een netto-opbrengst genereren van 350 miljoen. De maatregelen zijn als volgt:

  • Verpleeghuizen en thuiszorginstellingen krijgen niet langer apart geld voor zorgvernieuwing als daar geen directe productieafspraken voor worden gemaakt.
  • Naast de middelen voor zorgvernieuwing (de lokale component) zullen thuiszorginstellingen ook de resterende middelen die via bestedingsafspraken werden verstrekt, niet langer ontvangen.
  • De eigen bijdragen voor intra- en extramurale AWBZ-zorg worden verhoogd.

27.2 Operationele doelstellingen

27.2.1 Randvoorwaarden bieden voor een zodanig aanbod van intramurale en extramurale zorgvoorzieningen en dienstverlening dat mensen die daarvoor in aanmerking komen binnen redelijke termijnen geholpen kunnen worden.

Beleidseffecten

In de ouderenzorg is door de bouw van extra verpleeghuisplaatsen het aantal opnamen gestegen. Het beleid van de ouderenzorg gericht op de extramuralisering uit zich onder andere in het feit dat in de verzorgingshuizen het aantal bewoners afneemt. Verder is het aantal verleende uren zorg thuis en het aantal PGB’s de afgelopen jaren sterk gestegen. Met andere woorden de groeiende zorgbehoefte wordt met extramurale zorg opgevangen. Dit sluit aan bij de wens van mensen om zo lang mogelijk thuis te wonen. Door het leveren van extra zorg is het aantal wachtenden op verplegings-, verzorgings- of thuiszorg in 2002 met 15% gedaald ten opzichte van 2001.

Als gevolg van de extra middelen die beschikbaar zijn gesteld en de geplande volumebouw, verwachten we dat de productie in de ouderenzorg met 5,9% stijgt. Hierbij is uitgegaan van de samenstelling van het wettelijk pakket in 2002. Daarbij is het mogelijk dat een deel van de productiestijging niet gerealiseerd wordt in de vorm van bovenvermelde producten, maar via PGB’s (persoonsgebonden budget).

De vraag naar zorg binnen de ouderenzorg staat naast de demografische ontwikkeling onder invloed van diverse andere factoren, zoals de zogeheten latente vraag, technologische ontwikkelingen, sociaal-culturele ontwikkelingen en organisatorische ontwikkelingen in de zorg. Hierdoor is vooraf een accurate raming van de vraagontwikkeling niet goed mogelijk. Het is dan ook niet goed in te schatten in hoeverre de productiestijging, die door de extra beschikbare middelen mogelijk is, daadwerkelijk kan leiden tot vermindering van de wachttijden.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn systeemverantwoordelijk en borgen een kwalitatief hoogstaande en goed toegankelijke voorziening, waar alle verzekerden in gelijke mate aanspraak op kunnen maken (rechtszekerheid en rechtsgelijkheid). Daarnaast zijn we systeemverantwoordelijk om de juiste prikkels te geven via de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) en de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) aan de betrokken partijen (afzonderlijke zorgaanbieders, lokale overheden, zorgkantoren). Wij faciliteren de uitvoerende partijen in de regio (zorgkantoren en de zorgaanbieders) door het beschikbaar stellen van middelen. We hebben op het gebied van de bouw een aanjaagfunctie. Wij monitoren de voortgang van de wachtlijstproductie en spreken betrokkenen zonodig aan op hun verantwoordelijkheden.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Op basis van ervaringsgegevens ramen we dat van het beschikbare bedrag van 6,681 miljoen ongeveer 25% via subsidies besteed zal worden en het overige deel via opdrachten en onderzoek.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

In de ouderenzorg worden cliënten voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) ge(her)indiceerd op basis van functionele aanspraken. De zorg wordt in natura geleverd door toegelaten zorginstellingen of in de vorm persoonsgebonden budgetten (PGB) nieuwe stijl. Tevens wordt zorg geboden via een aantal andere door het College voor zorgverzekeringen (CVZ) uitgevoerde subsidieregelingen. Voor productie is vanaf 2003 structureel 475 miljoen extra beschikbaar. Voor 2004 is nog eens 628 miljoen beschikbaar. In het kader van de wachtlijstaanpak wordt via de WZV (Wet ziekenhuisvoorzieningen) uitbreidingsbouw gerealiseerd. De bouwprogramma’s voor capaciteitsbouw worden gekenmerkt door veel kleinschalige initiatieven voor verpleeghuiszorg. Verzorgingshuiscapaciteit komt vrij voor de ombouw tot verpleeghuiscapaciteit, vaak in kleinschalige setting. Instandhouding en uitbreiding van verzorgingshuiscapaciteit vindt met name extramuraal plaats. Voor de uitgaven verwijzen we naar paragraaf 27.3.

Om ontwikkelingen in de wachtlijsten te monitoren zal ook voor de ouderenzorg vanaf 2004 de AWBZ-brede Zorgregistratie (AZR) worden gebruikt. Tot op heden zijn de peilingen van wachtlijsten uitgevoerd door middel van periodieke onderzoeken die werden uitgevoerd door een extern adviesbureau. Deze onderzoeken zijn door de AZR niet meer nodig.

Wachtlijstaanpak

In 2004 zullen de wachtlijsten worden aangepakt volgens de carebrede aanpak. Deze aanpak, waarover de Tweede Kamer al is geïnformeerd (TK 2002-2003, 28 600 XVI, nr. 43), houdt in dat regionale partijen een plan met toetsbare resultaten opstellen om de wachtlijsten op te lossen. Dit proces wordt gefaciliteerd door de zorgkantoorregio’s te voorzien van een prognose (beeld van aanpak) van de te verwachten vraag naar zorg. Eind 2004 dient er voor alle regio’s een beeld van aanpak gereed te zijn. Dit document vormt een basis om met het zorgkantoor te gaan overleggen over de regionale aanpak. Het streven is dat tien zorgkantoorregio’s eind 2004 een plan van aanpak hebben opgesteld voor (een deel van) de regio.

Als er concrete knelpunten zijn met betrekking tot het realiseren van aanbod via bouw, wordt het Operationeel Team Wachtlijsten ingezet om die knelpunten op te lossen.

27.2.2 Keuzemogelijkheden bevorderen voor wonen, zorg en dienstverlening voor mensen op basis van hun indicatie

Beleidseffecten

  • 1. 
    Meer en gevarieerdere woon-zorg-dienstenarrangementen:

De mondige burger wil keuzevrijheid en keuzemogelijkheden, ook in de zorg. Hij wil vrijheid om te kiezen voor een persoonsgebonden budget (PGB) of voor zorg in natura. En bij de keuze voor zorg in natura wil die burger ook kunnen kiezen tussen verschillende aanbieders. Veel ouderen willen zo lang mogelijk thuis blijven wonen. Het streven is daarom het extramurale aanbod te verruimen (kwalitatief en kwantitatief) zodat burgers ook in staat zijn deze wens te volgen. Daarvoor is een gevarieerd aanbod van extramurale zorg van belang, een aanbod dat toegespitst is op de vraag van de klant. Voor zelfstandig wonende ouderen met een zware zorgvraag is zorg op afroep essentieel. Daarvoor is een adequate zorginfrastructuur noodzakelijk, bijvoorbeeld in de vorm van een wijksteunpunt. Ook welzijn en diensten (die in verzorgings- en verpleeghuizen deel uitmaken van het intramurale pakket) zijn vaak een voorwaarde om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Als het erom gaat langer zelfstandig wonen te bevorderen, bieden technologische aanpassingen aan de woning, de zogenoemde domotica, veel mogelijkheden. De ontwikkeling van deze domotica willen we graag stimuleren door er onderzoek naar te laten doen. Nauwe samenwerking tussen de verantwoordelijke partijen is op de terreinen wonen, zorg en welzijn een van de belangrijkste uitdagingen.

 

Tabel 27.3: Streefwaarden en prestatie-indicatoren voor de realisatie van meer en gevarieerdere dienstenarrangementen

woon-zorg-

 

2003

2004

2005

2006

Aantal kleinschalige woonvormen (als indexcijfers van het huidige aantal) 100 Aantal stand-alonewijksteunpunten (als indexcijfer van het jaar 2003) 100

105 105

110 110

115 115

Bron: VWS, juni 2003

  • 2. 
    Bereiken dat cliënten ondersteund worden als ze hun keuze maken en zorgen dat ze over voldoende informatie kunnen beschikken: De cliënt kan alleen een goede keuze maken voor zorg als hij goed geïnformeerd is over de mogelijkheden die er zijn. Om dit te bereiken, willen we dat er vergelijkende informatie beschikbaar is over aanbieders van zorg, zowel via websites als op papier. Daarnaast willen we dat via gemeentelijke loketten individueel advies en ondersteuning, bijvoorbeeld van ouderenadviseurs, verkrijgbaar is bij keuzes van zorgarrangementen.

Tabel 27.4: Streefwaarden en prestatie-indicatoren voor gemeenten met oudenrenadviseurs

2003                2004                2005                 2006

Aantal gemeenten waar een ouderenadviseur aanwezig is (in percentage van het

totaal aantal                                                                                                                                            50%                60%                70%                  75%

Bron: VWS, juni 2003

Aard van de verantwoordelijkheid

De verzekeraars/zorgkantoren en zorgaanbieders, de corporaties en de gemeenten zijn ervoor verantwoordelijk dat een gevarieerd aanbod aan arrangementen van wonen, zorg en diensten tot stand komt. Wij zijn systeemverantwoordelijk voor de hiervoor beschreven beleidseffecten, evenals de minister van VROM dat is rond het wonen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Van het beschikbare bedrag van 9,663 miljoen is 7,8 miljoen bestemd voor een betaling aan VROM voor verplichtingen die al zijn aangegaan in het kader van de woonzorgstimuleringsregeling. Op basis van ervaring-gegevens ramen we dat van het overige beschikbare bedrag ongeveer 80% via subsidies besteed zal worden en het overige deel via opdrachten en onderzoek.

Subsidies

Via subsidiering van stimuleringsprogramma’s worden partijen ondersteund om woon-zorg-dienstenarrangementen te ontwikkelen. Een voorbeeld van aanpak is het IWZ/VEBO (Innovatieprogramma wonen en zorg/Vernieuwing en beleidsontwikkeling), waarbij de aandacht erop is gericht modellen te ontwikkelen en kennis te verspreiden. Samen met VROM zullen in 2004 communicatieactiviteiten worden uitgevoerd, die bedoeld zijn om voldoende en gevarieerde arrangementen tot stand te brengen. Door middel van onderzoek wordt meer inzicht verkregen in de noodzakelijke randvoorwaarden. Een meerjarig onderzoek naar kleinschalige woonvormen zal ons inzicht verschaffen over deze vorm van beschermd wonen. We stimuleren en ondersteunen uitbreiding van deze woonvormen.

In een convenant met de brancheorganisaties van zorgaanbieders, de cliëntenorganisaties en de ouderenbonden zijn afspraken gemaakt over hoe cliënten geïnformeerd worden over het aanbod aan zorg. Op deze manier kunnen cliënten de aanbieders beter met elkaar vergelijken en een afgewogen keuze maken. We willen een programma subsidiëren voor ondersteuning en begeleiding van vrijwillige ouderenadviseurs, om te bevorderen dat er meer ouderenadviseurs komen.

Wet- en regelgeving

In het licht van de komende vergrijzing van de samenleving en de behoefte van mensen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen is het van belang dat er een samenhangend stelsel van maatschappelijke diensten aanwezig is voor mensen met beperkingen. Dit dienstverleningsstelsel moet samenwerkingsverbanden tot stand brengen tussen zorg- en welzijnsvoorzieningen en de schotten wegnemen tussen welzijn, zorg en

wonen. De burger moet eerst zelf al het mogelijke doen om zelfstandig te leven en zelfstandig te functioneren; pas daarna ondersteunt de overheid hem daarbij. Het Rijk kan tezijnertijd onderdelen van de Welzijnswet, de WVG en enkele regelingen intrekken. Bij de totstandkoming van het dienstverleningsstelsel, waarover in november 2003 een nota verschijnt, is expliciet aandacht voor de verantwoordelijkheidsverdeling voor zaken uit dit stelsel van de AWBZ.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

De systeemverantwoordelijkheid van de ministervan VWS uit zich als volgt: we scheppen goede randvoorwaarden door wetgeving en financiering (WTG) en faciliteren en stimuleren daarnaast samenwerkingsprocessen en innovatie. Door functies en een nieuwe functiegerichte bekostigingssystematiek in te voeren, bevorderen we dat nieuwe aanbieders toetreden tot de AWBZ-markt en dat bestaande aanbieders ook zorg aanbieden aan andere AWBZ-sectoren.

In de bouwregelgeving (WZV) zijn barrières opgeheven, waardoor het beter mogelijk is om gespreide en kleinschaliger verpleeghuiscapaciteit te realiseren. Zorginstellingen krijgen ruimere mogelijkheden om zorg-infrastructuur «in de wijk» en in samenhang met woningcomplexen te bouwen.

Subsidies

Het CVZ werkt aan een subsidieregeling Diensten bij wonen met zorg (naamgeving voorheen: extramurale dienstverlening). De hiervoor beschikbare middelen zijn met€ 19 miljoen verhoogd tot€ 50 miljoen. De subsidie is beoogd voor instellingen die hun intramurale capaciteit extramuraliseren of voor initiatieven om de capaciteit voor verblijfsgeïndi-ceerden uit te breiden in extramurale vormen van wonen met zorg en diensten. Het gaat hier om initiatieven die erop gericht zijn mensen met ernstige beperkingen, met zorg op afroep en een actief dienstenaanbod, in staat te stellen zich zelfstandig te redden in de thuissituatie. Het uitgangspunt hierbij is dat deze extramuralisering budgettair neutraal moet geschieden en dat het geld dat beschikbaar zou zijn voor het realiseren van de verblijfsfunctie met de benodigde zorg, nu beschikbaar komt voor extramurale zorg, zorginfrastructuur en diensten. De uitvoeringskosten moeten in relatie zijn tot het programmabudget.

27.2.3 Samenwerking tussen mantelzorgers en professionele zorg verbeteren

Beleidseffecten

  • 1. 
    Door de oppas- of toezichtfunctie van verzorgen thuis verder uit te bouwen, worden mantelzorgers in aanzienlijke mate ontlast. Oppas wordt zowel door vrijwilligers als door professionals geleverd. De inzet van professionals kan noodzakelijk zijn in verband met de continuïteit, de deskundigheid en de complexiteit van de zorgvraag. De aanspraak op oppas valt onder de functie «ondersteunende begeleiding». In 2004 wordt ernaar gestreefd de bestaande wachtlijst voor intramurale respijtzorg (ontlasting van de mantelzorg door b.v. tijdelijke intramurale opname) van 6 000 personen weg te werken.
  • 2. 
    De onderlinge afstemming tussen professionele zorg en mantelzorg -onder andere op de terreinen van bejegening en taakverdeling -

verbeteren, zodat een en ander elkaar versterkt en goede afspraken kunnen worden gemaakt over ieders inzet. 3. Het aanbod en de vraag naar de producten van de instellingen die gesubsidieerd worden op basis van de subsidieregeling Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg (CVTM) transparanter maken: In 2004 wordt gewerkt aan een monitor voor de Steunpunten Mantelzorg en de Coördinatiepunten Vrijwillige Thuiszorg. In deze monitor zullen vragen aan de orde komen over de instelling zelf (financiering, personeel, aard van de activiteiten), het aantal cliënten, het aantal deelnemers van georganiseerde activiteiten, de omvang van een eventuele wachtlijst en wachttijden, de beschikbaarheid en het eventuele tekort aan vrijwilligers, en specifieke doelgroepen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Om de samenwerking tussen mantelzorgers en professionele zorg te verbeteren, is naast onze inzet ook die van lokale actoren van belang. Wij zijn systeemverantwoordelijk.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Op basis van ervaringgegevens ramen we dat van het beschikbare bedrag van 4,566 miljoen ongeveer 95% via subsidies besteed zal worden en het overige deel via opdrachten en onderzoek.

Subsidies

In 2004 zullen landelijke organisaties van mantelzorgers en het Expertisecentrum Mantelzorg bij het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) worden gesubsidieerd. De landelijke organisaties voor vrijwillige thuiszorg coördineren de inzet vanuit de Steunpunten Mantelzorg en de inzet van vrijwillige thuiszorg. De steunpunten zijn erop gericht emotionele steun aan mantelzorgers te bieden, te bemiddelen en praktische informatie te geven.

Onderzoek

In het kader van «mantelzorgers ontlasten» (beleidseffect 1) gaan we onderzoek verrichten naar de mogelijkheden van professionele oppas. In 2004 zal een aantal pilots worden uitgevoerd. In 2005 zullen «best practices» worden verspreid.

Overleg

In het kader van een betere onderlinge afstemming tussen professionele

zorg en mantelzorg (beleidseffect 2) gaan we overleggen over de manier

waarop in de opleidingen van professionals aandacht kan worden besteed

aan mantelzorgers en aan de samenwerking met hen.

We gaan overleggen met het College voor zorgverzekeringen (CVZ) om

een monitorsysteem voor de CVTM-regeling op te stellen.

Premiegerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

Op basis van de WTG-beleidsregels voor de zorgfuncties kan respijtzorg

bekostigd worden.

Subsidies

Via de subsidieregeling CVTM (uitgevoerd door het CVZ) wordt de coördinatiefunctie vrijwillige thuiszorg gefinancierd en worden subsidiemogelijkheden geboden om de mantelzorg te ondersteunen.

27.2.4 Stimuleren dat de kwaliteit van zorg en dienstverlening

aansluit bij de behoeften van de cliënt en bij de professionele standaards van deskundigheid

Beleidseffecten

Op het gebied van kwaliteit en kwaliteitsbevordering vindt een groot aantal activiteiten en onderzoeken plaats. Hieronder benoemen we slechts een aantal speerpunten.

  • 1. 
    De rechtsbescherming van psychogeriatrische cliënten verbeteren. De regelgeving (Wet bijzondere Opneming Psychiatrische Ziekenhuizen (BOPZ)) moet beter aansluiten op de praktijk. Wij zullen het wettelijk kader herzien dat rechtsbescherming biedt bij de toepassing van vrijheidsbeperkingen voor de psychogeriatrie (en de verstandelijk gehandicaptenzorg).
  • 2. 
    De samenhang in de zorg voor dementerenden verbeteren.

De Gezondheidsraad heeft aanbevolen om de samenhang in de zorg voor dementerenden te verbeteren. Het te ontwikkelen Landelijk Zorgprogramma Dementie (LZD) zal vanuit het cliëntenperspectief gaan beschrijven welke problemen het meest voorkomen in diverse stadia van dementie, en welke interventies daarop zijn toe te passen. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling een blauwdruk te ontwikkelen voor zorg voor dementerenden.

In 2003 en 2004 wordt gewerkt aan de ontwikkeling van het LZD. In 2004 zal het LZD worden vastgesteld en wordt het programma in enkele pilotregio’s ingevoerd. Het streven is om in 2005 te starten met de brede invoering van het LZD.

  • 3. 
    Het aantal netwerken palliatieve zorg uitbreiden.

Het betreft vooral de financiering van de coördinator van een dergelijk netwerk. Er wordt naar gestreefd om in 2004 in elke regio van de Wet ziekenhuisvoorzieningen een of meer van deze netwerken palliatieve zorg te hebben gerealiseerd. De monitor voor de netwerken palliatieve zorg die in 2003 is ontwikkeld, moet in 2004 informatie verschaffen over het aantal netwerken, de organisatie daarvan, de deelnemers van het netwerk, de aard van de activiteiten en de inrichting van de consultatiefunctie.

Aard van de verantwoordelijkheid

Om deze doelstelling te realiseren zijn wij afhankelijk van de inspanningen van de afzonderlijke zorgaanbieders. Kwaliteit van de bedrijfsvoering is primair een zaak van de instellingen. Als systeemverantwoordelijke vervullen wij een aanjaagfunctie en scheppen we zodanige voorwaarden dat instellingen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Om activiteiten op te starten worden subsidies verstrekt en onderzoeken verricht. Een exacte verdeling van de inzet van begrotingsinstrumenten is nog niet beschikbaar, maar op basis van ervaringgegevens wordt

geraamd dat van het beschikbare bedrag van 1,649 miljoen ongeveer 80% via subsidies besteed zal worden en het overige deel via opdrachten en onderzoek.

Om de hiervoor genoemde beleidseffecten te sorteren zullen overleggen moeten plaatsvinden.

Premiegerelateerde instrumenten

Subsidies

Onder deze noemer valt met name de financiering van de coördinator van

een netwerk palliatieve zorg via de subsidieregeling CVTM. Voor deze

subsidieregeling wordt een monitorsysteem opgezet (zie ook paragraaf

27.2.3).

27.2.5 Doelmatigheid van zorg- en dienstverlening in de sector Verpleging en Verzorging verbeteren

Beleidseffecten

Om de kosten van de gezondheidszorg te kunnen beteugelen, is het belangrijk dat de sector doelmatig werkt. De wijze waarop instellingen invulling geven aan doelmatigheid is hun eigen verantwoordelijkheid. We willen instellingen wel faciliteren om inzicht te krijgen in de doelmatigheid van hun bedrijfsvoering, en daarmee het startpunt bieden om deze daadwerkelijk te verbeteren. Daartoe is het benchmark instrument ontwikkeld. Tevens wordt op beperkte schaal de toepassing van dit instrument gefaciliteerd, waardoor de instellingen informatie krijgen over hoe de eigen instelling functioneert in vergelijking tot het functioneren van de sector.

Daarnaast willen we de informatievoorziening binnen de sector Verpleging en Verzorging en de verantwoording die daarover wordt afgelegd, verbeteren, vereenvoudigen en uniformeren. Dit moet er ook toe leiden dat de administratieve lasten omlaag gaan doordat de instellingen minder verantwoordingsdocumenten hoeven bij te houden. Tot slot willen we het gebruik van ICT-toepassingen in de sector stimuleren. ICT-toepassingen kunnen er zowel aan bijdragen dat beleids- en sturingsinformatie wordt gegenereerd als dat de participatie van ouderen met een zorgvraag groter wordt. Er zijn investeringen in ICT nodig om te bereiken dat de informatievoorziening verbetert en de administratieve lasten verminderen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Om deze doelstelling te realiseren zijn wij afhankelijk van de inspanningen van de afzonderlijke zorgaanbieders. Kwaliteit van de bedrijfsvoering is primair een zaak van de instellingen. Als systeemverantwoordelijke vervullen wij een aanjaagfunctie en scheppen zodanige voorwaarden dat instellingen hun verantwoordelijkheid kunnen nemen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Op basis van ervaringgegevens ramen we dat van het beschikbare bedrag van 3,092 miljoen ongeveer de helft via subsidies besteed zal worden en het overige deel via opdrachten en onderzoek.

Subsidies

In 2004 wordt de benchmark bij instellingen in de sector V&V nog in

afgeslankte vorm gesubsidieerd. In 2005 zal de benchmark door instellin-

gen in eigen beheer kunnen plaatsvinden en willen we een bedrijfsvoeringsysteem hebben geïmplementeerd waar benchmarkgegevens uit de instellingsinformatie kunnen worden gegenereerd. De opzet van dit bedrijfsvoeringsysteem zal in 2003 en 2004 worden uitgewerkt.

Overleg/onderzoek

In 2004 willen we de instellingen in de sector V&V bij de verslaglegging

gebruik laten maken van een nieuw verantwoordingsdocument. Het doel

van dit nieuwe verantwoordingsdocument is dat met één document de

verantwoording vereenvoudigd en gebundeld kan plaatsvinden. Met één

document worden dus meer doelen gediend.

In 2003 zal een meerjarenplan ICT worden opgesteld waarin wordt

vastgesteld welke velden een ICT-impuls nodig hebben. Daarnaast zullen

we knelpunten in de implementatie van succesvolle ICT-projecten

vaststellen. Op basis van het ICT-plan en de geïnventariseerde knelpunten

zullen in 2004 kansrijke ICT-impulsen worden geïmplementeerd.

27.2.6 Maatschappelijke participatie van ouderen bevorderen en het intersectorale ouderenbeleid coördineren en erover communiceren

Beleidseffecten

We willen bevorderen dat mensen ook naarmate zij ouder worden actief blijven deelnemen aan het economische, sociale, culturele en politieke leven.

De vergrijzing van de samenleving en in samenhang daarmee de toename van het aantal ouderen bieden kansen en uitdagingen voor burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden. Door de demografische ontwikkelingen dreigt het aantal mensen dat beschikbaar is voor de arbeidsmarkt af te nemen. Veel deskundigen stellen daarnaast dat de vergrijzing de productiviteitsontwikkeling remt. Steeds minder mensen verrichten vrijwilligerswerk en mantelzorg.

Als we het welvaartsniveau handhaven, stelt dit eisen aan de omvang en het scholingsniveau van de beroepsbevolking en dus onder andere aan de (collectieve) uitgaven aan onderwijs. De aandacht zal meer uit moeten gaan naar bij- en herscholing van ouderen. De vergrijzing heeft ook invloed op het niveau van de collectieve inkomensoverdrachten tussen burgers in verschillende levensfasen. Daardoor komt de solidariteit tussen generaties onder druk te staan. Het is nu al een punt van discussie hoe de pensioenen en zorgverzekeringen betaalbaar blijven. De solidariteit tussen generaties is dus een belangrijk aandachtspunt voor het ouderenbeleid. Inspelen op de wijzigingen in de bevolkingssamenstelling betekent noodzakelijk dat partijen elkaar weten te vinden zodat het totaal van hun gezamenlijk handelen meer is dan de som der delen. De missie voor het ouderenbeleid ligt in het verlengde van het onlangs geratificeerde Handvest van de grondrechten van de EU (Nice, 2001) waarin wordt gesteld: «De EU erkent en eerbiedigt het recht van ouderen om een waardig en zelfstandig leven te leiden en om aan het maatschappelijk en cultureel leven deel te nemen.» In de Politieke verklaring, het Actieplan en het Implementatieplan over vergrijzing die zijn aangenomen op de VN-conferenties in Madrid en Berlijn wordt vooral ook de economische dimensie van de participatie hieraan toegevoegd.

Aard van de verantwoordelijkheid

Het is een zaak van burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden de participatie van ouderen te bevorderen. Wij leveren een bijdrage door op de beleidsterreinen zorg, welzijn en sport beleids-

instrumenten in te zetten die direct zijn gericht op (oudere) burgers. Daarnaast creëren we de voorwaarden om het intersectorale ouderenbeleid goed af te stemmen en transparant te houden. De in de Troonrede 2002 aangekondigde integrale visie op de groeiende groep ouderen is ook in dit verband onverminderd van belang. Medio 2004 komt het kabinet met een strategische verkenning voor het beleid voor ouderen op korte termijn (tot 2010) met een doorkijk naar het beleid tot 2030. De lange-termijnvisie die in deze verkenning wordt verwoord, geeft richting aan het kabinetsbrede ouderenbeleid en biedt een (complementair) handelingskader voor de andere partijen. De inzet van partijen moet passen binnen Europese en de internationale randvoorwaarden.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Op basis van ervaringgegevens ramen we dat van het beschikbare bedrag van 1,630 miljoen ongeveer 70% via subsidies besteed zal worden en het overige deel via opdrachten en onderzoek.

Subsidies

Er zijn afspraken met het fonds Patiënten Gehandicapten en Ouderen (PGO) over de criteria voor subsidiering van de ouderenbonden. In 2004 zullen deze criteria in overeenstemming worden gebracht met nieuwe subsidiebeleid dat VWS gaat implementeren. De ouderenorganisaties bieden een kader om de maatschappelijke participatie van ouderen te bevorderen. En deze organisaties kunnen eraan bijdragen dat alle departementen, medeoverheden en uitvoerende instanties die bij het ouderenbeleid zijn betrokken, hun aanbod beter weten te richten op de mogelijkheden en behoeften van ouderen.

De subsidiering van het fonds PGO verloopt met ingang van 2003 via begrotingsartikel 21 Preventie en gezondheidsbescherming. Op dit begrotingsartikel (27) wordt nog een aantal projecten van ouderenorganisaties bekostigd.

Overleg

De langetermijnvisie op het ouderenbeleid komt tot stand in dialoog met burgers, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Thema’s die in deze visie zeker aan bod zullen komen zijn:

  • Hoe de bijdrage van ouderen aan de samenleving nu en in de toekomst bevorderd kan worden.
  • Hoe de solidariteit tussen generaties versterkt kan worden.
  • Hoe vermijdbare zorgvragen voorkomen kunnen worden.
  • Hoe de positie van zorgafhankelijke ouderen beschermd kan worden.
  • Hoe burgers, marktsector, maatschappelijke organisaties en overheid hun verantwoordelijkheid voor het ouderenbeleid kunnen nemen.
  • Hoe interbestuurlijke samenwerking in dienst kan staan van het ouderenbeleid.

We bevorderen informatie-uitwisseling en streven naar afstemming binnen het ouderenbeleid. Dit doen we door periodiek overleg te ondersteunen tussen departementen die bij het ouderenbeleid betrokken zijn. Daarnaast zetten we een participatiemonitor in, waarmee (samenhang in) beleid en beleidseffecten in kaart wordt gebracht en overleggen we met medeoverheden.

Onderzoek

Voor de hiervoor genoemde strategische verkenning van het kabinet zal

ook een lange termijnraming worden opgesteld van de behoefte aan zorg.

Daarbij wordt een verband gelegd tussen chronische ziekten, beperkingen en technologische ontwikkelingen in de zorg.

Eind 2004 wordt met een enquête nagegaan of het gevoel van urgentie eind 2004 over de vergrijzing is toegenomen. Het streven is dat het gevoel van urgentie met 10% toeneemt ten opzichte van de nulmeting in december 2003.

Publieksvoorlichting en -communicatie

Om goed te kunnen anticiperen op de gevolgen van de gewijzigde bevolkingssamenstelling in de komende decennia, is het vereist dat burgers hierover meer kennis hebben, waardoor ze gaan beseffen hoe veelomvattend en dringend deze kwestie is. Anders gezegd: er moet een gevoel van urgentie ontstaan over de vergrijzing van de samenleving. Hiervoor worden voorlichtings- en communicatie-instrumenten ingezet.

27.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

 
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

32 925

36 716

29 649

18 935

19 932

20 761

21 059

Uitgaven

35 174

30 439

30 485

19 840

20 812

21 059

21 059

Programma-uitgaven

32 062

27 208

27 281

16 813

17 861

18 108

18 108

Tijdigheid en toegankelijkheid

4 070

5 767

6 681

4 318

5 388

3 585

3 585

Passendheid en keuzevrijheid

8 055

6 738

9 663

1 863

1 862

3 911

3 911

Samenwerking mantel- en professionele

             

zorg

4 922

5 231

4 566

4 566

4 566

4 566

4 566

Kwaliteit

1 561

2 923

1 649

1 650

1 629

1 629

1 629

Doelmatigheid

9 145

4 703

3 092

2 757

2 757

2 757

2 757

Coördinatie en communicatie ouderenbeleid

4 309

1 846

1 630

1 659

1 659

1 660

1 660

Apparaatsuitgaven

3 112

3 231

3 204

3 027

2 951

2 951

2 951

Ontvangsten

3 256

10 0 0 0 0 0

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

30 485

 

19 840

 

20 812

 

21 059

 

21 059

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

3 204

 

3 027

 

2 951

 

2 951

 

2 951

3.

Dus programma-uitgaven

 

27 281

 

16 813

 

17 861

 

18 108

 

18 108

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

66%

17 900

55%

9 200

52%

9 200

50%

9 100

50%

9 000

5.

Bestuurlijk gebonden

23%

6 350

30%

5 000

28%

5 000

28%

5 000

28%

5 000

6.

Beleidsmatig gereserveerd

8%

2 250

12%

2 000

11%

2 000

11%

2 000

11%

2 000

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

3%

781

4%

613

9%

1 661

12%

2 108

12%

2 108

8.

Totaal

100%

27 281

100%

16 813

100%

17 861

100%

18 108

100%

18 108

De juridische verplichte bedragen betreffen voornamelijk een aantal doorlopende structurele verplichtingen en in 2004 ook een betaling aan VROM voor de uitgaven van verplichtingen die al zijn aangegaan voor de woonzorgstimuleringsregeling. De bedragen die zijn weergegeven onder bestuurlijk gebonden of beleidsmatig gereserveerd betreffen hoofdzakelijk

uitgaven voor flankerend beleid vraagsturing.

 

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)

 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verpleeghuizen

4 346,6

4 342,2

4 396,1

4 459,7

4 503,8

4 522,8

Verzorgingshuizen

3 436,3

3 480,6

3 524,6

3 568,6

3 612,6

3 619,6

Thuiszorg

2 410,3

2 227,4

2 232,5

2 232,5

2 232,4

2 232,4

Persoonsgebonden budgetten

249,2

249,2

249,2

249,2

249,2

249,2

Subsidieregelingen V&V-sector

67,6

67,6

67,6

67,6

67,6

67,6

Groeiruimte verpleging en verzorging

526,7

1 226,8

1 683,3

2 275,8

2 704,9

2 704,9

Totaal

11 036,7

11 593,8

12 153,3

12 853,4

13 370,5

13 396,5

Procentuele mutatie

 

5,1

4,8

5,8

4,0

0,2

In de bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren op het terrein van verpleging, verzorging en ouderen.

In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord verwerkt. Onderaan de tabel is de gereserveerde groeiruimte afzonderlijk weergegeven. Voor een toelichting op de verdeling van deze middelen over de verschillende zorgsectoren wordt verwezen naar de bijlage FBZ. Bij de interpretatie van de uitgavenontwikkeling dient bedacht te worden, dat voor 2003 de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt is, terwijl voor 2004 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd.

27.4 VBTB-paragraaf

De indicatiestelling (en wellicht ook – delen van – de bekostiging) zullen in 2004 functiegericht zijn. Langzamerhand verdwijnt daarmee het onderscheid in sectoren van de AWBZ, wat de presentatie naar de «ouderwetse sectoren», zoals verpleging en verzorging enigszins bemoeilijkt. De AWBZ-brede zorgregistratie (AZR) zal op termijn inzicht geven in de actuele vraag en het aanbod binnen de gehele AWBZ en daarmee ook in de verpleging en verzorging. De AZR zal naar verwachting uitgroeien tot een regulier systeem van prestatiegegevens en zal ook laten zien of er een evenwicht bereikt is tussen vraag en aanbod en binnen welke termijnen degenen die daarvoor in aanmerking komen geholpen worden. Zolang de AZR nog niet volledig operationeel is, zal inzicht worden verkregen in de verhouding tussen vraag en aanbod door periodieke wachtlijstinventarisaties.

Het eindperspectief voor 2006 voor dit beleidsartikel moet worden bezien in het licht van een voor de hand liggende verdergaande integratie van de algemene en operationele doelstellingen van de AWBZ-sectoren. Hierbij zullen de doelstellingen worden geherformuleerd, waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen met VBTB in de afgelopen jaren. De ontwikkeling van de AZR en de Woonzorgmonitor vormen belangrijke instrumenten om de kwaliteit van de beleids- en verantwoordingsinformatie te verbeteren en om in volgende begrotingen (en verantwoordingen) prestatiegegevens op te leveren.

Voor operationele doelstelling 3 «samenwerking tussen mantelzorgers en professionele zorg verbeteren» is evaluatie in 2005 voorzien, gezien de uitbreiding van de financiële mogelijkheden waartoe in 2001 is besloten. Om prestatiegegevens te krijgen over kwaliteit en doelmatigheid zal aansluiting worden gezocht bij het VWS-brede traject om prestatie-

indicatoren te ontwikkelen voor de belangrijkste aandachtsgebieden (het Nederlandse raamwerk van prestatie-indicatoren voor de gezondheidszorg). Daarbij gaat het om een beperkt aantal van tussen de twintig en dertig.

Om de coördinatiefunctie op het terrein van het ouderenbeleid nader in te vullen zullen wij een participatiemonitor ontwikkelen. Deze monitor zal eind 2004 gereed zijn. In 2003 is deze monitor (die in de begroting 2003 werd aangeduid als Beleidsmonitor ouderen) nog niet totstandgekomen. Met de Participatiemonitor zal systematisch de inhoud van beleidsontwikkelingen van departementen, lagere overheden en binnen het veld worden gevolgd. Deze informatie wordt vastgelegd in een tweejaarlijks te verschijnen publicatie over het intersectorale ouderenbeleid.

Tabel 27.5: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                          Geplande

uitvoering

Evaluatieonderzoek naar doelmatigheid en kwaliteit in de sector          2001–2004

verpleeg- en verzorgingshuizen (benchmark)

Evaluatie van de operationele doelstelling: samenwerking tussen 2005 mantelzorgers en professionele zorg verbeteren

BELEIDSARTIKEL 28: WET VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN

28.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het zelfstandig functioneren van gehandicapten en ouderen bevorderen door voorzieningen te bieden op het gebied van wonen en vervoer.

Ouderen en gehandicapten in Nederland kunnen ondersteuning krijgen om zo veel mogelijk zelfstandig te functioneren en maatschappelijk te participeren. Om een maatschappelijk isolement te voorkomen en zelfstandigheid te bevorderen, heeft de overheid onder meer de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) ingesteld. De Wvg is in 1994 in werking getreden en biedt voorzieningen op het gebied van wonen, vervoer en rolstoelen. In 2002 is de verantwoordelijkheid van de Wvg overgegaan van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) naar het ministerie van VWS.

De gemeenten voeren de Wvg uit. Gemeenten worden door het Rijk in staat gesteld hun zorgplicht uit te voeren. Naast de algemene uitkering uit het Gemeentefonds worden vanuit de begroting van VWS nog enkele specifieke voorzieningen gefinancierd. Dit zijn de dure woningaanpassingen en het sociaal vervoer van bewoners van AWBZ-instellingen (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Daarnaast is er sinds 1998 het ketenmanagement voor bovenregionaal vervoer (TraXX). TraXX organiseert voor gehandicapten bovenregionale reisketens per openbaar vervoer (OV) of collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV). Als de OV-keten niet adequaat is, wordt voor individueel vervoer gezorgd.

Beleidseffecten

Uit de derde evaluatie van de Wvg (2001) bleek dat 85% van de Wvg-cliënten tevreden is met de uitvoering van de wet en de voorzieningen die ze hebben verkregen. Hoewel we nastreven dat zo veel mogelijk Wvg-cliënten tevreden zijn, beschouwen we een cliënttevredenheid van 85% als een positief resultaat. Wij willen daarom dat de cliënttevredenheid minimaal 85% blijft, maar streven ernaar dat dit percentage boven de 85% uitkomt. Met de Monitor Wvg-protocol, die thans wordt uitgevoerd, wordt een indicatie van de cliënttevredenheid verkregen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Het grootste deel van de middelen voor de Wvg wordt verdeeld via het Gemeentefonds. De uitvoering van de Wvg behoort tot het gemeentelijk domein. Het gemeentebestuur moet voorzieningen treffen die doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht zijn. Het Rijk stelt de gemeenten in staat hun zorgplicht uit te voeren. De minister van VWS heeft een systeem-verantwoordelijkheid voor het functioneren van de Wvg.

Instrumenten voor de verwezenlijking van doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Protocol

Om de tevredenheid van de cliënten te blijven waarborgen, richten wij onze inspanningen op de invulling die gemeenten geven aan het begrip «verantwoorde voorzieningen» in de Wvg. In maart 2002 heeft de minister van SZW met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en belangenorganisaties een protocol ondertekend waarin het begrip «verantwoorde

voorzieningen» nader wordt ingevuld. De doelen van het protocol waren om een aantal knelpunten1 bij de uitvoering van de Wvg op te lossen en om de verschillen tussen gemeenten te reduceren. De implementatie en werking van het protocol worden gevolgd en geëvalueerd met de Monitor Wvg-protocol. Deze monitor is een vervolg op de quick scan van april 2003 en bestaat uit een onderzoek onder gemeenten en een onderzoek onder cliënten. De resultaten van de Monitor Wvg-protocol komen naar verwachting in december 2003 beschikbaar. Aan de hand van de bevindingen van de monitor wordt in 2004 besloten of er een algemene maatregel van bestuur (AMvB) komt. Om het mogelijk te maken dat nadere regels in de Wvg worden gesteld, is eind april 2002 een voorstel tot wijziging van de Wvg ingediend bij de Tweede Kamer.

Verder vindt in 2004 een aantal activiteiten plaats die ten laste komen van de begroting van VWS:

Ketenmanagement bovenregionaal vervoer

Het contract met TraXX loopt per 1 april 2004 af. Een nieuwe aanbesteding wordt voorbereid voor de periode vanaf 1 april 2004. Uit gegevens over de huidige contractuitvoering blijkt dat de regeling toestaat dat in sommige gevallen excessief gebruik wordt gemaakt van taxivervoer. Bij het nieuwe contract zal dit niet langer mogelijk zijn. Bij het nieuwe concept voor bovenregionaal vervoer wordt uitgegaan van een tweesporenconcept. Voor het eerste spoor zal VWS met het ministerie van Verkeer en Waterstaat en de dienstverleners in het openbaar vervoer bezien op welke wijze de assistentieverlening bij het openbaar vervoer kan worden verbeterd. Het tweede spoor voorziet in een individuele voorziening voor die gehandicapten die gezien hun beperking(en) niet of moeilijk met de trein reizen. De aanbesteding voor het nieuwe contract heeft betrekking op de individuele voorziening in het tweede spoor.

Voor het bovenregionaal vervoer is voor 2004 een bedrag begroot van 26 miljoen. Dit bedrag is bedoeld voor de uitvoering van het nieuwe contract voor het bovenregionaal vervoer inclusief de indicatiestelling.

Specifieke uitkeringen

- Besluit rijksvergoeding Wvg-woonvoorzieningen (dure woningaanpassingen)

Alle woningaanpassingen worden door gemeenten uitgevoerd. Op grond van dit besluit geeft het Rijk gemeenten een vergoeding voor woningaanpassingen duurder dan 20 420. Gemeenten kunnen voor dure woningaanpassingen een declaratie indienen bij het Rijk. VWS vergoedt de kosten voor woningaanpassing, verminderd met een standaardbijdrage van 9 963 en de eigen bijdrage van de gehandicapte. Daarnaast ontvangt de gemeente per aanvraag 454 van VWS als tegemoetkoming in de uitvoeringskosten voor de woningaanpassing. Voor de woningaanpassingen is in 2004 een bedrag begroot van 14,6 miljoen.

1 De volgende knelpunten worden gesignaleerd: het aanbod van voorzieningen is onvoldoende toegesneden op de vraag, de kwaliteit van voorzieningen is onvoldoende, de uitvoeringsorganisatie is niet optimaal en de wachttijden zijn soms lang.

- Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten (Bbag)

Gemeenten met een intramurale AWBZ-instelling ontvangen op basis van dit besluit via een bepaalde verdeelsleutel een bijdrage voor de kosten van het sociaal vervoer voor bewoners van bepaalde AWBZ-instellingen. Deze bijdragen worden lumpsum aan gemeenten verstrekt en worden jaarlijks geïndexeerd. De kosten voor het sociaal vervoer worden in 2004 op 22 miljoen begroot.

Subsidies en overige beleidsuitgaven

Voor subsidies en overige beleidsuitgaven is in 2004 circa 0,5 miljoen

beschikbaar.

28.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Maatschappelijke participatie ouderen en

gehandicapten

waarvan specifieke uitkeringen

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

51 526

56 215

63 253

63 353

63 353

63 353

63 353

60 829

50 588

63 480

63 353

63 353

63 353

63 353

60 829

50 243

63 135

63 008

63 008

63 008

63 008

60 829

50 243

63 135

63 008

63 008

63 008

63 008

60 829

50 243

63 135

63 008

63 008

63 008

63 008

0                  345                  345                  345                  345                  345                  345

632                      0                      0                      0                      0                      0                      0

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

63 480

 

63 353

 

63 353

 

63 353

 

63 353

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

345

 

345

 

345

 

345

 

345

3.

Dus programma-uitgaven

 

63 135

 

63 008

 

63 008

 

63 008

 

63 008

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

72%

45 662

62%

39 000

62%

39 000

62%

39 000

62%

39 000

5.

Bestuurlijk gebonden

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

6.

Beleidsmatig gereserveerd

27%

16 966

38%

23 758

38%

23 758

38%

23 758

38%

23 758

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

1%

507

0%

250

0%

250

0%

250

0%

250

8.

Totaal

100%

63 135

100%

63 008

100%

63 008

100%

63 008

100%

63 008

Het overgrote deel van de beschikbare middelen is juridisch verplicht of beleidsmatig gereserveerd op grond van aangegane contracten of op basis van de uitvoering van de specifieke regelingen Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten(Bbag) en het Besluit rijksvergoeding Wvg-woonvoor-zieningen(dure woningaanpassingen).

28.3 VBTB-paragraaf

Zoals is toegezegd in de begroting 2003 wordt met een monitor geëvalueerd in hoeverre gemeenten het Wvg-protocol toepassen. Zoals eerder in dit artikel is aangegeven, komen de resultaten hiervan naar verwachting in december 2003 beschikbaar. De cliënttevredenheid wordt gemeten bij de evaluatie van de Wvg in 2006.

In de voorgaande begroting was aangekondigd dat bij de begroting 2004 bezien zou worden of het beleid voor het collectieve deel van het bovenregionaal vervoer en het beleid voor dure woningaanpassingen bij V&W en VROM ondergebracht konden worden. In de Bouwstenennotitie die de minister van SZW op 19 juli 2002 aan de Tweede Kamer heeft verstuurd, worden drie varianten beschreven waarvan deze overheveling

onderdeel uitmaakt van één van deze varianten. Het is de bedoeling om in het najaar van 2003 een kabinetsreactie aan de Tweede Kamer te sturen waarbij de contouren van een dienstenstelsel beschreven zullen worden. Voor het eindperspectief van dit beleidsartikel is de discussie over een dienstenstelsel, waarbij de Wvg ook betrokken wordt, ook relevant.

In de voorbereiding van de begroting 2005 willen wij nagaan of het mogelijk is om, in aanvulling op de huidige evaluatie-instrumenten, een indicator op te nemen over het zelfstandig functioneren en maatschappelijk participeren van ouderen en gehandicapten.

Tabel 28.1: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                     Geplande uitvoering

Evaluatie Wvg                                                                                                                            2006

BELEIDSARTIKEL 29: ARBEIDSMARKTBELEID

29.1 Algemene beleidsdoelstelling

Een beheerste ontwikkeling van de arbeidskosten, een innovatief functionerende arbeidsmarkt mede gericht op een optimale allocatie, en de implementatie van het algemene arbeidsmarkt- en werkgelegenheidsbeleid.

Net als bij andere onderdelen van de collectieve sector gaat het kabinet in de zorg- en welzijnssector uit van een gematigde loonontwikkeling in de komende jaren. Dit levert een bijdrage aan een gematigde loonontwikkeling in de economie in zijn geheel. Daarnaast wordt de ruimte voor incidentele loonontwikkeling beperkt.

Door het dalende ziekteverzuim nemen de kosten door ziekteverzuim in de instellingen af. Deze kostenreductie zal in de instellingsbudgetten worden doorvertaald middels een oplopende korting. De opbrengst hiervan is 17 miljoen in 2004, oplopend tot 70 miljoen in 2007.

Eveneens is in het Hoofdlijnenakkoord ten laste van het arbeidsmarkt- en informatiebeleid van VWS een taakstelling opgenomen van 33 miljoen in 2004 en 105 miljoen in 2005 en verdere jaren. De verantwoordelijkheid voor het specifieke arbeidsmarktbeleid ligt bij sociale partners. De afgelopen jaren heeft VWS dit beleid gefaciliteerd. Dit beleid is inmiddels geïmplementeerd in de reguliere bedrijfsvoering en het arbeidsvoorwaardenbeleid. Mede gegeven de budgettaire omstandigheden en het gegeven dat in vergelijking met de marktsector de arbeidsmarkt van de zorg- en welzijnssector sterk is verbeterd, kan de beleidsinzet van VWS op het terrein van specifiek arbeidsmarktbeleid worden gereduceerd. Het specifieke arbeidsmarktbeleid dat VWS faciliteert wordt uitgevoerd door de sectorfondsen. Daarom brengen wij deze taakstelling geheel ten laste van het Sectorfonds Zorg, het Sectorfonds Welzijn, het Sociaal Fonds voor de KennisSector (SoFoKleS), de Stichting Ontwikkeling Vakopleiding Ambulancehulpverlening (SOVAM) en de Stichting Bedrijfsfonds Apotheken (SBA).

Het langetermijnperspectief van de arbeidsmarkt vergt een sterkere aandacht op innovatieve arbeidsbesparende initiatieven. Via onderzoek en in samenwerking met het veld streven wij er naar deze meer te implementeren. Ten slotte willen wij - in het kader van het algemene arbeidsmarkten werkgelegenheidsbeleid van het kabinet - ondersteunen dat per jaar 2 500 gesubsidieerde banen regulier worden gemaakt.

Het rapport De arbeidsmarkt in de collectieve sector. Investeren in mensen en kwaliteitvan de commissie-Van Rijn uit 2001 presenteerde twee oplossingsrichtingen voor de arbeidsmarktknelpunten in de collectieve sector. Het betreft enerzijds maatregelen die op korte termijn ingevoerd kunnen worden en relatief snel effect kunnen hebben en anderzijds maatregelen gericht op de lange termijn die een ontwikkelingstraject vereisen. De kortetermijnmaatregelen zijn breed opgepakt in de sector. De stimulerende rol van de overheid op dit terrein kan dan ook worden verminderd.

De maatregelen op lange termijn hebben een innovatief karakter en dragen bij aan een vergroting van de productiviteit en de kwaliteit. Deze

innovatieve maatregelen dienen plaats te hebben op het terrein van management en sturing, ICT en personeelsbeleid.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 29.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 11 Korting op projectsubsidies 724

11 1 354

11 1 074

11 1 517

Aard van de verantwoordelijkheid

Zoals aangegeven ligt het primaat van de arbeidsverhoudingen bij de sociale partners. Het arbeidsmarktbeleid van VWS is erop gericht deze rol te stimuleren. Wij zijn van mening dat het nu tijd is dat sociale partners deze verantwoordelijkheid in toenemende mate zelf ter hand te nemen. Concreet houdt dat in dat in plaats van een stimulerende rol met de nadruk op een adequate personeelsvoorziening, wij de komende kabinetsperiode een stimulerende rol willen vervullen om de arbeidsproductiviteit te verhogen.

Algemeen beeld arbeidsmarkt

Om een algemeen beeld te schetsen van de arbeidsmarktsituatie in de zorg- en welzijnsector vergelijken we in tabel 29.2 de belangrijkste kengetallen van de zorg- en welzijnssector met die van de hele Nederlandse arbeidsmarkt.

 

Tabel 29.2: Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn en de gehele arbeidsmarkt in Nederland (kengetallen)

Zorg en Welzijn

 

1998

1999

2000

2001*

2002*

Werkzame personen

925 000

948 000

967 000

1 012000

1 063 000

Fte’s

645 000

660 500

675 300

703 000

732 700

Aantal banen

1 000 000

1 025 000

1 046 000

1 095 000

1 146 000

Ziekteverzuim (% excl. zwangerschap)

7,3%

7,8%

7,8%

7,5%

7,0%

Lopende WAO-uitkeringen

90 111

95 906

103 266

109 427

113 738

Instroomkans WAO

1,9%

1,8%

1,8%

1,9%

1,7%

Uitstroomkans WAO

10,2%

9,4%

8,3%

9,1%

10,2%

Vacatures (% banen van werknemers)

1,3%

1,6%

1,9%

2,2%

1,8%

Vacatures (moeilijk vervulbaar)

0,5%

0,7%

0,9%

1,1%

0,6%

Index CAO-lonen per uur (1990=100)**

122,0

126,9

131,6

138,8

145,0

Nederland

 

1998

1999

2000

2001*

2002*

Werkzame personen

7 743 000

7 946 000

8 124 000

8 274 000

8 349 000

Fte’s

6 166 000

6 309 100

6 423 000

6 505 900

6 521 000

Aantal banen

8 194 000

8 400 000

8 583 000

8 745 000

8 799 000

Ziekteverzuim (% excl. zwangerschap)

5,0%

5,4%

5,5%

5,4%

5,4%

Lopende WAO-uitkeringen

728 816

744 117

768 779

792 116

802 468

Instroomkans WAO

1,6%

1,4%

1,5%

1,5%

1,3%

Uitstroomkans WAO

10,0%

10,2%

9,0%

9,3%

9,3%

Vacatures (% banen van werknemers)

2,0%

2,4%

2,8%

2,6%

1,5%

Vacatures (moeilijk vervulbaar)

0,8%

1,2%

1,2%

1,1%

0,4%

Index CAO-lonen per uur (1990=100)**

123,9

128,0

132,2

138,5

143,7

Bron: CBS, juli 2003

  • de jaren 2001 en 2002 zijn voorlopige cijfers

** inclusief bijzondere beloningen

29.2 Operationele beleidsdoelstellingen

29.2.1 De (voor de komende jaren) verwachte personeelstekorten in de VWS-sectoren terug te dringen tot het niveau van de gebruikelijke fricties op de arbeidsmarkt

Beleidseffecten

De afgelopen jaren hebben wij het arbeidsmarktbeleid gefaciliteerd via de sectorfondsen. Gezien de hiervoor geformuleerde visie op het arbeidsmarktbeleid, hebben we het voornemen de subsidie aan de sectorfondsen af te bouwen. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid geven wij de sociale partners in 2004 de gelegenheid te anticiperen op de gevolgen van deze heroriëntatie. In 2004 wordt het beleid zoals dat is gevoerd van 2000 tot en met 2003 beperkt voortgezet. Het gaat daarbij onder andere om het verder terugdringen van de WAO-instroom en het ziekteverzuim, om het beleid dat is gevoerd om verloop van personeel tegen te gaan en om beleid dat erop is gericht de instroom in de zorgopleidingen te vergroten.

1 Ook in het CAWJ zijn subdoelstellingen opgenomen. Hier concentreren wij ons echter op de CAZ-doelstellingen, omdat deze door het kwantitatieve karakter goed meetbaar zijn en de zorgsector bovendien in omvang een stuk groter is.

De centrale beleidsdoelstelling op het terrein van de arbeidsmarkt is personeelstekorten te voorkomen. In het Convenant Arbeidsmarkt Zorg (CAZ) en het Convenant Arbeidsmarkt Welzijn en Jeugdhulpverlening (CAWJ) met werkgevers en werknemers uit 1999 zijn de volgende doelstellingen concreet geformuleerd1:

– In vier jaar halvering van het verschil in ziekteverzuim in de zorgsector ten opzichte van het gehele bedrijfsleven.

– In vier jaar halvering van het verschil in WAO-instroom in de zorgsector ten opzichte van de landelijke instroom.

– In vier jaar 20% meer instroom in opleidingen voor verplegend en verzorgend personeel.

– In vier jaar 20% verbetering in het personeelsverloop.

Extrapolatie van deze doelstellingen tot en met 2004 betekent:

– Het ziekteverzuim in de zorgsector met 5% verlagen.

– De WAO-instroom in de zorgsector met 5% verlagen.

– 5% meer instroom in opleidingen voor verplegend en verzorgend

personeel. – 5% minder uitstroom van personeel.

Tabel 29.3: Realisatie en doelstelling om personeelstekorten terug te dringen, uitgesplitst naar vier prestatie-indicatoren

Prestatie-indicatoren

2002 Realisatie

2003 Doelstelling

2004 Doelstelling

Ziekteverzuim zorgenwelzijn 7,0%                    6,8% 6,5%

WAO-instroom zorgenwelzijn 1,7%                    1,7% 1,6%

Instroom opleidingen VenV-personeel 22420                 24700 25900

Nettoverloop VenV-personeel 4,3%                    3,8% 3,6%

Bron: VWS, juli 2003

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Er wordt subsidie gegeven aan:

– Sectorfondsen op basis van hun jaarlijkse werkplannen en jaarverslagen.

Voor de sectoren die zijn aangesloten bij een van de hiervoor genoemde arbeidsmarktconvenanten gelden de in convenantverband vastgestelde speerpunten als kader om de werkplannen te beoordelen. Na afloop van het subsidiejaar leggen de sectorfondsen verantwoording af over de bestedingen en de bereikte resultaten in het afgelopen jaar. Op basis hiervan wordt definitief afgerekend.

– Onderzoeksprogramma’s bij de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA).

In het kader van de arbeidsmarktconvenanten worden onderzoeksprogramma’s uitgevoerd, die erop gericht zijn het arbeidsmarktbeleid te onderbouwen en te ontwikkelen. We leveren een financiële bijdrage aan het onderzoeksprogramma en zijn met de overige convenant-partijen betrokken bij de keuze van de onderzoeksonderwerpen en bij de begeleiding van de onderzoeken.

29.2.2 Het verhogen van de arbeidsproductiviteit in de zorg en welzijnssector

Beleidseffecten

Op dit moment werken ruim 1 000 000 mensen in de zorgen welzijnssector, ruim 13% van alle werkzame personen in Nederland. De stijgende zorgvraag, onder andere als gevolg van de vergrijzing, betekent dat in de toekomst het beroep op de arbeidsmarkt alleen maar groter wordt. Om twee redenen is dat problematisch. Ten eerste leidt het tot een verdergaande kostenstijging in de zorg- en welzijnssector. Ten tweede valt ernstig te betwijfelen of er voldoende arbeidskrachten beschikbaar zijn. De potentiële beroepsbevolking groeit immers niet of nauwelijks en in dat geval kan een groeiende zorgsector alleen maar ten koste gaan van de werkgelegenheid in de marktsector.

 

Tabel 29.4: Arbeidsbehoefte zorg en

welzijn

en de gehele Nederlandse economie

     
   

2003*

2010**

2015

2020

2025

Werkzame personen zorg en welzijn Werkzame personen Nederland Werkzame personen zorg en welzijn in % van totaal werkzame personen in Nederland

1 078 945 8 286 383

13%

1 260 630 8 411 458

15%

1 426 287 8 382 059

17%

1 613 713 8 352 763

19%

1 825 768 8 261 286

22%

  • 2003 is raming obv CEP 2003

** Na 2003 is uitgegaan van een volumegroei van 2,5% per jaar in de zorg en welzijnssector en evenredige toename van het personeel.

Het aantal werkzame personen in Nederland is op basis van prognoses van het CBS ten aanzien van de groep 15–65 jaar uit de bevolking. Tot 2010

zal deze groep toenemen met 0,25% per jaar. Vanaf 2010 tot 2020 zal deze groep echter afnemen met 0,07% per jaar en verder afnemen met 0,22%

per jaar tot 2025.

Bron: CBS, december 2002; CPB, april 2003

Een oplossing voor beide problemen is om te werken aan verhoging van de arbeidsproductiviteit in de zorg- en welzijnssector. Verhoging van de productiviteit vormt daarom voor de komende jaren de uitdaging voor het arbeidsmarktbeleid van VWS. Innovaties in de zorgsector zijn er veelal op gericht de kwaliteit van de dienstverlening te verbeteren. Meer dan in het verleden zullen innovaties dan ook gericht moeten zijn op arbeidsbesparende werkprocessen en arbeidsbesparende technische ontwikkelingen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Overleg

Onze rol bij de verhoging van de arbeidsproductiviteit is hoofdzakelijk agenderend en ondersteunend. In overleg met het veld willen wij vanaf 2005 arbeidsbesparende investeringen aanmoedigen en stimuleren, onder andere door kansrijke initiatieven en projecten te faciliteren.

Daarvoor willen wij met ingang van 2004 de volgende activiteiten

ontplooien:

– Stimuleren dat bij innovatietrajecten, gericht op de kwaliteit van

dienstverlening, ook het arbeidsbesparende effect meegewogen

wordt. – Innovatietrajecten stimuleren die gericht zijn op arbeidsbesparende

effecten.

– Zorginhoudelijk beleid en arbeidsmarktbeleid (onder andere op het

terrein van de wachtlijsten) verder integreren. – Stimuleren dat best practices sneller en vaker navolging vinden.

Om dit beleid te concretiseren zullen in 2004 indicatoren worden geformuleerd.

29.2.3 Het regulier maken van gesubsidieerde banen

Beleidseffecten

Wij hebben in februari 2003 met sociale partners en gemeenten het Convenant Gesubsidieerde Arbeid Zorgsector afgesloten om instellingen te stimuleren gesubsidieerde banen om te zetten in reguliere arbeidsplaatsen.

 

Tabel 29.5: Realisatie en raming voor

regulier maken

van gesubsidieerde banen

     

Prestatie-indicatoren

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

 

Realisatie

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Uitstroom naar reguliere arbeid in

             

VWS-veld

 

3 500

1 250

2 500

2 500

2 500

2 500

– mbv tijdelijke stimuleringsregeling

             

regulier maken I/D-banen (SZW) met

             

aanvulling VWS

nvt

3 500

nvt

nvt

nvt

nvt

nvt

– mbv stimuleringssubsidie door-

             

stroom (VWS)

nvt

nvt

1 250

2 500

2 500

2 500

2 500

Bron: Administratie subsidieregelingen VWS en SZW, juli 2003

De tijdelijke stimuleringsregeling Regulier maken I/D-banenvan het ministerie van SZW voorziet in een premie als een (gesubsidieerde) I/D-baan wordt omgezet in een (ongesubsidieerde) reguliere baan. De banen moeten in 2003 omgezet worden. De SZW-subsidie wordt in twee tranches, in 2003 en 2004, verstrekt. Bij de tweede tranche in 2004 verstrekt VWS aanvullingen voor banen die in 2003 worden omgezet in de sectoren zorg, welzijn en jeugdhulpverlening. Er zijn middelen gereserveerd voor maximaal 3 500 aanvullingen in deze sectoren.

In het Convenant Gesubsidieerde Arbeid Zorgsector is overeengekomen dat vanaf 2005 door alle betrokken partijen wordt gestreefd naar 2 500 doorstromingen uit gesubsidieerde naar reguliere arbeid per jaar. Voor 2004 wordt geraamd dat er maximaal 1 250 keer een beroep zal worden gedaan op de Stimuleringssubsidie doorstroom.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn er voor verantwoordelijk een bijdrage te leveren aan het kabinetsbeleid om gesubsidieerde banen regulier te maken en aan de uitvoering van het Convenant Gesubsidieerde arbeid Zorgsector.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Wij stellen 30 miljoen structureel per jaar beschikbaar. Deze middelen

worden aangewend voor:

  • Een aanvulling voor het VWS-veld op de stimuleringsregeling van SZW, die faciliteert dat gesubsidieerde banen worden omgezet in reguliere banen in 2003.
  • Een stimuleringssubsidie vanaf 2004 voor de doorstroom van gesubsidieerde werknemers naar reguliere banen in het VWS-veld.

29.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Terugdringen personeelstekorten Regulier maken gesubsidieerde banen

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

203 279

182 049

150 781

75 480

72 323

72 871

72 871

222 452

200 342

160 415

75 714

72 323

72 871

72 871

218 996

196 030

156 594

73 168

69 829

70 377

70 377

218 996

0

196 030

0

126 594 30 000

43 168 30 000

39 829 30 000

40 377 30 000

40 377 30 000

3 456

4 312

3 821

2 546

2 494

2 494

2 494

7 154

28

28

28

28

28

28

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

160 415

 

75 714

 

72 323

 

72 871

 

72 871

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

3 821

 

2 546

 

2 494

 

2 494

 

2 494

3.

Dus programma-uitgaven

 

156 594

 

73 168

 

69 829

 

70 377

 

70 377

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

98%

153 330

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

5.

Bestuurlijk gebonden

0%

0

93%

67 806

92%

64 004

91%

63 904

91%

63 904

6.

Beleidsmatig gereserveerd

2%

3 264

7%

5 362

8%

5 825

9%

6 473

9%

6 473

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

156 594

100%

73 168

100%

69 829

100%

70 377

100%

70 377

De beleidsmatige reserveringen betreffen de beleidsvoornemens voor de verhoging van de arbeidsproductiviteit zoals in deze begroting is verwoord in paragraaf 29.2.2.

29.4 VBTB-paragraaf

De monitoring van de arbeidsmarkt vindt jaarlijks plaats. Tot en met 2004 gebeurt dit door middel van het Integrerend rapport en de Rapportage Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn. Beide publicaties worden verzorgd door de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (OSA). Het Integrerend OSA-rapport 2002 en de Rapportage Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn

2002 zijn in het najaar 2002 verstuurd naar de Tweede Kamer. De rapportages voor het jaar 2003 zullen in het najaar 2003 naar de Kamer worden verstuurd. In 2004 zal een heroriëntatie plaatsvinden op de wijze en de toedeling van de monitoring van de arbeidsmarkt.

In 2003 vinden evaluatieonderzoeken plaats naar de effectiviteit van de arbeidsmarktconvenanten (CAZ en CAWJ). Hierover zullen wij verantwoording afleggen in het Jaarverslag 2003.

Wat betreft het verhogen van de arbeidsproductiviteit in de zorgen welzijnssector zullen we in 2004 in de Begroting 2005 indicatoren formuleren om de doelstelling van dit beleidsvoornemen te kwantificeren.

In 2006 wordt de doorstroming uit gesubsidieerde naar reguliere arbeid van het Convenant Gesubsidieerde Arbeid Zorgsector geëvalueerd.

BELEIDSARTIKEL 30: OPLEIDINGEN, INFORMATIE-, KWALITEITS-EN PATIËNTENBELEID

30.1 Algemene beleidsdoelstelling

Optimale zorg met behulp van informatie-, communicatie- en technologiebeleid, capaciteit van beroepsbeoefenaren, patiënten-beleid en ethiek.

In de zorg horen de behoeften van zorggebruikers centraal te staan. Dat staat in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet. Dit uitgangspunt is zowel van betekenis bij de inrichting van het stelsel als bij het daadwerkelijk verlenen van zorg. Het brengt een verandering met zich mee in de positionering van de drie voornaamste spelers: zorgverzekeraars, zorgaanbieders en zorggebruikers. Daarbij dient tevens de regeldruk en administratieve last substantieel te worden verminderd. Het streven naar optimale zorg binnen de daarvoor geldende randvoorwaarden, wordt in dit artikel voor een aantal sectoroverstijgende onderwerpen verder uitgewerkt.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 30.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 2 818 Korting op projectsubsidies 1 772

2 955

3 316

3 227 2 630

3 227 3 716

30.2 Operationele beleidsdoelstellingen

30.2.1 Gebruik van zinvolle vernieuwingen in de zorg vanuit de invalshoeken van ICT, kwaliteit en doelmatigheid

Onder deze operationele doelstelling vallen drie onderwerpen, te weten informatie- en communicatietechnologie (ICT), kwaliteit en doelmatigheid.

Aard van de verantwoordelijkheid

Voor al deze onderwerpen geldt dat het de verantwoordelijkheid van instellingen en beroepsbeoefenaren is om effectieve, veilige, eigentijdse, doelmatige en patiëntgerichte zorg te leveren (Kwaliteitswet zorginstellingen, Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Zij moeten daarover op transparante wijze verantwoording af leggen. Zorgverzekeraars dienen als inkopers van zorg – op basis van de verzekeringswetgeving – effectieve, veilige, eigentijdse, doelmatige en patiëntgerichte zorg in te kopen en erop toe te zien dat deze zorg ook wordt geleverd. Patiënten en cliënten dienen een gewaarborgde inbreng op basis van de diverse patiëntenwetten te hebben en daartoe van voldoende en goede informatie te worden voorzien. Wij zijn er voor

verantwoordelijk dat dit systeem functioneert en wij dragen zorg voor de wet- en regelgeving die daarvoor nodig is.

  • a. 
    Informatie- en communicatietechnologie

Beleidseffecten

Artsen, apothekers, zorgverzekeraars, ziekenhuizen en andere zorginstellingen werken op het gebied van ICT nog te weinig samen. Op dit vlak is nog veel winst te behalen. Met behulp van ICT is het mogelijk om de kwaliteit in de zorg te verbeteren, kosten te besparen en het werk voor mensen in de zorgsector aantrekkelijker te maken. Het breed toepassen van ICT is van belang om het zorgstelsel te verbeteren en de administratieve lasten te verminderen.

In 2002 is het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) van start gegaan om technische, organisatorische en bestuurlijke afspraken te maken over hoe gestandaardiseerde informatie tussen zorginstellingen veilig kan worden uitgewisseld. Het NICTIZ werkt eraan om in 2006 een landelijk dekkend elektronisch medicatiedossier te realiseren. In 2004 moet een voorloper in enkele regio’s in gebruik zijn genomen. Wij werken ook aan randvoorwaarden voor veilige communicatie in de zorg. Door middel van een uniek persoonsnummer kunnen, alleen door daartoe geautoriseerde personen, in de zorg uitsluitend juiste gegevens worden gebruikt. Wetgeving is in voorbereiding voor zowel de invoering van het Zorg Identificatie Nummer (ZIN) als voor een veilige wijze van informatieuitwisseling met alle noodzakelijke waarborgen voor de privacy van de patiënt en de zorgverlener. Naast een uniek nummer voor iedere Nederlander wordt ook een uniek nummer ontwikkeld voor iedere zorgverlener die in Nederland werkt, het Unieke Zorgverleners Identificatienummer (UZI). Het UZI- en ZIN-register moeten in 2004 gereed zijn.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Het NICTIZ wordt in de aanloopfase, die loopt tot en met 2006, gefinancierd.

Wet- en regelgeving

Een wetsvoorstel voor ZIN en beveiliging is in voorbereiding.

Voorlichting

Voorlichting krijgt – afhankelijk van de vormgeving van wet- en regelgeving – gestalte via voorlichtingsbijeenkomsten, publiciteitscampagnes en voorlichtingsmateriaal.

  • b. 
    Kwaliteit van zorg

Beleidseffecten

De Kwaliteitswet heeft er tot op heden onvoldoende toe geleid dat kwaliteit door het veld actief en integraal wordt aangepakt. Deze conclusie is af te leiden uit een evaluatie van deze wet eind 2001 en uit het rapport «Staat van de gezondheidszorg» (29 november 2002) van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Door een vernieuwende, actieve en waar nodig repressieve aanpak moet een omslag worden gemaakt in het

kwaliteitsbeleid. In de brief van 4 december 2002 (TK 2002–2003, 28 439, nr. 2) is daarvoor een aanpak neergelegd. De zorg kan beter, de zorg moet beter. De combinatie tussen herontwerp van zorgprocessen, ICT en de juiste inzet van vaardigheden van professionals blijkt de sleutel te zijn tot een betere prestatie van de zorgsector. Ondanks goede innovaties, moet helaas worden vastgesteld dat die voorbeelden niet op grote schaal worden overgenomen en geïmplementeerd. Om dat te bevorderen, zijn naast het inzetten op de noodzakelijke stelselherziening met meer marktprikkels, minder bureaucratie en administratieve lasten, ook kwaliteitsverbetering en het krachtig bevorderen van innovatie nodig. De sector moet kunnen aantonen dat zij jaarlijks in staat is kwalitatief betere zorg te leveren dan het jaar daarvoor. Dit kan worden afgemeten aan een groeiend percentage instellingen dat volgens een kwaliteitssysteem werkt en extern gecertificeerd is, aan het aantal verbeter-projecten dat ze uitgevoerd hebben, aan de effecten van die projecten (indicatoren) en aan een grotere patiënttevredenheid. De hoofdlijnen van beleid worden nu voortgezet in het programma «kwaliteit, innovatie en efficiency». Concrete speerpunten hieruit zijn: Elke instelling moet concreet een substantiële vordering kunnen laten zien bij het implementeren van een goed werkend en geborgd kwaliteitssysteem. Daarnaast bevorderen wij dat elke sector in de zorg jaarlijks, te beginnen in 2004, minimaal twee op patiëntniveau geformuleerde doelstellingen formuleert op thema’s die als knelpunt worden ervaren (bijvoorbeeld wachtlijsten voor afspraak polikliniek of wachttijden OK) of waar het aantoonbare onveilige zorg betreft, bijvoorbeeld postoperatieve wond-infecties of gebrek aan decubituspreventie. Om de informatievoorziening te verbeteren, moet eind 2004 in iedere sector van de zorg een beperkte set prestatie-indicatoren zijn ingevoerd, die goed zicht geeft op de kwaliteitsontwikkeling in de desbetreffende sector.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Om de kwaliteitsverbetering in de zorg te ondersteunen, worden in samenspraak met het veld afspraken gemaakt met ontwikkel-, onderzoeks-en certificeringsinstituten over prioriteiten voor 2004. De betrokken instellingen, het Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg CBO en de Stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector (HKZ), ontvangen daarvoor subsidie.

Wet- en regelgeving

De Kwaliteitswet zorginstellingen, de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), de Wet bijzondere medische verrichtingen (WBMV) en de verschillende patiëntenwetten hebben als doel een kwalitatief goede en doelmatige zorgverlening te verwezenlijken. In 2004 zal onderzoek plaatsvinden naar de haalbaarheid van een wettelijke verplichting tot certificering, evenals naar de mogelijkheid het instrument van bestuurlijke boetes toe te laten passen door de inspectie.

Overleg

Om ervoor te zorgen dat de omslag in het kwaliteitsbeleid wordt gerealiseerd, is regelmatig en systematisch contact vereist met (organisaties van) zorgaanbieders, verzekeraars en patiënten/cliënten. Daarvoor worden conferenties, publicaties en bilaterale overleggen georganiseerd.

  • c. 
    Doelmatigheid van zorg

Beleidseffecten

Besluiten over het invoeren van nieuwe technologie willen we zo veel mogelijk nemen op basis van kennis over de (kosten)effectiviteit van de technologie waar het om gaat. Ook voor zorgaanbieders en verzekeraars is deze kennis relevant, bijvoorbeeld voor aanschafbesluiten of contracteerbeleid. Als deze kennis wordt toegepast, is het mogelijk meer en betere zorg te leveren zonder dat de kosten exploderen. De Gezondheidsraad wordt in 2004 gevraagd om te adviseren over vroegtijdige signalering (early warning) van nieuwe technologieën die mogelijk impact hebben op de doelmatigheid van de behandeling of op de macro-kosten.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

Met het programma Doelmatigheidsonderzoek van ZonMw wordt doelmatigheidsonderzoek geïnitieerd en gecoördineerd. Nieuwe onderdelen van dit programma zijn deelprogramma’s die gericht zijn op innovaties en op implementatie van vernieuwingen in de zorg. Een deel heeft goedkeuring om in 2003 te starten, de rest van deze programma’s gaat in 2004 van start. De uitkomsten van het onderzoek zullen gebruikt worden bij verdere beleidsontwikkeling.

Wet- en regelgeving

Met de WBMV beschikt de overheid over een instrument waarmee ontwikkelingen rond technologie en bijzondere medische verrichtingen kunnen worden gestuurd. Uitgangspunt is zelfregulering: de WBMV wordt alleen toegepast als het noodzakelijk is. Voor de diverse verrichtingen die nu onder de WBMV vallen, worden in 2004 de mogelijkheden voor deregulering onderzocht. Voor de interventies aan het hart verwachten wij in 2004 een advies van de Gezondheidsraad en van het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De WBMV regelt zo veel mogelijk op hoofdlijnen. Het is de bedoeling dat de partijen in het veld zelf via afstemming en taakverdeling tot kwaliteitsborging en transparantie komen.

30.2.2 Een moderne beroepenstructuur en een evenwichtige capaciteit aan zorgverleners

Beleidseffecten

– Meer zorgverleners en taakherschikking

Om de personeelstekorten in de zorg op te heffen, de wachttijden bij ziekten met levensbedreigende risico’s terug te dringen en om het beleid van vraaggestuurde zorg gestalte te kunnen geven, willen we de capaciteit van medische opleidingen verruimen. Naast artsen zijn daartoe ook andere beroepskrachten nodig, zoals verpleegkundigen, verzorgenden, helpenden en zorgverleners in medisch ondersteunende functies. Niet voor alle vervolgopleidingen zullen voldoende gegadigden zijn om in te stromen. Alleen meer opleiden zal vooral bij (tand)artsen de nood op korte termijn niet verlichten. Daarom zetten wij ons in voor taak-herschikking tussen de verschillende beroepsgroepen en maken we gebruik van nieuwe beroepen zoals de «physician assistant». In juli 2003 ontvingen we van de Commissie Implementatie Opleidings-continuüm en Taakherschikking (commissie-LeGrand) een plan van

aanpak om medische opleidingen opnieuw op te zetten, aan te sturen en te financieren, en om de taakherschikking in de zorg verder te implementeren. Een stuurgroep, zoals de commissie adviseert in te stellen, kan behulpzaam zijn wanneer de sturing en de verantwoordelijkheden geleidelijk worden overgedragen aan de relevante veldpartijen.

– Nieuwe bekostigingssystematiek van opleidingen

De huidige bekostigings- en financieringssystematiek voor opleidingen in de zorgsectoren bevat onvoldoende prikkels voor zorginstellingen om op te leiden. Een nieuwe transparante systematiek die dat wel stimuleert is geboden. In de huidige instellingsbudgetten zitten opleidingsmiddelen, terwijl niet alle instellingen navenant opleiden. De nieuwe systematiek moet dit «free rider-gedrag» voorkomen. Ook het advies van de commissie-LeGrand wordt hierbij betrokken.

– Moderniseren van de opleidingen in de zorg

De medische opleidingen moeten worden gemoderniseerd om beter aan te sluiten op de beroepsuitoefening. We willen volwaardig opgeleide algemene specialisten krijgen, die eerder dan nu volledig inzetbaar zijn en die zich later (als ze dat willen) verder kunnen specialiseren. Over de fasering van de vernieuwing van het opleidingscontinuüm geeft de commissie-LeGrand aanbevelingen. In het verlengde van eerdere projecten voor verpleegkundige vervolgopleidingen doet de commissie ook suggesties voor het verpleegkundige opleidingscontinuüm. De Algemene Vergadering Verpleegkundigen en Verzorgenden (AVVV) zal voor de uitwerking in 2004 voorstellen doen.

– Professionalisering van verplegende en verzorgende beroepen Wij zien de verpleegkundigen en verzorgenden als kernberoepen in de zorg. Wij willen dan ook hun beroepsuitoefening meer op wetenschappelijke leest schoeien, hun kwaliteitsbeleid bevorderen en meer afstemming en samenhang tussen de opleidingen en de beroepsuitoefening verkrijgen. Tevens willen we het imago van hun beroep verbeteren om de aantrekkelijkheid daarvan te vergroten.

Aard van de verantwoordelijkheid

Het opleiden in de zorg is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de partijen in het veld. Wij zijn systeemverantwoordelijk. De minister van OCenW gaat over de basisopleidingen (uitgezonderd de opleiding tot verloskundige) zoals die tot basisarts en over de initiële opleidingen voor middelbaar en hoger beroepsonderwijs, variërend van verzorgenden en verpleegkundigen tot paramedici. Wij zijn verantwoordelijk voor het systeem van vervolgopleidingen zoals die tot huisarts of medisch specialist. Op grond van de Wet BIG zijn wij verantwoordelijk voor de beroepsvereisten die worden gesteld aan de beroepsbeoefenaren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies

– Opleiding verloskunde

Op basis van eerdere ramingen is de opleidingscapaciteit voor het

studiejaar 2003–2004 geraamd op 220 nieuwe eerstejaarsstudenten. Het

Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (Nivel) zal

in 2004 een nieuwe raming opstellen.

Tabel 30.2: Ontwikkeling van de opleidingscapaciteit voor verloskundigen

Prestatie-indicator

2002–2003 Realisatie

2003–2004 Raming

2004–2008 Raming

Eerstejaars verloskundige studenten

240

220

220

Bron: opleidingsinstellingen (2003)

– Huisartsopleiding

De geplande uitbreiding van de opleidingscapaciteit loopt op tot 670 in

2004.

 

Tabel 30.3: Ontwikkeling

van

de opleidingscapaciteit voor huisartsen

       

Prestatie-indicatoren

 

2002 Realisatie

2003 Raming

2004

Raming

2005 Raming

2006 Raming

2007 Raming

2008 Raming

Eerstejaars haio’s*

 

466

585

670

670

670

670

670

Bron: SBOH (2003)

  • haio = huisarts in opleiding

– Taakherschikking

Wij bekostigen de ontwikkeling van een landelijke standaard voor de opleiding tot «physician assistant» (PA) bij de hogescholen van Utrecht en Arnhem/Nijmegen en stimuleren de start van opleidingen voor nieuwe beroepen in de zorg zoals die tot «physician assistant» (PA), «nurse practitioner» (NP) en mondzorgkundige.

De effecten van de inzet van PA’s en NP’s in de huisartsenpraktijk laten wij evalueren. Ook ondersteunen wij veldinitiatieven tot taakherschikking en multiprofessionele samenwerking in zogenoemde zorgclusters. Zo ondersteunen wij het Landelijk Netwerk Oogzorg.

Om de aanbevelingen uit het project Medisch Opleidingscontinuüm («De arts van straks») uit te voeren, zijn experimenten en projecten gestart. Ook ondersteunen wij de Algemene Vergadering voor Verpleegkundigen en Verzorgenden (AVVV) als spreekbuis en aanspreekpunt voor de verpleegkundigen en verzorgenden van Nederland.

– Professionalisering

Voor de beoogde professionalisering van verplegende en verzorgende beroepen ondersteunen wij in 2004 diverse daarop gerichte projecten van het Landelijk Expertisecentrum voor Verpleging en Verzorging.

– Medische tuchtcolleges

Wij subsidiëren de personele en materiële voorzieningen van de Medische Tuchtcolleges. Ons voornemen is om het beheer van de medische tuchtcolleges onder te brengen bij de rechtbanken, onder het centraal beheer van de Raad voor de Rechtspraak.

Wet- en regelgeving

Naar aanleiding van de evaluatie van de Wet BIG zullen wij in 2004

voorstellen doen voor aanpassing van deze wet.

Bijdrage aan agentschap CIBG

Het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) voert op dit beleidsterrein drie taken uit. Ten eerste registreert het CIBG in het kader van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) alle beroepsbeoefenaren in het BIG-register. Ten tweede behandelt het CIBG de aanvragen van houders van buitenlandse diploma’s om hun beroep in Nederland uit te mogen oefenen (vakbekwaamheidverklarin-gen). En ten derde wijst het CIBG beroepsbeoefenaren met een buitenlands diploma de weg binnen de wet en regelgeving (verwijspunt).

Premiegerelateerde instrumenten

– Agio’s (= assistent-geneeskundigen in opleiding) De ramingen van het Capaciteitsorgaan, het orgaan dat jaarlijks de capaciteit raamt voor de medische en tandheelkundige (vervolg) opleidingen, zullen binnen de financiële mogelijkheden leidend zijn voor de omvang van de totale opleidingscapaciteit. Om binnen de financiële mogelijkheden te blijven streven wij ernaar met veldpartijen taakherschik-king op het terrein van de medisch specialistische zorg maximaal te bevorderen. Daartoe zullen wij het Capaciteitsorgaan verzoeken meer onderbouwd te ramen. Ook zullen wij bevorderen dat bij enkele specialismen de huidige opleidingscapaciteit wordt afgebouwd waar dat volgens het Capaciteitsorgaan mogelijk is vanuit het perspectief van evenwicht in vraag en aanbod in 2012.

 

Tabel 30.4: Ontwikkeling van de opleidingscapaciteit voor agio’s

Prestatie-indicator 2002 Agioplaatsen Realisatie

2003 Raming

2004 Raming

2005 Raming

2006 Raming

2007 Raming

Jaarlijkse instroom 1109

1 157

1 157

1 157

1 157

1 157

Bron: Capaciteitsorgaan/MSRC (2003)

30.2.3 Het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij medisch wetenschappelijk onderzoek

Beleidseffecten

De activiteiten van de overheid op het gebied van ethische vragen in de zorg bewegen zich op het raakvlak van medisch-technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Het gaat hier om processen die voortdurend in beweging zijn, en die ook deels moeilijk zijn te voorzien. Dit betekent een voortdurend spanningsveld met de normen en waarden die al bestaan. Als een bepaald doel wordt nagestreefd, bijvoorbeeld een nieuwe technologie, kunnen waarden niet altijd tegelijkertijd of in dezelfde mate gediend worden. Zo moet de vrijheid van medisch-wetenschappelijk onderzoek bijvoorbeeld beperkt worden als dat onderzoek de menselijke waardigheid aantast. De nieuwe toepassing moet ook veilig zijn. Er moet daarom een afweging plaatsvinden waarbij beoordeeld wordt welk gewicht in een concrete situatie aan de verschillende in het geding zijnde waarden wordt toegekend. Soms is zelfregulering daarvoor voldoende. Formele regelgeving is sterk geïndiceerd wanneer fundamentele waarden met betrekking tot leven en dood bedreigd worden of wanneer over de afweging van waarden geen consensus bestaat, als duidelijkheid gewenst

is en ontbreken van regelgeving tot ongewenste gevolgen kan leiden. In die gevallen komt de rechtsorde in gevaar. De wet stelt dan de norm om de waarden die in het geding zijn, te beschermen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor het bevorderen van ethisch verantwoord handelen in de gezondheidszorg en bij wetenschappelijk onderzoek. De agenda «Ethiek en gezondheid» biedt een overzicht van lopend beleid en actuele ethische onderwerpen waarvoor wij verantwoordelijk zijn. De agenda wordt met de begroting uitgebracht.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Agenda «Ethiek en gezondheid»

De agenda «Ethiek en gezondheid» is dit jaar voor het eerst mede gebaseerd op het signaleringsrapport van het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG). Dit centrum is in mei 2003 officieel van start gegaan en wordt vormgegeven door de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) en de Gezondheidsraad samen. Belangrijkste overweging om het centrum op te richten is het belang om tijdig op de hoogte te zijn van nieuwe ontwikkelingen met mogelijk discutabele (bij)effecten, zodat er voldoende tijd en gelegenheid is om in overleg met betrokkenen politiek adequaat te reageren. Het centrum heeft daarom als belangrijkste taak (internationale) ontwikkelingen met medisch-ethische aspecten te signaleren en deze aan ons te rapporteren.

Subsidies

– Wij zijn medefinancier van het NWO-programma «Ethiek, onderzoek en bestuur». Binnen dit programma is een thema «Ethiek van zorg en gezondheid» opgenomen.

– Wij ondersteunen opzet en exploitatie van het ERFO-centrum voor voorlichting, informatie en documentatie van erfelijke en/of aangeboren aandoeningen voor de jaren 2004 en 2005. Na 2006 dient de financiering van het centrum uit andere bronnen dan VWS te komen (zie ook de agenda «Ethiek en gezondheid»).

– Er is subsidie voor de Geschillencommissie Ziekenhuizen om de Wet klachtrecht cliënten zorgsector uit te voeren.

– Ook de Stichting Donorgegevens ondersteunen wij door middel van een subsidie.

Wet- en regelgeving

Het afgelopen decennium is veel medisch-ethische wetgeving tot stand gebracht. Voor de toekomst is een zorgvuldige monitoring van deze wetgeving van belang. De komende regeerperiode zullen de Embryowet en de Wet afbreking zwangerschap (WAZ) worden geëvalueerd. De evaluatie van de WAZ zal in 2004 starten.

Tevens participeren wij in internationale organen en zetten we de instrumenten communicatie en voorlichting in om onze beleidsdoelstellingen te ondersteunen.

30.2.4 Een sterke positie van de zorggebruiker

De doelstelling wordt bereikt door het verbeteren van de rechtspositie, informatievoorziening en onderhandelingsmacht.

  • a. 
    Rechtspositie

Beleidseffecten

Patiënten moeten hun recht op verantwoorde zorg in de praktijk kunnen realiseren. Met een sterke rechtspositie moeten zowel de individuele als de georganiseerde zorggebruikers kunnen afdwingen dat hun rechten worden gerespecteerd. Het gaat dan vooral om een betere werking in de praktijk van de zogenoemde patiëntenwetten: de Wet geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO), de Wet klachtrecht cliënten zorginstellingen (WKCZ) en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (WMCZ). We willen bereiken dat:

– De zorgverleners op de hoogte zijn van de rechten van patiënten. – De zorggebruikers hun rechten kennen. – De zorgverleners de rechten van patiënten in de dagelijkse zorgpraktijk

respecteren. – Er een goede structuur is voor de opvang en behandeling van

klachten. – De zorggebruikers die gebruik hebben gemaakt van hun rechten

hierover tevreden zijn. Evaluatieonderzoek van de patiëntenwetten zal op termijn moeten uitwijzen of deze beleidseffecten zijn bereikt.

Aard van de verantwoordelijkheid

Partijen in het veld zijn verantwoordelijk voor een goede implementatie van de patiëntenwetten. Het is onze verantwoordelijkheid om de partijen in het veld hierop aan te spreken en de gewenste ontwikkeling in gang te zetten.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Overleg en subsidies

Samen met de betrokken veldpartijen worden activiteiten ontwikkeld en afspraken gemaakt die er speciaal op gericht zijn praktische knelpunten weg te nemen en instrumenten te ontwikkelen om de werking in de praktijk van de verschillende wetten te verbeteren. Activiteiten voor de implementatie van de WGBO en de WKCZ worden in 2004 afgerond, activiteiten voor de implementatie van de WMCZ worden in 2006 afgerond.

  • b. 
    Informatievoorziening voor patiënten/consumenten

Beleidseffecten

Als het nieuwe stelsel in 2006 in werking treedt, moeten zorggebruikers de prestaties van zorgaanbieders en zorgverzekeraars kunnen vergelijken. Alleen dan kunnen zij goede keuzes maken. Die informatie moet actueel, toegankelijk en betrouwbaar zijn en beschikbaar zijn via diverse media: internet, telefoon en fysieke loketten. Om dat te bereiken moeten er in 2004 al flinke stappen worden gezet. Er moet worden besloten wie structureel gaat meten en vergelijken, wie zorgt voor de publicatie van de gegevens en wie dit gaat bekostigen.

Goed geïnformeerde zorggebruikers zijn beter in staat om te kiezen tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders. De voor zorggebruikers openbare en

toegankelijke vergelijkende informatie versterkt de positie van de zorggebruikers en levert een bijdrage aan de totstandkoming van betere marktwerking in de zorgsector.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn ervoor verantwoordelijk dat de informatie voor de zorggebruikers beschikbaar komt. Wij spreken partijen (zorgaanbieders en zorgverzekeraars) aan op hun verantwoordelijkheid om adequate informatie aan te leveren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Subsidies/aanbestedingen

– Voor de beoordeling van de prestaties van zorgverzekeraars en zorgaanbieders worden in samenwerking met ZonMw prestatieindicatoren ontwikkeld. Het gaat hierbij concreet om: – Prestatie-indicatoren over zorgverzekeraars. – Prestatie-indicatoren over zorgaanbieders.

– Het project Company Report Card leidt in 2004 tot vergelijkende informatie over de dienstverlening van een aantal zorgverzekeraars. Het gaat om informatie waarvan verzekerden in een vooronderzoek hebben aangegeven deze van belang te vinden. Er wordt nader onderzoek gedaan naar het feitelijke gebruik van de informatie.

– Er wordt in projecten gewerkt aan het meten van het oordeel van de patiënt over de zorg (die door de verzekeraar is ingekocht). Eind 2004 moet het meetinstrument gereed zijn en in de praktijk gevalideerd. Tevens moet een beeld bestaan van de toepasbaarheid.

– In samenwerking met het veld bezien wij de mogelijkheden om de informatievoorziening te verbeteren (portalorganisatie). Idee is op een samenhangende wijze vraaggerichte en vergelijkende informatie via internet, telefoon en fysieke loketten te ontsluiten. Hiertoe worden o.a. bestaande subsidies voor voorlichting via internet, telefoon en fysieke loketten gebundeld en geherstructureerd. Een kwartiermaker bereidt in de eerste helft van 2004 een openbare aanbesteding voor. Het streven is de portalorganisatie in 2004 te starten en 1 januari 2006 operationeel te laten zijn.

Convenanten

In 2004 worden met de betrokken partijen (zorgverzekeraars, zorgaanbieders, kwaliteitstoetsingsorganisaties, zorggebruikerorganisaties) afspraken in een convenant vastgelegd over:

– De structurele meting van de kwaliteit van zorg vanuit patiëntenperspectief. – De structurele meting van de patiënttevredenheid. – Het structureel aanleveren door zorgaanbieders en zorgverzekeraars van vraaggerichte informatie over het aanbod. De resultaten van het project Company Report Card (vergelijkende informatie over de dienstverlening van verzekeraars) worden gebruikt voor het informatieconvenant met zorgverzekeraars. Aangesloten wordt bij bestaande initiatieven van benchmarks en prestatie-indicatoren in de diverse sectoren. – De wijze waarop meetresultaten en de informatie over het aanbod verwerkt worden in openbare vergelijkende informatie tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders.

  • c. 
    Onderhandelingsmacht

Beleidseffecten

De doelstelling van het beleid is dat zorggebruikers succesvol onderhandelen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over (de kwaliteit van) hun aanbod. Dit zullen ze doorgaans in georganiseerd verband doen. Dergelijke organisaties moeten wel representatief zijn voor hun achterban, een transparante structuur hebben, kunnen spreken met deskundigheid en (dus) gezag hebben. Wij willen bereiken dat:

– Zorggebruikers invloed hebben op het beleid van verzekeraars. – Zorggebruikers (onder meer via hun verzekeraar) invloed hebben op

het beleid van zorgaanbieders. Dit moet bijdragen aan een gevarieerd aanbod, keuzemogelijkheden, voldoende kwaliteit vanuit patiëntenperspectief en voldoende capaciteit. Het Fonds PGO monitort de ontwikkelingen bij patiënten-, gehandicaptenen ouderenorganisaties. In de planning- en controlcyclus voor het Fonds PGO sturen wij aan op informatie over hoe organisaties van patiënten, ouderen en gehandicapten functioneren en wat het effect daarvan is. Dit moet informatie opleveren over het bereiken van de gewenste beleidseffecten.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor het creëren van randvoorwaarden zodat zorggebruikers succesvol kunnen onderhandelen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders over de (kwaliteit van) hun aanbod.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

Wet- en regelgeving

– Wij willen de ZBO-status van het Fonds PGO formaliseren. Volgens planning is dat in 2004 gerealiseerd.

– In 2004 willen we in samenspraak met het veld, een visie ontwikkelen op de financiering van zorggebruikerorganisaties (waaronder de RPCP’s en de IKG’s), mede in het licht van het rapport Ritme in de Regio (Advies voor de inrichting van RPCP’s) van 28 juni 2002. Hierbij bezien we de mogelijkheden van bottom up-financiering, met als doel meer zeggenschap voor de leden.

Bijdragenaan ZBO’s

Wij financieren de kosten van het Fonds PGO. Het Fonds PGO subsidieert met dit geld patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties (exploitatie- en projectsubsidies). Het Fonds PGO stuurt in de subsidievoorwaarden aan op zorggebruikersorganisaties die goed zijn georganiseerd, representatief zijn voor hun achterban, een transparante structuur hebben en die deskundig zijn. We sturen het Fonds PGO aan in het kader van de planning- en controlcyclus.

In 2004 beschikt het Fonds PGO over budget voor de Regionale Patiënten en Consumenten Platforms (RPCP’s) in het kader van de modernisering van de curatieve zorg en modernisering van de zorg in de verpleging en verzorging.

30.2.5 Minder regels en administratieve lasten

Beleidseffect

In lijn met het kabinetsbrede beleid om de administratieve lasten voor bedrijven en burgers in het algemeen te verminderen is de ambitie om in deze kabinetsperiode een reductie van 25% ten opzichte van ultimo 2002 te komen. De financiële taakstelling die is ingeboekt naar aanleiding van commissie «Terugdringing administratieve lasten zorgsector» (commissie De Beer) bedraagt thans €113 miljoen.

Vermindering van regeldruk en administratieve last draagt bij aan doelmatiger, transparanter functioneren van voorzieningen. Dit komt ten goede aan zowel het personeel op deze terreinen als (meer indirect) aan de burgers.

Aard van de verantwoordelijkheid

Aanpak van administratieve lasten die voortvloeien uit wet- en (rijks-) regelgeving is onze verantwoordelijkheid. Het verminderen van overbodige bureaucratie die niet van rijkswege wordt veroorzaakt is een opgave waarvoor instellingen en instanties in de diverse beleidssectoren zelf verantwoordelijk zijn.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Begrotingsgerelateerde instrumenten

  • Uitvoering van het plan «Minder regels, meer zorg»

Voor de vijf belangrijkste wetten op het terrein van de zorg (Ziekenfondswet, Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, Wet Toezicht Zorginstellingen, Wet Tarieven Gezondheidszorg en Wet Ziekenhuisvoorzieningen) is op basis van het rapport van de gemengde Commissie terugdringing administratieve lasten zorgsector («Commissie De Beer») een uitvoeringsplan vastgesteld («Minder regels, meer zorg») dat in de komende jaren verdere resultaten moet gaan opleveren. Stroomlijning van jaarverslaglegging maakt deel uit van dit pakket.

  • Versnelde aanpak overige wet- en regelgeving

De overige wetgeving op het VWS-terrein (circa 30 wetten en circa 120 ministeriële regelingen) wordt versneld doorgelicht zodat eind 2003 een meer precies beeld bestaat van de daarmee gemoeide administratieve lasten. Vervolgens zullen reductievoorstellen worden ontwikkeld en prioriteiten worden bepaald m.b.t. de aanpak: wat het meest oplevert wordt bij voorrang aangepakt.

  • Aanpak nieuwe wet- en regelgeving

Nieuwe wet- en regelgeving wordt systematisch op administratieve lasten getoetst zowel intern als extern (ACTAL-toets). In samenhang met bovenstaande analyse zullen de speerpunten nader worden bepaald.

  • Aanpak informatievoorziening

(a) Standaardisatie (inhoudelijke - zoals «minimale datasets» op de onderscheiden zorgterreinen onder meer t.b.v. prestatievergelijking - en technische standaarden), (b) unieke identificatie (van zorgvragers, zorgverleners en zorgverzekeraars), (c) efficiënt gegevensbeheer en (d) regeling van verantwoordelijkheden voor het vaststellen van standaarden, toegang tot gegevens en toepassing van systemen, zijn voorwaarden om vermindering van administratieve lasten te realiseren zonder verlies aan informatie enerzijds en verbetering van de kwaliteit van informatie

anderzijds. In het kader van het informatie- en ICT-beleid zijn/worden op de vervulling van die voorwaarden toegesneden instrumenten ontwikkeld.

  • Investeringsplan

Om de geraamde besparingen te kunnen behalen en noodzakelijke voorzieningen te kunnen treffen zijn investeringen nodig. Daartoe wordt een (ICT-) investeringsplan opgesteld. Hiervoor is 42 miljoen gereserveerd.

  • Overleg, voorlichting en communicatie

Samen met partijen in het zorgveld en mogelijk ook op ander terreinen wordt verkend hoe «best practices» (betere werkorganisatie, meer «rendement») sneller uitgewisseld en «geoogst» kunnen worden.

30.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Vernieuwingen in de zorg Modernisering beroepenstructuur waarvan bijdragen aan agentschappen Ethisch verantwoord handelen Sterke positie zorggebruiker waarvan bijdragen aan ZBO’s Minder regels en administratieve lasten

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

152 529

195 130

166 085

167 527

173 276

184 776

184 777

162 395

184 346

189 376

190 882

193 067

184 776

184 777

157 847

179 735

184 972

186 693

188 980

180 689

180 690

28 524

18 542

12 588

10 937

10 854

5 045

5 045

101 053

124 572

139 488

144 045

146 513

146 506

146 507

   

1 296

1 296

1 296

1 296

1 296

2 972

1 785

985

960

960

960

960

25 104

34 764

31 839

30 679

30 581

28 106

28 106

1 341

1 775

1 775

1 775

1 775

1 775

1 775

194

72

72

72

72

72

72

4 548

4 611

4 404

4 189

4 087

4 087

4 087

2 210

3 292

1 083

1 083

1 083

1 083

1 083

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

189 376

 

190 882

 

193 067

 

184 776

 

184 777

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

4 404

 

4 189

 

4 087

 

4 087

 

4 087

3.

Dus programma-uitgaven

 

184 972

 

186 693

 

188 980

 

180 689

 

180 690

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

90%

167 340

90%

167 318

88%

166 798

90%

163 000

90%

163 250

5.

Bestuurlijk gebonden

8%

13 885

9%

16 574

9%

16 851

4%

6 446

3%

6 181

6.

Beleidsmatig gereserveerd

2%

3 747

2%

2 801

3%

5 331

6%

11 243

6%

11 259

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

184 972

100%

186 693

100%

188 980

100%

180 689

100%

180 690

De uitgaven voor beroepen en opleidingen vormen het grootste gedeelte van het juridisch verplichte budget. Daarnaast zijn er nog verplichtingen ten aanzien van de medische tuchtcolleges en evaluaties van wetten. Ook de uitgaven aan het Fonds PGO zijn onder de juridische verplichtingen geplaatst. Onder de post bestuurlijk gebonden zijn de grootste posten NICTIZ, het agentschap CIBG en de geschillencommissie ziekenhuizen. In

de categorie «beleidsmatig gereserveerd» zijn de voornaamste posten de opleiding van vluchtelingenartsen, het ERFO-centrum en een aantal projecten verband houdend met modernisering van de beroepenstructuur.

30.4 VBTB-paragraaf

Informatie over de kwaliteit van functioneren, producten en prestaties in de zorg is van belang voor alle betrokken partijen. Voor VWS zijn deze gegevens van belang omdat ze kunnen worden benut in het kader van beleids- en verantwoordingsinformatie.

Het ontwikkelen en invullen van een Nederlands macro raamwerk van prestatie-indicatoren voor de gezondheidszorg heeft voor VWS prioriteit. Het raamwerk van prestatie-indicatoren gaat op systeemniveau het noodzakelijke integrale inzicht geven in de verwachte en onverwachte prestaties van het gezondheidszorgsysteem. Het raamwerk bestaat twee onderdelen: het Lalonde model waarin volksgezondheidsinformatie wordt gegenereerd en de Balanced Scorecard waarin managementinformatie centraal staat. Het Lalonde model geeft informatie over omgevingsfactoren, leefstijl, genetische opmaak. De Balanced Scorecard bestaat uit 4 onderdelen. Een onderdeel dat consumenteninformatie centraal stelt, een onderdeel dat in gaat op de financiële ontwikkelingen, een onderdeel dat de bedrijfsvoering behandelt en tenslotte een onderdeel over het innovatievermogen van de zorg. De confrontatie van het Lalonde model en de Balanced Scorecard geeft inzicht in de prestaties van de zorg als geheel.

Het raamwerk is een belangrijk instrument ter ondersteuning van onze bestuurlijke verantwoordelijkheid voor een samenhangend systeem van gezondheidszorg. Door het raamwerk worden meer gebalanceerde mogelijkheden gecreëerd om de zorg te monitoren en aan te sturen. Om naar een efficiënte invulling van de gedefinieerde indicatoren toe te groeien, wordt daarbij zo veel mogelijk gebruikgemaakt van de bestaande informatie. Een deel van die informatie is verzameld en gestandaardiseerd in de brancherapporten over de VWS-beleidsterreinen. Deze brancherapporten zijn in november 2002 aan de Tweede Kamer aangeboden. Zij bieden een gestandaardiseerd basisoverzicht van de stand van zaken en ontwikkelingen in de VWS-sectoren en geven daarmee inzicht in de prestaties van de sectoren. In mei 2004 zal een volgende versie verschijnen van de brancherapporten en worden de indicatoren gedigitaliseerd. De digitale informatieverzameling wordt gestandaardiseerd en door datadeskundigen getoetst op kwaliteit en betrouwbaarheid. Deze digitale informatieverzameling voor de brancherapporten ondersteunt een transparante beleid- en budgetcyclus van VWS. Deze informatieverzameling wordt in de komende jaren verder aangesloten op de ontwikkeling van het raamwerk (de sectorspecifieke informatie wordt doorvertaald naar de overkoepelende macro-informatie) en de minimale dataset gezondheidszorg die de indicatoren vanuit het primaire proces moet gaan bevatten.

Gegevens verzamelen, analyseren, toegankelijk en vergelijkbaar maken kan nog veel meer dan nu worden ondersteund door ICT-middelen. Het Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ) vervult een belangrijke rol als het erom gaat een betere informatievoorziening met ICT tot stand te brengen, rondom en voor de patiënt, met als doel de kwaliteit en doelmatigheid van de zorg verder te verhogen. Daartoe wordt onder meer gewerkt aan een landelijk medicatiedossier en het – verkrijgen van gegevens over – gebruik van ZIN en UZI, het gebruik van de norm voor

informatiebeveiliging, en het gebruik van het EPD als kwaliteitsregistratie. In het verlengde van de Technologie Diffusie Monitor zal worden nagegaan of er mogelijkheden zijn om het aanbod aan innovatie te meten.

In de volgende begroting zal meer informatie worden opgenomen over vergelijkende informatie over zorgaanbieders en zorgverzekeraars die voor zorggebruikers beschikbaar is, bijvoorbeeld het percentage zorgaanbieders per sector en het percentage zorgverzekeraars waarover vergelijkende informatie beschikbaar is.

Tabel. 30.5: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                                        Geplande

uitvoering

Evaluatie Embryowet                                                                                                               2004

Evaluatie Wet Afbreking Zwangerschap                                                                              2004 Evaluatie programmatische activiteiten, informatiebeleid en

administratieve lastenvermindering                                                                                     2007

BELEIDSARTIKEL 31: ZORGVERZEKERINGEN

31.1 Algemene beleidsdoelstelling

Iedere ingezetene van Nederland heeft een zorgverzekering tegen een redelijke prijs, die zo wordt uitgevoerd dat de verzekerde de zorg krijgt die nodig is en de kosten beheersbaar zijn.

Nederland heeft een stelsel van sociale en particuliere zorgverzekeringen. De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) is een sociale verzekering. De AWBZ verzekert de kosten voor langdurige zorg, zoals de verpleging en verzorging voor gehandicapten en ouderen voor iedere ingezetene van Nederland. Voor de kortdurende curatieve zorg kennen we drie soorten verzekeringen: de ziekenfondsverzekering, de publiekrechtelijke ziektekostenverzekeringen voor ambtenaren en de particuliere ziektekostenverzekering. Ruim 60% van de bevolking is verzekerd op grond van de Ziekenfondswet (ZFW), net als de AWBZ een sociale verzekering. In totaal zijn ruim 10 miljoen mensen ziekenfondsverzekerd. Ongeveer 8% van de Nederlanders is verzekerd op grond van een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren en de resterende 32% is particulier verzekerd.

De AWBZ en ZFW regelen wie verzekerd is, waar de verzekerde wettelijk recht op heeft (wettelijke zorgaanspraken), welke premies moeten worden betaald, hoe de financiering van de verzekeringen in elkaar zit en hoe de verzekeringen moeten worden uitgevoerd.

Over de particuliere zorgverzekeringen heeft de overheid niets te zeggen. De particuliere verzekeraars bepalen zelf de hoogte van de premie en het vergoedingenpakket. Particuliere verzekeraars kennen geen acceptatieplicht: ze hoeven niet iedereen als verzekerde aan te nemen. Wel moeten particuliere verzekeraars wettelijk bepaalde kwetsbare groepen een standaardpakketpolis tegen een maximumpremie aanbieden, op basis van de Wet toegang ziektekostenverzekeringen (WTZ). Naast de verzekeringswetgeving reguleren twee wetten het aanbod van zorg. De Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) regelt de bouw van en investeringen in intramurale zorginstellingen met een vergunningenstelsel en de Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) heeft regels om de budgetten van zorginstellingen, de prijzen van zorgproducten en de (norm)inkomens van vrije beroepsbeoefenaren in de zorg vast te stellen.

Het kabinetsbeleid richt zich op de overgang naar een systeem waarin niet het aanbod aan zorg, maar de vraag van verzekerden en patiënten centraal staat. De wetten voor de zorgverzekeringen, voor de tarieven en prijzen en voor de planning en bouw van zorginstellingen worden daarom aangepast of vervangen. Essentieel is dat tijdens deze verandering van aanbod- naar vraagsturing de zorgverzekering goed uitgevoerd blijft. Dit vraagt een dubbele inspanning: de bestaande wetten en regels onderhouden én nieuwe instrumenten ontwikkelen en uitvoeren. Bij deze geleidelijke omvorming moet voortdurend worden gelet op het beheersen van de totale - voor de verzekering benodigde - uitgaven.

Premiemaatregelen

Het kabinet heeft bij het aantreden voor de zorg een bezuiniging vastgesteld van 1 miljard aan pakketmaatregelen. Daarnaast zijn extra bezuinigingen noodzakelijk, ondermeer ter facilitering van voorziene extra productie. Op dit beleidsartikel worden in de sfeer van de premie-uitgaven de volgende specifieke maatregelen genomen:

Tabel 31.1: Premiemaatregelen (bedragen x € 1 000 000)

Maatregel                                                                  2004             2005             2006              2007

Premiesubsidies; 10% korting op een

aantal subsidies                                                           0,3

Naast de korting op de premiesubsidies wordt het onderzoeksbudget van het CVZ met 30% gekort. Deze taakstelling van 4,7 miljoen is in afwachting van een verdeelvoorstel van het CVZ geboekt op de aanvullende post (op artikel 99). Waar in de begroting onderzoeken door het CVZ worden genoemd, is uitvoering van die onderzoeken afhankelijk van de invulling van de betreffende taakstelling.

De algemene doelstelling op het gebied van zorgverzekeringen is uitgewerkt in drie operationele doelstellingen. Deze doelstellingen hebben achtereenvolgens betrekking op: de verzekering, de betaalbaarheid van de verzekering en de uitvoering ervan. Per doelstelling wordt omschreven welke effecten we nastreven, hoe we die meten en welke instrumenten we inzetten om deze doelstelling te realiseren. Meestal gaat het om het opstellen van wetten en regels. Als instrumenten niet uit de rijksbegroting maar uit premies betaald worden, is dit aangegeven.

Aard van de verantwoordelijkheid

Voor alle operationele doelstellingen geldt dat de overheid verantwoordelijk is voor een goed functionerend zorgstelsel, dus voor het systeem. De zorgverzekeraars moeten er - via de financiering en zorginkoop - voor zorgen dat hun verzekerden doelmatig en klantgericht toegang hebben tot de zorg. De verantwoordelijkheid voor een kwalitatief goede zorgverlening berust bij de zorginstellingen en beroepsbeoefenaren die direct met de patiënt te maken hebben.

31.2 Operationele beleidsdoelstellingen

31.2.1 Er is een zorgverzekering voor iedere ingezetene van

Nederland die, gegeven het wettelijk pakket, tegemoet komt aan de vraag van verzekerden

Beleidseffecten

De overheid moet de publieke belangen van de zorg veiligstellen, zodat alle ingezetenen toegang hebben tot noodzakelijke zorg van goede kwaliteit, ongeacht hun leeftijd, gezondheidstoestand of inkomenspositie. Hiervoor is in de eerste plaats nodig dat iedereen zich kan verzekeren op een manier die past bij deze uitgangspunten van het beleid. In de tweede plaats moet het Nederlandse verzekeringsstelsel passen binnen de Europese regels.

Het streven is dat per 1 januari 2006 alle ingezetenen van Nederland verzekerd zijn voor de curatieve zorg met een standaard zorgverzekering. Deze standaard zorgverzekering is nodig voor een houdbaar stelsel waarin een collectieve verzekering van noodzakelijke zorg duurzaam kan worden gegarandeerd. Het onderscheid tussen de ziekenfondsverzekering, de publiekrechtelijke verzekeringen en de particuliere verzekering vervalt dan. Tot januari 2006 richten we ons ook op een goede uitvoering van de

huidige ziekenfondsverzekering. We zien erop toe dat de particuliere verzekeraars verplicht blijven een standaardpakketpolis aan te bieden, zodat iedere Nederlander zich kan verzekeren tegen ziektekosten. Indicatoren voor de werking van de zorgverzekeringen in de praktijk komen uit het overleg met patiënten- en consumentenorganisaties. Daarnaast geeft de Monitor Verzekerden een indruk of het aantal onvrijwillig onverzekerden toe- of afneemt.

De beoogde nieuwe standaard zorgverzekering geeft zorgverzekeraars en zorgaanbieders meer mogelijkheden om te concurreren en om flexibel op de vraag van verzekerden en patiënten in te gaan. De centraal aanbodgestuurde inrichting van de zorg wordt veranderd in een systeem van gereguleerde marktwerking met ruimte om decentraal aan te bieden en in te kopen naar behoefte.

De AWBZ heeft per 1 april 2003 de eerste stappen voor deze verandering al gezet. De aanspraken in de AWBZ zijn voortaan gebaseerd op functies en niet meer op producten. Zo heeft een verzekerde bijvoorbeeld recht op verpleging of begeleiding. Het gaat nu om de vraag van de patiënt en niet meer zozeer om het aanbod (voorheen had de verzekerde recht op verpleeghuiszorg of thuiszorg). Het zorgkantoor, de zorginstelling én de verzekerde maken samen uit of de aanspraak verpleging via de thuiszorg, verpleeghuis, verzorgingshuis of via het Persoonsgebonden budget (PGB) wordt geleverd. De volgende stap in 2004 is om de bekostiging hierop aan te passen. Daarmee willen we bereiken dat de bekostiging prikkels geeft voor een goede zorginkoop en zorglevering. Ook bij een gemoderniseerde AWBZ zal de houdbaarheid van de verzekering aandacht vragen. Een randvoorwaarde voor zowel Ziekenfondswet als AWBZ is dat het Nederlandse verzekeringsstelsel in overeenstemming is met het internationale recht. Goede graadmeters hiervoor zijn de uitspraken van het Hof van Justitie in Luxemburg.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Het wetsvoorstel voor de standaard zorgverzekering curatieve zorg wordt per 30 juni 2004 aangeboden aan de Tweede Kamer. Er komt een apart wetsvoorstel voor de invoeringswet en een voorstel voor een uitvoeringsregeling in 2005. Zodra de nieuwe zorgverzekering van kracht wordt, worden de WTZ en de Wet Medefinanciering Oververtegenwoordiging Oudere Ziekenfondsverzekerde (Wet MOOZ) afgeschaft. De functie van de huidige bestuursorganen in de topstructuur wordt opnieuw bezien. Deze omvangrijke wetgevingsoperatie staat niet op zichzelf; er zullen ook veel werkzaamheden moeten worden verricht om daardoor noodzakelijk geworden aanpassingen te bewerkstelligen van EU-verordeningen (Europese Unie), internationale verdragen en internationale afrekeningsakkoorden.

– Het verzekerde pakket wordt met ingang van 2004 beperkt, zoals is afgesproken in het Hoofdlijnenakkoord. De wet- en regelgeving wordt hierop aangepast.

– Bij de stelselherziening wordt in beginsel alle op genezing gerichte zorg van de AWBZ overgeheveld naar de standaardverzekering curatieve zorg. In 2004 starten de voorbereidende werkzaamheden hiervoor en worden voorbereidingen getroffen om de wet- en regelgeving aan te passen.

– Het groot project Modernisering AWBZ wordt uitgevoerd: de «aanbodgestuurde» instrumenten worden omgezet in vraagsturing. Verder

worden functiegerichte aanspraken geïmplementeerd en wordt de eerste stap gezet in de richting van het invoeren van functiegerichte bekostiging (vanaf 1 januari 2004). – Internationaal: De standaard zorgverzekering zodanig ontwerpen dat deze past binnen de uitgangspunten van de relevante Europese en internationale regelgeving.

De huidige wetgeving aanpassen aan het arrest Müller-Fauré/Van Riet door te omschrijven onder welke voorwaarden (extramurale) zorg in het buitenland vergoed wordt.

De EU-regio’s subsidiëren om belemmeringen in het kader van grensoverschrijdende zorg weg te nemen. In 2004 worden bij projecten in de EU-regio’s Rijn-Waal, Maas-Rijn en Gronau informatie, medische kennis en medisch personeel uitgewisseld.

31.2.2 De inzet van instrumenten leidt tot een redelijke prijs van de zorgverzekering

Premiemiddelen moeten doelmatig besteed worden om de noodzakelijke zorg ook in de toekomst voor iedereen toegankelijk te houden. Een beheerste kostenontwikkeling is daarom een publiek belang. Deze operationele doelstelling komt in vier onderwerpen tot uitdrukking. In de eerste plaats willen we zorgverzekeraars meer ruimte geven. De zorgverzekeraars moeten daarbij financiële verantwoordelijkheden dragen. Dit bereiken we met de risicodragende financiering van zorgverzekeraars. In de tweede plaats zorgen eigen betalingen ervoor dat verzekerden rechtstreeks meebetalen aan de kosten van de zorg. De prijs van de zorgverzekering bestaat uit de opbrengsten aan premies en eigen betalingen. Om deze te beheersen, wordt in de derde en vierde plaats gestuurd op de prijs van de zorgverlening en op de exploitatie door verzekeraars en zorginstellingen.

Er zijn vooral indirecte indicatoren voor het antwoord op de vraag of er nog sprake is van een redelijke prijs van de zorgverzekering. Dit zijn bijvoorbeeld voorstellen om – uit financiële overwegingen – verstrekkingen uit het wettelijk pakket te halen en het aantal afgekeurde CTG-beleidsregels (College Tarieven Gezondheidszorg). Ook de kostenontwikkeling van de zorg in internationaal perspectief geeft een indruk van de doelbereiking. Om de prijsontwikkeling van de zorgverzekering goed te kunnen beoordelen, moet deze altijd samen bezien worden met het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) over de kwaliteit van de zorg en het oordeel van het College toezicht zorgverzekeringen (CTZ) over inspanningen van verzekeraars op het gebied van kosten en kwaliteit.

  • a. 
    Risicodragende financiering verzekeraars

Beleidseffecten

Met de risicodragende financiering stimuleren we zorgverzekeraars om premiemiddelen doelmatig te gebruiken. Objectieve verschillen in kosten tussen ziekenfondsen als gevolg van verschillen in de kenmerken van hun verzekerden, worden in de financiering van de ziekenfondsen zo veel mogelijk geneutraliseerd (risicoverevening). Daardoor kunnen de ziekenfondsen concurreren op doelmatigheid. Dit financieringssysteem is een van de belangrijkste instrumenten voor de overheid om de kosten van de gezondheidszorg te beheersen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Jaarlijkse verbeteringen in het financieringssysteem, waardoor bestaande correctiemechanismen kunnen verdwijnen en de (beïnvloedbare) risico’s van verzekeraars toenemen. Ook moet de financiering worden aangepast aan veranderingen in kosten van verzekeraars, bijvoorbeeld door tariefswijzigingen bij zorgverleners of de introductie van nieuwe behandelmethoden. Hierbij gaat het met name om het verdeelkenmerk «diagnose-kostengroepen» (DKG’s), dat per 1 januari 2004 ingevoerd zal worden. Bepaalde diagnoses (bijvoorbeeld kanker of nierziekte) wijzen op chronisch dure verzekerden, waarmee verzekeraars worden gecompenseerd door DKG’s. In 2004 onderzoekt de werkgroep Ontwikkeling Verdeelmodel de werking van de risicodragende financiering. In september 2004 brengt de werkgroep dan advies uit over de budgetten voor 2005.

– Een belangrijk element bij de nieuwe standaard zorgverzekering is een sluitend systeem van risicoverevening. Het huidige vereveningssysteem voor de ziekenfondsen moet worden verbreed naar de particuliere verzekering. In 2004 doen we onderzoek naar de kostenverschillen tussen verschillende verzekeringswijzen (ziekenfonds of particulier). Vervolgens verwerken we de kostenverschillen zo goed mogelijk in het financieringssysteem van de standaard zorgverzekering.

  • b. 
    Eigen risico Ziekenfondswet en eigen bijdragen AWBZ

Beleidseffecten

Het beleid is gericht op een systeem van eigen betalingen waardoor verzekerden meer eigen verantwoordelijkheid dragen en onnodig gebruik van zorg wordt beperkt.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Invoeren AWBZ-brede eigen bijdrage voor extramurale zorg in 2005. – Invoeren eigen risico in de ziekenfondsverzekering in 2005. In 2004

wordt hiervoor een wetvoorstel aan de Tweede Kamer aangeboden. – Zorgen voor een wettelijke regeling die eigen betalingen voor zorg als

gevolg van arbeidsongevallen en beroepsziekten afdekt.

  • c. 
    Prijs zorgverlening

Beleidseffecten

We streven ernaar dat, gefaseerd vanaf 1 januari 2004, zorgaanbieders in de AWBZ en de curatieve zorg worden betaald op grond van geleverde prestaties. In de AWBZ zijn omschreven functies daarvoor de basis, voor de ziekenhuizen zijn dat de diagnose-behandelcombinaties (DBC’s).

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Eerste stap naar het invoeren van functiebekostiging in de AWBZ voor

extramurale zorg vanaf 1 januari 2004. – Tweede fase van de DBC’s invoeren in de bekostiging van de curatieve

zorg in 2004; definitief besluit hierover in het najaar 2003.

– De prijzen voor zorg sturen door goed- of afkeuring van beleidsregels van het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) en aanwijzingen aan het CTG.

– De aangepaste Wet tarieven gezondheidszorg (WTG) invoeren per medio 2004 gericht op: mogelijkheid tot experimenteren, overgaan op prestatiebekostiging en terugdringen van administratieve lasten.

– Het overeenkomstenstelsel herzien per 1 januari 2004. Hierdoor zijn verzekeraars niet meer verplicht raamovereenkomsten te sluiten met organisaties van zorgaanbieders. De nadruk komt meer te liggen op decentrale overeenkomsten tussen verzekeraars en individuele aanbieders. Ook ontstaat in fasen de mogelijkheid voor verzekeraars om niet langer contracten af te sluiten met alle toegelaten zorginstellingen.

  • d. 
    Zorgaanbod/exploitatie instellingen

Beleidseffecten

De kosten in de zorg werden lange tijd beheerst door plafonds te stellen aan de budgetten van instellingen. Hiermee werd ook het aanbod van de zorg gereguleerd (aan banden gelegd). Een negatief aspect hiervan was dat onvoldoende rekening werd gehouden met de stijging van de zorgvraag, waardoor er wachtlijsten ontstonden. Daarom willen we kostenbeheersing nu waar mogelijk realiseren door (gereguleerde) concurrentie. De belangrijkste doelen hierbij zijn: – Een beheerste ontwikkeling van de uitgaven van de zorg verbonden

aan de exploitatie van zorginstellingen (in internationaal perspectief). – Opheffen van belemmeringen voor de toetreding van zorginstellingen

tot de (gereguleerde) markt. – Reguleren van zorginstellingen die functies vervullen waaraan

vanwege de fysieke bereikbaarheid van de zorg een bijzonder belang is verbonden. – De productiecapaciteit van instellingen wordt bepaald door bij de zorgverlening betrokken partijen (instellingen, verzekeraars, consumenten). – Zorginstellingen zijn zo veel mogelijk zelf verantwoordelijk voor

huisvestingsbeslissingen en de daarmee gemoeide investeringen. – Zorginstellingen hebben een deugdelijke bestuursstructuur en een

transparante bedrijfsvoering. – De markt van zorgverlening wordt uiterlijk per 1 januari 2006 gereguleerd door een marktregulator voor de zorg.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Het reeds bij het parlement ingediende voorstel voor de Wet Exploitatie Zorginstellingen (WEZ) herzien. Door die herziening moet het mogelijk worden om per 1 juli 2004 van aanbodsturing gefaseerd over te stappen naar vraaggerichte sturing. Tegelijkertijd worden de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) en de Tijdelijke Verstrekkingenwet maatschappelijke dienstverlening (TVWMD) ingetrokken. Ook vervallen op dat moment de bepalingen in de Ziekenfondswet en de AWBZ over de toelating van instellingen.

– Het nieuwe wetsvoorstel WEZ geeft straks een wettelijke basis om eisen te stellen aan de bestuursstructuur en ordelijke bedrijfsvoering van zorginstellingen. Hiermee worden de aanbevelingen van de commissie-Meurs over goed besturen (good governance) van zorginstellingen wettelijk verankerd.

– Per deelmarkt wordt bepaald of en in hoeverre de aanbodsturing wordt losgelaten. Voor elke deelmarkt worden de onvolkomenheden vastgesteld en wordt bekeken welke instrumenten nodig zijn om die weg te nemen. Het behartigen van de publieke belangen van kwaliteit, doelmatigheid en toegankelijkheid staat hierbij voorop. In 2003 zijn de eerste stappen gezet om een marktregulator in te stellen. Deze zorgautoriteit moet onder andere instrumenten ontwikkelen en toepassen die aanzetten tot efficiënt gedrag en de marktverhoudingen in de zorg bevorderen. Daartoe wordt een passend instrumentarium ontwikkeld voor die sectoren die (nog) niet aan de markt kunnen worden overgelaten. In 2004 start de opbouw van de zorgautoriteit. Na wetswijziging zal het CTG in de nieuwe zorgautoriteit opgaan. Het streven is om de zorgautoriteit op zijn beurt in 2008 op te laten gaan in een zorgkamer bij de NMa.

31.2.3 De zorgverzekering wordt goed uitgevoerd

Toegelaten zorgverzekeraars voeren de zorgverzekeringen uit. Zij zorgen ervoor dat de Ziekenfondswet en de AWBZ rechtmatig worden uitgevoerd. De Ziekenfondswet wordt uitgevoerd door de ziekenfondsen en de AWBZ wordt uitgevoerd door regionale zorgkantoren. Deze zorgverzekeraars moeten zich verantwoorden over het naleven van de acceptatieplicht en het sluiten van overeenkomsten met aanbieders en zorginstellingen. Ook moeten zij de verzekerden goed voorlichten. Wij streven ernaar dat al deze aspecten goed worden uitgevoerd. Een belangrijke rol hierbij hebben de zelfstandige bestuursorganen in de zorg, zoals het College voor zorgverzekeringen en het College van toezicht op de zorgverzekeringen. Het oordeel van dit laatste college over de uitvoering door de zorgverzekeraars is de belangrijkste indicator voor het bereiken van deze doelstelling.

  • a. 
    Uitvoering ziekenfondswet en AWBZ

Beleidseffecten

We streven ernaar dat de zorgverzekeraars de Ziekenfondswet en de

AWBZ rechtmatig en doelmatig uitvoeren, met zo gering mogelijke

administratieve lasten. Jaarlijks brengt het CTZ hierover een oordeel uit.

De speerpunten voor de uitvoering van de Ziekenfondswet in de komende

jaren zijn:

– Ziekenfondsen worden op hun prestaties beoordeeld.

– De administratieve lasten voor verzekeraars worden beperkt door efficiënte informatie-uitwisseling en verantwoording.

De speerpunten voor de uitvoering van de AWBZ in de komende jaren

zijn:

– In 2004 vindt de uitvoering plaats volgens de taakomschrijving van zorgkantoren in het convenant Taken en beheerskosten zorgkantoren. Jaarlijks beoordeelt het CVZ (College voor zorgverzekeringen) de uitvoering van het convenant aan de hand van indicatoren in de verantwoordingsverslagen; bijvoorbeeld de tijd die verstrijkt tussen aanvang zorg en vaststellen en inning van de eigen bijdrage, aantallen klachten en duur afhandeling en de aantallen wachtenden met en zonder overbruggingszorg.

– Zorgkantoren beschikken over de vereiste zorgregistraties en (financiële) bedrijfsadministraties.

– De verantwoording over de AWBZ-uitvoering is in 2004 (over verslagjaar 2003) gemoderniseerd.

– Zorgkantoren worden via een systeem van bedrijfsvergelijking

(benchmarking) geprikkeld om de AWBZ doelmatig uit te voeren. Het

CVZ stelt een algemene (geanonimiseerde) rapportage op waarin opvallende resultaten worden belicht.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– In 2004 worden, samen met CVZ en CTZ, prestatie-indicatoren voor ziekenfondsen opgesteld, zodat prestaties van ziekenfondsen in kaart kunnen worden gebracht en beoordeeld. Het doel is ziekenfondsen daarmee op een daadkrachtige manier te prikkelen om doelmatig met het premiegeld om te gaan.

– In 2003 is de papieren berichtgeving van de werkgever naar het ziekenfonds vervangen door elektronisch aanleveren door de Uitvoering Werknemersverzekeringen (UWV). In 2004 en 2005 worden andere mogelijkheden hiervan (van dit zogeheten RINIS-concept (RouteringsInstituut (Inter)Nationale Informatie Stromen)) onderzocht en toegepast. De belasting door het berichtenverkeer wordt ook minder doordat de belastingdienst voortaan de procentuele premie Ziekenfondswet int.

– Basis voor de uitvoering van de AWBZ is het convenant over de taken en beheerskosten van zorgkantoren dat VWS, CVZ en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) met elkaar hebben gesloten. Het convenant bevat afspraken over de opbouw van zorgregistraties en bedrijfsadministraties. Dit is belangrijk omdat zorgkantoren tot op het niveau van de verzekerde informatie over geïndiceerde en geleverde zorg moeten kunnen uitwisselen met regionale indicatieorganen en zorgaanbieders. De invoering van een AWBZ-breed zorgregistratiesysteem (AZR) maakt het mogelijk elektronisch gegevens uit te wisselen. Tegelijkertijd worden de bedrijfsadministraties en de verantwoording en verslaggeving van zorgkantoren hierop voorbereid. Zorgkantoren kunnen zo in 2004 op vernieuwde wijze de uitvoering van hun taken verantwoorden. Deze verslagen zijn voor het CTZ de basis om het functioneren van de zorgkantoren te beoordelen. Uitgangspunt is de taakomschrijving uit het convenant.

– Het CVZ voert een bedrijfsvergelijking (benchmarkonderzoek) uit bij zorgkantoren. Dit moet aanknopingspunten opleveren om de bedrijfsvoering te verbeteren. Dit benchmarkonderzoek onder zorgkantoren vindt in 2004 plaats.

  • b. 
    Fraudebestrijding

Beleidseffecten

De fraude in het verzekeringsstelsel wordt bestreden. Indicatoren hiervoor zijn: de uitvoeringsverslagen van ziekenfondsen waarin zij hun misbruik en oneigenlijk gebruik van regelingen en fraudebeleid verantwoorden, het oordeel van het CTZ over de uitvoering door de ziekenfondsen, advisering door CVZ over zorgpas- en declaratiefraude, en eventueel verder onderzoek op het gebied van fraude.

Instrumenten voor het verwezenlijken van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Het nieuwe fraudebeleid kent drie actielijnen: meer controle, betere verantwoording en toetsing vooraf van nieuwe maatregelen. Er komen betere controle en sancties bij declaratiemisbruik door zorgverleners. Deze actielijnen zijn uitgewerkt in het wetsvoorstel tot wijziging van de WTG, dat de Tweede Kamer in 2003 ontvangt en dat medio 2004 in

werking moet treden. Verder investeren we in controleerbare systemen (ICT, zorgpas, vermindering bureaucratie). De tweede actielijn bevat maatregelen als het invoeren van een identificatieverplichting in de ZFW en de AWBZ, maatregelen om fraude met declaraties van verzekerden tegen te gaan, maatregelen in het elektronische berichtenverkeer om de administratieve processen te ondersteunen en de invoering van het sofi-nummer in de WTZ. Het streven is in oktober 2003 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen dat deze tweede actielijn uitwerkt. Dit wetsvoorstel moet op 1 april 2004 ingaan. De derde actielijn is dat nieuwe maatregelen vóór invoering getoetst worden op de mogelijkheden van toezicht en handhaving. Dit doen we door CTG en CTZ vooraf om een uitvoeringstoets te vragen.

  • c. 
    Uitvoering eigen risico en eigen bijdragen

Beleidseffecten

We streven naar een zorgvuldige uitvoering van de huidige eigenbijdrageregeling in de AWBZ en het nieuwe eigen risico in de Ziekenfondswet. Een goede indicator hiervoor zijn de resultaten van de kernmonitor die het CVZ halfjaarlijks uitbrengt over de uitvoering van de eigenbijdrageregeling in de thuiszorg. De rapportages van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) zijn een belangrijke gegevensbron voor deze monitor; het CAK voert deze regeling immers uit.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

– Aanbevelingen van het CVZ aan de uitvoerders voor een correcte en klantgerichte uitvoering van de eigenbijdrageregeling thuiszorg.

– Bijsturen in een vroeg stadium aan de hand van de resultaten van de kernmonitor.

  • d. 
    Toezicht uitvoering verzekeringen

Beleidseffecten

Het streven is om in 2005 één totaaloordeel te geven over de rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Ziekenfondswet, de AWBZ en de WTZ. Dit gebeurt op basis van de uitkomsten van het toezicht van het CTZ en de verantwoordingen van de zelfstandige bestuursorganen in de zorg.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Premiegerelateerde instrumenten

Het toezicht is opgebouwd uit verschillende onderdelen. Het CTZ is de toezichthouder op de ziekenfondsen en de zorgkantoren en brengt jaarlijks een rapport uit over de uitvoering van de Ziekenfondswet en de AWBZ. De Stichting uitvoering omslagregelingen (Suo) beoordeelt de uitvoering van de WTZ. Het ministerie van VWS geeft zelf jaarlijks een oordeel over de manier waarop de bestuursorganen in de topstructuur (CVZ, CTZ, CTG, College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ), College sanering ziekenhuisvoorzieningen (CSZ) en de Suo) hun taken uitvoeren. Ten slotte beoordeelt VWS ieder jaar de financiële verslagen over het Fonds van de Ziekenfondsverzekering (Algemene Kas) en het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. In 2004 bezien we hoe deze deeloordelen tot een totaaloordeel over de uitvoering kunnen leiden.

De beheerskosten van de bestuursorganen in de topstructuur zijn gebudgetteerd. Evenals voor VWS en gesubsidieerde instellingen geldt, zullen ook de uitgaven van deze zbo’s worden beperkt.

31.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Stelselherziening

Ontvangsten

0000 0000 0000

0000

1000000

 

1 417

1 440

1 448

1 356

1 320

1 448

1 356

1 320

1 448

1 356

1 320

1 448

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
  • 3. 
    Dus programma-uitgaven Waarvan op 1 januari 2004

1 448                                 0                                 0                                 0                                 0

00000

1 448                                 0                                 0                                 0                                 0

 

4.

Juridisch verplicht

19%

277

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

5.

Complementair noodzakelijk

58%

840

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

6.

Bestuurlijk gebonden

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

7.

Beleidsmatig gereserveerd

17%

250

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

6%

81

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

9.

Totaal

100%

1 448

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

De juridische verplichtingen betreffen voornamelijk subsidies aan Euregio en uitgaven in verband met een wettelijke verplichte evaluatie ZBO’s. Noodzakelijke uitgaven ten behoeve van kostenbeheersing in de budgettering van verzekeraars en ten behoeve van communicatie stelselherziening zijn opgenomen als complementair noodzakelijk.

 

Premie-uitgaven (bedragen

x € 1 000 000)

           
   

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Beheerskosten verzekeraars

en uitvoeringsorganen

1 130,2

1 131,2

1 131,2

1 131,2

1 131,2

1 131,2

Beheerskosten ZBO’s topstructuur zorgsector

62,9

62,9

62,9

62,9

62,9

62,9

Diversen (premie)

 

39,7

39,4

39,7

39,7

39,7

39,7

Groeiruimte beheer zorgverzekeringen

14,7

25,6

42,1

53,4

64,8

64,8

Totaal

 

1 247,5

1 259,1

1 275,9

1 287,2

1 298,6

1 298,6

Procentuele mutatie

   

0,9

1,3

0,9

0,9

 

In de bovenstaande tabel zijn de ramingen opgenomen voor de premieuitgaven voor de verschillende sectoren.

In deze ramingen zijn de budgettaire consequenties van de besluitvorming rond de Voorjaarsbrief Zorg 2003 en het Hoofdlijnenakkoord

verwerkt. Onderaan de tabel is de gereserveerde groeiruimte afzonderlijk weergegeven. Voor een toelichting op de verdeling van deze middelen over de verschillende zorgsectoren wordt verwezen naar de bijlage FBZ. Bij de interpretatie van de uitgavenontwikkeling dient bedacht te worden, dat voor 2003 de loon- en prijsontwikkeling al verwerkt is, terwijl voor 2004 en latere jaren de loon- en prijsontwikkeling nog moet worden toegevoegd.

31.4 VBTB-paragraaf

Dit is het eerste jaar dat het beleidsartikel Zorgverzekeringen in de begroting is opgenomen. Bij het formuleren van de operationele doelstellingen bleek het niet goed mogelijk om een expliciete tijdshorizon op te nemen. De doelstellingen zijn er immers op gericht de zorgverzekeringen permanent te bewaken op de aspecten: toegang en inhoud, betaalbaarheid en uitvoering. De voornaamste indicatoren die nu zijn benoemd zijn de signalen uit overleg met patiënten- en consumentenorganisaties, de verzekerdenmonitor, de uitspraken van het Hof van Justitie, de kostenontwikkeling in internationaal perspectief en het oordeel van het CTZ over de kwaliteit van de uitvoering. We achten het mogelijk dat deze indicatoren ons binnen een paar jaar (eindperspectief voor 2006) voldoende inzicht geven om reële streefwaarden voor de doelstellingen te kunnen stellen. In 2004 willen we bezien of we de indicatoren kunnen uitbreiden zodat een breder beeld van het beleidsartikel ontstaat.

Tabel 31.2: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                     Geplande uitvoering

Evaluatie model risicodragende financiering verzekeraars                       01/03/04–01/09/04

Zelf-evaluatie toezicht op de sociale ziektekostenverzekeringen             01/07/04–01/01/05

Wettelijke evaluatie zbo’s in de topstructuur zorgstelsel                           01/02/04–01/01/05

Buiten VWS zijn er de reguliere toezichtonderzoeken van het CTZ. Ook andere zbo’s evalueren specifieke onderdelen van het beleidsartikel.

BELEIDSARTIKEL 32: RIJKSBIJDRAGEN VOLKSGEZONDHEID

32.1 Algemene doelstelling

Het medebekostigen van sociale ziektekostenverzekeringen uit de schatkist met als doel de premiedruk van deze verzekering binnen maatschappelijk aanvaardbare grenzen te houden.

De bijdragen van het Rijk, die op de begroting van VWS staan, verlagen de premiedruk voor de ziekenfondsverzekering en de AWBZ. Deze rijksbijdragen zijn een onderdeel van het sociaal-economisch beleid van het Rijk. Dit inkomensbeleid valt primair onder de verantwoordelijkheid van de minister van SZW. Hij beschrijft zijn doelstellingen voor de inkomenspolitiek in de Sociale Nota.

De rijksbijdragen dienen mede ter financiering van het VWS-beleid op het gebied van volksgezondheid en zorg. De doelstellingen van het VWS-beleid staan in voorgaande hoofdstukken beschreven.

Als de basisverzekering per 1 januari 2006 wordt ingevoerd is er geen rijksbijdrage voor de ziekenfondsverzekering meer nodig. In deze basisverzekering zijn kinderen geen premie verschuldigd. Daarom wordt gelijktijdig met de invoering van de basisverzekering een rijksbijdrage ziektekosten kinderen ingevoerd.

32.2 Operationele doelstellingen

32.2.1  Gedeeltelijke dekking van de uitgaven van de ziekenfondsverzekering

Beleidseffecten en aard van de verantwoordelijkheid

Een van de operationele doelstellingen van de rijksbijdragen volksgezondheid, de gedeeltelijke dekking van de uitgaven van de ziekenfondsverzekering, wordt gerealiseerd door een bedrag in de Algemene Kas van de ziekenfondsverzekering te storten. De minister van VWS stelt de bijdrage vast en is derhalve verantwoordelijk. Het kabinet heeft besloten de nominale rekenpremie te verhogen voor 2003 en latere jaren.

32.2.2  Gedeeltelijke dekking van de uitgaven van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten

Een tweede operationele doelstelling van de rijksbijdragen volksgezondheid is de gedeeltelijke dekking van de uitgaven krachtens de AWBZ. De normale rijksbijdrage is reeds een aantal jaren op nihil gesteld. Wel is er sedert 1 januari 2001 de Bijdrage in de kosten van kortingen (BIKK), die op dit artikel is ondergebracht. De BIKK compenseert de premiederving door de grondslagverkleining voor de premieheffing van onder andere de AWBZ die optrad na de invoering van het nieuwe belastingstelsel. De doelstelling wordt gerealiseerd door de storting van de rijksbijdrage en de BIKK in het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten. De minister van VWS stelt de bijdrage vast en is hiervoor verantwoordelijk. De bijdrage is een onderdeel van het sociaal-economisch beleid van het kabinet.

32.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Dekking uitgaven ziektenkostenverzekering Dekking uitgaven AWBZ

5 659 644       6 859 682       8 118 287       8 376 671        9 000 448       9 361719       9 361719

5 659 644       6 859 682       8 118 287       8 376 671        9 000 448       9 361719       9 361719

5 659 644       6 859 682       8 118 287       8 376 671        9 000 448       9 361719       9 361719

3 290 744       2 669 882        2 760 787        2 852 114       2 852 313       2 852 514       2 852 514

2 368 900       4 189 800       5 357 500       5 524 557        6 148135       6509205       6509205

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

2005

2006

2007

2008

1.

Totaal geraamde

           
 

kasuitgaven

 

8 118 287

8 376 671

9 000 448

9 361 719

9 361 719

2.

Waarvan apparaats-

           
 

uitgaven

 

00000

3.

Dus programma-uitgaven

 

8 118 287

8 376 671

9 000 448

9 361 719

9 361 719

Waarvan op 1 januari 2004

           

4.

Juridisch verplicht

100% 8 118 287

66% 5 524 557

68% 6 148 135

70% 6 509 205

70% 6 509 205

5.

Bestuurlijk gebonden

0%

0

34% 2 852 114

32% 2 852 313

30% 2 852 514

30% 2 852 514

6.

Beleidsmatig gereser-

           
 

veerd

0%

0

0% 0

0% 0

0% 0

0% 0

7.

Beleidsmatig nog niet

           
 

ingevuld

0%

0

0% 0

0% 0

0% 0

0% 0

8.

Totaal

100%

8 118 287

100% 8 376 671

100% 9 000 448

100% 9 361 719

100% 9 361 719

De hoogte van de rijksbijdrage aan de ziekenfondsverzekering wordt jaarlijks vastgesteld. Afhankelijk hiervan wordt de hoogte van de premie voor de ziekenfondsverzekering bepaald. De uitgaven aan de rijksbijdrage 2004 worden na vaststelling voor 100% verplicht. Voor de jaren na 2004 bestaat formeel geen verplichting.

De hoogte van de rijksbijdrage AWBZ, dat wil zeggen de bijdrage in de kosten van kortingen, wordt bepaald in de Wet financiering volksverzekeringen. Dit gebeurt op basis van formules die de bijdrage koppelen aan de hoogte van de heffingskortingen en het aandeel dat neerslaat in de AWBZ. Hiermee zijn de bedragen voor alle jaren voor 100% verplicht.

BELEIDSARTIKEL 33: JEUGDBELEID

33.1 Algemene beleidsdoelstelling

De positie van jeugdigen in de samenleving versterken, hun kansen vergroten en uitval tegenaan

We willen bereiken dat kinderen en jongeren een sterke positie hebben, houden of krijgen in de samenleving, dat hun kansen daarop zo groot mogelijk zijn. Tevens willen we sociale achterstand of uitval tegengaan. Daarom werken we zowel aan ontwikkelingskansen voor jeugdigen als aan het oplossen van hun problemen. Zowel door opvoeding als door sociale controle van de directe omgeving ontwikkelen jeugdigen zich tot verantwoordelijke burgers met normbesef en respect voor anderen. In het waarden- en normendebat richt VWS zich daarom op jeugdigen, maar ook op hun ouders en omgeving. De beleidsmaatregelen richten zich hierbij op preventie van risicogedrag, opvoedingsondersteuning, jeugdgezondheidszorg, respectvol en sportief gedrag en een gezonde en actieve leefstijl. Ouders blijven als eerste verantwoordelijk voor de opvoeding van kinderen. De overheid moet echter voorwaarden scheppen zodat ouders hun verantwoordelijkheid kunnen invullen. We richten ons daarom onverminderd op het ondersteunen van gezinnen. Overheden, veld-partijen, landelijke organisaties, sociale partners en belangenorganisaties richten zich op (delen van) het jeugdbeleid. Versnippering, verkokering en fragmentarisering van beleid zijn niet in het belang van jeugdigen. Ons beleid moet deze ontwikkelingen tegengaan door op bestuurlijk niveau de juiste voorwaarden te scheppen. Daarom brengen we samenhang aan in het jeugdbeleid van overheden en realiseren we een goed op elkaar aansluitend stelsel van pluriforme voorzieningen dat aansluit bij de wenselijke voorzieningen van de jeugd. Daarnaast ontwikkelen we jeugdbeleid dat jongeren aanspreekt. Het jeugdbeleid wint aan effectiviteit als de meest betrokken departementen - OCenW, Justitie, SZW, BZK en VWS - hun beleid voor jeugd op elkaar afstemmen, over de eigen grenzen heen kijken en waar mogelijk gezamenlijk optrekken. Een belangrijk instrument hierbij is het gemeenschappelijk kader voor het jeugdbeleid: de landelijke jeugdagenda.

Intensivering voor preventie en Jeugdzorg

Het kabinet heeft bij het aantreden in het Hoofdlijnenakkoord besloten om preventie en jeugdzorg te versterken. Hiervoor is in totaal in 2004 30 miljoen beschikbaar, oplopend tot€ 100 miljoen in 2007. Een deel van dit bedrag wordt ingezet op dit artikel. In de eerste plaats wordt in 2004 2,4 miljoen (oplopend tot 8 miljoen in 2007) beschikbaar gesteld om de stijgende vraag naar (zwaardere) jeugdzorg te doorbreken. Het vergroten van het aanbod van opvoedondersteuning en intensieve gezinsbegeleiding alsmede de implementatie van de functie gezinscoach zijn daarbij de primaire speerpunten. In de tweede plaats introduceert de nieuwe Wet op de jeugdzorg een aanspraak op jeugdzorg. Gelet op het bestaande tekort aan capaciteit en demografische groei moet daarvoor de capaciteit aan ambulante zorg, pleegzorg, dagbehandeling, residentiële jeugdzorg en de aanpak kindermishandeling vergroot worden. Hiervoor is aanvullend op de VWS-begroting in 2004 12 miljoen (oplopend tot€ 40 miljoen in 2007) beschikbaar gesteld. Voor het realiseren van de prioriteiten gericht op de civiele keten en de jeugdstrafrechtketen is in 2004 een bedrag van 8 miljoen aan de Justitie-begroting toegevoegd, welk bedrag oploopt naar€ 29 miljoen in 2007. Een deel van deze middelen heeft betrekking op de Wet op de jeugdzorg.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 33.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 3 400 Korting op projectsubsidies 3 387

6 082 6 337

5 656 5 026

5 656 7 102

33.2 Operationele beleidsdoelstellingen

33.2.1 Het ontwikkelen en waarborgen van een adequaat stelsel van jeugdzorg

Beleidseffecten

Jeugdigen met ernstige opvoed- en opgroeiproblemen moeten zo vroeg mogelijk, zo dichtbij mogelijk en zo licht mogelijk van de juiste hulp voorzien worden. Om dit te realiseren, is de afgelopen jaren gewerkt aan een nieuwe Wet op de jeugdzorg. Deze wet vervangt de Wet op de jeugdhulpverlening en wordt naar verwachting op 1 januari 2004 van kracht. De wet wordt vijf jaar na inwerkingtreding geëvalueerd. De wet kent vier pijlers:

(1) De voorzieningen versterken die aan de jeugdzorg vooraf gaan (zie 33.2.4).

(2) Eén centrale, voor iedereen herkenbare toegang tot de jeugdzorg maken: het bureau jeugdzorg.

(3) Een passend en samenhangend zorgaanbod realiseren.

(4) De positie van de cliënt versterken.

Met pijler (1) versterken we de voorzieningen die aan de jeugdzorg voorafgaan. Hiermee beogen we de instroom in de jeugdzorg te beperken tot die jeugdigen die ernstige gedragsproblemen hebben. Zie 33.2.4 voor een verdere uitzetting van het lokale jeugdbeleid.

Pijler (2) wil één centrale herkenbare toegang tot de jeugdzorg realiseren: het bureau jeugdzorg. Hier wordt al jaren aan gewerkt, de nieuwe wet geeft hieraan de wettelijke basis.

De ontwikkeling van de vraag naar jeugdzorg hangt af van een groot aantal factoren, zoals demografische ontwikkelingen, integratie van jeugdigen in de samenleving, gezinssituatie, school en de beschikbare capaciteit en kwaliteit bij de lokale voorzieningen. Het aantal aanmeldingen (zie tabel 33.2) bij het bureau jeugdzorg en het aantal meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling geven een indicatie van de toestroom naar de jeugdzorg. De werkwijze van het bureau jeugdzorg (BJZ) en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) garandeert dat bij iedere (aan)melding direct de ernst van de problematiek ingeschat wordt. Hierdoor kan bij crisis meteen ingegrepen worden.

 

Tabel 33.2: Aantal aanmeldingen bij het bureau jeugdzorg en

meldingen bij

het Advies-

en Meldpunt Kindermishandeling

2002 Realisatie

2003 Raming

2004

Raming

2005 Raming

2006 Raming

2007 Raming

2008 Raming

Aanmeldingen BJZ 49837 Meldingen AMK 7212

51 000 8 300

52000 9 500

53 000 10 000

54 000 10 000

55 000 10 000

55 000 10 000

Bron: Rapportage taskforce wachtlijsten jeugdzorg september 2002

In 2002 zijn de bureaus jeugdzorg begonnen het aantal aanmeldingen uniform te registreren. Daarom is geen vergelijking mogelijk met 2001. De rapportages van de taskforcewachtlijsten jeugdzorglaten grote onderlinge verschillen zien in positionering en taakinvulling van de bureaus jeugdzorg. Het bureau jeugdzorg is een tweedelijns voorziening. De komende jaren ligt het accent op het uniformeren van de werkprocessen en het verhogen van de kwaliteit van de indicatiestelling.

De meldingen bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling zijn in het afgelopen jaar met 19,5% toegenomen. Deze stijging wordt met name veroorzaakt door de steeds grotere bekendheid van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Ook recente incidenten zoals in Roermond zorgen ervoor dat signalen van kindermishandeling sneller gemeld worden. In het najaar van 2003 worden regionale campagnes gestart om de bekendheid van het AMK verder te vergroten. De verwachting is daarom dat het aantal meldingen nog toeneemt en daarna stabiliseert.

Pijler (3) wil een passend en samenhangend zorgaanbod realiseren. De Wet op de jeugdzorg gaat uit van een vraaggestuurd aanbod. Het bureau jeugdzorg indiceert waar de cliënt aanspraak op heeft. De provincies zijn verantwoordelijk voor een zodanige planning van het provinciaal gefinancierde aanbod dat dit aansluit op de vraag. Hiertoe voert de provincie overleg met het bureau jeugdzorg om inzicht te krijgen in de vraag. De zorgaanbieder levert de gevraagde zorg voor de cliënt. Zorgaanbieders mogen geen cliënten weigeren. In de Wet op de jeugdzorg is daarom een acceptatieplicht opgenomen.

De implementatie van de Wet op de jeugdzorg wordt op een aantal essentiële onderdelen in 2004 afgerond, met name: werkprocessen bureaus jeugdzorg en nieuwe financieringssystematiek. Ook wordt eraan gewerkt de gemeentelijke verantwoordelijkheden en de jeugdzorg beter op elkaar te laten aansluiten. Dit moet er de komende jaren toe leiden dat vraag en aanbod in de jeugdzorg beter op elkaar aansluiten.

Met pijler (4) wordt de positie van de cliënt versterkt.

In de nieuwe Wet op de jeugdzorg staat de cliënt centraal. Om die reden is het recht op jeugdzorg ingevoerd en is geregeld dat de cliënt moet instemmen met het indicatiebesluit en het hulpverleningsplan. Om de positie van de cliënt verder te versterken is in de wet opgenomen dat provincies hun provinciaal beleidskader en hun uitvoeringsprogramma voor advies voorleggen aan een provinciale cliëntvertegenwoordiging. Het Rijk dient het landelijk beleidskader en de voortgangsrapportages jeugdzorg voor advies voor te leggen aan een landelijke cliëntvertegenwoordiging.

Aard van de verantwoordelijkheid

Uitgangspunt is dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het opvoeden en verzorgen van hun kinderen. Als ouders hier niet (volledig) toe in staat blijken, kunnen zij in eerste instantie een beroep doen op hun sociale netwerk en lokale voorzieningen. Lokale voorzieningen zijn onder meer school, het consultatiebureau en algemeen maatschappelijk werk. Zijn de problemen met de opvoeding zo ernstig dat de lokale voorzieningen geen toereikende hulp kunnen bieden, dan kunnen jeugdigen en hun ouders/verzorgers een beroep doen op de jeugdzorg.

VWS en Justitie zijn er gezamenlijk voor verantwoordelijk een goed werkend stelsel van jeugdzorg te ontwikkelen en te waarborgen. Vanuit VWS worden binnen het bureau jeugdzorg de vrijwillige toegang en de taken AMK gefinancierd. Justitie financiert de (gezins)voogdij en de jeugdreclassering. Daarnaast financiert VWS de geïndiceerde jeugdzorg, behalve als iemand in een Justitiële Jeugdinrichting geplaatst moet worden. In dat geval financiert Justitie weer. De geïndiceerde jeugdzorg die uit de AWBZ (Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten) gefinancierd wordt, valt onder beleidsartikel 24 (Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang). Het deel van de jeugdzorg dat onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie valt, staat in de desbetreffende begroting. Een totaaloverzicht is te vinden in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, dat separaat wordt aangeboden.

De provincies en de grootstedelijke regio’s zijn ervoor verantwoordelijk een regionaal aanbod aan jeugdzorg te plannen en te financieren. Daarmee moeten zij zorgen voor voldoende aanbod voor alle jeugdigen die hiervoor geïndiceerd zijn. Provincies ontvangen hiervoor van het Rijk een doeluitkering. Daarnaast worden de bureaus jeugdzorg zelf via een aparte doeluitkering aan de provincies/grootstedelijke regio’s gefinancierd.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies en opdrachten

We zetten subsidies en opdrachten in om de volgende vier doelen te

realiseren:

– Het instandhouden van steunfuncties voor de jeugdhulpverlening voor bijvoorbeeld zorgvernieuwing, deskundigheidsbevordering en informatievoorziening (subsidies aan bijvoorbeeld het NIZW (Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn) en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen).

– Het uitvoeren van onderzoek en experimenten gericht op zorgvernieuwing. Hiervoor financieren we diverse projecten.

– Het uitvoeren van projecten gericht op het invoeren van de Wet op de jeugdzorg op het terrein van onder andere het bureau jeugdzorg, kwaliteitszorg, zorgprogrammering, beleidsinformatie en de aansluiting tussen jeugdzorg en onderwijs.

– Het realiseren van een landelijk aanbod aan jeugdhulpverlening. Met de invoering van de Wet op de jeugdzorg wordt op termijn de financiering en aansturing van de landelijke instellingen gedecentraliseerd naar provincies en grootstedelijke regio’s.

Wet- en regelgeving

Vanaf 2004 is de nieuwe Wet op de jeugdzorg van kracht. Met algemene

maatregelen van bestuur (AMvB) en ministeriële regelingen wordt deze

wet nader ingevuld. De belangrijkste AMvB’s stellen nadere regels rond het indicatiebesluit, de zorgaanspraken en de financiering.

Specifieke uitkeringen

We verstrekken een doeluitkering aan provincies om het zorgaanbod te kunnen financieren en een doeluitkering voor het financieren van de bureaus jeugdzorg. Voor de financiering van de jeugdzorg is 2004 een overgangsjaar. Vanaf 2005 komt er een nieuwe financieringssystematiek waarbij op basis van prijs x productie wordt gefinancierd. Aandachtspunt is de budgettaire beheersbaarheid van het stelsel. Waar nodig zullen na overleg met de provincies maatregelen worden genomen om de beheersbaarheid te waarborgen. In 2004 is de huidige financieringssystematiek nog van kracht.

Handhaving

De Inspectie Jeugdzorg (artikel 37) let op de kwaliteit van de hulpverlening. De nieuwe Wet op de jeugdzorg heeft voor de inspectie de volgende consequenties: – De naam van de inspectie verandert van Inspectie Jeugdhulpverlening

en Jeugdbescherming in Inspectie Jeugdzorg. – Het terrein voor het toezicht verandert door:

+ De eigen verantwoordelijkheid voor kwaliteit van bureaus jeugdzorg en zorgaanbieders.

+ Het versterken van de positie van de cliënt.

+ Toezicht op Raad voor de Kinderbescherming.

+ Toezicht op nieuwe taken van het bureau jeugdzorg (ondersteuning lokaal beleid en jeugdreclassering). – De instrumenten van de inspectie wijzigen, onder meer doordat de

inspectie de bevoegdheid krijgt om een schriftelijk bevel te geven. – Het aansturen van de inspectie wijzigt: elke provincie kan de inspectie

een aanwijzing geven.

33.2.2 Het toereikend voorzien in financiering van opvang in internaten voor kinderen van binnenschippers en kermisexploitanten, voorzover deze vorm van opvang in verband met de aard van het beroep voor hun minderjarige schoolgaande kinderen nodig is

Beleidseffecten

De Leerplichtwet verbiedt dat kinderen steeds van andere scholen gebruik (moeten) maken. De meeste binnenschippers, kermisexploitanten en circusartiesten beschikken niet over een vaste woon- of verblijfplaats, daarom moet er voor opvang gezorgd worden voor hun schoolgaande kinderen. Deze kinderen verblijven in een internaat of bij een pleeggezin. Daarom financieren we de opvang in internaten of pleeggezinnen voor het huisvesten, verzorgen en opvoeden van deze leerplichtige kinderen.

Sinds 1 januari 2001 is de gewijzigde subsidieregeling Welzijnsbeleidin werking. Op grond van de gewijzigde regeling verstrekken we per feitelijk geplaatst kind een subsidiebedrag (normbedrag) aan één centrale stichting: de Centrale Stichting van Internaten voor Schippers- en Kermisjeugd (CENSIS). Hiermee sluit de totale subsidie aan op het (dalend) aantal kinderen dat deze vorm van opvang nodig heeft. CENSIS verricht jaarlijks een onderzoek bij de internaten naar de werkelijk gemaakte kosten van de internaten. Op grond van dit onderzoek wordt gekeken naar de hoogte van de normbedragen in de subsidie.

Tabel 33.3 geeft de geraamde ontwikkeling van het aantal te plaatsten kinderen weer.

 

Tabel 33.3: Aantal kinderen dat gebruik maakt van

huisvesting (peildatum

15 september 2002)

   

2002 Realisatie

2003 Raming

2004 Raming

2005 Raming

2006 Raming

2007 Raming

2008 Raming

Aantal kinderen 1311

1 296

1 281

1 252

1 217

1 188

1 188

Bron: CENSIS, ingediende subsidieaanvraag 2003

De ouders/verzorgers van de kinderen in internaten of pleeggezinnen betalen een eigen bijdrage. Deze is sinds 1 januari 2001 inkomensafhankelijk en wordt jaarlijks geïndexeerd.

Aard van de verantwoordelijkheid

CENSIS is verantwoordelijk voor de huisvesting, verzorging en opvoeding van kinderen van binnenvaartschippers, kermisexploitanten en circusartiesten in internaten of pleeggezinnen. De ontwikkelingen in de sector vereisen een samenhangende aanpak door één instelling, om ouders, kinderen en personeel zo veel mogelijk continuïteit te bieden. CENSIS geeft met periodieke rapportages inzicht in het kwaliteitsbeleid en de kwaliteitsontwikkeling van de huisvesting, verzorging en opvoeding van kinderen.

Wij zijn verantwoordelijk voor de subsidiëring van de stichting CENSIS op basis van het feitelijk aantal gehuisveste kinderen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

– Subsidie per feitelijk geplaatst kind aan Stichting CENSIS. De subsidiëring wordt herzien en overeenkomstig het herziene subsidiebeleid van VWS ingericht.

33.2.3 Het bevorderen van participatie en toegankelijkheid

Beleidseffecten

Grotere maatschappelijke betrokkenheid en actief burgerschap zorgen voor optimale ontwikkeling van jeugdigen. Dit willen wij stimuleren door jeugdigen invloed te geven op zaken die hen aangaan. Daarnaast moet op lokaal niveau beter samengewerkt worden tussen sport-, onderwijs-, buurt- en jeugdvoorzieningen: wij stimuleren dat gemeenten nieuwe aansprekende activiteiten aanbieden. Tevens besteden we uit preventief oogpunt extra aandacht aan kwetsbare jeugdigen. Het is echter niet eenvoudig om de effectiviteit van deelname aan dergelijke activiteiten te meten. Hiervoor worden participatie-indicatoren gemaakt die in maart 2004 klaar zullen zijn.

Aard van de verantwoordelijkheid

Kaders voor het beleid zijn de Welzijnswet, het VN-verdrag (Verenigde Naties) inzake de Rechten van het Kind en het EU-witboek (Europese Unie) Jeugd. Wij zijn ervoor verantwoordelijk een infrastructuur te faciliteren en te ontwikkelen die participatie bevordert en het maatschappelijk draagvlak voor jeugdparticipatie vergroot.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies en opdrachten

– De Nationale Jeugdraad (NJR) krijgt subsidie om als spreekbuis voor de jeugd richting de overheid te fungeren. Begin 2003 is een nulmeting verricht en in 2004 evalueren we de werking en resultaten van de NJR. Belangrijke factoren daarbij zijn hoeveel jongeren de NJR bereikt en de effecten van de producten en activiteiten van de NJR. De subsidiëring wordt herzien en overeenkomstig het herziene subsidiebeleid van VWS ingericht.

– Met de subsidieregeling Landelijke jeugdorganisatiesis tot en met 2003 een landelijke infrastructuur rond participatie ondersteund. Met ingang van 2004 wordt deze subsidiëring herzien.

– Het NIZW-International Centre heeft sinds 2000 als Nationaal Agentschap de eerste twee jaar het EU-programma Jeugd uitgevoerd. Het functioneren en de resultaten van het Nationaal Agentschap voor het EU-Jeugdprogramma zijn in 2002 geëvalueerd. Daarop is besloten dat het NIZW-International Centre het EU-Jeugdprogramma tot het einde van de programmaperiode (2006) zal uitvoeren. In het kader van het EU-voorzitterschap worden in 2004 twee conferenties georganiseerd.

– We versterken de basisinfrastructuur voor jeugdigen door middel van een stimuleringsregeling.

33.2.4 Het ondersteunen van lokaal sociaal beleid

Beleidseffecten

De basisinfrastructuur van het lokale jeugdbeleid versterken is voor ons de belangrijkste doelstelling voor het lokaal (preventief) jeugdbeleid. Hierdoor worden de ontwikkelingskansen van jeugdigen vergroot en worden problemen en overlast teruggedrongen. Jeugdigen en ouders moeten in hun eigen omgeving informatie, opvoedingshulp en -ondersteuning kunnen krijgen. Dit voorkomt dat het nodig is een beroep te doen op zwaardere en duurdere voorzieningen zoals de jeugdzorg.

Aard van de verantwoordelijkheid

Uitgangspunt is dat gemeenten verantwoordelijk zijn het lokale jeugdbeleid en provincies grotendeels verantwoordelijk zijn voor de jeugdzorg en dat wij de verantwoordelijkheid hebben voor het systeem. Onder andere gaan we in overleg met de gemeenten en provincies om af te spreken welke taken – voorafgaand aan de jeugdzorg – bij het lokale jeugdbeleid horen. Hiervoor is sinds 31 oktober 2002 in het kader van de Wet op de jeugdzorg de werkgroep «verduidelijking gemeentelijke taken» ingesteld.

Verduidelijking gemeentelijke taken is een prioriteit op de jeugdagenda die in het najaar van 2003 verschijnt. Deze agenda geeft het perspectief voor de komende kabinetsperiode.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies en opdrachten

– We versterken de basisinfrastructuur voor jeugdigen door middel van

een stimuleringsregeling. – Samen met OCenW faciliteren we op landelijk niveau de verdere

ontwikkeling van brede scholen. Kern van het bredeschoolconcept is

samenwerking tussen onderwijs en welzijnsinstellingen in de wijk. – We subsidiëren de ontwikkeling en toepassing van methoden op het

gebied van opvoedondersteuning, jeugdwerk en wijkgebonden

strategieën. Voor de periode 2003–2005 worden twee nieuwe CtC-pilots (Community’s that Care) gestart in Leeuwarden en Den Haag om deze aanpak te toetsen op effectiviteit. – Samen met het ministerie van OCenW willen we taalen ontwikkelingsachterstanden van kinderen terugdringen. Daarom subsidiëren we in het kader van het onderwijsachterstandenbeleid onder andere initiatieven om in gemeenten ouders en kinderen deel te laten nemen aan VVE-programma’s (voor- en vroegschoolse educatie).

Wet- en regelgeving

We gaan verduidelijken wat de gemeenten moeten doen aan preventief jeugdbeleid. De invoering van de Wet op de jeugdzorg per 2004 zorgt voor een nieuwe situatie waarin van gemeenten en provincies wordt verwacht dat ze de jeugdketen sluitend maken op lokaal en regionaal niveau. De Tweede Kamer heeft het kabinet in een motie gevraagd in het najaar van 2003 met een voorstel voor lokaal jeugdbeleid te komen. Hierin moet staan wat een goed en sluitend gemeentelijk voorzieningenniveau is en hoe we dit zonodig wettelijk kunnen waarborgen.

Met VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) en IPO (Interprovinciaal Overleg) is inmiddels overeenstemming bereikt over de functies die gemeenten gaan vervullen voorafgaand aan de jeugdzorg. Het gaat hier om de volgende functies: – Informatie.

– Pedagogische hulp (advisering en lichte hulpverlening). – Signalering.

Om deze functies toegankelijk te maken en te coördineren moeten daarnaast beschikbaar zijn:

– Toegang tot het gemeentelijke hulpaanbod, beoordelen, toeleiding. – Coördinatie van zorg op lokaal niveau.

De komende periode moeten bovengenoemde functies lokaal ingevuld worden: ze moeten er ook echt zijn voor ouders en kinderen die dat nodig hebben. In het najaar van 2003 presenteren we daarom een aantal voorstellen voor hoe deze functies eventueel wettelijk gewaarborgd kunnen worden.

33.2.5 Het stimuleren van onderzoek, monitoring en informatievoorziening

Beleidseffecten

Goede kennis- en informatievoorziening is een voorwaarde voor een samenhangend interbestuurlijk en intersectoraal jeugdbeleid van overheden. We willen weten hoe het met de problemen van de jeugd gaat en wat de effecten van het gevoerde jeugdbeleid zijn om te kunnen zien of het beleid moet worden aangepast. Hiervoor worden een Jeugdmonitor en effectrapportages voor jeugdbeleid opgesteld.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij moeten ervoor zorgen dat uitvoerende instanties deze rapportages kunnen maken in het kader van samenhangend interbestuurlijk en intersectoraal jeugdbeleid. Met name het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek), het SCP (Sociaal en Cultureel Planbureau), het International Centre en het Centrum Jeugd van het NIZW werken hieraan. De primaire verantwoordelijkheid voor het Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele Media (NICAM) is overgedragen aan de minister van OCenW.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies/opdrachten

– In 2003 starten de Jeugdmonitor en de effectrapportages jeugdbeleid.

– Financiering van rapportages en ondersteuning van activiteiten in het

kader van het VN-verdrag voor de rechten van het kind. – Met ingang van 1 januari 2004 verminderen de departementen van

OCenW, Justitie en VWS de financiering van activiteiten van het

NICAM met 50%, in 2005 met nog eens 25% en vanaf 2006 moet de

sector de financiering zelf dragen.

33.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Adequaat stelsel van jeugdzorg waarvan bijdragen aan agentschappen waarvan specifieke uitkeringen Internaten voor kinderen binnenschippers Participatie en toegankelijkheid Lokaal sociaal beleid Onderzoek en informatievoorziening

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

902 810

852 796

832 392

833 339

853 903

860 450

859 950

806 149

830 838

836 797

837 404

853 570

860 450

859 950

802 576

828 139

834 460

835 381

851 579

858 459

857 959

756 730

778 249

789 912

793 769

806 936

813 894

813 794

 

98

115

115

115

115

115

718 648

737 701

750 089

757 784

769 622

777 522

777 522

24 725

26 723

23 553

22 756

22 255

21 754

21 354

9 895

10 976

8 293

6 487

6 912

6 912

6 912

8 490

8 867

9 651

9 605

12 712

13 234

13 234

2 736

3 324

3 051

2 764

2 764

2 665

2 665

3 573

2 699

2 337

2 023

1 991

1 991

1 991

11 847

8 607

7 576

7 530

7 530

7 530

7 530

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

836 797

 

837 404

 

853 570

 

860 450

 

859 950

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

2 337

 

2 023

 

1 991

 

1 991

 

1 991

3.

Dus programma-uitgaven

 

834 460

 

835 381

 

851 579

 

858 459

 

857 959

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

1%

9 652

0%

2 979

0%

1 000

0%

0

0%

0

5.

Bestuurlijk gebonden

97%

810 239

97%

813 924

96%

821 537

97%

828 937

97%

828 437

6.

Beleidsmatig gereserveerd

2%

14 563

2%

18 459

3%

28 676

3%

29 477

3%

29 472

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

6

0%

19

0%

366

0%

45

0%

50

8.

Totaal

100%

834 460

100%

835 381

100%

851 579

100%

858 459

100%

857 959

De post «bestuurlijk gebonden» bestaat voor het overgrote deel uit de middelen voor de doeluitkering jeugdhulpverlening (ruim 750 miljoen). Daarnaast vallen ook de landelijke instellingen jeugdhulpverlening (ruim 25 miljoen) en de middelen voor CENSIS (circa 20 miljoen) onder deze post. De post «beleidsmatige reserveringen» bestaat voor het grootste deel uit reservering in het kader van de welzijnsnota die nog niet juridisch of bestuurlijk gebonden zijn.

33.4 VBTB-paragraaf

De invoering van de nieuwe Wet op de jeugdzorg gaat gepaard met de nodige aandacht voor het invoeren van een informatiestelsel. Een goed informatiestelsel is essentieel om tijdig de juiste maatregelen te kunnen nemen. De afgelopen twee jaar is daarbij gebruik gemaakt van de resultaten van de taskforce wachtlijsten jeugdzorg. Met ingang van 2004 moeten de bureaus jeugdzorg deze gegevens leveren. Vanaf 2004 wordt een minimale dataset van basisgegevens aangeleverd. Deze set wordt de jaren daarop verder gecomplementeerd. Er komt onder meer aanvullende informatie over de indicaties en de productiegegevens over zorgaanbod, uitgesplitst naar zorgvorm.

In 2004 bekijken we hoe de effectiviteit van de geleverde zorg de komende jaren in beeld kan worden gebracht. Ook wordt getracht de cliënttevreden-heid vanaf de begroting 2006 voor het eerst in beeld te brengen. Op termijn geven bovenstaande kwantitatieve en kwalitatieve gegevens en de beschikbare financiële middelen een goed beeld over hoe vraag en aanbod in het stelsel van jeugdzorg op elkaar aansluiten.

De jeugdagenda en het Landelijk Beleidskader Welzijn geven richting aan het te voeren preventieve en lokale jeugdbeleid in de komende jaren. De huidige doelstellingen in de paragrafen 33.2.3 t/m 33.2.5 worden in dit verband kritisch bezien en waarschijnlijk herzien.

 

Tabel 33.4: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp

Geplande

 

uitvoering

Wet op de jeugdzorg

Vijf jaar na

 

inwerkingtreding

 

(planning 2008)

Werkelijke gemaakte kosten instandhouding internaten

Jaarlijks

Verantwoording meerjarenprogramma jeugdonderzoek

2005

Stichting Nationale Jeugdraad

2004

EU-programma Jeugd

2006

BELEIDSARTIKEL 34: SOCIAAL BELEID

34.1 Algemene beleidsdoelstelling

Sociaal beleid heeft tot doel versterking van de leefsituatie in Nederland.

Wij dragen stelselverantwoordelijkheid voor voorzieningen op lokaal niveau waar burgers zelf actief in kunnen participeren en waar zij een beroep op kunnen doen als hun zelfredzaamheid tekort schiet met als doel een versterking van de leefsituatie in Nederland. Onze bijdrage aan deze doelstelling kent twee aspecten. Enerzijds bevorderen we dat het welzijnswerk een bijdrage levert aan het doel van sociaal beleid, anderzijds bevorderen we dat in rijkskaders voldoende aandacht is voor de sociale component en dat instellingen en gemeenten bij de intersectorale uitvoering van beleid geen onnodige belemmeringen ervaren.

Begin november 2003 zullen wij de Tweede Kamer het Landelijk Beleidskader Welzijn 2004–2008 toezenden. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 8, eerste lid van de Welzijnswet 1994: «Onze minister legt eenmaal per vier jaar aan beide kamers der Staten-Generaal een welzijnsnota over». Het Landelijk Beleidskader Welzijn zal betrekking hebben op de welzijnsonderdelen van zes beleidsartikelen: Jeugdbeleid, Gehandicaptenzorg en hulpmiddelenbeleid, Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang, Verpleging, verzorging en ouderen, Sportbeleid en het onderhavige beleidsartikel.

Dit beleidsartikel is al gestoeld op de hoofdlijnen van het aangekondigde Landelijk Beleidskader Welzijn.

 

Tabel 34.1: Landelijk Beleidskader Welzijn per beleidsterrein (exclusief en doeluitkeringen)

annex

Artikel

Beleidsterrein

Bedrag x

1 000

24

26 27 33 34 35

Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en

maatschappelijke opvang

Gehandicaptenzorg en hulpmiddelenbeleid

Verpleging, verzorging en ouderen

Jeugdbeleid

Sociaal Beleid

Sportbeleid

 

15 620 2 078 15 681 18 595 60 583 31 756

 

Totaal

 

144 313

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 34.2 Subsidietaakstelling (bedragen in € x 1000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 4 116 Korting op projectsubsidies 3 283

7 066 6 142

7 714 4 871

7 714 6 884

34.2 Operationele beleidsdoelstellingen

Realisatie van de doelstellingen van het sociaal beleid moet leiden tot toenemende maatschappelijke betrokkenheid van burgers. De samenleving is alleen vitaal als iedereen kan, mag en wil meedoen: met werk, met vrijwilligersactiviteiten, in het verenigingsleven, op school en in de buurt. Het gaat erom dat mensen eerst zelf verantwoordelijkheid nemen, en pas daarna naar anderen kijken of iets van de overheid verwachten. Gegevens over toe- en afname zijn beschikbaar bij het Centraal Bureau voor de Statistiek, in periodieke evaluatierapportages van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP), in afzonderlijke doelgroepen- of themarapportages en in inhoudelijke jaarverslagen van gesubsidieerde instellingen.

Aard van de verantwoordelijkheid

Het betreft hier een systeemverantwoordelijkheid. In de Welzijnswet 1994 zijn de verantwoordelijkheden voor het welzijnsbeleid aan de verschillende overheidslagen toebedeeld. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het uitvoerend werk, de provincies voor het steunfunctiewerk en het Rijk voor de landelijke functie. De landelijke functie omvat: – Het volgen, signaleren en analyseren van ontwikkelingen in de

samenleving. – Het stimuleren van nieuw beleid, nieuwe voorzieningen en activiteiten. – Het zorg dragen voor innovatieve projecten met een landelijke

betekenis. – Het zorg dragen voor internationale uitwisseling van informatie. – Het zorg dragen voor een landelijke infrastructuur waaronder

landelijke organisaties.

Centraal staat het bevorderen van vernieuwing, de kwaliteitsverbetering van het lokale aanbod en het stimuleren dat gemeenten vernieuwingen (laten) implementeren. Hiermee bevorderen we dat burgers, verenigingen, vrijwilligerswerk, welzijnsinstellingen en overheden steeds adequaat reageren op veranderende maatschappelijke vragen.

De doelstellingen die gekozen zijn houden verband met onze systeem-verantwoordelijkheid en met onze positie als een van de actoren om het systeem ook effectief te laten zijn. De doelstellingen zijn: – Het versterken van de rol van de welzijnssector. Hierbij is het middel

kennis en stimuleren van professionalisering en kwaliteit. – Het versterken van de zelfredzaamheid van burgers op lokaal niveau. Hiertoe zal een dienstverleningsstelsel worden ontwikkeld en geïmplementeerd. – Het verbeteren van de leefbaarheid in wijken en buurten in (grote) steden en dorpen. Hiertoe zullen ketenanalyses worden uitgevoerd, zal ondersteuning worden geboden door expert- en implementatieteams en zullen zonodig geldstromen worden gebundeld. Wij doen dit enerzijds vanuit onze eigen verantwoordelijkheid: het programma

sociale pijler stad en platteland (i.s.m. gemeenten en provincies), anderzijds vanuit de aan ons toegekende verantwoordelijkheid in het kader van het Grotestedenbeleid: de coördinatie van de sociale pijler.

De realisatie van de operationele doelstellingen in dit beleidsartikel is mede afhankelijk van de inzet van anderen: maatschappelijke organisaties, gemeenten, provincies, lokale, provinciale en landelijke welzijnsin-stellingen.

34.2.1 Het vergroten van maatschappelijke participatie van burgers in buurt en vereniging door vrijwilligerswerk

Beleidseffecten

Zoals het Kabinet in het Hoofdlijnenakkoord heeft gemeld wordt de kracht van een samenleving bepaald door de mate waarin burgers en bevolkingsgroepen bereid en in staat zijn mee te doen, onder andere aan vrijwilligersactiviteiten, in het verenigingsleven en in de buurt. Het vrijwilligerswerk is het voertuig bij uitstek om verantwoordelijkheid te nemen en niet alles van een ander of van de overheid te verwachten. Effecten zijn onder andere een meer leefbare buurt, meer recreatiemogelijkheden door middel van sport, uitgebreidere dienstverlening in ziekenhuizen en verzorgingshuizen. Door het verrichten van vrijwilligerswerk versterkt de betrokken persoon ook zijn eigen zelfredzaamheid: het gaat om het vergroten van het eigen netwerk/informele contacten, het voorkomen van vereenzaming/verveling en het leren organiseren en uitvoeren. Volgens de laatste meting van het SCP (Trends in de tijd, 2001) is 31% van de bevolking van 12 jaar en ouder gemiddeld 4,7 uur per week actief als vrijwilliger (ongeveer 4 miljoen personen). Met dit beleidsonderdeel wordt beoogd het vrijwilligerswerk in Nederland kwalitatief en kwantitatief op peil te houden.

In het Internationaal jaar van vrijwilligers 2001 is een stevige impuls gegeven aan het bevorderen van vrijwilligerswerk door de instelling van de Commissie voor lokaal vrijwilligersbeleid en de Tijdelijke stimuleringsregeling vrijwilligerswerk (TSV). De impuls loopt door tot 2005. In maart 2003 zijn de resultaten van de eerste meting gepubliceerd (Research voor Beleid). Daarin wordt geconcludeerd dat het duidelijk is dat sinds het Internationaal Jaar van de Vrijwilliger en de instelling van de TSV het vrijwilligerswerkbeleid meer op de lokale politieke agenda staat. Er wordt door gemeenten en provincies meer geld en personele inzet vrijgemaakt en er zijn plannen voor instrumenten die het vrijwilligerswerk kunnen bevorderen. Vrijwilligersorganisaties lijken deze toegenomen belangstelling te merken: meer dan een derde geeft aan dat de ondersteuning in 2002 is verbeterd. Aangezien gemeenten in 2003 en 2004 hun plannen tot volle realisatie zullen brengen gaan wij er van uit dat de vrijwilligersorganisaties een nog positiever oordeel zullen hebben. In 2004 zullen effecten hiervan zichtbaar zijn. Mede op grond daarvan zullen wij een geactualiseerde visie op het vrijwilligersbeleid en onze rol hierin presenteren.

In 2003 is in het kader van het vrijwilligersbeleid een onderzoek gestart naar de mogelijkheden voor de invoering van een sociaal jaar voor jongeren van 16–27 jaar. In een periode van maximaal een jaar kunnen jongeren zich op vrijwillige basis oriënteren op het werken bij maatschappelijke organisaties. Doel is dat deelnemers ook in hun verdere leven gemotiveerd zijn om werk dan wel vrijwilligerswerk te blijven verrichten. Op basis van de uitkomsten van dit verkennend onderzoek (te verschijnen

begin 2004) wordt bezien of een nadere uitwerking van varianten door middel van vervolgonderzoek nodig is, dan wel in 2004 enkele experimenten uitgevoerd kunnen worden om ervaringsgegevens te verkrijgen voor de keuze van een specifiek model.

Op genoemde terreinen wordt op interdepartementaal niveau met name samengewerkt met de ministeries van SZW, OCenW en Justitie.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

– Instellingssubsidie aan Samenwerkende Organisaties voor Maatschappelijk Activeringswerk (SOM) voor het toerusten van vrijwilligers die zich inzetten voor kwetsbaren.

– Instellingssubsidies (minus 20% eigen bijdrage) aan de VTA groep (zes internaten voor vorming, training en advies) voor de scholing van maximaal 32 340 (aspirant-)vrijwilligers, die actief zijn/gaan worden op het VWS-terrein.

– Projectsubsidies: onder andere voor de uitvoering van de activiteiten van het plan van aanpak van de commissie Lokaal Vrijwilligersbeleid, de ontwikkeling van een instrument voor certificering van vrijwilligerswerk, de uitvoering van het onderzoeksprogramma op het gebied van vrijwilligerswerk, de realisering van een sociaal jaar voor personen van 16–27 jaar en van maatschappelijke stages in het voortgezet onderwijs.

– Subsidie op basis van de TSV aan gemeenten en provincies voor een meerjarig project vrijwilligerswerk. Dit project loopt van 2001 tot en met 2004. De deelname van 393 gemeenten en 10 provincies is in die periode gegarandeerd. Het doel van de regeling is te bevorderen dat gemeenten en provincies een structureel en systematisch vrijwilligerswerkbeleid ontwikkelen en uitvoeren dat gericht is op vernieuwing en rekening houdt met veranderingen in de samenleving. Gemeenten en provincies die deelnemen aan het meerjarig project dragen zelf 50% van de kosten bij. In totaal worden in de deelnemende gemeenten en provincies 876 projecten op titel van de regeling uitgevoerd gericht op deskundigheidsbevordering, werven en binden van vrijwilligers en/of organisatorische en administratieve bijstand aan vrijwilligers(organisaties). Bij de Vereniging Nederlandse Gemeenten is door ons een project mogelijk gemaakt ter ondersteuning van gemeenten en provincies bij het formuleren, uitvoeren en registreren van hun vrijwilligersbeleid in het kader van de TSV. In 2004 wordt de TSV geëvalueerd. Ook de jaarlijkse metingen in opdracht van de Commissie Vrijwilligersbeleid over de ontwikkeling van het vrijwilligerswerkbeleid van de gemeenten en provincies, levert informatie op. Die informatie zal tevens als basis dienen voor het rijksbeleid vanaf 2005.

 

Tabel 34.3: Onderbouwing Vorming Training en Advies

2002 realisatie

2003 raming

2004 raming

Aantal cursisten 32 340 Subsidie per geslaagde deelnemer (in euro’s) 333 Begrotingsbedrag (in miljoen) 10,8

32 340 333 10,8

32 340 300 9,7

Bron: VTA-groep

34.2.2  Het beschikken over toegankelijke kennis voor het uitvoerend werk voor de beleidsevaluatie en -ontwikkeling van de sector maatschappelijke zorg

Beleidseffecten

Onze verantwoordelijkheid impliceert dat het stelsel van voorzieningen op lokaal niveau in stand blijft en dat de daar werkzame professionals en vrijwilligers aan burgers adequate mogelijkheden weten te bieden tot participatie en ondersteuning naar zelfredzaamheid. Opdat het uitvoerend werk en wij steeds goed weten te reageren op nieuwe maatschappelijke vragen en ontwikkelingen is een beperkt aantal kennisinstituten actief voor toegepast beleidsonderzoek, internationale uitwisseling, kennis-opbouw, kennisverspreiding, signaleren van nieuwe vraagstukken, inhoudelijke ondersteuning, innovatie en ontwikkeling (methoden). In het rapport over de evaluatie van de Welzijnswet wordt opgemerkt dat het aanbod van de instellingen te weinig vraaggestuurd is en er meer behoefte is aan beschreven methodieken met bewezen resultaten. De aansturing vanuit VWS behoeft verbetering.

De landelijke infrastructuur kan een belangrijke adviserende, ontwikkelende en ondersteunende rol spelen in het uitoefenen van de verantwoordelijkheid voor het welzijnsstelsel. Om deze positie te kunnen waarmaken zijn wijzigingen noodzakelijk. Per 2005 zal er sprake zijn van een duidelijke afbakening van taken en inhoud tussen de instellingen van de landelijke infrastructuur waarmee de huidige overlap en versnippering wordt voorkomen. Er zal gezocht worden naar een sturingsvorm die het mogelijk maakt dat de verschillende instellingen gerichter de uitvoering gaan ondersteunen, vraaggerichter bezig zijn en meer samenwerken. Herpriori-tering binnen deze doelstelling is daarbij niet uitgesloten. Voor de wijze van inrichting zal worden aangesloten bij de VWS-brede voorstellen over sturing en inrichting van de kennisinstituten (basissubsidie eventueel aangevuld met opdrachten). Inhoudelijk zal het accent de komende jaren liggen op het versterken van de rol van de welzijnssector in het kader van extramuralisering en vermaatschappelijking van de zorg.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

– Instellingssubsidie aan het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW), Landelijk Centrum Opbouwwerk (LCO), Verwey-Jonker Instituut, CIVIQ (voorheen NOV en SVM) en de Nederlandse Gezinsraad. De instellingssubsidie is tevens bestemd voor het leveren van een bijdrage aan een of meer van de overige doelstellingen in dit beleidsartikel (en bij NIZW ook aan andere beleidsartikelen).

– Projectsubsidie voor de verspreiding en benutting van kennis door het kennisnetwerk Sociaal Beleid (X-S2), voor (evaluatie-)onderzoek en voor internationale uitwisseling.

34.2.3  Het bevorderen van professionaliteit en kwaliteit van welzijnsvoorzieningen

Beleidseffecten

Wij hebben de stelselverantwoordelijkheid voor de welzijnssector. Dit is het stelsel van lokale welzijnsvoorzieningen dat de leefsituatie van burgers in Nederland moet versterken. Mensen kunnen een beroep doen op de welzijnssector als hun zelfredzaamheid tekort schiet, maar ze kunnen er ook zelf actief in participeren.

De welzijnsvoorzieningen dienen niet alleen effectief en doelmatig te werken, maar moeten juist aan de burgers duidelijk maken welke diensten ze leveren en hoe deze aansluiten bij de vragen van burgers. Om dit te bereiken werken wij aan een ontwikkelagenda waarin de volgende thema’s centraal staan:

  • 1. 
    De sturingsrelatie tussen opdrachtgevers en instellingen.
  • 2. 
    Het kennismanagement (kengetallen en expertise).
  • 3. 
    De relatie met burgers als klanten van het welzijnswerk (methodiek en klantgerichtheid).
  • 4. 
    De toerusting van de instellingen (management en personeel). Deels zijn wij reeds gestart met activiteiten om de professionalisering van de sector op deze thema’s te verwezenlijken, deels zullen ze nog worden uitgewerkt in het Landelijk Beleidskader met een 4-jarige ontwikkelagenda welzijnssector. Na afloop zal de sector hier zelf een vervolg aan moeten geven.

Wij ondersteunen het project Welzijn Informatie Lokaal en Landelijk (WILL) dat loopt van 2003 tot en met 2006. Dit project is gericht op de eerste drie thema’s. Hierin werken gemeenten en de door hen gesubsidieerde instellingen in koppels samen om vorm en inhoud van de lokale subsidiecontracten en productierapportages zodanig te standaardiseren dat benchmarking op bovenlokaal niveau mogelijk is. Benchmarking levert de beste praktijk modellen op voor: – Prestatie-indicatoren. – Procesindicatoren.

– De beleids-, contract- en financiële cycli van gemeente en instelling. – Klanttevredenheidsonderzoek. – Onmisbaar, flexibel en additioneel werk.

De instellingen committeren zich om de «best practice» in hun eigen organisatie in te voeren.

In 2003 is gestart met 17 lokale koppels in het sociaal-cultureel werk en het peuterspeelzaalwerk. In 2004 wordt het aantal koppels uitgebreid tot 75 en wordt het project verbreed met het algemeen maatschappelijk werk, ouderenwerk, crisisopvang en sociaal raadsliedenwerk. Aan het eind van het project dienen alle gemeenten en de welzijnssector te beschikken over een stelsel van transparante en vergelijkbare productomschrijvingen, methodes en procedures.

Wij zijn voornemens om de relatieve achterstand in kwaliteitsbeleid van het sociaal-cultureel werk en ouderenwerk in te halen. Doel is om methoden voor kwaliteitsverbetering zoals interne audits en certificering, die in andere deelsectoren reeds gangbaar zijn, ook in deze sectoren in te voeren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

– Instellingssubsidie NIZW onder andere voor het WILL-project

respectievelijk de actualisering van de beroepenstructuur. – Projectsubsidie onder andere voor de provinciale pilots kwaliteit en het

kwaliteitsbeleid van het sociaal cultureel werk en ouderenwerk.

34.2.4 Het versterken van de zelfredzaamheid van burgers op lokaal niveau.

Beleidseffecten

De ondersteuning van het lokale sociale beleid kent twee aspecten; enerzijds door de uitvoering op het lokale terrein te vergemakkelijken door belemmeringen in regelgeving weg te nemen, en anderzijds door een actief stimuleringsprogramma voor een speciaal gebied: het platteland.

Dienstverleningsstelsel

In het licht van de komende vergrijzing van de samenleving en de behoefte van mensen om zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen is het van belang dat er een samenhangend stelsel van maatschappelijke diensten aanwezig is voor mensen met beperkingen. Dit dienstverleningsstelsel moet samenwerkingsverbanden tot stand brengen tussen zorg- en welzijnsvoorzieningen en de schotten wegnemen tussen welzijn, zorg en wonen. De burger moet eerst zelf al het mogelijke doen om zelfstandig te leven en zelfstandig te functioneren; pas daarna ondersteunt de overheid hem daarbij. Het Rijk kan tezijnertijd onderdelen van de Welzijnswet, de WVG en enkele regelingen intrekken. Bij de totstandkoming van het dienstverleningsstelsel, waarover in november 2003 een nota verschijnt, is expliciet aandacht voor de verantwoordelijkheidsverdeling voor zaken uit dit stelsel en de AWBZ.

In 2004 wordt het project «Welzijn versterkt Zorg» uitgevoerd, dat voorbereid is door de partijen van «Welzijn versterkt». De bedoeling van dit omvangrijke project is welzijnsinstellingen te ondersteunen in de samenwerking met partners in de woon- en zorgsector. Het wordt opgenomen in het werkprogramma NIZW 2004. Dit project beoogt tevens de eenheid van taal en de kwaliteit in de welzijnssector te verbeteren.

Sociale pijler platteland

Waar via het Grotestedenbeleid veel aandacht is voor de problematiek in de grote steden is het van belang het platteland met haar eigenstandige sociale problematiek niet te vergeten. Hier gaat het om de vraag hoe burgers zelfstandig kunnen blijven leven en participeren in een context waarin voorzieningen niet bij de hand zijn, steeds minder worden (denk aan openbaar vervoer, postkantoor etc).

De minister van LNV is coördinerend bewindspersoon voor het plattelandsbeleid. De coördinatie van de sociale pijler daarbinnen wordt door ons uitgevoerd. In deze coördinatierol zullen wij ons richten op uitvoering van de aanbevelingen van het rapport «Bewogen barrières» van het NIZW en meer in het bijzonder op de bevordering van burgerbetrokkenheid en de bevordering van multifunctioneel gebruik van sociale voorzieningen ten plattelande. De concretisering van onze activiteiten in 2004 en volgende jaren wordt opgenomen in het Landelijke Beleidskader Welzijn 2004–2008. Het zal daarbij gaan om het implementeren van een sociale structuurschets voor dorpen in het landelijk gebied, het formuleren van een eigentijds antwoord op de verschraling van voorzieningen en vereenzaming van met name ouderen. Hierbij zullen ook de mogelijkheden van ICT aan de orde komen. De provincies zullen in dit traject een grote rol spelen.

Het traject provinciale steun bij lokaal sociaal beleid gaat in 2004 het laatste jaar in. Op grond van de ervaringen moeten conclusies worden getrokken over de rol van en afstemming tussen provinciale en landelijke

instellingen bij de lokale implementatie van succes gebleken methodieken en werkwijzen. Daarnaast moet blijken in hoeverre de pilots een bijdrage hebben geleverd aan de ontkokering op lokaal niveau.

Het project «Monitor lokaal sociaal beleid» is nu in een pilotfase beland. Een achttal gemeenten verzamelen met behulp van een gestandaardiseerde vragenlijst gegevens op wijkniveau over de leefsituatie van burgers. Een proefrapportage zal medio 2004 beschikbaar zijn.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

– Instellingssubsidies aan landelijke instellingen zoals het NIZW en LCO. Dit betreft onder andere het centrum Sociaal Beleid van het NIZW, voor landelijke ontwikkelingen op het terrein van opbouwwerk en voor integratie van allochtonen in wijken en buurten (financieel bij 34.2.1).

– Projectsubsidies aan VNG en IPO voor de ondersteuning van gemeenten, respectievelijk provincies bij het vormgeven van lokaal sociaal beleid.

– Projectsubsidies pilots provinciale steun bij lokaal sociaal beleid. Verlenen van opdrachten voor het verkrijgen van aansluiting van welzijn met het nieuwe zorgstelsel.

34.2.5 Verbeteren leefbaarheid in wijken van grote steden.

Beleidseffecten

Ter uitvoering van het Actieplan sociale pijler Grotestedenbeleid 2002– 2009 (Kamerstukken II, 2002–2003 21 062, nr. 107) zullen wij in 2004 de nodige voorbereidingen treffen voor het beleidskader 2005–2009.

De doelstelling is de leefbaarheid in wijken en buurten van grote steden te

verhogen.

Hiertoe wordt een mix van faciliteiten aangeboden vanuit verschillende

departementen. Grote steden kiezen hieruit op basis van hun eigen

situatie en vertalen dit in een eigen Meerjarig Ontwikkelingsplan met de in

2009 te behalen resultaten per gekozen thema.

De faciliteiten zijn gerubriceerd rond 4 thema’s: gezond en wel, meedoen,

leefbaarheid en preventie en reïntegratie.

Deze vier lijnen zijn tevens de uiteindelijke doelstellingen. Om de

leefbaarheid te verhogen is het nodig dat:

– Iedereen de kans krijgt voor ontwikkeling van persoonlijke redzaamheid en ontplooiing van eigen talenten (gezond en wel).

– Iedereen mee doet in de zorg en verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de samenleving (meedoen).

– Buurten en wijken een veilig, gezond en sociaal leefklimaat bieden en geen bron van achterstelling (leefbaarheid) vormen.

– Mensen die de aansluiting met de samenleving hebben verloren worden opgevangen en verzorgd, zoveel mogelijk worden gereïntegreerd, en niet aan zichzelf en de straat worden overgelaten (preventie en reïntegratie).

Om de resultaten te meten zijn per doelstelling 1 of meer indicatoren bepaald waarop het effect op output wordt gemeten. In 2004 wordt op deze indicatoren een nul-meting gehouden. De meting wordt vervolgens periodiek herhaald.

Wij hebben in dit traject een dubbele rol: enerzijds de coördinator van de sociale pijler (het gehele traject) en anderzijds als deelnemer, een van de departementen die programma’s verzorgt en activiteiten onderneemt.

Als coördinator zijn wij regisseur over dit onderdeel van het Grotesteden-beleid en voeren wij als zodanig het overleg met de steden. Aan de orde zijn o.a. nut en noodzaak van het bundelen van financieringsstromen, het vergemakkelijken van regelgeving, het uitvoeren van ketenanalyses, het organiseren van nul- en resultaatmetingen.

Met betrekking tot de eigen rol zullen wij onze eigen trajecten zoals operatie «Jong» inbrengen. Daarnaast is er een speciaal programma ontwikkeld: «de sociale impuls 50 wijken aanpak» met als doel een sociale impuls te geven bij versnelde herstructurering. Het programma wordt samen met VROM uitgevoerd.

Concreet worden lokale partners ondersteund bij de uitvoering van het programma door het aanbieden van kennis, impulsteams voor het beantwoorden van acute vragen en het wegnemen van belemmerende wet- en regelgeving. Deze kennis en impulsteams worden ontwikkeld en aangeboden vanuit de landelijke infrastructuur welzijn. Elke twee jaar wordt de stand van zaken gemeten.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies, onderzoek, overleg

– Onderzoek naar bundeling van financiële geldstromen.

– Projectsubsidies onder andere voor het inhuren van impulsteams voor gemeenten; voor het ontwikkelen en organiseren van nul- en resultaat-metingen en voor ketenanalyses.

– Overleg met G30-gemeenten en departementen met een aandeel in de sociale pijler.

34.2.6 Afbouw/overdracht van taken

Dit betreft geen operationele doelstelling. Hier wordt het budget geraamd en verantwoord dat nodig is voor de overdracht en afbouw van subsidies. Dit als gevolg van de herprioritering binnen het beleidsterrein Welzijn, de doorlichting van de instellingssubsidies en de realisering van de projectsubsidietaakstelling van VWS. Het betreft een aantal lopende projecten en instellingssubsidies die als posterioriteit worden beschouwd. Hier worden geen nieuwe verplichtingen op aangegaan. De opgenomen raming betreft uitfinanciering van de in het verleden aangegane verplichtingen.

34.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Maatschappelijke participatie waarvan specifieke uitkeringen Toegankelijke kennis Professionaliteit en kwaliteit Zelfredzaamheid van burgers Leefbaarheid in wijken van grote steden Afbouw/overdracht van taken

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

83 378

65 204

52 765

59 331

58 387

57 650

57 667

65 971

73 605

65 141

59 339

59 826

57 806

57 806

62 264

70 071

62 126

57 162

57 975

55 955

55 955

24 567

26 744

23 042

19 458

19 106

18 605

18 605

7 811

8 373

7 433

7 433

7 433

7 433

7 433

29 148

30 693

15 844

12 733

12 608

12 434

12 434

1 212

1 680

1 777

2 163

1 933

1 214

1 164

6 180

5 415

2 500

855

675

805

200

114

4 102

4 948

8 458

11 079

10 323

10 978

1 044

1 437

14 015

13 495

12 574

12 574

12 574

3 707

3 534

3 015

2 177

1 851

1 851

1 851

2 562

626 0 0 0 0 0

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

65 141

 

59 339

 

59 826

 

57 806

 

57 806

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

3 015

 

2 177

 

1 851

 

1 851

 

1 851

3.

Dus programma-uitgaven

 

62 126

 

57 162

 

57 975

 

55 955

 

55 955

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

78%

48 429

3%

1 497

1%

770

1%

390

0%

234

5.

Bestuurlijk gebonden

9%

5 352

61%

34 970

59%

34 150

58%

32 506

58%

32 506

6.

Beleidsmatig gereserveerd

13%

8 345

36%

20 695

40%

23 055

41%

23 059

41%

23 215

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

62 126

100%

57 162

100%

57 975

100%

55 955

100%

55 955

De juridisch verplichte uitgaven hebben in 2004 betrekking op de programma’s «Maatschappelijke participatie» ( 19,2 miljoen), «Toegankelijke kennis» ( 14,7 miljoen) en «Posterioriteit» ( 12,3 miljoen). Dit betreft de instellingssubsidies en onder maatschappelijke participatie tevens de specifieke uitkering «Tijdelijke stimuleringsuitkering vrijwilligerswerk» ( 7,4 miljoen). Tevens is in 2004 een aantal projecten voor het programma «Het versterken van burgers» ( 1,8 miljoen) en voor het programma «Professionaliteit en kwaliteit» ( 0,5 miljoen) juridisch verplicht. Vanaf 2005 zijn de instellingssubsidies voor de diverse programma’s opgenomen onder de bestuurlijk gebonden uitgaven. De beleidsmatige reserveringen hebben betrekking op de uitvoering van het in november uit te brengen Landelijk beleidskader Welzijn 2004-2008.

34.4 VBTB-paragraaf

Het brancherapport «Welzijn en sport 1998-2001» dat wij op 15 november 2002 aan de Tweede Kamer hebben aangeboden, bevat gegevens en kengetallen over de welzijnssector (zoals het aantal formatieplaatsen, het aantal voorzieningen, etc). Daarmee is een breed beeld geschetst van de situatie en ontwikkeling in de verschillende sectoren. In de nieuwe editie, die in 2004 uitkomt, zal dit beeld geactualiseerd en waar nodig gecomple-

teerd worden. Tevens wordt bezien of de informatie in het brancherapport uitgebreid kan worden met zogeheten prestatie-indicatoren. Het gaat dan om gegevens over de welzijns- of leefsituatie van burgers. In 2004 wordt de toepassing van de Tijdelijke stimuleringsregeling vrijwilligerswerk geëvalueerd.

Om de resultaten van het beleidskader grote steden 2005–2009, onderdeel sociale pijler, te meten wordt in 2004 een nulmeting gehouden in de jaren daarna gevolgd door periodieke resultaatmetingen. Ook de effecten van de sociale impuls «50-wijken aanpak» zullen regelmatig worden gemeten. In 2004 zal er een Landelijk Beleidskader Welzijn worden uitgebracht met de hoofdlijnen van het welzijnsbeleid van het Rijk voor de komende vier jaar. De inzet is om het Beleidskader op VBTB-leest te schoeien. Daartoe zullen doelen en instrumenten zo veel mogelijk concreet worden geformuleerd en zal er een monitoring- en evaluatiesystematiek worden ontwikkeld. Dit zal uiteraard zijn weerslag krijgen in de Begroting 2005 en volgende jaren.

Tabel 34.4: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                     Geplande uitvoering

Evaluatie Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk                                              2004

BELEIDSARTIKEL 35: SPORTBELEID

35.1 Algemene beleidsdoelstelling

Met inachtneming van de intrinsieke waarde van de sport, de maatschappelijke waarde ervan optimaal benutten en negatieve aspecten tegengaan

In het Hoofdlijnenakkoord wordt benadrukt dat door sport het beroep op de zorg kan worden teruggedrongen en de volksgezondheid kan worden bevorderd. Sport heeft een grote maatschappelijke betekenis en geeft een positieve impuls voor jongeren. Daarnaast heeft sport, door het fijn-vertakte netwerk van sportverenigingen en vrijwilligerswerk een sterke samenbindende functie.

Het overheidsbeleid is erop gericht dat waar nodig te ondersteunen. Dat geldt in het bijzonder ook voor gehandicaptensport.

Sport heeft een (ver)bindende kracht die de sociale cohesie kan bevorderen op het lokale niveau: met vrijwilligersactiviteiten, in het verenigingsleven, op school en in de buurt. In de sport staat de burger centraal. Sport is van belang voor de overdracht van waarden en normen. Ook de inzet van de Nederlandse topsporter levert hieraan een belangrijke bijdrage. Sport vervult een preventieve rol voor de gezondheid van de burger. De verbindende kracht van de sport komt ook tot uitdrukking in de samenwerking op rijksniveau zowel binnen het eigen departement met andere beleidsterreinen (jeugdbeleid, preventie, sociaal en ouderenbeleid) als met andere ministeries (BZK, OCenW, BUZA, Justitie).

Op basis van het Hoofdlijnenakkoord zijn er speerpunten geformuleerd op vier beleidsterreinen. Met het beleid op deze speerpunten wil VWS een positieve bijdrage leveren aan de maatschappelijk gewenste ontwikkelingen uit het regeerakkoord. De speerpunten zijn: Sportgezondheid, Breedtesport, Kader en Topsport.

De uitwerking van deze speerpunten is onder de operationele doelstellingen terug te vinden (1 tot en met 3 in paragraaf 35.2.1, speerpunt 4 in paragraaf 35.2.2)

Behalve dat de speerpunten worden uitgewerkt, zullen er in 2004 ook inspanningen worden gedaan op het internationale vlak. Het jaar 2004 is door de Europese Commissie uitgeroepen tot het Jaar van Opvoeding door Sport.

Doelstellingen van het jaar van Opvoeding door Sport 2004 zijn:

– Samenwerking bevorderen tussen onderwijsinstellingen en sportorganisaties om de educatieve aspecten van sport te ontwikkelen.

– Sport gebruiken als instrument om jongeren die kennis en vaardigheden mee te geven die ze nodig hebben om hun fysieke, mentale en sociale capaciteiten verder te kunnen ontwikkelen. Uitwisselingen van «good practices» over de manier waarop sport in het onderwijsbestel een bijdrage aan de sociale integratie van kansarme groepen kan leveren.

– Door middel van meer sport op school een beter evenwicht tot stand brengen tussen verstandelijke activiteiten en lichaamsbeweging tijdens de gehele schoolloopbaan.

– Vrijwilligerswerk bevorderen.

– Uitwisseling van leerlingen en studenten.

– Aandacht besteden aan de onderwijsproblemen van jonge sporters en

jongeren die aan wedstrijdsport doen. Het Europees Jaar van Opvoeding door Sport is gericht op overheidsinstanties die onderwijs of sport in hun portefeuille hebben én op onderwijsinstellingen en sportorganisaties (internationale, Europese of nationale sportbonden, olympische comités, nationale sportfederaties en andere sportorganisaties).

Het Jaar van Opvoeding door Sport én het EU-voorzitterschap vallen in de tweede helft van 2004 samen en dat biedt een uitgelezen kans om de samenwerking tussen onderwijs en sport en de maatschappelijke betekenis van sport nationaal én internationaal op de agenda te zetten, niet alleen in 2004 maar ook in de periode daarna. Wij zullen hiervoor samen met het ministerie van OCenW een programma opstellen. Het voornemen is om het thema Buurt, Onderwijs en Sport (BOS) als speerpunt in te zetten. Dit betekent het ondersteunen van activiteiten gericht op het versterken en het toenemen van de samenwerkingsverbanden tussen Buurt, Onderwijs en Sport. Doel is de kwaliteit van de sportvereniging, alsmede de sociale cohesie in de buurt/wijk te vergroten en de kwaliteit en kwantiteit van het bewegingsaanbod voor jongeren te bevorderen.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 35.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling 2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies 6 941 Korting op projectsubsidies 5 274

9 011 9 868

7 044 7 826

7 044 11 059

Aard van de verantwoordelijkheid

Onze verantwoordelijkheid richt zich erop kwaliteitsverbeteringen te ondersteunen in de sportbeoefening en de fysieke en organisatorische sportinfrastructuur. Om dit te bereiken, stellen we subsidies en kennis beschikbaar aan (bijzondere) landelijke sportorganisaties, provincies of gemeenten. Hoewel de haalbaarheid van plannen een van de toets-elementen is om een subsidie te verkrijgen, is het de verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger en hangt het af van de personen en de factoren die bij de uitvoering van het plan betrokken zijn of de gesubsidieerde plannen daadwerkelijk worden gerealiseerd. Kenmerkend voor de financiële ondersteuning is dan ook dat de subsidie in de meeste gevallen slechts een (beperkt) deel van de projectkosten dekt.

35.2 Operationele beleidsdoelstellingen

35.2.1 Een verantwoorde sportbeoefening door een breed publiek stimuleren, in een kwalitatief hoogwaardige (fysieke en organisatorische) sportinfrastructuur, mede om sociale cohesie, integratie, tolerantie en volksgezondheid te stimuleren

Beleidseffecten

Zowel in de nota «Wat sport beweegt» als in de beleidsbrief «Breedtesport» (TK 1998–1999, 26 632, nr. 1) is uiteengezet welke waarden (breedte)sportbeoefening voor het individu en de maatschappij heeft. De centrale boodschap in beide stukken is dat sport een belangrijk onderdeel is van de sociale infrastructuur. Sport is niet alleen «leuk», het draagt ook bij aan het algemeen lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden van mensen en biedt veelal een ontmoetingsplaats in wijken en buurten.

Sportgezondheid

Met een Bewegingsmonitor wordt onder andere gemeten hoeveel uren Nederlanders sporten en hoeveel blessures zich voordoen. Uit deze monitor blijkt dat in 2002 45% van het Nederlandse publiek voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NGB)1, maar dat 14% van de bevolking geen enkele dag van de week aan de norm voldoet. Jaarlijks doen zich ongeveer twee miljoen sportblessures voor, de kans op een blessure voor een sporter is 13%, voor topsporters zelfs 60%. Als speerpunt is geformuleerd: gezonde lichaamsbeweging stimuleren en inactiviteit tegengaan via alle relevante «beweegbronnen» (sport, recreatie, werk, transport en thuis). Daarbij gaat speciale aandacht uit naar mensen met een chronische ziekte.

Het uiteindelijke streven is om in het percentage Nederlanders dat aan de NGB voldoet te verhogen tot minstens 48% (50%) in 2007 (2010) en het percentage inactieven terug te brengen tot 10% of minder. Voor de blessurepreventie is de doelstelling om jaarlijks het blessurerisico te verlagen naar 10% in 2010.

Breedtesport

In 2002 is de eerste evaluatie van de breedtesportimpuls uitgevoerd. Uit deze evaluatie blijkt dat veel projecten zich afspelen op het terrein van sportbuurtwerk, verenigingsondersteuning en op het terrein van school en sport. Veel projecten hebben als doel mensen kennis te laten maken met de sportclub in de buurt en de sportdeelname te bevorderen. Een van de manieren om de maatschappelijke meerwaarde van sport beter te benutten, is de samenwerking te intensiveren op lokaal niveau, tussen buurt, onderwijs en sport. We stellen ons daarom ten doel om de bestaande breedtesportimpuls om te vormen naar een breedtesportbeleid dat zich vooral richt op de grote steden en de vijftig geselecteerde wijken. Hierbij zal de kern van het beleid erop gericht zijn op lokaal niveau de relatie buurt-sport-onderwijs te versterken. Omdat de sportvereniging daarin een cruciale rol dient te vervullen is de versterking van de sportvereniging een belangrijke voorwaarde.

Speerpunt is verder de deelname bevorderen van mensen met een handicap in alle takken van sport door organisatorische integratie bij reguliere sportbonden.

1 Deze norm houdt in dat kinderen minimaal een uur en volwassenen minimaal een half

Kader uur per dag matig intensief bewegen op mini- Uit de Rapportage Sport, die het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in maal vijf dagen van de week.                            2003 heeft uitgebracht, blijkt het volgende. In 2001 waren er 29 600

sportverenigingen, waarvan 86% grotendeels draait op vrijwillig kader. In sportverenigingen en sportorganisaties met een ander karakter waren in 2000 naar schatting 1,1 miljoen Nederlanders tussen 12 en 79 jaar (8.2%) als vrijwilliger actief. Over de afgelopen tien jaar blijkt er niet alleen een toename te zijn van het aantal sportorganisaties dat gebruikmaakt van vrijwilligers, maar ook een toename van het aantal vrijwilligers dat bij sportorganisaties actief is en een toename van het aantal arbeidsuren van deze vrijwilligers. Deze trend wordt ook gesignaleerd in de Verenigingsmonitor en in de evaluatie van het meerjarenprogramma «Tijd voor vrijwilligersbeleid» van NOC*NSF, dat in 2002 is afgerond. Ondanks deze groeiende inzet van vrijwilligers blijkt uit deze onderzoeken dat het door verenigingen gepercipieerde vrijwilligerstekort in die periode onveranderd is gebleven. De helft van de verenigingen kampt met een tekort aan vrijwilligers en 80% van de verenigingen maakt zich grote zorgen over het kader. Dit kan een bedreiging voor de sportvereniging worden. Uit de eerdergenoemde evaluatie van de breedtesportimpuls blijkt dat 25% van de gemeenten de impuls gebruikt om sportverenigingen te ondersteunen bij het verbeteren van hun kaderbeleid en de interne organisatie. In 2004 wordt er verder aan gewerkt deze ondersteuningsstructuur waarin gemeenten, provincies en sportbonden een rol hebben, uit te bouwen. Daarnaast is de inzet in 2004 de kwaliteit van het beschikbare kader te bevorderen. Begeleiding, deskundigheidsbevordering en professionele ondersteuning zijn daarin belangrijke ingrediënten, maar het is ook zeer gewenst dat nieuwe instrumenten worden ontwikkeld om de effectiviteit en efficiency van de inzet van het (nieuwe) kader te verbeteren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Algemeen

– Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) heeft een functie als expertisecentrum en ondersteunt sportbonden en gemeenten als ze hun sportbeleid uitwerken. De activiteiten van het NISB zijn onderverdeeld in zeven programmalijnen. We noemen hier de vier belangrijkste (financieel gezien): 1) participatie en kwaliteit; 2) kwalitatief sportaanbod en breedtesportimpuls; 3) sportinfrastructuur Nederland; 4) expertisepunten. Op basis van de activiteiten die binnen deze programmalijnen worden ondernomen, wordt subsidie toegewezen en wordt afgerekend. Het doel van deze subsidie is sport-participatie in brede zin te bevorderen.

Subsidies

Op het gebied van sportgezondheid is er subsidie om:

– Sportmedisch beleid te ontwikkelen en uit te voeren door sportorganisaties en om projecten te ondersteunen die gericht zijn op bewegingsbevordering, blessurepreventie, alcoholmatiging en tabaksontmoediging (dit zijn middelen behorend bij programmalijn 4 van de Welzijnsnota). Het vierjarige (2000–2003) project «sociale hygiëne» is een voorbeeld van een project waarmee invulling is gegeven aan het alcoholmatigingsbeleid bij sportverenigingen.

– De inzet van de Breedtesportimpuls mede te richten op lokale projecten die uitzicht bieden op blijvend meer (sportief) bewegen.

– Meer aandacht te geven aan sporten met grotere ongevalrisico’s en aan de preventie van ernstige letsels.

– De sportbonden meer aan te spreken op het veiliger maken van de beoefening van hun tak van sport.

– De multimediale ondersteuning en promotie in het kader van leefstijlcampagnes en afstemming via het «Platform bewegen».

– Bestaande maatregelen beter te benutten en effectiever te maken als beschermingsmiddelen en voorlichting.

Op het gebied van de breedtesport is er subsidie om:

– Gemeentelijke initiatieven financieel te ondersteunen op basis van de stimuleringsregeling Breedtesport. Het doel hiervan is dat gemeenten het sportbeleid een prominentere plaats geven op de gemeentelijke beleidsagenda. Na vijf tranches (de regeling is in 1999 gestart) hebben 265 gemeenten (van de in totaal 496) een aanvraag ingediend. Deze gemeenten vertegenwoordigen circa twee derde van de Nederlandse bevolking.

– Het Jaar van de Opvoeding door Sport 2004 uit te werken, wat een impuls zal geven aan projecten op het gebied van buurt, onderwijs en sport.

– De fair-playprogramma’s van landelijke sportbonden te stimuleren en ondersteunen, onder meer door lespakketten «Sportiviteit en respect» te verschaffen.

– De sociaal-preventieve projecten te ondersteunen die erop gericht zijn het voetbalvandalisme terug te dringen. Daartoe is al een meerjarenafspraak gemaakt met de KNVB. Een landelijk informatiepunt supportersbeleid zal worden ingericht en ondersteund.

– Initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op de integratie van gehandicaptensport.

Voor het kader in de sport is er subsidie om:

– Het kader te versterken en strategisch belangrijke doelgroepen

vrijwilligers te werven, namelijk jeugd, vrouwen en allochtonen. – De professionalisering van het sporttechnisch kader en het

verenigingsmanagement te verbreden ter ondersteuning van de vele

vrijwilligers in de sport. – Sportopleidingen te moderniseren en de sportopleidingen in te

bedden in een samenhangend opleidingsstelsel, waarbij nieuwe

vormen van leren worden gestimuleerd en de opleiding op maat en

«aan huis» wordt gebracht.

35.2.2 De beoefening van topsport in Nederland onder professionele en maatschappelijk verantwoorde omstandigheden bevorderen

In 2002 is de subsidieregeling Welzijnsbeleid gewijzigd op het punt van de ondersteuning van topsportevenementen en -accommodaties. De regeling ondersteunt organisaties als ze in Nederland grote sportevenementen organiseren en ondersteunt ook de aanpassing van bestaande of de realisatie van nieuwe topsportaccommodaties. In 2003 zijn al ruim zeventig aanvragen behandeld voor uiteenlopende initiatieven. Met het uitvoeren van de regeling is tevens de doelstelling geformuleerd om de opgedane kennis op het gebied van evenementen en topsportaccommodaties te bundelen en voor het publiek beschikbaar te stellen.

In augustus 2004 zullen de Olympische Spelen plaatsvinden. De voorbereiding hiervan door sportbonden en NOC*NSF verloopt binnen het programma «Performance 2004», waaraan ook wij financieel bijdragen. We hopen dat de successen van Sydney worden geëvenaard.

Beleidseffecten

Mede door de sterk toegenomen maatschappelijke betekenis van topsport – onder meer onder invloed van de overweldigende media-aandacht voor sport – richten wij ons in het sportbeleid ook op de topsport. Topsport is een belangrijke economische factor en van belang voor de Holland Promotie. Topsport heeft ook belangrijke waarden voor de samenleving die minder snel opvallen. Topsporters inspireren andere, vooral jonge, mensen om ook aan sport te gaan doen. Topsporters beïnvloeden de beeldvorming van mensen en leveren daardoor een bijdrage aan integratie en socialisatie van minderheidsgroepen. Het zijn deze maatschappelijke waarden die mede ten grondslag liggen aan het topsport-beleid.

Ons doel is het positieve van topsport te bevorderen en de negatieve bijverschijnselen zoals doping, vandalisme en onsportief gedrag tegen te gaan. Wij streven naar een goed topsportklimaat waarbinnen niet alleen goede prestaties en (gouden) medailles gehaald kunnen worden, maar vooral ook naar een klimaat waarbinnen topsporters uit verschillende disciplines zich op een verantwoorde manier met hun sport kunnen bezighouden.

Topsport is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de georganiseerde sport. Wij hebben hierbij een ondersteunende en stimulerende taak.

Elke vier jaar wordt de ontwikkeling van het topsportklimaat in Nederland op onderdelen gemeten en vergeleken met andere Europese landen. Het eerstvolgende rapport verschijnt nog in 2003.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

– Activiteiten van landelijke sportorganisaties ondersteunen die gericht

zijn op de herkenning en ontwikkeling van talenten. – Een hoogwaardige begeleidingsstructuur ondersteunen, vooral op

sporttechnisch en sportmedisch gebied. – De topsportinfrastructuur versterken, in het bijzonder waar het gaat

om training- en wedstrijdaccommodaties en de organisatie van

evenementen. – Het tegengaan van doping door de ondersteuning van bonden en

specifieke organisaties, internationale afspraken en de nationale

afstemming via het antidopingplatform Dopingcontroles. Jaarlijks wordt door NOC*NSF op advies van NeCeDo vastgesteld hoeveel controles er in totaal en per tak van sport moeten plaatsvinden, zowel «in» als «out of competition». De medewerking aan het aantal controles per sportorganisatie hanteren wij als subsidievoorwaarde evenals de toepasselijkheid van een actueel dopingreglement en een actief voorlichtingsbeleid richting sporters en begeleiders. Als een sportorganisatie hieraan niet voldoet, wordt een korting aangebracht op de subsidie voor het algemeen functioneren. Ten behoeve van een goede afstemming van de activiteiten van de bij het antidopingbeleid betrokken organisaties is in april 2003 het Nederlands Antidoping Platform ingesteld.

Tabel 35.2: Aantal controles dat DoCoNed in de afgelopen jaren heeft uitgevoerd en het aantal «positieve» gevallen, dat hieruit naar voren is gekomen

Jaar

Aantal controles

Aantal «positieve» gevallen

2000 2001 2002

1  757

2 321 2 755

22 45 45

Bron: Jaarverslag DoCoNed, 2002.

Subsidiekorting

Korting op de subsidie voor het algemeen functioneren van sportbonden

(zie 35.2.1) wordt toegepast als er geen adequaat dopingbeleid wordt

gevoerd. Toepassing van dit instrument heeft slechts in een enkel geval

plaats.

Stipendiumregeling

De Stipendiumregeling is een regeling voor A-topsporters met een inkomen dat lager is dan het minimumloon. Uitvoering van de regeling ligt bij het Fonds voor de Topsporter dat hiervoor een bedrag van circa 9 miljoen heeft ontvangen in 2000.

Tabel 35.3: Aantal A-topsporters dat gebruikmaakt van de Stipendiumregeling

Peildatum

A-topsporters

Waarvan

stipendium

genieten:

Feb. 2001 Mei 2002 Juni 2003

353 477 452

150 241 245

Bron: Fonds voor de Topsporter

Verlaagd belastingtarief

Er is een verlaagd BTW-tarief ingesteld voor de toegang tot onder andere sportwedstrijden en -accommodaties. In plaats van het normale BTW-tarief van 19% geldt voor de levering van deze goederen of diensten het verlaagde tarief van 6%. Het doel is om de toegankelijkheid van cultuur, en sport (beoefening) te bevorderen.

35.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Breedtesport

waarvan specifieke uitkeringen

Topsport

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

76 209

70 943

51 191

50 082

57 031

57 850

60 308

69 833

81 828

67 301

60 989

65 130

61 679

61 679

67 076

78 974

64 616

58 459

62 892

59 656

59 656

53 326

54 628

46 578

41 222

44 639

43 020

43 021

5 333

10 990

8 872

6 758

7 002

5 998

5 998

13 750

24 346

18 038

17 237

18 253

16 636

16 635

2 757

2 854

2 685

2 530

2 238

2 023

2 023

8 131*

31

31

31

31

31

31

  • Voor een toelichting, zie VWS-jaarverslag 2002.

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

67 301

 

60 989

 

65 130

 

61 679

 

61 679

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

2 685

 

2 530

 

2 238

 

2 023

 

2 023

3.

Dus programma-uitgaven

 

64 616

 

58 459

 

62 892

 

59 656

 

59 656

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

49%

31 559

21%

12 429

14%

8 520

9%

5 111

4%

2 169

5.

Bestuurlijk gebonden

0%

0

22%

12 674

15%

9 649

16%

9 649

16%

9 649

6.

Beleidsmatig gereserveerd

51%

33 057

57%

33 356

71%

44 723

75%

44 896

80%

47 838

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

64 616

100%

58 459

100%

62 892

100%

59 656

100%

59 656

Het sportbeleid is beschreven in verschillende beleidsnota’s (zie hiervoor), waarin de beleidsvoornemens en de budgetten worden beschreven die voor sport worden aangewend. Een deel hiervan is al juridisch verplicht. Daarnaast wordt aan verschillende sportorganisaties een zogenoemde instellingssubsidie verstrekt. Voor het jaar 2004 is dit een juridische verplichting, voor de volgende jaren zijn deze uitgaven bestuurlijk gebonden. Dit betekent dat een verlaging van dit budget ruimschoots tevoren dient te worden gemeld aan deze organisaties en een wijziging van beleid impliceert. Het bedrag bij «beleidsmatige gereserveerd» betreft een raming van uitgaven voor beleidsthema’s die zijn voorgenomen in de verschillende beleidsnota’s.

35.4 VBTB-paragraaf

Het VBTB-denken heeft eraan bijgedragen dat er meer aandacht is om beleidsdoelstellingen te concretiseren en evaluatieve momenten in te bouwen. Dit is zichtbaar in de begroting maar gebeurt ook, minder zichtbaar, bij de uitvoering van het sportbeleid. Daarbij moet echter niet uit het oog worden verloren waar de verantwoordelijkheden en (on)moge-lijkheden liggen. In 2003 is er verder aan gewerkt de evaluatieprogrammering concreet te maken, waarbij de volgende aspecten verder zijn uitgediept: – De probleemstelling. – De planning/mogelijke bundeling van evaluaties.

– De interne/externe uitvoerbaarheid.

Dit heeft geleid tot een aantal voorstellen om de programmering aan te passen. De consequenties hiervan zijn nog niet verwerkt in de evaluatieprogrammering, omdat door de taakstelling ook op dit punt prioriteiten gesteld moeten worden en ook het programma moet worden getemporiseerd.

Tabel 35.3 Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp                                                                                                                        Geplande

uitvoering

de ontwikkeling van het topsportklimaatinNederland                                                    2004

het evenementen-enaccommodatiebeleid                                                                        2004

BELEIDSARTIKEL 36: VERZETSDEELNEMERS, VERVOLGDEN EN BURGEROORLOGSGETROFFENEN

36.1 Algemene beleidsdoelstelling

Het bieden van (im)materiële ondersteuning aan personen die in het bijzonder zijn getroffen door de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap-periode in Nederlands-Indië alsmede het verschaffen van genoegdoening aan leden van onderscheiden gemeenschappen vervolgingsslachtoffers. Daarnaast de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog instandhouden om daaruit lering te trekken en het versterken van de internationale samenwerking op dit terrein

Een groot deel van de doelgroep is in de loop van de afgelopen decennia erkend op grond van een van de wetten voor oorlogsgetroffenen. Nog altijd ontvangt de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) nieuwe aanvragen voor een pensioen of uitkering. Na een aanvankelijke opleving in de periode 1999–2002, is in 2003 een daling ingezet die zich naar verwachting zal voortzetten.

Naast het bieden van (im)materiële ondersteuning beoogt de algemene beleidsdoelstelling ook de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog in stand te houden. De nationale manifestaties op 4 mei (herdenking gevallenen) en 5 mei (viering bevrijding) moeten een waarschuwing zijn voor hedendaagse uitingen van racisme, discriminatie en intolerantie. Tegen de achtergrond van de gebeurtenissen tijdens WOII kan vooral de jeugd bewust worden gemaakt van het gevaar van politiek extremisme van uiteenlopende aard dat in hun omgeving aanwezig is.

Ruim vijftig jaar na de beëindiging van de Tweede Wereldoorlog zijn roof en rechtsherstel van financiële tegoeden en goederen wereldwijd centraal komen te staan in verschillende onderzoeken en internationale regeringsconferenties. In Nederland heeft de regering op 21 maart 2000 haar standpunt uitgebracht over de eindrapporten van verschillende commissies die door haar zijn ingesteld. Om finaal recht te doen aan de kritiek op de bejegening van de vervolgingsslachtoffers in het naoorlogs rechtsherstel en de gevolgen die dit heeft gehad voor hun verdere bestaan, heeft de regering aan de onderscheiden gemeenschappen bedragen beschikbaar gesteld voor eenmalige individuele uitkeringen en projectuitkeringen ter versterking van de infrastructuur van die gemeenschappen. Wij zijn belast met de uitvoering van het regeringsstandpunt (met uitzondering van de verdeling van de gelden van de joodse gemeenschap, dat primair een taak van het ministerie van Financiën is).

De regering heeft lering getrokken uit de historische analyse van de verschillende onderzoekscommissies. Het boek over dit verleden mag nooit gesloten worden; regering en samenleving moeten zich daarvan bewust blijven en daar ook voor de toekomst conclusies aan verbinden. Ons streven is daarom de kwaliteit van de uitvoering van het regeringsstandpunt te garanderen.

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidie-

taakstelling voor dit artikel opgenomen.

Tabel 36.1 Subsidietaakstelling (bedragen x € 1 000)

Subsidietaakstelling

2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies Korting op projectsubsidies

875 1 200

875 2 244

875 1 780

875 2 515

Taakstelling PUR

In het Hoofdlijnenakkoord is voor de PUR een (volume- en efficiency) taakstelling opgenomen. Deze taakstelling is naar aanleiding van de rijksbrede problematiek verhoogd. In tabel 36.2 is de taakstelling voor de PUR weergegeven.

 

Tabel 36.2 Taakstelling PUR (bedragen x € 1 000)

     

2004

2005

2006

2007

Hoofdlijnenakkoord

Aanvullende taakstelling 233

137 328

137

561

137 948

233

465

698

1 085

36.2 Operationele beleidsdoelstellingen

36.2.1 Een kwalitatief goede en doelmatige uitvoering van het (wettelijk) stelsel van pensioenen, uitkeringen en bijzondere voorzieningen en van de hulp- en dienstverlening aan de WOII-getroffenen

Beleidseffecten

De maatschappelijke effecten die het wettelijk stelsel van materiële en immateriële voorzieningen genereert, liggen in de sfeer van «ereschuld» en «bijzondere solidariteit» met de getroffenen van WOII en de Bersiap-periode. Het (wettelijk) stelsel van voorzieningen voor oorlogsgetroffenen bevindt zich in de eindfase. Dit stelt specifieke eisen aan het beleid. Centraal staat het waarborgen van continuïteit en kwaliteit in de bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisaties (PUR en begeleidende instellingen), ondanks een gestaag dalende werklast.

De bekostigingswijze van de PUR is een belangrijke waarborg voor continuïteit en doelmatigheid (outputfinanciering). Dit bekostigingsmodel wordt elke drie jaar geëvalueerd.

Iedere vier jaar dient de Tweede Kamer op grond van artikel 21 van de Wet PUR geïnformeerd te worden over de doelmatigheid en doeltreffendheid van de PUR. Hieraan hebben wij in 2001 voor het eerst voldaan (TK 2001–2002, 20 454, nr. 56).

Verder verstrekken wij structureel subsidies aan een aantal gespecialiseerde instellingen voor hulp- en dienstverlening aan oorlogsgetroffenen. De subsidiesystematiek voor de immateriële hulpverlening zal in 2004 worden geëvalueerd. Voor 2005 is de evaluatie voorzien van de Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie Naoorlogse Generatie (TVP).

Tabel 36.3 geeft een overzicht van de belangrijkste kengetallen van de wetten en regelingen. De daling van het gemiddelde aantal pensioenen en uitkeringen zet zich bij alle wetten voort met uitzondering van de Wubo,

waar nog enige jaren sprake zal zijn van een stijging van het aantal toeslagen op grond van artikel 19 van de Wubo (Toeslag verbetering levensomstandigheden). Het Wubo-bestand van 13 106 uitkeringen bestond in 2002 voor een aantal van 2 942 uit periodieke uitkeringen en voor 10 164 uit toeslagen op grond van artikel 19 van de Wubo. Deze toeslagen zijn niet afhankelijk van het inkomen van de betrokkene. In de tabel maken we een onderscheid tussen het aantal pensioen- of uitkeringsgerechtigden en het gemiddelde aantal betaalbare pensioenen of uitkeringen. Het aantal pensioen- of uitkeringsgerechtigden omvat ook de nihilisten (gerechtigden waarvan het pensioen niet betaalbaar wordt gesteld omdat hun overige inkomsten te hoog zijn) en is geschoond van dubbeltellingen (gerechtigden die zowel een periodieke uitkering ontvangen als een toeslag op grond van artikel 19 van de Wubo of artikel 21b van de Wuv).

De totale programma-uitgaven vertonen een dalende trend. De uitgaven voor de bijzondere (medische en sociaal-medische) voorzieningen blijven hoog, vooral bij de Wubo. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat het beroep op de bijzondere voorzieningen toeneemt, vooral de tegemoetkomingen voor deelname maatschappelijk verkeer en huishoudelijke hulp. Naast de voortschrijdende vergrijzing van de doelgroep vormen ook de wijzigingen van de oorlogswetten naar aanleiding van het advies van het adviescollege-Van Galen met ingang van 2001 hiervoor een verklaring. De uitgaven voor de Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie Naoorlogse Generatie (TVP) zullen naar verwachting in 2003 nog een stijging vertonen als uitvloeisel van de verbreding van de doelgroep in 2001.

Tabel 36.3: Kerngegevens wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen* (bedragen x € 1 miljoen)

 
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

 

Realisatie

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Wuv

             

Eerste aanvragen

1 416

1 623

1 607

1 589

1 570

1 550

1 531

Toewijzingspercentage

25%

19%

18%

18%

17%

17%

16%

Aantal uitkeringsgerechtigden

25 264

23 889

22 750

21 545

20 330

19 153

18 021

Gemiddeld aantal betaalbare uitkeringen

             

(incl. uitkeringen art. 21b)

21 421

20 487

19 443

18 349

17 250

16 186

15 180

Uitgaven Wuv totaal(€)

211,1

195,8

185,3

174,1

162,6

151,5

141,7

Waarvan uitgaven bijzondere voorzieningen

             

(€)

32,8

33,7

33,6

33,1

32,2

31,3

30,4

Wubo

             

Eerste aanvragen

2 142

2 153

2 059

1 967

1 874

1 782

1 692

Toewijzingspercentage

29%

26%

27%

27%

27%

27%

27%

Aantal uitkeringsgerechtigden

11 157

11 701

11 865

11 929

11 916

11 846

11 726

Gemiddeld aantal betaalbare uitkeringen

             

(incl. toeslag art. 19)

13 106

13 589

13 811

13 912

13 919

13 855

13 733

Uitgaven Wubo totaal (€)

60,6

60,1

61,3

61,4

61,0

60,4

59,6

Waarvan uitgaven bijzondere voorzieningen

             

(€)

16,8

17,5

19,0

19,9

20,3

20,5

20,6

Wbp

             

Eerste aanvragen

82

92

90

87

84

81

78

Toewijzingspercentage

22%

20%

20%

20%

20%

20%

20%

Aantal pensioengerechtigden

6 044

5 663

5 268

4 876

4 487

4 101

3 716

Gemiddeld aantal betaalbare pensioenen

5 556

5 220

4 856

4 495

4 136

3 780

3 425

Uitgaven Wbp totaal(€)

102,1

91,5

84,9

78,3

71,7

65,2

58,6

Wbp-z

             

Eerste aanvragen

4333333

Toewijzingspercentage

40%

33%

33%

33%

33%

33%

33%

Aantal pensioengerechtigden

501

452

397

340

281

221

161

Gemiddeld aantal betaalbare pensioenen

496

446

392

335

277

218

159

Uitgaven Wbp-z totaal (€)

9,4

8,1

7,1

6,1

5,0

4,0

2,9

Tabel 36.3: Kerngegevens wetten en regelingen voor oorlogsgetroffenen* (bedragen x € 1 miljoen)

 
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

 

Realisatie

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Wiv

             

Eerste aanvragen

3111111

Toewijzingspercentage

33%

20%

20%

20%

20%

20%

20%

Aantal pensioengerechtigden

282

270

255

240

225

210

195

Gemiddeld aantal betaalbare pensioenen

228

219

206

194

182

170

157

Uitgaven Wiv totaal (€)

3,0

2,7

2,5

2,4

2,2

2,1

1,9

TVP

             

Aantal declaraties

1 749

2004

2 027

2 050

2 050

2 050

2 050

Uitgaven TVP totaal (€)

0,9

1,1

1,1

1,1

1,1

1,1

1,1

AOR

             

Eerste aanvragen

307

300

270

240

190

150

120

Toewijzingspercentage

34%

39%

40%

40%

40%

40%

40%

Omvang bestand per ultimo

698

766

829

877

912

924

915

Uitgaven AOR totaal (€)

3,3

3,4

3,6

3,6

3,6

3,5

3,4

Bron: PUR, VWS (AOR), december 2002

  • Toelichting:

Wuv: Wet uitkeringen vervolgingslachtoffers 1940–1945

Wubo: Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945

Wbp: Wet buitengewoon pensioen 1940–1945 (verzet)

Wbp-z: Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers

Wiv: Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet

TVP: Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie Naoorlogse Generatie

AOR: Algemene oorlogsongevallenregeling Indonesië (Uitvoeringsorgaan: SAIP)

Aard van de verantwoordelijkheid

Het beleid gericht op de getroffenen van de Tweede Wereldoorlog en de Bersiap-periode is vooral voorwaardenscheppend van aard. Onze verantwoordelijkheid op dit terrein valt dan ook primair te kenschetsen als systeemverantwoordelijkheid. De vijf pensioen- en uitkeringswetten voor oorlogsgetroffenen worden in opdracht van ons uitgevoerd door het zelfstandig bestuursorgaan de PUR. Wij hebben formeel geen directe invloed op het toepassingsbeleid van de PUR. Met andere woorden: wij beslissen niet of een aanvrager wel of niet tot de wetten wordt toegelaten. Daarnaast is er een aantal (gesubsidieerde) categorale instellingen en instellingen van algemeen maatschappelijk werk die de doelgroep immateriële hulp- en dienstverlening bieden.

Onze systeemverantwoordelijkheid laat onverlet dat wij ons in hoge mate verantwoordelijk voelen voor de feitelijke resultaten die het systeem genereert. Dit heeft te maken met de unieke maatschappelijke betekenis van de begrippen «ereschuld» en «bijzondere solidariteit» als leidende principes bij de zorg voor oorlogsgetroffenen, in samenhang met de steeds grotere kwetsbaarheid van de doelgroep. Wij geven onze verantwoordelijkheid vooral inhoud door toezicht te houden op de PUR en door de kwaliteit van de gesubsidieerde uitvoeringsorganisaties te monitoren.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

Wij verstrekken subsidies aan een aantal instellingen voor immateriële dienstverlening (maatschappelijk werk en sociale dienstverlening) aan oorlogsgetroffenen. Hier noemen we in het bijzonder de drie categorale «begeleidende instellingen» (Stichting 1940–1945/SBO (Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen), Stichting Pelita en Stichting Joods Maat-

schappelijk Werk) en de stichting Informatie- en Coördinatie-Orgaan Dienstverlening Oorlogsgetroffenen (ICODO). Daarnaast zijn er zes instellingen van algemeen maatschappelijk werk met een afdeling gespecialiseerd in maatschappelijk werk voor oorlogsgetroffenen die subsidie van ons ontvangen.

Wet- en regelgeving

De doelgroep vraagt regelmatig om aanpassing van (de uitvoering van) het wettelijk stelsel. Achtergrond is mede de sterke vergrijzing van de doelgroep (mate van cliëntgerichtheid) en de steeds grotere tijdsafstand tot de gebeurtenissen tijdens WOII, waardoor het steeds lastiger wordt de oorlogsomstandigheden te verifiëren. Wijzigingen van wet- en regelgeving hebben in beginsel alleen betrekking op «onderhoud», bijvoorbeeld indexeringen en doorwerking van wijzigingen in aanpalende regelgeving. Daarnaast brengt de PUR regelmatig wijzigingen aan in de uitvoering om de cliëntgerichtheid op peil te houden.

Monitoring bedrijfsvoering uitvoeringsorganisaties Wij bewaken de continuïteit van de bedrijfsvoering van de uitvoeringsorganisaties. Een goede informatie-uitwisseling met de decentrale uitvoeringsorganisaties is daarbij essentieel. Zo worden tijdig knelpunten gesignaleerd of voorzien en kan daarop worden ingespeeld. De continuïteit en doelmatigheid in de bedrijfsvoering wordt verder gestimuleerd door de bestaande systemen van bekostiging op basis van objectieve werklastindicatoren voor de belangrijkste uitvoeringsorganisaties. Deze bekostigingssystemen worden periodiek geactualiseerd. Met de uitvoeringsorganisaties zijn afspraken gemaakt over hoe het onvermijdelijke afbouwproces wordt gefaciliteerd.

Toezicht op de PUR

Onze eindverantwoordelijkheid voor de rechtmatigheid, effectiviteit en doelmatigheid van de uitkomsten van het wettelijk stelsel vereist een adequaat toezichtinstrumentarium en een goed ontwikkeld toezichtbeleid. De rechtmatigheid van de PUR wordt in belangrijke mate gewaarborgd door goede controle door de externe accountant van de PUR. Richtlijnen voor die controle verstrekken wij in het zogenoemde controleprotocol. Het geactualiseerde protocol is met ingang van 2003 van kracht geworden. Goede informatievoorziening is cruciaal om goed toezicht te kunnen houden. Daarom zijn de afspraken met de PUR hierover in 2002 geactualiseerd en is in 2003 voorzien in de bouw van een elektronisch monitoring-systeem op basis van kengetallen. Hierdoor zullen vooral ook de doelmatigheid en effectiviteit op een goede wijze gevolgd kunnen worden.

Tabel 36.4 toont dat de trend in het aantal eerste aanvragen en vervolg-aanvragen bij Wuv en Wubo dat binnen de wettelijke termijn wordt afgehandeld, de laatste jaren nagenoeg constant of stijgend is. Dat wil zeggen dat verreweg de meeste van de aanvragen binnen de wettelijke termijn kunnen worden afgehandeld. De verkorting van de behandeltermijnen blijft een punt van aandacht waarbij snelheid en zorgvuldigheid goed tegen elkaar dienen te worden afgewogen. Als de termijnen worden overschreden, wordt dat bijna altijd veroorzaakt door vertragingen bij (externe) gegevensleveranciers.

 

Tabel 36.4: Gerealiseerde

behandeltermijnen wetsuitvoering

PUR

Periode van ontvangst

Binnen

(verlengde) wettelijke termijn (in %)

Wuv

Wubo

Wetten bp

     

(Wbp/Wbp-z/Wiv)

Eerste aanvragen

     

2000

70

66

97

2001

68

69

96

Vervolgaanvragen

     

2000

70

69

99

2001

75

77

100

2002 (voorlopig)

81

78

97

Bezwaarschriften

     

2000

83

77

94

2001

83

78

91

Bron: PUR; juni 2003

Uit tabel 36.5 blijkt dat de apparaatskosten van de PUR en het totaal van de pensioenen en uitkeringen geleidelijk dalen. De apparaatskosten in procenten van de totale pensioenen en uitkeringen laten een lichte stijging zien. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de toenemende afbouwkosten van de PUR. Daarnaast bevat de begroting van de PUR kostenposten met een semi-vast karakter, zoals bestuurskosten en accountantskosten, die niet in dezelfde mate afnemen als het totaal van de pensioenen en uitkeringen.

 

Tabel 36.5: Apparaatkosten PUR in %

van de pensioenen en

uitkeringen (bedragen x

€ 1 miljoen)

   
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

 

Realisatie

Begroting

Begroting

Raming

Raming

Raming

Raming

1 Wuv

13 185

11 399

10 618

10 023

9 441

8 979

8 538

2 Wubo

10 286

9 730

9 486

9 278

9 045

8 895

8 721

3 Wbp

2 326

2 107

2006

1 893

1 780

1 691

1 601

4 Subtotaal

25 797

23 236

22 110

21 194

20 266

19 565

18 860

5 Kosten derden

4 829

4 703

4 568

4 426

4 287

4 182

4 082

6 Projecten/afbouw*

935

1 220

1 566

1 620

1 706

1 725

1 817

7 Overige kosten

1 128

1 104

1 092

1 082

1 070

1 065

1 060

8 Totaal Apparaatkosten

32 689

30 263

29 336

28 322

27 329

26 537

25 819

9 Pensioenen/uitkeringen

386 200

358 200

341 100

322 300

302 500

283 200

264 700

10 (8) in % van (9)

8,46%

8,45%

8,60%

8,79%

9,03%

9,37%

9,75%

11 (4) in % van (9)

6,68%

6,49%

6,48 %

6,58%

6,70%

6,91%

7,13%

  • Afbouwkosten van de PUR (kosten sociaal plan, etc.) Bron: PUR, juni 2003

36.2.2 Herinneringsplekken onderhouden, manifestaties doen plaatsvinden en voorlichting bieden aan jongeren

Beleidseffecten

Hoewel WOII en de Bersiap-tijd in Nederlands-Indië al lange tijd achter ons liggen, vindt het merendeel van de Nederlandse bevolking dat de Nationale Herdenking van de Gevallenen op 4 mei en de viering van de bevrijding op 5 mei en op 15 augustus moeten worden voortgezet. Onderzoek van het Nationaal Comité 4 en 5 mei (Nationaal vrijheids-onderzoek 2003) onder de Nederlandse bevolking bevestigt dit: 78 c.q. 71% van de ondervraagden vindt het (heel) belangrijk dat de oorlogs-

slachtoffers worden herdacht op 4 mei en dat de bevrijding wordt gevierd op 5 mei. Dit geldt voor alle geledingen van de samenleving. Het allergrootste belang hechten de ouderen aan deze dagen. Het belang neemt wat af naarmate de ondervraagden jonger zijn.

Bij genoemde manifestaties staat het respect voor de slachtoffers van toen centraal. Ze zijn echter ook bedoeld als waarschuwing tegen actuele vormen van racisme, discriminatie en intolerantie. Vooral de jeugd moet gewezen worden op de gevaren van vormen van (politiek) extremisme. Een respectvolle houding tegenover de slachtoffers van WOII en de Bersiap-tijd in Nederlands-Indië bevorderen en politiek bewustzijn ontwikkelen bij jongeren over de gevaren van (politiek) extremisme, zijn echter complexe vraagstukken, waarbij talloze individuele en maatschappelijke factoren een rol spelen. In 2003 zal worden onderzocht hoe de effectiviteit kan worden gemeten van jeugdvoorlichting in relatie tot het heden. Uit een evaluatie van jeugdvoorlichtingsprojecten over de periode 1998–2001 kwam naar voren dat er onvoldoende aanbod is van voorlichting aan bepaalde categorieën (laaggeschoolde) jongeren. Via een website van het ministerie zal de subsidieregeling jeugdvoorlichting nadrukkelijker onder de aandacht worden gebracht van producenten die te maken hebben met deze categorieën. In 2006 vindt de volgende evaluatie van het projectenbeleid jeugdvoorlichting WOII–heden plaats. Voor 2004 staat een evaluatie van de vier nationale herinneringscentra gepland en voor 2005 een evaluatie van het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Aard van de verantwoordelijkheid

Op het gebied van «herdenken en vieren» stellen wij door subsidies te verlenen verschillende organisaties in staat om een jaarlijkse herdenking en viering te organiseren of een herinneringscentrum in stand te houden. Op die manier zijn wij systeemverantwoordelijk.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

– Nationale manifestaties: naast een subsidie aan het Nationaal Comité 4 en 5 mei, worden in het kader van het beleid «herdenken en vieren» subsidies verstrekt aan de Stichting 15 augustus 1945 en aan het Nationaal Comité herdenking capitulatie 1945 Wageningen.

– Projectenbeleid Jeugdvoorlichting WOII-heden: een externe adviescommissie «Jeugdvoorlichting WOII-heden» adviseert over te subsidiëren projecten. Het beleid richt zich erop het bereik en de effectiviteit van de voorlichting te vergroten. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan de diverse categorieën jongeren en aan een multiculturele samenleving.

– Herinneringscentra: in het kader van het brede voorlichtingsbeleid over de gebeurtenissen tijdens WOII worden instellingssubsidies verstrekt aan het Nationaal Monument Kamp Westerbork, het Nationaal Monument Kamp Vught, het Nationaal Monument Kamp Amersfoort en aan het Indisch Herinneringscentrum in Den Haag.

36.2.3 Activiteiten uitvoeren of coördineren die voortvloeien uit kabinetsbesluiten over het thema «Tegoeden Tweede Wereldoorlog», en voorwaarden scheppen van internationale samenwerking voor educatie over, herinnering aan en onderzoek naar de holocaust

Beleidseffecten

Het onderwerp «Tegoeden Tweede Wereldoorlog» staat al geruime tijd in de belangstelling. Uit de publieke en politieke aandacht hiervoor vloeit een aantal activiteiten voort die sinds 1 mei 1998 door ons worden uitgevoerd of gecoördineerd en die gericht zijn op het rechtsherstel na de Tweede Wereldoorlog. Te denken valt aan het verder versterken van de infrastructuur en mede daardoor van de eigen identiteit van de verscheidene gemeenschappen en het doen van onderzoek om de nog bestaande leemtes in de geschiedschrijving op te vullen. Belangrijk zijn ook de internationale activiteiten in het kader van herdenken, vieren en leren als uitvloeisel van de wereldwijde aandacht voor de materiële aspecten van roof en recuperatie. Nederland draagt daarbij haar eigen diepgewortelde historie rondom de aspecten herdenken, vieren en leren uit.

Aard van de verantwoordelijkheid

De uitvoering van de kabinetsbesluiten rondom het naoorlogs rechtsherstel en het versterken van de infrastructuur van de Sinti- en Roma-gemeenschap en de Indische gemeenschap is grotendeels opgedragen aan de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en aan de Stichting Het Gebaar voor de Indische gemeenschap. Wij zijn verantwoordelijk voor het toezicht en de financiering van deze stichtingen.

Verder geven wij invulling aan deze doelstelling door subsidiëring en onderzoek. Hiervoor zijn wij systeemverantwoordelijk.

Naast de noodzaak om de holocaust blijvend te herdenken en te onderzoeken, is ook educatie van groot belang. Nederland draagt door deelname aan een internationale Taskforce bij aan internationale samenwerking en overdracht van expertise op dit terrein. Wij zijn verantwoordelijk voor de Nederlandse bijdrage aan de activiteiten van de Taskforce.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Subsidies

Ook in 2004 subsidiëren wij het centrum voor Holocaust en Genocide Studies en de daaraan verbonden leerstoel. In 2007 zal een onafhankelijke commissie een tussentijdse evaluatie uitvoeren om te bezien of het wenselijk is dat het centrum en de leerstoel worden gecontinueerd.

Onderzoek

Er wordt onderzoek verricht naar:

– De sociale en economische gevolgen van de Japanse bezetting en de

daarop volgende Bersiap- en revolutietijd, met daarin verweven het

naoorlogs rechtsherstel. – De positie van homoseksuelen voorafgaand, tijdens en kort na de

Tweede Wereldoorlog.

Handhaving

Wij houden toezicht op de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma en de Stichting Het Gebaar. Het toezichtinstrumentarium is vastgelegd in de statuten en uitkeringsreglementen van de stichtingen. Het gaat hierbij om projecten, die naar hun aard eindig zijn. De stichtingen geven uitvoering aan de kabinetsbesluiten om individuele uitkeringen ter beschikking te stellen en collectieve doelen te realiseren aan c.q. ten behoeve van de Indische gemeenschap en de Sinti- en Roma-gemeen-schap. Zodra dit is afgerond zal de financieringsrelatie tussen het rijk en de genoemde stichtingen worden beëindigd.

Projecten in internationaal verband

Ook in 2004 nemen wij deel aan de Taskforce for International Cooperation on Holocaust Education, Remembrance and Research (ITF-Holocaust).

36.3. Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen waarvan bijdragen aan ZBO’s Herdenken en vieren gebeurtenissen WOII Activiteiten thema «Tegoeden WOII» waarvan bijdragen aan ZBO’s

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

472 700

421 551

395 708

373 605

353 809

332 458

328 840

473 039

423 859

397 360

375 239

353 948

332 458

328 840

471 576

422 389

396 167

374 126

352 895

331 399

327 776

432 159

407 880

387 240

366 171

345 712

324 265

320 642

34 083

34 987

32 749

30 608

29 995

28 612

28 617

5 277

5 923

4 637

4 638

4 638

4 638

4 638

34 140

8 586

4 290

3 317

2 545

2 496

2 496

11 457

5 511

3 458

1 857

1 151

894

0

1 462

1 470

1 193

1 113

1 053

1 059

1 064

1 186

2 928

00000

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
     

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

1.

Totaal geraamde kasuitgaven

 

397 360

 

375 239

 

353 948

 

332 458

 

328 840

2.

Waarvan apparaatsuitgaven

 

1 193

 

1 113

 

1 053

 

1 059

 

1 064

3.

Dus programma-uitgaven

 

396 167

 

374 126

 

352 895

 

331 399

 

327 776

Waarvan op 1 januari 2004

                   

4.

Juridisch verplicht

97%

385 133

97%

362 998

96%

340 031

97%

320 110

97%

316 632

5.

Bestuurlijk gebonden

3%

11 034

3%

11 128

4%

12 864

3%

11 289

3%

11 144

6.

Beleidsmatig gereserveerd

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

7.

Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

8.

Totaal

100%

396 167

100%

374 126

100%

352 895

100%

331 399

100%

327 776

Door het karakter van de pensioen- en uitkeringswetten en omdat het recht op een uitkering of pensioen in deze wetten is vastgelegd, hebben de uitgaven hieraan een (juridisch) verplicht karakter. Dit geldt ook voor de apparaatskosten van de PUR en de gelden verbonden aan de operationele doelstelling van paragraaf 36.2.3. De bestuurlijk gebonden uitgaven

zijn de structurele subsidies die zijn opgenomen onder de operationele doelstellingen 36.2.1 en 36.2.2, bijvoorbeeld subsidies aan begeleidende instellingen en herinneringscentra.

36.4 VBTB-paragraaf

Het cijfermateriaal in de tabellen 36.2 en 36.4 is uitgebreid en verbeterd ten opzichte van 2003. Zo wordt in tabel 36.2 in het vervolg een onderscheid gemaakt in het aantal uitkerings- en pensioengerechtigden en het gemiddelde aantal betaalbare uitkeringen c.q. pensioenen. Ook worden de bedragen die gemoeid zijn met de bijzondere voorzieningen bij de Wubo en de Wuv apart weergegeven. Verder zijn de cijfers met betrekking tot de AOR-regeling meer realistisch geraamd met name op het punt van de toewijzingspercentages en de eerste aanvragen. In tabel 36.4 geven de apparaatskosten van de PUR door de andere structuur beter inzicht en zijn deze meer in overeenstemming met de informatie die de PUR levert in haar publicatie «Kort bestek». Voor gegevens over het belang van 4 en 5 mei kan de komende jaren gebruik gemaakt worden van het Nationaal vrijheidsonderzoek dat in opdracht van het Nationaal Comité 4 en 5 mei jaarlijks wordt gehouden. Het onderzoek naar een verbetering van de effectmeting van de projecten jeugdvoorlichting zal naar verwachting in 2003 worden gestart.

Met de door ons gesubsidieerde instellingen die zich bezighouden met het maatschappelijk werk zijn in 2002 afspraken over de informatievoorziening gemaakt die in 2003 en volgende jaren vruchten moeten afwerpen. Op het terrein van de sociale dienstverlening streven we naar soortgelijke afspraken in 2003.

De tabel hierna geeft een overzicht van de voorgenomen evaluaties op het beleidsterrein van verzetsdeelnemers, vervolgden en burger-oorlogsgetroffenen. Het is een samenvatting van evaluatieonderwerpen en de geplande uitvoeringstermijn daarvan.

 

Tabel 36.6: Overzicht voorgenomen evaluaties

Onderwerp

Geplande

 

uitvoering

Evaluatie herinneringscentra

2004

Evaluatie subsidiesystematiek immateriële hulpverlening

2004

Evaluatie kostprijsmodel PUR

2004

Evaluatie Nationaal Comité 4 en 5 mei

2005

Evaluatie Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie

2005

Evaluatie doeltreffendheid/doelmatigheid PUR

2005

Evaluatie protocol afbouw PUR

2005

Evaluatie van het projectenbeleid jeugdvoorlichting

 

WOII – heden

2006

Evaluatie leerstoel Holocaust en Genocide Studies

2007

BELEIDSARTIKEL 37 – INSPECTIES

37.a Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)

37.a.1 Algemene beleidsdoelstelling

Toezien op de gezondheidszorg en de staat van de volksgezondheid

De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft als doel door middel van toezicht de burger een grote mate van zekerheid te bieden op kwalitatief verantwoorde en veilige zorg, waarbij de rechten van de patiënt worden gerespecteerd. Daarnaast heeft de IGZ als doel de volksgezondheid te bevorderen. Aan deze taken wordt door verschillende wetten inhoud en richting gegeven.

De verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister en de IGZ is geregeld in de Gezondheidswet. De IGZ heeft een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om de inhoud en wijze van het toezicht, maar valt wel onder de ministeriële verantwoordelijkheid. Dit geldt voor alle operationele doelstellingen.

Het meerjarenplan (MJP) van de IGZ vormt de schakel tussen de algemene beleidsdoelstelling en het jaarwerkplan, waarin de activiteiten zijn vastgelegd die de inspectie jaarlijks uitvoert. De uitgangspunten van het MJP 2003–2006 zijn: risicobeperking als leidend beginsel, modernisering van het toezichtinstrumentarium, samenwerking met anderenen resultaatgerichte en toetsbare inzet.

In dit MJP worden de taken van de IGZ die voortvloeien uit weten regelgeving vertaald in vier hoofddomeinen: toezicht op volksgezondheid, toezicht op patiëntenrechten, toezicht op kwaliteit en veiligheid van zorg en toezicht op productie en distributie van genees- en hulpmiddelen. Deze domeinen zijn uitgewerkt naar aard en intensiteit van toezicht. De prioritering van de toezichtactiviteiten is gebaseerd op een risicoinschatting (de kans op ernstige gezondheidsschade).

De huidige planperiode staat in het teken van de implementatie van het

rapport van de commissie-Abeln en het «VBTB-proof» maken van de IGZ.

Twee aspecten zijn daarbij van bijzonder belang:

– Het ontwikkelen van een expliciet, datadrivenrisicomodel als basis voor de inzet van de inspectiecapaciteit. Met ondersteuning van het RIVM ontwikkelt de IGZ een gevalideerd risicomodel. Dit model leidt tot een eerste ordening van risico’s op basis van de ervaringskennis van inspecteurs. In de periode tot 2005 wordt het risicomodel verder ontwikkeld, waarbij data worden geanalyseerd, modellen en vragenlijsten worden ontwikkeld en getest.

– Het invoeren van het «gefaseerde toezicht» als modernisering van het algemeen toezicht. Hierbij wordt het steekproefsgewijze algemeen toezicht omgebouwd naar een systeem waarbij instellingen worden benaderd met een vragenlijst. De antwoorden van de instellingen op deze vragenlijst worden beoordeeld en slecht scorende, mogelijk risicovolle organisaties worden vervolgens «on the spot» nader onderzocht.

In 2003 zijn in bepaalde sectoren zorginstellingen benaderd met een «proefvragenlijst». Nadat deze werkwijze is geëvalueerd, zal in 2004 daadwerkelijk gestart worden met dit gefaseerde toezicht.

37.a.2 Operationele beleidsdoelstellingen

37.a.2.1 Toezicht en opsporing op het gebied van gezondheidszorg en volksgezondheid

Beleidseffecten

Het uitoefenen van toezicht gebeurt in een aantal stappen: het verzamelen van informatie, oordeelsvorming in de vorm van toetsing aan gestelde eisen, rapportage en daarna het eventueel interveniëren op basis van het gevormde oordeel.

Effectief toezicht en opsporing op het gebied van gezondheidszorg en volksgezondheid zijn alleen mogelijk als de toezichthouder over voldoende kennis van het inspectieterrein beschikt. Daarvoor maakt de IGZ gebruik van diverse bronnen. Allereerst wordt kennis verkregen uit het feitelijk uitoefenen van de toezichtactiviteiten zelf: dit levert informatie en inzicht in de gezondheidszorg en volksgezondheid. Een andere belangrijke bron vormt de informatie van burgers, beroepsbeoefenaren en anderen die gevaarlijke en ongewenste situaties melden. De informatie uit deze meldingen wordt geanalyseerd op onder andere trendmatige ontwikkelingen. Met ingang van 2004 worden deze meldingen vastgelegd met behulp van een daartoe ontwikkeld systeem. Een laatste belangrijke bron vormen de reguliere contacten van de IGZ met organisaties uit het zorgveld, andere inspectiediensten, beleidsdirecties van VWS en onderzoeksinstellingen. IGZ maakt gebruik van onderzoek bij het RIVM. Het betreft drie onderzoeksprogramma’s: Onderzoek en Verkenningen van volksgezondheid en zorg, Infectieziekten en Geneesmiddelen en Medische technologie.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Algemeen toezicht

Een algemeen toezichtbezoek is objectgericht (instelling, beroepsbeoefenaar, etc.) en kent een planning op middellange termijn. Daarbij wordt ieder jaar een deel van de te inspecteren objecten bezocht. Het eerdergenoemde «gefaseerd toezicht» verandert deze werkwijze van objectgericht in risicogericht. Dat wil zeggen dat de mate van risico bepalend wordt voor een toezichtbezoek. Daarnaast zal een percentage van de overige objecten ter controle worden bezocht.

Thematisch toezicht

Als uit signalen of algemeen toezicht naar voren komt dat zich op een specifiek terrein bijzondere risico’s voordoen, dan is thematisch toezicht de meest geëigende toezichtvorm. Hierbij is doorgaans sprake van een steekproefsgewijze aanpak om over een bepaald aspect (thema) een oordeel te vormen.

Interventietoezicht

Tot interventietoezicht wordt besloten als de kwaliteit van zorg ernstig in het geding lijkt. Interventietoezicht moet altijd kort nadat hierover signalen zijn ontvangen uitgevoerd worden.

De toezichtactiviteiten worden nader gespecificeerd door middel van een geautomatiseerd systeem van productieregistratie. Deze productieregistratie levert managementinformatie om de uitvoering van het jaarwerkplan te bewaken en (de planning van) het primaire proces te sturen. De huidige methodiek van de productieregistratie wordt in 2004 geëvalueerd.

In tabel 37.a.1 is de totale IGZ-productie weergegeven op basis van toezichtactiviteiten.

 

Tabel 37.a.1: Productie IGZ

 

Realisa-

Raming

Raming

 

tie 2002

2003

2004

Algemeen toezicht:

     

Algemeen toezicht en quick scans

2 333

2 200

2 200

Interventietoezicht:

     

Rapportages over meldingen en calamiteiten

26 722

29 000

29 000

Rapportages (w.o. Thematisch toezicht)

23

70

70

Langlopende activiteiten

 

14

14

Totaal

29 078

31 284

31 284

Bron: realisatie 2002: IGZ-productieregistratie

De raming van de productie is gebaseerd op de realisatie van voorgaande jaren, de beschikbare mankracht en het gemiddelde tijdsbeslag per activiteit.

Samenhangende thematisch gerichte inspectieactiviteiten worden zo veel mogelijk ondergebracht binnen het raamwerk van één inspectieprogramma. Dit leidt ertoe dat capaciteit en specifieke kennis effectiever kunnen worden ingezet. Deze thematische rapportages nemen veel tijd in beslag en zullen in aantal toenemen.

De (iets) lagere raming voor algemene toezichtbezoeken in 2003 en 2004 wordt veroorzaakt doordat deze bezoeken, als ze plaatsvinden in het kader van een thematisch onderzoek, niet langer worden meegeteld bij het algemeen toezicht, maar nu deel uitmaken van de thematische rapportages.

De rapportages over meldingen en calamiteiten omvatten de afhandeling van meldingen en calamiteiten in het algemeen, de afhandeling van BOPZ-meldingen (bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen), de meldingen van bijwerkingen van geneesmiddelen en de meldingen van klinisch onderzoek naar medische hulpmiddelen. De overige rapportages omvatten thematische rapporten en geaggregeerde rapportages uit algemeen toezicht en uit crisis- of interventietoezicht. Langlopende activiteiten zijn met ingang van 2003 apart zichtbaar gemaakt. Het betreft onder andere de registratie en de handhaving van de infectieziekten en de coördinatie van het Rijksvaccinatieprogramma.

37.a.2.2 Het adviseren en informeren van de minister en anderen (op verzoek of uit eigen beweging), alsmede het verstrekken van vergunningen

Beleidseffecten

Adviseren is van oudsher een kerntaak van de inspectie. De toezichtactiviteiten leveren informatie op over de kwaliteit van de geleverde zorg, de samenhang binnen de zorg (ketenbenadering) en de wijze waarop de kwaliteit wordt bewaakt. Wet- en regelgeving of veldstandaarden vormen het toetsingskader.

Bij advisering aan de minister en anderen gaat het om standpunten en oordelen over de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en over de veiligheid van producten. Dit levert input voor beleid van het departement en daarmee een wezenlijke bijdrage aan de beleidscyclus van VWS. Daarnaast is het werk van de IGZ erop gericht het gezondheidszorgveld in

den brede te informeren. Ook adviseert de IGZ belanghebbende «derden» als gemeenten, provincies en (landelijke) organisaties die mede beleid ontwikkelen op het terrein van de volksgezondheid. Behalve adviezen verstrekt de IGZ ook vergunningen, certificaten en im- en exportverklaringen voor genees- en hulpmiddelen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

– Het uitbrengen van adviezen (aan de minister, beroepsgroepen, burgers en naar aanleiding van BOPZ-activiteiten) en IGZ-circulaires (bijv. over SARS).

– Het verstrekken van verklaringen en certificaten (zoals exportcertificaten voor genees- en hulpmiddelen, import- en exportverklaringen op basis van de Opiumwet, vergunningen Kernenergiewet, toestemming voor invoer van ongeregistreerde geneesmiddelen, inschrijvingen BIG-register, etc.).

Het aantal verklaringen en adviezen kan sterk variëren en is dus moeilijk te voorspellen. De ramingen 2003–2004 zijn gebaseerd op het aantal aanvragen uit eerdere jaren. De IGZ verwacht met ingang van 2003 een structurele afname van de afgifte van verklaringen en certificaten, omdat uit prioriteitsoogpunt apothekersassistenten niet langer in het BIG-register worden ingeschreven.

 

Tabel 37.a.2: Productie IGZ (verklaringen, certificaten en

adviezen)

 
 

Realisatie 2002

Raming 2003

Raming 2004

Verklaringen en certificaten Overige toezichtactiviteiten Adviezen en richtlijnen Totaal

16 720

386

6 671

23 777

9 000

340

8 200

17 540

9 000

340

8 200

17 540

Bron: realisatie 2002: IGZ-productieregistratie

37.a.2.3 Inzicht verkrijgen en verschaffen in de staat van de volksgezondheid en de determinanten daarvan

Beleidseffecten

Jaarlijks publiceert de IGZ een samenvattende rapportage over een inspectiebreed thema: de zogenoemde Staat van de Gezondheidszorg (SGZ). In deze rapportage wordt de nadruk gelegd op een dreigende minimum of onvoldoende kwaliteit van zorg op basis van de resultaten van eigen inspectieactiviteiten. De kwaliteit van de zorg speelt op alle te onderscheiden zorgterreinen. De inzichten uit de IGZ-onderzoeken zijn daarom mede bepalend voor eventuele beleidsaanpassingen. In 2003 verschijnt een thematische rapportage over ketenzorg bij chronisch zieken en in 2004 wordt een rapportage gepubliceerd over toepassing van medische en farmaceutische technologie. Naast de SGZ publiceert de IGZ in toenemende mate samenvattende rapportages over minder brede onderwerpen, de zogenoemde kortschriften. Mede vanuit de aanbevelingen van de commissie-Abeln over de IGZ als «public service» is een afdeling Voorlichting en Communicatie opgericht en een website voor het publiek opengesteld (www.IGZ.nl).

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

– Publicatie van de Staat van de Gezondheidszorg.

– Het uitbrengen van IGZ-rapporten, -circulaires en -bulletins.

– Landelijke voorlichtingsacties.

– Het onderhouden van een website.

37.a.3 VBTB-paragraaf

De IGZ heeft ervoor gekozen om met behulp van het INK-management-model (Instituut Nederlandse Kwaliteit) een meer resultaatgerichte toezichthouder te worden. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de uitkomsten van een onderzoek dat het ministerie van Financiën in mei 2003 naar de resultaatgerichtheid van IGZ heeft uitgevoerd. Deze uitkomsten zullen in de komende periode geïmplementeerd worden. Daarnaast zal een in 2003 opgesteld Ondernemingsplan geïmplementeerd worden waarin de condities voor resultaatgericht toezicht zijn uitgeschreven. In de periode 2004–2006 zal het meer moeten gaan om effecten en daadwerkelijke resultaten van IGZ-activiteiten (outcome), dan om inputbegroting en resultaten gemeten in output. De IGZ legt vast op welke risicoterreinen en met de inzet van welke middelen zij resultaten wil realiseren. Daartoe zijn vier hoofddomeinen onderscheiden die weer zijn onderverdeeld in vijftien subdomeinen. Binnen deze subdomeinen zijn concrete resultaatgebieden benoemd. Deze resultaatgebieden zijn gebaseerd op een vaststelling van de belangrijkste risico’s (het zogenoemde risicoprofiel) en het, volgens de IGZ gewenste, niveau van kwaliteit en veiligheid per 2006.

De inspectie maakt in dit proces keuzes en moet prioriteiten stellen. Leidraad daarbij is de mate van risico: voor de burger, de patiënt of de cliënt. Per gewenst resultaat wordt in kaart gebracht welke reële interventiemogelijkheden er zijn en per interventiemogelijkheid wordt zichtbaar gemaakt welk beslag dat legt op de beschikbare capaciteit. In het werkplan van de IGZ zullen deze resultaten verder worden uitgewerkt.

Tabel 37.a.3: Evaluatieprogrammering 2004–2006

Algemene doelstelling                                          Onderzoek                                      Geplande

uitvoering

Evaluatie van het toezichtarrangement             Evaluatie toezicht-                                  2004

arrangement Het toetsen en zonodig verbeteren van de De huidige methodiek van                   2004

methodiek van de IGZ-productieregistratie de productieregistratie

wordt in 2004 geëvalueerd. Dit houdt in het toetsen van de validiteit en de consistentie van de verzamelde gegevens en het zonodig verbeteren van de gehanteerde methodiek.

37.b Inspectie Jeugdzorg

37.b.1 Algemene beleidsdoelstelling

Toezien op de kwaliteit van de jeugdzorg om de effectiviteit van de jeugdzorg te vergroten

De Inspectie Jeugdzorg houdt toezicht op de kwaliteit van de jeugdzorg: de jeugdhulpverlening en jeugdbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, de vergunninghouders interlandelijke adoptie en de opvang van alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s). Hiermee draagt de inspectie bij aan het bevorderen en beschermen van het fundamentele recht van het kind en de jeugdige op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling zoals aangegeven in het VN-verdrag (Verenigde Naties) van de Rechten van het Kind. Met toezicht wordt hier bedoeld: «informatie verzamelen over de vraag of een handeling of zaak voldoet aan de daaraan gestelde eisen, daarna een oordeel daarover en vervolgens naar aanleiding daarvan eventueel interveniëren» (kaderstellende kabinetsvisie op toezicht). Doel van het toezicht van de Inspectie Jeugdzorg is een beter beleid van overheid en betere uitvoering door instellingen mogelijk te maken, en als gevolg daarvan de effectiviteit van de zorg te vergroten. De inspectie levert gegevens op landelijk niveau aan bewindslieden van VWS en Justitie over de werking van het stelsel en systeem van de jeugdzorg, de risico’s daarbinnen en de effecten van het beleid.

Om de kwaliteit van het toezicht te verbeteren en meer toezicht uit te voeren heeft de inspectie de beschikking gekregen over extra middelen uit het Hoofdlijnenakkoord.

Per 1 januari 2004 treedt namelijk de Wet op de jeugdzorg in werking. Deze wet heeft aanzienlijke consequenties voor het werk van de inspectie. In deze wet zijn de verantwoordelijkheden en bevoegdheden (die ook voor toezicht grote consequenties hebben) namelijk opnieuw verdeeld, waarbij de inspectie de mogelijkheid krijgt een «bevel» te geven en de toezicht-taken worden uitgebreid. Bovendien wordt de naam van de inspectie gewijzigd van Inspectie jeugdhulpverlening en jeugdbescherming in Inspectie Jeugdzorg. Tezamen met de kritiek van de Algemene Rekenkamer op het functioneren van de inspectie en de opdracht om te gaan werken conform de uitgangspunten van de kabinetsvisie op toezicht, hebben deze ontwikkelingen geleid tot een organisatieveranderingstraject. Kernbegrippen bij het vormgeven van de nieuwe organisatie zijn effectiviteit, resultaatgerichtheid en transparantie.

37.b.2 Operationele beleidsdoelstellingen

37.b.2.1 De kwaliteit van de jeugdzorg bevorderen door onderzoek naar kwaliteit en toezicht op het naleven van de geldende wetten

Beleidseffecten

De inspectie levert informatie over de reguliere zorg en de aanpak van incidenten en calamiteiten, en maakt afspraken met overheden en instellingen over borging en verbetering van het kwaliteitsbeleid en concrete verbetermaatregelen en over de wijze waarop zal worden toegezien op de realisatie van die afspraken. De overheden, de risico’s voor de jeugdigen en de signalen die de inspectie opvangt bepalen welke toezichtactiviteiten prioriteit krijgen. Per 1 januari 2004 treedt de Wet op de jeugdzorg in werking. De provincies en grootstedelijke regio’s krijgen

hierdoor een sterkere rol toebedeeld, het terrein van toezicht wordt op enkele punten uitgebreid, en de inspectie krijgt de mogelijkheid een bevel te geven. Daarnaast kan de inspectie interveniëren via aanbevelingen, subsidiegever(s) informeren en verbeterafspraken bevorderen. Of deze activiteiten daadwerkelijk tot verbetering leiden kan worden bepaald door hertoetsen (een vorm van evaluatieonderzoek), waarover ook afspraken worden gemaakt.

De inspectie beoogt het volgende:

– In 100% van de rapporten worden aanbevelingen ter verbetering gedaan.

– Bij 25% van de onderzochte instellingen zijn concrete en meetbare afspraken gemaakt over kwaliteitsverbetering. Dit percentage loopt op tot 75% in 2006. In geval van calamiteiten worden met 100% van de instellingen verbeterafspraken gemaakt.

– Met iedere instelling waarmee verbeterafspraken zijn gemaakt wordt een afspraak voor een «hertoets» (op de werking van de verbeteringen) gemaakt.

– In 100% van de aangetroffen urgente situaties geeft de inspectie een bevel.

In 2003 is de inspectie begonnen de aanbevelingen systematischer in haar toezichtrapporten op te nemen. Dat geldt ook voor afspraken over verbetermaatregelen met instellingen en overheden. Dit jaar zal de inspectie ook een nulmeting uitvoeren op deze drie punten. Op basis hiervan zal in de volgende begroting een kwantitatieve raming van prestatie-indicatoren en streefwaarden worden toegevoegd.

Aard van de verantwoordelijkheid

De instellingen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg en de borging daarvan in kwaliteitssystemen. De inspectie is ervoor verantwoordelijk te onderzoeken in welke mate de instelling voldoet aan de normen die voortvloeien uit wet- en regelgeving, overheidsbeleid, het kwaliteitsbeleid van de sector en de eigen kwaliteitsnormen. De inspectie informeert instellingen daarover en gaat na hoe de instelling afwijkingen van die normen kan repareren. Op basis van deze informatie kunnen de minister van Justitie en wij onze systeemverantwoordelijkheid voor de jeugdzorg invullen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

In het jaarwerkprogramma 2004 zal worden aangegeven welke concrete

onderzoeken de inspectie zal uitvoeren. Het betreft onderzoeken in de

volgende categorieën:

– Algemeen (gepland) toezicht op de naleving van wet- en regelgeving. De prioritering van de toezichtvoornemens vindt plaats in het jaarwerkplan 2004 en is gebaseerd op risicoanalyses en beleidsmatige wensen van de diverse overheden. Het toezicht leidt tot onderzoeksrapporten op instellings-, provinciaal en landelijk niveau. Naar verwachting zal de inspectie rapporteren over drie algemene landelijke thema’s. Daarnaast is er ruimte voor vijftien onderzoeken op verzoek van de provincies.

– Onderzoek naar aanleiding van incidenten en calamiteiten (niet gepland toezicht). Deze vorm van toezicht is onder te verdelen in toezicht als reactie op meldingen en toezicht naar aanleiding van incidenten. Meldingen kunnen worden afgehandeld door contact met instellingen (leidend tot verbeterafspraken) of anderszins (doorverwijzing melder of geen verdere actie). Voor niet gepland toezicht is 15%

van de capaciteit ingeruimd; het feitelijke aantal onderzoeken is afhankelijk van de mate waarin zich calamiteiten en dergelijke voordoen. De raming is gebaseerd op een extrapolatie van ervaringsgegevens uit het verleden.

 

Tabel 37.b.1: Output- of prestatiegegevens

per instrument

         
 

Realisatie

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

Raming

   

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Landelijke onderzoeken

 

043333

3

Provinciale onderzoeken

 

22

15

15

15

15

15

15

Instellingsrapporten voor landelijke en

               

provinciale onderzoeken

 

52

ntb*

ntb*

Ntb*

ntb*

ntb*

ntb*

Onderzoek n.a.v. meldingen/incidenten

 

15

15

15

15

15

15

15

Anders afgehandelde meldingen/

               

incidenten

 

94

95

100

100

100

100

100

Bron: jaarverslag IJHVJB 2002 en jaarwerkplan IJHVJB 2003 (CIPI 3) NB: De cijfers 2005 e.v. zijn indicatief * ntb= nader te bepalen

37.b.2.2 De bewindslieden van VWS en Justitie, gedeputeerden van provincies en grootstedelijke regio’s adviseren en informeren over de kwaliteit van het stelsel, op verzoek of uit eigen beweging

Beleidseffecten

Toezicht heeft een belangrijke functie in de beleidscyclus. Op grond van toezichtbevindingen voorziet de inspectie het beleid van adequate informatie (in de vorm van standpunten en verbetervoorstellen) op basis waarvan beleidsaanpassingen mogelijk zijn en meer concrete beleidsdoelstellingen kunnen worden geformuleerd.

Daarnaast geeft de inspectie advies over de toetsbaarheid en uitvoerbaarheid van de beleidsvoorstellen voor wet- en regelgeving. Daarbij ligt de prioriteit bij voorstellen ter uitwerking van de Wet op de jeugdzorg. Deze adviezen zijn bedoeld voor de ministers van VWS en Justitie, en voor de bestuurders van provincies en grootstedelijke gebieden. Het gewenste effect van de adviezen is het stelsel van jeugdzorg optimaal te laten functioneren.

Aard van de verantwoordelijkheid

De minister van Justitie en wij, alsmede de bestuurders van de grootstedelijke regio’s en provincies, zijn verantwoordelijk voor beleid en financiering; de inspectie is verantwoordelijk voor het gevraagd en zo nodig ongevraagd informeren en adviseren van de overheden over de werking van het systeem, de risico’s en de beleidseffecten.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Gevraagde en ongevraagde beleidsadviezen (aantal afhankelijk van de vraag), uitgesplitst naar rijk en provincies.

 

Tabel 37.b.2: Output- of prestatiegegevens per instrument

Realisatie 2002

Raming 2003

Raming 2004

Raming 2005

Raming 2006

Raming 2007

Raming 2008

gevraagde beleidsadviezen 5 Ongevraagde beleidsadviezen 5

Niet te

ramen

5

8

10

10

10

10

Bron: jaarverslag IJHVJB 2002.

37.c.3 VBTB-paragraaf

De inspectie moet toetsen of haar aanbevelingen en verbetervoorstellen ook uitgevoerd worden en volgt daarom actief of overheden die beleidsadviezen en aanbevelingen overnemen. In het jaarverslag rapporteert de inspectie hierover. Apart vervolgonderzoek is nodig om te bepalen of deze (overgenomen) aanbevelingen de kwaliteit van de zorg daadwerkelijk verbeteren. Bij de totstandkoming van het meerjarenplan (MJP) en het jaarwerkprogramma (JWP) van de inspectie wordt bekeken of dergelijk onderzoek prioriteit verdient. Verbetervoorstellen aan instellingen worden aan het eind van het onderzoekstraject bijna altijd «hertoetst» op de resultaten van de verbeteringen. De planning van deze hertoetsen is eveneens opgenomen in het MJP/WJP van de inspectie. In de VBTB-paragraaf van volgend jaar zal inzicht gegeven worden in de opgenomen vervolgonderzoeken en hertoetsen.

Prioritering in het MJP/JWP vindt in eerste instantie plaats op basis van een intern werkmodel risicoanalyse. Daarnaast is er overleg met beide departementen, het IPO (Interprovinciaal Overleg) en de provincies/ grootstedelijke regio’s over hun wensen en prioriteitstelling ten aanzien van toezichtonderzoeken. Dit leidt tot een meerjarenplan 2004–2007 en een jaarwerkprogramma 2004 dat eind 2003 zal worden vastgesteld. Overigens wordt de gehele planning-en-controlcyclus van de betrokkenen bij de uitvoering van de Wet op de jeugdzorg (VWS, Justitie, IPO/ provincies en Inspectie Jeugdzorg) opnieuw ingericht zodat alle binnen één cyclus functioneren.

Het is op dit moment niet mogelijk een financiële vertaling te maken van de hiervoor genoemde outputgegevens. Om dit te kunnen doen dient inzicht te bestaan in de uren die inspecteurs/medewerkers hieraan besteden. Er wordt gewerkt aan een nieuw urenregistratiesysteem, waarmee deze gegevens wel boven tafel kunnen komen.

37.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Apparaatsuitgaven

Inspectie Gezondheidszorg

Waarvan bijdragen aan agentschappen

Inspectie Jeugdhulpverlening

Ontvangsten

 

40 942

32 747

40 629

40 428

40 026

40 146

40 146

41 446

33 008

40 766

40 428

40 026

40 146

40 146

41 446

33 008

40 766

40 428

40 026

40 146

40 146

38 967

30 747

38 210

37 794

37 319

37 340

37 340

   

8 181

8 108

8 032

8 059

8 059

2 479

2 261

2 556

2 634

2 707

2 806

2 806

2 195

470

470

470

470

470

470

Begrotingsflexibiliteit

De in dit beleidsartikel verantwoorde budgetten betreffen uitsluitend apparaatsuitgaven. Hiervoor worden de kasbudgetten voor 100% als verplicht beschouwd. Daarmee is de budgetflexibiliteit gelijk aan nul.

BELEIDSARTIKEL 38: TEGEMOETKOMING BUITENGEWONE UITGAVEN

38.1 Algemene beleidsdoelstelling

Belastingplichtigen die effectief geen of slechts gedeeltelijk voordeel hebben van de aftrek van buitengewone uitgaven een alternatieve tegemoetkoming bieden.

Op dit beleidsartikel worden de uitgaven geraamd en verantwoord die voortvloeien uit de Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven, die thans wordt voorbereid. Het voornemen is de regeling in 2004 in werking te laten treden. Deze regeling is gericht op belastingplichtigen die door de combinatie van de hoogte van hun inkomen en de omvang van hun aftrekposten en heffingskortingen niet de volledige aftrek van buitengewone uitgaven kunnen effectueren. De tegemoetkoming zorgt ervoor dat de «heffingswaarde» van de gehele aftrek voor buitengewone uitgaven dan alsnog kan worden geëffectueerd. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de toezegging in het Hoofdlijnenakkoord dat het kabinet rekening zal houden met de gevolgen van de ombuigingsmaatregelen in de zorg voor gehandicapten en chronisch zieken.

Beleidseffecten en aard van de verantwoordelijkheid

Het beoogde effect van deze regeling is dat een tegemoetkoming wordt ingevoerd voor alle belastingplichtigen die geen of slechts gedeeltelijk voordeel hebben van de aftrek van buitengewone uitgaven, omdat zij onvoldoende belasting en premie volksverzekeringen betalen om deze aftrek te gelde te maken. De minister van VWS en de staatssecretaris van Financiën zullen de regeling ondertekenen.

Instrument voor de verwezenlijking van deze doelstelling

De Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven wordt voorbereid om in 2004 in werking te treden. Deze regeling zal door de Belastingdienst worden uitgevoerd.

38.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven

Bedragen x 1000

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Apparaatsuitgaven

Ontvangsten

 

0

0

89 000

93 000

98 000

104 000

104 000

0

0

89 000

93 000

98 000

104 000

104 000

0

0

85 000

89 000

94 000

100 000

100 000

0

0

4 000

4 000

4 000

4 000

4 000

0000000

Begrotingsflexibiliteit

 

Bedragen x €1000

 

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
 

89 000

 

93 000

 

98 000

 

104 000

 

104 000

  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
 

4 000

 

4 000

 

4 000

 

4 000

 

4 000

  • 3. 
    Dus programma-uitgaven
 

85 000

 

89 000

 

94 000

 

100 000

 

100 000

Waarvan op 1 januari 2004

                   
  • 4. 
    Juridisch verplicht

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

  • 5. 
    Bestuurlijk gebonden

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

  • 6. 
    Beleidsmatig gereserveerd

100%

85 000

100%

89 000

100%

94 000

100%

100 000

100%

100 000

  • 7. 
    Beleidsmatig nog niet ingevuld

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

0%

0

  • 8. 
    Totaal

100%

85 000

100%

89 000

100%

94 000

100%

100 000

100%

100 000

Het voornemen is de regeling tegemoetkoming buitengewone uitgaven in 2004 in werking te laten treden. De middelen zijn hiertoe beleidsmatig gereserveerd.

38.3 VBTB-paragraaf

De Tegemoetkomingsregeling buitengewone uitgaven zal uiterlijk in 2009 worden geëvalueerd.

NIET-BELEIDSARTIKEL 98: ALGEMEEN

98.1 Algemeen

In dit niet-beleidsartikel worden de uitgaven beschreven die niet specifiek aan een van de beleidsdoelstellingen uit de voorgaande beleidsartikelen zijn toe te rekenen. Het gaat hierbij om ministeriebrede programma- en apparaatsuitgaven.

98.2 Operationele beleidsdoelstellingen

98.2.1 Het bevorderen van Internationale samenwerking op beleidsterreinen van VWS

Subsidietaakstelling begroting

Voor een inhoudelijke toelichting op de subsidietaakstelling verwijzen we u naar de brief over het nieuwe subsidiebeleid van VWS die tegelijkertijd met de Begroting 2004 naar het parlement is verzonden. In onderstaande tabel is de hoogte van de in de beleidsagenda genoemde subsidietaakstelling voor dit artikel opgenomen.

 

Tabel 98.1 Subsidietaakstelling (bedragen

x € 1 000)

     

Subsidietaakstelling

2004

2005

2006

2007

Korting op instellingssubsidies Korting op projectsubsidies

0000 331 619 491 694

Beleidseffecten

Nagenoeg alle beleidsterreinen van VWS hebben een internationale dimensie, die verschillende vormen kan aannemen. Voor veel beleidsterreinen is het voor ons van belang een rol te spelen in de totstandkoming van internationale afspraken en regels. Vooral het beïnvloeden van Europese regelgeving vergt veel inzet. Op andere terreinen is er vooral behoefte om van elkaar te leren. Het gaat hierbij natuurlijk om tweerichtingsverkeer. Enerzijds zijn we bereid om opgedane kennis en ervaring te delen met het buitenland en anderzijds kunnen we leren van het buitenland en de inzichten die dat oplevert gebruiken om het VWS-beleid te realiseren.

De internationale activiteiten van VWS in 2004 zijn: – Voldoen aan verplichtingen op VWS-terreinen die voortkomen uit internationale verdragen, besluiten en andere wetgeving waaraan Nederland zich heeft verbonden. Voor 2004 zijn dit onder andere verdragsverplichtingen in de Verenigde Naties (VN) en de Raad van Europa, alsook de uitgebreide werkzaamheden voor de uitvoering van EU-verordeningen over markttoelating, traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders. Deze verordeningen zullen naar verwachting eind 2003 in werking treden. – Wet- en regelgeving en afspraken in internationale verbanden

beïnvloeden, met speciale aandacht voor de Europese Unie (EU), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Raad van Europa. In 2004 gaat het in de EU onder meer om de inbreng op de dossiers geneesmiddelen, veiligheid en kwaliteit van weefsels en cellen, en het

Jeugdprogramma. Ook zullen we actief deelnemen aan de discussie over zorg en Europa. In de WHO speelt onder andere de implementatie van het tabaksprotocol.

– De kwaliteit van het beleid op VWS-terreinen verhogen door kennisuitwisseling en benchmarking in multilateraal en bilateraal verband. In 2004 leveren we bijvoorbeeld een bijdrage aan het «horizontal health program» van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). In dit programma worden indicatoren ontwikkeld om onderdelen van zorgstelsels internationaal te vergelijken. Ook zal met enkele prioriteitslanden bilateraal worden samengewerkt op thema’s als kwaliteit in de zorg, veiligheid en risicobeheersing, gezondheidsdeterminanten, biotechnologie en maatschappelijke participatie.

– Internationale doelstellingen van breder kabinetsbeleid invullen, met name op het gebied van de EU-uitbreiding en het voortzetten of intensiveren van bilaterale samenwerking met landen buiten Europa, met name de samenwerking met Suriname. In 2004 zal worden bezien waar voortgaande betrokkenheid van VWS nodig is (postaccessiesteun en steun voor Bulgarije, Roemenië, Turkije en nieuwe kandidaatlidstaten).

Naast deze activiteiten vervult Nederland in 2004 de voorzitterschappen van de EU (tweede helft van 2004) en de Raad van Europa (doorlopend in de 1e helft van 2004). Deze voorzitterschappen vormen een belangrijk middel om internationaal invloed uit te oefenen. Tijdens het voorzitterschap van de EU levert Nederland de voorzitter voor alle bijeenkomsten die in het kader van de EU plaatsvinden. Daarnaast biedt het EU-voorzit-terschap de mogelijkheid een half jaar lang mede richting te geven aan de agenda van de EU (agendering) om zo de Nederlandse belangen naar voren te brengen. Hiertoe organiseren we een informele Gezondheidsraad over het thema markt en gezondheid. Verder staan inhoudelijke conferenties op de agenda over onder andere prioritaire geneesmiddelen, samenhang jeugdbeleid, preventie, beroepsbeoefenaren over de grens en anti-discriminatie.

Aard van de verantwoordelijkheid

Wij zijn verantwoordelijk voor het tot stand komen van internationale samenwerking op de beleidsterreinen van VWS, alsmede voor de inbreng en het nakomen van verplichtingen en afspraken in de internationale organisaties die aan die beleidsterreinen zijn gerelateerd. Ons beleid sluit aan bij het bredere kader van het buitenlands beleid en van het beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. De uitvoering van de internationale doelstellingen en activiteiten vindt plaats in afstemming met relevante andere ministeries.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Internationaal overleg

Internationaal overleg vindt plaats doordat ambtenaren vanuit VWS deelnemen aan reguliere bijeenkomsten in de EU, WHO, Raad van Europa, de OESO en andere voor ons relevante VN commissies, waaronder de Codex Alimentarius Commissie en de Narcotic Drugs Commissie. In 2004 zullen de ambtenaren meer dan anders deelnemen aan bijeenkomsten van de EU in verband met het voorzitterschap van de EU.

Bilateraal overleg

Bilateraal overleg vindt vooral plaats met landen waarmee wij intensief betrekkingen onderhouden. In 2004 zijn dat onder meer de buurlanden, de belangrijkste nieuwe lidstaten van de EU en enkele landen buiten Europa (waaronder Suriname). Bilateraal overleg is er vooral op gericht kennis uit te wisselen en de positiebepaling in de internationale organisaties voor te bereiden of door te spreken.

Nationaal overleg

Nationaal overleg met maatschappelijke organisaties over internationale

samenwerking vindt plaats in het Landelijk Overlegforum Internationaal

Beleid (LOIB). Doel van het LOIB is tweeledig:

– De onderlinge samenwerking van de organisaties in het veld op

internationaal terrein bevorderen. – De inbreng van het veld bij de voorbereiding van de Nederlandse

standpuntbepaling in het internationaal overleg tot stand brengen. In 2004 zullen organisaties in het veld zo veel mogelijk bij het voorzitterschap van de EU worden betrokken.

Attachés

Wij hebben vier attachés op voor ons zeer relevante posten. Het betreft twee posten in Brussel (EU), Washington (bilaterale samenwerking VS en Canada, kennisuitwisseling) en Parijs (OESO, UNESCO, bilaterale samenwerking). Daarnaast is op de permanente vertegenwoordiging van Nederland te Genève (WHO, UNAIDS) voor een periode van vier jaar een VWS-ambtenaar op een reguliere BZ-ambassadepost geplaatst. Ten slotte zijn drie VWS-medewerkers gedetacheerd bij de WHO en de Europese Commissie. Ook in 2004 zullen VWS-medewerkers worden gedetacheerd.

Subsidies

Wij verstrekken subsidies ten behoeve van:

– Ondersteuning van activiteiten, projecten en organisaties in het kader van de internationale samenwerking, zoals het International Centre van het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn, dat voor ons een landelijke ondersteunende functie op internationaal gebied vervult.

– Uitwerking van samenwerkingsovereenkomsten met pre-accessie-landen.

– Ondersteuning van het SENTER/Bureau EG-liaison in verband met de Nederlandse betrokkenheid bij de uitvoering van het Zesde EU-Kaderprogramma voor Wetenschap en Technologie.

Informatievoorziening

De informatievoorziening zorgt onder andere dat iedereen tijdig informatie heeft over nieuwe internationale wet- en regelgeving op VWS-terreinen. In 2004 wordt doorgegaan met het beschikbaar stellen van informatie over onze internationale activiteiten, onder andere door publicatie van een tijdschrift (Intermezzo, tweemaandelijks). Door middel van een reeks anderstalige publicaties over het beleid en de regelgeving van VWS wordt informatie geboden aan onze ambassades en zusterministeries in het buitenland en aan buitenlandse ambassades in Nederland. Ten slotte worden in binnen- en buitenland lezingen en voordrachten gehouden met het oog op kennisuitwisseling.

In 2004 zullen enkele prestatie-indicatoren worden ontwikkeld om de resultaten van internationale samenwerking beter te kunnen meten. In de begroting 2005 zullen deze indicatoren waar mogelijk worden verwerkt. Een volledige kwantificering van beleidseffecten bij internationale

samenwerking is overigens niet haalbaar. Zo kunnen de effecten van internationaal overleg moeilijk gemeten worden en is de kwaliteitsverbetering van het nationale beleid lastig toe te schrijven aan ideeën die in het buitenland zijn opgedaan.

98.2.2 Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP): het geven van een samenhangende beschrijving van de (toekomstige) situatie op sociaal en cultureel terrein

Het SCP is een wetenschappelijk rijksinstituut dat zelfstandig onderzoek doet en op basis hiervan gevraagd en ongevraagd adviezen uitbrengt. Het SCP staat ten dienste van het hele overheidsbeleid, maar valt formeel onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). De taken van het SCP zijn: – De huidige en toekomstige sociale en culturele ontwikkelingen in Nederland beschrijven en analyseren en hierover periodiek rapporteren aan het kabinet, de Tweede Kamer, de departementen en het publiek. – Sociale en culturele problemen analyseren, oorzaken en gevolgen opsporen en op basis hiervan bijdragen aan verantwoorde beleidskeuzen. – Beleidsprocessen en -resultaten beschrijven en analyseren en

evalueren aan de hand van algemene beleidsprincipes en specifieke beleidsdoelstellingen.

Eén keer in de twee jaar legt het SCP zijn activiteiten vast in een werkprogramma. Dit programma komt tot stand volgens een procedure die in de instellingsbeschikking is vastgelegd. De procedure voor het werkprogramma 2004–2005 is inmiddels gestart. In december 2003 zal het begeleidingscollege advies uitbrengen over het conceptwerkprogramma. Dit college bestaat uit enkele onafhankelijke leden en vertegenwoordigers uit wetenschappelijke kringen (Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen), politiek (wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen) en bestuur (departementen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten en Interprovinciaal Overleg). Vervolgens brengt de Commissie Zorg, Welzijn en Onderwijs (CZWO) advies uit en stelt de minister van VWS het werkprogramma definitief vast, nadat hij zijn collega-ministers heeft geraadpleegd.

Een substantieel deel van zijn capaciteit besteedt het SCP aan periodieke rapportages over de maatschappelijke ontwikkelingen en de leefsituatie van de Nederlandse bevolking. In september 2004 verschijnt het Sociaal en Cultureel Rapport (SCR) 2004. Deze keer zal het SCR een toekomstverkenning bevatten voor de verschillende domeinen in het sociaal en culturele veld. Ook zijn rapportages over enkele bevolkingscategorieën voorzien, zoals een rapportage Jeugden rapportage Gehandicapten. Daarnaast verricht het SCP onderzoeken op een aantal beleidsterreinen, zoals arbeid, inkomen en sociale zekerheid, onderwijs, zorg, welzijn, mobiliteit, wonen en veiligheid. Bezien wordt of en in hoeverre het kabinet behoefte heeft aan informatie over de (sociale) effecten van in het regeerakkoord opgenomen stelselwijzigingen. Verder staan er diverse algemene en intersectorale onderwerpen op de onderzoeksagenda, zoals veranderingen in waarden, normen en leefstijlen (individualisering en solidariteit), maatschappelijke participatie (sociaal kapitaal), levensloopvraagstukken, tijdsbesteding, het gebruik van (nieuwe) media en de doelmatigheid in de quartaire sector. Ook zijn er enkele internationale projecten waaraan het SCP een bijdrage levert, overwegend in

EU-verband. Ten slotte maakt het SCP, deels samen met het Centraal Planbureau, ramingen voor de quartaire dienstverlening.

In hoeverre deze voornemens geconcretiseerd zullen worden, is afhankelijk van het eerdergenoemde overleg over het werkprogramma in het laatste kwartaal van 2003 en van de wijze waarop de taakstellingen volgens het Strategische Akkoord en het Regeerakkoord van het kabinetBalkenende II worden ingevuld. Bovendien komen er gedurende de looptijd van het werkprogramma waarschijnlijk belangrijke ad-hocverzoe-ken van departementen die in het programma moeten worden ingepast. Dit gebeurt zowel door herprioritering binnen het vastgestelde werkprogramma als door additionele financiering.

De activiteiten van het SCP kunnen in een aantal rubrieken worden

ondergebracht (zie tabel 98.2):

– Het publiceren van onderzoeksrapporten en adviezenin de publicatiereeksen van het SCP.

– Het uitvoeren van surveysen het ontwikkelen van (ramings)modellen.

– Het schrijven van wetenschappelijke en algemene artikelenin

vaktijdschriften en algemene media en het verzorgen van presentaties.

– Het verrichten van commissiewerkzaamheden, waaronder het voeren van het secretariaat van de Commissie Zorg, Welzijn en Onderwijs.

 

Tabel 98.2: Prestatiegegevens 2004

 

(uren wetenschappelijk onderzoek)

kosten (x 1 000)

  • a. 
    Rapporten en adviezen (25 rapporten)
  • b. 
    Surveys en modellen
  • c. 
    Prestaties/artikelen
  • d. 
    Commissiewerkzaamheden

56 537 uur

4 928 uur

5 407 uur 1 574 uur

5 413 472 518 151

Totaal

68 447 uur

6 553

98.2.3 Strategisch onderzoek RIVM en NVI

Het agentschap RIVM verricht – naast projectmatige onderzoek voor de primaire opdrachtgevers VWS, VROM en LNV – ook zgn. strategisch onderzoek. Dit onderzoek is gericht op de noodzakelijke expertiseontwikkeling ten behoeve van de continuïteit van het instituut. Het is bedoeld om de toekomstige taken voor de opdrachtgevers adequaat te kunnen uitvoeren, zowel op de middellange als op de lange termijn. De planning van het strategisch onderzoek richt zich derhalve enerzijds op actuele kennislacunes en anderzijds op nieuwe ontwikkelingen op de werkterreinen van het instituut. Dit impliceert dat er vanuit het strategisch onderzoek een continue doorstroom hoort plaats te vinden van projectresultaten en projecten in de richting van de activiteiten voor de opdrachtgevende departementen. Het strategisch onderzoek is ook bedoeld om de positie van het RIVM in het wetenschappelijk veld te behouden en te versterken.

Net als het RIVM verricht ook het tijdelijk agentschap NVI – naast onderzoek voor de primaire opdrachtgever i.c. VWS – zgn. strategisch

onderzoek. Het strategisch onderzoek is gericht op het verwerven van wetenschappelijke kennis en expertise noodzakelijk voor de uitvoering van de kerntaken en daarmee voor de continuïteit van het NVI op de langere termijn.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

De Wet op het RIVM vormt de wettelijke basis voor het strategisch onderzoek. Deze wet bepaalt dat de directeur-generaal RIVM jaarlijks een programma opstelt van onderzoek dat hij noodzakelijk acht voor het verwerven van inzichten die nodig zijn om de taken van het instituut adequaat te kunnen uitvoeren. Dit programma is openbaar. Deze bepaling vormt een uitdrukking van de professionele zelfstandigheid van het RIVM. Tegen deze achtergrond van de betekenis van het strategisch onderzoek voor de toekomstige kennis-positie van het RIVM is het budget voor het strategisch onderzoek belegd bij de secretaris-generaal van VWS als «eigenaar» van het agentschap RIVM.

Het strategisch onderzoek NVI betreft onderzoek dat:

– Niet direct gekoppeld kan worden aan een specifiek product (vaccin,

onderzoeksopdracht). – Onder meer gericht is op de ontwikkeling van onderzoekmethoden,

vaccinatieproblematiek, verbreding vaccinkennis e.d.. – Relevant is voor de toekomstige taakvervulling. De projecten binnen het strategisch-onderzoekprogramma zijn niet als zelfstandige, externe producten te beschouwen, maar als interne projecten met het oog op de continuïteit op de langere termijn, die dus ook van binnen het NVI dienen te worden aangestuurd. Tegen deze achtergrond is het budget voor het strateisch onderzoek niet ondergebracht bij de opdrachtgever, maar bij de secretaris-generaal van VWS als «eigenaar» van het tijdelijk agentschap NVI.

98.2.4 Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO): adviseren over hoofdlijnen van beleid op het gebied van maatschappelijke participatie en stabiliteit

De RMO heeft tot taak de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal te adviseren over de hoofdlijnen van beleid op het gebied van de gevolgen van maatschappelijke ontwikkelingen die van invloed zijn op de participatie van burgers in en de stabiliteit van de samenleving (Wet op de RMO, art. 2). De RMO adviseert op verzoek van het kabinet, dat periodiek een werkprogramma vaststelt. Daarnaast kan het kabinet de RMO tussentijds om advies vragen, kan een van de Kamers der Staten Generaal een verzoek om advies doen en kan de RMO op eigen initiatief een advies uitbrengen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Adviseren

In 2004 zal de RMO naar verwachting ten minste advies uitbrengen over de thema’s sociale veiligheid en Europees sociaal beleid. Het kabinet zal in het najaar van 2003 het werkprogramma 2004–2005 vaststellen waarin de definitieve adviesthema’s zijn opgenomen.

Het definitieve werkprogramma RMO 2004 zal met het oog op de behandeling van de VWS-begroting tijdig aan de Tweede Kamer worden aangeboden.

Jaarlijks brengt de RMO conform de Kaderwet Adviescolleges een jaarverslag uit waarin gerealiseerde activiteiten en producten uitgebreid aan de orde komen.

98.2.5  Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ): adviseren over volksgezondheid en zorg om een beleidsvisie te ontwikkelen en strategische beleidskeuzen te faciliteren

De RVZ verzorgt adviezen op verzoek van het kabinet, dat jaarlijks een adviesprogramma vaststelt. Daarnaast kan zowel de Eerste als de Tweede Kamer een verzoek om advies doen en kan de RVZ ook op eigen initiatief een advies uitbrengen.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Advies op verzoek van het kabinet

Op verzoek van het kabinet brengt de RVZ in 2003/2004 adviezen uit over

de volgende onderwerpen.

– Gemeente: welke nieuwe zorgtaken moeten gemeenten in de toekomst uitvoeren?

– Acute zorg: beschrijving van de keten van acute zorg, de criteria voor kwaliteit en toegankelijkheid en de verdeling van rollen en verantwoordelijkheden in de keten.

– Kwaliteit en informatie: welke informatie heeft de rijksoverheid nodig om zijn verantwoordelijkheid op het gebied van volksgezondheid en zorg waar te kunnen maken? Relatie tussen kennisbehoefte en overheid-zorgsector.

– Overconsumptie (inclusief uitgavenmanagement): welke factoren zijn van invloed op de diagnostiek en indicatiestelling enerzijds en de zorgconsumptie anderzijds? Specifiek in Europees perspectief.

– Weerstand tegen verandering (inclusief innovatie): noodzakelijke veranderingen en zorginnovatie verlopen in de gezondheidszorg relatief traag. Welke oorzaken heeft dit en hoe zijn deze te beïnvloeden?

– Rol van de verzekeraar in het zorgstelsel: het aanbod op de vraag afstemmen door middel van de «driehoek» waarin de verzekeraar een zorginkooprol speelt of door middel van een rechtstreekse ruilverhouding tussen consument en producent?

– Knip in de geestelijke gezondheidzorg (GGZ): briefadvies. Wat zijn de gevolgen van de overheveling van de AWBZ-zorg naar de standaardverzekering voor de GGZ? Dit advies heeft betrekking op de relatie tussen cure en care in het licht van het Regeerakkoord.

Signalementen aan kabinet op eigen initiatief

10 tot 20% van de adviescapaciteit van de RVZ is gereserveerd voor

signalementen op eigen initiatief. Als dat binnen de huidige capaciteit

ingepast kan worden zal de RVZ in 2004 ten minste één signalement

uitbrengen.

98.2.6  Gezondheidsraad (GR): het adviseren over de stand van de wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid

De Gezondheidsraad heeft tot taak «Onze Ministers en de beide kamers der Staten-Generaal voor te lichten over de stand van de wetenschap ten aanzien van vraagstukken op het gebied van de volksgezondheid»(Art. 22 Gezondheidswet). De raad brengt gevraagd en ongevraagd adviezen uit.

Achter deze formulering schuilt een zeer breed spectrum van aandachtsgebieden: – Public health.

– Health Technology Assessment. – Individuele gezondheidszorg. – Omgevingsfactoren en gezondheid. – Arbeid en gezondheid. – Voeding en voedsel.

– Ethische en gezondheidsrechtelijke aspecten. – Ecotoxicologie.

Specifieke taken zijn geregeld in de Wet op de orgaandonatie (WOD) en de Wet bevolkingsonderzoek (WBO).

Signalering

Een bijzondere taak van de raad is signalering van nieuwe ontwikkelingen

in de wetenschap of de (medische) praktijk, die naar verwachting

belangrijke consequenties kunnen hebben voor het regeringsbeleid

(bijvoorbeeld zeer hoge kosten, een sterke toename van het beslag op

schaarse zorgcapaciteit, of juist mogelijkheden tot rationalisering van

zorg.

De raad geeft geen rechtstreekse beleidsadviezen, maar levert op recent wetenschappelijk inzicht bouwstenen voor evidence-basedbeleid.

De adviezen worden opgesteld door ad hoccommissies van nationale en soms internationale topdeskundigen, die daarvoor per vergadering een vacatiegeld ontvangen. Commissies worden ondersteund door het Secretariaat, met een omvang van 54 fte. Ongeveer 25 fte bestaat uit wetenschappelijke stafleden met een gedegen wetenschappelijke achtergrond, die als secretaris van de adviescommissie fungeren.

Werkprogramma

Het Werkprogramma 2004 wordt in september 2003 vastgesteld door de minister van VWS. De raad verwacht in 2004 ongeveer 40 adviezen en signalementen uit te brengen, onder meer op het gebied van public health (o.a. ten behoeve van het vaccinatiebeleid, de bloedvoorziening, infectieziekten), over primary care,voeding, milieufactoren en gezondheid, arbeidsgeneeskundige onderwerpen, diverse onderwerpen op het terrein van Health Technology Assessment (HTA), elektromagnetische straling, medisch-ethische onderwerpen (waaronder het jaarrapport ten behoeve van de ethische agenda (Zie hieronder).

Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG)

Een recente taak is het signaleren van thema’s voor de Ethische Agenda. Daartoe is het Centrum voor Ethiek en Gezondheid (CEG) opgericht, een samenwerkingsverband van de Gezondheidsraad en de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. De Gezondheidsraad heeft daartoe 1 fte senior wetenschappelijk medewerker en 0,5 fte administratieve ondersteuning ingezet. Het CEG is op 16 mei 2003 opgericht. Bij die gelegenheid werd het eerste Signaleringsrapport uitgebracht. In het voorjaar van 2004 zal het volgens rapport worden gepubliceerd. De inmiddels opgezette website (www.ceg.nl) zal verder worden ontwikkeld, in het bijzonder met betrekking tot de publieke functie die het CEG (ook) heeft.

Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek

De Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO) is een bij wet (Wet medisch wetenschappelijk onderzoek met mensen; WMO) ingestelde commissie. Zij is een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) en haar budget is thans ondergebracht bij de Gezondheidsraad. Krachtens de WMO is de Secretaris van de Gezondheidsraad hoofd van het bureau van de CCMO. De wettelijke taken van de CCMO zijn onlangs uitbreid (o.a. Embryowet) en zullen begin 2004 nog verder uitgebreid worden door de invoering van de EU-richtlijn Goede Klinische Praktijken.

98.2.7 Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO): adviseren over

onderzoek naar zorgthema’s en volksgezondheidsaspecten

De RGO is een van de vijf sectorraden die tot taak heeft de ministers van VWS, OCenW en EZ te adviseren over prioriteiten in het gezondheidsonderzoek, de daarbij behorende kennisinfrastructuur en de technologieontwikkeling in de gezondheidssector. De RGO brengt adviezen uit op verzoek van de betrokken ministers, die daartoe jaarlijks het werkprogramma van de raad vaststellen. Daarnaast kan de RGO uit eigen beweging voorstellen doen op basis van het door de ministers vastgestelde beleid.

Instrumenten voor de verwezenlijking van deze doelstelling

Adviezen verwacht in 2004

– Ouderenzorg

De RGO is met ons in gesprek over de precieze inhoud van dit advies, dat zich zal uitstrekken over het gehele terrein van de ouderenzorg. Afhankelijk van de uiteindelijke vraagstelling zal de RGO dit advies waarschijnlijk in 2004 uitbrengen.

– Kennisketen geneesmiddelen

Dit advies richt zich op de keten tussen geneesmiddelenregistratie en geneesmiddelengebruik (de «post-registratiefase»). In dit advies zal de raad ingaan op de uitwisseling van kennis tussen organisaties en de verwerking van onderzoeksresultaten in protocollen en richtlijnen. Ook de rol van patiëntpreferenties bij het voorschrijven is een aandachtspunt in het advies. De raad streeft ernaar dit advies vóór het eind van 2004 uit te brengen.

– Patiëntveiligheid

De raad zal informatie en advies verstrekken over de aard en omvang van het onderzoek naar adverse eventsen de determinanten hiervan. In dit advies zullen tekorten in het onderzoek, registratiesystemen en de onderzoeksinfrastructuur aan de orde komen, evenals de wijze waarop het benodigde onderzoek kan worden gestimuleerd en georganiseerd. De RGO verwacht dit advies in 2004 uit te kunnen brengen.

– Verstandelijk gehandicapten

Een breed advies over dit onderwerp is in voorbereiding. Hierin wordt aandacht besteed aan zowel het biomedisch onderzoek als het zorgonderzoek. De RGO verwacht dit advies in 2004 uit te kunnen brengen.

– Gentechnologie (in samenwerking met de STT)

Als lid van de Commissie Overleg Sectorraden (COS) is de RGO betrokken bij een verkennende studie naar gentechnologie, die uitgevoerd wordt in samenwerking met de Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT).

– Jaarbericht Genomics (in samenwerking met de Gezondheidsraad)

RGO en Gezondheidsraad zijn voornemens gezamenlijk een jaarbericht uit te brengen over genomics. Er wordt naar gestreefd het eerste jaarbericht in 2004 uit te brengen.

Naast bovengenoemde activiteiten brengt de RGO een eigen jaarverslag uit waarin gerealiseerde activiteiten en producten worden toegelicht.

98.2.8 Personeel en materieel

Dit onderdeel betreft geen operationele doelstelling, maar heeft betrekking op de personele en materiele uitgaven van stafdiensten, facilitaire diensten, zoals opgenomen in de tabel «Begrotingsuitgaven».

98.3 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen

Uitgaven

Programma-uitgaven

Internationale samenwerking

Apparaatsuitgaven

Sociaal en Cultureel Planbureau Strategisch onderzoek RIVM en NVI waarvan bijdragen aan agentschappen Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling Raad voor de Volksgezondheid en Zorg Gezondheidsraad waarvan bijdragen aan ZBO’s Raad voor Gezondheidsonderzoek Personeel en materieel kernministerie

 

361 419

266 891

146 317

143 336

139 871

139 647

139 647

368 061

267 262

146 729

143 445

139 949

139 647

139 647

3 433

1 308

5 002

1 546

1 680

1 477

1 477

3 433

1 308

5 002

1 546

1 680

1 477

1 477

364 628

265 954

141 727

141 899

138 269

138 170

138 170

8 463

6 979

6 691

6 621

6 548

6 548

6 548

240 750

144 521

23 473

22 809

22 149

21 977

21 977

   

23 473

22 809

22 149

21 977

21 977

1 374

1 313

1 339

1 294

1 279

1 279

1 279

3 506

3 154

3 073

2 930

2 894

2 892

2 892

5 736

5 705

5 406

4 759

4 692

4 653

4 653

674

989

1 009

1 010

1 010

1 010

1 010

571

598

610

590

585

585

585

104 228

103 684

101 135

102 896

100122

100 236

100 236

Ontvangsten

86 019

69 120

11 521

2 756

2 756

2 756

2 756

Begrotingsflexibiliteit (bedragen x € 1 000)

 
   

2004

 

2005

 

2006

 

2007

 

2008

  • 1. 
    Totaal geraamde kasuitgaven
 

146 729

 

143 445

 

139 949

 

139 647

 

139 647

  • 2. 
    Waarvan apparaatsuitgaven
 

141 727

 

141 899

 

138 269

 

138 170

 

138170

  • 3. 
    Dus programma-uitgaven
 

5 002

 

1 546

 

1 680

 

1 477

 

1 477

Waarvan op 1 januari 2004

                   
  • 4. 
    Juridisch verplicht

6%

290

5%

78

5%

78

0%

0

0%

0

  • 5. 
    Bestuurlijk gebonden

5%

245

16%

245

15%

245

17%

245

17%

245

  • 6. 
    Beleidsmatig gereserveerd

87%

4 356

77%

1 186

77%

1 299

78%

1 150

78%

1 150

  • 7. 
    Beleidsmatig nog niet ingevuld

2%

111

2%

37

3%

58

6%

82

6%

82

  • 8. 
    Totaal

100%

5 002

100%

1 546

100%

1 680

100%

1 477

100%

1 477

Onder juridisch verplicht is opgenomen een meerjarenafspraak voor ondersteuning van het 6e Kaderprogramma van de EU door EG-Liaison, terwijl de instellingssubsidie aan het NIZW/IC kan worden beschouwd als een bestuurlijk gebonden uitgave. Het grootste deel van het budget van

Internationale Samenwerking is beleidsbudget en wordt jaarlijks besteedt aan bilateraal beleid, vertalingen, informatiebeleid, representatie, voorzitterschappen en projectsubsidies. Deze budgetten worden vaak pas door het jaar heen concreet toegekend met vaak kleinere bedragen.

NIET-BELEIDSARTIKEL 99: NOMINAAL EN ONVOORZIEN

99.1 Algemeen

Dit laatste artikel is een technisch, administratief artikel. Op dit artikel worden zowel begrotingsuitgaven als premie-uitgaven geraamd. Op het begrotingsdeel van dit artikel worden middelen voor de loon- en prijsbijstelling geraamd, voordat ze worden overgeheveld naar de desbetreffende beleidsartikelen. Daarnaast kunnen hier (nog) niet aan de beleidsartikelen toebedeelde taakstellingen (of extra middelen) tijdelijk geplaatst worden.

Op het premiedeel van dit artikel zijn verschillende bedragen opgenomen die (nog) niet aan de afzonderlijke beleidsartikelen zijn toegedeeld. In hoofdzaak betreft dit de onverdeelde ruimte voor nominale bijstellingen voor 2004 en latere jaren, alsmede enkele nog niet toebedeelde taakstellingen (o.a. taakstelling lastenverlichting en aanpak ziekteverzuim), voor bouw beschikbare bedragen en de extrapolatie van de groeiruimte voor het jaar 2008.

Omdat het een administratief artikel betreft, kan het artikel een negatief saldo hebben; bijvoorbeeld wanneer taakstellingen nog niet toegedeeld zijn.

99.2 Budgettaire gevolgen van beleid

Begrotingsuitgaven (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verplichtingen Uitgaven

Programma-uitgaven Ontvangsten

 

0

  • 14 732

-3 721

-9 692

-8 851

  • 12 572
  • 12 576

0

  • 14 732

-3 721

-9 692

-8 851

  • 12 572
  • 12 576

0

  • 14 732

-3 721

-9 692

-8 851

  • 12 572
  • 12 576

0

1 200

00000

In afwachting van een nadere concrete invulling, staan op het begrotings-deel van dit artikel de volgende taakstellingen geboekt:

  • 1. 
    Hoofdlijnenakkoord:

– Een taakstelling vermindering inhuur van externen.

– Een efficiency taakstelling.

– Een volume taakstelling uitvoerende diensten.

– Het aandeel van het ministerie van VWS in de ww-maatregelen

collectieve sector. – Een taakstelling niet-belastingontvangsten.

  • 2. 
    Taakstellingen, die noodzakelijk zijn om knelpunten elders binnen de begroting op te lossen.

Het streven is om bovenstaande taakstellingen, zorgvuldig en gericht, in te vullen. De Tweede Kamer wordt daarover uiterlijk bij 1e suppletore wet 2004 nader geïnformeerd.

 

Premie-uitgaven (bedragen x € 1 000 000)

           
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Aanvullende post

188,5

887,2

1 520,1

2 211,8

3 222,0

5 723,7

Op het premiedeel van dit artikel staan de volgende taakstellingen

geboekt:

– Loonmatiging collectieve sector.

– Beperking incidentele loonontwikkeling collectieve sector.

– Vermindering ziekteverzuim.

– Invoering eigen risico ZFW.

AGENTSCHAPSPARAGRAAF

Onder onze verantwoordelijkheid ressorteren vier agentschappen: het Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (ACBG), het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG), het agentschap Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het tijdelijk agentschap Nederlands Vaccin Instituut (NVI). In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de begroting van baten en lasten van deze diensten.

  • 1. 
    AGENTSCHAP COLLEGE TER BEOORDELING VAN GENEESMIDDELEN (ACBG)

1.1  Missie

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) levert een actieve bijdrage aan een goed en veilig gebruik van geneesmiddelen in Nederland. Het CBG levert deze bijdrage onder andere door geneesmiddelen te beoordelen voordat deze op de markt worden toegelaten. Daarna houdt het college bovendien de patiëntenbijsluiter en de productinformatie actueel aan de hand van voortschrijdende kennis van en ervaring met deze geneesmiddelen.

Het CBG beschikt over unieke kennis op het gebied van de ontwikkeling en de bewaking van geneesmiddelen. Omdat deze kennis ook op andere terreinen binnen de Nederlandse gezondheidszorg benut kan worden, streeft het CBG ernaar om die kennis breder in te zetten. Daarvoor worden de beoordelingsrapporten op de CBG-website (www.cbg-meb.nl) geplaatst. Inmiddels zijn ook de wetenschappelijke bijsluiters van alle geneesmiddelen hierop beschikbaar.

Het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen is een zelfstandig bestuursorgaan, dat wordt ondersteund door het Agentschap CBG (ACBG). Het ACBG is de uitvoeringsorganisatie van het college. De taken van het college zijn neergelegd in artikel 29, lid 1 van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening. Deze taken bestaan uit het beoordelen, registreren en bewaken van geneesmiddelen. Het college beoordeelt geneesmiddelen op louter wetenschappelijke gronden, zonder rekening te houden met politieke en economische gronden. Bij de beoordeling staan de veiligheid, de kwaliteit en de werkzaamheid van het geneesmiddel – en de mogelijke schadelijkheid – voor de gezondheid van de geneesmiddelengebruiker centraal. Op grond van de bij de geneesmiddelenbewaking verkregen kennis kan het College besluiten om wijzigingen aan te brengen in de voorwaarden waaronder een geneesmiddel in de handel mag zijn, danwel de registratie door te halen of te schorsen.

1.2  Doelstellingen

De missie van het CBG is actief een bijdrage te leveren aan een goed en veilig gebruik van geneesmiddelen in Nederland. Om deze missie te realiseren, zijn vijf doelstellingen geformuleerd:

  • 1. 
    Geneesmiddelen op kritische wijze beoordelen.
  • 2. 
    Nauw betrokken zijn bij de Europese procedures. Tegenwoordig worden nieuwe geneesmiddelen mede via Europese procedures tot de Nederlandse markt toegelaten. Betrokkenheid bij de Europese registraties en de technische beleidsontwikkeling is dan ook van groot belang.
  • 3. 
    Geneesmiddelen op de markt monitoren en zo nodig maatregelen nemen.
  • 4. 
    Het beoordelingsproces transparant maken.
  • 5. 
    Het beoordelingsproces optimaliseren.

1.3  Taken

Om deze doelstellingen te verwezenlijken, voert het Agentschap CBG de

volgende taken uit:

1a. Het voorbereiden en uitvoeren van besluiten tot toelating en registratie, de weigering van toelating en de doorhaling van de registratie van geneesmiddelen, en het aanpassen van registratievoorwaarden aan de stand van de wetenschap. Ook stelt het ACBG de afleverstatus van geneesmiddelen van (uitsluitend recept of niet) en worden «oude» registratiedossiers geactualiseerd.

1b.Het opstellen van beoordelingsrapporten over de ingediende aanvragen tot registratie of wijziging van de registratievoorwaarden. Een groot deel van de werkzaamheden wordt binnen het ACBG uitgevoerd, een deel wordt uitbesteed aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en ziekenhuizen. De communicatie met het bedrijfsleven, de beroepsgroepen en andere registratieautoriteiten vindt primair plaats vanuit het ACBG. De formele besluitvorming is en blijft uitsluitend een bevoegdheid van het college.

  • 2. 
    Het verrichten van beoordelingswerkzaamheden voor het Europees bureau voor de geneesmiddelenbeoordeling (EMEA).
  • 3. 
    De coördinatie van de geneesmiddelenbewaking (Post Marketing Surveillance) en het screenen van meldingen over de noodzaak van interventie door het college of door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). Hierbij gaat het erom meldingen te verzamelen die afkomstig zijn van het landelijk meldingssysteem, meldingen van de registratiehouders en meldingen van de individuele beroepsbeoefenaren. Daarnaast gaat het erom gegevens te verzamelen over meldingen uit andere lidstaten en meldingen die bij de IGZ bekend zijn geworden.
  • 4. 
    Het opzetten en instandhouden van een systeem voor de registratie van homeopathische geneesmiddelen, die worden beoordeeld in het kader van de zogenoemde «vereenvoudigde procedure». Dit betekent dat de beoordeling gericht is op de kwaliteit en de veiligheid van deze geneesmiddelen.

Samengevat zijn de vier hoofdtaken van het agentschap dus:

  • 1. 
    Beoordelen van nationale aanvragen.
  • 2. 
    Beoordelen van Europese aanvragen.
  • 3. 
    Geneesmiddelenbewaking.
  • 4. 
    Beoordelen van homeopathische aanvragen.

1.4  Begroting van baten en lasten

In onderstaande tabel (tabel 1) staan de baten en lasten vermeld die aan de hoofdtaken van het CBG zijn toegerekend. Bij de baten zijn hiertoe de tarieven direct toegerekend aan de producten. De tarieven zijn gebaseerd op het Besluit registratie geneesmiddelen (BRG) en het Besluit vergoedingen wet op de geneesmiddelenvoorziening. De opbrengsten zijn in de begroting 2004 ongeveer 20% hoger dan begroot in 2003. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat het RIVM haar tarieven met ingang van 2004 met circa 30% verhoogt. Deze tariefsverhoging is het gevolg van de overgang van het RIVM en de Rijksgebouwendienst naar de status van agentschap, waardoor het RIVM nu zelf de huisvestingslasten moet dragen die voorheen door het moederdepartement werden gedragen. Anderzijds is de subsidie aan de Landelijke Registratie en Evaluatie van Bijwerkingen (Lareb) verhoogd en is de bijdrage aan de IGZ in verband met onderzoeken weer in de begroting opgenomen.

De lasten zijn doorberekend op basis van een formatie van 125 fte’s. De fte’s van de afdelingen Geneesmiddelenbewaking en de afdeling Homeopathie worden direct toegerekend aan de respectievelijke producten. De overige afdelingen zijn verhoudingsgewijs toegerekend aan de producten nationale beoordelingen en Europese beoordelingen. De overige kosten, zoals de salariskosten van met name de afdeling bedrijfsvoering, de huisvestingskosten, bureaukosten en afschrijvingen, zijn naar rato van het aantal fte’s over de vier producten verdeeld.

Tabel 1: De begroting van baten en lasten voor het jaar 2004 van het Agentschap CBG (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

BATEN

Nationale beoordelingen

Europese beoordelingen

Geneesmiddelenbewaking

Homeopathische beoordelingen

Overig

Totaal baten

LASTEN

Nationale beoordelingen

Europese beoordelingen

Geneesmiddelenbewaking

Homeopathische beoordelingen

Overig

Totaal lasten

Saldo van baten en lasten

11877             11468             13 644             14 054             14 475             14 910             15 357

2 505               2 209               2 668               2 723               2 779               2 837               2 897

0000000

144                    75                    93                    96                    98                  101                   104

188                    79                    28                    28                    28                    28                    28

14 714             13 831             16 433             16 901             17 380             17 876             18 386

 

6 753

6 560

7 919

8 137

8 362

8 594

8 831

4 076

3 960

5 279

5 425

5 574

5 729

5 888

2 712

2 405

2 478

2 549

2 622

2 698

2 776

844

826

756

776

796

817

838

0000000 14 385             13 751             16 432             16 887             17 354             17 838             18 333

329

80

14

26

38

53

In tabel 2 is de begroting gesplitst naar kostensoorten. Tabel 2: Begroting van baten en lasten voor het jaar 2004 van het Agentschap CBG (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

BATEN

Opbrengst moederdepartement

Opbrengst overige departementen

Opbrengst derden

Rentebaten

Buitengewone baten

Exploitatiebijdrage

Totaal baten

LASTEN Apparaatskosten

  • personele kosten
  • materiële kosten ZBO College Rentelasten Afschrijvingskosten
  • materieel
  • immaterieel Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totaal lasten

0000000 0000000

14 580             13 752             16 405             16 873             17 352             17 848             18 358

134                    79                    28                    28                    28                    28                    28

0000000

0000000

14 714             13 831             16 433             16 901             17 380             17 876             18 386

10 313               9 913             12 004             12 361             12 729             13 108             13 499

3 536               3 177               3 740               3 834               3 928               4 028               4 128

313                  343                  370                  374                  379                  384                  388

0000000

0000000

52                    68                    68                    68                    68                    68                    68

171                   250                  250                  250                  250                  250                  250

0000000

0000000

14 385             13 751             16 432             16 887             17 354             17 838             18 333

Saldo van baten en lasten

329

80

1

14

26

38

53

Baten

Opbrengst derden

Voor het op de markt brengen van een geneesmiddel moet jaarlijks een vergoeding worden betaald. Zo dient er in Nederland betaald te worden voor allopathisch (begrote opbrengst 10,20 miljoen) en homeopathisch ( 0,02 miljoen) geregistreerde geneesmiddelen. Daarnaast ontvangt het ACBG vergoedingen van de EMEA voor Europees geregistreerde geneesmiddelen die het ACBG voor EMEA heeft beoordeeld (ad 0,18 miljoen).

Verder ontvangt het ACBG een vergoeding voor de beoordeling van nationale aanvragen (allopathisch 3,45 miljoen; homeopathisch 0,07 miljoen). Omdat er voor beoordelingen verschillende tarieven gelden en er bovendien rekening moet worden gehouden met de matching van baten en lasten, is het niet mogelijk een strikte prijs x aantal (PxQ)-benadering toe te passen. Naast de beoordeling van Europese aanvragen ontvangt het ACBG van de EMEA ook vergoedingen voor beoordelingen ( 2,49 miljoen).

Lasten

Apparaatskosten

  • Personele kosten

Als gevolg van de toegenomen hoeveelheid werk is uitgegaan van 125,7 fte (gemiddeld 51 500) werkzaam bij het ACBG. Naast salariskosten gaat het om de kosten van scholing, reiskosten, wachtgelden, uitzendkrachten en overige personeelskosten. In totaal gaat het om een bedrag van 7,0 miljoen. In het kader van de registratie van humane geneesmiddelen verricht het RIVM beoordelingswerkzaamheden op chemisch-farmaceu-tisch en farmacologisch-toxicologisch gebied. De tarieven van het RIVM stijgen met ingang van 2004 met 30%. Als gevolg hiervan nemen de lasten met circa 20% toe. Daarnaast heeft het ACBG bij diverse ziekenhuizen specialisten, die specifieke kennis hebben op bepaalde terreinen. De kosten hiervan bedragen op dit moment 5 miljoen.

  • Materiële kosten

De materiële kosten bedragen 1,81 miljoen. Hierin zijn begrepen de kosten van huisvesting ad 771 000, automatisering 342 000, telefoon-en portikosten 152 000 en bureaukosten 542 000. In de post huisvesting is de huurverplichting begrepen ad 671 000. Het college kan in het kader van de registratiewerkzaamheden onderzoeken laten verrichten; hiervoor is 91 000 begroot. Een bijdrage van 120 000 heeft betrekking op de departementale uitgaven van het ACBG, zoals bijvoorbeeld de salarisadministratie. De stichting Lareb is namens het ACBG belast met het opzetten van een nationaal systeem voor het verzamelen van spontane meldingen van (vermoede) bijwerkingen van geneesmiddelen die in Nederland in de handel zijn. De totale kosten daarvan bedragen 1,50 miljoen. Voor de IGZ is een bijdrage begroot van 0,23 miljoen.

ZBO College

De kosten van het ZBO College ter Beoordeling van Geneesmiddelen

(salarissen en vergaderkosten) bedragen 370 000.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten bedragen 318 000. De afschrijvingskosten bedragen voor meubilair en kantoorapparatuur 68 000 en hard- en software 250 000. De afschrijvingstermijnen bedragen voor software 3 jaar, automatiseringsapparatuur 3 jaar, kantoorapparatuur 7 jaar en meubilair 5-10 jaar.

1.5 Doelmatigheidsindicatoren

Hierna zijn per hoofdtaak de prestatie-indicatoren/doelmatigheids-indicatoren aangegeven en voorzover mogelijk de bijbehorende kengetallen.

In onderhavige begroting zijn slechts enkele doelmatigheidsindicatoren opgenomen. In het Plan van aanpak agentschapseisen heeft het ACBG activiteiten opgenomen om te komen tot een verdere definiëring van relevante doelmatigheidsindicatoren. Deze activiteiten zullen uiterlijk 2004 zijn afgerond. In de begroting 2005 zullen de resultaten hiervan zichtbaar zijn.

Het ACBG is grotendeels afhankelijk van de door de industrie ingediende aanvragen. Zij is niet in staat deze te beinvloeden. Het is vooralsnog niet mogelijk de vraag adequaat te voorspellen. Bovendien is het ACBG in een aantal gevallen afhankelijk van andere organisaties. In de komende jaren zullen deze prestatie indicatoren verder worden verfijnd.

Hoofdtaak 1 Beoordelen van nationale aanvragen

De baten bestaan uit de tarieven voor nieuwe aanvragen en wijzigingen

en de jaarvergoedingen voor het op de markt kunnen brengen van een

geneesmiddel, in dit geval het geregistreerd staan in Nederland. Het totaal

aantal fte’s dat met de werkzaamheden is gemoeid (zowel direct als

indirect) is circa 63.

In het kader van de registratie van humane geneesmiddelen verricht het

RIVM voor circa 12 fte’s beoordelingswerkzaamheden op chemisch-

farmaceutisch en farmacologisch-toxicologisch gebied.

Tabel 3: Prestatiegegevens «Beoordelen van nationale aanvragen»

 

Indicator:

Werkelijk

Begroot

Begroot

 

2002

2003

2004 e.v.j.

Aantal aanvragen

471

450

450

Aantal wijzigingen

320

450

400

Aantal wetenschappelijke adviezen

44

50

50

Kostprijzen (€)

2 991

3 644

3 519

Wettelijke termijnen

72%

90%

90%

Totaal ingeschreven geneesmiddelen 31–12

10 645

10 000

11 000

Bron: ACBG, 2003.

Hoofdtaak2Beoordelen van Europese aanvragen

Europese aanvragen worden via twee procedures beoordeeld: centraal en

decentraal.

Bij de centrale procedure wordt een product in één keer op Europees niveau geregistreerd. De beoordelingsaanvraag wordt bij de EMEA in Londen ingediend, waarna deze een (co)rapporteur (deskundigen uit de

lidstaten) aanwijst die het beoordelingsrapport opstelt. De (co)rapporteur-schappen worden bij toerbeurt verdeeld, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van fabrikanten en het feit dat niet alle lidstaten in staat zijn als (co)rapporteur op te treden, of dat willen.

Bij de decentrale procedure, oftewel de wederzijdse erkenningsprocedure (Mutual Recognition Procedure: MRP), wordt een product in verschillende lidstaten op nationaal niveau geregistreerd. Voor de aanvraag wordt gebruikgemaakt van een al verkregen handelsvergunning in een van de lidstaten (Reference Member State: RMS) en worden de overige lidstaten (Concerned Member State: CMS) verzocht deze handelsvergunning te erkennen. Omdat de RMS de beoordelingsrapporten beschikbaar stelt aan de overige lidstaten, hoeven de overige lidstaten het geneesmiddel in principe niet meer geheel te beoordelen, waardoor snelle(re) besluitvorming mogelijk is.

De baten bestaan voornamelijk uit de tarieven voor de beoordeling van nieuwe aanvragen en wijzigingen. Van de centrale en de decentrale procedures, scientific advices, maar ook uit de jaarvergoedingen voor de bij het EMEA geregistreerde producten waarvoor Nederland rapporteur was. Het totaal aantal fte’s dat met de werkzaamheden is gemoeid (zowel direct als indirect) is circa 42. Het RIVM verricht voor circa 10 fte’s beoordelingswerkzaamheden op chemisch-farmaceutisch en farmacolo-gisch-toxicologisch gebied.

 

Tabel 4: Prestatiegegevens «Beoordelen

van Europese

aanvragen»

 
 

Werkelijk

Begroot

Begroot

Indicator:

2002

2003

2004 e.v.j.

Aantal beoordelingen rapporteurschappen

17

20

20

Aantal wetenschappelijke adviezen EMEA

18

15

15

Kostprijzen (€)

5 101

6 092

6 599

Wettelijke termijnen

100%

100%

100%

Aantal aanvragen RMS

52

35

35

Aantal aanvragen CMS

88

100

100

Aandeel binnen Europa:

     

– Rapporteurschappen

18%

20%

20%

– Wetenschappelijke adviezen EMEA

21%

20%

20%

Bron: ACBG, 2003.

Hoofdtaak3Geneesmiddelenbewaking

Er zijn geen directe tarieven voor geneesmiddelenbewaking. De lasten worden gefinancierd uit de opbrengsten van de jaarvergoedingen (zie hoofdtaak 1). Het totaal aantal fte’s dat met de werkzaamheden is gemoeid (zowel direct als indirect) is circa 10. De subsidie aan de Lareb is direct toegerekend aan de lasten. Lareb verzamelt, registreert en analyseert gegevens over bijwerkingen van in Nederland verkrijgbare geregistreerde geneesmiddelen. Lareb zet hiervoor circa 15 fte’s in.

 

Tabel 5: Prestatiegegevens «Geneesmiddelenbewaking»

Indicator:

Werkelijk

Begroot

Begroot

 

2002

2003

2004 e.v.j.

Aantal spontane meldingen bijwerkingen

     

Lareb

2 660

3 000

3 000

Aantal ingeleverde rapporten

322

375

375

Afgeronde beoordelingen:

     
  • 1. 
    Aantal periodieke veiligheidsrapporten
     

(PSUR)

124

200

150

  • 2. 
    Aantal wijzigingen 1B-teksten (Type II)

14

25

25

  • 3. 
    Overige

12

15

15

Totaal

150

240

190

Bron: ACBG, 2003.

Hoofdtaak4Beoordelenvan homeopathische aanvragen

Sinds 1996 is het CBG belast met de beoordeling van homeopathische

middelen. Het CBG beoordeelt de aanvragen tot registratie voornamelijk

op de criteria farmaceutische kwaliteit en veiligheid.

Het totaal aantal fte’s dat met de werkzaamheden is gemoeid (zowel direct

als indirect) is circa 10.

 

Tabel 6: Prestatiegegevens

«Beoordelen

van homeopathische aanvragen»

Indicator:

 

Werkelijk

Begroot

Begroot

   

2002

2003

2004 e.v.j.

Aantal aanvragen

 

877

500

500

Aantal beoordelingen

 

736

400

500

Kostprijzen (€)

 

1 164

1 046

1 375

Aantal inschrijvingen

 

1 190

400

400

Totaal aantal ingeschreven geneesmiddelen

     

31-12

 

3 145

3 203

4 000

Bron: ACBG, 2003.

Tabel 7: Kasstroomoverzicht 2004 van het Agentschap CBG (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Rekening courant RIC 1 januari (incl. deposito)

2.

Totaal operationele kasstroom

3a. -/- Totaal investeringen 3b. +/+ Totaal boekwaarde desinvesteringen

  • 3. 
    Totaal investeringskasstroom

4a. -/- Eenmalige uitkering aan

moederdepartement 4b. +/+ Eenmalige storting door

moederdepartement 4c. -/- Aflossingen op leningen 4d. +/+ Beroep op leenfaciliteit

  • 4. 
    Totaal financieringskasstroom
  • 5. 
    Rekening courant RIC 31 december (incl. deposito)

(=1+2+3+4)

 

3 065

4 970

5 255

5 461

5 680

5 911

6 154

2 180

398

319

332

344

356

371

  • 275
  • 113
  • 113

-113

  • 113
  • 113
  • 113

275

113

113

113

113

113

113

0000000

4 970

5 255

5 461

5 680

5 911

6 154

6 412

Tabel 8: Overzicht vermogensontwikkeling van het Agentschap CBG (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

  • 1. 
    Eigen vermogen per 1 januari
  • 2. 
    Saldo van baten en lasten

3a.      Uitkering aan moederdepartement

3b.      Bijdrage moederdepartement

3c.       Overige mutaties

  • 3. 
    Totaal directe mutaties in het eigen vermogen
  • 4. 
    Eigen vermogen per 31 december (= 1+2+3)

1 724 329

2 053 80

2 133

1

2 134 14

2 148 26

2 174 38

2 212 53

0000000

2 053

2 133

2 134

2 148

2 174

2 212

2 265

Het agentschap streeft naar een klein positief saldo van baten en lasten als buffer om fluctuaties in de resultaten op te vangen. Er wordt niet aan structurele vermogensopbouw gedaan. Het huidige excessief eigen vermogen zal op korte termijn worden afgebouwd.

  • 2. 
    AGENTSCHAP CENTRAAL INFORMATIEPUNT BEROEPEN GEZONDHEIDSZORG (CIBG)

2.1  Missie

Het Agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (CIBG) is een uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), die op basis van wetgeving of vastgesteld beleid namens de minister besluiten neemt, gegevens registreert en informatie hierover verstrekt. Het CIBG is geen volledig geïntegreerde organisatie, maar heeft een structuur met zo zelfstandig mogelijke units. Taken in de randvoorwaardelijke sfeer, zoals innovatie, planning & control en kwaliteitszorg, worden uit efficiency centraal aangestuurd.

2.2  Doelstellingen

Het CIBG stelt zich in het algemeen tot doel een bijdrage te leveren aan de

kwaliteit van de zorg in Nederland door:

– De kwaliteit van de beheerde en verstrekte gegevens in overeenstemming te brengen of te houden met de daaraan gestelde eisen.

– Als overkoepelende organisatie synergie te behalen in de uitvoering van wet- en regelgeving van VWS.

– De beschikbare informatie te optimaliseren. Het CIBG onderhoudt hiertoe een groot en divers relatienetwerk. Dit netwerk bestaat uit contacten met het kerndepartement, relaties met de afnemers van de producten (klanten) en ketenpartners. Dit relatienetwerk levert veel informatie op. Daarnaast zijn de diverse databases met professionele bewerking een waardevolle informatiebron. Deze informatie heeft potentie, niet alleen voor het CIBG zelf, maar ook voor de beleidsvorming en beleidsverantwoording van de betrokken beleidsdirecties.

2.3  Taken

2.3.1 Taken voor beleidsartikel Opleidingen, informatie-kwaliteits- en patiëntenbeleid

BIG-register

Een beperkt aantal beroepsgroepen in de gezondheidszorg verricht risicovolle handelingen. Het gaat om meer dan 320 000 artsen, tandartsen, apothekers, verpleegkundigen, gezondheidszorgpsychologen, fysiotherapeuten, verloskundigen en psychotherapeuten. Voor deze beroepsgroepen is het BIG-register (voor beroepen in de individuele gezondheidszorg) opgericht. Zorgverleners die staan ingeschreven bij dit register geven hiermee een kwaliteitswaarborg af zodat de patiënt weet welke deskundigheid hij mag verwachten. Het BIG-register is een actueel register dat informatie verstrekt over de registratie en uit het register aan beroepsbeoefenaren, organisaties en burgers. De producten van het BIG-register zijn: beschikkingen, mutaties, verklaringen van inschrijving, verzoeken om adressen en overzichten, voorlichtingsbrieven, de BIG-informatielijn en (elektronische) informatieverstrekking.

Vakbekwaamheidsverklaringen Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid

De Nederlandse overheid stelt hoge eisen aan de kwaliteit van de gezondheidszorg en de mensen die in deze sector werken. De unit Vakbekwaamheidsverklaringen beoordeelt een in het buitenland behaald diploma eventueel in combinatie met relevante beroepservaring, en doet

een uitspraak over de gelijkwaardigheid aan het Nederlandse equivalent. De producten zijn: vakbekwaamheidverklaring, beoordeling supervisie, afhandeling bijzondere verzoeken.

Verwijspunt Buitenslands Gediplomeerden Volksgezondheid Wie in de Nederlandse gezondheidszorg wil werken en in het bezit is van een buitenlands diploma, krijgt te maken met diverse ministeries. Zo hebben deze buitenslands gediplomeerden mogelijk een verblijfs- en werkvergunning nodig. Andere regels hebben vooral betrekking op de beroepsuitoefening. Het Verwijspunt wijst hen en organisaties in binnen-en buitenland de weg binnen de Nederlandse regelgeving. De producten zijn: informatieverschaffing, verwijsfunctie naar juiste instanties, netwerkfunctie, signaalfunctie ten aanzien van beleid.

Project UZI-register (Unieke Zorgverleners Identificatie) Op basis van een intentieverklaring tussen ons en de stichting Nationaal ICT Instituut in de Zorg (NICTIZ), voert het CIBG werkzaamheden uit in het kader van het UZI-register (conform een goedgekeurd plan van aanpak). Het UZI-register heeft als doel om zorgverleners en zorginstellingen bij elektronische communicatie uniek te identificeren. Daartoe koppelt het register de fysieke identiteit op unieke wijze aan de digitale identiteit en legt deze vast in een certificaat. Het project loopt sinds augustus 2002 en wordt voorlopig tot december 2004 voortgezet. Wij financieren het UZI-register.

2.3.2 Taken voor beleidsartikel Geneesmiddelen en medische technologie

Donorregister

Het Donorregister registreert en muteert wilsbeschikkingen van burgers met betrekking tot orgaan- en weefseldonatie. Hierdoor worden artsen in staat gesteld na te gaan wat de wilsverklaring van een bepaald persoon is. Daartoe worden jaarlijks alle achttienjarigen aangeschreven. In 2002 konden 4,6 mln ingezetenen in Nederland zich als donor laten registreren. De producten zijn: beschikking registratiebevestiging, beschikking mutatie, BIG-passen voor raadpleging, registratiebevestigingen, elektronische en schriftelijke informatie uit het register, informatieverstrekking via helpdesk, folders en overzichten.

Farmatec

Bij Farmacie en Geneeskundige Technologie (Farmatec) gaat het om kwaliteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid van geneesmiddelen, hulpmiddelen en bloedproducten. In deze unit worden onder andere de vergoedingslimieten en maximumprijzen voor geneesmiddelen opgesteld en vergunningen voor het fabriceren en afleveren van geneesmiddelen verleend. De producten zijn: wijziging regeling Maximumprijs geneesmiddelen, wijziging regeling Farmaceutische hulp1996, drogistenvergunningen, vergunningen en ontheffingen, beschikking jaarvergoeding voor farmaceutische vergunningen, voor opiumverloven en opiumontheffin-gen, beschikking op administratief beroep, benoemingsbesluit van de commissie voor de gebiedsaanwijzing (Cogeba)/regeling en betaling vacatievergoeding, rapporten, overzichten en analyses.

2.3.3  Taken voor het beleidsartikel Jeugdbeleid

Jeugdzorgregistratie

De Jeugdzorgregistratie draagt bij aan een goede afstemming van beleid op de behoeften in de jeugdhulpverlening. Deze afstemming wordt bereikt doordat de Jeugdzorgregistratie jaarlijkse rapportages uitbrengt vanuit het registratiesysteem dat zij beheert en doordat de Jeugdzorgregistratie overleg tussen de diverse externe partijen ondersteunt. In verband met de invoering van de de wet op de Jeugdzorg zullen activiteiten van het Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening (SRJ) in de loop van 2004 komen te vervallen.

2.3.4  Taken voor derden

Facilitaire registers

Het Kwaliteitsregister Paramedici is een particulier initiatief van diëtisten, ergotherapeuten, logopedisten, mondhygiënisten, oefentherapeuten Cesar en Mensendieck, orthoptisten, podotherapeuten, en radiotherapeutisch en radiodiagnostisch laboranten. Zij hebben zich verenigd in de Stichting Kwaliteitsregister Paramedici. De registratieactiviteiten worden uitgevoerd in de unit Facilitaire registers, op basis van een overeenkomst tussen het ministerie van VWS en de Stichting Kwaliteitsregister Paramedici. De ministervan Economische Zaken en wij hebben hiervoor toestemming gegeven met inachtneming van de regeling Marktwerking en deregulering. Aan opname in het private register kunnen geen wettelijke rechten en plichten worden ontleend.

2.3.5  Nieuwe taken

Bureau Medicinale Cannabis

De principeafspraak is gemaakt dat het in 2003 op te richten Bureau Medicinale Cannabis (BMC) zal worden ondergebracht bij het CIBG. Omdat de financiële consequenties bij het verschijnen van deze begroting nog niet bekend zijn, is besloten in de onderliggende begroting nog geen gegevens met betrekking tot BMC op te nemen en de budgettaire gevolgen van de overdracht in de eerste suppletore wet 2004 mee te nemen. De omvang van de baten-en-lastenbegroting van BMC wordt voorlopig geraamd op 3,3 miljoen, welke geheel betaald zal worden uit verkoopvan cannabis (inkomsten derden).

2.4 Doelmatigheidsindicatoren

In het resultaatgerichte besturingsmodel van het CIBG wordt gebruik gemaakt van het INK-model. Doelmatiger werken bestaat uit twee elementen: kostprijs- en kwaliteitsontwikkeling. Bij een gelijkblijvend productenpakket zal het CIBG de komende jaren jaarlijks minder middelen vragen. De beoogde doelmatigheidswinst bedraagt 2% per jaar exclusief prijs- en inflatiecorrectie. Tot en met 2006 wordt deze doelmatigheidswinst echter sterk beïnvloed door meerjarige taakstelling die aan het CIBG is opgelegd.

Naast deze doelmatigheidswinst zijn er streefwaarden geformuleerd voor de kwalitatieve prestatie-indicatoren. De dienstverlening van het CIBG wordt hiermee per jaar op een hoger kwaliteitsniveau gebracht. Op zowel de kostprijsontwikkeling als de kwaliteitsontwikkeling wordt dus doelmatigheidswinst bereikt. Voor de met het kerndepartement afgesproken prestatie-indicatoren zijn nulmetingen verricht. De nulmetingen

vormen het uitgangspunt om de doelmatigheidswinst aan af te kunnen meten. Per jaar geeft het CIBG aan wat de doelmatigheidswinst zal zijn.

De kwalitatieve verbeteringen zullen worden behaald op het terrein van afhandeling van de vraag van burgers, instellingen en organisaties naar de producten van het CIBG en de daarmee samenhangende klanttevredenheid. Hierbij moet gedacht worden aan: – Een geleidelijke reductie van doorlooptijden. – Het terugbrengen van overschrijdingen (en handhaven) van wettelijke

afhandelingstermijnen. – Optimaliseren van de bereik- en beschikbaarheid. – Minimaliseren van het aantal klachten.

– Zo veel mogelijk voorkomen van beroeps- en bezwaarprocedures. – Initiëren en stimuleren van het gebruik van (nieuwe) ICT-ontwikke-lingen bij het primaire proces, waaronder digitaliseren van informatiestromen en het toepassen van e-government. – Bevorderen van synergie tussen de CIBG-onderdelen en in de relatie klant/product/opdrachtnemer/opdrachtgever.

 

Tabel 1: Kwantitatieve prestatie-indicatoren

Unit

Product

2003

2004

BIG-register

Aantal beschikkingen betreffende basisberoep

10 000

10 000

 

Aantal malen dat informatie

25 000

25 000

 

is verstrekt via de BIG-

   
 

informatielijn

   

Vakbekwaamheidsverklaringen

Aantal afgegeven beschikkingen Vakbekwaamheid

590

590

Farmatec

Aantal herijkingen maxi-

22

 

mumprijzen geneesmidde-

   
 

len

   
 

Aantal wijzigingen regeling

12

12

 

Farmaceutische hulp

   
 

Aantal verleende vergunnin-

1 200

1 200

 

gen en ontheffingen

   

Donorregister

Aantal behandelde wilsbeschikkingen

104 400

104 400

 

Aantal malen dat informatie

7 700

7 700

 

is verstrekt via de helpdesk

   
 

in het kader van de

   
 

raadpleging

   

Verwijspunt

Aantal malen dat informatie is verstrekt

2 000

2 000

Bron: CIBG, 2003

 

Tabel 2: Kwalitatieve prestatie-indicatoren

Producten

Doel

Norm

(Nulmeting) 1-1-2003

Streefwaarde 2004 Doorlooptijd voor afhandeling

Doorlooptijd voor afhandeling

       

Beschikking basisberoep BIG-register

Behandeling binnen

Geen overschrijding

1,2% overschrijding

Geen overschrijding

 

wettelijke termijn

van de termijn

 

van de termijn

 

van 8 weken

     

Vakbekwaamheidsverklaring

Behandeling binnen

Geen overschrijding

Thans geen

Geen overschrijding

 

wettelijke termijn

van de termijn

meetmogelijkheid

van de termijnen

 

18 weken via de

 

(realisatie 2003)

 
 

directe weg

     
 

36 weken via de

     
 

commissie

     

Wilsbeschikkingen Donorregister

Behandeling binnen

Geen overschrijding

Thans geen

Geen overschrijding

 

wettelijke termijn

van de termijn

meetmogelijkheid

van de termijn

 

van 6 weken

 

(realisatie 2003)

 

Informatieverschaffing Verwijspunt

Correcte en snelle

Gemiddeld minder

Gemiddeld 4

Gemiddeld 4

 

behandeling

dan 5 werkdagen

werkdagen

werkdagen

Uitvoering geneesmiddelenvergoe-

Behandeling

100% is binnen 90

93% is binnen 90

100% is binnen 90

dingssysteem

aanvraag wijziging farmaceutische hulp binnen de normtijd van 90 dagen

dagen afgehandeld

dagen afgehandeld

dagen afgehandeld

Aantal klachten en/of beroep- en

       

bezwaarschriften

       

Beschikking basisberoep BIG-register

Tevreden klanten

< 1‰ van de productie

0

< 1‰ van de productie

Informatieverstrekking BIG-

Tevreden klanten

< 10 klachten per

0

< 10 klachten per jaar

informatielijn

 

jaar

   

Vakbekwaamheidsverklaring

Tevreden klanten

< 5% van de

3% bezwaar en

< 5% van de

   

productie

beroep (ongegrond) en 1% klachten

productie

Registreren wilsbeschikkingen donor

Tevreden klanten

< 1‰ van de productie

6 (0,06‰)

< 1‰ van de productie

Informatieverstrekking via de

Tevreden klanten

<1‰ van de

0

<1‰ van de

helpdesk Donor

 

productie

 

productie

Informatieverschaffing Verwijspunt

Tevreden klanten

< 1% van de productie

0

< 1% van de productie

Percentage gelukte oproeppogingen

       

Informatieverstrekking BIG-

Snelle en juiste

95%

95%

95%

informatielijn

beantwoording

     

Informatieverstrekking via de

Snelle en juiste

95%

99%

99%

helpdesk Donor

beantwoording

     

Aantal fouten en toelichtingen

       

Herijking geneesmiddelenprijzen

Geslaagde herijking

max. 10 (0,5%) aanpassingen

0,6%

0,5%

Vergoedingen, vergunningen en

Duidelijke beschik-

<5%

<5%

<5%

verloven

king

     

Kostprijzen

       

Efficiënte bedrijfsvoering

Trendmatige verlaging reële uitvoeringskosten

2% reductie (excl. inflatiecorrectie op het totale budget

nvt

2%

Bron: CIBG, 2003.

2.5 Begroting van baten en lasten

Tabel 3: Begroting van baten en lasten voor het jaar 2004 van het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

BATEN

Opbrengst moederdepartement VWS

Opbrengst tweeden

Opbrengst derden

Rentebaten

Buitengewone baten

Exploitatiebijdrage

Totaal baten

LASTEN Apparaatskosten – personele kosten – materiële kosten – huisvesting Den Haag Rentelasten Afschrijvingskosten – materieel – immaterieel Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totaal lasten

Saldo van baten en lasten

2 954

2 954

2 954

4 344               4 375               3 021

50                    50

4 946               4 876               4 809               4 883               4 883               4 883

000000 000000

9 340

9 301

7 830

7 837

7 837

7 837

 

9 046

8 792

7 477

7 345

7 286

7 286

3 790

3 790

3 635

3 635

3 635

3 635

5 021

4 767

3 342

3 210

3 151

3 151

235

235

500

500

500

500

30

60

60

60

60

60

261

399

286

398

389

382

261

399

286

228

219

212

     

170

170

170

000000

000000

9 337               9 251               7 823               7 803               7 735               7 728

3

50

7

34

102

109

De meerjarenbegroting geeft een overzicht van de baten en lasten van het CIBG op het prijspeil van het jaar 2003. Op basis van de geraamde aantallen producten (o.a. registraties, informatieverstrekking, verloven en vergunningen) en het tarief dat voor de producten is vastgesteld, worden deze bij het moederdepartement in rekening gebracht. Het deel van de kosten dat wordt gedekt via een tarief door derden is in mindering gebracht op de bijdrage moederdepartement.

Baten

Het CIBG is belast met de uitvoering van wettelijke taken waarbij geen concurrentie aanwezig is. Nieuwe taken kunnen worden uitgevoerd op basis van vastgestelde intakecriteria.

OpbrengstmoederdepartementVWS

De baten worden grotendeels gevormd door de opdrachten voor het BIG-register, Vakbekwaamheidsverklaringen en Verwijspunt, Farmatec en Donorregister. Daarnaast verricht het CIBG activiteiten in het kader van het project Unieke Zorgverleners Identificatie (UZI).

 

Tabel 4: Overzicht opbrengst moederdepartement (bedragen x € 1000)

2002 2003

2004

2005

2006

2007

2008

BIG-register 857

877

906

887

887

887

Verwijspunt 332

345

348

340

340

340

Vakbekwaamheidverklaringen 922

980

940

920

920

920

Subtotaal IBE 2111

2 202

2 194

2 147

2 147

2 147

Farmatec 745

699

827

807

807

807

Subtotaal GMT 745

699

827

807

807

807

Jeugdzorg 211

206 0 0 0

1

Project UZI-register 1277

1 268

       

Totaal 4344

4 375

3 021

2 954

2 954

2 954

Opbrengst tweeden

De baten worden gevormd door de bijdrage van het ministerie van Justitie e.a. in de kosten van de unit Jeugdzorgregistratie (voor het Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening). Deze activiteit wordt in de loop van 2004 beëindigd. Omdat de definitieve einddatum nog niet bekend is, is voor 2004 nog uitgegaan van het volledige jaarbedrag.

Tabel 5: Overzicht opbrengst tweeden (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Jeugdzorg

50

50                      0                      0                      0

Opbrengst derden

Het CIBG krijgt ook opbrengsten (baten) van burgers en bedrijven voor het verrichten van verschillende (wettelijke) registratieactiviteiten en verleende vergunningen en ontheffingen tegen door het departement vastgestelde tarieven:

  • Afkomstig van de door beroepsbeoefenaren te betalen registratieheffing ( 59) bij inschrijving in het BIG-register ( 525 000).
  • Afkomstig van verleende vergunningen en verloven (Farmatec) ( 1 033 000).
  • Afkomstig van de Stichting Kwaliteitsregister Paramedici (t/m 2005) voor de verwerking van inschrijvingen à 27 in het register inschrijvingen ( 27 000).
 

Tabel 6: Overzicht

opbrengst derden (bedragen x

€ 1 000)

         
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

BIG-register

 

525

525

525

525

525

525

Farmatec

 

1 033

1 033

1 033

1 033

1 033

1 033

Kwaliteitsregister

 

27

27

27

0

0

0

Donorregister

 

3 361

3 291

3 224

3 325

3 325

3 325

Totaal

 

4 946

4 876

4 809

4 883

4 883

4 883

Buitengewone baten

Er worden geen buitengewone baten verwacht.

0

Rentebaten

Er worden geen rentebaten verwacht.

Lasten

Bij de lasten is al een efficiencydoelstelling ingehouden van 2% per jaar. Deze doelstelling kan bereikt worden door kostenbesparingen, door schaalvoordelen te benutten en door gebruik te maken van synergie bij de toepassing van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van ICT in het primaire proces.

Personele kosten

Het CIBG heeft een vrij stabiele opdrachtenportefeuille die eigenlijk alleen beïnvloed wordt door toe- of afname van opdrachten van de opdrachtgevers (VWS). De omvang van afzonderlijke producten is verder afhankelijk van beleids- en maatschappelijke ontwikkelingen. Dit resulteert in een vrijwel constante formatiegrootte. In geval van piekbelasting en extra opdrachten worden derden ingehuurd.

 

Tabel 7: Loonkosten per fte (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Salarissen

3 445

3 445

3 315

3 315

3 315

3 315

Overige personeelskosten

345

345

320

320

320

320

Totaal

3 790

3 790

3 635

3 635

3 635

3 635

Aantal fte

75,67

75,67

74,67

74,17

74,17

74,17

Gemiddelde prijs per fte

50,1

50,1

48,7

49,0

49,0

49,0

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit algemene materiële kosten en huisvestingskosten. De algemene materiële kosten bestaan onder andere uit: inhuur van derden (geen uitzendkrachten), exploitatie automatisering, drukwerk en voorlichting, porto- en telefoonkosten, vacatiegelden, abonnementen, reiskosten en kantoorbehoeften.Het CIBG is gehuisvest in huurpanden op twee locaties: het Donorregister in Kerkrade en alle overige onderdelen in de Muzentoren te Den Haag. Voor de locatie Kerkrade is recent een nieuw huurcontract afgesloten door tussenkomst van de Rijksgebouwendienst (RGD). De locatie Den Haag maakt deel uit van een huurcontract van het ministerie van VWS met de RGD. Tot 1 januari 2005 bedraagt het aandeel van het CIBG in de huurkosten 235 000 per jaar. Daarna draagt het CIBG de totale huurkosten ( 0,5 miljoen, prijspeil 2003).

Rentelasten

De rentelasten bestaan uit de verschuldigde rente op de initiële en

investeringsleningen bij het ministerie van Financiën.

Afschrijvingskosten

In het jaar van investeren wordt met ingang van de maand van ingebruikname afgeschreven. De specificatie van de verwachte afschrijvingen en investeringen en daarmee van het verloop van de boekwaarde in het jaar 2003 is weergegeven in onderstaande tabel (tabel 8). De immateriële afschrijving vanaf 2006 heeft betrekking op de activering van opgeleverde maatwerksoftware.

 

Tabel 8: Verloopoverzicht vaste activa vanaf 1 januari 2004 (bedragen x

€ 1000)

     

Afschrijvingstermijn (jaren)

Boekwaarde 1-1-2004

(des) investering

Afschrijvingen 2004

Boekwaarde 31-12-2004

Inventaris 10 Automatisering 3 Overige 5 Totaal

342

167

28

537

50 1 700

1 750

52 337

10 399

340

1 530

18

1 888

Dotaties voorzieningen

In het kader van het risicobeleid is overeengekomen dat de maatschappelijke en politieke risico’s voor rekening komen van de eigenaar respectievelijk de opdrachtgever. De normale exploitatierisico’s komen voor rekening van het agentschap (de opdrachtnemer) en worden ten laste gebracht van de exploitatiereserve (agentschapsvermogen). Er is daarom geen dotatie aan voorzieningen.

Buitengewone lasten

Er worden geen buitengewone lasten verwacht.

Tabel 9: Kasstroomoverzicht 2004 van het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

1         Rekening-courant RIC 1 januari (incl. deposito)

2         Totaal operationele kasstroom 3a Totaal investeringen -/-3b Totaal boekwaarde desinvesteringen

3         Totaal investeringskasstroom 4a Eenmalige uitkering aan moederdepartement -/-4b Eenmalige storting door moederdepartement

4c Aflossing op leningen -/-4d Beroep op leenfaciliteit

4         Totaal financieringskasstroom

5         Rekening-courant RIC 31 december (= 1+2+3+4)

0                      0                    50                      7                 - 43                 - 93

262                  449                  293                  389                  389                  324

700            - 1 300                 - 50               - 550                 - 50                 - 50

000000 700            -1 300                 - 50               - 550                 - 50                 - 50

799

 
  • 262

-399

  • 286

-389

-389

-381

1 499

1 300

 

500

   

438

901

  • 286

111

-389

-381

0

50

7

-43

-93

  • 200

Toelichting op het kasstroomoverzicht

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van baten en lasten plus

afschrijvingen, zoals opgenomen in de begroting van baten en lasten.

Investeringen

Vanwege technologische ontwikkelingen in de ICT worden vanaf 2004 de besturingsystemen binnen de netwerkomgeving van VWS gewijzigd. Daarnaast ondersteunen leveranciers de huidige versies van de in gebruik zijnde databasemanagementsystemen binnenkort niet meer. Het CIBG is daarom genoodzaakt tot nieuwbouw van enkele bedrijfskritische toepassingen, zoals REGBIG (registratie Wet BIG) en Geneur (Geneesmid-delenprijzen). Dit vraagt forse investeringen in 2003 en 2004. Het CIBG

doet hiervoor een beroep op de leenfaciliteit van het ministerie van Financiën. Deze immateriële activa worden eerst gewaardeerd bij oplevering in 2004. De investeringen bestaan verder uit de reguliere vervanging van materiële activa.

 

Tabel 10: Investeringen (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Vervanging inventaris Vervanging hardware Incidenteel automatisering Totaal

 

50

50

50

50

50

50

200

0

0

500

0

0

450

1 250

0

0

0

0

700

1 300

50

550

50

50

Financieringsbehoefte

Het reguliere investeringsprogramma wordt gedekt uit de operationele kasstroom, waarin de afschrijvingen zijn opgenomen. De overname van de activa en de incidentele investeringen in 2003 en 2004 wordt gefinancierd door een beroep op de leenfaciliteit. Deze lening wordt afgelost uit de reservering opgebouwd uit de afschrijvingen op de desbetreffende activa.

De opbrengst van de initiële lening ter overname van de activa ( 0,799 miljoen) wordt uitgekeerd aan het moederdepartement.

Tabel 11: Overzicht vermogensontwikkeling van het agentschap Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

1         Eigen vermogen per 1 januari

2         Saldo van baten en lasten

3a Uitkering aan moederdepartement 3b Storting door moederdepartement 3c Overige mutaties

3         Totaal directe mutaties in het eigen vermogen

4         Eigen vermogen per 31 december (= 1+2+3)

 

0

3

53

60

94

195

3

50

7

34

101

108

53

60

94

195

303

3

  • 3. 
    AGENTSCHAP RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU (RIVM)

3.1  Missie

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in Bilthoven is een beleidsondersteunend onderzoeksinstituut op het gebied van volksgezondheid en milieu. Het fungeert als kenniscentrum voor de overheid en heeft een planfunctie op het gebied van milieu en natuur. Na een proefjaar in 2003 krijgt het RIVM met ingang van 2004 de status van agentschap binnen het ministerie van VWS.

Het RIVM is een kennisinstituut. Het biedt bouwstenen voor beleid, ondersteunt het toezicht en voert wettelijke taken uit op het brede terrein van volksgezondheid, milieu en natuur. Kennis en inzet van de medewerkers vormen het werkkapitaal van het RIVM.

Het RIVM heeft een publieke taak. Het werkt aan politiek en maatschappelijk relevante onderwerpen in opdracht en ten behoeve van overheden, in het bijzonder de ministeries van VWS, VROM en LNV. Het RIVM is onafhankelijk en bepaalt zelf werkwijze en publicatie van zijn onderzoek.

Het RIVM waakt en bewaakt. Als kenniscentrum houdt het de vinger aan de pols op het gebied van volksgezondheid, milieu, natuur en voedselveiligheid. Dit betreft de monitoring van actuele situaties, maar ook het maken van risico-analyses en het ontwikkelen van methodieken en modellen voor normstellend beleid.

Het RIVM beschermt. Het adviseert over vormgeving en verzorgt de bewaking van het Rijksvaccinatieprogramma door toetsing en evaluatie van werkzaamheid en veiligheid van de vaccins. Ter voorkoming van en bij de begeleiding van gezondheids- of milieucalamiteiten geeft het ondersteuning en reikt het kennis aan.

Het RIVM verkent de toekomst. Het signaleert ontwikkelingen en stelt scenario’s op. Dit gebeurt zowel periodiek als incidenteel of thematisch. Op het gebied van milieu en natuur is het RIVM het nationaal planbureau.

Het RIVM bundelt kennis en krachten. Het genereert zelf kennis, past kennis toe en integreert wereldwijd beschikbare kennis tot informatie voor beleidsmakers. De samenwerking tussen verschillende disciplines en met nationale en internationale kennisverzamelaars is een vanzelfsprekendheid. Dat varieert van lokale onderzoekers, via universiteiten tot onderzoeksafdelingen en planbureaus van bijvoorbeeld de Verenigde Naties of de Wereldvoedselorganisatie.

Het RIVM hecht aan kwaliteit. Het werkt op basis van een duidelijke opdracht, levert volgens afspraak en doet dit kostenbewust. Wetenschappelijk toezicht, certificering, reviews en nationale en internationale audits zorgen voor borging van de kwaliteit. Daarom hecht het ook aan autonomie op het gebied van werkwijze en publicatie van zijn onderzoek.

3.2  Doelstellingen

Het RIVM heeft negen doelstellingen.

Profilering als rijksbreed onderzoeksinstituut Het RIVM profileert zich als rijksbreed instituut op het gebied van volksgezondheid en milieu, door actief in te spelen op de behoeften van de departementen. Naast VWS en VROM zullen ook in toenemende mate LNV, EZ, SZW, V&W, BZK, BZ, Defensie en mogelijk ook andere departementen opdrachtgevers zijn. Het RIVM ondersteunt de departementen met geïntegreerde analyses en verkenningen bij beleidsvraagstukken. Daarbij maakt het RIVM gebruik van de binnen het RIVM aanwezige expertise, het beschikbare instrumentarium (modellen, informatiesystemen, data) en van de positionering in wetenschappelijke netwerken.

Versterking samenwerking

De politieke besluitvorming over volksgezondheid, milieu en natuur hangt steeds meer samen met sociaal-culturele, economische en ruimtelijke aspecten. Daarom zal de samenwerking met het Centraal Planbureau (CPB), het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) en het Ruimtelijk Planbureau (RPB) versterkt worden. Ook de samenwerking met kennisinstituten zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), TNO, het Wageningen Universiteit en Researchcentrum (WUR), RIKILT – Instituut voor Voedselveiligheid, het Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg (Nivel), het Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ) en GGD Nederland wordt waar mogelijk verder versterkt. Doel hiervan is wetenschappelijke consensus te bevorderen, gegevens uit te wisselen en elkaars instrumentarium te benutten. Met universiteiten wordt gericht gewerkt aan het genereren van kennis om de beleids-ondersteuning te verbeteren.

Versterking rol van «risico-organisatie»

Als «risico-organisatie» geeft het RIVM invulling aan de maatschappelijke behoefte om de veiligheid op het terrein van de volksgezondheid en het milieu te vergroten. Het inzetbare instrumentarium daarvoor wordt uitgebreid, en de positionering van het instituut in de landelijke netwerken versterkt. Beide activiteiten zullen mede gericht worden op de rol van het RIVM bij nucleaire, biologische en chemische terrorismebestrijding. Daarnaast worden hieraan gekoppelde nieuwe onderzoeksterreinen uitgebreid, zoals genomics.

Versterking internationaal netwerk

Gegeven de tendens om beleid op het gebied van gezondheid en milieu steeds meer op internationaal niveau vorm te geven, is het gewenst de bestaande internationale activiteiten en netwerken te versterken. Deze activiteiten worden vaak via internationale verbanden gefinancierd. Een specifiek aandachtspunt hierbij is kostendekkendheid te realiseren.

Voeding en consumentenveiligheid

De uitbouw van de Voedsel en Waren Autoriteit (VWA) leidt ertoe dat het taakveld Voeding en Gezondheid wordt versterkt. Binnen het RIVM zal integrale risicoschatting een centrale plaats innemen. Naast de relatie tussen potentieel schadelijke micro-organismen en stoffen in voeding en de effecten op de gezondheid daarvan, wordt speciale aandacht besteed aan stoffen en micro-organismen die de gezondheid kunnen bevorderen.

Versterking infectieziektebestrijding

Het onderzoek binnen het taakveld Infectieziektebestrijding krijgt een nieuwe dimensie als gevolg van de hernieuwde positionering van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding (LCI). De

samenwerkingsverbanden met GGD Nederland worden geïntensiveerd en het RIVM zal een sterkere ondersteunende rol hebben voor VWS bij landelijke outbreaks. Daarnaast worden, mede als gevolg van de dreiging van terroristische acties, de onderzoeksfaciliteiten op het terrein van de infectieziekten uitgebreid.

Uitbreiding verkenningen en informatievoorziening PublicHealth Het jaarlijkse Brancherapport Volksgezondheid (onderdeel preventie) zal een steeds betere onderbouwing moeten opleveren voor de VWS-begro-ting, het Jaarbeeld Zorg en het verslag over de begroting. Daarnaast zal het RIVM, als uitwerking van het Nationaal Contract Openbare Gezondheidszorg, een belangrijke rol gaan spelen bij het verkrijgen van regionale gezondheidsinformatie om de vierjaarlijkse Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV) en gemeentelijke volksgezondheidsnota’s te onderbouwen. Hierbij wordt een risicomodel gehanteerd dat de IGZ kan helpen om te bepalen waar en in welke vorm toezicht moet worden gehouden.

Uitbouwcalamiteitenfunctie

Er wordt een steeds groter beroep gedaan op de ondersteuning van het RIVM bij milieu-incidenten, calamiteiten en rampen. Dit heeft onder andere geleid tot de instelling van een Centrum voor Externe Veiligheid en Vuurwerk (CEV) en een Centrum voor Gezondheidsonderzoek bij Rampen (CGOR). Hierbij worden datasystemen ingericht waarin risicovolle activiteiten en (milieu)gevaarlijke stoffen zijn geregistreerd. Inmiddels is mede ter ondersteuning van rampenbestrijding het Stoffen Expertise Centrum ingesteld.

Versterking van de kennis over duurzame ontwikkeling binnen het Milieu-enNatuurplanbureau

De politieke besluitvorming over milieu en natuur wordt meer in samenhang gebracht met sociaal-culturele en economische aspecten. Daarnaast wordt de wetenschap steeds meer in de politieke arena getrokken. Omgaan met onzekerheden en verschillende wereldbeelden en de interactie met maatschappelijke groeperingen worden steeds belangrijker. Het Milieu- en Natuurplanbureau zal daarom de komende jaren investeren in meer kennis op deze terreinen. De groei op dit terrein wordt gerealiseerd door een verminderde inzet van capaciteit gericht op niet-integrale beleidsonderwerpen.

3.3 Taken

3.3.1 Algemeen

In de Wet op het RIVM (wet van 21 oktober 1996) zijn de taken van het

RIVM als volgt geformuleerd:

– Onderzoek verrichten om de beleidsontwikkelingen en de uitoefening van toezicht op de volksgezondheid en het milieu te ondersteunen.

– Periodiek rapporteren over de toestand en de toekomstige ontwikkeling van de volksgezondheid, het milieu en de natuur.

– Andere door de ministers op te dragen onderzoeken.

– Onderzoek in opdracht van derden dat aansluit op het onder de eerste drie punten bedoelde onderzoek en dat nuttig is uit oogpunt van algemeen belang.

Bij het uitvoeren van deze taken is het RIVM professioneel autonoom. Voor de andere werkzaamheden geldt dat daarbij de expliciet bij wet

opgedragen taken niet in het gedrang mogen komen. De kosten van zodanig onderzoek of zodanige werkzaamheden brengt het RIVM in rekening bij degene die de opdracht voor het onderzoek of de werkzaamheden heeft gegeven. Het RIVM verricht geen werk voor derden op commerciële basis, omdat dit afbreuk zou kunnen doen aan de vereiste onafhankelijkheid. Bovendien zou dit tot belangenvermenging kunnen leiden.

In welke mate de structurele activiteiten van het RIVM resultaatgericht zijn, kan worden bepaald door de taken van het RIVM nader te omschrijven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen structurele activiteiten met een autonoom karakter (bijv. wettelijk vastgelegde taken) en activiteiten met een niet-autonoom karakter (permanente en incidentele opdrachten). De taakbeschrijvingen resulteren in een overeenkomst (opdrachtgeverconvenant) tussen RIVM en de opdrachtgevers.

Hieronder is per opdrachtgever weergegeven wat de specifieke kenmerken zijn van de taken van het RIVM. Ook wordt ingegaan op het strategisch onderzoek van het RIVM, waarvan de directeur-generaal RIVM opdrachtgever is.

3.3.2 RIVM-taken voor VWS

Het RIVM ondersteunt VWS bij beleid en toezicht op het terrein van de volksgezondheid door kennisgeneratie, -toepassing en -integratie op kernpunten van de beleidscyclus. Daarnaast zet VWS het RIVM in voor onderwerpen die vragen om beleids- en toezichtnabijheid, onafhankelijkheid van belanghebbenden en beschikbaarheid/inzetbaarheid. Er worden vijf taakvelden onderscheiden: – Verkenningen en informatievoorziening. – Risicobeoordeling infectieziekten.

– Risicobeoordeling geneesmiddelen en medische technologie. – Risicobeoordeling voeding en gezondheid. – Beoordeling chemische, fysische en (micro)biologische risico’s. Het RIVM levert hiermee een bijdrage aan de realisatie van doelstellingen, die zijn opgenomen op de artikelen 21 en 37 van de VWS-begroting.

3.3.3 RIVM-taken voor VROM

Het RIVM voert voor VROM de volgende taken uit:

– De milieuplanbureaufunctie; wettelijke taak met een autonome

invulling. – Ondersteuning van beleid en uitvoering regelgeving; met doorlopende

en eenmalige opdrachten. – Ondersteuning van de VROM-Inspectie.

In de taakbeschrijvingen is het onderscheid tussen de milieuplanbureau-taak en de ondersteuning van beleid en uitvoering regelgeving, zoals afgesproken in een overleg tussen de ministers van VWS en VROM, nader uitgewerkt.

Voor de invulling van de milieuplanbureaufunctie voert het RIVM zelf monitoringactiviteiten uit, waarbij het RIVM zelf de onderwerpen en de methodiek bepaalt.

Het RIVM levert hiermee een bijdrage aan de realisatie van doelstellingen, die zijn opgenomen op de artikelen 1 en 13 van de VROM-begroting.

3.3.4 RIVM-taken voor LNV

Het RIVM voert voor LNV de natuurplanbureaufunctie uit. Dit is een wettelijke taak met autonome invulling van het RIVM. Deze taak wordt met name zichtbaar in de jaarlijkse Natuurbalans, de vierjaarlijkse Natuurverkenning en de bijdrage aan de beantwoording van ad-hocvragen met een grote beleidsimportantie. Onderdeel van deze wettelijke taak is het verwerven van basisinformatie (monitoring), waaronder de gegevens uit de meetnetten van LNV (bijv. Netwerk Ecologische Monitoring).

3.3.5 RIVM-taken voor de VWA

Om ervoor te zorgen dat het takenpakket op het terrein van de voeding, in het bijzonder de consumptie van voedingsmiddelen en de effecten daarvan op de gezondheid, bij het RIVM in evenwicht is, worden naast de reeds voor VWS uitgevoerde taak «risicobeoordeling voeding en gezondheid» voor de VWA de volgende taken uitgevoerd: – Voedings- en toxicologisch onderzoek in relatie tot genetische

gevoeligheid (nutri- en toxicogenomics). – Epidemiologisch onderzoek naar voeding en gezondheid. – Integrale risicoanalyse van de gezondheidseffecten van voedingsmiddelen. – Het structureel uitvoeren van de Nationale Voedselconsumptiepeiling. Het RIVM levert hiermee een bijdrage aan de realisatie van doelstellingen van de VWA, zoals die tot uitdrukking komen in de agentschapsparagraaf van de LNV-begroting.

3.3.6 Strategisch onderzoek RIVM

Het strategisch onderzoek van het RIVM is gericht op de continuïteit van het instituut op de langere termijn. Het is bedoeld om te voorzien in de benodigde expertise en kwaliteit om ook in de toekomst de taken voor de opdrachtgevers te kunnen uitvoeren. De directeur-generaal (DG) van het RIVM heeft, na uitgebreid overleg met de commissie van toezicht, besloten het strategisch karakter van het strategisch onderzoek te versterken en daarin meer samenhang te brengen door te kiezen voor een beperkt aantal speerpunten. De speerpunten zijn zodanig gekozen dat deze aansluiten bij de verwachte ontwikkelingen op de lange termijn voor de werkvelden van het instituut. Op deze wijze wordt geanticipeerd op toekomstige vragen van de opdrachtgevers. De commissie van toezicht adviseert de DG van het RIVM over de inhoudelijke kwaliteit van het strategisch onderzoek.

Beleidsmatig worden de met het strategisch onderzoek gemoeide middelen geraamd op niet-beleidsartikel 98 van de VWS-begroting.

3.4 Doelmatigheidsindicatoren

De doelmatigheidsontwikkeling van het RIVM is gericht op efficiency en effectiviteit. Indicatoren voor de efficiency zijn de mensuurtarieven en de prijs van standaardproducten die aan opdrachtgevers in rekening worden gebracht. De mensuurtarieven worden jaarlijks vastgesteld door de secretaris-generaal (SG) van VWS. De hoogte van het tarief wordt bepaald door onder meer de ontwikkeling van de loonkosten, de overhead en het aantal te declareren uren per medewerker. Het aandeel overhead in het RIVM-tarief is daarbij een maat voor de doelmatigheid van de ondersteunende diensten en het door de sectoren gewenste ondersteuningsniveau. Voor projecten met unieke producten (dit betreft het merendeel van de

output van de onderzoeksorganisatie) wordt de kostprijs bepaald door de combinatie van uren x tarief plus projectgebonden kosten. Voor de levering van standaardproducten wordt een kostprijs per product gehanteerd. Indicator voor de efficiency hierbij is de kostprijsontwikkeling van deze standaardproducten.

Naast de meer bedrijfsvoeringgerichte indicatoren is de kwaliteitsontwikkeling voor het RIVM een belangrijke indicator die inzicht biedt in de kwaliteitvan geleverde prestatie. Indicatoren hierbij zijn het (periodieke) oordeel van de opdrachtgever over de uitvoering en tijdigheid van een project, de kwaliteit van wetenschappelijke publicaties volgens de normering die voor toetsing van het strategisch onderzoek op verzoek van de commissie van toezicht is ontwikkeld. Verder vinden met zekere regelmaat (wetenschappelijke) audits plaats. Verder kan de SG van VWS als eigenaar gebruikmaken van benchmarking van de kostprijs om de doelmatigheid van het RIVM te bepalen en een bedrijfsvoeringsonderzoek instellen om de kwaliteit van de organisatie te bepalen. De resultaten van een nulmeting van de doelmatigheidsindicatoren per 1 januari 2004 worden in de eerste suppletore wet 2004 zichtbaar gemaakt.

3.5 Begroting van baten en lasten

Tabel 1: Begroting van baten en lasten voor het jaar 2004 van het agentschap RIVM (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

BATEN

Opbrengst moederdepartement

– VWS-eigenaar

– VWS-opdrachtgevers

Opbrengst overige departementen

– VROM

– LNV

Opbrengst derden

Rentebaten

Vrijval voorzieningen

Buitengewone baten

Exploitatiebijdrage

Totaal baten

 

23 500

22 800

22 100

22000

22000

33 800

33 300

32 700

32 800

32 800

53 500

53 700

53 800

53 800

53 800

1 800

1 800

1 800

1 800

1 800

30 992

30 999

31 039

31 000

31 000

200

200

200

200

200

2 408

901

361

   

146 200

143 700

142 000

141 600

141 600

LASTEN Apparaatskosten – personele kosten – materiële kosten Rentelasten Afschrijvingskosten – materieel – immaterieel Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totaal lasten

 

74 200

72 900

71 900

71 800

71 800

65 142

63 999

63 189

63 085

62 925

400

400

400

400

400

4 758

4 801

4 811

4 615

4 775

700

600

700

700

700

1 000

1 000

1 000

1 000

1 000

146 200

143 700

142 000

141 600

141 600

Saldo van baten en lasten

00000

De begrotingscijfers zijn in dit stadium nog onder voorbehoud van de definitieve «boedelscheiding» tussen het RIVM en het Nederlands Vaccin Instituut (NVI), de resultaten van een evaluatie van de programmering voor het proefjaar, eventuele consequenties van de verwerking van de

taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord (alle najaar 2003) en de besluitvorming over het beginvermogen van het agentschap RIVM per 1 januari 2004 (voorjaar 2004).

Baten

Opbrengst moederdepartement VWS-eigenaar

De geraamde baten van VWS-eigenaar zijn overeenkomstig het bedrag dat wordt begroot in niet-beleidsartikel 98 van de begroting van VWS en zijn grotendeels bestemd voor het strategisch onderzoek. Daarnaast is een bedrag van 4,0 miljoen geparkeerd voor het huisvestingsbudget.

Opbrengst moederdepartement: VWS-opdrachtgevers De geraamde baten van VWS-opdrachtgevers betreffen inkomsten die het RIVM verwacht te verwerven door opdrachtverlening door beleidsdirecties VWS, IGZ en VWA. De hoogte van de inkomsten is afhankelijk van overeenstemming tussen opdrachtgevers en RIVM over aard en omvang van de te verrichten activiteiten en, daarmee samenhangend, de in rekening te brengen kosten. De budgetten die de VWS-opdrachtgevers hiervoor ter beschikking hebben, zijn geraamd in artikel 21 en artikel 37.

Opbrengst overige departementen: VROM De geraamde baten van VROM zijn bedoeld om door de VROM-opdrachtgevers opgedragen werkzaamheden uit te voeren op het taakveld milieu. Deze baten zijn grotendeels terug te vinden in de artikelen 1 en 13 van de VROM-begroting. Daarnaast houdt het RIVM rekening met opbrengsten ad 9,5 miljoen voor aanvullende door VROM-opdrachtge-vers op te dragen werkzaamheden voor o.m. het Centrum voor Risico en Straling en het Centrum voor Externe Veiligheid.

Opbrengst overige departementen: LNV

De geraamde baten van LNV zijn bedoeld om de door LNV opgedragen natuurplanbureaufunctie uit te voeren. De daarmee gemoeide kosten worden jaarlijks bij LNV gedeclareerd.

Opbrengst derden

De baten van derden zijn bedoeld om de werkzaamheden uit te voeren

voor derden (waaronder de Europese Commissie, de WHO en provincies).

Rentebaten

De rentebaten zijn inkomsten wegens positief saldo op de rekeningcourant met de Rijkshoofdboekhouding.

Vrijval voorzieningen

De vermelde bedragen zijn bedoeld om de tekorten te dekken op nog doorlopende externe projecten, die zijn ontstaan door de tariefwijziging wegens de overgang naar het baten-lastenstelsel.

Lasten

Personele kosten

De personeelskosten zijn onder meer opgebouwd uit salariskosten en

overige personeelskosten.

 

Tabel 2: Personele kosten (bedragen x € 1 000)

Raming 2004

Salarissen

Overige personeelskosten

Totaal

68 850

5 350

74 200

Aantal fte’s o.b.v. verwachte gemiddelde bezetting Gemiddelde kosten per fte (in )

1 400 53 000

In de personeelskosten is een bedrag van 3 520 000 begrepen voor inhuur, opleidingen en personeelsadvertenties.

Materiële kosten

Het bedrag voor de materiële lasten ad 65,1 miljoen kan als volgt

worden onderverdeeld:

  • Laboratoriumkosten                                                              5,1 miljoen
  • Directe onderzoekskosten                                                      14,9 miljoen
  • Overige materiële kosten                                                      €21,3 miljoen
  • Huurkosten huisvesting                                                          23,8 miljoen

Rentelasten

De rentelasten worden veroorzaakt door het aantrekken van vreemd vermogen via de leenfaciliteit om vaste activa aan te kunnen schaffen. Deze lasten zijn berekend op basis van de laatst bekende rentepercentages (3,35%).

Afschrijvingskosten

De afschrijvingen zijn bepaald op basis van de in tabel 3 vermelde

afschrijvingstermijnen.

Tabel 3: Afschrijvingen (bedragen x € 1 000)

 
 

Afschrijvingstermijn

2004

 

in jaren

 

Materieel:

   

Gebouwinstallaties en infrastructuur

5

700

Laboratoriumapparatuur

5

2 358

Vervoermiddelen

4

300

IT + audiovisuele apparatuur

3

1 350

Facilitaire apparatuur

3

50

Immaterieel:

   

Software en licenties

3

700

 

Totaal

5 458

Dotaties voorzieningen

De dotatie voorzieningen is bedoeld voor wachtgeldkosten.

Tabel 4: Kasstroomoverzicht 2004 van het agentschap RIVM (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

1         Rekening-courant RIC 1 januari

2         Totaal operationele kasstroom 3a Totaal investeringen -/-3b Totaal boekwaarde desinvesteringen

3         Totaal investeringskasstroom 4a Eenmalige uitkering aan moederdepartement -/-4b Eenmalige storting door moederdepartement

4c Aflossing op leningen -/-4d Beroep op leenfaciliteit

4         Totaal financieringskasstroom

5         Rekening-courant RIC 31 december (= 1+2+3+4)

0                  185                    45                  160                  355

4 550               4 500               5 150               5 315               5 475

5 475               5 475               5 475               5 475               5 475

00000 5 475            - 5 475            - 5 475            - 5 475            - 5 475

8 765

0000

00000

 

4 365

4 640

5 035

5 120

5 400

14 240

5 475

5 475

5 475

5 475

1 110

835

440

355

75

185

45

160

355

430

Toelichting op het kasstroomoverzicht

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het saldo van de afschrijvingen en de mutatie op het debiteurensaldo enerzijds en de vrijval van de voorzieningen anderzijds.

Investeringskasstroom

De totale investeringskasstroom is het totaal van de investeringen.

Financieringskasstroom

De totale financieringskasstroom is het saldo van de posten eenmalige uitkeringen aan het moederdepartement, eenmalige storting door moederdepartement, aflossingen op leningen en het beroep op de leenfaciliteit.

De eenmalige uitkering aan het moederdepartement betreft de betaling van de verschuldigde boekwaarde van de vaste activa. De aflossingen op de leningen zijn gebaseerd op de werkelijke afschrijvingskosten van de op 31 december 2002 aanwezige activa plus de gemiddelde afschrijvingskosten van de in 2003 aangeschafte activa. Het aflossingsschema van de lening is gerelateerd aan de afschrijvingstermijn en daarmee samenhangende afschrijvingskosten.

 

Tabel 5: Aflossingsschema (bedragen x € 1 000)

 

2004

2005

2006

2007

2008

4c Aflossing op leningen -/Waarvan uit hoofde van overdracht vermogensbestanddelen Waarvan uit hoofde van nieuwe investeringen

4 365

3 680

685

4 640 2 580 2 060

5 035 1 605 3 430

5 120

650

4 470

5 400

250

5 150

In het beroep op de leenfaciliteit 2004 is de initiële lening opgenomen. Tabel 6: Overzicht vermogensontwikkeling van het agentschap RIVM (bedragen x € 1 000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

1         Eigen vermogen per 1 januari

2         Saldo van baten en lasten

3a Uitkering aan moederdepartement 3b Storting door moederdepartement 3c Overige mutaties

3         Totaal directe mutaties in het eigen vermogen

4         Eigen vermogen per 31 december (= 1+2+3)

7 310               7 310               7 310               7 310               7 310

00000 00000 00000 00000

00000

7 310               7 310               7 310               7 310               7 310

Het eigen vermogen ontstaat bij overdracht om niet van een deel van het netto werkkapitaal.

3.6 Indicatieve openingsbalans

Waarderingsgrondslagen

De activa en passiva zijn opgenomen tegen de nominale waarde inclusief omzetbelasting, tenzij anders vermeld.

Tabel 7: Indicatieve openingsbalans van het agentschap RIVM per 1 januari 2004 (bedragen x € 1 000)

ACTIVA

Immateriële activa Materiële activa Voorraden Onderhanden werk Debiteuren Overige vorderingen Overlopende activa Liquide middelen Totaal activa

PASSIVA Eigen vermogen

  • exploitatiereserve
  • verplichte reserves
  • onverdeeld resultaat Leningen bij het ministerie van Financiën Voorziening wachtgeld Voorziening externe projecten Crediteuren Overige schulden Overlopende passiva Schuld aan moederdepartement VWS Totaal passiva

940

10 420

80

2 935

39 340

375

395

5

54 490

7 310

0 0

8 765

2  595

3 670 1 825

800

28 350

1 175

54 490

Activa

Immateriële activa en materiële activa

De materiële vaste activa zijn gewaardeerd tegen historische aanschafwaarde, verminderd met afschrijvingen. De volgende (lineaire) afschrijvingstermijnen zijn gehanteerd:

– Softwareenlicenties                                                                             3jaar

– Gebouwinstallatieseninfrastructuur                                                  5jaar

Laboratoriumapparatuur

Vervoermiddelen

IT + audiovisuele apparatuur

Facilitaire apparatuur

5 jaar 4 jaar 3 jaar 3 jaar

Tabel 8: Verloop/mutatieoverzicht activa van het agentschap RIVM t/m 2003 (bedragen x € 1000)

Softwareen Geb. install.                  Lab.           Vervoer-

licenties Infrastruc- Apparatuur middelen tuur

IT+audio- Facilitaire visuele apparatuur apparatuur

Totaal

 

Verkrijgingsprijs/aanschafwaarde

3 260

4 290

25 520

1 550

5 580

910

41 110

Afschrijvingen tot en met 2002

2 290

2 505

19 870

940

3 530

865

30 000

Boekwaarde 1 januari 2003

970

1 785

5 650

610

2 050

45

11110

Mutaties in boekjaar 2003

             

bij: verkrijgingsprijs investeringen

700

700

2 545

250

1 230

50

5 475

desinvestering afschrijvingen

             

af: afschrijvingen

720

810

2 050

230

1 370

40

5 220

desinvestering verkrijgings-

             

prijs

             

Totaal mutaties

  • 20
  • 110

495

20

  • 140

10

255

Verkrijgingsprijs

3 960

4 990

28 065

1 800

6 810

960

46 585

Afschrijvingen tot en met 2003

3 020

3 315

21 920

1 170

4 900

900

35 225

Boekwaarde per 31 december 2003

940

1 675

6 145

630

1 910

60

11 360

Door afrondingen kunnen er kleine verschillen ontstaan.

Voorraden

De voorraden zijn gewaardeerd tegen gemiddelde inkoopprijs. De

voorraden bestaan uit magazijnartikelen voornamelijk voor klein technisch

materiaal.

Onderhanden werk

Het onderhanden werk heeft betrekking op de kosten en opbrengsten van

de zogenoemde externe en incidentele projecten. Deze projecten worden

financieel afgerekend op de levensduur van het project. Het saldo

onderhanden werk bestaat uit 62 015 000 kosten en 59 080 000

opbrengsten.

Debiteuren

Het debiteurensaldo is de nominale waarde van de openstaande

vorderingen. In het debiteurensaldo is een post opgenomen van

24 925 000 voor de voorschotfactuur over het eerste kwartaal van 2004,

die 25% van de programmabudgetten bedraagt.

Overlopende passiva

Onder deze post worden aan afnemers geleverde goederen en diensten opgenomen die nog niet gefactureerd zijn en voorschotten aan leveranciers van goederen en diensten die nog niet ontvangen zijn.

Liquide middelen

Onder de liquide middelen is de rekening-courant met de Rijkshoofd-boekhouding opgenomen. Het saldo op de indicatieve openingsbalans betreft alleen kasgeld.

Passiva

Eigen vermogen

Het eigen vermogen ontstaat bij overdracht van het netto werkkapitaal. Het eigen vermogen is vooralsnog gesteld op 5% van de totale baten 2004. Het eigen vermogen is, uit oogpunt van risicoafdekking, van belang voor de continuïteit van het bedrijfsproces van de RIVM-organisatie.

Leningen bij het ministerie van Financiën

Voor de overdracht van de vermogensbestanddelen moet een lening

worden afgesloten bij het ministerie van Financiën. De overdracht van de

vermogensbestanddelen betreft het saldo van de vaste activa

(€11 360 000) en de langlopende voorzieningen ( 2 595 000).

Voorzieningen wachtgeld

De voorziening wachtgeld is bestemd voor de verwachte meerjarige

wachtgeldverplichtingen.

Voorziening externe projecten

De voorziening externe projecten is bedoeld om de tekorten op de doorlopende externe projecten, die zijn ontstaan door de tariefwijziging wegens de overgang naar het baten-lastenstelsel, te dekken. Deze voorziening is in 2006 volledig vrijgevallen.

Crediteuren

Het crediteurensaldo betreft de nominale waarde van de openstaande

geregistreerde en geboekte facturen.

Overige schulden

Onder overige schulden zijn de posten medecontractanten 630 000 en

BTW 170 000 opgenomen.

Overlopende passiva

Deze post betreft facturen die voornamelijk betrekking hebben op de periode november-december van verplichtingen die in 2003 zijn aangegaan. Deze facturen, bestaande uit onder andere kosten voor ingehuurd en gedetacheerd personeel, zullen in 2004 betaald worden. Daarnaast is een bedrag van 2 580 000 opgenomen voor nog te betalen vakantiegeld. De post voorgefactureerd betreft de factuur voor de voorschotten van de primaire opdrachtgevers à 24 925 000.

Schuld aan moederdepartement VWS

Deze post omvat het over te dragen deel van het netto werkkapitaal. De

voorzieningen zijn daarbij als kortlopende passiva meegenomen.

Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Voor 2004 bedraagt de verwachte huurverplichting 23 794 000.

  • 4. 
    Tijdelijk agentschap Nederlands Vaccin Instituut (NVI)

4.1  Missie

Sinds 1 januari 2003 ressorteert het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) als tijdelijk agentschap onder onze verantwoordelijkheid. Op 1 februari 2002 heeft het kabinet besloten dat de mogelijkheid om vaccins te ontwikkelen en te produceren gehandhaafd moest worden onder overheidsverantwoordelijkheid. Deze mogelijkheid was aanwezig bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de private Stichting tot bevordering van de Volksgezondheid en Milieuhygiëne (SVM). Daarnaast werd besloten dat de vaccinproductietaken van de SVM en de vaccinontwikkelingstaken van het RIVM (sector Vaccins) dienden te worden samengevoegd in een nieuwe organisatie: het NVI.

Per 1 januari 2003 is de sector Vaccins van het RIVM overgegaan naar het NVI. In de loop van 2003 zullen ook de SVM-medewerkers overgaan naar het NVI. Nadat de Toetsingscommissie Verzelfstandigingen de nieuwe agentschappen heeft getoetst en het kabinet en de Tweede Kamer de oprichting van het NVI hebben goedgekeurd, kan het NVI vanaf 1 januari 2005 formeel een agentschap zijn.

Het NVI heeft als missie: de Nederlandse bevolking beschermen tegen infectieziekten door vaccins te leveren voor vaccinatie onder normale en bijzondere omstandigheden.

Bij het NVI zijn momenteel circa 210 werknemers aangesteld die zich bezig

houden met de volgende taken:

– Kwaliteitscontrole, registratie en productbegeleiding van de vaccins

voor het Rijksvaccinatieprogramma (RVP), reizigersvaccins en

calamiteitenvaccins en -toedieningsbescheiden. – Onderzoek naar en ontwikkeling van vaccins inclusief fase 1 t/m 4

klinisch veldonderzoek. – Ondersteuning van VWS waarbij het tijdig en planmatig ontwikkelen

van het vaccinpakket voor de door het NVI te leveren vaccins centraal

staat. – Beschikbaar hebben van dieren voor dierproeven binnen NVI/RIVM

inclusief werkzaamheden die eraan bijdragen het proefdiergebruik te

verminderen en het welzijn van proefdieren binnen de rijksoverheid te

verbeteren. – Activiteiten op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.

Bij de SVM zijn momenteel circa 210 werknemers werkzaam. Deze

werknemers houden zich onder andere bezig met:

– De productie van de vaccins voor het NVI.

– Activiteiten die voortvloeien uit benutting van de restcapaciteit, die

deel uitmaakt van de minimumcapaciteit. – Dienstverlening aan het RIVM op het terrein van mediabereiding,

sterilisatie en afvalverwerking.

4.2  Doelstellingen

Het NVI wil zich in de komende vijf à tien jaar binnen de vaccintaakketen verder ontwikkelen als een maatschappelijk betrokken onderzoeks- en productieorganisatie met een heldere, open bedrijfscultuur. Het onderzoeks- en productiepakket moet aan de volgende eisen voldoen: het moet een kwaliteitskeurmerk hebben, aansluiten bij de wensen van de Nederlandse samenleving en andere actoren uit de keten, rekening

houden met de ontwikkelingen op het terrein van epidemiologie en vaccinatie en passen binnen de mogelijkheden van de wet. Het NVI hecht aan relevante samenwerkingsverbanden met derden. Het NVI heeft een dienstverlenende attitude en maakt met zijn opdrachtgever afspraken over levertijden. Bovendien wil het NVI een gerenommeerd kennisinstituut zijn op het terrein van vaccins met internationale contacten in de publieke en private sector en met internationale toonaangevende organisaties als de WHO.

Uitbouwen van het RVP naar de NVV

Het NVI zal behalve vaccins leveren voor het RVP ook een Nationale Vaccin Voorziening (NVV) uitbouwen door griepvaccins en kritische reizigersvaccins te leveren en door vaccinvoorziening bij calamiteiten. De calamiteitenfunctie dient versterkt te worden. Daarbij zijn de volgende twee punten van belang: Europese samenwerking (conform het advies van de Gezondheidsraad) en publiek-private samenwerking.

Versterking internationaal netwerk

Het NVI streeft ernaar de samenwerking in de publieke sector te versterken, om de beschikbaarheid van vaccins in de toekomst zo goed mogelijk te kunnen blijven garanderen. Ook streeft het NVI ernaar de samenwerking met vaccinproducenten te intensiveren, omdat vaccinontwikkeling te kostenintensief is voor Nederland. Zo is het NVI in staat een vaccinontwikkelingstraject van A tot Z alleen uit te voeren. De kerntaak op het terrein van Research and Development (R&D) vereist intensivering en betere structurering van de samenwerking met internationale onderzoeksinstituten en universiteiten.

4.3 Taken

Het NVI heeft drie kerntaken:

– Levering van vaccins voor de Nationale Vaccin Voorziening (NVV): zorgdragen voor tijdige beschikbaarheid van kwalitatief goede, betaalbare vaccins voor de Nederlandse samenleving onder normale en bijzondere omstandigheden. Het gaat om activiteiten gericht op het leveren van vaccins, productie of aankoop.

– Onderzoek en ontwikkeling op het terrein van vaccins voor de NVV: uitvoeren van onderzoek- en ontwikkelingsactiviteiten op het terrein van vaccins voor de huidige en toekomstige NVV. Het betreft onderzoek in opdracht en in eigen beheer. Dit laatste onderzoek is gebundeld in het Strategisch Vaccinonderzoeksprogramma (SVOP).

– Het voorhanden hebben van actuele kennis over vaccins en vaccinatie voor de professionele ondersteuning van VWS: aandragen van aanwezige kennis of gerichte onderzoeken doen om het beleid te ondersteunen.

Naast deze drie kerntaken voert het NVI ook een aantal daaraan gerelateerde activiteiten uit. Deze activiteiten liggen in het verlengde van de drie kerntaken en hebben een lagere prioriteit. Het betreft: – Beschikbaar hebben van dieren voor dierproeven binnen NVI/RIVM:

aan deze taak is een inspanningsverplichting gekoppeld om het

proefdiergebruik in het algemeen te verminderen en het welzijn van

proefdieren binnen de rijksoverheid te verbeteren. – Dienstverlening aan het RIVM op het terrein van mediabereiding,

sterilisatie en afvalverwerking.

  • Activiteiten op het terrein van ontwikkelingssamenwerking.
  • Activiteiten die voortvloeien uit benutting van de restcapaciteit die deel uitmaakt van de minimumcapaciteit.

Aan de kerntaken gerelateerde activiteiten moeten voortkomen uit de restcapaciteit en de doelmatige benutting daarvan. Wat de onderwerpen betreft moeten deze activiteiten in het verlengde van de kerntaken liggen en wat de prioriteitenstelling betreft zijn deze activiteiten ondergeschikt aan de uitvoering van de kerntaken.

4.4  Doelmatigheidsindicatoren

Een van de instellingsvoorwaarden voor een agentschap is om met minder middelen dezelfde prestatie te leveren met een constante kwaliteit. Dit geldt ook voor het NVI. Het is de bedoeling om naast de kostprijs per product een aantal andere kwaliteits- en /of prestatie-indicatoren te definiëren. Bij het ontwikkelen van het interne besturingsmodel en het definiëren van de managementrapportages zullen de belangrijkste criteria benoemd worden waarop het management deze doelmatigheids-doelstelling gaat monitoren. Hierover zal van tevoren gerapporteerd worden, zodat dit achteraf geverifieerd kan worden. In het proefjaar zullen de eerste resultaten van de ontwikkelde criteria beschikbaar komen.

4.5  Begroting van baten en lasten

Tabel 1: Begroting van baten en lasten voor het jaar 2004 van het tijdelijk agentschap Nederlands Vaccin Instituut (bedragen x € 1000)

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

BATEN

Opbrengst moederdepartement VWS

Opbrengst overige departementen

Opbrengst derden

Rentebaten

Buitengewone baten

Exploitatiebijdrage

Totaal baten

LASTEN Apparaatskosten – personele kosten – materiële kosten – huurkosten Rentelasten Afschrijvingskosten – materieel – immaterieel Dotaties voorzieningen Buitengewone lasten Totaal lasten

 

17 438

27 689

27 689

27 689

27 689

27 689

38 654

63 886

65 658

68 256

69 075

69 138

5 550

         

61 642

91 575

93 347

95 945

96 764

96 827

9 634

22 032

22 057

22 057

22 057

22 057

51 015

56 043

56 330

57 310

57 310

57 310

 

6 677

7 103

7 103

7 103

7 103

 

1 841

1 963

2 283

2 523

2 516

694

4 983

5 894

7 192

7 772

7 841

299

         

61 642

91 575

93 347

95 945

96 764

96 827

Saldo van baten en lasten

000000

De begroting voor het jaar 2003 betreft de begroting van het NVI zoals opgenomen in de eerste suppletore wet 2003, dus exclusief SVM. De begroting voor het jaar 2004 geeft een overzicht van de baten en lasten van het tijdelijk agentschap NVI op het prijspeil van het jaar 2003. Bovenstaande begroting is tot stand gekomen op basis van een geconsolideerde begroting 2003 van SVM en NVI. Deze begroting is doorgezet naar 2004 – 2008, waarbij rekening is gehouden met een mutatie in de

investeringen en de bijbehorende onderhoudskosten. Omdat er geen sprake is van een ideaalcomplex, vinden de eerstkomende jaren investeringen plaats zonder dat er afschrijvingen vrijvallen. Dit heeft tot gevolg dat de afschrijvingskosten stijgen. Deze kostenstijging moet worden gecompenseerd door een toename van de opbrengst derden.

Er is geen rekening gehouden met mutaties op projecten of het eindigen van bestaande en het starten van nieuwe projecten. Incidentele projecten 2002/2003 met de bijbehorende baten en lasten zijn opgenomen in de meerjarenbegroting.

De begrotingscijfers zijn in dit stadium nog onder voorbehoud van de definitieve «boedelscheiding» tussen RIVM en NVI, eventuele consequenties van de verwerking van de taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord, herverdeling van budgetten in het kader van de agentschapsvorming, de vaststelling van de waarderings- en resultaatbepalingsgrondslagen, alsmede besluitvorming over de uitgangspunten voor de liquidatie van SVM, fiscale aspecten en risicobeheersing.

Baten

Opbrengst moederdepartement VWS

De opbrengst van het moederdepartement wordt geraamd op artikel 21 van de VWS begroting. Voor een toelichting wordt verwezen naar paragraaf 21.2.2. In 2004 beloopt de opbrengst van het moederdepartement naar verwachting circa 27,7 miljoen. Dit bedrag verschilt van het bedrag in de hierboven genoemde toelichting, doordat de boedelscheiding tussen het RIVM en het NVI nog tot definitieve besluitvorming moet leiden. Dit bedrag is bovendien inclusief 3,0 miljoen aan rente en BTW-compensatie. Er is rekening gehouden met volume- en efficiencykortingen van 2003, die meerjarig zijn doorgetrokken.

Opbrengst derden

Onder de opbrengst derden is 38,6 miljoen opgenomen als inkomsten

AWBZ. Dat zijn de vergoedingen die de provinciale entadministraties aan

het NVI betalen voor de vaccins.

De post opbrengst derden omvat in 2004 verder 7,6 miljoen aan export,

4,7 miljoen aan eigen producten, 6,1 miljoen aan aangekochte

producten, 6,6 miljoen aan projecten NVI en 0,13 miljoen aan omzet

van de afdelingen Sterilisatie en Mediabereiding.

Lasten

Personele kosten

De personele kosten bestaan voor 20,830 miljoen uit loonkosten. Daarnaast is 0,788 miljoen opgenomen voor inhuur, 0,220 miljoen voor dienstreizen en 0,194 miljoen voor opleidingen.

 

Tabel 2: Personele kosten (bedragen x € 1000)

Raming 2004

Loonkosten

Overige personeelskosten

Totaal

20 830

1 202

22 032

Aantal fte’s o.b.v. verwachte gemiddelde bezetting Gemiddelde kosten per fte (in )

421 52 333

Materiële kosten

Het bedrag voor de materiële lasten ad 56,0 miljoen kan als volgt

worden onderverdeeld:

 

Tabel 3: Materiële kosten (bedragen x € 1000)

Onderhoudskosten

5 111

Productiekosten

12 875

Energiekosten

3 510

Algemene kosten

2 632

Advies/verkoopkosten/royalty’s

2 676

Uitbestedingen

8 713

BTW1

1 200

Kosten inhuur RIVM

2 564

Aangekocht product

16 762

Totaal

56 043

Doordat de BTW op de publieke taken wel betaald gaat worden, maar niet meer afgetrokken kan worden in de agentschapsituatie, ontstaat er een autonome kostenstijging van 1,2 miljoen. Deze BTW-last is in de kostprijzen verwerkt.

Huurkosten

De huur van de gebouwen wordt geraamd op 6,7 miljoen. In deze raming is voor 2004 de helft van de jaarhuur ad 0,852 mln voor een zgn. pilot plant meegenomen.

Rentelasten

De rentelasten worden geraamd op 1,8 miljoen. Deze worden grotendeels veroorzaakt door een conversielening van het eigen vermogen van SVM, indien dit moet worden terug gebracht tot 5% van het eigen vermogen. Over de noodzaak en wenselijkheid in relatie tot het risicobeleid is op dit moment nog niet besloten.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten zijn opgenomen in tabel 4. Omdat er geen sprake is van een ideaalcomplex stijgen de afschrijvingskosten. Vanaf 2006 vallen de afschrijvingen over de activa van voor 1999 vrij. In 2006 zijn de afschrijvingskosten ad 1,4 miljoen meegenomen over een investering van 14,0 miljoen voor een verbouwing. In 2007 zijn de afschrijvingskosten ad 1,0 miljoen meegenomen over een investering van 10,0 miljoen in het gebouw van de sterilisatie-afdeling. In 2004 wordt 1,9 geïnvesteerd in de pilot plant. Dit leidt in 2004 tot 0,1 miljoen aan afschrijvingskosten en in 2005 en verder tot 0,23 miljoen aan afschrijvingskosten.

De verschillende activa zijn uitgesplitst over de diverse afschrijvingstermijnen.

 

Tabel 4: Afschrijvingen (bedragen

x € 1000)

             
       

2003

2004

2005

2006

2007

2008

 

Afschrijvingstermijn

           
   

(jaren)

           

Inventaris

   

3

194

545

844

1 150

1 450

1 500

Inventaris

   

5

500

953

1 273

1 431

1 650

1 490

Inventaris en verbouwingen

   

10

 

1 137

1 317

1 497

1 677

1 857

Gebouwen

   

20

 

370

370

370

370

370

Activa voor 1999

   

7

 

1 865

1 865

1 119

0

0

Verbouwing G7

   

10

 

0

0

1 400

1 400

1 400

Verbouwing sterilisatieafdeling

   

10

 

0

0

0

1 000

1 000

Nieuwbouw pilot plant

   

10

 

113

225

225

225

225

Totaal

     

694

4 983

5 894

7 192

7 772

7 842

Tabel 5: Kasstroomoverzicht 2004 van het tijdelijk agentschap Nederlands Vaccin Instituut (bedragen x € 1000)

2003

2004

1         Rekening-courant RIC 1 januari (incl. deposito)

2         Totaal operationele kasstroom 3a       Totaal investeringen -/-3b       Totaal boekwaarde desinvesteringen

3         Totaal investeringskasstroom 4a       Eenmalige uitkering aan moederdepartement -/-4b       Eenmalige storting door moederdepartement 4c        Aflossing op leningen -/-4d       Beroep op leenfaciliteit

4         Totaal financieringskasstroom

5         Rekening-courant RIC 31 december (=1+2+3+4)

 

0

822

993

4 982

754

  • 6 410

0

0

754

  • 6 410

0

0

0

0

171

  • 5 113

754

6 000

583

887

822

281

In bovenstaande tabel (tabel 5) is geen rekening gehouden met het liquidatiesaldo van de SVM.

De aflossing betreft een aflossing op een voorgenomen conversielening bij het ministerie van Financiën en een lening die SVM met het RIVM heeft. Er is nog geen formeel beroep gedaan op de leenfaciliteit. De aanvraag daartoe wordt op het eerstmogelijke moment bij het ministerie van Financiën ingediend.

Tabel 6: Overzicht vermogensontwikkeling van het tijdelijk agentschap Nederlands Vaccin Instituut (bedragen x € 1000)

2003

2004

1         Eigen vermogen per 1 januari

2         Saldo van baten en lasten

3a       Uitkering aan moederdepartement

3b       Storting door moederdepartement

3c        Overige mutaties

3         Totaal directe mutaties in het eigen vermogen

4         Eigen vermogen per 31 december (=1+2+3)

1 638

0

0 1 638

1 638

0

0 1 638

In bovenstaande tabel (tabel 6) is geen rekening gehouden met het eigen vermogen van de SVM. Bovendien wordt nog voorbij gegaan aan een conversielening voor de afkoop van vaste activa door het NVI.

Hangende de besluitvorming over de beleidsuitgangspunten met betrekking tot het liquideren van SVM, wordt afgezien van presentatie van meerjarige overzichten van kasstromen en vermogensontwikkeling. Het gaat om indicatieve cijfers.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF

Inleiding

De bedrijfsvoering van het ministerie van VWS is gericht op het optimaal ondersteunen van de beleidsprocessen teneinde de in de begroting geformuleerde beleidsdoelstellingen te realiseren. Onder bedrijfsvoering wordt hierbij verstaan: de sturing en beheersing van de primaire en de ondersteunende processen. Sturing omvat de aspecten planningcyclus, organisatie en communicatie. Beheersing omvat de aspecten financieel beheer, materieel beheer, personeel beheer en VBTB.

In deze bedrijfsvoeringparagraaf zijn uitsluitend die bedrijfsvoering-onderwerpen opgenomen waarvoor in 2004 specifieke aspecten aan de orde zijn. Over deze onderwerpen zal in het jaarverslag 2004 verantwoording worden afgelegd.

  • 1. 
    Sturing
  • a. 
    Planningcyclus

Integratie begroting en zorgnota

Dit jaar is de Zorgnota 2004 geïntegreerd in de begroting. Deze integratie heeft gevolgen voor de inrichting van de interne sturingscyclus. In 2004 wordt in het kader van de visie op de bedrijfsvoering de interne sturings-en beheersingscyclus afgestemd op de integrale begroting.

Budgettair Kader Zorg (BKZ)

Het BKZ omvat met ingang van de Zorgnota 2003 niet langer de zorggerelateerde begrotingsuitgaven van het ministerie van VWS. Op een tweetal terreinen worden voorstellen ontwikkeld om te komen tot een verdere uitzuivering van het BKZ. Het gaat daarbij om de financiering van de ZBO’s in de topstructuur van de zorg (CVZ, CTG, CBZ, CTZ) en de doorlichting van de premiesubsidies. Deze uitzuivering zal zijn neerslag hebben in de begroting 2005.

  • b. 
    Organisatie

Interne en externe verzelfstandigingen

Met ingang van 1 januari 2004 zal het Rijksinstituut voor Volksgezondheid

en Milieu worden omgevormd tot een agentschap.

Per 1 januari 2004 start het Nederlands Vaccin Instituut met een proefjaar

ter voorbereiding op de overgang naar een definitief agentschap per

1 januari 2005.

Het Agentschap CBG doorloopt in 2004 de instellingsprocedure voor

agentschappen.

Taakstellingen

De aan het departement opgelegde taakstellingen van de kabinetten Balkenende I en II zullen in 2004 worden gerealiseerd. Het betreft hier taakstellingen met betrekking tot efficiency, volume en beperking inhuur externen. Gericht wordt – waar mogelijk – gekeken naar het niet meer, minder of anders invullen van taken. Om de kosten van inhuur van externen verder terug te dringen, wordt momenteel een bureau gevormd onder verantwoordelijkheid van de directeur Financieel Economische Zaken dat vroegtijdig voorgenomen inhuur toetst.

  • 2. 
    Beheersing
  • a. 
    Financieel beheer

Subsidiebeheer

Het subsidiebeheer heeft in 2003 bijzondere aandacht gekregen. De aanpak bestond uit drie activiteiten, die doorlopen in 2004. Het betreft de volgende activiteiten: – Implementeren bij de beleidsdirecties van bekostigingsmethoden die

beter aansluiten bij de regelgeving en de bestuurlijk visie. – Verbeterpunten subsidies en meetgegevens uit het subsidieproces

structureel onderdeel maken van het periodiek overleg tussen FEZ en

beleidsdirecties. – Doorlichten van departementsbrede processen op risico’s en genomen

beheersmaatregelen en indien nodig invoeren van verbetervoorstellen

voor het subsidieproces. Bovenstaande activiteiten dragen bij aan de verdere verbetering van het subsidiebeheer.

Verplichtingenbeheer

Het departementaal verplichtingenbeheer zal in 2004 verder worden verbeterd. De aandacht zal voornamelijk gericht zijn op de verbetering van de aspecten personele en materiële verplichtingen en het proces van opdrachtverlening.

  • b. 
    Materieel beheer

Het materieel beheer zal in 2004 in lijn worden gebracht met het Uitvoeringsbesluit Materieel beheer.

  • c. 
    VBTB

In het kader van het VBTB-traject is de afgelopen jaren veel aandacht geweest voor het ontwikkelen van de algemene en operationele doelstellingen van het beleid en de daarmee samenhangende prestatieindicatoren en beleidsevaluaties. In 2004 wordt het VBTB-gehalte verder vergroot door de ontwikkeling van een Balanced Scorecard waardoor op termijn ook een samenvattend beeld van de prestaties van de zorgsector als geheel gegeven kan worden. Naar verwachting zullen de eerste resultaten daarvan in de begroting 2005 opgenomen worden.

FINANCIEEL BEELD ZORG

  • 1. 
    Inleiding

Op verschillende beleidsartikelen is sprake van premiegefinancierde uitgaven. Voor deze uitgaven geldt een ander uitgavenplafond dan voor de begrotingsuitgaven, namelijk het Budgettair Kader Zorg. Daarom is het van belang deze premie-uitgaven in samenhang en in totaliteit te bezien. Paragraaf 2 geeft inzicht in het totaal van alle in de VWS-begroting opgenomen premie-uitgaven en de financiële gevolgen van het Hoofdlijnenakkoord, zowel de verdeling van de extra beschikbaar gestelde middelen als de aan VWS opgelegde taakstellingen. Paragraaf 3 toont de financiering van de uitgaven en in paragraaf 4 wordt de ontwikkeling van de premies (AWBZ en ZFW) gepresenteerd en toegelicht. Ten slotte plaatst paragraaf 5 de zorguitgaven in internationaal perspectief en licht ze toe hoe de zorguitgaven in Nederland zich verhouden tot de zorguitgaven in andere OESO-landen.

  • 2. 
    Financiële kerncijfers

2.1 Uitgavenbegrippen

Het kabinet heeft in het Hoofdlijnenakkoord afspraken vastgelegd over de budgettaire ruimte die in de komende vier jaar beschikbaar is voor de financiering van zorguitgaven. Deze afspraken hebben geleid tot het vaststellen van een reëel uitgavenplafond voor de komende kabinetsperiode, het nieuwe Budgettair Kader Zorg (BKZ). Voor de zorguitgaven worden verschillende uitgavenbegrippen gehanteerd. De zogenoemde bruto BKZ-uitgaven zijn de totale uitgaven die worden gefinancierd via opbrengsten uit premieheffing (AWBZ, ZFW en particuliere verzekeringen), rijksbijdragen en eigen betalingen van patiënten.

De zorguitgaven die aan het bovengenoemde budgettaire kader getoetst worden zijn echter de netto BKZ-uitgaven, dat wil zeggen de bruto BKZ-uitgaven verminderd met het gedeelte dat niet gefinancierd wordt uit collectieve lasten of particuliere premies maar door eigen betalingen van patiënten.

Figuur 1 geeft de relatie tussen deze twee uitgavenbegrippen en de bijbehorende bedragen voor het jaar 2004.

Figuur 1 – De relatie tussen bruto en netto BKZ-uitgaven

Bruto BKZ-uitgaven (€ 44,1 mid)

 

Netto BKZ-uitgaven (€ 41,2 mld)

   

Eigen betalingen (€ 2,9 mld)

 

Bron: VWS, 2003.

2.2 Ontwikkeling netto BKZ-uitgaven in de jaren 2003 tot en met 2007

Tabel 1 toont de ontwikkeling van de netto BKZ-uitgaven in de jaren 2003 tot en met 2007. Het startpunt van deze tabel is de Zorgnota 2003 waarin het Strategisch Akkoord van het kabinet Balkenende I is verwerkt. Bij de Voorjaarsbrief 2003 is gebleken dat in het uitvoeringsjaar 2003 de netto BKZ-uitgaven hoger komen te liggen dan bij de Zorgnota 2003 werd

verwacht. Het saldo van deze hogere uitgaven en de uitgavenbeperkingen als gevolg van compenserende maatregelen die bij Voorjaarsbrief zijn getroffen is, inclusief de doorwerking in de jaren 2004–2007, vermeld bij Voorjaarsbrief Zorg 2003.

Evenals bij het Strategisch Akkoord (Balkenende I) is het uitgangspunt van de uitgavenontwikkeling in de komende jaren een op CPB-ramingen gebaseerde volumegroei van 21∕2%. Omdat deze groei van 21∕2% moest worden berekend over het inmiddels hogere uitgavenniveau van 2002 en 2003, moest het bedrag van de uitgavengroei enigszins worden aangepast. Daarnaast was de macro-economische raming van de ontwikkeling van lonen en prijzen inmiddels veranderd. Het saldo van deze twee mutaties is in de tabel terug te vinden in de regel «Actualisatie raming CPB».

 

Tabel 1 – Ontwikkeling netto BKZ-uitgaven

2003

2004

2005

2006

2007

(bedragen in miljoen)

         

Stand Zorgnota 2003

39 258,8

41 329,1

43 644,1

46 367,3

48 753,1

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

1 228,3

979,0

897,7

903,5

903,5

Stand Voorjaarsbrief Zorg 2003

40 487,1

42 308,1

44 541,8

47 270,8

49 656,6

Actualisatie raming CPB

 
  • 11,3
  • 201,5
  • 266,7

200,3

Mutaties ten gevolge van Hoofdlijnenakkoord

         

Intensivering zorg

 

250,0

500,0

750,0

1 000,0

Pakketverkleining

 
  • 1 000,0
  • 1 000,0
  • 1 000,0
  • 1 000,0

Invoering eigen risico

   
  • 1 100,0
  • 1 100,0
  • 1 100,0

Taakstelling loonontwikkeling collectieve sector

 
  • 250,0
  • 500,0
  • 750,0
  • 1 000,0

Taakstelling Incidentele loonontwikkeling collectieve sector

 

-48,0

-98,0

  • 152,0
  • 208,0

Aanpak ziekteverzuim

 
  • 17,4

-34,8

  • 52,2
  • 69,6

Uitstel bezuiniging in verband met uitstel stelselwijziging

   

50,0

50,0

 

Mutaties na Hoofdlijnenakkoord

         

Actualisatie productieontwikkeling

300,0

300,0

300,0

300,0

300,0

Niet te realiseren bezuiniging geneesmiddelen

73,0

181,0

118,0

118,0

118,0

Eigen bijdrage geneesmiddelen: receptregelvergoeding

 
  • 210,0
  • 210,0
  • 210,0
  • 210,0

Overige aanvullende eigen bijdragen

 
  • 180,0
  • 180,0
  • 180,0
  • 180,0

Additionele korting incidentele loonontwikkeling

 
  • 60,0
  • 120,0
  • 120,0
  • 120,0

Overige maatregelen

 
  • 180,5
  • 180,3
  • 180,3
  • 180,3

Noodzakelijke compensatie

 

60,0

70,0

70,0

70,0

Noodzakelijke intensiveringen

 

102,6

110,0

110,0

110,0

Mutaties financieringsachterstanden

  • 191,3
  • 103,9
     

Overig

 

30,8

  • 27,7
  • 27,7
  • 27,7

Technisch

         

Overboekingen naar VWS-begroting

0,2

-7,9

  • 21,1
  • 24,1
  • 24,0

Overig

3,1

3,4

3,5

0,9

4,8

Macro-economische loon- en prijsbijstelling (MEV)

 

53,0

233,8

137,7

  • 23,2

Stand begroting (zorg) 2004

40 672,1

41 219,9

42 253,7

44 744,4

47 316,9

Bron: VWS, 2003.

Op basis van de uitgavenrealisaties in de afgelopen jaren kan verwacht worden dat bij ongewijzigd beleid de uitgavengroei hoger zal uitkomen dan de 21∕2% waarmee het CPB heeft gerekend. Deze conclusie is vermeld in het rapport Financiële Bouwstenen Zorg (VWS0300119 d.d. 4 februari 2003). In het Hoofdlijnenakkoord is daarom een intensivering zorg opgenomen die oploopt tot 1 miljard in 2007.

De totale uitgavenontwikkeling is tegelijkertijd beperkt door nieuwe maatregelen pakketverkleining en eigen risico. Eveneens worden de zorguitgaven beperkt door de vergoeding voor loonontwikkeling in tarieven en budgetten in de zorgsector te beperken ten opzichte van de loonontwikkeling in de marktsector. Ook is de ruimte voor incidentele loonontwikkeling beperkt. Beide laatste beperkingen zijn conform de afspraken in het Hoofdlijnenakkoord die voor de gehele collectieve sector gelden.

Na het Hoofdlijnenakkoord bleek dat opnieuw hogere uitgaven te verwachten zijn. Nieuwe gegevens over de realisatie in 2002 geven aan dat het uitgavenniveau vanaf 2002 met structureel 44 miljoen naar boven moet worden bijgesteld. Daar komt bij dat wij verwachten dat de productie in 2003 sterker stijgt dan tot dusver werd aangenomen ( 256 miljoen). Deze verwachting is onder andere gebaseerd op de productieafspraken die voor het jaar 2003 zijn overeengekomen. Op grond van bovenstaande dient de uitgavenraming met 300 miljoen verhoogd te worden.

Ook leidt de uiteindelijke vormgeving van de prijsmaatregel geneesmiddelen tot meeruitgaven. De oorspronkelijke geneesmiddelentaakstelling van 613 miljoen vanaf 2004 wordt voor 432 miljoen in 2004 en voor 495 miljoen vanaf 2005 gerealiseerd. Het verschil kan gezien worden als een besparingsverlies, dat evenwel wordt gecompenseerd door de nieuwe maatregel om verzekerden met ingang van 2004 een eigen bijdrage van 1,50 per receptregel te laten betalen. Deze maatregel brengt naar verwachting 210 miljoen op. Andere compenserende maatregelen zijn in de vorm van aanvullende pakketmaatregelen, aanvullende eigen bijdragen en overige maatregelen. Door deze maatregelen wordt bovendien ruimte gecreëerd voor compensatiemaatregelen en enkele intensiveringen. Voor een deel zullen de maatregelen en intensiveringen niet met premiemiddelen worden bekostigd, maar direct vanuit de VWS-begroting. Het betreffende bedrag is onder Overboekingen in de tabel opgenomen.

Op basis van recente inzichten met betrekking tot het geneesmiddelen-gebruik is de raming van de uitgaven voor geneesmiddelen neerwaarts bijgesteld met 30 miljoen. Deze bijstelling maakt onderdeel uit van de post Overig.

Tabel 2 geeft een overzicht van de pakketmaatregelen die worden voorgesteld. Zie voor een nadere toelichting op deze pakketmaatregelen de toelichting bij de desbetreffende beleidsartikelen en de verdiepings-bijlage.

 

Tabel 2 – Pakketmaatregelen

2004

2005

2006

2007

(bedragen in miljoen)

       

niet meer vergoed worden:

       

Fysio- en oefentherapie

-375

-425

  • 425

-425

Psychotherapie boven 30 behandelingen

-74

-79

-79

-79

IVF-behandeling en bijbehorende medicatie

-30

-30

-30

-30

Tandarts vanaf 18 jaar

  • 200
  • 200
  • 200
  • 200

Zelfzorggeneesmiddelen eerste jaar

  • 60
  • 60
  • 60
  • 60

Anticonceptie vanaf 21 jaar

-70

-70

-70

-70

Zittend ziekenvervoer

  • 135
  • 135
  • 135
  • 135

Totale opbrengst pakketmaatregelen

-944

-999

  • 999

-999

Bron: VWS, 2003.

Verdeling extra intensiveringsmiddelen

Tabel 3 geeft een overzicht van de (samenstelling van de) beschikbare groeiruimte voor de zorguitgaven in de jaren 2003 tot en met 2007. Uitgangspunt vormen de extra middelen voor uitgavengroei die door het kabinet Balkenende I beschikbaar zijn gesteld. Het CPB heeft met nieuwe informatie over de uitgavenontwikkeling in 2002 en 2003 een herberekening van de verwachte uitgavengroei bij ongewijzigd beleid gemaakt. Daar bovenop is in het Hoofdlijnenakkoord een intensivering opgenomen die oploopt tot 1 miljard in 2007. Ook heeft een actualisatie van de bouwramingen plaatsgevonden.

 

Tabel 3 – Beschikbare groeiruimte in de jaren 2003 tot en met 2007

(bedragen in miljoen)

2003

2004

2005

2006

2007

Groeiruimte conform Zorgnota 2003

1 037,9

2 081,0

3 305,1

4 770,7

6 003,0

Herberekening groeiruimte voor Hoofdlijnenakkoord

2,0

279,8

256,6

163,2

326,3

Intensivering Hoofdlijnenakkoord

 

250,0

500,0

750,0

1 000,0

Technische aanpassing bouwramingen

127,9

90,9

37,7

16,9

  • 207,6

Overig

73,3

101,9

107,7

108,2

107,7

Te verdelen groeiruimte over de sectoren

1 241,1

2 803,6

4 207,1

5 809,0

7 229,4

Bron: VWS, 2003.

De beschikbare bedragen zijn op basis van de volgende uitgangspunten over de verschillende sectoren verdeeld. In de eerste plaats zijn aan alle sectoren de middelen toegedeeld die nodig zijn om de effecten van de demografische ontwikkeling te kunnen opvangen. Deze verdeling is gebaseerd op door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu1 (RIVM) vastgestelde percentages. Vervolgens zijn middelen voor de uitgavengroei genees- en hulpmiddelen toebedeeld. Evenals in voorgaande jaren gaan wij ervan uit dat de basisgroei voor genees- en hulpmiddelen, dat wil zeggen de groei die zou resulteren zonder nieuw beleid, de komende jaren respectievelijk 11,0% en 9,5% zal zijn (inclusief loon- en prijsbijstellingen en inclusief demografische ontwikkeling). Het restant van de te verdelen groeiruimte is verdeeld over de wachtlijstsectoren. Daarbij is het gedeelte van de autonome groei van 21∕2% voor de gehele zorg dat nog niet is verdeeld, pro rato verdeeld over de wachtlijstsectoren. Het bedrag dat daarboven nog beschikbaar is, is verdeeld op basis van de berekeningen die ten grondslag hebben gelegen aan het rapport Financiële Bouwstenen Zorg.

Tabel 4 geeft de aldus tot stand gekomen verdeling over de sectoren. Deze bedragen zijn ook terug te vinden in de premietabellen in de verdiepings-bijlage. In de toelichting op de beleidsartikelen zijn tabellen met betrekking tot de budgettaire gevolgen van het beleid opgenomen. De daarin vermelde bedragen voor de groeiruimte kunnen afwijken van de volgens tabel 4 toegedeelde groeiruimte omdat op die beleidsartikelen mogelijk nog een restant van nog andere niet-verdeelde middelen kan staan.

1 Polder J. J.; Takken J.; Meerding W. J.; Kommer G. J.; StokxL. J. (2002), «Kosten van Ziekten in Nederland – De zorgeuro ontrafeld» RIVM Rapport 270751005.

 

Tabel 4 – Verdeling groeiruimte over de verschillende sectoren

(bedragen in miljoen)

2003

2004

2005

2006

2007

Sector

         

Preventie en gezondheidsbescherming

0,8

1,6

2,4

3,2

4,0

Curatieve zorg

340,2

678,4

999,6

1 324,9

1 643,8

Geneesmiddelen

297,3

697,5

1 094,3

1 520,1

1 959,9

Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en matschappelijke

         

opvang

40,2

99,3

154,5

228,1

285,3

Gehandicaptenzorg (exclusief hulpmiddelen)

79,1

159,4

230,5

315,7

388,1

Hulpmiddelen

59,3

128,5

208,1

292,4

383,2

Verpleging, verzorging en ouderen

409,5

1 013,3

1 475,6

2 071,2

2 500,3

Zorgverzekeringen en diversen

14,7

25,6

42,1

53,4

64,8

Totaal

1 241,1

2 803,6

4 207,1

5 809,0

7 229,4

Bron: VWS, 2003.

2.3 Bouw

Algemeen

De Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV) reguleert de planning en bouw in de intramurale gezondheidszorg. Deze wet regelt zowel uitbreidingsbouw (ook volumebouw genoemd) als instandhoudingsbouw (ook wel nominaal bouw genoemd). De wet kent vergunningenprocedures voor uitbreidings-en instandhoudingsbouw en een meldingsprocedure voor (minder omvangrijke) instandhoudingsbouw. Het belangrijkste uitvoeringsorgaan van het beleid is het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ).

Uitbreidingsbouw

De vergunningsplichtige uitbreidingsbouw

De uitbreidingsbouw maakt deel uit van de totale groeiruimte van een

sector en vindt plaats om extra productie te kunnen realiseren.

In tabel 5 zijn de exploitatiegevolgen van het actuele bouwprogramma

voor de uitbreidingsbouw weergegeven ten opzichte van het jaar 2002.

 

Tabel 5 Raming exploitatielasten ten

gevolge van

vergunningsplichtige uitbreidingsbouw (cumulatief), prijspeil 31

december 2002

(bedragen in miljoen)

 

2003

2004

2005

2006

2007

Sector

Ziekenhuizen1 Verpleeghuizen2

Geestelijke gezondheidszorg

Gehandicaptenzorg3

 

13,7

29,0

26,3

7,7

19,8 56,6 40,7 19,6

18,8 61,1 71,4 24,9

27,8 64,4 96,3 24,9

27,2 64,4 83,8 25,4

Totaal

 

76,7

136,7

176,2

213,4

200,8

1   Excl. academische ziekenhuizen

2   Excl. verzorgingshuizen

3   Incl. gezinsvervangende tehuizen en dagverblijven. Bron: VWS, 2003.

Instandhoudingsbouw

De instandhoudingsbouw bestaat uit twee groepen: WZV-vergunningen-bouw en meldingen. Binnen de meldingen maken we onderscheid tussen jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen (onderhoud) en incidentele instandhoudingsinvesteringen (renovatie). Voor de jaarlijkse instandhoudingsinvesteringen ontvangen de instellingen elk jaar een vast bedrag in het budget.

Voor de incidentele instandhoudingsinvesteringen bouwen de instellingen trekkingsrechten op. Op het moment dat een instelling instandhoudingsinvesteringen daadwerkelijk realiseert, wordt het investeringsbedrag van de trekkingsrechten afgeboekt en worden de bijbehorende exploitatielasten aan het budget van de instelling toegevoegd. Voor de exploitatielasten van de WZV-vergunningenbouw geldt een financieel macrokader. Wij stellen eens in de twee jaar het bouwprogramma vast (bestuurlijke actualisatie). Daarbij wordt per project een raming gemaakt van de exploitatielasten. Ook wordt rekening gehouden met de trekkingsrechten die bij een instelling aanwezig zijn en die bij het vergunningsplichtige project dienen te worden ingebracht. Het totaal van de exploitatielasten van het bouwprogramma moet passen binnen het financiële macrokader.

De vergunningsplichtige instandhoudingsbouw

De exploitatiegevolgen van het actuele bouwprogramma voor instandhoudingsbouw ten opzichte van het jaar 2002 zijn weergegeven in tabel 6. Bij deze raming zijn de door de instelling in te brengen trekkingsrechten al op de exploitatielasten in mindering gebracht.

 

Tabel 6 : Raming exploitatielasten ten

gevolge van

vergunningsplichtige instandhoudingsbouw (cumulatief), prijspeil 31 december 2002

(bedragen in miljoen)

 

2003

2004

2005

2006

2007

Sector

Ziekenhuizen1 Verpleeghuizen2

Geestelijke gezondheidszorg

Gehandicaptenzorg3

 

20,7 29,7 - 6,0 30,9

73,7

69,1

5,6

55,8

138,0

105,7

32,7

74,2

186,2

166,8

76,4

81,4

232,6

204,0

92,8

95,0

totaal

 

75,3

204,2

350,6

510,8

624,4

1   Excl. academische ziekenhuizen

2      Excl. verzorgingshuizen

3      Incl. gezinsvervangende tehuizen en dagverblijven Bron: VWS, 2003.

Meldingsregeling: Incidentele instandhoudingsinvesteringen (niet-vergunningsplichtig)

De overheid oefent geen invloed uit op de exploitatielasten volgens de meldingsregeling, aangezien de instelling zelf beslissen over het moment van verzilveren van hun trekkingsrechten.

Wel maken wij jaarlijks een raming van de exploitatiegevolgen van de benutting van de trekkingsrechten. Deze raming is in tabel 7 opgenomen. Daarbij is als ramingsveronderstelling gehanteerd dat de huidige groei van de investeringen voor meldingsbouw zal doorzetten tot het niveau van maximale benutting is bereikt.

Tabel 7: Raming exploitatiegevolgen benutting trekkingsrechten (cumulatief), prijspeil 31 december 2002

(bedragen in miljoen)

2003

2004

2005

2006

2007

Geraamde benutting trekkingsrechten

205

325

454

575

703

Bron: VWS, 2003.

2.4 BKZ-uitgaven per sector

Na de verdeling van de beschikbare groeiruimte (zie paragraaf 2.2), de actualisatie van de bouwramingen (zie paragraaf 2.3) en de verwerkte maatregelen zijn de kaders voor de verschillende sectoren opnieuw vastgesteld. Tabel 8 geeft een overzicht van de (bruto) BKZ-uitgaven per sector, zoals ook gepresenteerd in de toelichting op de beleidsartikelen. De verhouding tussen de verschillende sectoren wordt duidelijk in figuur 2.

Tabel 8 -Verdeling van de BKZ-uitgaven per sector (bedragen in miljard)

Sector

2004

Preventieengezondheidsbescherming                                                                                  0,2

Curatieve zorg                                                                                                                            16,7

Geneesmiddelenenmedische technologie                                                                            4,3

Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang                  3,5

Gehandicapten-enhulpmiddelenbeleid                                                                                 5,7

Verpleging, verzorgingenouderen                                                                                        11,6

Zorgverzekeringen                                                                                                                       1,3

Aanvullende post                                                                                                                         0,9

Totaal bruto BKZ-uitgaven

44,1

Bron: VWS, 2003.

Figuur 2 - Procentuele verdeling bruto BKZ-uitgaven 2004 naar sector

------Aanvullende post

2%

Zorgverzekeringen 3%

Verpleging, verzorging

en ouderen

26%

Gehandicapten- en

hulpmiddelenbeleid

13%

Geestelijke gezondheidszorg,

verslavingszorg en

maatschappelijke opvang

8%

Preventie en

gezondheidsbescherming

1%

Curatieve zorg 37%

Geneesmiddelen en

medische technologie

10%

Bron: VWS, 2003

  • 3. 
    Financiering

De financiering van de bruto BKZ-uitgaven laat zich in een viertal

categorieën onderverdelen. Tabel 9 geeft deze verdeling voor het jaar

2004 in cijfers weer.

Figuur 3 laat de verhouding tussen de verschillende financieringsbronnen

zien.

Tabel 9 – Financiering bruto BKZ-uitgaven

Financieringsbron

AWBZ

ZFW

Particuliere verzekering

Eigen betalingen

(bedragen in mld)

18,7

16,0

6,6

2,9

Totaal

44,1

Bron: VWS, 2003.

Figuur 3 – Financiering zorguitgaven in percentages

Eigen

betalingen

7%

Particuliere

verzekering

15%

AWBZ 42%

ZFW 36%

Bron: VWS, 2003.

  • 4. 
    Exploitatie zorgfondsen en premie-ontwikkeling
 

Tabel 10 - Exploitatie en premiestelling AWBZ (bedragen x 1 mln)

 

2003

2004

ALGEMEEN FONDS

   

Uitgaven

19 767,7

20 788,3

– Zorgaanspraken en subsidies

19 602,6

20 618,3

– Beheerskosten

165,1

170,0

Inkomsten

20 607,7

23 785,3

– Procentuele premie

14 817,9

16 510,7

– Eigen bijdragen

1 815,5

2 077,8

– Rijksbijdrage

6,1

6,2

  • BIKK

4 189,8

5 357,5

– Overige baten

  • 221,6
  • 166,9

Exploitatiesaldo

840,0

2 997,1

Vermogen Algemeen Fonds

  • 2 838,6

158,5

Vermogensnorm

451,0

541,7

Vermogenssaldo

  • 3 289,6
  • 383,2

Premieplichtig inkomen (mln)

216 924,8

222 773,6

Procentuele premie (%)*

12,30

13,25

Lastendekkende proc. premie (%)

11,91

11,90

Premie geadviseerd door CVZ (%)

11,56

13,66

  • In 2003 betreft dit de gemiddelde premie. Bron: VWS, 2003.

De uitgaven in het kader van de AWBZ worden gefinancierd uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten (AFBZ). Deze uitgaven worden gedekt door premie-inkomsten, eigen bijdragen en de «BIKK». Een positief of negatief saldo beïnvloed de hoogte van het vermogen van het AFBZ,

dat wordt aangehouden in Rijks schatkist. Het exploitatiesaldo van het AFBZ telt mee in het EMU-saldo en vermogenssaldi beïnvloeden de hoogte van de overheidsschuld.

Onder uitgaven worden in tabel 10 verstaan de zorgaanspraken, de AWBZ-subsidies en de beheerskosten die worden gefinancierd uit het AFBZ. Het betreft de posten AWBZ en het deel eigen betalingen AWBZ uit de regel «Eigen betalingen» in tabel 9.

Op 1 juli 2003 is bij hoge uitzondering besloten om de AWBZ-premie per 1 juli te verhogen van 12,05% tot 12,55%. Door tegenvallers bij de AWBZ-uitgaven en tegenvallers bij de premie-inkomsten liep het overschot in het AFBZ, dat mede de hoogte van het EMU-saldo bepaalt, fors terug.

In het Hoofdlijnenakkoord is besloten de AWBZ-premie in 2004 nogmaals fors te verhogen tot 13,25%. Hierdoor overtreffen de inkomsten van het AFBZ in 2004 de uitgaven zodanig dat het grootste deel van het tot en met 2003 opgebouwde vermogenstekort in het AFBZ weggewerkt kan worden. Sinds 2001 bestaat de Bijdrage in de Kosten van Kortingen (BIKK). Via deze bijdrage uit de rijksbegroting worden de volksverzekeringsfondsen gecompenseerd voor een premiederving die resulteerde uit de herziening van het belastingstelsel. De BIKK volgt de ontwikkeling van de heffingskortingen en de AWBZ-premie in samenhang met de overige belasting- en premietarieven van het tarief 1e schijf. Door de hogere AWBZ-premie stijgt ook de BIKK.

De lastendekkende premie, dat wil zeggen de premie waarbij alle uitgaven worden gedekt gegeven de overige inkomsten, komt voor 2004 uit op 11,91%. Het kabinet heeft weloverwogen besloten de premie hoger vast te stellen om het negatieve vermogenssaldo weg te werken. Het CVZ heeft in zijn premieadvies een premie geadviseerd van 13,66%. Het college adviseerde ook een bovenlastendekkende premie om het vermogenstekort weg te werken. Het verschil tussen het advies van het CVZ en de in deze begroting opgenomen premie is het gevolg van bijstellingen van de uitgavenramingen in en na het Hoofdlijnenakkoord en de neerwaartse ramingbijstelling van het premieplichtig inkomen door het CPB sinds de vaststelling van het advies van het CVZ en de inpassing van het AFBZ in het totale budgettaire lasten- en koopkrachtbeeld.

 

Tabel 11 Exploitatie en premiestelling ZFW (bedragen x 1 mln)

 

2003

2004

ALGEMENE KAS

   

Uitgaven

13 500,4

14 019,1

– Uitkering voor verstrekkingen

12 896,5

13 506,6

– Uitkering voor beheerskosten

466,9

472,6

– Nacalculatie verstrekkingen

100,0

0,0

– Nacalculatie verstrekkingen

  • 2,0

0,0

– Overige uitgaven

39,0

39,9

Inkomsten

13 737,7

13 426,6

– Procentuele premie

10 983,4

10 494,9

  • MOOZ

390,6

441,3

– Rijksbijdrage

2 669,4

2 799,7

– Overige baten

  • 306,2
  • 309,4

Exploitatiesaldo

237,2

  • 592,6

Tabel 11 Exploitatie en premiestelling ZFW (bedragen x 1 mln)

 

2003

2004

Vermogen Algemeen Fonds

16,1

  • 576,4

Vermogensnorm

-1 493,4

  • 1 338,4

Vermogenssaldo

1 509,5

762,0

INDIVIDUELE FONDSEN

   

Uitgaven

16 147,3

15 916,8

– Verstrekkingen

15 680,4

15 444,1

– Beheerskosten

466,9

472,6

Inkomsten

16 322,4

16 828,5

– Nominale rekenpremie

2 095,5

1 992,5

– Nominale opslagpremie

808,0

899,3

– Uitkering voor verstrekkingen (incl. nacalculatie)

12 994,5

13 506,6

– Uitkering voor beheerskosten

466,9

472,6

– Overige baten

-42,5

  • 42,5

Exploitatiesaldo

175,1

911,8

Premieplichtig inkomen (mln)

130 526,9

131 759,1

Procentuele premie (%)

8,45

8,00

Lastendekkende proc. premie (%)

8,26

8,45

Premie geadviseerd door CVZ (%)

7,65

9,21

Bron: VWS, 2003.

De ZFW wordt uitgevoerd door 25 individuele ziekenfondsen en de Algemene Kas. Het overgrote deel van de uitgaven in het kader van de ZFW vindt plaats door de individuele ziekenfondsen. Een beperkt bedrag wordt betaald door de Algemene Kas. Dit betreft de post «Overige uitgaven». Alle andere uitgaven van de Algemene Kas zijn bijdragen aan de individuele ziekenfondsen ter (gedeeltelijke) dekking van verstrekkingen en beheerskosten.

De uitgaven van de Algemene Kas worden gedekt door inkomsten uit procentuele premies, rijksbijdragen en de MOOZ (de bijdrage van particulier verzekerden aan de ziekenfondsen in verband met de oververtegenwoordiging van ouderen in het ziekenfonds). Een positief of negatief saldo beïnvloedt de hoogte van het vermogen van de Algemene Kas, dat wordt aangehouden in Rijks schatkist. Het exploitatiesaldo van de Algemene Kas telt mee in het EMU-saldo en vermogenssaldi beïnvloeden de hoogte van de overheidsschuld.

De uitgaven van de individuele fondsen worden gedekt door de bijdrage uit de Algemene Kas en nominale premies. Een positief of negatief saldo beïnvloedt de hoogte van de reservepositie van een ziekenfonds. Deze reservepositie mag een fonds vrij kiezen, maar dient wettelijk tussen een maximum en een minimum te blijven.

De eerste vier uitgavenposten van de Algemene Kas zijn bijdragen aan individuele ziekenfondsen in het kader van de verzekeraarsbudgettering. De uitkering voor verstrekkingen stijgt fors. Dit hangt grotendeels samen met de thans hoger geraamde uitgaven. Een deel (circa 100 miljoen) is het gevolg van het overheidsbesluit om de nominale rekenpremie te verlagen. Bij een lagere rekenpremie wordt een groter deel van de uitgaven van verzekeraars gedekt uit de Algemene Kas en hoeven zij een kleiner deel uit nominale premies te dekken. De overige uitgaven zijn uitgaven van de Algemene Kas zelf. Dit betreft de kosten van het College van Zorgverzekeringen en subsidies.

Bij de inkomsten van de Algemene Kas laten de premie-inkomsten een

daling zien omdat besloten is de werknemerspremie in 2004 0,45% te

laten dalen (van 1,70% naar 1,25%) ter compensatie van de beperking van

het ziekenfondspakket.

Per saldo wordt voor 2004 een exploitatiesaldo van - 592,6 miljoen

geraamd. Daarmee wordt een deel van het vermogensoverschot

weggewerkt.

Volgens de huidige raming worden de uitgaven van de individuele fondsen in 2003 ongeveer gedekt door de bijdragen uit de Algemene Kas plus de nominale premies. Die nominale premies zijn in 2003 duidelijk hoger door de ziekenfondsen vastgesteld dan aangenomen in de Zorgnota 2003. Voor 2004 wordt de bijdrage uit de Algemene Kas duidelijk verhoogd. Desondanks wordt aangenomen dat de opslagpremies licht zullen stijgen. Hierdoor ontstaat een positief exploitatiesaldo bij de individuele ziekenfondsen. De ziekenfondsen laten de nominale premie naar huidige aanname stijgen omdat zij het overschot nodig hebben om hun reserves aan te vullen na het financieel slecht verlopen jaar 2002 en omdat zij een buffer zullen willen aanhouden onder meer omdat ze verwachten dat bepaalde maatregelen geen doorgang zullen vinden. Aangenomen wordt dat de totale nominale premie constant blijft.

Het CVZ heeft geadviseerd de ZFW-premie vast te stellen op 9,21%. Bij deze premie voorzag het CVZ een lastendekkende premie. Het verschil tussen het advies van het CVZ en de in deze begroting opgenomen premie is het gevolg van bijstellingen van de uitgavenramingen in en na het Hoofdlijnenakkoord en de neerwaartse ramingsbijstelling van het premieplichtig inkomen door het CPB sinds de vaststelling van het advies van het CVZ en de inpassing van de Algemene Kas in het totale budgettaire lasten- en koopkrachtbeeld.

De bovenbeschreven ontwikkelingen leiden tot het volgende beeld van de premies in 2003 en 2004.

 

Tabel 12 Premieoverzicht

 

2003

2004

AWBZ

   

Procentuele premie (in %)1

12,30

13,25

ZFW

   

Procentuele premie 65- werknemer (in %)

1,70

1,25

Procentuele premie 65- werkgever (in %)

6,75

6,75

Procentuele premie 65- totaal

8,45

8,00

Procentuele premie 65+ AOW

8,45

8,00

Procentuele premie 65+ aanvullend pensioen

6,45

6,00

Nominale rekenpremie2

257,37

246,40

Nominale opslagpremie (gemiddeld)3

98,38

109,35

Nominale premie totaal (gemiddeld)3

355,75

355,75

Nominale premie totaal 18-

0,00

0,00

WTZ4

   

Standaardpolis 65-

1 416,48

1 465,12

Standaardpakketpolis 65-

1 770,72

1 831,40

Standaardpolis 65+

1 770,72

1 831,40

Standaardpakketpolis 65+

1 770,72

1 831,40

Studenten standaardpakketpolis 20-

217,80

 

Studenten standaardpakketpolis 20+

9,48

 

Studenten SPP kinderen

4,74

 

Omslagbijdragen3

   

Tabel 12 Premieoverzicht

 

2003

2004

MOOZ 20-MOOZ 20-64 MOOZ 65+ WTZ 20-WTZ 20-64 WTZ 65+

48,00

96,00

76,80

160,32

320,64

0,00

53,44 106,88

85,50

192,66

385,31

0,00

1   In 2003 is de premie 12,05% in het eerste halfjaar en 12,55% in het tweede halfjaar.

2   Jaarbedragen in Euro.

3   Jaarbedragen in Euro; voor 2004 betreft het een raming.

4   Jaarbedragen in Euro, kale premie; voor 2004 betreft het een raming.

Bron: VWS, 2003.

De ontwikkelingen in de AWBZ- en ZFW-premies zijn hierboven al toegelicht.

De premie voor de Standaard(pakket)polis ondergaat in 2004 naar verwachting een stijging van circa 3%. Deze premie volgt de uitgavenontwikkeling bij particuliere verzekeringen. Het verzekerd pakket van de Standaard(pakket)polis zal in lijn met het ziekenfondspakket beperkt worden.

De MOOZ-omslagbijdrage zal naar verwachting in 2004 hoger moeten worden vastgesteld dan in 2003. Deze stijging hangt samen met de kostenontwikkeling bij oudere ziekenfondsverzekerden. De WTZ-omslagbijdrage zal naar verwachting in 2004 moeten worden vastgesteld op een flink hoger niveau dan in 2003. De stijging hangt vooral samen met het stijgende omslagtekort (het verschil tussen de kosten van verzekerden met een (S)S(P)P-polis en de premie die zij betalen). Met name de kosten van oudere particulier verzekerden die een S(S)P-polis hebben, zijn in 2002 en de eerste helft van 2003 fors gestegen. Daarnaast stijgt de omslagbijdrage vanwege de noodzaak om een voorziening op te bouwen om de overloopschade (schade die in beeld komt na afloop van het jaar) bij beëindiging van de WTZ te kunnen dekken. Deze voorziening moet op orde zijn per ultimo 2005, omdat in 2006 naar huidige aanname geen WTZ-omslagbijdrage meer zal worden ontvangen, maar er nog wel overloopschade zal zijn.

  • 5. 
    Internationale benchmarking

5.1 Inleiding

Veel zorgsystemen in de Westerse landen kennen momenteel vergelijkbare vraagstukken: wachttijden en snel toenemende kosten, onder andere door vergrijzing en door een sterke ontwikkeling in de medische technologie. Daarnaast lijken in veel landen ook de verwachtingen die de burgers van de zorg hebben, sterk toegenomen. Dit laatste is mogelijk mede veroorzaakt door de wetenschappelijke doorbraken, die de laatste decennia vanuit het medisch onderzoek gemeld zijn, bijvoorbeeld gentherapie en nieuwe geneesmiddelen. Door vergelijken van relevante aspecten van nationale zorgsystemen (benchmarking) kunnen mogelijk oplossingsrichtingen voor de problemen worden gevonden. De vergelijking van de zorg tussen landen begint in paragraaf 5.2.1 met een vergelijking van de zorguitgaven en enkele verklaringen van de verschillen. Paragraaf 5.2.2 gaat vervolgens in op de verschillen in

kwaliteit, waaronder de wachttijden, waarna in paragraaf 5.2.3 de zorgstelsels worden vergeleken. In paragraaf 5.3 komen de verschillende typen van uitgavenbeheersing die internationaal worden gehanteerd aan bod. Dit betreft de regulering van prijzen, capaciteit en volume (paragraaf 5.3.1), budgetplafonds (paragraaf 5.3.2) en verschuivingen naar eigen verantwoordelijkheid (paragraaf 5.3.3). Tot slot worden in paragraaf 5.4 enige conclusies geformuleerd.

5.2 Gezondheidszorg in OESO-landen

5.2.1 Gezondheidszorguitgaven in OESO-landen

De gezondheidszorg in de industrielanden wordt steeds duurder. In juni 2003 heeft de OESO de cijfers gepresenteerd over 2001. In onderstaande grafiek zijn de uitgaven voor zorg van diverse landen opgenomen als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). De uitgaven aan gezondheidszorg nemen in vrijwel alle OESO-landen toe. Gemiddeld gaven de 30 landen in 2001 8,5% van het BBP uit aan zorg, tegen 8,1% het jaar ervoor en 7,3% in 1990. Nederland kende in 2001 een zorgquote van 8,9% BBP, maar laat de laatste jaren wel een sterke stijging zien. Volgens de meest recente CPB-raming stijgt de zorgquote van 8,9% in 2001 naar 9,5% in 2002 en 9,75% in 2003.

Figuur 4 – Internationale vergelijking aandeel zorg in bruto binnenlands product

11,5 11,0 10,5 10,0

9,5

9,0

8,5

8,0

7,5

7,0

6,5-

6,0-

ï--------1--------1--------1--------1--------1--------r

1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001

2002 2003

Duitsland

Frankrijk

Nederland

Belgie

Ongewogen gemiddelde OESO landen

Verenigd Koninkrijk

Bron: OECD Health Data 2003

In de grafiek is te zien dat de zorgquote van 2000 op 2001 in vrijwel alle landen sterk stijgt. Verantwoordelijk hiervoor zijn onder andere de hogere uitgaven voor geneesmiddelen en voor medische technologie. De uitgaven voor geneesmiddelen stegen in Nederland in de periode

1990–2001 met 48 procent in reële termen. Met deze kostenstijging neemt Nederland binnen de groep van bovengenoemde landen een middenpositie in, terwijl in absolute termen de uitgaven aan geneesmiddelen relatief laag zijn. Opvallend is dat in Nederland de care-uitgaven relatief snel toenemen. Daar komt de uitgavenversnelling die zich voordoet in 2002 nog bovenop. Dat jaar is in de grafiek nog niet meegenomen.

Verschillen tussen landen in zorgconsumptie kunnen samenhangen met diverse factoren. Zo komen ziekten niet in alle landen in dezelfde mate voor. Dat is mede het gevolg van verschillen in risicofactoren, zoals klimaat of cultureel bepaalde verschillen in leefstijl. Daarbij komen verschillen tussen landen in de aard en omvang van geleverde zorg aan bijvoorbeeld verstandelijk gehandicapten, psychiatrische patiënten en ouderen. De verzorgingshuizen zoals we die in Nederland kennen bestaan bijvoorbeeld niet in het buitenland. Andersom kent de gezondheidszorg in Nederland niet de kuuroorden, die in andere landen (met name in Duitsland) een onderdeel van de zorg zijn. Daarnaast zijn er ook definitieverschillen tussen landen. Bepaalde vormen van gehandicaptenzorg vallen in sommige landen wel en soms niet onder de definitie van gezondheidszorg.

Van groot belang zijn de verschillen in de demografische opbouw van de bevolking. Bij landen met relatief veel ouderen zullen (bij gelijke overige factoren) naar verwachting de zorguitgaven relatief hoog zijn, omdat de gemiddelde zorgkosten voor 65-plussers ongeveer drie tot vier keer zo hoog zijn als voor de jongere bevolking. Onderstaande grafiek geeft inzicht in de uitgaven in verhouding tot de vergrijzing. Zo hebben Engeland, België, Spanje, Zweden en Italië relatief lage uitgaven en een hoge vergrijzing. Nederland besteedt een groter deel van zijn BBP aan zorg, maar heeft een lagere mate van vergrijzing. In nog sterkere mate geldt dit voor landen als de Verenigde Staten, Canada en Australië. In Zwitserland, Duitsland en Frankrijk zijn de zorguitgaven hoger, maar ook de mate van vergrijzing is hoger.

Figuur 5 -Gezondheidszorguitgaven gerelateerd aan de mate van vergrijzing

19,0 18,0 17,0 16,0 15,0 14,0 13,0 12,0 11,0

 

Italië

Zweden ^Spanje

^België

♦Frankrijk

^Duitsland

 

♦Verenigd Koninkrijk ^Finland Noorwegen

^Zwitserland

 

♦Denemarken

^Nederland

Australië* ♦Canada

 

Verenigde Staten

 
 

10,0

6,0

7,0

8,0                 9,0                 10,0               11,0               12,0

Uitgaven aan gezondheidszorg in % BBP

13,0

14,0

15,0

Bron: OECD Health Data 2003

Nederland behoort (nog) tot de minst vergrijsde landen binnen de Europese Unie. De Nederlandse bevolking bestaat uit 14% 65-plussers, terwijl bijvoorbeeld Zweden zo’n 18% ouderen heeft (Volksgezondheid Toekomst Verkenningen 2003). Op basis hiervan zou verwacht kunnen worden dat het Nederlandse zorgsysteem, als alle andere condities gelijk zouden zijn, zo’n 7% tot 8% goedkoper zou zijn dan het Zweedse. Het Zweedse systeem is echter niet duurder dan het Nederlandse. Omdat er sterke verschillen bestaan tussen nationale zorgsystemen maar ook ten aanzien van het gebruik en de prijzen van geneesmiddelen, zijn zorg-kostenverschillen tussen landen echter nooit eenduidig aan verschillen in vergrijzing dan wel aan verschillen in kosteneffectiviteit toe te wijzen.

De vergrijzing neemt in Nederland nog verder toe en dat leidt tot een verdere druk op de gemiddelde zorgkosten per hoofd van de bevolking. Demografische projecties geven daarbij aan, dat de vergrijzing en groei van de bevolking in Nederland de komende 20 jaar sterker zal zijn dan in veel andere Europese landen (Achterberg & Helder, 1997), waardoor de totale kosten van de Nederlandse zorg waarschijnlijk ook sneller zullen moeten stijgen dan die in andere landen. Het effect van de vergrijzing zal niet voor alle zorgsectoren in gelijke mate een rol spelen.

Uit de hoge zorguitgaven in Nederland, gegeven de mate van vergrijzing in vergelijking met de ons omringende landen, zou de indruk kunnen ontstaan dat het Nederlandse verzekeringspakket ten opzichte van de andere landen op veel punten uitgebreider is. Dit zou er op kunnen duiden dat in andere landen de eigen verantwoordelijkheid van de burger veel meer wordt benadrukt dan in Nederland. In het bijzonder zou onderzocht

moeten worden of aanspraken van de cure- en caresector in Nederland overeenstemmen met die van de andere landen binnen Europa. Door de grote differentiatie van zorgstelsels binnen Europa (zie paragraaf 5.2.3) vergt een eenduidige pakketvergelijking nader onderzoek. De informatie is beperkt en geeft weinig zicht op de omvang van de aanspraken.

In een recente samenvatting van internationaal vergelijkende rapportenonder ander van WHO en OESO- over het Nederlandse zorgsysteem (Kramers et al., 2001) wordt een aantal globale conclusies getrokken. Het aantal consultaties van artsen lijkt bij het gemiddelde over de OESO-landen te liggen. Nederland kent een zeer uitgebreide formele caresector – verzorgings- en verpleeghuizen –, waarbij de woonlasten ook op de zorgkosten drukken en er een culturele voorkeur lijkt te bestaan voor formele in plaats van informele zorg. Nederlanders gebruiken relatief weinig antibiotica, met als gunstig effect dat antibioticaresistentie in Nederland nog relatief weinig voorkomt. Nederlandse artsen en burgers lijken niet altijd onmiddellijk voor de meest invasieve ingrepen te kiezen, zodat er in Nederland bijvoorbeeld nog relatief weinig keizersneden plaatsvinden. In Nederland heeft de huisarts altijd een poortwachtersrol gehad, die overmatige zorgconsumptie in het verleden mogelijk heeft kunnen beperken.

5.2.2 Kwaliteit

In de vorige paragraaf is gebleken dat het vergelijken van uitgavenniveaus niet alles zegt. Ook na correctie voor de mate van vergrijzing zijn er diverse factoren die de verschillen gedeeltelijk kunnen verklaren. Die factoren zijn echter niet makkelijk te kwantificeren. Zo blijft onduidelijk of verschillen voortkomen door verschillen in kwaliteit, pakket aanspraken of doelmatigheid.

Om een internationale vergelijking van de kwaliteit van zorg mogelijk te maken werkt de OESO momenteel, in het kader van een studie naar de prestaties van zorgsystemen, aan de ontwikkeling van een (beperkte) lijst indicatoren. Het gaat dan bijvoorbeeld om de 5-jaarsoverlevingskans bij bepaalde vormen van kanker, om het vóórkomen van nierfalen bij diabetici, om de vaccinatiegraad van kinderen of om de 30-dagenoverle-vingskans na een beroerte. De gegevens uit dit project zijn evenwel nog niet beschikbaar.

Vaak wordt bij het meten van kwaliteit gekeken naar levensverwachting en kindersterfte. Deze indicatoren worden reeds lang gemeten. Toch is dat maar een zeer beperkte weergave van de prestaties van een zorgsysteem. Immers, hygiëne, verkeersveiligheid, educatie, goede woonvoorzieningen en voldoende inkomen zijn meer bepalend voor de levensverwachting dan de kwaliteit van de gezondheidszorg. Volgens de eerder vermelde samenvatting van internationaal vergelijkende rapporten scoort Nederland momenteel slechter dan vroeger op de gezondheidsindicatoren levensverwachting en perinatale sterfte. Wel geven Nederlanders in enquêtes relatief vaak aan tevreden te zijn met hun zorgsysteem in vergelijking met andere burgers van de Europese Unie.

Een kwaliteitsaspect van de gezondheidszorg in een land is het bestaan van wachttijden. In de loop van 2003 komt een OESO-studie uit over dit thema. Uit voorlopige conclusies blijkt dat de wachttijden voor zorg in nagenoeg alle OESO-landen als problematisch worden ervaren (uitzonderingen zijn Duitsland, België, Frankrijk en de Verenigde Staten) en nopen

tot politieke en beleidsmatige activiteiten. Wel zijn daarin majeure verschillen te onderscheiden. In Denemarken worden bijvoorbeeld diverse centraal aangestuurde activiteiten ontplooid om de wachttijden te verminderen. In Nederland is de impressie ontstaan dat wachttijden worden gezien als indicator van de mate waarin een zorgsysteem «werkt». Het OESO-onderzoek tracht de wachttijden van de verschillende landen in beeld te brengen en vervolgens verklarende factoren aan te wijzen voor deze wachttijden. Niet alle deelnemende landen (zie onderstaande tabel) hebben wachttijden gerapporteerd. De reden daarvoor is dat de informatievoorziening in deze landen van onvoldoende gehalte is, of dat de wijze waarop wachttijden worden gemeten onvergelijkbaar is met de data uit andere landen. Deze achterblijvende informatie is primair terug te voeren op de afwezigheid van centrale regie (bijvoorbeeld door een grote particuliere sector, verregaande regionale verschillen, decentrale bevoegdheden).

Uit onderstaande tabel 13 blijkt dat de wachttijden in Nederland gemiddeld gezien het kortst zijn van de landen die wachttijden rapporteren. Sinds 2000 zijn de wachttijden in Nederland nog verder gedaald. Uit een inventarisatie onder de OESO-landen blijkt dat Nederland voorop loopt bij de aanpak van wachttijden. Dit betreft de aanpak van de wachttijden die is ingezet met het actieplan Zorg Verzekerd, maar ook de informatievoorziening over de wachttijden. Een belangrijke oorzaak van het voorlopen kan gevonden worden in de rechtszaken die zich in Nederland hebben afgespeeld tijdens het kabinet Kok II (gehandicaptenzorg en thuiszorg), waardoor het recht op zorg is afgedwongen.

 

Tabel 13 – Wachttijden in het jaar 2000

in dagen in

landen die wachttijden rapporteren

       
 

Heup-

Knie-

Staar-

Spatader-

Baar-

Prostaat

Galblaas-

Liesbreuk-

Bypass-

Dotter-

 

operatie

operatie

operatie

operatie

moeder-verwijdering

behandeling

operatie

operatie

operatie

behandeling

Australië

163

201

179

216

54

69

83

87

44

 

Denemarken

150

166

195

211

81

88

89

111

   

Engeland

244

281

206

227

159

52

156

150

213

80

Finland

206

274

233

280

100

81

159

125

42

30

Noorwegen

133

160

631

142

64

75

103

109

46

53

Nederland

96

85

111

107

61

60

71

75

 

18

Zweden

   

199

             

Bron: OESO voorlopige cijfers

5.2.3 Zorgstelsels

De wijze waarop de toegang tot de gezondheidszorg in organisatorische en financiële zin is geregeld, verschilt per lidstaat. Grofweg zijn de stelsels in te delen in twee groepen. Aan de ene kant zijn er de systemen van nationale gezondheidszorg. Typerend voor dit systeem is dat de zorg uit de belastingen gefinancierd wordt De zorgaanbieders zijn in dienst van de overheid en de capaciteit wordt centraal gepland. Aan de andere kant staan de systemen van (sociale) ziektekostenverzekering. Daarbij zijn de zorgaanbieders in principe zelfstandig en brengen de patiënten voor geleverde zorg een tarief in rekening. De patiënten krijgen de kosten van zorg geheel of gedeeltelijk terug van de verzekering. Tabel 14 geeft van een aantal OESO-landen aan hoe de financiering in het zorgsysteem plaatsvindt en of de aanbieders publieke of private partijen zijn. De indeling geeft inzicht in de hoofdlijnen van de inrichting van de zorg-

stelsels. In meer detail is er veel meer over de inrichting te zeggen. Zo kennen Nederland, Duitsland en Oostenrijk een sociale ziektekostenverzekering die is ingericht als een naturaverzekering: de verzekerde heeft recht op zorg als zodanig.

 

Tabel 14 – Zorgsysteem in diverse OESO-landen

 

publiek

Zorgaanbieders

Mix publiek en privaat

privaat

Sociale verzekering

 

België Frankrijk

 

Mix sociale verzekering en private verzekering

 

Duitsland Oostenrijk

Nederland

Private verzekering

   

Zwitserland Verenigde Staten

Mix sociale verzekering en belastingmiddelen

Italië

   

Belastingmiddelen

Verenigd Koninkrijk

Ierland

Denemarken

Zweden

Noorwegen

Finland

Portugal

Spanje

Australië

Canada

5.3 Uitgavenbeheersing

Uit paragraaf 5.2.1 blijkt dat de kosten van de gezondheidszorg de afgelopen jaren fors zijn gestegen. Deze uitgavenstijging leidt tot een toenemende druk op publieke middelen en daarmee tot bezorgdheid. Veel OESO-landen hebben geprobeerd de uitgavengroei af te remmen. Daarbij zijn veelal drie typen kostenbeheersingsmechanismen ingezet.

5.3.1 Regulering van prijzen, capaciteit en volume

De meeste landen hebben gekozen voor het op de een of andere manier reguleren van prijzen en capaciteit in de zorg. In landen met een systeem van nationale gezondheidszorg kunnen de loonkosten van de werknemers direct in bedwang gehouden worden. In andere landen worden prijzen (tarieven) voor medische diensten door de overheid vastgesteld of moeten ze tenminste goedgekeurd worden.

Ook hebben diverse landen maatregelen genomen om instroom in opleidingen te reguleren (numerus fixus) en om de (bedden)capaciteit in de ziekenhuissector te beheersen.

Op zichzelf kunnen deze maatregelen effectief zijn, maar tegelijkertijd kunne ze leiden tot strategisch gedrag van aanbieders. Om te compenseren voor efficiencykortingen gaat men meer produceren of vindt substitutie plaats naar duurdere vormen van zorg of naar sectoren zonder prijsregulering.

5.3.2 Algemene of specifieke budgetplafonds

Een veelgebruikt middel voor kostenbeheersing is gebruik maken van budgetplafonds. Begin jaren tachtig was dit middel vooral gericht op de ziekenhuissector, maar in de loop van de tijd zijn ook voor andere sectoren plafonds ingesteld.

In volledig publieke systemen zoals Denemarken, Ierland en Nieuw Zeeland is dit middel het meest effectief geweest. Een ongewenst neveneffect is het ontbreken van prikkels voor aanbieders om de productiviteit te verhogen of efficiënter te gaan werken. Het blijkt dat inefficiënte aanbieders bevoordeeld en efficiënte aanbieders juist gestraft worden. Om die reden combineren veel OESO-landen inmiddels budgetplafonds met maatregelen die rekening houden met de gerealiseerde productie of relatieve efficiëntie.

5.3.3 Verschuivingen naar eigen verantwoordelijkheid

Naast maatregelen om de doelmatigheid te verhogen zijn er andere oplossingen denkbaar om de zorguitgaven te beheersen en het beslag op de collectieve middelen niet verder te laten oplopen. Gedacht kan worden aan verhoging van de eigen betalingen. Ook op dit punt een internationale vergelijking.

De financiering van een gezondheidsstelsel in een land kan plaatsvinden vanuit verschillende bronnen, zoals belastingen, sociale zekerheidsbijdragen, particuliere verzekeringen en eigen betalingen. Voor Nederland geldt dat het grootste gedeelte van de zorg wordt gefinancierd via sociale zekerheidspremies en particuliere verzekeringspremies. Eigen betalingen zijn in Nederland aanwezig in de Algemene Wet Bijzondere Ziekten (AWBZ), op vrijwillige basis bij particuliere verzekeringen en enkele verplichte eigen betalingen in de Ziekenfondswet (kraamzorg, hulpmiddelen en ziekenvervoer). De belangrijkste reden van de keuze voor eigen betalingen binnen de gezondheidszorg is dat dit de financiële verantwoordelijkheid van de individuele burger vergroot en de financiële verantwoordelijkheid van de overheid verkleint. Dit is ook noodzakelijk voor een vraaggestuurde zorg.

Uit OESO-cijfers blijkt dat Nederland in internationaal perspectief een laag aandeel eigen betalingen heeft (zie tabel 15).

 

Tabel 15 – Internationale vergelijking eigen betalingen in de zorg

Aandeel eigen betalingen uitgedrukt in aandee (jaar 2001)

l van de totale uitgaven gezondheidszorg

Land

Aandeel eigen betalingen

Land Aandeel eigen betalingen

Nederland Frankrijk Duitsland Zweden Verenigde Staten

9%

10%

11%

14%*

15%

Verenigd Koninkrijk 16%* Denemarken 16% België 18%* Italië 20% Spanje 24%

Bron: OECD Health Data 2003, behalve * Schneider 1997 met niveau 1994 (geen OESO-cijfers beschikbaar).

In Duitsland is recentelijk voorgesteld om 23 miljard te besparen door versobering van de verplichte zorgverzekering. Het Duitse voorstel voorziet in een stapsgewijze introductie van eigen bijdragen en verwijdering van verschillende voorzieningen uit het pakket. Kronen en bruggen verdwijnen uit het pakket, patiënten betalen 10 bij elk bezoek aan een arts en voor elke dag die ze in een ziekenhuisbed doorbrengen. Ook komt tien procent van de kosten van geneesmiddelen voor eigen rekening.

5.4 Conclusie

De gezondheidszorg is internationaal moeilijk te vergelijken. De resultaten van een brede internationale prestatiemeting op het terrein van zorgstelsels zijn op dit moment nog niet voorhanden. Op basis van voorlopige gegevens op onderdelen kunnen wel enige indicaties worden afgeleid over het functioneren van ons zorgstelsel. De uitgaven lijken in Nederland hoger dan in de ons omringende landen, ook als rekening gehouden wordt met verschillen in de mate van vergrijzing.

VERDIEPINGSBIJLAGE LEESWIJZER

De verdiepingsbijlage bestaat uit:

  • Een cijfermatig overzicht per artikel (begroting en/of premie).
  • Een was-wordt tabel begroting.
  • Overzichtsconstructies.
  • Een overzicht van bijdragen aan ZBO’s en RWT’s.

Per artikel worden de standen (begroting en/of premie) en de belangrijkste mutaties (begroting en/of premie) toegelicht.

Bij de begrotingsuitgaven betreffen de toelichtingen mutaties vanaf 2003 ten opzichte van de eerste suppletore wet. Kasmutaties worden toegelicht indien ze in enig jaar meer dan 500 000 bedragen. Verplichtingenmutaties worden niet toegelicht voor zover het gaat om mutaties met een technisch karakter. Dit is bij de meeste verplichtingenmutaties het geval. Technische mutaties zijn onder andere de bij de kasmutaties behorende verplichtingenmutaties (kas = verplichtingen) en het aanpassen van de verplichtingenraming als gevolg van het aangaan van meerjarige projectsubsidies. Bij deze mutaties wordt de verplichtingenraming in het uitvoeringsjaar verhoogd en in de daaropvolgende jaren met hetzelfde bedrag verlaagd. In alle gevallen hebben de mutaties geen gevolgen voor de kasraming. De posten nieuwe nominale wijzigingen op de beleids-artikelen betreffen de toedeling van voornamelijk loonbijstelling vanuit niet-beleidsartikel 99.

Bij de premie-uitgaven geven de premietabellen voor de betreffende

artikelen een overzicht van de premie-uitgaven en de financiering van die

uitgaven.

Deze tabellen zijn verdeeld in drie blokken:

  • De opbouw van de uitgavenstand sinds de Zorgnota 2003 (A).
  • De financiering (B).
  • De aansluiting tussen het financieringsniveau en het netto-BKZ (C).

De gegevens die in de verschillende blokken zijn vermeld, hebben betrekking op de uitgaven en financiering van het eerste en tweede compartiment.

A.   De uitgaven in dit blok omvatten niet alleen mutaties die het resultaat zijn van politieke prioriteitenstelling (zowel intensiveringen als maatregelen) of autonome ramingsbijstellingen (bijv. loon- en prijsbijstellingen), herschikkingen en technische mutaties, maar ook mutaties die voortkomen uit de afrekening van de uitgaven tot en met het jaar 2002.

B.   Het financieringsblok geeft aan op welke wijze de uitgaven gefinancierd worden in het desbetreffende jaar. De financiering kan op diverse manieren plaatsvinden, namelijk via:

  • De AWBZ.
  • De ZFW.
  • De particuliere verzekeraars.
  • Eigen betalingen van particulieren.
  • Eigen betalingen AWBZ.

In verschillende tabellen is sprake van een «mutatie financieringsachterstand». Deze mutatie is te verklaren uit het verschijnsel dat de uitgaven en de financiering niet gelijk behoeven te zijn. Bij een

financiering die lager is dan de uitgaven, is sprake van een financieringsachterstand. Is de financiering hoger dan de uitgaven, dan is sprake van een financieringsvoorsprong. Een financieringsachterstand kan ontstaan in gebudgetteerde sectoren, onder andere als het vastgestelde budget (de uitgaven) niet geheel gedekt is door declaraties (financiering). Bij een financieringsvoorsprong is het tegenovergestelde het geval. De achterstand of voorsprong kan in volgende jaren worden ingelopen door aanpassing van de tarieven. C. Voor de zorg is een budgettair uitgavenplafond vastgesteld, het

Budgettair Kader Zorg. De uitgaven die aan dit kader worden getoetst, zijn de netto BKZ-uitgaven, dat wil zeggen de bruto BKZ-uitgaven verminderd met de BKZ-ontvangsten (eigen betalingen van patiënten).

Na deze onderdelen volgt een inhoudelijke toelichting op de (belangrijkste) nieuwe mutaties sinds de Voorjaarsbrief Zorg 2003.

Voor de begrotingsuitgaven en -ontvangsten is een «was-wordt tabel» opgenomen. Deze tabel geeft de aansluiting tussen de ontwerpbegroting 2003 en de ontwerpbegroting 2004 op artikel- en op doelstellingenniveau. Dit is noodzakelijk, omdat de structuur van de artikelen is gewijzigd.

In de bijlage «overzichtsconstructies» worden de ramingen vermeld die in deze begroting zijn opgenomen en deel uitmaken van een overzichtsconstructie.

In de verdiepingsbijlage is ten slotte het overzicht «bijdragen aan ZBO’s en RWT’s» opgenomen. Hierin zijn zowel de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s) en rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT’s) die een bijdrage ontvangen vanuit de begroting vermeld, als die welke via de premie worden gefinancierd.

BELEIDSARTIKEL 21: PREVENTIE EN GEZONDHEIDSBESCHERMING

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1621

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

224 437

 

196 219

193 303

182000

182 613

203 341

190 503

165 975

163 722

163 458

166 746

734 029

  • 155 705
  • 158 834
  • 156 240
  • 156 167

8 114

4 778

4 436

5 001

5 069

1 128 865

208 351

191 324

194 832

218 989

397 674

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1621

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

230 079

 

234 415

215 186

204 131

203 387

203 341

181 935

171 879

168 936

166 766

166 766

5 055

28 410

26 868

26 470

22 990

5 676

5 324

5 060

5 069

5 069

427 081

420 799

404 995

401 692

398 166

398 164

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1621

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

28 009

21 496

106

4

21 606

22 296

13 541

8 755

22 296

13 541

8 755

22 296

13 541

8 755

22 296

13 541

8 755

8 755

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Overheveling vanuit de premiemiddelen naar begrotingsmiddelen voor de uitvoering van een nieuwe nota preventiebeleid en de herziening van de curatieve soa-bestrijding.

Overboeking naar het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor de commissie «Het werkend Perspectief». Deze middelen worden ingezet voor het terugdringen van het ziekteverzuim en de WAO-instroom als gevolg van psychische klachten en voor een betere kans op de arbeidsmarkt voor arbeidsgehandicapten.

1 450

 

1 845

  • 2 328

-3 295

-3 295

-3 295

4 186

-7 832

  • 6 212

-8 777

-8 777

5 000

10 000

10 000

10 000

10 000

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Overheveling van beleidsartikel 22 voor de financiering van de Nederlandse Kenniscentra Arbeidsrelevante Aandoeningen (NKAA) en het landelijk dekkend netwerk van regionale samenwerkingsverbanden op het gebied van arbeidsrelevante aandoeningen (Medwerk).

2 090               1 890

Overheveling van beleidsartikel 24. De gelden zijn bestemd voor de commissie «het werkend perspectief (CWP)» en de «commissie psychiatrische arbeidsongeschiktheid (CPA)».

1 700               1 400               1 300               1 000

Overheveling van beleidsartikel 37 in verband met de agentschapsvorming van het RIVM waardoor het budget komt te berusten bij de opdrachtgevers van het RIVM. Het gaat hier om het VWA-deel.

7 557               7 396               7 396               7 351

7 351

Overheveling van niet-beleidsartikel 98 in verband met de agentschapsvorming van het RIVM waardoor het budget komt te berusten bij de opdrachtgevers van het RIVM. Het gaat hier om het deel van het volksgezondheidbeleid.

18 108             17 837             17 337             17 397

17 397

Overheveling naar niet-beleidsartikel 98.

693

Extra uitgaven voor anti-virale middelen met betrekking tot de vogelpest. Ook zijn uitgaven gedaan voor een gezondheidsonderzoek onder pluimveehouders en andere betrokkenen. Daarnaast was er geld voor voorlichting nodig.

1 900

Nederland heeft pokkenvaccins aangemaakt om voorbereid te zijn op een aanslag met het pokkenvirus. Er was nog niet voorzien in de aanschaf van pleisters om de wond na de vaccinatie af te dekken.

1 400

60

60

60

60

60

Hogere uitgaven voor het opslaan van pokkenvaccins op een beveiligde specifiek gekoelde locatie.

1 500                  500                  500                  500                  500

500

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

352,2

352,2

352,3

352,3

352,3

352,3

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

  • 151,4
  • 151,4
  • 151,4
  • 151,4
  • 151,4
  • 151,4

Nieuwe mutaties

2,4

2,8

3,6

4,4

5,2

5,2

Nieuwe nominale wijzigingen

7,2

7,2

7,2

7,2

7,2

7,2

Uitgavenniveau stand begroting 2004

210,4

210,8

211,7

212,5

213,3

213,3

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

213,2

210,8

211,7

212,5

213,3

213,3

Mutatie financieringsachterstand

  • 2,8
         

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

213,2

210,8

211,7

212,5

213,3

213,3

BKZ-ontvangsten

           

Netto BKZ-uitgaven

213,2

210,8

211,7

212,5

213,3

213,3

Toelichting belangrijkste mutaties Voorjaarsbrief Zorg

           

Overheveling naar de VWS-begroting van de middelen

           

voor de Regeling Specifieke uitkering Jeugd-

           

gezondheidszorg.

  • 160,5
  • 160,5
  • 160,5
  • 160,5
  • 160,5
  • 160,5

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties In de Voorjaarsbrief Zorg is reeds een structurele tegenvaller gemeld van 9,1 miljoen, voornamelijk als gevolg van extra uitgaven voor dieetadvisering. Op grond van nieuwe cijfers van het CTG blijkt sprake te zijn van een extra structurele tegenvaller van 1,6 miljoen. Deze tegenvaller heeft voor 0,8 miljoen betrekking op het rijksvaccinatieprogramma en voor 0,8 miljoen betrekking op ouderkindzorg/ dieetadvisering.

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

1,6

In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de zorg. Deze zijn over de verschillende zorgsectoren verdeeld (zie bijlage FBZ, paragraaf 2.2). De hier vermelde reeks is de op grond van de gehanteerde verdeling opnieuw vastgestelde groeiruimte voor deze sector.

Korting op premiesubsidies.

0,8

 

1,6

2,4

3,2

4,0

4,0

0,4

-0,4

-0,4

-0,4

-0,4

Toelichting nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor dit beleidsartikel resulteert dit in een structurele bijstelling van 12,3 miljoen. Daarnaast is gebleken dat de realisatie 2002 voor de loon- en prijsbijstelling meevalt met 2,3 miljoen. Dit betekent dat de gehanteerde loonsom bij de verdeling van de middelen in de Zorgnota 2003 voor deze sector te hoog is geweest.

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 2,8 miljoen.

2,8

2,8

2,8

2,8

2,8

2,8

BELEIDSARTIKEL 22: CURATIEVE ZORG

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1622

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

107 797

 

55 397

60 963

59 136

56 036

60 943

-9 203

  • 1 605
  • 2 163
  • 2 198
  • 2 198

9 282

-4 362

-4 542

  • 12 464
  • 14 210

2 723

1 501

1 558

1 654

1 052

58 199

56 497

53 989

43 028

45 587

46 330

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1622

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

97 778

 

55 533

55 655

56 107

56 030

60 943

4 989

2 377

  • 2 163
  • 2 198
  • 2 198

7 692

  • 5 952

-4 542

  • 12 464
  • 14 210

1 602

1 640

1 652

1 649

1 795

69 816

53 720

51 054

43 017

46 330

46 330

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1622

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

6 286

1 098 716

1 814

1 098

1 098

1 098

1 098

1 098

1 098

1 098

1 098

1 098

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Overheveling vanuit de premiemiddelen naar begrotingsmiddelen in verband met exploitatiekosten van het onderhouds-orgaan DBC’s.

Overheveling van beleidsartikel 30 in verband met elektronisch voorschrijven (EVS-SCEN).

Overheveling van niet-beleidsartikel 98 in het kader van de besluitvorming rondom de P&M-taakstelling VWS uit hoofde van het regeerakkoord.

2 500

758

 

2 854

-7 301

  • 16194
  • 16194
  • 16 194

2 719

  • 5 087

-4 035

  • 5 701
  • 5 701

3 000

2 500

674

5 000

2 500

536

5 000

2 500

536

5 000

2 500

536

5 000

2 500

536

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Overheveling naar beleidsartikel 21.

Overheveling naar beleidsartikel 24.

Uitgaven ten behoeve van andere bekostiging ziekenhuizen. DBC’s moeten zorgen voor meer transparantie en betere aansluiting bij geleverde prestaties. Het DBC-project loopt al enkele jaren. In 2003 waren er geen middelen beschikbaar. Totale kosten bedragen 9,3 miljoen.

Deze mutatie dient ter dekking van verschillende kleinere verplichtingen die in 2003 tot besteding komen.

Deze desaldering betreft het vervallen van een vordering.

Toelichting ontvangsten mutaties

Zie de toelichting aan de uitgavenzijde.

2 090

4 800

900

597

597

1 890 4 500

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

15 767,8

15 860,8

15 999,8

16 095,9

16 202,5

16 202,5

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

278,1

232,4

232,4

232,5

232,5

232,5

Nieuwe mutaties

586,7

154,5

426,1

751,4

1 070,3

1 070,3

Nieuwe nominale wijzigingen

462,7

459,7

459,7

459,7

459,7

459,7

Nieuwe bouwmutaties

-30,1

  • 21,9

-70,9

-77,9

  • 105,0
  • 65,9

Uitgavenniveau stand begroting 2004

17 065,2

16 685,5

17 047,1

17 461,5

17 859,9

17 899,0

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

244,9

273,8

263,8

277,0

289,9

290,3

ZFW

11 708,8

11 454,5

11 697,1

11 983,0

12 257,7

12 285,4

Particuliere verzekering

4 587,7

4 500,3

4 600,3

4 715,6

4 826,4

4 837,4

Eigen betalingen particulier

571,3

481,3

481,3

481,3

481,3

481,3

Eigen betalingen ongesplitst

22,3

4,6

4,6

4,6

4,6

4,6

Mutatie financieringsachterstand

  • 69,8
  • 29,0
       

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

17 135,0

16 714,5

17 047,1

17 461,5

17 859,9

17 8 99,0

BKZ-ontvangsten

593,6

485,9

485,9

485,9

485,9

485,9

Netto BKZ-uitgaven

16 541,4

16 228,6

16 561,2

16 975,6

17 374,0

17 4 13,1

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties

2003

2004                2005                2006                2007

2008

Deze mutatie betreft de structurele doorwerking van de herziene afrekening 2002 van de ziekenhuizen en de overige instellingen (tegenvaller van 172,0 miljoen) en de herziene afrekening van de vrije beroepers die een meevaller van 10,7 miljoen te zien geeft. De extra uitgaven bij de ziekenhuizen komen voort uit een hogere productie dan geraamd en een grotere toename van het aantal specialisten en agio’s dan geraamd. Ook deed zich een forse stijging van de productie voor bij de overige instellingen (met name de huisartsenlabs en de centra voor erfelijkheids-onderzoek).

161,3

161,3               161,3               161,3               161,3

161,3

Met het overhevelen van de tandheelkundige zorg aan volwassenen naar het derde compartiment verdwijnt het periodiek preventief consult en het incidenteel consult uit de ziekenfondsverzekering. Bij deze pakketmaatregel wordt een uitzondering gemaakt voor de bijzondere tandheelkunde, die onderdeel blijft uitmaken van de verstrekking. De bijzondere tandheelkunde richt zich op de behandeling van patiënten met ontwikkel- en groeistoornissen van het kaakstelsel. Daarnaast worden in de centra voor bijzondere tandheelkunde patiënten behandeld met lichamelijke en verstandelijke handicaps die niet binnen een reguliere praktijk kunnen worden behandeld en mensen met een extreme angst voor de tandarts. De maatregel heeft zowel gevolgen voor de geraamde BKZ-uitgaven ( 290 miljoen) als voor de geraamde eigen betalingen ( 90 miljoen). In netto-BKZ-termen wordt een structurele opbrengst van circa 200 miljoen gerealiseerd.

290,0            - 290,0            - 290,0            - 290,0

290,0

Met het overhevelen van de fysiotherapie en de oefentherapie naar het derde compartiment komen ook de eerste negen zittingen voor eigen rekening. De behandeling van chronische aandoeningen en de behandeling van kinderen tot achttien jaar blijven echter onderdeel uitmaken van de ziekenfondsverzekering. Met deze maatregel wordt een structurele opbrengst van circa 425 miljoen gerealiseerd. Voor een adequaat overgangsregime is 50 miljoen gereserveerd.

375,0            - 425,0            - 425,0            - 425,0

425,0

De verstrekking ziekenvervoer wordt uit het ziekenfondspakket gehaald. Onder ziekenvervoer wordt verstaan het vervoer per auto (dat wil zeggen eigen auto of taxi) of een openbaar middel van vervoer. Ondanks de inspanningen om de omvang van de verstrekking aan te passen (meerjarenafspraken 1998) zijn de kosten voor het overig ziekenvervoer in de ziekenfondsverzekering fors opgelopen. De maatregel heeft zowel gevolgen voor de verwachte BKZ-uitgaven ( 152,5 miljoen) als voor de verwachte opbrengst van eigen betalingen ( 17,7 miljoen). Derhalve wordt in netto-BKZ-termen een structurele opbrengst van 134,8 miljoen gerealiseerd. Voor flankerend beleid is in 2004 60 miljoen en vanaf 2005 70 miljoen gereserveerd. In overleg met de zorgverzekeraars zal dit beleid verder uitgewerkt worden.

152,5            -152,5            -152,5            -152,5

152,5

Deze mutatie is uitvloeisel van het niet langer vergoeden van de eerste behandeling van fertiliteits-en kunstmatige voortplantingstechnieken.

5,0

5,0

5,0

5,0

5,0

2003

2004                2005                2006                2007

2008

In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen

beschikbaar gesteld voor de zorg. Deze zijn over de

verschillende zorgsectoren verdeeld (zie bijlage FBZ,

paragraaf 2.2). De hier vermelde reeks is de op grond

van de gehanteerde verdeling opnieuw vastgestelde

groeiruimte voor deze sector.                                                           340,2

Op basis van, onder andere, informatie van het CTG

over de productieafspraken in 2003 blijkt dat boven de

beschikbare groeiruimte 2003 extra middelen benodigd

zijn.                                                                                                           77,1

678,4               999,6            1 324,9            1 643,8             1 643,8

77,1

77,1

77,1

77,1

77,1

Voor de aanpak van knelpunten in de acute zorg is 50 miljoen beschikbaar gesteld voor ambulancezorg en zorg die geleverd wordt door kleine ziekenhuizen.

Korting op premiesubsidies.

50,0                 50,0                 50,0                 50,0                  50,0

  • 0,5                - 0,5                - 0,5                - 0,5                 - 0,5

Toelichting nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor deze sector resulteert dit in een structurele bijstelling van 570,5 miljoen. Daarnaast is gebleken dat de realisatie 2002 voor de loon- en prijsbijstelling tegenvalt met 3,2 miljoen. Dit betekent dat de gehanteerde loonsom bij de verdeling van de middelen in de Zorgnota 2003 voor deze sector te laag is geweest.

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 114,0 miljoen.

577,9

573,7               573,7               573,7               573,7

573,7

115,2

114,0            - 114,0            - 114,0            - 114,0

114,0

Toelichting nieuwe bouwmutaties Deze reeks is het saldo van diverse ontwikkelingen in de bouwramingen. In de eerste plaats zijn de ramingen voor de exploitatiegevolgen van WZV-vergunningsplichtige instandhoudingsbouw en uitbreidingsbouw aangepast op basis van een actualisatie van het bouwprogramma. Daarbij is nu ook rekening gehouden met de zogenoemde «trekkingsrechten» die instellingen hebben opgebouwd en die bij een vergunningsplichtig project dienen te worden ingebracht (zie voor een nadere toelichting de bijlage FBZ, paragraaf 2.3 Bouw). Voorts is de raming van de benutting van die trekkingsrechten aangepast op basis van actuele informatie van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen.

30,1

21,9

70,9

77,9

105,0

105,0

BELEIDSARTIKEL 23: GENEESMIDDELEN EN MEDISCHE TECHNOLOGIE

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1623

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

48 969

55 464

55 111

57 501

57 491

29 980

-36 186

-36 431

  • 36 448
  • 36 678

1 176

  • 1 408
  • 2 550
  • 2 507

-3 223

1 501

1 577

1 567

1 628

1 635

13 879

21 666

19 447

17 697

20 174

19 225

20 814

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1623

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

49 760

56 006

55 111

57 510

57 491

29 383

  • 35 002
  • 35 087

-35 132

  • 35 089

1 018

  • 1 361
  • 2 499
  • 2 447

-3 223

1 404

1 592

1 567

1 635

1 635

14 285

22 799

21 235

19 092

21 566

20 814

20 814

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1623

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

 

1 033

1 033

1 033

1 033

1 033

1 033

-1 033

-1 033

-1 033

-1 033

390

       

1 485

390                      0                      0                      0                      0                      0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies. Korting op projectsubsidies.

 

-787

  • 693
  • 1 314
  • 1 314
  • 1 314

1 266

  • 2 368
  • 1 878
  • 2 654
  • 2 654

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

3 881,6

4 257,2

4 703,3

5 196,6

5 196,6

5 196,6

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

392,3

  • 27,7
  • 27,7
  • 27,7
  • 27,7
  • 27,7

Nieuwe mutaties

67,8

  • 16,7
  • 129,0
  • 196,5

243,3

243,3

Nieuw nominale mutaties

111,8

111,8

111,8

111,8

111,8

111,8

Uitgavenniveau stand begroting 2004

4 453,5

4 324,6

4 658,4

5 084,2

5 524,0

5 524,0

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

13,3

13,3

13,3

13,3

13,3

13,3

ZFW

3 228,8

2 979,3

3 226,4

3 543,9

3 870,7

3 870,7

Particuliere verzekering

1 115,4

1 029,9

1 116,6

1 224,9

1 337,9

1 337,9

Eigen betalingen

96,0

92,1

92,1

92,1

92,1

92,1

Eigen betalingen ongesplitst

 

210,0

210,0

210,0

210,0

210,0

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

4 453,5

4 324,6

4 658,4

5 084,2

5 524,0

5 524,0

BKZ-ontvangsten

96,0

302,1

302,1

302,1

302,1

302,1

Netto BKZ-uitgaven

4 357,5

4 022,5

4 356,3

4 782,1

5 221,9

5 221,9

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties Op grond van groeicijfers uit het verleden is de verwachte jaarlijkse groei van de uitgaven voor geneesmiddelen vastgesteld op 11,0%. De verwachte uitgavenontwikkeling is opnieuw berekend, waarbij rekening is gehouden met de realisatie 2002 en de in de basisramingen ingeboekte taakstellingen. Bovendien is nu ook het groeicijfer 2007 berekend. Dit leidt tot de hier vermelde reeks mutaties.

5,2

8,8

58,1

125,6

314,2

314,2

Op het geneesmiddelenkader staan vanaf 2003 taakstellingen van 613 miljoen. Per 1 mei 2003 zou een maatregel getroffen worden om bovenmatige kortingen en bonussen af te romen en daarmee (een deel van) de taakstelling te realiseren. Als gevolg van de uitspraak van de President van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven kan de maatregel in september in werking treden. Thans moet rekening worden gehouden met een structureel besparingsverlies van 118,0 miljoen. Dit verlies wordt gecompenseerd door maatregelen.

73,0

181,0

118,0

118,0

118,0

118,0

Anticonceptiva (pil, spiraaltje, morning after-pil etc.) worden uitgesloten van vergoeding, omdat het gebruik hiervan geen medisch noodzakelijke behandeling is. Het is ook in lijn met het niet vergoeden van condooms. Om te voorkomen dat deze maatregel leidt tot verminderd gebruik van de anticonceptiepil bij de jeugd en jong volwassenen, met als mogelijk gevolg een verhoging van het aantal ongewenste jeugd-zwangerschappen en abortussen, is besloten de aanspraak voor vrouwen onder de 21 in stand te houden.

De maatregel heeft zowel gevolgen voor de geraamde BKZ-uitgaven ( 71,8 miljoen) als voor de geraamde eigen betalingen ( 1,8 miljoen). In netto BKZ-termen wordt een structurele opbrengst van 70 miljoen gerealiseerd.

71,8

71,8

71,8

71,8

71,8

2003

2004                2005

2006                2007

2008

Geneesmiddelen ten behoeve van de eerste behandeling van fertiliteits- en kunstmatige voortplantingstechnieken worden uitgesloten van vergoeding. De maatregel heeft zowel gevolgen voor de geraamde BKZ-uitgaven ( 25,6 miljoen) als voor de geraamde eigen betalingen ( 0,6 miljoen). In netto BKZ-termen wordt een structurele opbrengst van 25 miljoen gerealiseerd.

25,6

25,6

25,6

25,6

25,6

Tevens is besloten zelfzorggeneesmiddelen (buiten WTG) niet meer te vergoeden indien deze korter dan één jaar worden gebruikt. Ook deze maatregel heeft zowel gevolgen voor de geraamde BKZ-uitgaven ( 61,5 miljoen) als voor de geraamde eigen betalingen ( 1,5 miljoen). In netto BKZ-termen wordt een structurele opbrengst van 60 miljoen gerealiseerd.

61,5

61,5

61,5

61,5

61,5

Per 1 januari 2004 wordt er een eigen bijdrage ingevoerd van 1,50 voor de verstrekking van een geneesmiddel. Dit betekent dat de verzekerde voor ieder afgeleverd geneesmiddel een vast bedrag van 1,50 moet betalen. De invoering van deze eigen bijdrage levert naar verwachting 210 miljoen aan extra ontvangsten op.

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

Op basis van de meest recente inzichten (onder andere gegevens van SFK en CVZ) is de raming van de uitgaven voor geneesmiddelen met 30 miljoen neerwaarts bijgesteld.

30,0

30,0

30,0

30,0

30,0

Nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor deze sector resulteert dit in een structurele bijstelling van 115,4 miljoen.

115,4

115,4               115,4

115,4               115,4

115,4

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 3,6 miljoen.

3,6

3,6

3,6

3,6

3,6

3,6

BELEIDSARTIKEL 24: GEESTELIJKE GEZONDHEIDS-, VERSLAVINGSZORG EN MAATSCHAPPELIJKE OPVANG

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1624

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

324 200

 

278 535

283 318

285 262

285 205

285 629

1 227

1 721

  • 297

-328

-718

-9 710

-723

-8 896

  • 2 794
  • 1 716

16 969

8 585

8 619

9 484

8 628

287 021

292 901

284 688

291 567

291 823

291 924

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1624

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

298 053

 

299 270

286 049

285 485

285 643

285 629

6 745

4 971

3 516

383

  • 617
  • 5 484
  • 5 337
  • 17 016
  • 16 014
  • 18 529

9 090

8 641

8 623

8 629

8 628

309 434

299 237

288 921

292 054

291 924

291 924

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1624

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

 

1 588

1 588

1 588

1 588

1 588

259

  • 227
  • 227
  • 227
  • 227

135

       

Stand ontwerpbegroting 2004

3 231

1 982

1 361

1 361

1 361

1 361

1 361

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Overheveling van beleidsartikel 22 in verband met activiteiten in het kader van DBC’s bij de GGZ.

Het kabinet heeft bij het aantreden in het hoofdlijnenakkoord besloten om de jeugdzorg, waaronder ook de preventie, te versterken. De verdeling van deze middelen is toegelicht in de beleidsagenda.

Overheveling naar beleidsartikel 21.

Overheveling naar beleidsartikel 25.

 

2 512

-4 925

  • 6 417
  • 6 417
  • 6 417

5 736

  • 10 732

-8 512

  • 12 027
  • 12 027

4 500

 
 

5 100

8 500

13 600

1 700

  • 1 400
  • 1 300
  • 1 000

4 000

     

17 000

17 000

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

3 251,9

3 310,5

3 372,7

3 413,8

3 444,3

3 444,3

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

78,9

78,9

80,2

83,0

83,0

83,0

Nieuwe mutaties

34,3

26,3

60,4

113,1

182,1

182,1

Nieuwe nominale wijzigingen

102,9

102,9

102,9

102,9

102,9

102,9

Nieuwe bouwmutaties

  • 27,8
  • 51,1
  • 50,0
  • 22,7

-40,8

  • 29,7

Uitgavenniveau stand begroting 2004

3 440,2

3 467,5

3 566,2

3 690,1

3 771,5

3 782,6

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

3 362,5

3 361,8

3 460,8

3 584,7

3 666,1

3 677,2

Eigen betalingen AWBZ

109,6

105,7

105,4

105,4

105,4

105,4

Mutatie financieringsachterstand

-31,9

         

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

3 472,1

3 467,5

3 566,2

3 690,1

3 771,5

3 782,6

BKZ-ontvangsten

109,6

105,7

105,4

105,4

105,4

105,4

Netto BKZ-uitgaven

3 362,5

3 361,8

3 460,8

3 584,7

3 666,1

3 677,2

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties Uit geactualiseerde realisatiecijfers over het jaar 2002 volgt een tegenvaller van 3,9 miljoen. De tegenvaller is structureel van aard en komt bovenop de bij Voorjaarsbrief 2003 structureel toegevoegde middelen ( 83 miljoen) om de productiecijfers 2002 structureel te kunnen blijven financieren. Uit de nieuwe realisatiecijfers 2002 blijkt dat dit bedrag te laag is geweest.

In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de zorg. Deze zijn over de verschillende zorgsectoren verdeeld (zie bijlage FBZ, paragraaf 2.2). De hier vermelde reeks is de op grond van de gehanteerde verdeling opnieuw vastgestelde groeiruimte voor deze sector.

Op basis van, onder andere, informatie van het CTG over de productieafspraken in 2003 blijkt dat boven de beschikbare groeiruimte 2003 extra middelen benodigd zijn.

3,9

3,9

3,9

3,9

3,9

3,9

40,2                 99,3               154,5               228,1                285,3                285,3

30,3                 30,3                 30,3                 30,3                 30,3                  30,3

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Verzekerden die in aanmerking komen voor psychotherapie hebben op dit moment recht op 90 behandelingen als zij bij een vrijgevestigde psychiater of psychotherapeut in behandeling zijn en op een onbeperkt aantal behandelingen als zij bij een Riagg of psychiatrische polikliniek in behandeling zijn. In het kader van de pakketmaatregelen wordt het aantal behandelingen (ongeacht de soort aanbieder) beperkt tot 30. Voor de lopende behandelingen psychotherapie is voor 2004 voorzien in een overgangsmaatregel. Vanaf 1 januari 2004 bestaat bij lopende therapieën nog aanspraak op maximaal 30 zittingen, tenzij eerder het huidige maximum van 90 zittingen wordt bereikt. De maatregel heeft zowel gevolgen voor de geraamde BKZ-uitgaven ( 83,2 miljoen) als voor de geraamde eigen betalingen ( 4,2 miljoen). In netto-BKZ-termen levert de maatregel in 2004 een besparing op van 74 miljoen (in verband met de overgangsmaatregel) en vanaf 2005 een structurele besparing van 79 miljoen).

77,9

83,2

83,2

83,2

83,2

Toelichting nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor deze sector resulteert dit in een structurele bijstelling van 112,1 miljoen. Daarnaast is gebleken dat de realisatie 2002 voor de loon- en prijsbijstelling tegenvalt met 13,9 miljoen. Dit betekent dat de gehanteerde loonsom bij de verdeling van de middelen in de Zorgnota 2003 voor deze sector te laag is geweest.

126,0

126,0

126,0

126,0

126,0

126,0

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 23,1 miljoen.

23,1

23,1

23,1

23,1

23,1

23,1

Toelichting nieuwe bouwmutaties Deze mutatie is het saldo van diverse ontwikkelingen in de bouwramingen. In de eerste plaats zijn de ramingen voor de exploitatiegevolgen van WZV-vergunningsplichtige instandhoudingsbouw en uitbreidingsbouw aangepast op basis van een actualisatie van het bouwprogramma. Daarbij is nu ook rekening gehouden met de zogenoemde «trekkingsrechten» die instellingen hebben opgebouwd en die bij een vergunningsplichtig project dienen te worden ingebracht (zie voor een nadere toelichting de bijlage FBZ, paragraaf 2.3 Bouw). Voorts is de raming van de benutting van die trekkingsrechten aangepast op basis van actuele informatie van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen.

27,8

51,1

50,0

22,7

40,8

29,7

BELEIDSARTIKEL 25: MODERNISERING AWBZ

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1625

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

23 173

 

26 708

21 487

19 626

19 607

19 600

  • 1 876

-432

-432

-432

-432

3 117

  • 1 176
  • 1 343
  • 1 269
  • 1 386

842

704

704

703

703

28 791

20 583

18 555

18 609

18 485

18 485

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1625

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

37 284

 

26 708

21 487

19 626

19 607

19 600

-432

-432

-432

-432

-432

3 117

  • 1 176
  • 1 343
  • 1 269
  • 1 386

842

704

704

703

703

30 235

20 583

18 555

18 609

18 485

18 485

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1625

2002                2003                2004                2005                2006                2007                2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Stand ontwerpbegroting 2004

2000000

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Overheveling van beleidsartikel 24. De middelen zijn bestemd voor de indicatiestelling van langdurig zorgafhankelijken binnen de Geestelijke Gezondheidszorg. Via opleidingstrajecten, nieuwe formulieren, protocollen en samenwerking met lokale loketten wordt bijgedragen aan de AWBZ-brede indicatiestelling. De middelen gaan naar de regionale indicatieorganen, het landelijk centrum gehandicaptenzorg en de commissies voor langdurig zorgafhankelijken.

Overheveling naar niet-beleidsartikel 98.

984

984

984

984

984

4 000 -883

BELEIDSARTIKEL 26: GEHANDICAPTEN- EN HULPMIDDELEN-BELEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1626

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

29 971

29 645

27 937

27 813

27 982

-4 250

  • 6 374
  • 5 906
  • 5 812
  • 5 812

745

  • 2 774
  • 5 728
  • 5 606

-7 367

1 940

1 065

1 003

855

1 005

38 301

28 406

21 562

17 306

17 250

15 808

15 808

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1626

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

31 100

29 819

27 977

28 002

27 982

-3 270

  • 5 861
  • 5 906
  • 5 812
  • 5 812

745

  • 2 774
  • 5 728
  • 5 606

-7 367

1 105

1 070

1 004

1 007

1 005

33 761

29 680

22 254

17 347

17 591

15 808

15 808

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1626

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet

Stand ontwerpbegroting 2004

 

295

295

295

295

295

113

  • 113
  • 113
  • 113
  • 113

1 745

182

182

182

182

182

182

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Overheveling van beleidsartikel 30 van het budget voor Chronisch Zieken.

 

-355

-993

  • 1 944
  • 1 944
  • 1 944

2 873

  • 5 376

-4 264

  • 6 025
  • 6 025

681

681

681

681

681

681

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

5 046,2

5 158,8

5 307,5

5 419,9

5 471,0

5 471,0

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

238,7

241,3

241,2

241,2

241,2

241,2

Nieuwe mutaties

99,0

181,0

262,5

355,5

518,5

518,5

Nieuwe nominale wijzigingen

140,4

140,4

140,4

140,4

140,4

140,4

Nieuwe bouwmutaties

-48,8

-49,4

-80,5

-90,7

  • 115,7
  • 97,0

Uitgavenniveau stand begroting 2004

5 475,5

5 672,0

5 871,1

6 066,3

6 255,4

6 274,1

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

4 125,1

4 386,2

4 507,0

4 619,1

4 717,6

4 736,3

ZFW

736,4

789,0

849,0

912,9

982,7

982,7

Particuliere verzekering

204,0

219,5

238,1

257,1

278,0

278,0

Eigen betalingen AWBZ

277,5

277,3

277,2

277,2

277,1

277,1

Mutatie financieringsachterstand

132,4

         

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

5 343,1

5 672,0

5 871,2

6 066,3

6 255,4

6 274,1

BKZ-ontvangsten

277,5

277,3

277,2

277,2

277,1

277,1

Netto BKZ-uitgaven

5 065,6

5 394,7

5 594,0

5 789,1

5 978,3

5 997,0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties Uit geactualiseerde realisatiecijfers over het jaar 2002 volgt een meevaller van 54,1 miljoen. Volgens deze gegevens zijn in de gehandicaptenzorg niet alle gemaakte productieafspraken gerealiseerd. De meevaller is structureel van aard, maar moet mede in het licht worden gezien van de bij Voorjaarsbrief 2003 structureel toegevoegde middelen ( 225 miljoen) om de productiecijfers 2002 structureel te kunnen blijven financieren. Uit de nieuwe realisatiecijfers 2002 blijkt dat dit bedrag te hoog is geweest.

54,1

54,1              - 54,1

54,1              - 54,1

54,1

Op grond van groeicijfers uit het verleden is de verwachte jaarlijkse groei van de uitgaven voor hulpmiddelen vastgesteld op 9,5%. De uitgavenontwikkeling in de komende jaren is opnieuw berekend, waarbij rekening is gehouden met de realisatie 2002. Bovendien is nu ook het groeicijfer 2007 berekend. Dit leidt tot de hier vermelde reeks mutaties.

13,8

19,5                 29,7

37,5               128,2

128,2

In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de zorg. Deze zijn over de verschillende zorgsectoren verdeeld (zie bijlage FBZ, paragraaf 2.2). De hier vermelde reeks is de op grond van de gehanteerde verdeling opnieuw vastgestelde groeiruimte voor deze sector.

79,1

159,4

230,5

315,7

388,1

388,1

Op basis van, onder andere, informatie van het CTG over de productieafspraken in 2003 blijkt dat boven de beschikbare groeiruimte 2003 extra middelen benodigd zijn.

Korting op premiesubsidies.

53,2

53,2 -4,6

53,2 -4,6

53,2 -4,6

53,2 -4,6

53,2 -4,6

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Toelichting nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor deze sector resulteert dit in een structurele bijstelling van 166,4 miljoen. Daarnaast is gebleken dat de realisatie 2002 voor de loon- en prijsbijstelling tegenvalt met 4,0 miljoen. Dit betekent dat de gehanteerde loonsom bij de verdeling van de middelen in de Zorgnota 2003 voor deze sector te laag is geweest.

170,4

170,4

170,4

170,4

170,4

170,4

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 30,0 miljoen.

30,0

30,0

30,0

30,0

30,0

30,0

Toelichting nieuwe bouwmutaties Deze reeks is het saldo van diverse ontwikkelingen in de bouwramingen. In de eerste plaats zijn de ramingen voor de exploitatiegevolgen van WZV-vergunnings-plichtige instandhoudingsbouw en uitbreidingsbouw aangepast op basis van een actualisatie van het bouwprogramma. Daarbij is nu ook rekening gehouden met de zogenoemde «trekkingsrechten» die instellingen hebben opgebouwd en die bij een vergunningsplichtig project dienen te worden ingebracht (zie voor een nadere toelichting de bijlage FBZ, paragraaf 2.3 Bouw). Voorts is de raming van de benutting van die trekkingsrechten aangepast op basis van actuele informatie van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen.

48,8

49,4

80,5

90,7

115,7

97,0

BELEIDSARTIKEL 27: VERPLEGING, VERZORGING EN OUDEREN Begroting Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1627

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

32 925

 

31 980

36 070

28 166

27 986

28 008

3 778

-3 815

-3 943

-3 772

  • 1 268
  • 2

-3 556

  • 5 968

-4 908

  • 6 657

960

960

680

626

678

36 716

29 649

18 935

19 932

20 761

21 059

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1627

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

35 174

 

32 100

36 026

28 109

28 053

28 008

  • 2 443
  • 2 940
  • 2 981

-3 012

-970

  • 2

-3 556

  • 5 968

-4 908

  • 6 657

784

965

680

679

678

30 439

30 485

19 840

20 812

21 059

21 059

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1627

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

3 256

 

227

227

227

227

227

227

  • 227
  • 227
  • 227
  • 227

10

       

10                      0                      0                      0                      0                      0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies. Korting op projectsubsidies.

 

-486

  • 582
  • 582
  • 582
  • 582

2 853

  • 5 338

-4 233

  • 5 982
  • 5 982

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

9 797,2

9 924,6

10 043,1

10 088,9

10 126,2

10 126,2

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

488,7

488,7

488,7

488,7

488,7

488,7

Nieuwe mutaties

421,7

847,8

1 304,3

1 896,8

2 325,9

2 325,9

Nieuwe nominale wijzigingen

285,4

285,4

285,4

285,4

285,4

285,4

Nieuwe bouwmutaties

43,7

47,3

31,8

93,6

144,3

170,3

Uitgavenniveau stand begroting 2004

11 036,7

11 593,8

12 153,3

12 853,4

13 370,5

13 396,5

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

9 707,7

9 953,7

10 553,2

11 253,3

11 770,3

11 796,3

Eigen betalingen AWBZ

1 420,2

1 600,1

1 600,1

1 600,1

1 600,2

1 600,2

Mutatie financieringsachterstand

-91,2

40,0

       

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

11 127,9

11 553,8

12 153,3

12 853,4

13 370,5

13 396,5

BKZ-ontvangsten

1 420,2

1 600,1

1 600,1

1 600,1

1 600,2

1 600,2

Netto BKZ-uitgaven

9 707,7

9 953,7

10 553,2

11 253,3

11 770,3

11 796,3

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties Uit geactualiseerde realisatiecijfers over het jaar 2002 volgt een meevaller van 105,0 miljoen. Volgens deze gegevens zijn in de sectoren verpleeghuizen en verzorgingshuizen niet alle gemaakte productieafspraken gerealiseerd. De meevaller is structureel van aard, maar moet mede in het licht worden gezien van de bij Voorjaarsbrief 2003 structureel toegevoegde middelen ( 480 miljoen) om de productiecijfers 2002 structureel te kunnen blijven financieren. Uit de nieuwe realisatiecijfers 2002 blijkt dat dit bedrag te hoog is geweest.

105,0

105,0            -105,0            -105,0            -105,0

105,0

Besloten is om de resterende middelen - naast de zorgvernieuwingsgelden -van de bestedingsafspraken aan thuiszorginstellingen niet langer beschikbaar te stellen. De hierbij behorende mutatie is 100 miljoen.

100,0            -100,0            -100,0            -100,0

100,0

Besloten is om zorgvernieuwingsgelden voor verpleeghuizen en thuiszorginstellingen niet langer beschikbaar te stellen. Het gaat hierbij om middelen waar geen directe productieafspraken voor werden gemaakt.

70,0              - 70,0              - 70,0              - 70,0

70,0

Besloten is om de eigen bijdragen thuiszorg te verhogen. Dit levert naar verwachting 180 miljoen extra ontvangsten op.

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de zorg. Deze zijn over de verschillende zorgsectoren verdeeld (zie bijlage FBZ, paragraaf 2.2). De hier vermelde reeks is geenmutatie op de in de Zorgnota 2003 vermelde groeiruimte, maar de op grond van de gehanteerde verdeling opnieuw vastgestelde groeiruimte voor deze sector.

409,5

1013,3            1475,6            2 071,2            2 500,3

2 500,3

Op basis van, onder andere, informatie van het CTG over de productieafspraken in 2003 blijkt dat boven de beschikbare groeiruimte 2003 extra middelen benodigd zijn.

96,0

96,0                 96,0                 96,0                 96,0

96,0

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Toelichting nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor deze sector resulteert dit in een structurele bijstelling van 338,7 miljoen. Daarnaast is gebleken dat de realisatie 2002 voor de loon- en prijsbijstelling tegenvalt met 17,5 miljoen. Dit betekent dat de gehanteerde loonsom bij de verdeling van de middelen in de Zorgnota 2003 voor deze sector te laag is geweest.

356,2

356,2

356,2

356,2

356,2

356,2

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 70,8 miljoen.

70,8

70,8

70,8

70,8

70,8

70,8

Toelichting nieuwe bouwmutaties Deze reeks is het saldo van diverse ontwikkelingen in de bouwramingen. In de eerste plaats zijn de ramingen voor de exploitatiegevolgen van WZV-vergunningsplichtige instandhoudingsbouw en uitbreidingsbouw aangepast op basis van een actualisatie van het bouwprogramma. Daarbij is nu ook rekening gehouden met de zogenoemde «trekkingsrechten» die instellingen hebben opgebouwd en die bij een vergunningsplichtig project dienen te worden ingebracht (zie voor een nadere toelichting de bijlage FBZ, paragraaf 2.3 Bouw). Voorts is de raming van de benutting van die trekkingsrechten aangepast op basis van actuele informatie van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen.

33,6

37,2

21,7

83,5

134,2

160,2

BELEIDSARTIKEL 28: WET VOORZIENING GEHANDICAPTEN Begroting Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1628

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet

Stand ontwerpbegroting 2004

51 526

 

55 438

62 658

62 758

62 758

62 758

777

595

595

595

595

56 215

63 253

63 353

63 353

63 353

63 353

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1628

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet

Stand ontwerpbegroting 2004

60 829

 

49 811

62 885

62 758

62 758

62 758

777

595

595

595

595

50 588

63 480

63 353

63 353

63 353

63 353

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1628

2002                2003                2004                2005                2006                2007                2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Stand ontwerpbegroting 2004

632                      0                      0                      0                      0                      0                      0

BELEIDSARTIKEL 29: ARBEIDSMARKTBELEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1629

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

178 163

178 352

176 903

177 555

177 547

-9 317

56

-776

-4 904

-3 904

685

  • 33 352
  • 106 294
  • 106 038
  • 106 481

12 518

5 725

5 647

5 710

5 709

203 279

182 049

150 781

75 480

72 323

72 871

72 871

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1629

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

202 415

187 689

177 089

177 555

177 547

-9 243

56

-776

-4 904

-3 904

685

  • 33 352
  • 106 294
  • 106 038
  • 106 481

6 485

6 022

5 695

5 710

5 709

222 452

200 342

160 415

75 714

72 323

72 871

72 871

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1629

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Stand ontwerpbegroting 2004

7 154

 

28

28

28

28

28

28

28

28

28

28

28

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005                2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

In het Hoofdlijnenakkoord is een taakstelling opgenomen ten laste van het arbeidsmarkt- en informatiebeleid van VWS.

Project ter oprichting van een Zorgkamer binnen de Nma. In het Hoofdlijnenakkoord is aangegeven dat de normalisering van marktverhoudingen in diverse deelmarkten in de zorg zal worden bevorderd, met de Nma als toezichthouder. Hierbij draagt het kabinet zorg voor afstemming van de activiteiten van de Nma en die van het CTG.

  • 11 724

33 000

-11                  -11                  -11                  -11

-1 354           -1 074           -1 517            -1 517

105 000 -105 000 -105 000 -105 000

590

590

BELEIDSARTIKEL 30: OPLEIDINGEN, INFORMATIE-, KWALITEITS-EN PATIËNTENBELEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1630

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

152 529

 

156 102

158 983

155 559

157 362

167 758

31 345

8 084

7 987

8 580

10 486

-3 789

  • 6 585
  • 1 521

1 790

704

11 472

5 603

5 502

5 544

5 828

195 130

166 085

167 527

173 276

184 776

184 777

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1630

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

162 395

 

164 428

177 052

173 702

172 770

167 758

18 121

12 782

12 685

12 528

10 486

-3 789

  • 6 585
  • 1 521

1 790

704

5 586

6 127

6 016

5 979

5 828

184 346

189 376

190 882

193 067

184 776

184 777

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1630

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Nieuwe mutaties

1  083

2  209

1 083

1 083

1 083

1 083

Stand ontwerpbegroting 2004

2 210

3 292

1 083

1 083

1 083

1 083

1 083

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Overheveling vanuit de premiemiddelen naar begrotingsmiddelen in verband met middelen Hoofdlijnenakkoord die abusievelijk in de Voorjaarsbrief Zorg als verhoging premiemiddelen waren opgenomen. Het gaat om een technische correctie op basis van eerdere besluitvorming over uitbreiding van de opleidingscapaciteit.

Overheveling van beleidsartikel 37 ten behoeve van de agentschapvorming van het CIBG (Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg). De middelen worden teruggeboekt naar de opdrachtverleners. Via een opdracht worden de middelen vervolgens opnieuw ingezet ten behoeve van uitvoering door het agentschap.

Overheveling naar beleidsartikel 22.

Overheveling naar beleidsartikel 26.

Toelichting ontvangsten mutaties

Er zijn meer ontvangsten uit afrekening van subsidies dan

geraamd.

 

2 818

  • 2 955

-3 227

-3 227

-3 227

1 772

-3 316

  • 2 630

-3 716

-3 716

6 000

9 000

9 000

9 000

 
 

2 680

2 680

2 680

2 680

2 680

2 500

  • 2 500
  • 2 500
  • 2 500
  • 2 500
  • 2 500
  • 681
  • 681
  • 681
  • 681
  • 681
  • 681

2000

BELEIDSARTIKEL 31: ZORGVERZEKERINGEN Begroting Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1631

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

1 417

 

1 578

1 586

     
  • 138
  • 138
  • 138
  • 138
  • 138
   

138

138

138

1 440

1 448

0000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1631

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

1 356

 

1 578

1 586

     
  • 258
  • 138
  • 138
  • 138
  • 138
   

138

138

138

1 320

1 448

0000

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1631

2002                2003                2004                2005                2006                2007                2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Stand ontwerpbegroting 2004

1000000

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

1203,6

1 204,6

1 204,6

1 204,6

1 204,6

1 204,6

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

9,0

9,0

9,0

9,0

9,0

9,0

Nieuwe mutaties

  • 8,3

2,3

19,1

30,4

41,8

41,8

Nieuwe nominale wijzigingen

43,2

43,2

43,2

43,2

43,2

43,2

Uitgavenniveau stand begroting 2004

1 247,5

1 259,1

1 275,9

1 287,2

1 298,6

1 298,6

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

174,0

176,2

178,7

180,3

181,8

181,8

ZFW

496,9

501,4

508,2

512,8

517,5

517,5

Particuliere verzekering

545,8

550,7

558,2

563,3

568,5

568,5

Eigen betalingen AWBZ

27,2

27,2

27,2

27,2

27,2

27,2

Eigen betalingen particulier

3,6

3,6

3,6

3,6

3,6

3,6

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

1 247,5

1 259,1

1 275,9

1 287,2

1 298,6

1 298,6

BKZ-ontvangsten

30,8

30,8

30,8

30,8

30,8

30,8

Netto BKZ-uitgaven

1 216,7

1 228,3

1 245,1

1 256,4

1 267,8

1 267,8

2003

2004                2005                2006                2007

2008

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties In het Hoofdlijnenakkoord zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor de zorg. Deze zijn over de verschillende zorgsectoren verdeeld (zie bijlage FBZ, paragraaf 2.2). De hier vermelde reeks is de op grond van de gehanteerde verdeling opnieuw vastgestelde groeiruimte voor deze sector.

14,7

25,6

42,1

53,4

64,8

64,8

De taakstelling administratieve lastenvermindering (commissie De Beer) staat voorlopig geparkeerd op het niet-beleidsartikel 99 («Nominaal en onvoorzien»). Deze mutatie is het gevolg van de overboeking van de tranche 2003 naar dit beleidsartikel.

Korting op premiesubsidies.

23,0

23,0 0,3

23,0

23,0

23,0

23,0

Toelichting nieuwe nominale wijzigingen De vergoeding voor de loon- en prijsontwikkeling wordt voor alle zorgsectoren in eerste instantie gereserveerd op de aanvullende post. Daar staat de raming voor de jaren 2004 tot en met 2008. De tranche 2003 wordt nu toegedeeld aan de sectoren (onder gelijktijdige verlaging van de aanvullende post). Voor deze sector resulteert dit in een structurele bijstelling van 43,9 miljoen.

43,9

43,9                 43,9                 43,9                 43,9

43,9

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 was een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren ( 250 miljoen) aan de algemene budgettaire problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op de Aanvullende Post (het niet-beleidsartikel 99 Nominaal en onvoorzien) geparkeerd, maar wordt nu aan de verschillende zorgsectoren toegedeeld. Voor dit beleidsartikel betekent dit een structurele bijdrage van 0,7 miljoen.

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

0,7

BELEIDSARTIKEL 32: RIJKSBIJDRAGEN VOLKSGEZONDHEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1632

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

6 706 404 7 037 004 6 367 204 6 724 403 7 106 003

 
 
  • 45 100
  • 45 100

-45 100

-45 100

-45 100

 
 

125 782

1 053 787

2 018 136

2 284 715

2 264 386

 
 

72 596

72 596

36 431

36 430

36 430

 

5 659 644

6 859 682

8 118 287

8 376 671

9 000 448

9 361 719

9 361 719

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1632

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

6 706 404 7 037 004 6 367 204 6 724 403 7 106 003

 
 
  • 45 100
  • 45 100

-45 100

-45 100

-45 100

 
 

125 782

1 053 787

2 018 136

2 284 715

2 264 386

 
 

72 596

72 596

36 431

36 430

36 430

 

5 659 644

6 859 682

8 118 287

8 376 671

9 000 448

9 361 719

9 361 719

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1632

2002                2003                2004                2005                2006                2007                2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Stand ontwerpbegroting 2004

0000000

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

De hoogte van de bijdrage in de kosten van kortingen

(BIKK) wordt bepaald op grond van een in de wet

vastgelegde formule. De BIKK is daarin afhankelijk van de

mate waarin heffingskortingen leiden tot reductie van de

premieontvangsten bij het Algemene Fonds Bijzondere

Ziektekosten (AFBZ). Deze reductie is afhankelijk van de

hoogte van de overige belasting- en premietarieven van

het tarief 1e schijf. Met name de stijgingen van de

AWBZ-premie in 2003 en 2004 leiden tot een verhoging

vanderaming vandehoogte vandeBIKK.                                      101 900

In de begroting 2003 was vanaf 2005 de rijksbijdrage ZFW

afgeschaft en vervangen door de rijksbijdrage ter dekking

van de ziektekosten van kinderen. In de begroting 2004 is

er voor gekozen om de rijksbijdrage ZFW in alle jaren in

stand te houden. Hierdoor kunnen alle wijzigingen die het

gevolg zijn van de invoering van de zorgverzekeringswet

in 2006 in een geheel worden verwerkt. Naar huidige

verwachting zal dan vanaf 2006 de rijksbijdrage ZFW

worden vervangen door de rijksbijdrage in verband de

ziektekosten van kinderen.                                                                     23882

939 000

493 857

760 235

739 705

739 705

114 787 1 524 279 1 524 480 1 524 681

1 524 681

BELEIDSARTIKEL 33: JEUGDBELEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1633

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

902 810

 

799 917

800 189

797 714

800 741

811 034

  • 2 611
  • 2 762

-3 315

  • 2 544
  • 13 905

4 370

9 075

13 132

29 749

37 173

51 120

25 890

25 808

25 957

26 148

852 796

832 392

833 339

853 903

860 450

859 950

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1633

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

806 149

 

805 215

803 504

800 437

800 556

811 034

  • 1 906
  • 2 277
  • 2 552
  • 2 544
  • 13 905

1 580

9 663

13 712

29 749

37 173

25 949

25 907

25 807

25 809

26 148

830 838

836 797

837 404

853 570

860 450

859 950

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1633

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

11 847

 

8 211

8 030

7 984

7 984

7 984

395

1

-454

-454

-454

-454

8 607

7 576

7 530

7 530

7 530

7 530

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Het kabinet heeft bij het aantreden in het Hoofdlijnenakkoord besloten om de jeugdzorg, waaronder ook de preventie, te versterken. De verdeling van deze middelen is toegelicht in de beleidsagenda.

Toedeling prijsbijstelling.

 

3 400

  • 6 082
  • 5 656
  • 5 656
  • 5 656

3 387

  • 6 337
  • 5 026

-7 102

-7 102

1 622

 

14 100

23 600

37 900

47 400

47 400

1 622

1 622

1 622

1 622

1 622

BELEIDSARTIKEL 34: SOCIAAL BELEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1634

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

69 168

70 013

72 713

72 548

73 474

11 449

  • 11 951

-3 675

-3 935

-3 766

3 750

-7 361

  • 11 854
  • 12 275
  • 14 369

3 735

2 064

2 147

2 049

2 161

83 378

65 204

52 765

59 331

58 387

57 650

57 667

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1634

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

73 029

73 032

73 297

73 482

73 474

  • 2 198
  • 2 946

-3 290

-3 616

-3 616

635

-7 095

  • 12 825
  • 12 200
  • 14 213

2 139

2 150

2 157

2 160

2 161

65 971

73 605

65 141

59 339

59 826

57 806

57 806

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1634

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

 

3 851

3 851

3 851

3 851

3 851

-767

  • 1 221
  • 1 221
  • 1 221
  • 1 221

2 458

  • 2 630
  • 2 630
  • 2 630
  • 2 630

2 562

626                      0                      0                      0                      0                      0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies. Korting op projectsubsidies. Toelichting ontvangsten mutaties: Correctie op ontvangstentaakstelling.

 

4 116

-7 066

-7 714

-7 714

-7 714

3 283

  • 6 142

-4 871

  • 6 884
  • 6 884

2 630

2 630

2 630

2 630

2 630

2 630

BELEIDSARTIKEL 35: SPORTBELEID

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1635

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

60 714

63 437

68 550

71 399

75 611

  • 1 945

512

537

358

14

9 050

  • 14 235
  • 20 583
  • 16 364
  • 19 506

3 124

1 477

1 578

1 638

1 731

76 209

70 943

51 191

50 082

57 031

57 850

60 308

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1635

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 

76 760

77 555

77 732

77 857

77 854

3 304

341

276

249

249

15

  • 12 381
  • 18 806
  • 14 761
  • 18 209

1 749

1 786

1 787

1 785

1 785

69 833

81 828

67 301

60 989

65 130

61 679

61 679

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1635

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet

Stand ontwerpbegroting 2004

 

144

144

144

144

144

113

  • 113
  • 113
  • 113
  • 113

8 131

31

31

31

31

31

31

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Korting op instellingssubsidies. Korting op projectsubsidies.

 

6 941

-9 011

-7 044

-7 044

-7 044

5 274

-9 868

-7 826

  • 11 059
  • 11 059

BELEIDSARTIKEL 36: VERZETSDEELNEMERS, VERVOLGDEN EN BURGEROORLOGSGETROFFENEN

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1636

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

472 700

 

386 853

370 714

353 630

337 430

321 454

27 064

23 339

21 539

15 539

11 300

4 635

229

  • 2 845
  • 502
  • 1 616

2 999

1 426

1 281

1 342

1 320

421 551

395 708

373 605

353 809

332 458

328 840

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1636

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

473 039

 

389 252

371 177

354 034

337 565

321 454

28 461

24 513

22 663

15 539

11 300

4 635

229

  • 2 845
  • 502
  • 1 616

1 511

1 441

1 387

1 346

1 320

423 859

397 360

375 239

353 948

332 458

328 840

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1636

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

2 928 1 186               2 928

00000

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004                2005                2006                2007

2008

Korting op instellingssubsidies.

Korting op projectsubsidies.

Deze middelen zijn nodig om uitvoering te kunnen geven aan de kabinetsbesluiten om middelen ter beschikking te stellen aan de Indische gemeenschap en de Sinti en Roma gemeenschap. Daarnaast bekostigen we onder meer een monument voor reizigers en geschiedschrijving over homoseksuelen.

In het Hoofdlijnenakkoord is voor de PUR een (volume-en efficiency)taakstelling opgenomen. Deze taakstelling is naar aanleiding van de rijksbrede problematiek thans verhoogd.

Het project «Tegoeden Tweede Wereldoorlog» is verlengd. Deze kosten worden gemaakt ten behoeve van de personele bezetting van het project.

Een deel van de ontvangsten (van het eerste deel) van de verkoop van het pand van het Indisch herinneringscentrum wordt gebruikt voor de renovatie van kamp Amersfoort.

Terugdraaien van de intertemporele compensatie die heeft plaatsgevonden bij de 1e suppletore wet.

Toelichting ontvangsten mutaties:

De ontvangsten van onder meer de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) en die uit de verkoop van het pand van het Indisch Herinneringscentrum worden ingezet ter dekking van de meeruitgaven op dit beleidsartikel.

Zie de toelichting aan de uitgavenzijde.

-875               -875               -875               -875               -875

1200            -2 244           -1780            -2515            -2515

1311               2 294               2 498               2 347               2 347               2 347

233               - 465               - 698            -1 085            -1 085

510                  520                  530                  538                  543

1 100

2 260

2 260

1 828 1 100

BELEIDSARTIKEL 37: INSPECTIES

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1637

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

40 942

 

35 914

35 401

35 460

35 410

35 392

-4 028

  • 1 222
  • 1 150
  • 1 884
  • 1 872

13

5 508

5 535

5 559

5 686

848

942

943

941

940

32 747

40 629

40 428

40 026

40 146

40 146

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1637

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

41 446

 

36 037

35 447

35 460

35 410

35 392

-3 890

  • 1 131
  • 1 510
  • 1 884
  • 1 872

13

5 508

5 535

5 559

5 686

848

942

943

941

940

33 008

40 766

40 428

40 026

40 146

40 146

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1637

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet

 

995

995

995

995

995

525

  • 525
  • 525
  • 525
  • 525

Stand ontwerpbegroting 2004

2 195

470

470

470

470

470

470

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Overheveling naar het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in verband met de overdracht van het beheer van de VWA (centrale eenheid).

Overheveling van niet-beleidsartikel 98 in verband met de agentschapsvorming van het RIVM waardoor het budget komt te berusten bij de opdrachtgevers van het RIVM. Het gaat hier om het IGZ- en KvW-deel. Het KvW-aandeel is vervolgens overgeheveld naar beleidsartikel 21.

Het kabinet heeft bij het aantreden in het Hoofdlijnenakkoord besloten om de jeugdzorg, waaronder ook de preventie, te versterken. De verdeling van deze middelen is toegelicht in de beleidsagenda. Deze middelen worden ingezet ten behoeve van versterking van het toezicht door de inspectie jeugdzorg in het kader van de invoering van de Wet op de Jeugdzorg.

Overheveling naar beleidsartikel 21.

Overheveling naar beleidsartikel 30.

14 925

9 175

15 738

9 175

15 504

9 175

15 358

9 175

15 410

9 175

15 410

 

300

400

500

600

600

7 557

-7 396

-7 396

-7 351

-7 351

2 680

  • 2 680
  • 2 680
  • 2 680
  • 2 680

BELEIDSARTIKEL 38: TEGEMOETKOMING BUITENGEWONE

UITGAVEN Begroting Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1638

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

0000 89 000             93 000             98 000           104 000

89 000

93 000

98 000           104 000

104 000

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1638

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

0000 89 000             93 000             98 000           104 000

89 000

93 000

98 000

104 000

104 000

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1638

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

00000

Toelichting:

Voor de toelichting wordt verwezen naar de tekst van beleidsartikel 38.

NIET-BELEIDSARTIKEL 98: ALGEMEEN

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1698

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

361 419

 

266 914

268 334

264 681

264 429

264 352

  • 6 583
  • 14 965
  • 15 389
  • 15 433
  • 15 410

3 861

  • 110 039
  • 108 816
  • 112 136
  • 112 305

2 699

2 987

2 860

3 011

3 010

266 891

146 317

143 336

139 871

139 647

139 647

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1698

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

368 061

 

267 243

268 559

264 681

264 429

264 352

  • 6 534
  • 14 785
  • 15 280
  • 15 355
  • 15 410

3 857

  • 110 035
  • 108 816
  • 112 136
  • 112 305

2 696

2 990

2 860

3 011

3 010

267 262

146 729

143 445

139 949

139 647

139 647

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1698

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties

Stand ontwerpbegroting 2004

86 019

 

61 465

61 035

61 046

61 046

61 046

6 860

       

795

-49 514

  • 58 290
  • 58 290
  • 58 290

69 120

11 521

2 756

2 756

2 756

2 756

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Kortingopprojectsubsidies.                                                                                             –331               –619               –491               –694

Overheveling naar het ministerie van VROM in verband

met de agentschapsvorming van het RIVM waardoor het

budget komt te berusten bij de opdrachtgevers van het

RIVM. Het gaat hieromhet VROM-deel.                                                                  –47872         –47992         –47860         –47893

Overheveling van beleidsartikel 21 voor een bijdrage aan

het Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem (ISIS).

Doel is het verkrijgen van inzicht in het voorkomen van

een groot aantal ziekten en het instandhouden van een

goede achterwacht waarmee op de actualiteit kan worden

ingespeeld.                                                                                                      693

Overheveling van beleidsartikel 25 ten behoeve van

modernisering AWBZ.                                                                                  883

Overheveling van diverse beleidsartikelen in verband met programmakosten voor het EU-voorzitterschap van Nederland in de tweede helft van 2004.

Overheveling naar beleidsartikel 21.

Overheveling naar beleidsartikel 22.                                                       –758

Overheveling naar beleidsartikel 37.

Verlaging van het RIVM-uitgavenbudget, omdat de daarmee corresponderende ontvangsten vanaf 2004 (als het RIVM agentschap wordt) op de agentschapsbegroting RIVM worden geraamd.

Deze mutatie betreft een huurverhoging van het

Rijksinstituut voor VolksgezondheidenMilieu.                                       650                  650                  650                  650                  650

Correctie op oude taakstellingen ten behoeve van de

tegemoetkomingindeziektekosten.                                                                                                      2400              2400              2400

Het inzetten van ruimte voor algehele P&M-problematiek.            –2039           –2003               –429           –5001           –5001

30 969         - 30 969         - 30 969         - 30 969

694

47 893

 

3 864

       

18 108

  • 17 837
  • 17 337
  • 17 397
  • 17 397
  • 674
  • 536
  • 536
  • 536
  • 536

15 738

  • 15 504
  • 15 358
  • 15 410
  • 15 410

30 969

650

2 400 - 5 001

NIET-BELEIDSARTIKEL 99: NOMINAAL EN ONVOORZIEN

Begroting

Opbouw verplichtingen vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1699

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 
  • 40 034
  • 39 083

-40 185

  • 46 674

-46 271

163 124

172 481

141 613

149 542

150 060

2 240

2 778

-8 747

-9 177

  • 13 517

140 062

  • 139 897
  • 102 373
  • 102 542
  • 102 844

14 732

3 721

9 692

8 851

12 572

12 576

Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

U1699

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet Nieuwe mutaties Nieuwe nominale wijzigingen

Stand ontwerpbegroting 2004

 
  • 40 034
  • 39 083

-40 185

  • 46 674

-46 271

163 124

172 481

141 613

149 542

150 060

2 240

2 778

-8 747

-9 177

  • 13 517

140 062

  • 139 897
  • 102 373
  • 102 542
  • 102 844

14 732

3 721

9 692

8 851

12 572

12 576

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x 1000)

M1699

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Stand ontwerpbegroting 2003 Mutatie 1e suppletore wet

Stand ontwerpbegroting 2004

1 200 1 200

00000

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties:

Bedragen (x 1000)

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Op dit artikel zijn de volgende taakstellingen uit het Hoofdlijnenakkoord geparkeerd:

  • a. 
    taakstelling inhuur externen
  • b. 
    additionele efficiencytaakstelling
  • c. 
    volumetaakstelling uitvoerende diensten
  • d. 
    doorwerking WW-maatregelen

Aanvullende taakstellingen die nodig zijn om knelpunten binnen de begroting op te lossen.

Overheveling naar beleidsartikel 33.

Nog toe te delen budget ter dekking van de algehele problematiek.

Toevoeging door het ministerie van Financiën van een aanvulling op de jaarlijkse budgetten voor loonbijstelling.

De prijsbijstelling is deels ingezet ter dekking van algehele problematiek.

Toedeling van voornamelijk loonbijstellingen aan de diverse beleidsartikelen.

 
 
  • 6 609

-8 741

-8 741

-8 741

-8 741

 
  • 1 768

-3 536

  • 5 304

-8 840

-8 840

 
  • 693
  • 1 386
  • 2 079
  • 2 771
  • 2 771
   
  • 25
  • 50
  • 100
  • 100

8 927

-4 177

-7 158

  • 2 427
  • 2 399
  • 2 404

1 622

  • 1 622
  • 1 622
  • 1 622
  • 1 622
  • 1 622

5 272               5 901               2 298               2 235

16 589             16 479             11 848             11 853             11 890

3 800            - 3 800            - 3 800            - 3 800

3 800

140 062 -139 897 -102 373 -102 542 -102 844

2 235

73 512

3 800

102 844

Premie

 
 

2003

2004

2005

2006

2007

2008

A. Opbouw uitgaven vanaf Zorgnota 2003 (x mln)

           

Uitgavenniveau stand Zorgnota 2003

2450,6

4 070,9

5 580,3

7 613,5

9 880,2

9 880,2

Mutaties Voorjaarsbrief Zorg 2003

  • 284,9
  • 245,1
  • 234,6
  • 231,6
  • 231,6
  • 231,6

Nieuwe mutaties

  • 692,8
  • 1 210,6
  • 1 891,3
  • 2 807,3
  • 4 100,6
  • 2 820,0

Nieuwe nominale mutaties

  • 1 284,4
  • 1 728,0
  • 1 934,3
  • 2 362,8
  • 2 326,0
  • 1 104,9

Uitgavenniveau stand begroting 2004

188,5

887,2

1 520,1

2 211,8

3 222,0

5 723,7

B. Financiering (x mln)

           

AWBZ

111,5

334,6

613,9

856,6

1 256,5

2 372,3

ZFW

15,4

232,4

-727,9

-471,3

  • 107,2

807,6

Particuliere verzekering

80,6

252,4

385,3

505,4

675,9

1 102,1

Eigen betaling AWBZ

  • 19,0

67,8

148,8

221,1

296,8

320,8

Eigen betaling ZFW

   

1 100,0

1 100,0

1 100,0

1 100,0

C. Aansluiting op Budgettair kader Zorg (x mln)

           

Bruto BKZ-uitgaven

188,5

887,2

1 520,1

2 211,8

3 222,0

5 723,7

BKZ-ontvangsten

  • 19,0

67,8

1 248,8

1 321,1

1 396,8

1 441,7

Netto BKZ-uitgaven

207,5

819,4

271,3

890,7

1 825,2

4 282,0

Toelichting belangrijkste nieuwe mutaties

           

Het uitgangspunt van het Hoofdlijnenakkoord is een

           

geactualiseerde raming van het Centraal Planbureau

           

voor de zorg. Deze actualisatie leidt tot een aanpassing

           

van de beschikbare volumeruimte.

 

277,8

254,6

161,2

324,3

324,3

2003

2004

2005

2006

2007

2008

Voor extra productie in de zorg boven de ramingen van het CPB is in het Hoofdlijnenakkoord een bedrag oplopend tot 1 miljard gereserveerd.

250,0

500,0

750,0

1 000,0

1 000,0

In het Hoofdlijnenakkoord is een taakstelling beperking ziekteverzuim opgenomen. Deze zal nog aan de beleidsartikelen worden toegedeeld.

  • 17,4

-34,8

  • 52,2
  • 69,6
  • 69,6

Er is 42 miljoen uitgetrokken voor ICT om de taakstelling die voortkomt uit het advies van de commissie de Beer te kunnen realiseren. Momenteel is nog niet bekend op welke beleidsartikelen dit bedrag terecht zal komen.

42,0

42,0

42,0

42,0

42,0

Het later invoeren van het nieuwe zorgstelsel resulteert in een besparingsverlies in de jaren 2005 en 2006.

 

50,0

50,0

   

De verstrekking ziekenvervoer wordt uit het ziekenfondspakket gehaald (zie beleidsartikel 22). Voor flankerend beleid is in 2004 60 miljoen en vanaf 2005 70 miljoen gereserveerd en voorlopig op dit niet-beleidsartikel geparkeerd. In overleg met de zorgverzekeraars zal dit beleid verder uitgewerkt worden.

60,0

70,0

70,0

70,0

70,0

In het Hoofdlijnenakkoord is besloten tot een invoering eigen risico vanaf 2005. Deze taakstelling moet vanaf 2005 1,1 miljard opbrengen. Over de precieze invulling van deze maatregel dient nog naderte worden besloten.

 

0,0

0,0

0,0

0,0

Vanaf de begroting 2004 zijn de beschikbare bedragen voor volumegroei op de beleidsartikelen gepresenteerd. Voor genees- en hulpmiddelen was dit al zo. De bedragen geven de omvang van het totaal van deze overboekingen. –893,1

  • 1 988,4
  • 2 876,3
  • 3 908,4
  • 5 328,8
  • 5 328,8

Toelichting belangrijkste nominale mutaties

         

In het Hoofdlijnenakkoord is afgesproken de loonontwikkeling in de collectieve sector te beperken. Deze beperking wordt met de reguliere ruimte voor loon- en prijsontwikkeling te zijner tijd aan de beleidsartikelen toegedeeld.

  • 250,0
  • 500,0
  • 750,0
  • 1 000,0
  • 1 000,0

In het Hoofdlijnenakkoord is de ruimte voor incidentele loonontwikkeling beperkt. Ook deze wordt met de reguliere ruimte voor loon- en prijsontwikkeling te zijner tijd aan de beleidsartikelen toegedeeld.

-48,0

-98,0

  • 152,0
  • 208,0
  • 208,0

Na het Hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet besloten de ruimte voor incidentele loonontwikkeling verder te beperken

  • 60,0
  • 120,0
  • 120,0
  • 120,0
  • 120,0

De tranche 2003 van de loon- en prijsontwikkeling is aandebeleidsartikelen toegedeeld. –1408,9

  • 1 408,9
  • 1 408,9
  • 1 408,9
  • 1 408,9
  • 1 408,9

In de Voorjaarsbrief Zorg 2003 is een ombuigingsbijdrage van de zorgsectoren aan de algemene problematiek opgenomen. Deze was in eerste instantie op dit niet-beleidsartikel geplaatst en wordt nu aan de beleidsartikelen toegedeeld. 250,0

250,0

250,0

250,0

250,0

250,0

Was/wordt tabel

Deze was/wordt-tabel verklaart de structuur van de begroting 2004 op artikel- en op doelstellingenniveau vanuit de structuur van de begroting 2003. Als een artikel (doelstelling) in de kolom voor 2003 vaker voorkomt, betekent dit dat het artikel (de doelstelling) is opgesplitst naar meerdere artikelen (doelstellingen) van de begroting 2004. Omgekeerd betekent het vaker voorkomen van een artikel (doelstelling) in de kolom voor 2004 dat het artikel (de doelstelling) is ontstaan uit (delen van) meerdere artikelen (doelstellingen) van de begroting 2003.

Artikel 2003

Artikel 2004

Doelstelling 2003

Doelstelling 2004

01–Gezondheidsbevordering- en bescherming Gedragsgerichte gezondheidsbevordering Hoogwaardige jeugdgezondheidszorg (0 tot 19 jaar) Kwaliteit lokaal gezondheidbeleid en ggd’s Kwaliteit lokaal gezondheidbeleid en ggd’s Projecten, experimenten en onderzoek Projecten, experimenten en onderzoek Voorkoming/opsporing van (niet)infectieziekten Consumenten- en productveiligheid 01–Gezondheidsbevordering- en bescherming

Positie patient en patientenbeweging

21–Preventieen gezondheidsbescherming Gedragsgerichte gezondheidsbevordering Toegankelijkheid en kwaliteit OGZ Coördinatie/nazorg bij crises en rampen Toegankelijkheid en kwaliteit OGZ Programmering onderzoek/ontwikkeling Voorkoming/opsporing (niet)infectieziekten Voorkoming/opsporing (niet)infectieziekten Consumenten- en productveiligheid

30–Opleidingen, informatie-, kwaliteits- en patiënten-en consumentenbeleid Sterke positie zorggebruiker

02–Curatieve zorg Spoedeisende medische hulp Spoedeisende medische hulp

21–Preventie en gezondheidsbescherming Coördinatie/nazorg bij crises en rampen Voorkoming/opsporing (niet)infectieziekten

02–Curatieve zorg

Spoedeisende medische hulp

Kwaliteit, doelmatigheid curatief somatische zorg

Kwaliteit, doelmatigheid curatief somatische zorg

Onderzoek en deskundigheid in de zorg

Arbeidsgerelateerde aandoeningen

Ethisch verantwoord handelen

22–Curatieve zorg

Spoedeisende medische hulpverlening

Effectieve en efficiënte zorgverlening

Tweedelijns zorg

Effectieve en efficiënte zorgverlening

Effectieve en efficiënte zorgverlening

Tweedelijns zorg

02–Curatieve zorg

Kwaliteit en toegankelijkheid geneesmiddelen

Kwaliteit/veiligheid gebruik lichaamsmaterialen

Niet van toepassing

Niet van toepassing

23–Geneesmiddelen en medische technologie

Geneesmiddelen

Medische technologie en transplantaten

Geneesmiddelen

Medische technologie en transplantaten

02–Curatieve zorg

Onderzoek en deskundigheid in de zorg Ethisch verantwoord handelen Onderzoek en deskundigheid in de zorg Kwaliteit, doelmatigheid curatief somatische zorg Functioneren medisch tuchtrecht Opleiden beroepsbeoefenaren

30–Opleidingen, informatie-, kwaliteits- en patiënten- en consumentenbeleid

Modernisering beroepenstructuur Ethisch verantwoord handelen Vernieuwingen in de zorg Vernieuwingen in de zorg Modernisering beroepenstructuur Modernisering beroepenstructuur

Was/wordt tabel

Artikel 2003

Artikel 2004

Doelstelling 2003

Doelstelling 2004

03–Geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg en maatschappelijke opvang

Inzicht maatschappelijke problematiek irt beleid Vergroten aanbod Algemeen maatschappelijk werk Doeluitkeringen mo, vo en vz Toegankelijkheid gezondheidszorg voor illegalen Landelijke instellingen mo en vo Landelijke instanties doelgroepen Hulpverlening nav gebruik verslavende stoffen Bevorderen geestelijke gezondheidszorg Bevorderen geestelijke gezondheidszorg Hulpverlening nav gebruik verslavende stoffen Hulpverlening nav gebruik verslavende stoffen

24–Geestelijke gezondheids-, verslavingszorg en maatschappelijke

opvang

Maatschappelijke en vrouwenopvang

Geestelijke gezondheidszorg

Maatschappelijke en vrouwenopvang

Specifieke doelgroepen en samenleving

Specifieke doelgroepen en samenleving

Specifieke doelgroepen en samenleving

Drugsgebruik

Specifieke doelgroepen en samenleving

Geestelijke gezondheidszorg

Specifieke doelgroepen en samenleving

Verslavingszorg

04–Gehandicaptenzorg

Gescheiden leefsituatie opheffen

Individuele en collectieve zeggenschap voorzieningen

Fysiek en sociaal toegankelijke samenleving

Beschikken over beperking-compenserende voorzien

26–Gehandicapten-en hulpmiddelenbeleid Opheffen gescheiden leefsituatie Kwaliteitstoetsing en -verbetering Versterken van de rechtspositie Stimuleren aanbod zorgvoorzieningen

05–Verzorging, verplegingen ouderen

Informele zorg en preventie

Kwaliteit en doelmatigheid

Kwaliteit en doelmatigheid

Passendheid en keuzevrijheid

Tijdigheid en toegankelijkheid

Communicatie en coördinatie ouderenbeleid

27–Verpleging, verzorging en ouderen

Samenwerking mantel- en professionele zorg

Doelmatigheid

Kwaliteit

Passendheid en keuzevrijheid

Tijdigheid en toegankelijkheid

Coördinatie en communicatie ouderenbeleid

06–Arbeidsmarktbeleid

Structurele aanpak arbeidsmarktknelpunten

Structurele aanpak arbeidsmarktknelpunten

29–Arbeidsmarktbeleid Terugdringen personeelstekorten Regulier maken gesubsidieerde banen

07–Jeugdbeleid

Bevorderen van participatie en toegankelijkheid

Ondersteunen van lokaal sociaal beleid

Onderzoek, monitoring en informatievoorziening

Ontwikkelen en waarborgen adequaat stelsel Jeugdzorg

Instandhouding internaten kinderen binnenschippers

33–Jeugdbeleid

Participatie en toegankelijkheid

Lokaal sociaal beleid

Onderzoek en informatievoorziening

Adequaat stelsel van jeugdzorg

Internaten voor kinderen binnenschippers

Was/wordt tabel

Artikel 2003

Artikel 2004

Doelstelling 2003

Doelstelling 2004

08–Sociaal beleid

Het voorkomen van sociale uitsluiting Voorkomen achterstandsposities nieuwkomers Voorkomen achterstandsposities nieuwkomers Scholen van aspirant vrijwilligers Scholen van aspirant vrijwilligers Professionaliteit en kwaliteit welzijnsvoorzieningen Professionaliteit en kwaliteit welzijnsvoorzieningen Onderzoek, monitoring en informatievoorziening Onderzoek, monitoring en informatievoorziening Het voorkomen van sociale uitsluiting Het ondersteunen van lokaal sociaal beleid Het ondersteunen van lokaal sociaal beleid Het ondersteunen van lokaal sociaal beleid Bevorderen van participatie en toegankelijkheid Bevorderen van participatie en toegankelijkheid Bevorderen van participatie en toegankelijkheid Onderzoek, monitoring en informatievoorziening

34–Sociaal beleid

Posterioriteit

Posterioriteit

Achterstandsposities

Vrijwilligerwerk

Maatschappelijke participatie

Toegankelijke kennis

Professionaliteit en kwaliteit

Toegankelijke kennis

Posterioriteit

Sociale uitsluiting

Zelfredzaamheid van burgers

Toegankelijke kennis

Lokaal sociaal beleid

Posterioriteit

Participatie en toegankelijkheid

Maatschappelijke participatie

Onderzoek en informatievoorziening

09–Sportbeleid

Bevorderen beoefening van topsport in Nederland

Verantwoorde sportbeoefening bij een breed publiek

35–Sportbeleid

Topsport

Breedtesport

10–Verzetsdeelnemers, vervolgden en

burgeroorlogsgetroffenen

Bevordering herdenken en vieren gebeurtenissen WOII

Uitvoering/coördinatie activiteiten Tegoeden WOII

Uitvoering v wetten en regelingen oorlogsgetroffenen

36–Verzetsdeelnemers, vervolgden en Burgeroorlogsgetroffe nen Herdenken en vieren gebeurtenissen WOII Activiteiten thema «Tegoeden WOII» Wetten en regelingen oorlogsgetroffenen

11–Inspecties

Voedsel en Waren Autoriteit

11–Inspecties

Inspectie Gezondheidszorg

Inspectie Jeugdhulpverlening

Inspectie Keuringsdienst van Waren

21–Preventie en gezondheidsbescherming

Consumenten- en productveiligheid

37–Inspecties

Inspectie Gezondheidszorg

Inspectie Jeugdhulpverlening

Inspectie Keuringsdienst van Waren

12–Rijksinstituut voorVolksgezondheid en Milieu Niet van toepassing

12–Rijksinstituut voorVolksgezondheid en Milieu Niet van toepassing

21–Preventieen gezondheidsbescherming Voorkoming/opsporing (niet)infectieziekten 98–Algemeen Niet van toepassing

Was/wordt tabel

Artikel 2003

Artikel 2004

Doelstelling 2003

Doelstelling 2004

13–Rijksbijdragen

Gedeeltelijke dekking uitgaven ziektenkostenverzekering

Gedeeltelijke dekking uitgaven AWBZ

32–Rijksbijdragen volksgezondheid Dekking uitgaven ziektenkostenverzekering Dekking uitgaven AWBZ

14–Algemeen

Vraaggestuurd systeem/zorg op maat (awbz)

14–Algemeen

Bevorderen informatiebeleid in de zorg

14–Algemeen

Stelselherziening

14–Algemeen

Raad voor gezondheidsonderzoek

Sociaal en cultureel planbureau

Raad voor de volksgezondheid en de zorg

Raad voor de maatschappelijke ontwikkeling

Niet van toepassing

Bevorderen internationale samenwerking

Gezondheidsraad

25–Modernisering AWBZ

Vraaggestuurd systeem/zorg op maat (awbz)

30–Opleidingen, informatie-, kwaliteits- en patiënten- en

consumentenbeleid

Minder regels en administratieve lasten

31–Zorgverzekeringen

Stelselherziening

98–Algemeen

Raad voor Gezondheidsonderzoek

Sociaal en Cultureel Planbureau

Raad voor de Volksgezondheid en Zorg

Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling

Strategisch onderzoek NVI

Internationale samenwerking

Gezondheidsraad

15–Nominaal en onvoorzien Loonbijstelling Onvoorzien Prijsbijstelling

16–Maatschappelijke participatie van ouderenen gehandicapten Maatschappelijke participatie ouderen en gehandicapten

Nieuw in 2004

99–Nominaal en onvoorzien Loonbijstelling Onvoorzien Prijsbijstelling

28–Wet Voorzieningen Gehandicapten Maatschappelijke participatie ouderen en gehandicapten

38–Tegemoetkoming buitengewone uitgaven Tegemoetkoming buitengewone uitgaven

Overzichtsconstructies

In deze paragraaf vermelden wij de ramingen die in deze begroting zijn opgenomen en deel uitmaken van een overzichtsconstructie, te weten HGIS, GSB, Integratie en Milieu.

Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS)

De budgetten ad 655 000,- per jaar voor deze overzichtsconstructie worden verantwoord op niet-beleidsartikel 98, bij de operationele doelstelling personeel kernministerie. Het gaat hier om de personele lasten van de VWS-attachés op diplomatieke posten te Washington, Parijs en Brussel.

 

Tabel 1: HGIS-ramingen (bedragen x€ 1000)

Artikel Onderwerp 2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

98 Diplomatieke posten 655

655

655

655

655

655

655

Grotestedenbeleid (GSB)

Een overzicht van de geldstromen voor het grotestedenbeleid staat in het Extra Comptabele Overzicht Grotestedenbeleid dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) met zijn begroting naar de Kamer stuurt. In de BZK-begroting staat meer inhoudelijke informatie over het grotestedenbeleid.

In het onderstaande overzicht staan de budgetten van VWS die binnen het GSB-kader vallen. De VWS-begroting kent geen specifieke GSB-artikelen. Wel zijn er vijf VWS-geldstromen die voor een deel van hun budget binnen het GSB-kader vallen. De toelichting op het budget van het GSB-deel is te vinden in de in tabel 2 genoemde artikelen.

Tabel 2: GSB-ramingen (bedragen x € 1000)

Artikel Onderwerp

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

 

24

Stimuleringsregeling algemeen

   
 

maatschappelijk werk

3 650

3 650

24

Experimenten heroïneverstrekking

5 486

5 495

24

Maatschappelijke opvang, vrouwen-

   
 

opvang en verslavingszorg

171 696

171 521

33

Tieneropvang

1 033

675

35

Breedtesport

3 968

2 975

0000                        0

0000                        0

171 521           171 521           171 521          171 52 1             171 521

675                      0                      0                      0                      0                        0

1 945               1 350                  193                      0                        0

Integratiebeleidetnische minderheden

Deze overzichtsconstructie is opgenomen in de begroting van het ministerie van Justitie.

 

Tabel 3: Integratiebeleid etnische minderheden (bedragen x € 1000)

Artikel 2003 2004 2005 2006 2007

2008

27 Verplegingenverzorging ouderen 727 727 0 0 0

33    Jeugdbeleid 1000 538 629

34    Sociaal Beleid 7266 6253 6253 6253 6253

0 6 253

Milieu

Deze overzichtsconstructie is opgenomen in de begroting van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM).

 

Tabel 4: Overzichtsconstructie milieu (bedragen x€ 1000)

Artikel 2003

2004

2005

2006

2007

2008

21 Gezondheidsbeleid 524 35 Sport Pm

1 614 Pm

1 064 Pm

1 014 Pm

1 014 Pm

1 014 Pm

Overzicht bijdragen aan ZBO’s en RWT’s

 

Bedragen x € 1000

Art.

Naam

2003

2004

 

Uit begrotingsmiddelen

   

21

ZON

 

6 870

30

Patiëntenfonds

 

1 775

36

PUR

 

32 007

36

Comm Oorlogsgetroffenen

 

400

36

ZBO’s TTW

 

3 458

98

CCMO

Uit premiemiddelen

 

1 010

31

Ziekenfondsen

468 880

 

31

Uitvoeringsorganen AWBZ

105 510

 

31

CAK

25 370

 

31

CVZ

31 950

 

31

CTZ

7 170

 

31

CTG

10 200

 

31

CBZ

12 900

 

31

CSZ

2 710

 

31

SUO

2 640

 

De begrotingen van de ZBO’s voor 2004 worden op 1 oktober 2003 ingediend. Om deze reden kunnen de bedragen voor 2004 nog niet opgenomen worden in deze begroting.

MOTIES

AANGENOMEN MOTIES

KAMERSTUK

STAND VAN ZAKEN

Xenotransplantatie: Motie-Van der Vlies over alternatieven 26 335 nr. 12 (was nr. 6) voor xenotransplantatie; het helder in kaart brengen van mogelijkheden en de Tweede Kamer informeren

Hangt samen met afhandeling Gezondheidsraad adviezen «nieuwe wegen naar orgaandonatie» (uit 2003) en «stamcellen voor weefselherstel» (uit 2002). De standpunten op beide adviezen zullen voor het einde van 2003 naar de Tweede Kamer worden gezonden.

Begroting 2001: Motie-Ravestein c.s. over de vervoerskos- 27 400 XVI nr. 46 ten voor jeugdige rolstoelsporters

Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 4 juli 2003 over vervoerskosten.

Begroting 2001: Motie-Atsma c.s. over schoolfruit

27 400 XVI, nr. 50                  Begin 2003 is in 7 steden gestart met verstrek-

king van schoolfruit op scholen. Dit is een proefperiode die loopt tot half 2005. Daarna zal bekeken worden of de verstrekking van schoolfruit landelijk ingevoerd wordt.

Tabakswet: Motie-Oudkerk/Kant over vergoeding van bewezen effectieve ondersteuningsvorming bij stoppen met roken

26 472, nr. 19

Afhankelijk van de uitkomst van de pilot Stoppen Met Roken zal de Tweede Kamer uiterlijk 1 december 2003 worden geïnformeerd over de uitvoering van deze motie. De uitkomst van de pilot wordt verwacht in de maand september 2003.

Tabakswet: Motie-Werner over extra middelen voor ondersteuning stoppogingen en preventie

26 472, nr. 59e

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 13/01/2003 over Wetsvoorstel 28 410 wijziging Tabakswet.

Begroting 2002: Motie-Buijs over een nota chronisch zieken 28 000 XVI, nr. 41 2002–2006

In de stand van zaken notitie over een nota chronische ziekten 2002–2006 d.d. 20 december

2002 is aangegeven dat de uitvoering van de nota zal worden geïntegreerd in het Actieplan Preventiebeleid. Deze nota wordt in november

2003 aan de Tweede Kamer gezonden.

Begroting 2002: Motie-Arib over een integrale reactie op           28 000 XVI, nr. 50

het rapport van het PMB; het verbeteren van de positie van allochtone ouderen met name op het gebied van zorg en welzijn

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 26 mei 2003 over Kabinetsreactie op BMP rapport Teruggaan én Blijven.

Begroting 2002: Motie-Rouvoet over wijziging van artikel 1 28 000 XVI, nr. 63 van de Grondwet door opneming van de grond «handicap en chronische ziekte»

Tijdens de behandeling van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte in de Eerste Kamer op 1 april jl. is toegezegd dat BZK in zomer 2003 Tweede Kamer zal informeren over uitbreiding.

Begroting 2002: Motie-Oudkerk over het inzicht verschaffen 28 000 XVI, nr. 93 over hoogte kortingen/bonussen en aanpassing akkoord met KNMP t.b.v. zorg en dure geneesmiddelen in ziekenhui-

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 17 december 2002 over Maatregel kortingen en bonussen apotheekhoudenden.

Patiënten/consumentenbeleid: Motie-Spoelman/Weekers          27 807, nr. 4

over een medische ombudsman

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 14 februari 2003 over Medische Ombudsman.

Patiënten/consumentenbeleid: Motie-Weekers c.s. over een 27 807, nr. 8 no-fault-systeem

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 16 december 2002 over Toezending rapport onderzoek Zon/Mw No-fault compensatiesysteem.

Patiënten/consumentenbeleid: Motie-Rouvoet c.s. over concrete, toetsbare beleidsdoelstellingen

27 807, nr. 10

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 17 april 2003 over Voortgang uitvoering «Met zorg kiezen».

zen

AANGENOMEN MOTIES

KAMERSTUK

STAND VAN ZAKEN

Patiënten/consumentenbeleid: Motie-Van der Vlies c.s. over 27 807, nr. 11 integrale beleidsvoering

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 17 april 2003 over Voortgang uitvoering «Met zorg kiezen».

Patiënten/consumentenbeleid: Motie-Van der Vlies over een 27 807, nr. 12 periodieke rapportage over voortgang met «Zorg kiezen»

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 17 april 2003 over Voortgang uitvoering «Met zorg kiezen».

Huisartsen/Medisch specialisten: Motie-Buijs over de secundaire arbeidsvoorwaarden van huisartsen-in-opleiding

28 008, nr. 36

Naar verwachting worden de CAO onderhandelingen voor huisartsen, in opleiding, in september afgerond, waarna de Tweede Kamer hierover kan worden geïnformeerd.

Huisartsen/Medisch specialisten: Motie-Buijs over herijking 28 008, nr. 38 norminkomens vrijeberoepsbeoefenaren

Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 17 december 2002 over inkomensherijking vrije beroepers.

Huisartsen/Medisch specialisten: Motie-Arib over adviezen 28 008, nr. 42 commissie Tabaksblat

Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 31 maart 2003 «Zorg in de buurt» Versterking huisartsenzorg (28 600 XVI, nr. 115). De Kamer zal voorafgaand aan de VWS-begrotingsbehandeling 2004 een integrale beleidsvisie ontvangen.

Alcoholnota: Motie-Hermann over duidelijke vermelding           27 565, nr. 5

alcoholpercentage en leeftijdsgrens op verpakking en intensivering leeftijdscontrole bij verkoop

Naar verwachting zal in de tweede helft van 2003 een Raadswerkgroep van de EC een nieuw Commissievoorstel bespreken ter aanscherping van de Europese etiketteringregels. Voor wat betreft de intensivering leeftijdscontrole kan gemeld worden dat de KvW sinds begin 2002 is versterkt met 55 fte ten behoeve van toezicht Drank- en Horecawet. Dit deel van de motie is dus UITGEVOERD.

Alcoholnota: Motie Oudkerk over een verbod alcoholmarketing gericht op jongeren

27 565, nr. 7

In het najaar 2003 wordt met de alcoholbranche overlegd om te komen tot nieuwe, concrete, eenvoudig te interpreteren, niet vrijblijvende afspraken over alcoholmarketing gericht op jongeren. Lukt dat niet, dan zal een Reclame-besluit worden voorgedragen.

Alcoholnota: Motie Oudkerk over een verbod op happy-hours

27 565, nr. 8

De motie wordt betrokken bij de voorbereiding van het Wetsvoorstel Drank- en Horecawet ten behoeven van een betere handhaving. Dit wetsvoorstel wordt medio 2004 aan de Ministerraad aangeboden en zal eind 2004 (na het advies van de Raad van State) aan de TK aangeboden worden.

Alcoholnota: Motie Buijs over het ontwikkelen van beleid op gebied preventie en voorlichting, gericht op terugdringing alcoholmisbruik onder jongeren

27 565, nr. 9

Er is een beleidsbrief in voorbereiding waarin aan de hand van de doelstellingen uit de «Declaration on Young People and Alcohol» (WHO, 2001) wordt nagegaan welke inspanningen Nederland op dit punt kan leveren. De maatschappelijke consultatie vindt 16 oktober 2003 plaats.

Alcoholnota : Motie Buijs over de uitwerking van een plan voor het instellen van een preventieconsulent door GGD in basisonderwijs

27 565, nr. 10

De motie wordt betrokken bij het Actieplan Preventiebeleid. Deze nota wordt in november 2003 aan de Tweede Kamer gezonden.

Alcoholnota: Motie Kant over het ter beschikking stellen van 204 201 voor onderzoek naar excessief alcoholgebruik

27 565, nr. 12

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 29 november 2003 over de motie Kant.

AANGENOMEN MOTIES

KAMERSTUK

STAND VAN ZAKEN

Alcoholnota: Motie Van der Vlies over een wettelijk verbod 27 565, nr. 16 stuntaanbiedingen en dumpprijzen m.b.t. alcohol

De motie wordt betrokken bij de voorbereiding van het wetsvoorstel Drank- en Horecawet ten behoeve van een betere handhaving. Dit wetsvoorstel wordt medio 2004 aan de MR aangeboden en zal eind 2004 (na advies RvS) aan de Tweede Kamer aangeboden worden.

Biotechnologie: Motie Feenstra over de integrale monitoring inzake de NVa; biotechnologie & toepassing van genetica in de gezondheidszorg

Biotechnologie: Motie Ross-Van Dorp over informatiemateriaal over geneesmiddelverstrekking en biotechnologie via het internet; biotechnologie & toepassing van genetica in de gezondheidszorg

Biotechnologie: Motie Dittrich over de werkzaamheden van adviesorganen; biotechnologie & toepassing van genetica in de gezondheidszorg

27 428

27 543, nr. 13

27 428

27 543, nr. 19

27 428

27 543, nr. 21

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 3 maart 2003 over Motie Feenstra.

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 6 juni 2003 over AO motie Ross-van Dorp biotechnologie Geneesmiddelen en internet.

UITGEVOERD Zie brief aan de TK van VROM d.d. 23 december 2002 (27 428/27 543, nr. 36).

Motie-Kant over het versnellen van de tweede evaluatie op de Wet orgaandonatie en afronden voor 1 juli 2003

Motie-Arib over het versnellen van de tweede evaluatie op de Wet orgaandonatie en afronden voor 1 juli 2003. Tevens het zenden van een overzicht waarin voor- en nadelen van het overgaan naar een geen-bezwaarsysteem zijn opgenomen en te rapporteren over de voortgang en het effect van flankerend beleid.

28 140, nr 6 28 140, nr 7

UITGEVOERD Zie brief aan de TK d.d. 27 juni 2003 over orgaandonatie.

UITGEVOERD Zie brief aan de TK d.d. 27 juni 2003 over orgaandonatie.

Motie Ross-van Dorp over een onderzoek naar de wijze             27 844, nr 12

waarop het herleidbaar opslaan van navelstrengbloed gerealiseerd kan worden

Motie-Rijpstra / Middel over het doen van onderzoek naar 27 841, nr. 7H

de wenselijkheid op nationaal niveau tot sportwetgeving te

komen

Motie-Ravestein over gehandicaptensport op de televisie          27 841, nr. 8H

Wet Bopz: Motie-Buijs over het binnen 2 maanden opstellen 27 289, nr. 34 van een plan van aanpak versnelde uitbreiding capaciteit gewenste hulpverlening verkommerden, verloederden, zorgmijdenden

Het rapport van de Gezondheidsraad zal in het najaar gereed zijn. Vervolgens zal de Kamer worden geïnformeerd.

Prof H. van Staveren (UvA) zal een verkennende notitie over de noodzaak en wenselijkheid van sportwetgeving schrijven. Naar aanleiding van deze notitie zal de Tweede Kamer in september worden geïnformeerd.

In het 3e kwartaal zal er een overleg plaatsvinden met NOS over gebrek aan aandacht voor sport door gehandicapten op tv en het onderwerp jeugdsportjournaal. Na dit overleg zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd.

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 19 november 2002 over maatschappelijke opvang.

Vraag aan bod: Motie-Arib/Oudkerk over financiële                     27 855, nr. 11

garanties ouderen en chronisch zieken bij introductie nieuw

stelsel

Wijziging Wet BIG: Motie-Rouvoet over deskundigen met          27 669, nr. 9

een sociale of sociaal-agogische opleiding

Wijziging Wet BIG: Motie-Hermann over kennelijk ontbre- 27 669, nr. 10 ken van deskundigheid

In het hoofdlijnenakkoord is vastgelegd dat er per 1 januari 2006 bij de invoering van de basisverzekering een zorgtoeslag wordt ingevoerd.

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 10 maart 2003 over Motie 27 669 nr. 9 en nr. 10.

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 10 maart 2003 over Motie 27 669 nr. 9 en nr. 10.

AANGENOMEN MOTIES

KAMERSTUK

STAND VAN ZAKEN

Wijziging Wet BIG: Motie-Weekers over optreden tegen schadelijke kwakzalvers

27 669, nr. 12 (was 8)

Motie wordt meegenomen in het standpunt op de evaluatie van de Wet BIG (verschijnt in oktober 2003).

Gehandicaptenbeleid: Motie-Passtoors over wetsvoorstel         24 170, nr. 68H

toegankelijkheid en bereikbaarheid

Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap/chronische ziekte:

Motie-Bussemaker c.s. over gemeenschappelijke bepalin- 28 169, nr. 15 gen

Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap/chronische ziekte:

Motie-Bussemaker c.s. over een anti-discriminatierichtlijn 28 169, nr. 17 op Europees niveau

Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap/chronische ziekte:

Motie-Van der Vlies c.s. over een basisniveau van voorzie- 28 169, nr. 18H ningen in het onderwijs

Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap/chronische ziekte:

Motie-Tonkens c.s. over een structurele financieringsbron 28 169, nr. 22H voor onderwijsinstellingen

Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap/chronische ziekte:

Gewijzigde motie-Bussemaker/Van der Ham over generiek 28 169, nr 27 noodzakelijk veronderstelde aanpassingen en een actieplan

Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Wet gelijke behandeling o.g.v. handicap/chronische ziekte:

Motie-Van Leeuwen over het leveren van een uiterste krachtsinspanning om de moties m.b.t. de WGBH/CZ tijdig uit te voeren en instellen Task Force ter versterking maatschappelijk draagvlak

28 169, nr. 48 e                      Wordt meegenomen in het Actieplan «Gelijke

behandeling in de praktijk». Het actieplan wordt naar verwachting in december naar de TK gezonden.

Begroting 2003:

Motie-Rijpstra/Verbeet over de verstrekking van sport-hulpmiddelen

28 600 XVI, nr. 35                  Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 4 juli 2003 over

Motie-Rijpstra/Verbeet.

Begroting 2003:

Motie-Rijpstra/Atsma over taken en verantwoordelijkheden

van de sportkoepels

28 600 XVI, nr. 36                  De Tweede Kamer zal in september worden

geïnformeerd.

Begroting 2003:

Motie-Atsma c.s. over fiscale belemmeringen voor sportbeoefening

28 600 XVI, nr. 37                  Zie brief staatssecretaris Financiën d.d. 27

augustus 2003.

AANGENOMEN MOTIES

KAMERSTUK

STAND VAN ZAKEN

Begroting 2003:

Motie-Atsma c.s. over genetische doping

Begroting 2003:

Motie-Arib c.s. over de financiering van cliëntenraden

28 600 XVI, nr. 38                  Een project over genetische doping, georgani-

seerd door NeCeDo, is gestart. Na de zomer zal een tussenrapportage aan de Kamer worden gezonden.

28 600 XVI, nr 52                  Het wachten is op het onderzoek van KPMG

naar de kosten van cliëntenraden. Dit onderzoek is naar verwachting gereed in september 2003. Het standpunt volgt dan naar verwachting in november.

Begroting 2003:                                                                                    28600 XVI,nr57

Motie-Buijs c.s. om ZonMW preventieprogramma’s te laten

realiseren

Begroting 2003:                                                                                    28600 XVI,nr58

Motie-Buijs c.s. over opzetten kanalisatieregeling contactlenzen zodat professionele begeleiding bij verstrekking gegarandeerd is

De motie had betrekking op de wens tot een snelle vervolgopdracht voor het preventieprogramma van ZonMW, dit deel van de motie is uitgevoerd. Het andere deel had betrekking op het terugbrengen van het jaarlijkse uitgavenplafond voor ZON-programmering van 28,6 mln naar het oude niveau van 40 mln. Dit is gezien de huidige budgettaire krapte niet mogelijk. De reeds lopende programmering wordt wel gefaciliteerd.

Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 7 juli 2003 over vrije verkoop contactlenzen.

Begroting 2003:

Motie-Buijs c.s. over voorlichting, plan van aanpak

opsporing diabetes en medicatiebegeleiding

Begroting 2003:

Motie-Vietsch c.s. over het feit cliënten en patiënten via benoemingen in de raad van toezicht van een instelling invloed hebben op het beleid

28 600 XVI, nr 59                  De uitvoering van de motie zal worden

geïntegreerd in de Actieplan Preventiebeleid. Dit Actieplan wordt in november 2003 aan de Tweede Kamer gezonden.

28 600 XVI, nr 60                  UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d.

11 augustus 2003 over implementatieplan WMCZ.

Begroting 2003:

Motie-Tonkens c.s. over de erkenning van gebarentaal

28 600 XVI, nr 62                  Internationale vergelijking moet informatie

opleveren die betrokken departementen nodig hebben om erkenning gebarentaal mogelijk te kunnen maken. De Kamer zal hierover voor 1 januari 2004 worden geïnformeerd.

Begroting 2003:                                                                                    28600 XVI, nr. 67

Motie-Tonkens/Van Geen over een overgangsregeling voor de registratie van antroposofische geneesmiddelen

Begroting 2003:                                                                                    28600 XVI, nr. 68

Motie-Wilders c.s. over zo snel mogelijk concrete en kwantitatieve doelstellingen te formuleren voor wachttijdreductie

UITGEVOERD Zie brief aan TK d.d. 4/4/2003 over antroposofische geneesmiddelen (28 600 XVI, nr. 121).

Bij de begrotingsbehandeling VWS zal hierop worden teruggekomen.

Begroting 2003:

Motie-Jense c.s. over de mobiele medische teams

Kleine ziekenhuizen

Motie-Buijs c.s. over de ziekenhuisfuncties op de locatie

Emmeloord

28 600 XVI, nr. 79 28 600 XVI, nr. 139

UITGEVOERD Zie brief aan TK d.d. 2/4/2003 over voortgang MMT’s (28 600 XVI, nr. 118).

Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 3 juli 2003 over IJsselmeerziekenhuizen.

Kleine ziekenhuizen

Motie-Rouvout c.s. over volledige afschaffing van de zgn

fusiebonus

28 600 XVI, nr. 140               In september 2003 zal de Tweede Kamer over

uitvoering van deze motie worden geïnformeerd.

AANGENOMEN MOTIES

KAMERSTUK

STAND VAN ZAKEN

Motie-Kant over de kwijtschelding van eigen bijdragen

26 631, nr. 30

Op 16/6/2003 Tweede Kamer geïnformeerd, Z/VU-2 372 518, dat nadere gegevens nodig zijn over de omvang voordat hier een beslissing over genomen kan worden.

Kleine ziekenhuizen:

Motie-Kant c.s. over de goedkeuring van fusies en/of

concentraties

27 295, nr. 41

Motie wordt meegenomen in een brief aan de Kamer inzake beoordelingskader kleine ziekenhuizen. Deze zal naar verwachting in september 2003 aan de TK worden gezonden.

Kleine ziekenhuizen:                                                                            27295, nr. 46

Motie-Buijs c.s. over de onafhankelijke voorzitter in overleg met IJsselmeerziekenhuizen

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 25/4/2003 over bereikbare ziekenhuiszorg (27 295, nr. 50).

Kleine ziekenhuizen:                                                                            27295, nr. 47

Motie-Van Geen/Jukema over de doelstelling goede kwaliteit zorg IJsselmeerziekenhuizen

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 25/4/2003 over bereikbare ziekenhuiszorg (27 295, nr. 50).

Kleine ziekenhuizen:                                                                            27295, nr. 44

Motie-Jukema c.s. over de basisfuncties in Emmeloord

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 25/4/2003 over bereikbare ziekenhuiszorg (27 295, nr. 50).

Motie-Duyvendak c.s. over een ruimhartiger opstelling bij 28 807, nr. 39 het verstrekken van griepvaccin en/of antivirale middelen

UITGEVOERD Zie brief aan Tweede Kamer d.d. 6/5/2003 over motie Duyvendak (28 807, nr. 45).

Drugsbeleid:                                                                                          24077, nr. 117H

Motie-Van der Ham c.s. over een realistisch internationaal

drugbeleid

En marge van de CND heeft de Staatssecretaris van VWS verschillende gesprekken gevoerd met gelijkgezinde landen over de wenselijkheid en mogelijkheden om internationaal een meer realistisch drugsbeleid te bewerkstelligen en nauwer samen te werken. Ondermeer is met Nieuw-Zeeland, Canada, Zwitserland, Verenigd Koninkrijk, België, Brazilië, Australië en Duitsland afgesproken initiatieven voor de volgende CND zoveel waar mogelijk in goed overleg vooraf met elkaar af te stemmen. Zie brief aan TK d.d. 4 juli 2003.

Motie-Van der Staaij over het bevorderen dat belemmerin- 28 600 VI, nr 66 gen die voor prostituees in de praktijk bestaan om met prostitutie te breken, worden weggenomen, o.m. door het stimuleren dan wel facilteren van zgn. uitstapprogramma’s

De Tweede Kamer zal binnenkort worden geïnformeerd over de uitvoering van de motie.

Wetopdejeugdzorg:                                                                          28168, nr. 40

Motie-Cörüz over zorgaanbieders in een andere provincie

Wordt opgenomen in landelijk beleidskader. Deze wordt in najaar 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Wet op de jeugdzorg:

Motie-Cörüz/Kalsbeek over lokale voorzieningen

28 168, nr. 41

Tweede Kamer ontvangt in december 2003 hierover een voorstel. Ook worden de resultaten aangeboden van een onderzoek naar de gemeentelijke uitvoering.

Wetopdejeugdzorg:                                                                          28168, nr. 42

Motie-Cörüz over één financieringsbron voor de jeugdzorg

Het onderzoek hiernaar wordt in het najaar 2003 gestart.

Wetopdejeugdzorg:                                                                          28168, nr. 45

Motie-Örgü over de verantwoordelijkheid van provincies

Wordt opgenomen in landelijk beleidskader. Deze wordt in najaar 2003 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Wetopdejeugdzorg:                                                                          28168, nr. 46

Motie-Kalsbeek over een gezinscoach voor multi-problem

gezinnen

Tweede Kamer ontvangt in oktober een brief waarbij ook de inzichten van de pilots in Limburg worden betrokken.

AANGENOMEN MOTIES                                                                KAMERSTUK                      STAND VAN ZAKEN

Wetopdejeugdzorg:                                                                          28168, nr.48                         Hierover loopt reeds overleginFlevoland. De

Motie-Kalsbeek/ Cörüz over een tijdelijke extra investering                                                         Tweede Kamer wordt hierover bij de

in jeugdzorginFlevoland                                                                                                                    begrotingsbehandeling geïnformeerd.

Motie-Vietsch c.s. over gedwongen verhuizingen                         26 631, nr. 51                         De Tweede Kamer zal in najaar 2003 worden

geïnformeerd over de uitvoering van de motie.

TOEZEGGINGEN

WAT IS TOEGEZEGD?

VINDPLAATS

STAND VAN ZAKEN

Een integrale en resultaatgerichte jeugdagenda.

Kennismakings- en planningsoverleg d.d. 26 september 2002

De Kamer zal in oktober de jeugdagenda ontvangen.

Het advies van de cie. Tieneropvang en standpunt op het advies

Bouwstenennotitie Wvg en nu verder

Actualisatie PlanningsbriefDe Kamer zal in oktober het standpunt 5 november 2002                  ontvangen.

Actualisatie PlanningsbriefDe Kamer ontvangt in maart 2004 een 5 november 2002                  hoofdlijnennotitie over het dienstverlenings-

stelsel.

Kabinetsstandpunt inzake positie en financiering van de eerstelijns psychologische zorg

Actualisatie PlanningsbriefBezien wordt op welke wijze de positie en 5 november 2002                  financiering van eerstelijns psychologische zorg

kan worden betrokken in de aan de Kamer toegezegde beleidsvisie geïntegreerde eerstelijn (deze beleidsvisie is toegezegd tijdens het AO huisartsenzorg op 18 juni 2003).

Uitwerking m.b.t. drugs inclusief analyse soft-drugsbeleid Actualisatie PlanningsbriefDe Kamer zal in oktober de beleidsbrief over met nieuwe normstelling.                                                                  5november 2002                  cannabis ontvangen.

Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar de maatschap- APB 2002 pelijke opvang.

De Kamer ontvangt in oktober 2003 het standpunt op het IBO maatschappelijke opvang.

Beleidsstandpunt n.a.v. rapportage Commissie Invoerings- Antwoorden begroting Rapportage is 16 juni aan de Kamer aangebo-aspecten Behandelingen Heroïneverslaving (CIBH).                     2003 (28 600 XVI, nr 12) den; kabinetsstandpunt wordt in oktober naar

de Kamer gestuurd.

De Kamer informeren over de conclusies van de commissie AO Groot project                  In september ontvangt de TK een presentatie

Buurmeijer inzake de aansturing van de regionale                       Modernisering AWBZ d.d. van de conclusies van de Cie. Buurmeijer inzake

indicatieorganen (RIO’s).                                                                    4december 2002                  aansturing Regionale Indicatieorganen (RIO’s).

Landelijk beleidskader welzijn (Welzijnsnota)

Actualisatie PlanningsbriefVerschijnt in november 2003. In de begroting 5 november 2002                  2004 wordt het Landelijk beleidskader welzijn

aangekondigd.

Structurele subsidierelaties met landelijke instellingen

Invulling taakstellingen De Kamer zal hierover op Prinsjesdag worden VWS-begroting 2003           geïnformeerd.

(28 600 XVI, nr. 23) d.d 23 november 2002

Plan opstellen voor monitoring zelfregulering reclame-toezicht geneesmiddelen

Beleidsstandpunt inzake het beoordelingskader kleine ziekenhuizen.

Interpellatie Kant over         Monitoringplan is aangekondigd met de brief

reclametoezicht genees-     aan de Kamer van 16 april 2003 (goedkeuring

middelen door de                 werkplan en MJP). In zal het plan naar de

Inspectie voor de                  Kamer worden gezonden. Volksgezondheid d.d. 25 september 2002

Brief Breder beoordelings- In september 2003 zal de Kamer geïnformeerd kader kleine ziekenhuizen worden over het beleidsstandpunt inzake het CZ-2 359 550 d.d. 10 maart beoordelingskader kleine ziekenhuizen. 2003

De Kamer informeren over de bevindingen van het CVZ inzake het evaluatieonderzoek m.b.t. het tandheelkundig pakket

Brief Evaluatie reductie tandheelkundig pakket CZ-2 177 415 d.d. 11 mei 2001

Definitieve oplevering van eindrapportage CvZ wordt verwacht in november 2003.

De Kamer zal een standpunt ontvangen over de financiële randvoorwaarden waaronder kleine ziekenhuizen bereikbaar moeten zijn

AO J.H. Jansen ZiekenhuisDeze toezegging wordt meegenomen in de Emmeloord d.d. 22 mei toezegging inzake het beoordelingskader kleine 2003                                        ziekenhuizen.Inseptember 2003 zaldeKamer

hierover worden geïnformeerd.

WAT IS TOEGEZEGD?

VINDPLAATS

STAND VAN ZAKEN

Zodra het eindrapport van de IGZ gereed is – naar verwachting begin 2004 – zal de Kamer geïnformeerd worden over de resultaten van een thematisch onderzoek naar de kwaliteit, toegankelijkheid en continuïteit van de huisartsenzorg bij de centrale huisartsenposten.

Verwerken van de conclusies «ruimte voor resultaat» in de begrotingsstukken voor het jaar 2004.

Antwoorden op kamer- Naar verwachting is het onderzoek van de IGZ vragen van Arib over de begin 2004 afgerond, zal de Kamer geïnfor-bereikbaarheid van              meerd worden. huisartsenzorg d.d. 3 februari 2003

Prestatiegerichte                  In september 2003 worden gegevens van het

bekostiging «Ruimte voor Ctg verwacht. In oktober 2003 wordt de Kamer Resultaat» (28 600 XVI, nr hierover geïnformeerd. 17) d.d. 15 november 2002

De Kamer informeren over de stand van zaken rondom de financieringssystematiek voor opleidingen.

Antwoorden op kamer- In november 2003 zal de Kamer hierover vragen van Tonkens over geïnformeerd worden. het «rugzakje» voor stagiaires in de zorg d.d. 19 mei 2003

Standpunt op advies landsadvocaat inzake keuze voor een Antwoorden op kamer- Aanbieding van de Wet op de Zorgverzekering

zorgverzekering op privaatrechtelijke grondslag

vragen van Kant, Van Heteren en Tonkens over rapporten van de landsadvocaat en van de RVZ d.d. 16 december 2002

aan de Tweede Kamer is voorzien juni 2004.

Indienen Wetsontwerp Zorgverzekeringswet

Antwoorden Zorgnota (28 605, nr 2) d.d 15 november 2002

Aanbieding van de Wet op de Zorgverzekering aan de Tweede Kamer is voorzien juni 2004.

Brief over bouwbeleid (inclusief WEZ)

Kennismakings-Planningsoverleg d.d. 26 september 2002

Tijdens het AO 3 april 2003 over de modernisering AWBZ gaf de staats-secretaris aan ernaar te streven dat de brief over het bouwbeleid na zomerreces naar de Tweede Kamer gestuurd kan worden. Planning: oktober.

De Kamer informatie sturen over het vervolg op de                     AO Kleine ziekenhuizen De aanbevelingen van de commissie Meurs

aanbeveling van de commissie Meurs om de positie van de d.d. 3 oktober 2002              inzake de positie van de raden van toezicht van

raden van toezicht wettelijkteverankeren.                                                                                     zorginstellingen worden geregeld via het

wetsvoorstel exploitatie zorginstellingen. Deze wet is op 29 maart 2001 bij de TK ingediend (27 659).

Brief Voortgang uitvoering Interdepartementale voorbereiding is in volle «Met zorg kiezen» (27 807, gang. Voorstel aangeboden aan Actal. nr. 20) d.d. 17 april 2003 Aanbieding van het wetsvoorstel aan de Kamer is voorzien in oktober 2003.

De Kamer ontvangt in oktober 2003 een wetsvoorstel met

betrekking tot:

– de mogelijkheid om gegevens te verifiëren en te

controleren (voor vaststelling recht op verzekering);

– wettelijke basis aan elektronische gegevensuitwisseling

bij ziekenfondsen;

– sofi-nummer een rol in de Wet op de toegang tot

ziektekostenverzekeringen 1998;

– wettelijke verplichting om zich als verzekerde te

identificeren;

– ziekenfondsen krijgen de mogelijkheid om als sanctie bij

declaratiefraude een bestuurlijke boete op te leggen.

Verzoek om 2 jaar na inwerkingtreding een evaluatie van          Brief Wijziging van de Wet Op 19 september 2002 is een brief aan de SUO

het Wetsvoorstel Wijziging van de Wtz 1998 in verband met op de toegang tot                 verzonden waarin gevraagd is om de resultaten

het vervallen van het woonplaatsvereiste 2 jaar na                      ziektekostenverzekeringen van de evaluatie voor 1 juli 2004 te doen

inwerkingtreding                                                                                  1998 DBO-2 244 520 d.d. toekomen. Hierna wordtdeKamer geïnfor-

17 december 2001                meerd.

De Kamer krijgt bericht als het beraad van het kabinet over Brief Kamervragen               VWS en Justitie zullen op korte termijn

de uniformering van het fraudebegrip tot uniformering              zorgfraude DBO-CB-U- overleggen. Vervolgens zal de Kamer hierover

leidt.                                                                                                        2381 575 d.d.16mei 2003 worden geïnformeerd.

WAT IS TOEGEZEGD?

VINDPLAATS

STAND VAN ZAKEN

Het CVZ onderzoekt of er bij de door het buitenland                    Brief Kamervragen               Het CVZ is verzocht te onderzoeken welke

gedeclareerde kosten onregelmatigheden zijn aangetroffen. zorgfraude (28 828, nr. 3) bedragen er omgaan in de zgn. tariferingproce-Indien dat onderzoek tot resultaten leidt worden deze in een d.d. 18 april 2003                  dure. Informatie hierover vergt onderzoek van later stadium aandeKamer worden toegezonden.                                                                       dedoordeonderscheiden ziekenfondsen aan

CVZ meegedeelde cijfers.

Informatie aan TK op welke criteria de rapportcijfers voor de verzekeraars worden gebaseerd

AO Kleine ziekenhuizen De eerste set indicatoren is beschikbaar. Aan de d.d. 3 oktober 2002              hand hiervan vindt in het najaar overleg met

zorgverzekeraars plaats.

Een definitieve keuze maken in de financiering van de IKG’s Nota-overleg Patiënten/ De IKG’s (Informatie- en Klachtbureaus als de resultaten van het onderzoek van het Patiëntenfonds Consumentenbeleid «Met Gezondheidszorg) zijn ondergebracht bij de naar de financiering van de IKG’s is afgerond                                zorg kiezen» (27 807, nr 1) RPCP’s (Regionale Patiënten/Consumenten

d.d. 18 maart 2002                Platforms). De RPCP’s ontvangen exploitatie-

subsidie van de provincies. In de afgelopen periode heeft het Fonds PGO in totaal 1 033 380,00 subsidie verstrekt voor vier pilotprojecten van IKG’s. Doel daarvan was te komen tot bouwstenen voor verdergaande professionalisering van de IKG’s. De subsidie van het Fonds PGO eindigt per 1 juli 2003. In de voortgangsbrief inzake de nota «Met zorg kiezen» is aangekondigd dat de minister een standpunt zal innemen over de inrichting en financiering van de RPCP’s. Hierbij zal ook aandacht zijn voor de financiering van de IKG’s.

Zodra nadere informatie beschikbaar komt over de mobiliteit van patiënten in de EU zal de Kamer worden geïnformeerd

AO EU Raad voor                 «High level process of reflection on patient

Werkgelegenheid, Sociaal mobility in the EU» is in volle gang. In het Beleid, Volksgezondheid najaar van 2003 is dit informele proces en Consumentenzaken afgerond. Naar verwachting zullen er aanbeve-d.d. 22 mei 2003                   lingen worden gedaan.

Standpunt Evaluatie Wet BIG

Zie planningsbrief DBO-2321803 d.d. 7 oktober 2002

Komt tegelijkertijd met standpunt op RVZ advies «Taakherschikking in de Zorg» en het MOC rapport «de arts voor straks», (brief IBE/BO-2 369 301, d.d. 9 april 2003). Het standpunt wordt in oktober aan de Kamer aangeboden.

Uitwerking geven aan taakherschikking tussen de beroepen in de zorg teneinde uitbreiding capaciteit zorgverleners te bereiken

Zie brief Antwoorden          Het standpunt VWS op RVZ advies van januari

begroting 2002 DBO-           2003 wordt in oktober aan de Kamer aangebo-

2234198 d.d. 16 november den.

2001                                        Het standpuntophet RVZ advies «Taak-

herschikking in de Zorg» geeft de toegezegde uitwerking.

Wetsvoorstel inzake gebruik van lichaamsmateriaal (zeggenschap)

Zie Planningsbrief d.d. 30 Het wetsvoorstel wordt in 6 maart 2004 november 2000                     aangeboden aan Ministerraad.

Evaluatie Wet foetaal weefsel

Plenaire behandeling wetsvoorstel Foetaal weefsel d.d. 6 november 2001

Start als evaluatie-programma in 2004. Het feitelijk onderzoek start in september 2005.

Standpunt op advies van de GR inzake prenatale screening aan de Kamer zenden

Zie brief Advies Gezondheidsraad Prenatale screening d.d 9 mei 2001

Standpunt zal in november 2003 aan TK worden gezonden.

WAT IS TOEGEZEGD?

VINDPLAATS

STAND VAN ZAKEN

Gezamenlijk standpunt van OCW en VWS op rapport Medisch Opleidings Continuüm.

Het octrooieren van genen: VWS, EZ en OCenW zullen een brede studie laten doen naar mogelijke gevolgen van verleende octrooien voor de gezondheidszorg.

Tweede evaluatie Wet op de orgaandonatie.

Standpunt op advies Gezondheidsraad «Nieuwe wegen naar orgaandonatie»

Uitkomsten van studie naar het langere termijn beleid geneesmiddelen per 1 juli 2003 naar de Kamer zenden. AO Geneesmiddelen 27 maart 2003

Zie brief Implementatie- In oktober 2003 zal de Kamer het standpunt plan MDW-traject                 ontvangen.

medische beroepen (24 036, nr. 262) d.d. 27 juni 2002

Nota-overleg Biotechnolo- In oktober 2003 zal de TK de studie humane gie d.d. 30 januari 2002 genoctrooien (rapport Van de Bunt) vergezeld van een standpunt ontvangen.

Zie brief Wet op de              Tussenrapportage op 27 juni 2003 aan Kamer

orgaandonatie (28 140, nr. gezonden. Eindrapportage wordt in voorjaar 3) d.d. 21 februari 2002 2004 aangeboden aan Minister VWS. Vervolgens zal in juli 2004 standpunt aan Kamer worden gezonden.

Zie brief d.d. 4 juli 2003 Standpunt zal in november 2003 aan TK worden Aanbieding GR-advies aangeboden.

Op dit moment vindt overleg met betrokken partijen plaats om tot lange termijn beleid te komen.

Strategienota infectieziekten

VAO Sars d.d. 23 april 2003

De nota zal in december 2003 aan de Kamer gezonden worden.

Advies Kennisinfrastructuur Infectieziekten van de RGO aan de Kamer zenden.

VAO Sars d.d. 23 april 2003

Het standpunt zal worden meegenomen in de Strategienota Infectieziekten. De nota zal in december 2003 aan de Kamer gezonden worden.

Actieplan Preventiebeleid

Implementatieprogramma SEGV inclusief de daarvoor benodigde investeringen.

Begroting VWS 2001 d.d.   Het Actieplan zal in november 2003 naar de

29 november 2000               Kamer worden gezonden.

Zie brief Toezending            Deze toezegging wordt meegenomen in de

kamervragen VC VWS         Actieplan Preventiebeleid. Het Actieplan zal in

inzake eindrapport               november 2003 naar de Kamer worden

programmacommissie        gezonden. SEGV-II DBO-2255392 d.d. 29 maart 2002

Het advies Raad van State op AMvB tabaksautomaten naar de Kamer sturen.

AO AMvB tabaks-                 Advies Raad van State en nader rapport zullen

automaten d.d. 12 februariin het najaar 2003 naar de Kamer worden 2002                                        gezonden.

Standpunt op het advies van de Gezondheidsraad inzake «Wet bevolkingsonderzoek: screening van pasgeborenen op taaislijmziekte».

Zie brief Advies                    Met de Gezondheidsraad is afgesproken, dat

Gezondheidsraad over het verwachte advies van de GR (over de Wet Bevolkingsonderzoek wenselijkheid screening pasgeborenen) te DBO-2292921 d.d. 21 juni verbreden naar een advies over de gehele 2002                                        neonatale screening (inclusief taaislijmziekte).

Advisering door de Gezondheidsraad is gepland

voor eind 2004.

Afkortingenlijst

ACBG

ACTAL

AFBZ

Agio

AMA

AMK

AMvB

ANW

AO

AOR

APV

AVVV

AWBZ

AZR

Bbag

BBP

BIG

BIKK

BJZ

BKZ

BMC

BMR

BNP

BOB

BOPZ

BOS

BRG

BSE

BTW

BUZA

BZK

CAK

CAO

CARMA

CAW

CAWJ

CAZ

CBG

CBG-MEB

CBO

CBS

CBZ

CCMO

CEG

CENSIS

CEV CGOR CIBG CIBH

CIDC CIPI

Agentschap College ter Beoordeling van Geneesmiddelen Adviescollege toetsing administratieve lasten Algemeen fonds Bijzondere Ziektekosten Assistenten-geneeskundige in opleiding Alleenstaande Minderjarige Asielzoeker Advies- en Meldpunt Kindermishandeling Algemene Maatregel van Bestuur avond-, nacht- en weekenddiensten Ambtelijk overleg

Algemene Oorlogsongevallenregeling Indonesië Algemene productveiligheidsrichtlijn

Algemene Vergadering Verpleegkundigen en Verzorgenden Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten AWBZ-brede Zorgregistratie Besluit bijdrage AWBZ-gemeenten Bruto Binnenlands Product

Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg Bijdrage in de kosten van kortingen Bureau Jeugdzorg Budgettair Kader Zorg Bureau Medicinale Cannabis bof, mazelen en Rode Hond Bruto Nationaal Product biotechnologie als open beleidsproces Wet Bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen Buurt, Onderwijs en Sport Besluit Registratie Geneesmiddelen Boviene Spongiforme Encéphalopathie Bruto Toegevoegd Waarde Buitenlandse Zaken

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Centraal AdministratieKantoor bijzondere ziektekosten collectieve arbeidsovereenkomst Campylobacter Risk Management and Assessment Centraal Administratiekantoor Welzijnswerk Convenant arbeidsmarkt welzijn en jeugdhulpverlening Convenant arbeidsmarktbeleid zorg College ter Beoordeling van Geneesmiddelen College ter Beoordeling van Geneesmiddelen – Medicines Evaluation Board

Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg Centraal Bureau voor de Statistiek College bouw ziekenhuisvoorzieningen Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek Centrum voor Ethiek en Gezondheid Centrale Stichting van Internaten voor Schippers- en Kermisjeugd

Centrum voor Externe Veiligheid en Vuurwerk Centrum voor Gezondheidsonderzoek bij Rampen Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg Commissie Invoeringsaspecten Behandeling Heroïneverslaving

Centraal Instituut voor Dierziekte Controle Code Indeling PrestatieIndicator

CIVIQ

CMS

CND

COGEBA

COPD

COS

CPA

CPB

CSZ

CtC

CTG

CTZ

C&V

CVTM

CVV

CVZ

CWP

CZWO

DBC

DHW

DKG

DKTP

Doconed

DTP

ECN

EHLASS

EMEA

EMPUR

EPD

EU

EVS-SCEN

EZ

FBZ

Fte

FTO

GGD

GGO

GGZ

GGZN

GHOR

GMT

GSB

GVS

HA

HBO

Hib

HGIS

HIV

HKZ

HTA

IBO

ICECI

ICODO

ICT

Civil society Instituut Vrijwillige Inzet Quality

Concerned Member State

Commission on Narcotic Drugs

Commissies voor de gebiedsaanwijzing

Chronic Obstructive Pulmonary Disease

Commissie Overleg Sectorraden

Commissie Psychiatrische Arbeidsongeschiktheid

Centraal Planbureau

Curatieve Somatische Zorg

Community that Care

College Tarieven Gezondheidszorg

College toezicht zorgverzekeringen

Stichting Consument en Veiligheid

Coördinatie Vrijwillige Thuiszorg en Mantelzorg

Collectief Vraagafhankelijk Vervoer

College voor zorgverzekeringen

Commissie het werkend perspectief

Commissie Zorg, Welzijn en Onderwijs

diagnose-behandelcombinatie

Drank- en Horecawet

diagnosekostengroep

Difterie Kinkhoest Tetanus Polio

Doping Controle Nederland

Difterie Tetanus Polio

Energieonderzoek Centrum Nederland

European Home and Leisure Accident Surveillance System

European Medicines Evaluation Agency

Elektronisch Monitoringsysteem PUR

elektronisch patiëntendossier

Europese Unie

Elektronisch Voorschrijfsysteem/Steun en Consultatie bij

Euthanasie in Nederland

Economische Zaken

Financieel Beeld Zorg

Fulltime Equivalent

Farmaco Therapie Overleg

Gemeentelijke Gezondheidsdienst

genetisch gemodificeerd organisme

geestelijke gezondheidszorg

GGZ Nederland

Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen

Geneesmiddelen en Medische Technologie

Grotestedenbeleid

Geneesmiddelen Vergoedingensysteem

Hoofdlijnenakkoord

Hoger Beroepsonderwijs

Haemophilus Influenza type b

Homogene Groep Internationale Samenwerking

Humaan Immunodeficiëntie Virus

Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector

Health Technology Assessment

Interdepartementaal Beleidsonderzoek

International Classification of External Causes of Injuries

Informatie- en Coördinatieorgaan Dienstverlening

Oorlogsgetroffenen

Informatie- en Communicatietechnologie

I/D                     Instroom/doorstroom

IGZ                    Inspectie voor de Gezondheidszorg

IKC                    Integrale Kankercentra

IKG                    Informatie- en klachtenbureau Gezondheidszorg

IMTA                 Institute for Medical Technology Assessment

INK                    Instituut Nederlandse Kwaliteit

IPO                    Interprovinciaal Overleg

ISIS                   Infectieziekten Surveillance Informatie Systeem

ITF                     International Task Force

IVF                    In-vitrofertilisatie

IWZ                   Innovatieprogramma Wonen en Zorg

IWZ/VEBO Innovatieprogramma Wonen en Zorg/Vernieuwing en

Beleidsontwikkeling

JGZ                   Jeugdgezondheidszorg

JONG               Jeugdbeleid Overheid Nu Gezamenlijk

JWP                  Jaarwerkprogramma

KAG                  Keuringsraad Aanprijzing Gezondheidsproducten

KDC                  Kinderdagcentrum

KID                    Kunstmatige Inseminatie Donor

KNCV                Koninklijke Nederlandse Centrale Vereniging tot bestrijding

der tuberculose

KNMP               Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der

Pharmacie

KNOV               Koninklijke Nederlandse Organisatie Verloskundigen

KNVB                Koninklijke Nederlandse Voetbal Bond

KvW                  Keuringsdienst van Waren

Lareb                Stichting Landelijke Registratie en Evaluatie Bijwerkingen

LBT                   Landelijk bureau toegankelijkheid

LCI                    Landelijk Centrum Indicatiestelling

LCI                    Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziektebestrijding

LCMR                Landelijke Centrale Middelen Registratie

LCO                   Landelijk Centrum Opbouwwerk

LCVV                 Landelijk Centrum Verpleging & Verzorging

LIS                    Letsel Informatie Systeem

LNV                   Landbouw, Natuurbeheer en Voedselveiligheid

LOIB                  Landelijke Overlegplatform Internationaal Beleid

LSR                   Landelijk Steunpunt cliëntenRaden

LVT                    Landelijke Vereniging voor de Thuiszorg

LVTC                 Landelijke Vereniging Traumacentra

LZD                   Landelijk Zorgprogramma Dementie

MDW                Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit

MEV                  Macro-economische verkenning

MJP                  Meerjarenplan

MMT                 Mobiel Medisch Team

MO                    Maatschappelijke Opvang

MOOZ               Medefinanciering Oververtegenwoordiging Oudere

Ziekenfondsverzekerden

MR                    Ministerraad

MRSA               Meticilline Resistente Staphylococcus Aureus

MSRC               Medisch Specialisten Registratie Commissie

NeCoDo            Nederlands Centrum voor Dopingvraagstukken

NGB                  Norm Gezond Bewegen

NICAM              Nederlands Instituut voor Classificatie van Audiovisuele

Media

NICTIZ              Nationaal ICT Instituut in de Zorg

NICU                 Neonatale intensive care units

NIGZ                 Nederlands Instituut voor Gezondheidsbevordering en

Ziektepreventie

NISB                 Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen

NIVM                Nederlands instituut voor verantwoord medicijngebruik

(voorheen Stichting DGV)

NIVEL               Nederlands instituut voor onderzoek van de gezondheids-

zorg

NIZW                Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn

NIZW/IC            Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn/International

Centre

NJR                   Nationale Jeugdraad

NKI                    Nederlands Kanker Instituut

NMa                  Nederlandse Mededingingsautoriteit

NMG                 Nationale Monitor Geestelijke gezondheid

NOC*NSF         Nederlands Olympisch Comité*Nederlandse Sport

Federatie

NOV                  Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk

NP                     Nurse Practitioner

NPHF                Nederlandse Public Health Federatie

NPI                    Nederlands Paramedisch Instituut

NSPOH             Netherlands School of Public & Occupational Health

NTS                  Nederlandse Transplantatie Stichting

NVa                   Nederlandse Voedselautoriteit

NVAB                Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgenees-

kunde

NVI                    Nederlands Vaccin Instituut

NVLF                 Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie

NVOM              Nederlandse Vereniging van Oefentherapeuten-

Mensendieck

NVV                  Nationale Vaccin Voorziening

NWO                 Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onder-

zoek

NWO/MW         Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk

Onderzoek/Medische Wetenschappen

OBiN                 Ongevallen en Bewegen in Nederland

OCenW             Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

OECD                Economic Co-operation and Development

OESO                Organisatie voor Economische Samenwerking en

Ontwikkeling

OGGZ               openbare geestelijke gezondheidszorg

OGZ                  openbare gezondheidszorg

O&O                 Opvoedingsondersteuning & Ontwikkelingsstimulering

OSA                  Organisatie voor Strategische Arbeidsmarktonderzoek

PA                     Physician Assistant

PAAZ                Psychiotrische Afdelingen Algemene Ziekenhuizen

PGB                  persoonsgebonden budget

PGO                  fonds Patiënten Gehandicapten en Ouderen

PICE                  Pediatrische intensive-care-evaluatie

PICU                 Pediatrische intensive-care-units

PIP                    Project Indicatoren Preventie

PSUR                Periodic Safety Update Report

PUR                  Pensioen- en Uitkeringsraad

PVB                   persoonsvolgend budget

RAV                   Regionale ambulancevoorzieningen

REGBIG            Registratie Wet BIG

RGC                  Regionale GGZ Centra

RGD                  Rijksgebouwendienst

RGO                  Raad voor Gezondheidsonderzoek

RIBW                Regionale Instelling voor Beschermende Woonvormen

RIC                    RijksInformatiecentrum

RIKILT               RijksKwaliteitsinstituut voor land- en tuinbouwproducten

RINIS                RouteringsInstituut (Inter)Nationale Informatie Stromen

RIO                    Regionaal Indicatieorgaan

RIVM                 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RIVM/VTV         Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu/

Volksgezondheid Toekomstverkenning

RMO                 Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling

RMS                  Reference Member State

RP/CP                Regionale Patiënten/Consumenten Platforms

RPB                   Ruimtelijk Planbureau

RSU                  Regeling specifieke uitkering

RVP                   Rijksvaccinatieprogramma

RvS                   Raad van State

RVV                   Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees

RVZ                   Raad voor de Volksgezondheid en Zorg

RWT                  Rechtspersonen met een wettelijke taak

SARS                Severe Acute Respiratory Syndrome

SBA                  Stichting Bedrijfsfonds Apotheken

SBO                  Stichting Burger-Oorlogsgetroffenen

SBOH                Stichting Beroepsopleiding tot Huisarts

SCP                   Sociaal en Cultureel Planbureau

SCR                   Sociaal en Cultureel Rapport

segv                  sociaal-economische gezondheidsverschillen

SEH                   spoedeisende hulp

SFK                   Stichting Farmaceutische Kengetallen

SG                     Secetaris-Generaal

SGZ                  Staat van de Gezondheidszorg

SIR                    Stevenshof Institute of pharmacy practice Research

soa                    seksueel overdraagbare aandoeningen

SoFoKles          Sociaal Fonds voor de kennissector

SOHO               Stichting Sociale Honden voor Gehandicapten Nederland

SOM                 Samenwerkende Organisaties voor Maatschappelijk Activeringswerk

SOVAM             Stichting Ontwikkeling Vakopleiding Ambulancehulpverlening

SPD                   Sociaal Pedagogische Dienst

SRJ                   Sectoraal Registratiepunt Jeugdhulpverlening

Stivoro             Stichting Volksgezondheid en Roken

StOEH               Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie

STT                   Stichting Toekomstbeeld der Techniek

SUO                  Stichting uitvoering omslagregelingen

SVM                  Stichting Vrijwilligersmanagement

SVM                  Stichting tot bevordering van de Volksgezondheid en Milieuhygiëne

SVOP                Strategisch Vaccinonderzoekprogramma

SWAB               Stichting Werkgroep Antibioticabeleid

SZW                  Sociale Zaken en Werkgelegenheid

THC                   Tetrahydrocannabinol

TNO                  Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek

TRIP                  Stichting Transfusie Reacties in Patiënten

TSV                   Tijdelijke Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk

TTP                   Trusted Third Party

TVP                   Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie

TVWMD            Tijdelijke verstrekkingswet maatschappelijke dienstverlening

UNAIDS            United Nations Programme on HIV/AIDS

UNESCO          United Nations Educationel, Scientific and Cultural Organization

UvA                  Universiteit van Amsterdam

UWV                 Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

UZI                    Unieke Zorgverlener Identificatienummer

V&V                  Verplegingen Verzorging

VBC                   Vereniging Bewegingsleer Cesar

VBTB                Van Beleidsbegroting naar Beleidsverantwoording

VC                     Vaste Commissie

VEBO                Vernieuwing en Beleidsontwikkeling

VGN                  Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland

VN                     Verenigde Naties

VNG                  Vereniging van Nederlandse Gemeenten

VO                     Vrouwenopvang

VROM               Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VTV                   Volksgezondheid Toekomst Verkenningen

VVE                   Voor- en Vroegschoolse Educatie

V&W                 Ministerie van Verkeer en Waterstaat

VWA                 Voedsel en Waren Autoriteit

VWS                 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

VZ                     Verslavingszorg

WAO                 Wet op de Arbeidsongeschiktheid

WAZ                  Wet afbreking zwangerschap

Wbp                  Wet Buitengewoon Pensioen 1940–1945

Wbp-z               Wet Buitengewoon Pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers

WBMV              Wet bijzondere medische verrichtingen

WBO                 Wet op het Bevolkingsonderzoek

WCPV               Wet collectieve preventie volksgezondheid

WEZ                  Wet Exploitatie Zorginstellingen

WGBH/CZ         Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte

WGBO              Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst

WHO                 Wereldgezondheidsorganisatie

WHO/FAO         World Health Organization/Food and Agriculture Organization

WILL                 Welzijnsinformatie Lokaal en Landelijk

WIP                   Werkgroep Infectie Preventie

Wiv                   Wet buitengewoon pensioen Indisch Verzet

WKCZ               Wet klachtrecht cliënten zorgsector

WMCZ              Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen

WMO                Wet medisch-wetenschappelijk onderzoek met mensen

WOD                 Wet opde orgaandonatie

WTG                 Wet tarieven gezondheidszorg

WTZ                  Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen

Wubo                Wet Uitkeringen Burger-Oorlogsslachtoffers 1940–1945

WUR                 Wageningen University and Research Centre

Wuv                  Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers 1940–1945

Wvg                  Wet voorzieningen gehandicapten

WW                   Werkeloosheidswet

WZV                  Wet ziekenhuisvoorzieningen

X-S2                  Kennisnetwerk Sociaal Beleid

ZBC                   Zelfstandige Behandelcentra

ZBO                  zelfstandig bestuursorgaan

ZFW                  Ziekenfondswet

ZIN                    Zorg Identificatie Nummer

ZIN                    Zorginnatura

ZN                     Zorgverzekeraars Nederland

Zon/Mw            ZorgOnderzoek Nederland en Medische Wetenschappen

ZRS                   Zorgregistratiesysteem

TREFWOORDENREGISTER

Alcohol 32, 40, 41, 42, 95, 96, 102, 203, 354, 355

Arbeidsmarkt 1, 6, 23, 24, 36, 37, 45, 134, 143, 144, 145, 146, 147, 148,

149, 150, 306, 327, 348, 364, 367

AWBZ 1, 5, 6, 15, 16, 18, 19, 20, 23, 29, 33, 44, 47, 61, 65, 66, 68, 91, 92,

93, 94, 96, 100, 102, 104, 106, 107, 109, 111, 112, 114, 115, 118, 119, 120,

123, 124, 126, 127, 130, 137, 139, 140, 141, 166, 168, 170, 171, 172, 173,

174, 177, 178, 182, 237, 277, 283, 290, 291, 292, 294, 295, 302, 304, 307,

310, 314, 317, 319, 321, 324, 330, 343, 345, 350, 352, 360, 361, 364

Benchmark 18, 45, 57, 69, 71, 72, 81, 88, 105, 124, 133, 134, 138, 160, 172,

173, 194, 232, 267, 295

Betaalbaarheid 4, 11, 13, 19, 60, 61, 72, 74, 167, 176, 253

Bij Farmacie en Geneeskundige Technologie (Farmatec) gaat het om

kwaliteit 253

Biotechnologie 24, 38, 75, 82, 85, 86, 88, 232, 355, 363, 364

Bioterrorisme 27

BKZ 34, 281, 283, 284, 289, 290, 304, 305, 307, 310, 311, 314, 315, 317,

318, 321, 324, 330, 345, 364 Bloedvoorziening 82, 85, 89, 238

Brancherapport 56, 69, 102, 123, 124, 164, 198, 199, 264 Breedtesport 200, 202, 203, 204, 207, 349, 351

Care 13, 22, 64, 65, 68, 69, 91, 95, 112, 118, 120, 121, 124, 127, 186, 237,

238, 297, 299, 365, 366, 367

Consumenten 4, 49, 50, 52, 53, 55, 60, 159, 161, 164, 168, 171, 176, 263,

347, 349, 350, 353, 354, 362, 368

Cure 69, 237, 299

DBC 18, 37, 66, 67, 69, 71, 72, 79, 92, 94, 108, 309, 310, 317, 365

Ethiek 26, 151, 158, 238, 364

Gehandicapten 1, 13, 18, 23, 28, 29, 32, 99, 109, 110, 111, 112, 116, 117,

118, 120, 123, 124, 132, 135, 139, 140, 141, 142, 161, 166, 189, 200, 204,

229, 234, 239, 287, 288, 289, 297, 300, 306, 319, 321, 348, 350, 355, 356,

368, 369

Gelijke behandeling 29, 30, 110, 116, 117, 122, 353, 356, 369

Geneesmiddelen 1, 3, 8, 16, 20, 34, 35, 53, 74, 75, 76, 77, 78, 79, 80, 81,

82, 83, 87, 88, 89, 220, 221, 222, 231, 232, 239, 244, 245, 246, 247, 248, 249,

250, 253, 255, 256, 265, 284, 285, 287, 289, 295, 297, 298, 303, 314, 315,

347, 355, 357, 360, 363, 364, 365

GGZ 18, 60, 91, 92, 93, 94, 95, 97, 98, 100, 101, 102, 103, 237, 317, 365,

367

Handhaving 40, 41, 51, 53, 96, 174, 183, 221, 354, 355

Huisartsen 18, 22, 37, 44, 59, 60, 61, 69, 71, 72, 79, 110, 156, 311, 354,

360, 361

ICT 14, 18, 24, 25, 61, 133, 134, 144, 151, 152, 153, 163, 164, 174, 195, 253,

255, 259, 260, 346, 365, 366

Indicatiestelling 20, 92, 105, 106, 109, 114, 115, 122, 137, 140, 181, 237,

319, 366

Infectieziekten 27, 28, 38, 41, 42, 43, 44, 48, 53, 55, 58, 100, 220, 221, 238,

264, 265, 274, 343, 347, 349, 363, 366

Informatiebeleid 37, 143, 165, 241, 327, 350

Innovaties 24, 32, 86, 147, 153, 154

Inspectie 1, 6, 8, 9, 25, 30, 46, 83, 152, 153, 169, 183, 219, 220, 221, 222,

223, 224, 225, 226, 227, 228, 245, 265, 340, 349, 360, 366

Integratie 4, 5, 6, 50, 93, 98, 102, 106, 110, 123, 137, 180, 196, 200, 202,

204, 205, 265, 281, 351, 352

Interculturalisatie 98

Jeugdagenda 31, 179, 185, 188, 360

Jeugdgezondheidszorg 31, 45, 46, 47, 55, 307, 347, 366

Jeugdzorg 30, 31, 32, 36, 37, 180, 181, 182, 183, 185, 186, 187, 188, 224,

225, 226, 227, 254, 258, 317, 334, 340, 348, 358, 359, 364

Kwaliteit 1, 4, 9, 13, 14, 15, 18, 19, 20, 24, 25, 26, 28, 29, 30, 38, 40, 44, 45,

46, 47, 49, 52, 53, 55, 60, 61, 65, 66, 68, 69, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 76, 77, 78,

80, 81, 82, 84, 85, 86, 88, 93, 94, 96, 97, 98, 100, 105, 107, 113, 114, 118,

120, 121, 122, 124, 132, 133, 136, 137, 138, 140, 143, 147, 151, 152, 153,

154, 155, 160, 161, 162, 164, 165, 167, 169, 172, 176, 180, 181, 182, 183,

184, 190, 193, 194, 195, 196, 198, 201, 203, 209, 210, 212, 219, 220, 221,

222, 223, 224, 225, 226, 227, 231, 232, 234, 237, 244, 245, 250, 252, 254,

258, 262, 266, 267, 274, 276, 296, 299, 347, 348, 349, 350, 358, 361, 364,

365, 366, 368

Leefstijl 11, 28, 31, 39, 40, 41, 42, 43, 45, 164, 204, 234, 297

Letsel Informatie Systeem 57, 366

Lokaal 28, 29, 45, 46, 47, 99, 183, 184, 185, 186, 187, 189, 190, 191, 192,

193, 194, 195, 196, 202, 347, 348, 349, 369

Maatschappelijk werk 60, 102, 182, 194, 212, 213, 218, 348, 351

Maatschappelijke opvang 1, 14, 30, 90, 97, 98, 101, 102, 103, 182, 189,

289, 348, 355, 360

Mantelzorg 30, 32, 130, 131, 132, 134, 137, 138, 365

Medisch specialisten 61, 72, 79, 354

Mobiele Medische Teams 69, 357

Modernisering 1, 19, 72, 104, 107, 118, 124, 161, 163, 164, 168, 219, 343,

347, 350, 360, 361

Opleiding 1, 14, 24, 46, 47, 67, 68, 131, 143, 145, 146, 151, 154, 155, 156,

157, 163, 164, 204, 269, 277, 301, 319, 329, 347, 350, 354, 355, 361, 363,

364, 368

Orgaandonatie 82, 83, 84, 88, 89, 238, 353, 355, 363, 369

Overbruggingszorg 172

Overgewicht 27, 38, 39, 40, 41, 42, 46

Palliatieve zorg 64

Participatie 116, 117, 133, 134, 135, 138, 141, 184, 185, 187, 191, 193, 198,

203, 232, 234, 236, 348, 349, 350

Persoonsgebonden 6, 23, 94, 104, 107, 109, 111, 112, 123, 126, 127, 128,

137, 168, 367

Premiemiddelen 9, 35, 36, 37, 76, 169, 285, 306, 309, 329, 352

Premie 4, 5, 7, 8, 9, 11, 13, 20, 33, 36, 39, 44, 56, 60, 61, 65, 67, 68, 70, 72,

76, 77, 79, 80, 81, 85, 87, 90, 92, 93, 96, 100, 101, 102, 105, 107, 108, 109,

111, 112, 113, 115, 118, 120, 123, 125, 126, 127, 130, 131, 133, 137, 148,

157, 166, 167, 168, 169, 170, 171, 173, 174, 175, 177, 178, 229, 243, 281,

283, 286, 291, 292, 293, 294, 295, 302, 304, 305, 307, 308, 310, 312, 314,

321, 324, 330, 331, 333, 345

Preventie 1, 9, 27, 29, 30, 31, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 49,

51, 52, 53, 54, 55, 56, 57, 84, 90, 91, 98, 100, 102, 135, 153, 184, 185, 186,

188, 196, 200, 202, 203, 204, 232, 263, 264, 287, 289, 306, 311, 317, 334,

340, 347, 348, 349, 353, 354, 357, 363, 367, 369

Productveiligheid 49, 51, 52, 53, 55, 347, 349, 364

Regionaal 96, 99, 106, 139, 140, 141, 182, 186, 368

Risicogroepen 41, 44

SARS 27, 42, 48, 222, 368

Technologie 1, 11, 61, 74, 82, 83, 87, 151, 152, 154, 157, 165, 220, 222,

233, 239, 265, 289, 295, 297, 347, 365

Thuiszorg 23, 47, 60, 64, 118, 126, 131, 132, 137, 168, 174, 300, 324, 365,

366

Toegankelijkheid 4, 11, 13, 20, 45, 55, 60, 69, 76, 77, 82, 92, 97, 116, 117,

136, 172, 184, 187, 206, 221, 237, 347, 348, 349, 356, 361, 366

Topsport 28, 200, 202, 204, 205, 206, 207, 349

Transplantaten 74, 82, 87, 347

Tweede Wereldoorlog 209, 212, 216, 338

Vaccinatie 41, 42, 43, 44, 45, 48, 58, 221, 236, 238, 262, 274, 275, 299, 307,

308

Veiligheid 20, 25, 29, 49, 52, 57, 70, 77, 82, 83, 84, 85, 86, 96, 219, 221,

223, 231, 232, 234, 236, 239, 244, 245, 250, 262, 263, 264, 268, 299, 347, 365

Vergrijzing 11, 12, 13, 14, 35, 51, 74, 134, 136, 147, 211, 213, 295, 297,

298, 299, 303

Verslavingszorg 1, 90, 91, 94, 95, 96, 98, 101, 102, 103, 182, 189, 287, 289,

348, 351, 369

Verzekeringsstelsel 167, 168, 173

Verzorging 1, 23, 64, 66, 125, 126, 127, 128, 133, 137, 138, 156, 161, 166,

168, 184, 189, 191, 287, 288, 289, 297, 299, 324, 348, 352, 366, 369

Voedselveiligheid 47, 49, 51, 262, 366

Vraagsturing 20, 104, 113, 123, 124, 166, 168

Vrijwilligerswerk 32, 134, 190, 191, 192, 199, 200, 367, 368

Waarborgen 28, 48, 74, 75, 82, 84, 96, 100, 104, 115, 139, 152, 180, 182,

183, 186, 210, 348

Wachttijden 11, 21, 22, 23, 62, 63, 64, 83, 93, 94, 111, 112, 126, 131, 140,

153, 154, 295, 296, 299, 300

Welzijnsnota 9, 10, 29, 187, 189, 203, 360

Ziekteverzuim 24, 34, 143, 145, 146, 284, 306, 346

Zorgaanbieder 4, 5, 13, 19, 43, 45, 59, 60, 62, 63, 64, 66, 67, 68, 69, 72, 76,

92, 105, 106, 108, 112, 113, 115, 127, 129, 132, 133, 151, 153, 154, 159, 160,

161, 165, 168, 170, 171, 173, 181, 183, 300, 301, 358

Zorgverzekeraars 4, 5, 20, 43, 45, 60, 63, 66, 67, 68, 69, 76, 77, 79, 86, 88,

113, 114, 115, 124, 151, 152, 159, 160, 161, 162, 165, 167, 168, 169, 172,

173, 362, 370

Zorgverzekeringen 1, 6, 61, 65, 68, 78, 94, 107, 112, 113, 118, 127, 131,

134, 154, 166, 167, 168, 169, 172, 175, 176, 287, 289, 294, 350, 365

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.