Verslag algemeen overleg op 10 april 2003 - Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO)

Dit verslag van een algemeen overleg is onder nr. 9 toegevoegd aan wetsvoorstel 28159 - Wet instroomcijfers WAO i.

1.

Kerngegevens

Officiële titel Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO); Verslag algemeen overleg op 10 april 2003 
Document­datum 12-05-2003
Publicatie­datum 12-03-2009
Nummer KST68035
Kenmerk 28159, nr. 9
Van Staten-Generaal (SG)
Commissie(s) Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)
Originele document in PDF

2.

Tekst

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vergaderjaar 2002–2003

28 159

Regels betreffende openbaarmaking van gegevens per werkgever met betrekking tot verkrijging van rechten op WAO-uitkeringen door werknemers (Wet instroomcijfers WAO)

22 187

Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid

Nr. 9

1 Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), Rouvoet (ChristenUnie), De Wit (SP), Van Gent (GroenLinks), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Mosterd (CDA), Nicolaï (VVD), Blok (VVD), Smits (PvdA), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Vietsch (CDA), Bruls (CDA), Varela (LPF), Algra (CDA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Rutte (VVD), Kraneveldt (LPF), Hirsi Ali (VVD) en Schultz van Haegen-Maas Geesteranus (VVD). Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Van der Vlies (SGP), Kant (SP), Halsema (GroenLinks), Koopmans (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Ross-van Dorp (CDA), Aptroot (VVD), Remkes (VVD), Tichelaar (PvdA), Wijn (CDA), Lazrak (SP), Van Geel (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Wilders (VVD), Eerdmans (LPF), De Vries (VVD) en De Grave (VVD).

VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 12 mei 2003

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft op 10 april 2003 overleg gevoerd met minister De Geus en staatssecretaris Rutte van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over:

– de regeling instroomcijfers WAO (28 159, nr. 8);

– de uitvoering van de motie-Verburg/De Vries die strekt tot een plan van aanpak om onvoldoende inzet van werkzoekenden bij reïntegratie te voorkomen (22 187, nr. 135);

– het onderzoeksrapport «Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid» (SOZA-03-153).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Verburg (CDA) vindt het een belangrijke ontwikkeling dat de Regeling instroomcijfers WAO het in de toekomst mogelijk zal maken om zicht te krijgen op de bedrijven en branches die in meerdere of mindere mate verantwoordelijk zijn voor de instroom in de WAO. De instroom-cijfers kunnen feitelijke informatie geven, een trend aanduiden of een bepaalde ontwikkeling tonen. Ook kunnen grotere bedrijven op deze manier van elkaar leren hoe kan worden voorkomen dat mensen in de WAO geraken. Het uiteindelijke effect dient een vermindering van de instroom in de WAO te zijn.

Mevrouw Verburg kan zich vinden in de regeling zoals deze thans is uitgewerkt. De aanpak oogt zorgvuldig; er wordt rekening gehouden met de privacy en de risico’s in de branche kunnen worden ingekleurd. Zij kan de keuze van de regering billijken om dit jaar te starten met bedrijven van 250 werknemers en een beperkt aantal branches. Deze keuze is weliswaar niet geheel in overeenstemming met de wens die de Kamer in de desbetreffende motie heeft geuit, maar de regering geeft een plausibele verklaring voor haar keuze. Mevrouw Verburg ziet deze start als een eerste opstap naar een verdere publicatie van instroomcijfers. De regeling geeft aanleiding tot de volgende vragen. Is het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen, het UWV, voor 100% voorbereid op een zorgvuldige en tijdige uitrol van het voornemen van de regering en het bekendmaken van de instroomcijfers, gezien het feit dat het op een aantal onderdelen moeite heeft om zijn doelstelling en taak volledig te

realiseren? Op welke wijze wordt beoordeeld welke werknemers een bovengemiddeld risico hebben? Hoe wordt omgegaan met bedrijven die WAO’ers in dienst hebben genomen met en zonder risico? Is het mogelijk om bij de instroom in de WAO onderscheid te maken tussen mensen met een voltijd- en een deeltijdbaan en tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers? Mensen met een deeltijdbaan stapelen vaak verschillende functies of taken in het leven, wat een risicoverhogende factor kan zijn voor instroom in de WAO. Is de regeling zodanig flexibel dat zij toekomstproof is voor een nieuw te ontwikkelen WAO-stelsel, waarin werkgevers het loon een jaar langer doorbetalen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten niet meer in aanmerking komen voor een WAO-uitkering? Mevrouw Verburg vindt het instellen van de prijs «De kroon op het werk» een goed idee. Goed personeelsbeleid, preventief opereren en een effectief verzuim- en arbobeleid behoren tot de kerntaken van een werkgever. Goed beleid beloont zichzelf in de kwaliteit van de arbeid, in het plezier en de creativiteit waarmee de werknemers werken en in de resultaten van het bedrijf. Goed beleid hoort bij maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het heeft haar onaangenaam getroffen dat er niets is gedaan aan de uitvoering van de motie-Verburg/De Vries over de afspraken van het UWV met de reïntegratiebedrijven respectievelijk de gemeenten. Als een werkzoekende werknemer zich tijdens een reïntegratietraject niet houdt aan de gemaakte afspraken, dient hiervan melding te worden gemaakt aan het UWV en dienen hieraan consequenties te worden verbonden. Kan dit onderdeel in de verslagen van het UWV over reïntegratieactiviteiten worden meegenomen? Kunnen met de gemeenten afspraken gemaakt worden over de wijze waarop dient te worden omgegaan met werkzoekende werknemers die zich tijdens reïntegratietrajecten niet aan de gemaakte afspraken houden?

Het is mevrouw Verburg opgevallen dat nog steeds wordt geschreven dat iemand «wordt gereïntegreerd». Reïntegreren is een actief begrip en de eigen verantwoordelijkheid van de werkzoekende werknemer. Kan dit in teksten en beleidsstukken tot uitdrukking gebracht worden? Zij is het met de regering eens dat de ontwikkelingen die naar voren komen uit het rapport over de «Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid» gunstig zijn, maar dat er nog verbeteringen nodig zijn. Hiervoor is een stelselwijziging nodig.

Het initiatief van het UWV om een reïntegratietelefoon te starten, is haar in het verkeerde keelgat geschoten. Het UWV heeft vorig jaar zijn reïntegratiedoelstelling ten aanzien van mensen met een WW-uitkering bij lange na niet gehaald. Er bleef ruim 27 mln euro in de pot. Kan de regering opheldering verschaffen over dit initiatief?

Mevrouw De Vries (VVD) sluit zich aan bij de door het CDA gestelde vragen, maar wil nog enkele accenten leggen. De regering geeft in haar brief van 11 maart 2003 aan dat zij niet kan voldoen aan de toezegging gedaan tijdens de plenaire behandeling om bij de instroompercentages WAO te verdisconteren in hoeverre een WAO’er afstaat van de arbeidsmarkt. Mevrouw De Vries zou het toejuichen als het mogelijk was om hierin meer inzicht te krijgen, omdat dit een mooi sturingsmodel zou kunnen zijn.

In de brief van 11 maart 2003 staat verder dat het UWV bij «onvoldoende inzet» aan reïntegratie weigert een uitkering te stoppen of tijdelijk te stoppen. Is er duidelijkheid over de exacte betekenis van het begrip «onvoldoende inzet»?

Er komen pilots voor het effectief ervaring opdoen met het sanctiebeleid. Kan dit problemen opleveren in verband met de rechtsgelijkheid? Er zijn afspraken gemaakt tussen het UWV en de reïntegratiebedrijven. Als een werkzoekende niet op een oriënterend gesprek verschijnt, dient dit gemeld te worden aan het UWV. Is bekend hoe vaak dit gebeurt? Wordt

aan het melden strak de hand gehouden? Worden in dat geval sancties opgelegd?

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) heeft zich erover verbaasd dat de regering bij de Regeling instroomcijfers WAO gekozen heeft voor een gefaseerde invoering. Niet de Eerste Kamer behoort te beslissen over de wijze van invoering van een wet. Invoering van de wet in een keer lijkt haar van groot belang. Het is haar ook niet duidelijk waarom de minister bij de uitvoering van de regeling in eerste instantie kiest voor bedrijven van 250 werknemers en meer. De minister voert hiermee de wens van de Kamer om te kiezen voor bedrijven van 200 werknemers en meer niet uit, wat zeer ongebruikelijk is. Als de regering een motie niet wil uitvoeren, dient zij dit binnen vier weken aan de Kamer te laten weten. Dit is echter niet gebeurd, waardoor de Kamer hierover niet meer met de minister heeft kunnen overleggen. Kan de minister hier nader op ingaan? De minister selecteert slechts vijf van de 69 sectoren van de arbeidsmarkt bij het invoeren van de wet. Bij deze sectoren is weliswaar sprake van substantiële uitstroom in de WAO, maar door deze keuze is de dekkingsgraad slechts 31% van de werknemers om wie het gaat. In aanmerking genomen dat het bovendien gaat om bedrijven van 250 werknemers of meer, zou ongeveer 50% van de totale instroom in de WAO gedekt worden door deze beperking in bedrijfsgrootte. Dit gegeven gecombineerd met de beperking tot vijf sectoren die goed zijn voor 30% van de instroom, zou maken dat bij de uitvoering van deze wet slechts 15% van de betrokken werknemers in beeld komt. Kan de minister hierover helderheid verschaffen?

Waarom wordt er gekozen voor zo’n klein deel van de markt en worden er niet meer kleinere bedrijven opgenomen in het onderzoek? Zij begrijpt dat fluctuaties binnen de verschillende sectoren een vertekend beeld kunnen geven, maar dit beeld kan genuanceerd worden door bij kleinere bedrijven te werken met een drie- of vijfjaarsgemiddelde. Het doel van de openbaarmaking van de cijfers is zorgen dat werknemers en ondernemingsraden zich aangesproken voelen door het feit dat in bepaalde bedrijven een bovenmatige uitstroom naar de WAO is en dat het zaak is om ervoor te zorgen dat het werk in deze bedrijven zo georganiseerd wordt dat er ook plaats is voor werknemers met een partiële arbeidsongeschiktheid. Kan de minister hier een reactie op geven? Zoals gezegd, is zij geen voorstander van een gefaseerde invoering, al kan zij begrip opbrengen voor de motieven van de minister. Zij is het ermee eens dat het een urgentie is dat het UWV goed gaat werken, maar het is niet gezegd dat het onderdeel dat zich met reïntegratiebemiddeling bezighoudt hetzelfde is als het onderdeel dat de registraties van de instroom-cijfers bijhoudt. Er werken bij het UWV 22 000 mensen. Kan de minister toezeggen dat binnen korte tijd het gehele scala van bedrijven en branches in beeld gebracht zal worden?

Zij heeft begrepen dat de reïntegratietelefoon bedoeld is als een laagdrempelige toegang tot het UWV voor mensen die nog in dienst zijn van de werkgever, maar het gevoel hebben dat deze zich in het kader van de Wet poortwachter onvoldoende inspant om hen weer aan het werk te helpen.

Het UWV zou ook een klachtentelefoon hebben, maar deze schijnt te zijn afgesloten. Er zou wel een betaaltelefoon zijn. Het lijkt haar een goede zaak dat het UWV klachten gratis in ontvangst neemt. Kan de minister de Kamer inlichten over de wijze waarop mensen met problemen zich tot het UWV kunnen wenden?

De regering geeft in haar brief nergens antwoord op het verzoek uit de motie-Verburg/De Vries, waarin wordt gevraagd welke waarborgen er zijn dat de informatie over mensen die in handen zijn van reïntegratie-bedrijven, tijdig teruggekoppeld wordt naar het UWV in verband met het opleggen van sancties. Kan de regering hier nader op ingaan?

Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar de beleving van mensen die in de WAO zitten. Het is jammer dat de Wet poortwachter nog niet in het onderzoek verwerkt is. Uit het onderzoeksrapport «Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid» blijkt dat er vanaf 1991 positieve bewegingen zijn. Er wordt ook strenger gekeurd. Het meest kenmerkende uit het onderzoek is voor haar dat het verwachtingspatroon dat de mensen hebben ten aanzien van reïntegratie veel positiever is dan het uiteindelijke resultaat. Mensen die in de WAO zitten, hopen en verwachten vaak dat zij kunnen terugkeren in het arbeidsproces, bijvoorbeeld door verandering van arbeid. Dit is in tegenspraak tot de beeldvorming dat mensen die in de WAO zitten, het «allemaal wel goed vinden». Het investeren in mensen zou het primaat moeten hebben. Daar horen ook reïntegratietelefoons bij.

De heer Varela (LPF) is blij dat gekeken gaat worden naar de mogelijkheid om tot een verlaging van de instroom in de WAO te komen. Het is de bedoeling dat de betreffende werkgevers door het openbaar maken van de gegevens over de instroom beter hun best gaan doen om de instroom te beheersen. Hij is verder blij dat de mogelijkheid wordt onderzocht om sancties op te leggen wanneer cliënten niet meewerken aan reïntegratie-projecten. Er heeft in onze samenleving te lang een «knuffelcultuur» geheerst. Hij is voorstander van een eerlijke maatschappij waar tegenover rechten ook plichten staan.

De eerste publicatie over de verlaging van de instroom in de WAO zal per 1 juli plaatsvinden, een halfjaar na het einde van een boekjaar. Dit is veel te laat om te kunnen praten over de mogelijkheden tot effectieve bijsturing. Is het mogelijk de frequentie van het publiceren van dit soort cijfers omhoog te brengen tot een halfjaarlijkse rapportage direct na afloop van een periode? Is het mogelijk om de systemen van de CWI’s, de Centra voor Werk en Inkomen, en het UWV goed op elkaar af te stemmen? Hij is het niet mee eens met de keuze om bij de start van de invoer van de regeling bedrijven met meer dan 250 werknemers te nemen. In tegenstelling tot bij het ziekteverzuim zouden de instroomcijfers in de WAO niet afhankelijk behoren te zijn van de grootte van het bedrijf. Er zijn sectoren aan te wijzen waar het MKB domineert maar waar toch sprake is van een hoge WAO-instroom. Komen door de keuze van registratie van alleen grote bedrijven bepaalde andere sectoren waar het MKB overheerst buiten de publicatieplicht te vallen?

Antwoord van de bewindslieden

De minister gaat allereerst in op de opmerkingen over de informatieplicht en de wijze waarop de regering is omgegaan met de motie die de publicatie van de instroomcijfers in de WAO wil begrenzen tot bedrijven van 200plus in plaats van 250plus. Hij hecht zeer aan het goed naleven van de spelregels en verontschuldigt zich voor het feit dat de regering deze regels overtreden zou hebben. De regering heeft haar standpunt bepaald en hij is zich er niet van bewust dat de regering dit standpunt ontijdig aan de Kamer heeft bericht. Hem zijn geen formele regels bekend dat dit binnen een bepaalde termijn dient te gebeuren. Hij is zich wel bewust van de verantwoordingsplicht en wil graag de discussie voeren over de keuze die de regering heeft gemaakt. Zijn ambtsvoorganger heeft in het Kamerdebat duidelijk gesteld dat de grens bij 250plus zou worden gelegd. Er is vervolgens een motie ingediend die de grens op 200 stelde. In het Burgerlijk Wetboek wordt de definitie van grote bedrijven op 250plus gesteld. Met de keuze voor bedrijven van 200plus zou dus niet worden aangesloten bij de definitie in het BW. Hij is er een voorstander van om overal dezelfde definitie te hanteren. Ook in de Europese regelgeving komt de grens van 250 voor.

De minister gaat vervolgens in op de vraag wat de keuze voor de bedrijven van 250plus betekent voor de dekking in 2003. Er wordt onder-

scheid gemaakt tussen grote en kleine bedrijven. Er zijn circa 3600 bedrijven met 250 werknemers of meer. Binnen de vijf geprioriteerde sectoren vallen ongeveer 1600 bedrijven. De bedrijven met 250plus veroorzaken samen 40 tot 50% van de totale WAO-instroom. De helft hiervan wordt veroorzaakt door de vijf geprioriteerde sectoren, dus ongeveer 25%. Bij deze bedrijven en in deze sectoren komt dus de hoogste WAO-instroom voor.

Er is gekozen voor een prioritering in de tijd om het UWV in de gelegenheid te stellen de uitvoering van de wet uitermate zorgvuldig ter hand te nemen. Het werken via een methode van blaming en shaming vraagt om grote zorgvuldigheid. De Eerste Kamer heeft in het debat over de invoering van de wet de suggestie gedaan om bij prioritering in de tijd te kijken naar de sectoren waar de instroom het grootst is en verder naar de sectoren waar de overheid als werkgever een verantwoordelijkheid heeft. Als zou blijken dat de overheidswerkgevers zich op een negatieve manier onderscheiden, is het zaak om de werkgever overheid langs dit instrument tot goed gedrag te dwingen.

Er zijn niet alleen bedrijven maar ook bepaalde sectoren met een bijzonder risico, bijvoorbeeld de WSW, Wet sociale werkvoorziening. Door de methodiek van het aanduiden van het gemiddelde in de sector worden de bedrijven in de WSW-sector in het algemeen ontzien. Er zijn een aantal bedrijven die een hoger risico hebben doordat zij mensen met een verhoogd WAO-risico in dienst nemen. Het is erg moeilijk om dit allemaal in de meting mee te nemen. Bij de algemene informatie die bij de publicatie zal worden gegeven, zal echter nadrukkelijk worden gestipuleerd dat een verhoogd instroompercentage niet noodzakelijk op slecht beleid behoeft te duiden, maar ook te maken kan hebben met het feit dat in een bepaalde onderneming een groter aantal mensen met een verhoogd risico werkzaam is.

Het is technisch mogelijk om een onderscheid te maken tussen voltijden deeltijdwerkers, maar het publiceren van gegevens over vol- en deeltijd van bedrijven en sectoren zou concurrentiegevoelige informatie kunnen opleveren, hoewel het wellicht ook interessante uitkomsten zou opleveren. Hij zou dit punt willen meenemen bij de evaluatie. Hij zal zich met het UWV verstaan in hoeverre het relevant is om dit gespecificeerd per werkgever te publiceren.

Uit studies komt naar voren dat het erop lijkt dat er een verhoogd risico is voor deeltijders. Hij is van mening dat hier een gerichte aanpak bij hoort naar de deeltijders zelf. Dat is echter een andere benadering dan het blamen en shamen van de werkgever als hij door meer deeltijders een hogere uitstroom heeft. De zorg dat bij deeltijders meer arbeidsongeschiktheid voorkomt door taakverzwaring hoort bij de algemene sturing op het volume.

De minister wil graag de suggestie opvolgen om het onderscheid tussen man en vrouw mee te nemen. De instroom van vrouwen in bepaalde leeftijdsgroepen is niet alleen hoger, maar lijkt zich ook negatiever te ontwikkelen dan de instroom van mannen. Hij zal verder de vraag over een halfjaarlijkse verstrekking van de informatie en over het moment van publicatie meenemen naar het UWV.

Hij onderschrijft de intenties van de Kamer om binnen de publicatie van de gegevens tot een optimum te komen. Hoe sneller hoe beter, maar de snelheid mag niet ten koste gaan van de zorgvuldigheid. Hij zal de Kamer na overleg met het UWV over deze kwesties nader berichten. Er is een vraag gesteld over de sturingsmogelijkheid van WAO’ers met een bepaalde afstand tot de arbeidsmarkt. Het gaat bij de Regeling instroomcijfers WAO om de informatie over de uitstroom in de WAO bij de werkgevers. Hij zou de verantwoordelijkheid van de werknemer en het eventueel toe te passen sanctiebeleid graag willen onderscheiden van het instrument van deze regeling, dat erop gericht is om de werkgever bewust

te maken van de verantwoordelijkheid die hij vanuit zijn personeelsbeleid heeft voor de uitstroom in de WAO.

Er is ook gevraagd of het mogelijk is om bij kleinere bedrijven te kijken naar het drie- of vijfjaarsgemiddelde. In de wet PEMBA (Premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheidsverzekering) wordt gewerkt met een vijfjaarsgemiddelde. De bedrijven hebben deze informatie, maar zij wordt niet gepubliceerd maar via een factuur verrekend. Er is kamerbreed afgesproken om deze informatie voor kleine bedrijven af te schaffen. Hij heeft niet het idee dat het opbouwen van een vijfjaarsgemiddelde en het publiceren van deze informatie voor kleinere bedrijven iets toevoegt. Hij stelt voor om ook dit punt mee te nemen bij de evaluatie.

Het is een gunstig teken dat uit het onderzoeksrapport «Epidemiologie van de arbeidsongeschiktheid» blijkt dat de verwachtingen van mensen ten aanzien van hun kansen om terug te keren naar het werk positiever zijn dan de realiteit later blijkt te zijn. Dit duidt erop dat mensen de energie en ambitie hebben om mogelijkheden te realiseren. Het is jammer om te moeten constateren dat de realiteit achterblijft bij de verwachtingen. Er is volgens de regering nog veel winst te boeken met het reïntegreren van werknemers. Begeleiding of facilitering kan hierbij een rol vervullen. In dit verband is de evaluatie van persoonsgebonden reïntegratiebudgetten belangrijk. Ook het in het leven roepen van een loonsuppletieregeling kan nuttig zijn. Hij is van mening dat het stelsel zoals het nu is, te weinig mogelijkheden biedt voor de mensen die graag willen en te veel mogelijkheden voor de mensen die willen saboteren.

Hij is het ermee eens dat de uitspraak «reïntegreren van een werknemer» de suggestie wekt dat de werkgever of de overheid het onderwerp is en de werknemer die gereïntegreerd wordt het lijdend voorwerp. Het is beter om te zeggen dat de werknemer zelf actief reïntegreert, terwijl de overheid of het bedrijf een assisterende rol vervult.

De staatssecretaris sluit zich aan bij de oproep van de minister om een nieuwe term te vinden voor het begrip «gereïntegreerd worden». Als voorzitter en lid van de jury «De kroon op het werk» heeft hij een bezoek gebracht aan een van de geselecteerde potentiële winnaars, wat erg motiverend en inspirerend was. Ook het project dat zich bezighoudt met het in kaart brengen van de arbocuratieve samenwerking, laat zien hoe belangrijk het is om de bedrijven en overheidsinstellingen waar op een goede manier aan reïntegratie gewerkt wordt, in beeld te krijgen. Hij wil graag gevolg geven aan de suggestie om te bekijken hoe hiervoor ook publicitair de nodige aandacht gevraagd kan worden. De vraag is gesteld of het UWV in zijn verslaglegging kan rapporteren over de wijze waarop onvoldoende inzet aan reïntegratie van de zijde van de werkzoekenden in de praktijk wordt tegengegaan en om welke aantallen het gaat. De staatssecretaris zegt toe dat gewerkt zal worden aan een adequaat verantwoordingsmodel met daarbij behorende prestatieindicatoren. Een en ander zal in de loop van dit jaar zijn beslag krijgen in de verantwoordingsverslagen.

Bij de gemeenten is het iets moeilijker om inzicht te krijgen in hoeverre de reïntegratie in de praktijk succes heeft. De gemeenten zijn gehouden om het maatregelenbeleid op een goede manier vorm te geven. De uitvoering van dit beleid heeft vaak te maken met het feit dat mensen niet voldoen aan de verplichtingen die samenhangen met het hebben van een bijstandsuitkering. Het toezicht op het beleid vindt plaats door het reguliere toezicht op de uitvoering van de Algemene bijstandswet. Dit ligt in het vigerende systeem voor een groot deel bij de Inspectie Werk en Inkomen.

De pilots die het UWV voornemens is in gang te zetten met een aantal mensen die al langere tijd een WAO-uitkering hebben, zijn niet gerelateerd aan de vraag hoe omgegaan dient te worden met de afspraken met de

reïntegratiebedrijven en de vertaling ervan in maatregelen. Zij zijn er specifiek op gericht om nog eens goed de mogelijkheden te bekijken voor mensen die voor 80 tot 100% zijn afgekeurd. In het kader van deze pilots kunnen mensen op grond van de desbetreffende artikelen in de wet er echter wel aan gehouden worden mee te werken aan reïntegratie-activiteiten.

Het is een misverstand te denken dat deze pilots er specifiek op gericht waren om het nieuwe sanctie-instrumentarium uit te proberen. Uit het onderzoek dat de regering naar aanleiding van de betreffende motie samen met het UWV en de gemeenten heeft gedaan naar de wijze waarop het sanctiebeleid in de praktijk vorm krijgt, is echter wel gebleken dat aanscherping nodig is. Hiermee hangt een wijziging van het SUWI-besluit samen.

Welke sancties kunnen volgens de afspraken die zijn gemaakt tussen het UWV en de reïntegratiebedrijven worden opgelegd? Wanneer mensen niet meewerken aan het verkrijgen van een plaats op de arbeidsmarkt geldt het normale sanctie-instrumentarium voor de WW en de WAO. Het gaat erom voldoende inzichtelijk te maken of mensen meewerken aan een reïntegratietraject. Hiervoor is een wijziging nodig van het SUWI-besluit (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen). Deze houdt in dat de reïntegratiebedrijven in de schriftelijke overeenkomst die zij met het UWV en de gemeenten sluiten, zich verplichten om onvoldoende medewerking van een betrokkene aan een reïntegratieproject direct door te geven aan het UWV respectievelijk de gemeenten. De afspraken die gemaakt worden in de wijziging van het SUWI-besluit maken het samen met het toewerken naar een no-cure-no-pay-situatie minder waarschijnlijk dat een reïntegratiebedrijf geen melding zal doen aan het UWV of de gemeenten.

De reïntegratietelefoon is een experiment. Het is een laagdrempelige voorziening, waar mensen die graag willen reïntegreren maar nog niet bereikt worden, zich kunnen melden en begeleiding vragen. De reïntegratietelefoon is bedoeld voor arbeidsongeschikte werknemers die graag willen werken en niet voor zieke werknemers. Er is bij het UWV niets bekend over de klachtentelefoon. Hij zou graag de hierop betrekking hebbende correspondentie ontvangen, om dit probleem vervolgens met het UWV op te nemen.

Nadere gedachtewisseling

Mevrouw De Vries (VVD) wil graag in een brief nader geïnformeerd worden over de exacte inhoud van het begrip «onvoldoende inzet».

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA) accepteert de excuses van de minister met betrekking tot het feit dat de motie niet is uitgevoerd en de Kamer hierover niet tijdig is geïnformeerd. Hetzelfde geldt voor de publicatie van de regeling zonder dat hierover met de Kamer vooraf overleg is gevoerd.

Hoeveel bedrijven zijn er met tussen de 200 en 250 werknemers die op dit moment buiten beschouwing worden gelaten bij de openbaarmaking van de instroom in de WAO? Ziet de minister kans om deze bedrijven vanaf 2005 mee te nemen in de rapportage, waar het naar schatting om 25% van de instroom gaat? Kan hij garanderen dat in 2004 alle bedrijven die onder de in de wet begrensde norm vallen opgenomen worden in de rapportage over de uitstroom in de WAO?

Haar suggestie om de uitstroomgegevens in de WAO bij de kleinere bedrijven over een aantal jaren uit te smeren, had tot doel de bedrijven niet onnodig te beschadigen en pieken en incidenten te nivelleren. Zij zal de correspondentie over het niet werkende UWV-telefoonnummer graag aan de minister ter beschikking stellen. Zij hoopt dat de minister het

juiste telefoonnummer vervolgens aan de Kamer ter beschikking stelt, zodat de Kamer de mensen met problemen naar dit nummer kan doorverwijzen.

De heer Varela (LPF) bedankt de minister voor de toezegging om de frequentie van de publicatie te bekijken.

Het ontbreekt in de registratie nog steeds aan inzicht in de oorzaken van arbeidsongeschiktheid, terwijl het voor de overheid van groot belang is om hierin inzicht te krijgen met oog op de discussies over de toekomst van de WAO.

Het succespercentage van de gestarte reïntegratieprojecten is nog veel te laag, maar met het groeien van deze sector zal ook de expertise van de bedrijven die in deze sector opereren, groeien.

De staatssecretaris maakt in het sanctioneringsbeleid onderscheid tussen het direct door de regering aangestuurde UWV en de sociale diensten van de gemeente met hun eigen verantwoordelijkheden. De heer Varela is blij dat het UWV via de SUWI-wetgeving wettelijke middelen en een verantwoordingssysteem richting de minister krijgt. Het grote probleem ligt bij de sociale diensten van de gemeenten, die het afvalputje van het uitkeringssysteem zijn. Hij zou graag eenduidigheid zien in de toepassing van de sancties voor het UWV en de gemeenten.

De minister zegt toe dat alle bedrijven en sectoren die in de wet bedoeld zijn per 1 januari 2004 onder de reikwijdte van de wet zullen worden gebracht.

Er bestaat een redelijk beeld van de omvang van het aantal bedrijven tussen de 200 en 250 werknemers. De evaluatie van de Wet instroom-cijfers WAO is voorzien voor 2005. Hij wil de evaluatie afwachten alvorens een uitspraak te doen over de vraag of het verstandig is om de rapportage uit te breiden tot bedrijven met 200 werknemers en meer. De vraag of de kleinere bedrijven van 200min onder het regime van de wet gebracht moeten worden, kan hierbij worden meegenomen. In dat geval zou het werken met een drie- of vijfjaarsgemiddelde wellicht zinvol zijn. De oorzaken die ten grondslag liggen aan het instromen in de WAO zijn voor werkgevers in individuele gevallen uiterst relevant. Het debat over de oorzaken van de WAO zal aan de orde komen bij de bespreking van de Wet poortwachter. Het zicht op de oorzaken is belangrijk voor de sturing op preventie en op reïntegratie. Het regeringsbeleid richt zich daar ook op. Bij de Wet instroomcijfers WAO is er echter niet in voorzien om in de informatieplicht te specificeren naar oorzaken.

De staatssecretaris gaat in op de vraag naar de weging van het begrip «onvoldoende inzet». Er is wel jurisprudentie voor de WW. Het gaat dan om mensen die bijvoorbeeld onvoldoende solliciteren of weigeren deel te nemen aan noodzakelijke scholing. De weging van het begrip «onvoldoende inzet» zal altijd enigszins afhangen van de discretionaire ruimte van de individuele medewerker die een geval behandelt bij het UWV of de sociale dienst, maar er is wel iets te zeggen over het kader waarbinnen die weging plaatsvindt. Wordt er voldoende of onvoldoende gesolliciteerd? Wordt er noodzakelijke scholing gevolgd nadat hierover afspraken zijn gemaakt? Verschijnt iemand op reïntegratietrajecten? Zoekt iemand voldoende naar passende arbeid? Weigert iemand sollicitatietrainingen te volgen die snel moeten leiden tot een inzet op de arbeidsmarkt? Een objectivering van 100% is onmogelijk. De vorming van de ene uitvoeringsorganisatie is een stap in de goede richting. Bij sociale diensten en reïntegratiebedrijven wordt veel gedaan om binnen het algemene kader door het uitwisselen van ervaring en kennis te komen tot een meer specifieke weging.

Het totale resultaat van de reïntegratie is inderdaad tamelijk laag. Hij ziet niettemin in het gemeentelijke domein en de Agenda voor de toekomst

hoopgevende signalen in het aantal trajecten dat wordt opgestart en tot een positief resultaat leidt. De agenda doet binnen de bestaande context van de Bijstandswet zijn werk. Veel inzichten die met de Agenda voor de toekomst zijn opgedaan zullen hun plaats krijgen in de vergaande deregulering van de nieuwe Bijstandswet. Overigens geldt de wijziging van het SUWI-besluit niet alleen voor het UWV-domein maar ook voor het gemeentelijke domein.

De opmerking dat de sociale dienst het afvalputje van de sociale zekerheid is, zou hij niet graag voor zijn rekening nemen.

De voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Hamer

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Nava

 
 
 

3.

Meer informatie

 

4.

Parlementaire Monitor

Met de Parlementaire Monitor volgt u alle parlementaire dossiers die voor u van belang zijn en bent u op de hoogte van alles wat er speelt in die dossiers. Helaas kunnen wij geen nieuwe gebruikers aansluiten, deze dienst zal over enige tijd de werkzaamheden staken.