Voorstel van wet - Voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Europese Grondwet)

Dit voorstel van wet i is onder nr. 2 toegevoegd aan wetsvoorstel 28885 - Initiatiefvoorstel Karimi/Dubbelboer/Van der Ham - Wet raadplegend referendum Europese Grondwet i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Europese Grondwet); Voorstel van wet  
Document­datum 20-05-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST68130
Kenmerk 28885, nr. 2
Van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

28 885

Voorstel van wet van de leden Karimi, Dubbelboer en Van der Ham betreffende het houden van een raadplegend referendum over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie (Wet raadplegend referendum Europese Grondwet)

Nr. 2

VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het op basis van de resultaten van de Europese Conventie te sluiten grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie aan een raadplegend referendum te onderwerpen, teneinde de betrokkenheid van de burgers bij en de legitimiteit van de toekomstige hervormingen van de Europese Unie die voortvloeien uit de Europese Conventie te verhogen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. 
    Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
  • b. 
    Intergouvernementele Conferentie: Intergouvernementele Conferentie waarin de tekst van het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie wordt vastgesteld;
  • c. 
    referendum: raadplegend referendum, bedoeld in artikel 2;
  • d. 
    referendumcommissie: referendumcommissie, genoemd in artikel 24;
  • e. 
    verdrag: verdrag of verdragstekst waarover op grond van artikel 2, tweede lid, het referendum wordt gehouden.

Artikel 2

  • 1. 
    Er wordt een raadplegend referendum gehouden over het grondwettelijk verdrag voor de Europese Unie.
  • 2. 
    Het referendum wordt gehouden over het verdrag, zoals dat is ondertekend voor het Koninkrijk, tenzij het verdrag voor 22 april 2004 nog

niet is ondertekend voor het Koninkrijk, maar voor die datum wel in de Intergouvernementele Conferentie overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag, en deze wet voor die datum in werking is getreden. In dat geval wordt het referendum gehouden over de verdragstekst waarover in de Intergouvernementele Conferentie overeenstemming is bereikt.

  • 3. 
    Indien deze wet voor 22 april 2004 in werking treedt, stelt de referendumcommissie uiterlijk op 22 april 2004 vast of de situatie, bedoeld in het tweede lid, zich voordoet. In dat geval wijst de referendumcommissie de verdragstekst aan waarover in de Intergouvernementele Conferentie overeenstemming is bereikt. Het besluit wordt bekendgemaakt door plaatsing in de Staatscourant.

HOOFDSTUK 2 DE KIESGERECHTIGDHEID Artikel 3

  • 1. 
    Kiesgerechtigd voor het referendum zijn diegenen die kiesgerechtigd zijn voor de verkiezing van de leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
  • 2. 
    Voor de beoordeling of aan de vereisten voor het kiesrecht is voldaan, is de toestand op de datum van inwerkingtreding van deze wet bepalend. Het vereiste van het hebben bereikt van de achttienjarige leeftijd wordt beoordeeld naar de toestand op de dag van de stemming.

Artikel 4

Artikel B 6 van de Kieswet is van toepassing.

Artikel 5

De registratie van de kiesgerechtigdheid van de ingezetenen van de gemeente in de gemeentelijke administratie voor de verkiezingen van de Tweede Kamer geldt tevens als registratie van de kiesgerechtigdheid voor het referendum.

Artikel 6

  • 1. 
    Artikel 34, eerste en tweede lid, van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing, met dien verstande dat voor «elk nationaal referendum» wordt gelezen: het referendum.
  • 2. 
    Het verzoek, bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Tijdelijke referendumwet, kan worden ingediend vanaf het tijdstip waarop deze wet in werking is getreden en dient uiterlijk zes weken voor de dag van de stemming te zijn ontvangen door het orgaan waar het moet worden ingediend.
  • 3. 
    Burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage beslissen op het verzoek uiterlijk op de zevende dag nadat zij dit hebben ontvangen.
  • 4. 
    De artikelen D 3, derde tot en met zesde en negende lid, en D 8 tot en met D 10 van de Kieswet zijn van toepassing.

HOOFDSTUK 3 KIESKRINGEN, STEMDISTRICTEN EN STEMBUREAUS

Artikel 7

De artikelen 36 tot en met 40, 41, eerste lid, en 42 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. 
    in de artikelen 36, 40 en 41, eerste lid, in plaats van «nationale referenda» wordt gelezen: het referendum;
  • b. 
    in artikel 38, derde lid, in plaats van «een referendum» wordt gelezen: het referendum;
  • c. 
    in artikel 39 in plaats van «nationale en provinciale referenda» wordt gelezen: het referendum.

HOOFDSTUK 4 DE STEMMING Artikel 8

  • 1. 
    De stemming vindt plaats:
  • a. 
    indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor die datum is ondertekend voor het Koninkrijk: op 10 juni 2004;
  • b. 
    indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004, in de Intergouvernementele Conferentie voor die datum wel overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag, maar het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, niet voor die datum is ondertekend voor het Koninkrijk: op 10 juni 2004;
  • c. 
    indien deze wet in werking treedt voor 22 april 2004 en in de Intergouvernementele Conferentie voor die datum geen overeenstemming is bereikt over de tekst van het verdrag: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum waarop het verdrag wordt ondertekend voor het Koninkrijk;
  • d. 
    indien deze wet in werking treedt op of na 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor de datum van inwerkingtreding van deze wet is ondertekend voor het Koninkrijk: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum van inwerkingtreding van deze wet;
  • e. 
    indien deze wet in werking treedt op of na 22 april 2004 en het verdrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet wordt ondertekend voor het Koninkrijk: op de eerste woensdag na de negenenveertigste dag na de datum waarop het verdrag is gesloten;
  • 2. 
    Indien de in het eerste lid, onderdelen c, d en e, genoemde woensdag valt in de periode van 1 juli tot en met 15 augustus 2004 vindt de stemming, in afwijking van het eerste lid, onderdelen c, d en e, plaats op 18 augustus 2004.
  • 3. 
    Bij toepassing van het eerste lid, onderdelen a en b, zijn de krachtens artikel J 6 van de Kieswet bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften voor combinatie van stemmingen van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. 
    De tekst van het verdrag is gedurende vier weken voorafgaande aan de stemming kosteloos ter secretarie van elke gemeente verkrijgbaar. De burgemeester brengt dit ter openbare kennis.
  • 2. 
    De burgemeester draagt er zorg voor dat de samenvatting, bedoeld in artikel 26, eerste lid, onderdeel b, ten minste veertien dagen voor de stemming aan het adres van de kiezers wordt bezorgd.
  • 3. 
    Bij de samenvatting wordt van de verkrijgbaarheid van de tekst van het verdrag ter gemeentesecretarie mededeling gedaan.

Artikel 10

De artikelen 115 tot en met 120 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. 
    in artikel 115 in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag;
  • b. 
    in artikel 115 in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag;
  • c. 
    in onderdeel a van artikel 117 in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112» wordt gelezen: datum van inwerkingtreding van deze wet;
  • d. 
    in onderdeel d van artikel 117 in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag;
  • e. 
    in artikel 118, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112,» wordt gelezen: datum van inwerkingtreding van deze wet,;
  • f. 
    in artikel 119, tweede lid, onderdeel b, in plaats van «datum van het koninklijk besluit, bedoeld in artikel 110, onderscheidenlijk het besluit, bedoeld in artikel 112,» wordt gelezen: datum van inwerkingtreding van deze wet,;
  • g. 
    in artikel 120, eerste lid, in plaats van «een nationaal referendum» wordt gelezen: het referendum;
  • h. 
    in artikel 120, eerste lid, in plaats van «datum van het in artikel 110 bedoelde koninklijk besluit» wordt gelezen: datum van inwerkingtreding van deze wet,;
  • i. 
    in artikel 120, tweede lid, onderdeel a, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet» wordt gelezen: het verdrag.

HOOFDSTUK 5 DE STEMOPNEMING DOOR HET STEMBUREAU

Artikel 11

De artikelen 121 tot en met 125 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. 
    in artikel 122, eerste lid, onderdelen a en b, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag;
  • b. 
    in artikel 123, tweede lid, onderdeel a, in plaats van «de wet of het besluit» wordt gelezen: het verdrag;
  • c. 
    in artikel 125, derde lid, in plaats van «Bij een nationaal referendum voegt de burgemeester van ’s-Gravenhage» wordt gelezen: De burgemeester van ’s-Gravenhage voegt.

Artikel 12

De burgemeester draagt er zorg voor dat de processen-verbaal, met daarbij gevoegd de opgaven van de door hem vastgestelde aantallen stemmen en kiesgerechtigden, onverwijld worden overgebracht naar de voorzitter van het hoofdstembureau.

Artikel 13

Artikel 127 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing.

HOOFDSTUK 6 DE VASTSTELLING VAN DE UITSLAG VAN HET REFERENDUM

Artikel 14

De artikelen 128 tot en met 133, eerste lid, 134, 135, eerste tot en met derde lid, en 136 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat:

  • a. 
    in artikel 131 in plaats van «artikel 126» wordt gelezen: artikel 12;
  • b. 
    in artikel 135, eerste lid, in plaats van «een nationaal referendum» wordt gelezen: het referendum;
  • c. 
    in artikel 136, onderdelen a en b, in plaats van «de aan het referendum onderworpen wet of het aan het referendum onderworpen besluit» wordt gelezen: het verdrag.

Artikel 15

Het centraal stembureau stelt vervolgens vast of een meerderheid zich voor het verdrag heeft uitgesproken.

Artikel 16

De artikelen 138 en 139 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing.

Artikel 17

De voorzitter van het centraal stembureau maakt de uitslag van het referendum zo spoedig mogelijk openbaar door plaatsing van een afschrift van het proces-verbaal in de Staatscourant.

Artikel 18

De voorzitter van het centraal stembureau doet een afschrift van het proces-verbaal toekomen aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal en Onze Minister.

Artikel 19

Artikel 142 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing, met dien verstande dat in het tweede lid in plaats van «artikel 126» wordt gelezen: artikel 12.

HOOFDSTUK 7 BEPALINGEN INZAKE BEROEP Artikel 20

Geen beroep kan worden ingesteld tegen:

  • a. 
    een besluit van het stembureau, het plaatselijk stembureau, het hoofdstembureau, de voorzitter van het plaatselijk stembureau of het hoofdstembureau, of de burgemeester inzake het verloop van de stemming, de stemopneming, de vaststelling van het aantal kiesgerechtigden en de vaststelling van de uitslag van het referendum;
  • b. 
    het besluit, bedoeld in artikel 2, derde lid.

Artikel 21

Een belanghebbende kan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen besluiten van het centraal stembureau inzake het verloop van de stemming, de stemopneming en de vaststelling van de uitslag van het referendum.

Artikel 22

Artikel 145 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing, met dien verstande dat in plaats van «artikel 144» wordt gelezen: artikel 21.

HOOFDSTUK 8 STRAFBEPALINGEN

Artikel 23

De artikelen 147 en 150 tot en met 164 van de Tijdelijke referendumwet zijn van toepassing, met dien verstande dat in de artikelen 147, 150, eerste lid, 151 tot en met 156, 157, eerste lid, en 159 tot en met 161 in plaats van «een referendum» wordt gelezen: het referendum.

HOOFDSTUK 9 DE REFERENDUMCOMMISSIE Artikel 24

  • 1. 
    Er is een referendumcommissie.
  • 2. 
    De referendumcommissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden.
  • 3. 
    De leden van de referendumcommissie worden door Onze Minister benoemd. Als lid worden uitsluitend personen benoemd uit de kring van de wetenschap, de overheid en maatschappelijke organisaties, die geen inhoudelijke binding hebben met het onderwerp van het referendum.

Artikel 25

  • 1. 
    De referendumcommissie heeft een secretaris.
  • 2. 
    De secretaris is voor zijn werkzaamheden voor de referendumcommissie uitsluitend verantwoording schuldig aan de referendumcommissie.
  • 3. 
    Aan de secretaris kunnen andere medewerkers worden toegevoegd.
  • 4. 
    De secretaris en de andere medewerkers zijn geen lid van de referendumcommissie.
  • 5. 
    Onze Minister benoemt de secretaris en de andere medewerkers.

Artikel 26

  • 1. 
    De referendumcommissie heeft tot taak:
  • a. 
    het nemen van het besluit, bedoeld in artikel 2, derde lid;
  • b. 
    het vaststellen van een feitelijke samenvatting van het verdrag;
  • c. 
    het verstrekken van subsidies ten behoeve van maatschappelijke initiatieven die zich ten doel stellen het publieke debat in Nederland over het verdrag dan wel het referendum te bevorderen.
  • 2. 
    De referendumcommissie stelt een regeling vast met betrekking tot:
  • a. 
    de nadere bepaling van de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt en de wijze van verstrekking;
  • b. 
    het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
  • c. 
    de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
  • d. 
    de bevoegdheid om besluiten te nemen over subsidieverlening;
  • e. 
    de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
  • f. 
    de verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de rapportage over toepassing van de subsidie;
  • g. 
    de vaststelling van de subsidie;
  • h. 
    de betaling van de subsidie en de eventuele verlening van voorschotten en
  • i. 
    overige onderwerpen die betrekking hebben op de uitvoering van dit hoofdstuk.
  • 3. 
    Het subsidieplafond voor het verstrekken van subsidies als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, is 1 miljoen.
  • 4. 
    De referendumcommissie verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

HOOFDSTUK 10 SLOTBEPALINGEN Artikel 27

Artikel 167 van de Tijdelijke referendumwet is van toepassing.

Artikel 28

  • 1. 
    Indien het bij koninklijke boodschap van 18 december 2002 ingediende voorstel van wet houdende intrekking van de Tijdelijke referendumwet (Kamerstukken II 2002/03, 28 739) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt voor het tijdstip waarop deze wet vervalt, wordt in deze wet in plaats van «Tijdelijke referendumwet» gelezen: Tijdelijke referendumwet, zoals die luidde op de dag voor de datum waarop het bij koninklijke boodschap van 18 december 2002 ingediende voorstel van wet houdende intrekking van de Tijdelijke referendumwet (Kamerstukken II 2002/03, 28 739) na tot wet te zijn verheven, in werking is getreden.
  • 2. 
    Indien de Tijdelijke referendumwet is vervallen voor het tijdstip waarop deze wet vervalt, wordt in deze wet in plaats van «Tijdelijke referendumwet» gelezen: Tijdelijke referendumwet, zoals die luidde op 31 december 2004.

Artikel 29

  • 1. 
    Onder toepassing van artikel 16 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze wet in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
  • 2. 
    In afwijking van de Tijdelijke referendumwet kan over deze wet geen referendum op grond van de Tijdelijke referendumwet worden gehouden.

Artikel 30

  • 1. 
    Deze wet vervalt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand na de datum waarop de uitslag van het referendum onherroepelijk is vastgesteld.
  • 2. 
    Ten aanzien van de afwikkeling van krachtens artikel 26, eerste lid, onderdeel c, verstrekte subsidies blijft het bepaalde bij of krachtens artikel 26, tweede en derde lid, van kracht, met dien verstande dat Onze Minister in de plaats treedt van de referendumcommissie.

Artikel 31

Deze wet wordt aangehaald als: Wet raadplegend referendum Europese Grondwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.